Bijeenkomst New Towns Haarlemmermeer over vanzelfsprekende veiligheid door jeugd- en volwassenenzorg
Niet het aanbod, maar de vraag staat centraal Het is volgens burgemeester Theo Weterings van de gemeente Haarlemmermeer niet toevallig dat het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG+) dat op 24 juni 2011 officieel geopend werd, in de jarenzeventigwijk Graan voor Visch in Hoofddorp staat. “Als één van de Ortega-gemeenten heeft ook Haarlemmermeer te maken gehad met een snelle bevolkingsgroei in korte tijd. Dat levert fysieke en sociale problemen op die we niet kenden in de jaren zeventig van de vorige eeuw toen de wijk Graan voor Visch gebouwd is. Door een andere bevolkingssamenstelling van de wijk, zijn er nu andere voorzieningen nodig. Ook zien we dat de sociale cohesie en de betrokkenheid in de wijk afgenomen is.” Een ander gezamenlijk kenmerk van de Ortega-gemeenten is dat vooral gewerkt wordt aan preventie van de problemen. “En dat is precies waar het CJG+ voor staat: preventie, vroegsignalering en snel en efficiënt handelen waar nodig is.” Het CJG+ was dan ook één van de business-cases die Haarlemmermeer ingebracht heeft in de uitvoeringsagenda van de zogenaamde Ortega-gemeenten Almere, Apeldoorn, Haarlemmermeer, Ede en Zoetermeer. Deze gemeenten behoorden niet tot de G27 die zich verenigd hadden om samen met de rijksoverheid de bestaande problematiek in de grote steden aan te pakken. In 2007 werd de motie-Ortega aangenomen, waarmee deze vijf steden alsnog werden toegevoegd aan het grotestedenbeleid. Hiermee wilden de vijf steden toekomstige leefbaarheidproblemen in hun gemeenten voorkomen. De vijf gemeenten hebben in samenwerking met het ministerie van BZK (voorheen WWI) gezamenlijk een uitvoeringsagenda opgesteld, waarin businesscases worden uitgevoerd binnen de volgende thema’s: a. b. c. d.
Bruisende centrumvoorzieningen Wijken van waarde Een stad met kansen voor toekomstige generaties Vanzelfsprekende veiligheid
Kennis- en leertraject De businesscase van Haarlemmermeer betreffende het CJG+ valt binnen het thema ‘Vanzelfsprekende veiligheid’. Ter ondersteuning van de uitvoeringsagenda is door de gemeenten en Agentschap NL een kennis- en leertraject opgezet. In 2011 vinden in het kader daarvan acht bijeenkomsten plaats. Op 23 juni was Haarlemmermeer als vierde aan de beurt, die met deze bijeenkomst in Cultuurcentrum De Meerse in Hoofddorp, andere gemeenten in Nederland wilde laten leren van hun ervaringen met het opzetten van het CJG+. De bijeenkomst was ook vooral een feestje voor de opening van het CJG in Hoofddorp, waarbij met professionals uit het veld kennis werd uitgewisseld en ervaringen werden gedeeld. Decentralisatie en minder geld “De gemeenten staan de komende jaren voor een grote opgave”, vertelt burgemeester Weterings op 23 juni aan de ongeveer 300 aanwezigen. “Gemeenten krijgen de komende jaren te maken met drie decentralisaties in het sociale domein, terwijl daar tegelijkertijd minder geld beschikbaar voor komt.” Het betreft de Wet Werken naar vermogen (één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt), de begeleiding van de AWBZ die van het rijk naar gemeenten gaat in het kader van de WMO en de
totale jeugdzorg die van de provincie of stadsregio naar de gemeente overgaat. Weterings: “Dat betekent nogal wat. Als gemeente moeten we complexe hulpvragen van burgers gaan oppakken. Er moeten zeker nog grote hobbels genomen worden wat betreft reorganisaties en financiën. Maar ik ben ervan overtuigd dat het CJG en CJG+ in onze gemeenten daarbij een belangrijke positieve rol gaan spelen.” Eigen kracht ouders Ook wethouder John Nederstigt denkt dat de gemeente Haarlemmermeer met het CJG goed voorbereid is voor de decentralisatie van taken die er aan komt. “We zitten met het CJG in een hele interessante ontwikkeling. Klaar is het niet en het zal ook nooit klaar zijn, maar ik ben wel trots op wat we nu al tot stand hebben gebracht.” Daarbij gaat het volgens Nederstigt echt om een omslag van werken en doen. “De eigen kracht van ouders of opvoeders staat veel meer centraal. Professionals staan dichter bij de mensen, zijn meer gericht op preventie, minder bureaucratisch en er wordt gewerkt volgens het principe van één gezin - één plan.” Het uitgangspunt is daarbij : het CJG geeft geen antwoord, maar denkt mee in de oplossing. Uiteraard staat de veiligheid van het kind voorop. Maar ervaring heeft ook geleerd dat als mensen ergens zelf het belang van inzien en hun eigen verantwoordelijkheid daarin erkennen en nemen, er echt wat gaat veranderen. Samenwerken professionals Naast het centraal stellen van de eigen kracht en verantwoordelijkheid van de hulpvrager, staat in Haarlemmermeer bij het CJG+ het samenwerken met alle professionals uit het veld centraal. Dat is het CJG+ waar burgemeester Weterings op doelde. Door intensieve samenwerking van onder andere Bureau Jeugdzorg, MOC ’t Kabouterhuis, Altra, Spirit, GGD Kennemerland, MeerWaarde, Amstelring thuisbegeleiding, Jeugdriagg NHZ, Passend Onderwijs Haarlemmermeer en Brijder Verslavingszorg, worden kennis en ervaring integraal ingezet. Voor de ouders is het daardoor gemakkelijk om , indien nodig, door te stromen van het ene naar het andere niveau. En in het kader van de decentralisatie van taken op het gebied van werk en zorg aan volwassenen, richt het CJG+ zich ook op volwassenen. Elly van der Storm van de gemeente Haarlemmermeer: “Voor de jeugd hadden we goed nagedacht over de structuur om de beste zorg te kunnen verlenen. In 2008 bedachten we dat het onlogisch was om voor volwassenen een heel nieuw systeem te ontwikkelen. Dus hebben we een verbinding gemaakt tussen de jeugd- en volwassenenzorg. Ook hebben we een verbinding gemaakt met het lokale voorveld en de geïndiceerde zorg.” Meerwaarde kind en gezin Van der Storm legt uit dat Haarlemmermeer al in 2006 aan de slag ging met het opzetten van het CJG, hoewel er toen nog geen wettelijke verplichting voor was. “Daarbij waren we geïnspireerd door de Ouder en Kind Centra in Amsterdam. We richtten ons in eerste instantie op de zorg voor jonge kinderen door samen te werken met verloskundigen, kraamzorg, consultatiebureau, kinderdagverblijven et cetera. Op die manier konden onder andere ontwikkelingsachterstanden op het gebied van taal in een vroeg stadium opgespoord worden en kon er passende actie worden genomen voordat het echt een probleem werd.” In 2008 kregen gemeenten de opdracht van het kabinet om CJG’s in te richten. “Omdat wij daar al een tijd mee bezig waren, konden we in 2008 al de eerste openen. De fysieke samenwerking van verschillende organisaties bood echt meerwaarde voor kind en gezin”, vertelt Van der Storm. Doordat Bureau Jeugdzorg in dat jaar taken afstootte die bij de gemeente terecht kwamen, werd het aanbod nog verder verbreed en de kwaliteit verhoogd.”
Denken vanuit vraag Inmiddels zijn er in de gemeente vier CJG-vestigingen en wordt er samengewerkt met alle organisaties die te maken hebben met kind en gezin. Door die samenwerking is er echt sprake van een expertisecentrum. Naar vraagstukken wordt gekeken door mensen vanuit verschillende disciplines. En hoewel elke organisatie natuurlijk zijn eigen aanbod en daarbij zijn eigen belang heeft, loopt die samenwerking goed, vertelt Henri Kardaun van de gemeente Haarlemmermeer. “We denken niet vanuit het aanbod, maar vanuit de vraag.” Bij het overleg met collega’s en andere professionals, wordt volop gebruikgemaakt van nieuwe media. Alles wordt in één systeem geregistreerd en de consulenten kunnen dat op een I-pad onafhankelijk van hun locatie raadplegen. Via sociale media wordt kennis gedeeld. Als een vraag binnenkomt, wordt die aan professionals van verschillende organisaties voorgelegd. Via de I-pad kunnen de professionals snel antwoord geven op de vraag. Die verschillende antwoorden worden teruggegeven aan de degene die de vraag stelt. Vervolgens wordt gecheckt of diegene daarmee verder kan, of dat er een aanvullend gesprek nodig is. Voor elke vraag zijn er meer antwoorden mogelijk en dat is precies wat het CJG wil laten zien. Kardaun: “De ouder bepaalt welk aanbod zij kiezen, zij moeten het doen.” Volgens Kardaun gaat het bij het CJG + om: ontmoeten en verbinden, sociaal verbinden, slim werken en de ouder of opvoeder is aan zet. Anders kijken Sander Band, programmaleider Centra voor Jeugd en Gezin van het ministerie van VWS, is blij met de brede consensus dat de professionals zich moeten plooien naar de situatie van het gezin. “Dan is wel de vraag hoe we van een systeem met allerlei toeters en bellen waar gezinnen van in verwarring raken, komen tot een systeem waar we echt luisteren naar het gezin. Ik denk dat het veel van ons allemaal zal vergen. En grof gezegd krijgen we daar veel gezeik over. Maar daar moeten we doorheen.” De veranderingen gaan volgens Band op alle vlakken plaatsvinden: inhoudelijk, organisatorisch, bestuurlijk en financieel. Band vindt dat het CJG in Haarlemmermeer al een eind op de goede weg is: “Een netwerk van professionals die heel dicht bij ouders staan en die alleen bij uitzondering specialisten inschakelen.” Band realiseert zich dat het rijk een groot beroep op gemeenten doet, maar hij gelooft ook dat daardoor de jeugdzorg beter wordt. “Als rijk moeten we veel loslaten en overdragen aan gemeenten. Uiteraard moet dat voldoende geborgd worden. Maar als we elkaar ruimte geven en elkaar vertrouwen, gaat het lukken. Het is belangrijk dat we elkaar scherp houden. Geef ook vooral aan wat u als gemeente van ons als rijksoverheid nodig heeft.” Volgens Band staan we voor een paradigma-shift, waarbij we anders moeten kijken naar en reageren op dezelfde werkelijkheid. Sociale media Laurens Waling van Alares is van mening dat de wereld verandert, maar dat moet je wel zien. Hij begint zijn verhaal in Haarlemmermeer met te vragen om aan degene die naast je zit in één minuut je diepste geheim te vertellen. Dat leidde tot veel geroezemoes en gelach uit de zaal. “Ja inderdaad, dat doe je dus niet”, constateerde Waling. “Maar jongeren doen dat wel op internet. Jongeren zitten op sociale media en daar leggen ze hun problemen zo op tafel. Dus we hoeven de deur niet uit om jongeren te helpen, we moeten daar zijn waar zij ook zijn: op het net.” Door sociale media kunnen hulpverleners op een slimme manier communiceren met jongeren. “Daar moeten we geen beleidsplannen voor maken, daar moeten we gewoon mee aan de slag gaan.” In Haarlemmermeer zijn de consulenten al aan het experimenteren met communicatie via de I-pad onderling. “Dat is de eerste stap naar de toekomst. We moeten meer aansluiten bij de beleving van
jongeren. Dat vraagt om innovatie, niet alleen in de techniek en systemen, maar ook in de organisatie en de cultuur.” Zo stelt Waling voor om van gesloten infosystemen te gaan naar persoonlijke dossiers die door mensen zelf worden beheerd en waar ze zelf indien gewenst hulpverleners aan toe kunnen voegen. Dat is de ultieme vorm van de vraag van de ouder of jongere centraal stellen. Ook vergaderen kan volgens Waling veel beter online en door Het Nieuwe Werken gaan collega’s steeds meer online contact onderhouden. Voor veel mensen lijken de aanbevelingen van Waling nog een brug te ver. “De ‘ja maar’-mensen moeten even in hun hok”, zegt Waling dan ook. “Dan kunnen de ‘doen we’-mensen aan de slag. En dan als het dan staat, mogen de ‘ja maar’mensen procedures en randvoorwaarden regelen.” Waling stelt voor dat vijf tot tien procent van professionals uit de jeugdhulpverlening bij elkaar gaan zitten om op een andere, slimmere manier via online media met jongeren te communiceren. “En daarna gaan we alle professionals in de jeugdzorg verleiden dit voorbeeld te volgen.” Twaalf workshops In de workshop ‘CJG Haarlemmermeer 2.0’ ging Waling samen met CJG-consulent Sonja Molenaar dieper in op het gebruik van sociale media. Deze workshop was één van de twaalf workshops waaruit de deelnemers konden kiezen na het plenaire deel van het symposium. De workshops hadden naast ‘GJG Haarlemmermeer 2.0’ de volgende onderwerpen: 1. Verwijsindex Matchpoint 2. Zorg voor Multiprobleemgezinnen in Haarlemmermeer 3. Opvoeders aan zet, ouders aan tafel 4. Het CJG+, het CJG-expertisecentrum 5. Het veiligheidshuis en het CJG 6. Risicojongeren/groepsaanpak 7. CJG en passend onderwijs 8. Pilot ‘van indiceren naar verwijzen’ 9. Informatie en advies in het CJG Haarlemmermeer 10. Decentralisatie AWBZ, jeugdzorg en arbeidsmarktregeling 11. Pedagogische civil society
Van drie van de workshops die het meest passen bij het kennis- en leertraject New Towns is een kort verslag gemaakt.
Risicojongeren/groepsaanpak Frans Balendong, gemeentelijk coördinator jongerenoverlast en Jeroen Zaan, Mobiel team Meerwaarde In 2010 is een pilot van start gegaan met de groepsaanpak van overlastgevende jongeren waarbij nadrukkelijk ook de ouders worden betrokken. Tijdens de workshop werd ingegaan op de eerste ervaringen. In het verleden heeft de gemeente weinig aandacht gegeven aan overlastgevende jongeren. De gemeente is in korte tijd explosief gegroeid en pas recent is geconstateerd dat de complexe problemen met overlastgevende jongeren niet door betrokken partijen zelf opgelost kunnen worden. De gemeente Haarlemmermeer staat niet alleen in deze problematiek: daarom heeft het rijk in het kader van het Grotestedenbeleid 2 miljoen euro ter beschikking gesteld om de aanpak van overlast en verloedering te agenderen. Na 2012 moeten de gemeenten het doen zonder de financiële steun van het rijk. Voor de aanpak in Haarlemmermeer is extra budget en dat is ook voor de komende jaren vastgelegd. Dat is hard nodig, want uit onderzoek blijkt dat de druk van jongeren in Haarlemmermeer de komende tientallen jaren nog met 40 tot 60% zal toenemen. De doelstellingen van de aanpak in Haarlemmermeer zijn: - Terugdringen van overlastbeleving (overlast wordt overal anders ervaren); - Juiste manier faciliteren van jongeren; - Eenduidige afgemeten boodschap naar jongeren en bewoners. Iedere keer moet bekeken worden wat nodig is, per buurt. Hiervoor is goede afstemming dover de gezamenlijke boodschap nodig tussen de professionals nodig; - Efficiëntere samenwerking ketenpartners (leidt tot belangrijke kostenbesparingen). De samenwerkende partijen bij de aanpak zijn Stichting MeerWaarde, Halt, de politie en de gemeente. Deze laatste heeft de coördinatie en zorgt voor de inrichting van de buitenruimte, levert straatcoaches (soort van pedagogische wijkagenten, momenteel vier), APV, en is verantwoordelijk voor de openbare orde. Er zijn zeven hotspots geïdentificeerd in Haarlemmermeer. De straatcoaches gaan deze elke dag langs. Zij zijn buitengewoon opsporingsambtenaren vanuit de gemeente en bouwen een relatie op met de buurten. Hun taken zijn het uitleggen van regels en maatregelen, waarschuwen en zo nodig ingrijpen. Communicatie met de buurt is dus de kern. Een voorbeeld van hoe het niet moet: Op verzoek van de bewoners is een voetbalveld aangelegd. Bij de uitwerking daarvan is onvoldoende gecommuniceerd met de buurt. Het voetbalveld ligt tien meter verwijderd van de deuren van een aantal huizen. Het veld wordt dag en nacht verlicht. Gevolg is dat het voor jongeren een prima
ontmoetingsplek is, zowel overdag als in de avond en nacht. Dat leidt tot de nodige overlast voor de omwonenden. Vragen vanuit de gemeente: Wat kunnen we hieraan doen? Wat hadden we anders moeten doen? Hoe los je het probleem op met alle deelnemers? Stap 1: Doorbreek de anonimiteit van de groep Maak van de overlastgevende jongeren individuen en kijk naar hun achtergrond. Wat is al bekend van deze mensen? Is de situatie thuis een reden voor overlast op straat? Zijn er al organisaties die contacten hebben met de jongere en/of het gezin? Stap 2: Kijk naar de sociale cohesie in de wijk Hoe krijg je een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel? Werk (bijvoorbeeld met CJG+) samen aan het bedenken van een oplossing en communiceer deze gevonden oplossing helder en eenduidig naar alle betrokken partijen. Aandachtspunten uit de workshop: De problematiek met jongeren verschilt tussen dorpen en steden . In de stad verdringen groepen van verschillende etniciteiten elkaar. In dorpen is er vaak drank in het spel en in steden drugs. Dat vraagt altijd om een specifieke aanpak die afhankelijk is van de sociale cohesie van de betreffende wijk. De inrichting van de openbare ruimte is van invloed op hangjongeren, daar is in de meeste wijken onvoldoende over nagedacht. De jeugd is vaak een vergeten groep die pas aandacht krijgt als er problemen zijn. Beter is om die problemen te voorkomen door preventief bezig te zijn met jongeren. Jongerencentra werken alleen als de jongeren daar al van kinds af aan komen en het centrum een onderdeel is van het leven in de buurt. Het werkt niet als een jongerencentrum wordt neergezet om bestaande problemen met jongeren op te lossen. Die jongeren gaan daar niet heen omdat het niet past in hun dagelijkse routine. De gemeente Haarlemmermeer heeft volgens één van de deelnemers in het verleden niet altijd de juiste keuzes gemaakt door vanwege bezuinigingen een goedlopend jeugdcentrum te sluiten en een niet-goed bezocht centrum in een woonwijk open te houden. Er moet meer worden samengewerkt en gecommuniceerd om de juiste keuzes te maken. De jeugd is lastig te benaderen. Dat vraagt een benadering waarbij niet alleen vraaggericht gewerkt kan worden. Je moet naar de jongeren toe, omdat ze niet naar jou komen.
Pilot van indiceren naar verwijzen Heleen Eijkhout, stafarts GGD Kennemerland, Sylvia Maas, regiomanager Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en Mascha van Heuven, schoolmaatschappelijk werker Altra Januari 2011 is een pilot gestart waarin lokale CJG-partners cliënten rechtstreeks doorverwijzen naar aanbieders van jeugd- en opvoedhulp, zonder indicatie van Bureau Jeugdzorg. In de workshop werd
ingegaan op de eerste ervaringen, de knelpunten en de ervaringen van ouders met deze nieuwe werkwijze. Met de pilot willen de betrokken organisaties onderzoeken wat de gevolgen in de praktijk zijn van rechtstreekse doorverwijzing zonder tussenkomst van Bureau Jeugdzorg. Het gaat alleen om (ernstige) opvoed- en opgroeiproblematiek van ouders die kunnen en willen, dus om verwijzingen in het vrijwillig kader. Voor de pilot was het aantal indicaties van Bureau Jeugdzorg bij gezinnen in de gemeente Haarlemmermeer ongeveer 200 per jaar. Voorafgaand aan de pilot werd een inschatting gemaakt dat de nieuwe werkwijze ongeveer 80 rechtstreekse verwijzingen zou opleveren. Dat aantal lijkt aardig te kloppen, want na vijf maanden staat de teller op 35 doorverwijzingen. Het lijkt eenvoudig om het lokale veld rechtreeks de doorverwijzingen te laten doen. Maar daar is wel een jaar van intensieve discussie aan vooraf gegaan met alle betrokken partijen. Het doel stond wel vast: ouders op een snelle en efficiënte wijze doorverwijzen naar gespecialiseerde Jeugd- en Opvoedingshulp (J&OH). Daarvoor was het nodig om de samenwerking tussen betrokken instanties te versterken en het werkproces te versnellen en te vereenvoudigen. Maar de discussie ging vooral over hoe de veiligheid van het kind gegarandeerd kon worden en over wie dan mag verwijzen. Over de verwijzingen zijn de volgende afspraken gemaakt: alleen professionals van hbo+- niveau mogen verwijzen, maar dat mogen ze niet als individueel hulpverlener doen. In een multidisciplinair team wordt daar een beslissing over genomen. In eerste instantie wordt gekeken of problemen opgelost kunnen worden in het sociale netwerk van het gezin. Als dat niet volstaat, wordt gekeken naar de mogelijkheden binnen het lokale hulpaanbod. Pas als dat onvoldoende blijkt te zijn, wordt doorverwezen naar specialistische hulp. Voor de veiligheid van kinderen is het belangrijk dat de hulpverleners ook bij ogenschijnlijk simpele meldingen goed doorvragen. Bij het minste gevoel van twijfel, overleggen de professional met anderen uit het multidisciplinaire team en bij aanhoudende twijfel wordt Bureau Jeugdzorg ingeschakeld. Er is een verwijsformulier ontwikkeld waarin aandacht is voor veiligheid, risico en beschermende factoren, voorgeschiedenis hulpverlening, gegevens huidige hulpverleners, hulpvraag ouders en het functioneren van het kind/de jongere. Voorbeeld van werkwijze: Sociaal Maatschappelijk Werk (SMW) bekijkt samen met het Zorgadviesteam (ZAT) van een basisschool alle zorgleerlingen. Waar nodig wordt een huisbezoek afgelegd waarbij met de ouders wordt geïnventariseerd wat de problemen zijn en wat de hulpvraag van de ouders is. Vervolgens wordt met een multidisciplinair team bekeken of er vervolgstappen nodig zijn of dat het voldoende is dat SMW lichte ambulante hulp biedt. Als dat laatste niet voldoende is, gaat de consulent terug naar de ouders en gaat op de laptop samen met de ouders de doorverwijzing invullen. Voordeel van deze werkwijze is dat ouders hun verhaal maar één keer hoeven doen en dat ze tot aan de drempel van gespecialiseerde J&OH maar met één contactpersoon te maken hebben. Voor de consulent scheelt het ook werk omdat ze vanuit het eerste gesprek al veel gegevens in kan vullen, waar ze bij het tweede gesprek niet meer naar hoeft te vragen. De werkwijze is laagdrempelig bij ouders thuis en er zijn goede contacten met de school, waardoor de lijnen kort zijn. Door samen met
ouders de hulpvraag in te vullen, voelen ouders zich ook meer zelf verantwoordelijk voor verandering die nodig is. Op deze aanpak zijn veel positieve reacties van ouders gekomen. Ook de consulent van SMW is blij met deze nieuwe aanpak, omdat zij de ervaring heeft dat het praktisch en efficiënt is en dat je op deze manier ouders beter kunt helpen. Aan de hand van stellingen vond een korte discussie plaats over deze aanpak. Stelling 1: De verwijzer stelt de doelrealisatie vast. Achtergrond: in het verleden stelde Bureau Jeugdzorg ook de doelrealisatie vast na indicatie. Dus dat zouden de lokale doorverwijzers nu ook moeten doen. Reactie: Eigenlijk is dat niet goed mogelijk omdat de verwijzer verder niet betrokken wordt bij de behandeling. Behandelaar en ouders zouden dus moeten vaststellen of de doelen gehaald zijn. Het gaat er om of ouders het gevoel hebben dat ze geholpen zijn met het lopende proces. Als je de verantwoordelijkheid voor de hulpvraag bij de ouders neerlegt, is het dus ook de verantwoordelijkheid van de ouder om aan te geven of ze geholpen zijn. Er was een kritische kanttekening of ouders wel in staat zijn om de juiste hulpvraag te formuleren en of ze wel kunnen zien wat de werkelijke problemen zijn (bijvoorbeeld eigen gedrag). Maar daar werd op gereageerd dat het de professionaliteit van de hulpverlener is om in te schatten of ouders in staat zijn eigen problemen te herkenen en te erkennen. Stelling 2. Alle informatie moet in digitaal jeugddossier jeugdgezondheidszorg, dus ook doorverwijzingen naar (J&OH) Reactie: Deze stelling lokte veel discussie uit in hoever je daarin wilt gaan in het kader van de privacy. Ook werd de rol van de huisarts belicht als eerste aanspreekpunt. Maar het is een illusie volgens één van de aanwezigen om te denken dat je op één plek alle informatie bij elkaar krijgt.
Decentralisatie AWBZ, jeugdzorg en arbeidsmarktregeling Marion Wester en Guzelien Hermans, beleidsadviseur cluster Maatschappelijke en Economische Ontwikkelingen gemeente Haarlemmermeer De gemeente Haarlemmermeer benadert de drie decentralisatieopgaven vanuit de basisvisie van de WMO. Kernbegrippen zijn van curatief naar preventie en de burger aan zet. In de workshop werd bekeken wat dat betekent voor de uitwerking van de decentralisatie. De drie decentralisaties in het sociale domein met bezuinigingen zijn: 1. Wet Werken naar vermogen (1 regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt) 2. Begeleiding AWBZ (rijk) naar WMO (gemeenten) Totale jeugdzorg van provincie/stadsregio naar gemeente Achtergrond decentralisatie: - Compacte en slagvaardige overheid - Taken in sociale domein dichter bij burger organiseren - Gemeenten hebben mogelijkheden om efficiënter, integraler en innovatiever te organiseren
Dit betekent dat de gemeente te maken krijgt met Wajong-klanten met beperkte arbeidspotentie, beschutte werkplekken voor geïndiceerde en huidige Wsw-ers en WIJ/WWWB, en WSW’ers met (enige) arbeidspotentie wat betreft werken naar vermogen. Wat betreft begeleiding AWBZ naar WMO krijgt de gemeente klanten met somatische aandoeningen/psychische problemen, psychogeriatrische problemen, psychiatrische aandoeningen, verstandelijke, lichamelijke en zintuiglijke handicap en maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Bij jeugdzorg gaat het om preventieve zorg, jeugdbescherming, reclassering, ggz, licht verstandelijke gehandicapten en gesloten jeugdzorg. Bij die drie domeinen zijn heel veel verschillende uiteenlopende partners betrokken. Er zijn kansen: - door integrale aanpak is meer preventie mogelijk; - er is meer maatwerk mogelijk; - de uitvoering kan effectiever en efficiënter; - klanten hoeven niet meer bij verschillende instanties/loketten terecht en worden beter geholpen. Er zijn ook risico’s: - gaat het wel lukken met minder geld, zeker met de huidige stapeling van bezuinigingen? De opgave is: - van curatief naar preventief - Van beheersing (indicatiestellingen, protocollen) naar loslaten met enig risico - van individuele regelingen naar collectieve voorzieningen - van regelingen naar klant centraal / casemanagement - sociale infrastructuur op wijkniveau (herwaardering uitvoering) Maar hoe gaat deze werkwijze in de praktijk uitpakken? Dat werd tijdens de workshop onderzocht aan de hand van een casus over Danny. Danny is 18 jaar en heeft na de basisschool op verschillende scholen gezeten, maar er geen één afgemaakt. Hij heeft meerdere baantjes gehad, maar werd telkens ontslagen. Zijn ouders zijn gescheiden en hij heeft nog een jonger broertje (met wie hij de kamer deelt) en twee jongere zusjes. Zijn moeder werkt in de horeca, maar heeft financiële problemen. Er loopt een rechtszaak met haar ex-man rond financiën. De schulden stapelen zich op. Toen Danny nog op school zat werd hij ingeschaald op een IQ van rond de 75 en werd de diagnose ADHD gesteld. Hij is al eens opgepakt voor diefstal en hij walst over zijn moeder heen, hij rookt wiet en steelt geld van zijn moeder. Hij wil wel op zichzelf wonen, maar doet er niet veel voor. In de huidige situatie (2011) kampt moeder met problemen van slapeloosheid, op het gebied van financiën en opvoeding. Voor elk probleem moet ze bij een ander loket aankloppen. Voor de slapeloosheid bij de huisarts, voor de financiële problemen bij het Wmo-loket en voor de opvoedproblemen bij het CJG. Als ze daar verder wordt geholpen, bijvoorbeeld met budgetadvies of cursus Triple-P, zijn het gescheiden trajecten die niet met elkaar verbonden worden. Voor Danny die zich wil aanmelden bij het UWV-werkbedrijf omdat hij een uitkering wil aanvragen nadat hij weer eens ontslagen is, geldt hetzelfde. Als is vastgesteld dat hij verwijtbaar werkeloos is, komt hij bij de sociale dienst terecht. Het UWV en de sociale dienst richten zich primair op werk en re-integratie. Maar kijken ze wel voldoende naar waarom Danny niet kan werken, naar zijn
verslaving, gezinsituatie of zijn lage IQ? Ook voor Wmo geldt de vraag of er wel voldoende wordt gekeken naar de vraag achter de vraag. En de huisarts kan wel slaappillen voorschrijven tegen slapeloosheid, maar kent hij/zij de weg naar de welzijns- en arbeidsmarkt wel voldoende? Als het 2015 is en de drie decentralisaties in het sociale domein zijn afgerond, zou de uitgangssituatie van Danny dan beter zijn? Vragen daarbij zijn: 1. Wat zou Danny zelf kunnen doen? En wie zou hem daarbij kunnen helpen? 2. Wat kunnen aanbieders/professionals doen? 3. Wat moet de gemeente doen/op orde hebben? 4. Kunnen we een efficiencyslag maken vergeleken met nu? Op niet alle vragen werd tijdens de workshop antwoord gegeven, maar duidelijk was dat niet alleen naar Danny gekeken moet worden, maar naar het hele gezin. Iemand stelde voor (‘noem mij maar van de oude stempel’) om een gezinsmanager aan te stellen voor drie maanden, als een Eigen Kracht Conferentie uitwijst dat er onvoldoende kracht in de sociale omgeving zit. Het is aan alle medewerkers, los van welk loket ze zijn, om in te kunnen schatten dat er in het gezin meer aan de hand is dan alleen werkeloosheid of slapeloosheid. Een groot deel van de gezinnen met problemen kan waarschijnlijk in 2015 heel goed zelf via internet een overzicht krijgen van wat er mogelijk is aan ondersteuning en zelf de stap zetten om bij het juiste loket aan te kloppen. Maar er zullen altijd gezinnen zijn die dat overzicht zelf niet kunnen krijgen of zich teveel schamen om hulp te vragen. Op deze situaties moeten hulpverleners alert zijn. Daarbij moet je wel uitkijken dat je niet in de valkuil van de hulpverlening stapt dat je als hulpverlener de problemen wel even gaat oplossen. Dan gaan Danny en zijn moeder afwachten wat er komen gaat. Terwijl ze hun eigen verantwoordelijkheden moeten nemen en zelf ( hulp) oplossingen moeten bedenken. Het is de kunst om je als professional eerst in te leven in Danny en zijn moeder. Door je te verdiepen in de achtergrond van de vraag, krijg je een duidelijk beeld van de problematiek en kun je verbindingen leggen. Dat vraagt wel dat er bij elk loket mensen zitten die in staat zijn om de achterliggende problematiek te herkennen. Iemand merkte op dat juist die verschillende loketten afschuifgedrag in de hand werken. Mensen hebben snel door dat de problematiek van Danny en zijn moeder heel zwaar is en dan is elk alibi goed genoeg om ze snel door te verwijzen naar een ander loket. Om te voorkomen dat mensen van loket naar loket worden gestuurd, moet de ingang bij de gemeente of een ander loket waar mensen terecht komen één grote trechter zijn. Vanuit dat centrale punt moet de sociale kaart op één lijn staan met een gezamenlijke routebeschrijving hoe iemand in het centrum terecht komt, daar waar hij het beste geholpen kan worden. Dat vraagt nogal wat van de mensen die aan de voorkant zitten, want aan een checklist heb je niet genoeg. Ook de rol van huisartsen als doorverwijzer naar mogelijkheden die er zijn voor complexe problemen kwam ter sprake. Gesteld werd dat huisartsen die rol niet kunnen spelen vanwege de steeds complexere zorgvraag, waardoor huisartsen al overbelast zijn. Werken in gezondheidscentra kan
helpen, omdat artsen dan niet geïsoleerd werken, maar in een team en bij elkaar zitten en problemen kunnen bespreken.