NIEUWE BEHEERPLANNEN VOOR RIJKSWATEREN Hoe steken we de gebiedsprocessen voor WB21, KRW en Natura 2000 in elkaar? Heeft u met uw instelling, bedrijf of werk iets te maken met de Waddenzee en de Noordzeekustzone, het IJsselmeergebied, het rivierenland of de Deltawateren? Of maakt u gebruik van die rijkswateren? Dan is er grote kans dat Rijkswaterstaat u binnenkort uitnodigt (of al heeft uitgenodigd) voor een aantal bijeenkomsten over het veranderingen in het beheer van die wateren. Het zal u in de afgelopen jaren niet zijn ontgaan dat op grond van Europese wetgeving de doelstellingen van het beheer zijn aangescherpt. Vanaf 2009 zijn dan ook andere en/of nieuwe beheersmaatregelen te verwachten.
Bij de beslissingen over die maatregelen zijn verschillende maatschap pelijke belangen in het spel. Rijkswaterstaat wil daar als publieks gerichte organisatie zoveel mogelijk rekening mee houden. Allerlei vormen van gebruik van de rijkswateren kunnen onveranderd doorgaan als ze geen beduidend negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het water en op de natuur. Zijn die effecten er wel, dan bestaat de kans dat de betreffende activiteiten te maken krijgt met beperkingen of aanvullende eisen. Rijkswaterstaat informeert u met deze folder op hoofdlijnen over wat er zoal op stapel staat.
Wat is er aan de hand? De Waddenzee, het IJsselmeergebied, de kustwateren, de grote rivieren en de Deltawateren zijn rijkswateren. Rijkswaterstaat is al vele jaren verantwoordelijk voor het beheer van die gebieden en ontleent daaraan een deel van zijn kerntaken: het beheer van de vaarwegen, veiligheid voor overstromingen en de zorg voor voldoende water van goede kwaliteit. Tot nu toe is het nationale beleid voor dit beheer om de vier jaar vastgelegd in een landelijke Nota waterhuishouding (die overigens ook het beleid voor alle andere wateren bevat). Hoe het beleid precies is vertaald in uitvoeringsmaatregelen, wordt beschreven in het Beheerplan voor de Rijkswateren (BPRW). Intussen heeft de ontwikkeling van uniform Europees beleid in de afgelopen jaren geleid tot richtlijnen voor waterkwaliteit en natuur behoud. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) verlangt van de lidstaten dat in 2015 alle wateren een goede chemische en eco logische toestand hebben. Hoe dat doel wordt bereikt, moeten de lidstaten in 2009 vastleggen in Stroomgebiedbeheerplannen. De Europese wetgeving op het gebied van natuurbeheer wordt in de EU-landen op meerdere manieren in wetgeving omgezet. Een van de uitingen daarvan is de aanwijzing van gebieden die deel uitmaken van Natura 2000, het Europees netwerk van natuurgebie den. De soorten en leefgebieden (habitats) in de Natura 2000gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet. Voor alle aangewezen Natura 2000gebieden moet de betreffende provincie of het rijk eveneens een (natuur)beheerplan opstellen. Valt zo’n gebied geheel of grotendeels samen met rijkswater, dan coördineert Rijkswaterstaat de totstand koming van het beheerplan.
Tot slot is Rijkswaterstaat al een eind op streek met de uitvoering van een derde omvangrijk programma: het Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21). De maatregelen van dit programma moeten de Nederlandse waterhuishouding op orde brengen voor de gevolgen van de klimaatverandering. Rijkswaterstaat heeft de intentie om voor elk cluster van rijkswateren (Waddenzee, IJsselmeer, rivierengebied, Deltawateren en kustzee), de drie programma’s samen te voegen in één integraal Beheerplan Water en Natuur. Deze integratie maakt het planproces ingewikkeld en kent ook afbreukrisico’s (bijvoorbeeld het nog lopende traject van definitieve vaststelling van 2e tranche doelen natuurwetgeving). Toch zijn de voordelen zo duidelijk, dat Rijkswaterstaat zich maximaal zal inzetten om integrale plannen op te stellen. Kort samengevat dient deze bundeling vier doelen: – Publiekgericht: nagenoeg dezelfde partijen worden bij de verschillende processen betrokken. Bovendien ligt één plan op één moment ter inzage in plaats van vele afzonderlijke plannen op verschillende momenten. – Integraal en transparant: de afwegingen over verschillende doelen en belangen zijn helder in onderlinge samenhang weergegeven. – Effectief: koppeling van en synergie tussen maatregelen leiden tot een beter totaalresultaat. – Efficiënt: koppeling van (plan)processen en maatregelen bespaart geld.
Water en natuur gaan erop vooruit De doelstellingen van WB21, KRW en Natura 2000 die in de integrale beheerplannen worden opgenomen, brengen elk voor zich verbeteringen mee voor de watersystemen, voor de natuur en ook voor de bevolking. Een watersysteem dat is berekend op extreem natte en erg droge perioden is maatschappelijk veel waard. Water dat chemisch en ecologisch een goede toestand heeft, biedt vestigingskansen aan een rijke natuur en ook dat draagt bij aan de omgevingskwaliteit en belevingswaarde voor mensen. Datzelfde geldt voor een watergebied waar de soortenrijkdom van de natuur met behulp van natuurbeschermingsmaatregelen in stand wordt gehouden of wordt hersteld. Maar de maatregelen om de doelstellingen te bereiken kosten veel geld. Geld dat dan niet meer beschikbaar is voor andere doelen. Het belang van voldoende schoon water, ecologisch goed functionerend water en een rijke natuur in en rond het water, moet dus worden afgewogen tegen andere belangen. Anders gezegd: de doelen moeten haalbaar en betaalbaar zijn. Voor sommige mensen, of groepen van mensen, brengen de te nemen maatregelen andere gevolgen met zich mee. Een voorbeeld: voor het strandje waar ze graag zwemmen, werden de waterplanten altijd keurig weggemaaid, maar dat druist nu in tegen de doelen van de KRW. Ander voorbeeld: het waterhuishoudkundig herstel van een getijdewater leidt tot zoutschade voor de landbouwgronden en drinkwatervoorziening. Nog een voorbeeld: de in een Natura 2000gebied opgelegde instandhoudingsdoelen botsen met het huidige gebruik van het gebied door een waterrecreatiebedrijf. Groei van de onderneming wordt daardoor beperkt. Dat vraagt om een gezamenlijk zoeken naar oplossingen of alternatieven.
Integrale beheerplannen zijn producten van samenwerking De integrale beheerplannen brengen verschillende partijen rond de tafel. Rijkswaterstaat voert zijn beheertaken uit in nauwe samenwerking met de provincies, de gemeenten en de waterschappen. – In de uitvoering van WB21 komt tot uitdrukking dat de rijkswateren tal van relaties en knooppunten hebben met de regionale wateren waarvoor de waterschappen verantwoordelijkheid dragen. – Maatregelen die nodig zijn om de doelen van de KRW te halen, hebben veelal te maken met (gedeeltelijke) herstel van de natuurlijkheid van het watersysteem. Die herstelmaatregelen raken vaak het ruimtelijk beleid dat het domein is van de provincies en gemeenten. De herstelmaatregelen moeten qua kosten overigens concurreren met andere lokale en regionale belangen. Er is dus draagvlak nodig om tot een evenwichtige kostenverdeling te komen. – Ook als coördinator voor het opstellen van Natura 2000beheerplannen heeft Rijkswaterstaat te maken met de provincies en met het ministerie van LNV. De provincies, en soms LNV, zijn Bevoegd Gezag voor de vergunningverlening voor de Natuurbeschermingswet. Voor alle activiteiten met negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000gebied is een vergunning nodig, tenzij deze activiteit (al of niet onder voorwaarden) in het beheerplan is opgenomen. Het streven van het kabinet, en dus ook van RWS, is om zoveel mogelijk bestaande activiteiten in het beheerplan op te nemen en daarmee vergunningvrij te maken. Provincies en LNV zullen vanuit hun verantwoordelijkheid toezien op de voorwaarden waaronder activiteiten in het beheerplan worden opgenomen. In sommige Natura 2000-gebieden is Rijkswaterstaat weliswaar de grootste beheerder, maar worden onderdelen van het gebied door anderen beheerd, bijvoorbeeld door Staatsbosbeheer of Vereniging Natuurmonumenten. In die gevallen zijn respectievelijk LNV en de provincie verantwoordelijk voor de totstandkoming van het beheer plan voor hún deel van het Natura 2000-gebied. Dat moet wel goed zijn afgestemd met het beheerplan van RWS. Daarom streeft RWS ernaar, dat de overige beheerplannen in samenhang met het beheer plan van RWS worden opgesteld en tegelijkertijd ter inzage worden gelegd.
Samenwerking met de omgeving Het opstellen van de beheerplannen doorloopt een formele procedure, compleet met tervisielegging en inspraak. Los daarvan wil Rijkswaterstaat belanghebbende partijen al eerder bij de plan vorming betrekken. De regionale diensten van Rijkswaterstaat organiseren daarom, elk op eigen wijze, een dialoog met de betrokkenen uit de omgeving. Dit gebeurt onder meer door middel van regionale bijeenkomsten. Rijkswaterstaat geeft daar tekst en uitleg over de plannen in wording en luistert naar vragen, stand punten en ideeën. Hoe actiever de regionale betrokkenheid bij het maken van de beheerplannen is en hoe scherper de dialoog, des te beter zijn de voorwaarden om binnen de beschikbare tijd tot plannen te komen waarin ook de omgeving zich herkent. Rijkswaterstaat verwacht die actieve inbreng in ieder geval van maatschappelijke organisaties die sectorale belangen behartigen of op andere wijze de bevolking in de omgeving vertegenwoordigen. Algemeen geldt daarom het motto: ‘Zorg dat u van de partij bent als u op enigerlei wijze bij de rijkswateren bent betrokken.’ Ook op landelijk niveau zal Rijkswaterstaat met belanghebbenden de dialoog aangaan. Dit gebeurt zowel in het nationaal Overlegplatform Water en Noordzee-aangelegenheden (OWN) als in gesprekken met koepelorganisaties. Hoe het verder gaat – Op dit moment lopen in alle regio’s gebiedsprocessen waar over knelpunten en mogelijke maatregelen wordt gesproken met regionale belanghebbenden. De inbreng bestaat uit reacties op mogelijke maatregelen, maar ook uit regionale alternatieven. – In juni 2007 levert elke regionale dienst het resultaat van de consultaties op in de vorm van een regionaal voorkeursalternatief van maatregelen en doelen voor de beheerplannen. – Vanaf juni worden ook op landelijk niveau gesprekken gehouden met landelijke stakeholders. – In september 2007 wordt het bestaand gebruik in een eerste ronde globaal beoordeeld. In dezelfde periode wordt geanalyseerd in hoeverre de voorkeursalternatieven van Rijkswaterstaat de Natura 2000-doelen realiseren. RWS en LNV bekijken vervolgens samen of budget moet worden gezocht voor verdere uitvoering, of dat voor het realiseren meer tijd nodig is, of dat doelen niet haalbaar zijn en moeten worden bijgesteld. – Najaar 2007 volgt landelijk een netwerkbrede afweging. Het resultaat daarvan wordt teruggekoppeld naar de regio’s en verwerkt in de Decembernota KRW/WB21-2007. – Intussen werken de regionale diensten de resultaten van de netwerkbrede afweging uit tot een concept van het uiteindelijke beheerplan. – In 2008 zijn de beheerplannen gereed voor inspraak, gelijktijdig met de concept-Stroomgebiedbeheerplannen.
Het eindproduct Het eindproduct van een gebiedsproces is voor elk van de vier clusters van rijkswateren een integraal beheerplan dat een grondige beschrijving geeft van het gebied. Hoe het er precies gaat uitzien, zal in het planproces worden bepaald. Het plan voorziet in de wet telijke vereisten. Het benoemt de integrale doelstelling van het beheer en geeft gefaseerd aan wanneer welk doel in welke mate moet zijn bereikt. Ook voor de Natura 2000-doelen wordt een uitwerking in ruimte en tijd gegeven. De indeling in verschillende fases is in het plan onderbouwd. Dat geldt ook voor een overzicht van de statustoekenning van de waterlichamen, het beeld van de huidige ecologische en chemische toestand van de waterlichamen en een doorkijk naar de verwachte toestand na uitvoering van verbeteringsmaatregelen. Vervolgens geeft het beheerplan de taakstelling (opgave) die hieruit volgt voor de planperiode 2010-2015 en een vooruitblik op het KRW-doelbereik in 2015 en bij fasering ook 2021 en 2027. De maatregelenpakketten om de gestelde doelen te bereiken, zijn opgenomen in een overzicht waarin ook de raming van kosten en te verwachten effectiviteit voor de KRW en voor de Natura 2000doelen zijn opgenomen. Tot slot bevat het beheerplan een overzicht van bestaande activi teiten, die (al of niet onder voorwaarden) onderdeel zijn van het beheerplan en daarmee niet vergunningplichtig zijn in het kader van de Nb-wet 1998.
De vier pijlers onder het integraal beheerplan Voor een goed begrip van de reikwijdte van de integrale beheerplannen is het goed om in kort bestek de afzonderlijke pijlers onder dat plan te bekijken.
PIJLER 1: WB21 Een van de vier pijlers onder het integraal beheerplan is het Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21). In dit beleid hebben de waterbeherende overheden gemeenschappelijk de grote lijnen uitgezet voor de waterhuishoudkundige toekomst van ons land: de visie, de bestaande opgaven en de planvorming die al loopt. Daarnaast beschrijft WB21 wateropgaven die – gezien de klimaat ontwikkeling – mogelijk zijn te verwachten. Per onderscheiden watersysteem zijn dat uiteenlopende opgaven: peilverandering, bestrijden van de verzilting, vergroten van waterafvoer door meer spuicapaciteit of verruimen van watervoerend profiel en zo meer. Voor alle gebieden zijn niet alleen de effecten in de rijkswateren, maar ook de relatie met de regionale watersystemen van belang. De komende jaren zal de aandacht niet alleen zijn gericht op te veel water (afvoercapaciteit), maar ook op watertekorten (wateraanvoer) en de optimale waterverdeling in droge perioden..
PIJLER 2: KRW De Kaderrichtlijn Water is in algemene zin duidelijk in zijn doelstellingen voor verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van de waterlichamen. De doelstellingen moeten per (rijks)waterlichaam nog specifiek worden uitgewerkt. Inmiddels heeft Rijkswaterstaat voor koers en doelen een concept geschreven waarover kan worden gesproken. Veelal gaat het om doelen die in 2015 of later kunnen worden bereikt door middel van maatregelen in de sfeer van inrichting van het gebied en herstel van het ecosysteem. Rijkswaterstaat kan vaak al wel concrete opgaven benoemen, maar de maatregelen om deze uit te voeren moeten nog in samenwerking met de betrokken partijen worden gekozen, en ook de termijn waarop de doelstellingen kunnen worden gehaald, is niet altijd dezelfde. Of en wanneer maatregelen kunnen worden uitgevoerd, is nog een afweging op landelijk niveau. Het kan dus zijn dat maatregelen nog niet in de eerste planperiode worden uitgevoerd, omdat op landelijk niveau elders hogere prioriteiten liggen en het budget te krap is om alles tegelijk aan te pakken.
PIJLER 3: NATURA 2000 Natura 2000 is de verzamelnaam voor het netwerk van Europese natuurgebieden. Voor de Natura 2000-gebieden is vooral de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 van belang. De opgaven voor de Natura 2000-gebieden zijn geformuleerd als ‘instandhoudingsdoelen’ of ‘verbeterdoelen’ voor specifieke soorten dieren, planten en habitats (als het met die soorten slecht gaat). De opgaven voor soorten en habitats staan vast: ze zijn aan de EU gemeld. De toedeling van de landelijke opgaven naar gebieden vindt plaats in aanwijzingsbesluiten. Voor 111 van de 162 gebieden zijn in januari 2007 de aanwijzingsbesluiten in ontwerp gepubliceerd. De rest volgt waarschijnlijk in 2008. Het betreffende bevoegd gezag moet binnen drie jaar na vaststelling van de aanwijzings besluiten een beheerplan opstellen en de gebiedsdoelen in ruimte en tijd voor het aangewezen gebied uitwerken. Ook het huidige maatschappelijke gebruik van het Natura 2000-gebied moet worden getoetst. Als bestaand gebruik significant negatieve effecten kan hebben op de instandhouding van soorten en habitats, moet dit gebruik worden bijgesteld om die effecten tegen te gegaan. Het kabinet heeft besloten dat er geen extra geld komt voor de uitwerking van de Natura 2000-beheerplannen. Daarom wordt bekeken of en hoe een koppeling mogelijk is met de maatregelen ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water.
PIJLER 4: LANGETERMIJNPERPECTIEVEN De langetermijnperspectieven zijn de vierde pijler onder het Beheerplan Water en Natuur. Immers: niet alle gewenste ontwikkelingen worden uitsluitend door Europese wetgeving bepaald. Voor diverse rijkswateren is daarom in verschillende vormen en samenwerkingsverbanden gewerkt aan langetermijn visies, gericht op het integraal en duurzaam verbeteren van het gehele watersysteem. Denk aan de herinrichting van het IJsselmeergebied, het herstel van zoet-zoutovergangen en de aanpak van de zandhonger in de Oosterschelde. Dergelijke toekomstvisies raken ook het ruimtelijk beleid en tal van maatschappelijke ontwikkelingen. Ze hebben in de meeste gevallen dan ook een lange tijdshorizon. Bovendien is de uitvoering erg onzeker vanwege de vele nationale en/of regionale besluiten die er nog voor nodig zijn. Omdat ontwikkelingen voor doelstellingen in de toekomst al in het heden beginnen, moet bij de uitvoering van KRW, N2000 en WB21 met de langetermijnvisies rekening worden gehouden. Een langetermijnperspectief geeft als een kompas immers ook richting en samenhang in doelen en maatregelen.
MEER INFORMATIE Beheerplan rijkswateren: René Vrugt (RWS SDG), Fred Wagemaker (RWS RIZA) en Ron Bosman (RWS RIKZ); Waddenzee en Noordzeekust: Frans Maas (RWS Noord-Nederland) en Christoph Reuther (RWS Noordzee); Merengebied : Wouter Iedema (RWS IJsselmeergebied); Rivieren: Hans Leushuis (RWS Limburg), Xandra Cramer (RWS Zuid-Holland) en Danièlle Verhoeven (RWS Oost-Nederland); Deltawateren: Loes de Jong (RWS Zeeland), Christoph Reuther (RWS Noordzee) en Xandra Cramer (RWS Zuid-Holland). De kanalen van Brabant, Utrecht en Noord-Holland worden meegenomen in het plandeel Rivieren.