NEUTRAAL OORLOGSVERLEDEN Een geruststelling voor het heden?
Een studie naar de inzet van vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog door de Nederlandse ‘verzuilde’ dagbladpers tijdens de eerste maand na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
Rozemarijn Smink Studentnummer 6391605 Masterscriptie Nieuwste Geschiedenis Scriptiebegeleider: Dr. S.F. Kruizinga 6 augustus 2012
Op welke manier zette de ‘verzuilde’ Nederlandse dagbladpers tijdens de eerste maand van de Eerste Wereldoorlog de vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog in ten behoeve van het eigen lezerspubliek?
2
Inhoudsopgave Inleiding.......................................................................................................................4 1
Historiografie .......................................................................................................8 1.1 1.1.1
Geschiedenis ....................................................................................................................8
1.1.2
De Frans-Duitse oorlog en Nederland in de historische literatuur......................................9
1.2
3
4
De Eerste Wereldoorlog...............................................................................................12
1.2.1
Geschiedenis ..................................................................................................................12
1.2.2
De Eerste Wereldoorlog en Nederland in de historische literatuur....................................14
1.3 2
De Frans-Duitse oorlog..................................................................................................8
Vergelijking Nederlandse situatie in beide oorlogen ................................................15
De Nederlandse pers en de Eerste Wereldoorlog.............................................. 17 2.1
Dagbladen als onderzoeksmateriaal............................................................................17
2.2
Het gebruik van dagbladen in dit onderzoek ............................................................18
2.3
De onderzochte dagbladen ..........................................................................................20
2.3.1
Nieuwe Rotterdamsche Courant .....................................................................................21
2.3.2
Het Volk......................................................................................................................22
2.3.3
De Standaard................................................................................................................23
2.3.4
De Tijd .........................................................................................................................24
Onderzoeksresultaten ........................................................................................27 3.1
Methodologie .................................................................................................................27
3.2
Militaire overeenkomsten .............................................................................................28
3.3
Voorspellend en geruststellend....................................................................................29
3.4
Toch ook enig pessimisme...........................................................................................31
3.5
Verklaringen zoeken......................................................................................................32
3.6
Wereldoorlog..................................................................................................................33
Botsende zuilen? ................................................................................................36 4.1
‘Telling the lies from both sides’ .................................................................................36
4.2
‘Elk meent zijn zuil een volk te zijn’...........................................................................41
Conclusie....................................................................................................................47 Literatuurlijst ............................................................................................................. 51
3
Inleiding Zaterdag avond aten wij met mijn moeder bij Beeresteyn, voor haar 81ste verjaardag. Het was mooi, zwoel weer en wij zaten bij de lamp buiten. Ik dacht aan Hans, die des middags al naar zijn standplaats te Weesp was gegaan. Wij praatten natuurlijk veel oover den oorlog. Truida en mijn moeder voelen intuïtief geen gevaar voor Holland. Hun instinct is menigmaal juist gebleeken.1 De Eerste Wereldoorlog was nog maar een paar dagen uitgebroken toen Frederik van Eeden op 4 augustus 1914 bovenstaande in zijn dagboek schreef.2 Het leven in Nederland ging ondanks de spannende dagen gewoon door, in afwachting van wat de oorlog voor Nederland zou gaan betekenen. Restaurants waren niet gesloten en verjaardagen werden ook op 4 augustus 1914 gewoon gevierd. Toch was de oorlog dichtbij. Van Eeden schrijft over Hans, zijn oudste zoon die na het regeringsbesluit om Nederland te mobiliseren was opgeroepen voor militaire dienst. Het was maar de vraag of Hans het oorlogsfront daadwerkelijk zou gaan zien, maar de onzekerheid moet voor zowel vader als zoon een nare ervaring geweest zijn. Truida, de (tweede) vrouw van Van Eeden, en zijn moeder waren hoopvol gestemd. Zij vertrouwden op hun intuïtie, maar konden feitelijk ook niet anders dan dat. Er was met geen enkele zekerheid te zeggen hoe de situatie zich in Nederland zou ontwikkelen. Men was dus genoodzaakt eigen conclusies te trekken, intuïtief of aan de hand van eerdere gebeurtenissen. Van Eeden schrijft dat hun instinct menigmaal juist is gebleken. Zou zijn moeder in 1870 – toen zij 37 jaar oud was – eenzelfde voorspelling hebben gedaan over de gevolgen die de Frans-Duitse oorlog voor Nederland zou hebben? Bovenstaande is in zekere zin waar dit onderzoek over gaat. Want hoe reageerden de Nederlanders op de uitgebroken oorlog en in hoeverre werd de vergelijking met de Frans-Duitse oorlog ingezet om tot vermindering van de onzekerheid omtrent de uitgebroken situatie te komen? Aan de hand van het bestuderen van berichten in vier Nederlandse dagbladen probeer ik een antwoord te geven op deze vraag. Het uitgangspunt van dit onderzoek is dus gebaseerd op de rol die de Nederlandse dagbladpers speelde bij de verspreiding van bepaalde ideeën en invalshoeken omtrent de uitgebroken oorlog. Hoe zetten zij
1
Frederik van Eeden, Dagboek 1878-1923. Deel 3: 1911-1918 (Culemborg 1971-1972) 1382. Frederik van Eeden (1860-1932) was arts, psychiater en bekend literator uit de kring van Tachtigers. Tevens een actief tegenstander van de kapitalistische samenleving en bestuurslid van de Nederlandse Anti-Oorlog Raad. 2
4
het middel van vergelijking in en welk doel hadden zij hiermee voor ogen? En dan nog de problemen die de neutraliteit met zich bracht. De pers werd geacht zich neutraal op te stellen, maar daar werd niet altijd gehoor aan gegeven. Er zijn meerdere studies te noemen die dit onderwerp als uitgangspunt namen, deze passeren in de loop van dit onderzoek de revue. Derhalve zou mijn onderzoek weinig toevoegen wanneer ik mij zou beperken tot bovenstaand gegeven. Hierom betrek ik in mijn onderzoek een aantal factoren die ervoor zorgen dat deze studie door middel van nieuwe invalshoeken kan bijdragen aan het onderzoeksgebied. Hierbij heb ik dankbaar gebruik kunnen maken van verschillende analyses die al dan niet zijdelings met de door mij gekozen deelonderwerpen te maken hebben. De onderzoeksvraag die ik tijdens het schrijven van dit onderzoek heb gehanteerd luidt als volgt: Op welke manier zette de ‘verzuilde’ Nederlandse dagbladpers tijdens de eerste maand van de Eerste Wereldoorlog de vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog in ten behoeve van het eigen lezerspubliek? In dit onderzoek trek ik allereerst de vergelijking tussen de Frans-Duitse oorlog en de Eerste Wereldoorlog. Beide oorlogen hadden voor Nederland een aantal overeenkomstige gevolgen. Hoewel deze overeenkomsten tijdens de Eerste Wereldoorlog na relatief korte tijd niet meer bleken te kloppen, biedt het gebruik van de gelijkende situaties voor zolang dit gebeurde een specifiek inzicht in de Nederlandse reacties kort na het uitbreken van de ‘Grote Oorlog’. Want met welk doel werden deze vergelijkingen in 1914 gemaakt? In de dagbladpers passeerde het jaartal 1870 en de daarmee verbonden Frans-Duitse oorlog in augustus 1914 met enige regelmaat, maar de insteek van de vergelijkingen blijkt nogal eens te verschillen. Enerzijds lijkt er sprake te zijn van een geruststellende werking. Nederland kwam in 1871 immers ongeschonden uit de strijd die het land niet hoefde te voeren. Gezien de neutraliteit in 1914 zou eenzelfde uitkomst logisch zijn. Anderzijds lijken de vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog ook te fungeren als voorspellende factoren. Herhaaldelijk wordt geschreven over het militaire verloop van de Frans-Duitse oorlog, waarna geconcludeerd wordt dat het in 1914 ook wel zo zal gaan. Naarmate de weken in 1914 verstrijken wordt al snel duidelijk dat deze oorlog van een ander karakter is dan de Frans-Duitse oorlog. Hoewel Nederland de neutraliteit zou kunnen blijven behouden, bleken de vergelijkingen met 1870 niet meer op te gaan. De term ‘wereldoorlog’ gaf de ernst van de zaak maar al te duidelijk aan, de vele slachtoffers die al gevallen waren en het grote leed in de landen om Nederland heen deden de gevolgen van de Frans-Duitse oorlog al snel vergeten. Hoewel het zeker niet uitgesloten is dat er ook in latere maanden nog vergelijkingen werden getrokken, beperk ik mij in dit onderzoek tot de eerste oorlogsmaand, augustus 1914.
5
Hoewel er naar de verschillende onderwerpen die ik behandel al wel eerder onderzoek is gedaan, is het niet eerder voorgekomen dat deze onderwerpen in onderlinge samenhang worden bestudeerd. Zo is er wel een studie te vinden over Nederland tijdens de Frans-Duitse oorlog, maar wordt er in deze studie niet gekeken naar de treffende overeenkomsten met het jaar 1914. Dit geldt eveneens voor het dagbladonderzoek. Er is een scala aan studies te vinden die gaan over de Nederlandse dagbladpers, maar geen hiervan richt zich op een relatief korte periode en onderzoekt een klein deelonderwerp binnen dit grote onderwerp. Het doel van mijn onderzoek is dan ook een zeer specifiek stukje geschiedenis te onderzoeken in de hoop dat dit de blik op bepaalde feiten aan kan scherpen. Middels het onderzoek naar vier verschillende dagbladen hoop ik een goede weerspiegeling te kunnen ontdekken van hetgeen er in de samenleving speelde tijdens de eerste oorlogsmaand. Ik heb hierbij gekozen voor vier dagbladen van allen een verschillende signatuur: De Standaard, een anti-revolutionair en gereformeerd christelijk dagblad, De Tijd, een katholiek dagblad, Het Volk, een socialistisch dagblad en de Nieuwe Rotterdamsche Courant, een liberaal dagblad. Deze dagbladen staan min of meer symbool voor de verzuilde samenleving die na de Eerste Wereldoorlog in Nederland zou ontstaan. In hoeverre deze vergelijking al dan niet terecht is, komt hierna eveneens aan bod. Door deze zeer verschillende dagbladen te onderzoeken tracht ik een beeld te schetsen van de invloed die ideologie en religie hadden op de berichtgeving. De hoofdtaak van de dagbladen was uiteraard het brengen van nieuws. Maar de manier waarop dit gebeurde kon nogal eens verschillen. Helemaal in tijden van crisis zagen de dagbladen in dat het eigen lezerspubliek wellicht behoefte had aan steun, troost en leiding. In hoeverre verweven zij de eigen ideologische achtergrond in de berichtgeving om het lezerspubliek zo tot steun te kunnen zijn? De opbouw van dit onderzoek bestaat ten eerste uit twee inleidende hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk behandel ik zowel het verloop van de Frans-Duitse oorlog als van de Eerste Wereldoorlog. Hoewel deze informatie niet van cruciaal belang is voor de uitkomsten van dit onderzoek, zou het onterecht zijn deze geheel weg te laten. Gezien de mate waarin beide oorlogen alhier genoemd worden, is een algemeen historisch kader niet overbodig. Ik betrek hierbij ook de stand van het onderzoek en wat dit voor mijn onderzoek heeft kunnen betekenen. In het tweede hoofdstuk ga ik dieper in op de rol die de Nederlandse dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog speelde. Daarnaast beschrijf ik alhier de ontstaansgeschiedenissen van de onderzochte dagbladen. De signatuur van de kranten speelt hierbij een grote rol, aangezien deze later in het onderzoek nog aan de orde komt vanuit een andere invalshoek.
6
Het derde hoofdstuk staat geheel in het teken van de onderzoeksresultaten. Aan de hand van verschillende onderwerpen bespreek ik de berichten die in de Nederlandse dagbladpers naar voren kwamen waar het de vergelijking met de Frans-Duitse oorlog betrof. In het vierde en laatste hoofdstuk gebruik ik deze resultaten om de algemeen aangenomen theorieën over de Nederlandse dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog en over de rol die verzuiling in deze theorie speelt te bevestigen dan wel in twijfel te trekken. Ik sluit dit hoofdstuk af met de conclusie, waarin de bevindingen van dit onderzoek nogmaals naar voren komen. Daarnaast geef ik alhier het definitieve antwoord op de hierboven gestelde onderzoeksvraag. Ik streef er met dit onderzoek niet naar om de eventuele ‘voorspellende gave’ van de 81jarige moeder van Van Eeden te bevestigen. Wel wil ik met dit onderzoek meer licht werpen op de middelen die een groot deel van het Nederlandse volk – aan de hand van de dagbladpers – inzette om te kunnen omgaan met de onzekere situatie van augustus 1914 en wat deze manieren kunnen betekenen voor een beter begrip van de zogenaamde neutrale geschiedenis van Nederland in het jaar 1914. Door een specifiek tijdskader vast te stellen en dit te koppelen aan het niet eerder onderzochte gebruik van de vergelijkingen tussen beide oorlogen hoop ik nieuw licht te kunnen schijnen op zowel de rol die de Nederlandse dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog speelde als op de betekenis van het begrip verzuiling hierin. Met Hans liep het overigens goed af. Na een aantal spannende weken kon hij huiswaarts keren. Zijn naam zou door zijn vader herhaaldelijk in het dagboek worden geschreven, waardoor we naast Frederik van Eeden, Hans van Eeden ook een beetje leren kennen. Later nam hij de taak op zich deze dagboeken te ordenen in een register, waardoor de dagboeken ook nu nog gemakkelijk kunnen worden ingezien. Hij zou de twee wereldoorlogen beiden overleven en uiteindelijk sterven op 94-jarige leeftijd.3
3
Chronologie betreffende het leven van Frederik van Eeden, Frederik van Eeden genootschap, http://www.frederikvaneedengenootschap.nl/chronologie.html (laatst bekeken op 17 juli 2012). 7
1 Historiografie 1.1 De Frans-Duitse oorlog
1.1.1 Geschiedenis De uiteindelijke aanleiding voor een oorlog tussen Frankrijk en Duitsland kan worden gevonden in de kwestie van de Spaanse troonopvolging, maar hieraan gingen jarenlange spanningen tussen Frankrijk en de verschillende Duitse staten vooraf. Deze spanningen werden voornamelijk aangewakkerd door een wens van de minister-president van Pruisen, Otto von Bismarck (1815-1898). Het was zijn diepgaande ambitie de verschillende Duitse staten samen te kunnen voegen tot één groot Duits rijk, onder heerschappij van ‘zijn’ Pruisen. Deze samenvoeging van staten zou ten koste gaan van een aantal Franse gebieden. Frankrijk zou dit uiteraard niet toestaan en een conflict was aldus onvermijdelijk. Voor Bismarck bleek er nog een andere reden te zijn om een dergelijk conflict te stimuleren. Het ontbrak de verschillende Duitse staten aan eenheid van enige verbondenheid tussen de staten was geenszins sprake. Een oorlog tegen een gemeenschappelijke vijand zou ervoor kunnen zorgen dat nationale gevoelens konden ontstaan zodat de Duitse staten al enige vorm van verbondenheid zouden kunnen ontwikkelen alvorens de daadwerkelijke vereniging plaats kon vinden. Via de mogelijke Spaanse troonopvolging door de Duitse prins Leopold von Hohenzollern zou Bismarck zijn oorlog uiteindelijk kunnen verwezenlijken. Op het moment dat Frankrijk van deze plannen op de hoogte werd gesteld, werd de situatie al zeer kritiek. Het land liet in duidelijke bewoordingen weten dat wanneer Leopold inderdaad de Spaanse troon zou bestijgen, ‘Frankrijk wist wat het te doen stond’.4 Hoewel Leopold onder internationale druk inderdaad zou afzien van troonopvolging, verwachtte Frankrijk excuses voor een dergelijke belediging. Deze excuses werden verwacht in de vorm van een belofte van de Pruisische koning Wilhelm dat hij nimmer zou toestaan dat een Hohenzollern de Spaanse troon zou bestijgen.5 Leopold kon dit echter niet beloven, hij wist immers niet wat de toekomst nog zou brengen. De Franse ambassadeur stuurde na de ontmoeting met de koning een telegram naar Frankrijk, waarin hij blijk gaf van het verloop van de ontmoeting. Bismarck ontving eveneens een telegram, ditmaal van een Pruisische ambtenaar die koning Wilhelm vergezel4 5
Hendrik Lodewijk Wesseling, Frankrijk in Oorlog, 1870-1962 (Amsterdam 2006) 30. Ibidem, 30. 8
de. In dit telegram liet hij blijken dat Wilhelm geïrriteerd was over het verloop van de ontmoeting en de keuze aan Bismarck liet of de pers van het verloop van de ontmoeting op de hoogte gesteld moest worden. Bismarck, teleurgesteld door de mislukte Pruisische troonopvolging, zag zijn kans schoon. Hij scherpte de toon van het telegram aan en overhandigde deze aan de Europese pers.6 In Frankrijk werd na het zien van de verschillende versies van de gebeurtenissen duidelijk waar Bismarck op uit was: oorlog. De Franse regering voelde zich beledigd en bedreigd door het optreden van Bismarck en besloot op 14 juli 1870 te mobiliseren. Op 19 juli ontving de Pruisische regering de officiële oorlogsverklaring.7 Na een eerste Frans oorlogssucces bij Saarbrücken keerden de kansen al snel. De beslissende slag vond plaats op 1 september 1870 te Sedan alwaar het Franse leger door Duitse troepen werd omsingeld. Napoleon III gaf zich over. De Duitse overwinning was voornamelijk te danken aan het overwicht aan troepen dat zij ten opzichte van Frankrijk had. Maar deels ook aan de goedgetrainde Pruisische soldaten en hun uitmuntende zicht op organisatie en logistiek. Derhalve was Europa een grootmacht kwijtgeraakt Frankrijk bleef na de oorlog als een zwakke mogendheid over. Europa had er echter een nieuwe grootmacht bijgekregen, op 18 januari 1871 werd de eenwording van Duitsland, met Bismarck als Rijkskanselier, een feit.8 Zoals voorgaande samenvatting van de Frans-Duitse oorlog al duidelijk maakt, bleef de oorlog tot Frankrijk en Duitsland beperkt. Dit wil echter niet zeggen dat omliggende landen als vanzelfsprekend de dans konden ontspringen. Vooral Nederland en België, buurlanden van de vechtende mogendheden, maakten zich grote zorgen over eventuele invallen en derhalve de mogelijkheid tot gedwongen betrokkenheid bij de oorlog. In de navolgende beschouwing besteed ik meer aandacht aan de invloed die de Frans-Duitse oorlog op Nederland had.
1.1.2 De Frans-Duitse oorlog en Nederland in de historische literatuur De impact die de Frans-Duitse oorlog op Nederland had, is maar zeer zelden onderwerp van studie geweest. Het lijkt erop dat de impact van deze oorlog op de betrokken landen dusdanig belangrijk was dat het neutrale Nederland voor verdere analyses buiten de boot viel. Niet geheel onlogisch, want wanneer er enkel wordt gekeken naar de impact van de 6
Ibidem, 31-32. Ibidem, 32-33. 8 Ibidem, 65-67. 7
9
historische gebeurtenissen tijdens deze oorlog speelt Nederland inderdaad geen rol van betekenis. Maar wanneer we spreken over de vorming van de Nederlandse geschiedenis is deze oorlog wel degelijk van belang geweest. Ten eerste zegt de neutraliteit in de oorlog van 1870-1871 veel over de Nederlandse neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog. De moderne geschiedenis van Nederland laat zich voor een groot deel kenmerken door een houding (waarbij ik de koloniale positie bewust volledig buiten beschouwing laat) die zich laat typeren als onzijdig, afstandelijk, vredig en continue. De Tweede Wereldoorlog heeft hier verandering in gebracht. Op 10 mei 1940 kwam er een einde aan de honderd jaren die Nederland neutraal heeft kunnen doorstaan. 9 Ten tweede zou de Nederlandse houding tijdens de Frans-Duitse oorlog zorgen voor een handige gebruiksaanwijzing tijdens de oorlog die zo’n veertig jaar later uitbrak. Hier kom ik later op terug. Hetgeen zich in deze honderd neutrale jaren heeft afgespeeld, zegt veel over de geschiedenis van Nederland. Want neutraliteit betekende geen stilstand, achter de schermen speelde er meer. Dit heeft wellicht geen directe invloed gehad op het verloop van de wereldgeschiedenis, maar het heeft wel bij kunnen dragen aan de vorming van Nederland en is derhalve van belang voor het vertellen van de nationale geschiedenis. Speciaal in de afgelopen jaren wint het onderwerp van de Nederlandse politiek ten opzichte van buitenlandse conflicten aan interesse. Zo schreef Duco Hellema een vrij algemeen, doch zeer uitgebreid werk over de buitenlandse politiek van Nederland en richtte Paul Moeyes zich in een meer diepgaand werk op de neutraliteitspolitiek van het Nederlandse leger.10 Waar het begrip neutraliteit in eerste instantie een afknapper was voor onderzoekers – immers, neutraliteit leek in te houden dat er toch niets gebeurde – blijkt dit begrip toch meer informatie te bevatten dan aanvankelijk werd gedacht. In dit licht kan het proefschrift van historicus Anne Doedens voor mijn onderzoek van grote betekenis zijn. Zijn proefschrift uit 1973 richt zich volledig op de houding van Nederland ten opzichte van de Frans-Duitse oorlog. Wat waren de gevolgen voor Nederland en in hoeverre had deze oorlog invloed op het Nederlandse politieke beleid? De titel van het werk, Nederland en de Frans-Duitse oorlog. Enige aspecten van de buitenlandse politiek en de binnenlandse verhoudingen van ons land omstreeks het jaar 1870, doet vermoeden dat het hier gaat om een uitgelezen werk wat betreft de Nederlandse houding ten tijde van de Frans-Duitse
9
Paul Moeyes, De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger en de neutraliteitspolitiek (Amsterdam 2006) 7. Zie hiervoor: Duco Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland. De Nederlandse rol in de wereldpolitiek (Utrecht 2006) en Paul Moeyes, De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger en de neutraliteitspolitiek (Amsterdam 2006).
10
10
oorlog.11 Dit wordt in zeker opzicht bewaarheid, het werk gaat hier inderdaad diepgaand op in. Er is echter een aantal factoren die ervoor zorgen dat dit werk niet helemaal een bevredigende visie kan geven op de daadwerkelijke positie die Nederland innam. Het lijkt erop dat Doedens in dit proefschrift de buitenlandse bedreiging van Nederland enigszins te ver heeft doorgetrokken. De toon van zijn publicatie doet vermoeden dat Doedens ervan overtuigd was dat Nederland, ondanks de kwade bedoelingen die Bismarck met het land had, ternauwernood de dans is ontsprongen. Dat het land buiten de oorlog kon blijven is volgens Doedens bijna volledig te danken aan de gewapende onzijdigheid en de dynamische diplomatie die het voerde.12 Het valt echter te bezien in hoeverre de Nederlandse neutraliteit daadwerkelijk werd bedreigd. Zo wordt er in werk van H.L. Wesseling (zie verderop) met geen woord gesproken over de ambitie van Bismarck om Nederland (of België) bij Duitsland in te lijven. Dat Nederland vervolgens min of meer zelf het heft in eigen hand heeft genomen om de neutraliteit te beschermen lijkt ook wat overdreven. Logischerwijs waren het de oorlogsvoerende landen die bepaalden of zij de neutraliteit zouden (blijven) respecteren. En als er dan voor Nederland inderdaad al een reële bedreiging van neutraliteitsschending bestond, dan nam deze dreiging voor een groot deel af door de Engelse versterking van de Belgische neutraliteit die Nederland eveneens beschermde. Dit was echter een besluit uit Londen, zowel Nederland als België hadden hierbij geen enkele vinger in de pap gehad. In tegenstelling tot wat Doedens suggereert, lijkt het er eerder op dat Nederland de oorlog enkel bij de gratie van de oorlogvoerende landen zonder kleerscheuren heeft kunnen overleven. Ondanks de kanttekeningen die ik bij enkele constateringen van Doedens plaats, kan zijn proefschrift absoluut worden beschouwd als baanbrekend en uniek als het aankomt op de bestudering van dit onderwerp. Hoewel er erg veel aandacht uitgaat naar de diplomatieke en economische aspecten van de oorlog blijft er ook ruimte voor bijvoorbeeld de rol van het Rode Kruis en de vorming van de publieke opinie. Het zijn dergelijke sociaal-culturele aspecten die dit werk voor mijn onderzoek uiterst geschikt maken. Vooral hetgeen is geschreven over de rol van de Nederlandse dagbladpers is hier van belang. Doedens geeft aan dat Nederlandse pers zich geenszins hield aan de uiterst voorzichtige en neutrale houding die de regering van haar verlangde. Na enkele verzoeken van de regering om de toon vooral te matigen, werden er door het ministerie van justitie eveneens verma-
11
Anne Doedens, Nederland en de Frans-Duitse oorlog. Enige aspecten van de buitenlandse politiek en de binnenlandse verhoudingen van ons land omstreeks het jaar 1870 (Zeist 1973). 12 Ibidem, 59-60, 69 en 126-131. 11
ningen uitgedeeld wegens ‘heftige aanvallen tegen vreemde Soevereinen’.13 Hoe de rol van de pers zich tijdens de oorlog van 1870 verder ontwikkelde bespreek ik in hoofdstuk twee. Naast het werk van Doedens is er maar weinig aanvullende literatuur over dit onderwerp te vinden. Een meer algemeen werk over de Frans-Duitse oorlog, zoals bijvoorbeeld dat van de Nederlandse historicus H.L. Wesseling, is weliswaar historisch goed onderbouwd en rijk aan informatie, maar het zegt weinig tot niets over de Nederlandse situatie tijdens deze oorlog. Daarnaast is er in de standaardwerken over de Nederlandse geschiedenis eveneens amper ruimte om de gebeurtenissen van 1870-’71 bij de vaderlandse geschiedenis te betrekken. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat dit de verbazing niet moge schetsen. Buiten de politieke beslissingen en de daarmee gepaard gaande keuze tot mobilisatie ter eventuele verdediging van de neutraliteit lijkt er immers niet veel meer te vertellen over de Frans-Duitse oorlog en haar invloed op Nederland. Middels deze bijdrage wil ik aantonen dat de Frans-Duitse oorlog een onderwerp is dat ook in combinatie met een andere historische gebeurtenis kan leiden tot vernieuwende invalshoeken. 1.2 De Eerste Wereldoorlog
1.2.1 Geschiedenis Net als bij het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog werd de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog ook voorafgegaan door oplopende spanningen tussen verschillende Europese grootmachten. Deze spanningen waren een gevolg van de sterke toename van nationalistische gevoelens die zowel in Europese landen als op de Balkan resulteerden in opstanden en burgeroorlogen. Nadat de Oostenrijkse troonopvolger aartshertog Franz Ferdinand en zijn vrouw op 28 juni 1914 bij een moordaanslag in het Servische Sarajevo om het leven kwamen, barstte in Europa de bom die al langere tijd aan het tikken was. Nadat OostenrijkHongarije na enkele weken de oorlog hadden verklaard aan Servië – de Oostenrijkers hielden Servië verantwoordelijk voor de moord in Sarajevo, besloten ook Rusland als Duitsland zich te mobiliseren. Rusland om het oostelijke Servië te steunen en Duitsland om het ‘aangevallen’ Oostenrijk-Hongarije van dienst te kunnen zijn.14 Nu deze twee grootmachten zich met het conflict bemoeiden, sloten tientallen landen zich aan bij ofwel de kant van
13
Ibidem, 71. Ismee Tames, Oorlog voor onze gedachten. Oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse publieke debat 1914-1918 (Hilversum 2006) 32-33. 14
12
Oostenrijk-Hongarije en Duitsland (de Centralen), ofwel aan de kant van Rusland, GrootBrittanië, Frankrijk en België (de Entente).15 De militaire gelijkwaardigheid tussen de strijdende partijen resulteerde in het ontstaan van een loopgravenoorlog die tot 1918 stand zou houden. Alle betrokken partijen leden hierbij enorme verliezen. Vooral in de zin van (jonge) soldatenlevens, maar ook in de zin van financiële bijdragen en economische inspanningen aan de oorlog, het geld leek – net als de levens – in rook op te gaan. Waar de Frans-Duitse oorlog zich kenmerkte door grote veldslagen, bleek de Eerste Wereldoorlog een geheel nieuwe manier van oorlogsvoering met zich te brengen. Een stilstaande oorlog, waarbij het gebruik van gifgas (al vroeg in de oorlog) en de ontwikkeling van de tank (pas later ingezet) middelen moesten zijn om deze oorlog tot beweging te dwingen. 16 In de lente van 1918 vond deze doorbraak middels een laatste offensief uiteindelijk plaats. Met steun van de Verenigde Staten, die zich in april 1917 aan de zijde van de Entente hadden geschaard, kon de Duitse opmars worden gestopt en teruggedrongen. Op 11 november 1918 sloten de Fransen, Engelsen en Duitsers een wapenstilstand die op 28 juni 1919 werd omgezet in de officiele vrede middels het ondertekenen van het Verdrag van Versailles.17 Vanaf 29 juli 1914 hield de Nederlandse regering zich onophoudelijk bezig met het vraagstuk hoe zij moesten handelen in geval van escalatie. Op vrijdag 31 juli, de dag dat Duitsland zich in de oorlog mengde, besloot de Nederlandse ministerraad dat het onverantwoord zou zijn om langer te wachten met het uitgeven van een mobilisatiebevel. Een dag later zou deze in werking worden gesteld. Hoewel Nederland zich neutraal verklaarde, was het directe oorlogsgevaar voor Nederland op 1 augustus 1914 beslist een bedreigende mogelijkheid. Het in stand kunnen houden van deze neutraliteit was verre van vanzelfsprekend. Zo bleek eens te meer op 4 augustus 1914, toen Duitsland de neutraliteit van België schond en het land hierdoor onvrijwillig in de oorlog werd meegezogen.18 De inval in België versterkte de angst in Nederland.
15
Koen Koch, Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog 1914-1918 (Amsterdam 2010) 13-36 en 71-86. Ibidem, 201. 17 Ibidem, 402-410. 18 Moeyes, De sterke arm, 180-181. 16
13
1.2.2 De Eerste Wereldoorlog en Nederland in de historische literatuur In de historische literatuur over de Nederland en de Eerste Wereldoorlog wordt bijna zonder uitzondering herhaaldelijk gesproken over het geringe aantal publicaties wat betreft dit onderwerp. Voor bepaalde tijdvakken vanaf het moment dat de oorlog eindigde gaat deze klacht inderdaad op. Hoewel er tijdens het interbellum ook door Nederlandse historici en journalisten de nodige aandacht aan dit onderwerp werd geschonken, werd deze tendens teniet gedaan door de ervaringen van de Tweede Wereldoorlog. Na 1945 richtte het historisch onderzoek naar Nederland zich dan ook voornamelijk op de oorzaken en gevolgen van laatstgenoemde oorlog. Uitzondering hierop is jurist en historicus C. Smit.19 In de jaren zeventig publiceerde hij zijn driedelige reeks Nederland in de Eerste Wereldoorlog, een uitgebreid werk dat verschillende facetten van de Eerste Wereldoorlog behandelt.20 Dit zou het eerste grote werk zijn dat zich geheel richtte op de diplomatieke kant van de buitenlandse betrekkingen van Nederland tijdens de jaren ’14-’18. Veel aandacht gaat hierbij ook uit naar de economische gevolgen die de oorlog voor Nederland had. Zo schrijft hij uitgebreid over de rol van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (NOT) en de gevolgen die de onbeperkte onderzeebotenoorlog voor Nederland had. Hoewel zijn werk absoluut als waardevol kan worden gezienm ontbreekt het in zijn studie aan meer sociaal-culturele aspecten, zoals bijvoorbeeld de publieke opinie van het Nederlandse volk. Ondanks het ontbreken van dergelijke invalshoeken bleef het na zijn publicatie lange tijd stil op dit onderzoeksgebied. In de jaren ’90 van de vorige eeuw komt het onderzoek naar Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog weer enigszins op gang en neemt deze zienderogen toe. Rond de eeuwwisseling verschijnen er steeds meer publicaties over Nederland en de Grote Oorlog, waarbij er veel ruimte ontstond voor aanverwante onderwerpen zoals de publieke opinie en de opvang van vluchtelingen. Dit heeft er mijns inziens in geresulteerd dat er tegenwoordig niet zonder meer vanzelfsprekend kan worden gesproken over een tekort aan historische literatuur over Nederland en de Eerste Wereldoorlog, hoewel er natuurlijk altijd ruimte blijft het onderzoeksveld te vergroten en aan te vullen. Een recent werk verdient nadere bespreking. De in 2007 verschenen studie van Ismee Tames is kenmerkend voor de toegenomen interesse in de verschillende facetten van de Eerste Wereldoorlog. In haar studie Oorlog voor onze gedachten bespreekt zij de invloed die het publieke debat had op de ontwikkeling van de positie en identiteit van Nederland tij19
Piet Blaas, Nederlandse historici en de Eerste Wereldoorlog, in: Martin Kraaijestein en Paul Schulten (red.), ‘Wankel evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog’ (Soesterberg 2007) 14-31, 19. 20 C. Smit, Nederland in de Eerste Wereldoorlog (1899-1919) (Groningen 1971). 14
dens de oorlog.21 Tames stelt dat het publieke debat in Nederland vooral spontaan is gevoerd door individuen die respons zochten voor hun visies over de positie die Nederland tijdens de oorlog moest innemen. Zij koppelt deze informatie uiteindelijk aan de onderwerpen ‘recht’, ‘vrede’ en ‘democratie’, waardoor er een breed overzicht ontstaat van de verschillende vraagstukken waarover de Nederlandse publieke opinie zich tijdens de oorlogsjaren zou buigen en welke uitkomsten dit had. Voor mijn onderzoek heb ik herhaaldelijk gebruik kunnen maken van deze publicatie. Daarnaast kan het werk gelden als prima startpunt voor elke onderzoeker die zich al dan niet zijdelings bezig houdt met de invloed van de Eerste Wereldoorlog op Nederland. 1.3 Vergelijking Nederlandse situatie in beide oorlogen
Het uitgangspunt van dit onderzoek is de vergelijking van de Nederlandse houding tijdens zowel de Frans-Duitse oorlog als de Eerste Wereldoorlog. Beide oorlogen hadden op het eerste gezicht dezelfde gevolgen voor Nederland. Vooral aan het begin van de Eerste Wereldoorlog werd verwezen naar het verloop van de Frans-Duitse oorlog als leidraad voor het eventuele verloop van de oorlog van 1914. Niet zonder reden, want in augustus 1914 leek het er inderdaad op dat de oorlog in Nederland eenzelfde verloop zou kennen als de oorlog van 1870-1871. Allereerst was daar natuurlijk de Nederlandse neutraliteit. Tijdens beide oorlogen besloot Nederland zich buiten het conflict te houden en tijdens beide oorlogen was men bang deze neutraliteit te verliezen. In beide gevallen besloot de regering daarom te mobiliseren, zodat de neutraliteit desnoods gewapenderhand verdedigd zou kunnen worden. De onzekerheid over de ontstane situatie is eveneens een kenmerk dat tijdens beide oorlogen een rol speelde. Uiteraard was daar de angst dat Nederland ondanks de neutraliteit toch bij de oorlog betrokken zou raken. Maar ook de onzekerheid over het verloop en de duur van de oorlog zorgde voor angst onder de bevolking. Het leven in Nederland ging door, maar een gevoel van bedreiging zou gedurende het verloop van beide oorlogen aanwezig blijven.22 Een andere zeer treffende overeenkomst is de rol die Duitsland in beide conflicten speelde. Tijdens beide conflicten was Duitsland een machtige hoofdrolspeler. Het kleine Nederland kon weliswaar buiten de oorlogen blijven, maar voelde zich constant bedreigd door het naastgelegen land en de beslissingen die aldaar werden genomen. Hoewel ook 21 22
Tames, Oorlog voor onze gedachten, 11. Doedens, Nederland en de Frans-Duitse oorlog, 76. 15
Frankrijk en Groot-Brittannië bij de oorlog waren betrokken zat er een prettige afstand tussen deze landen en Nederland. De angst voor de bewegingen die Duitsland maakte was hierom wellicht groter dan de beslissingen die in de overige betrokken landen genomen werden. Tijdens de Frans-Duitse oorlog publiceerde een Nederlandse krant een artikel waarin de volgende overgenomen zin te lezen was: ‘Holland werd ten zeerste bedreigd door een Germaans rijk op zoek naar havens’.23 Een dergelijk citaat had ook tijdens de Eerste Wereldoorlog in de krant kunnen verschijnen. Weliswaar een andere oorlog, maar met dezelfde uitwerking als het gaat om de angstige gevoelens en het wantrouwen jegens het oorlogvoerende buurland. Een laatste treffende overeenkomst tussen beide oorlogen die ik hier wil bespreken is de rol die de Nederlandse pers speelde. Zowel tijdens de Frans-Duitse oorlog als tijdens de Eerste Wereldoorlog zorgde de neutraliteit ervoor dat de pers werd gemaand zich vooral terughoudend op te stellen. In beide gevallen lukte dit niet altijd en laaiden er discussies op over wat wel en niet kon worden geaccepteerd. Van directe overheidscensuur lijkt geen sprake te zijn geweest, directe bewijzen hiervoor ontbreken. Wel werden er tijdens beide oorlogen de nodige vermaningen uitgedeeld op momenten dat dagbladen een al te felle toon aansloegen tegen een der oorlogvoerende landen.24 Zo schreef minister van Financiën P.P. van Bosse op 29 juli 1870 een brief aan de Utrechtse hoogleraar R. Fruin waarin hij het volgende verzocht: ‘Zoo gij er iets toe kunt bijdragen om de vurigen van geest te engageren zich voor ’t oogenblik in te houden, het zou hoogst nuttig zijn’.25 Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden dergelijke verzoeken eveneens gedaan wanneer een dagblad te stellige uitspraken deed. In november 1914 ontving het dagblad De Tijd een vertrouwelijke brief van aartsbisschop Van de Wetering waarin hij het volgende schreef: ‘Van regeeringswege is aan mij het verzoek gericht, dat ik bij de redactie van De Tijd zou aandringen om wat voorzichtiger te zijn in het opnemen van berichten, die de eer der Duitschers aantasten’.26 Wanneer dit verzoek niet zou worden ingewilligd, zo schrijft Van de Wetering, zou de minister van Binnenlandse Zaken zich genoodzaakt zien ‘krasse maatregelen tegen De Tijd te nemen’. Tijdens beide oorlogen werd de persvrijheid in stand gehouden, maar helemaal zonder slag of stoot ging dit niet. Nederland was dan weliswaar neutraal, maar verschillende groepen in de samenleving droegen al dan niet indirect wel degelijk hun mening uit.
23
Ibidem, 76. Ibidem, 70-71. 25 Ibidem, 71. 26 Nicolaas Schrama, Dagblad De Tijd 1845-1974 (Nijmegen 1996) 199. 24
16
2 De Nederlandse pers en de Eerste Wereldoorlog 2.1 Dagbladen als onderzoeksmateriaal
De laatste jaren komt er steeds meer interesse voor de rol die de Nederlandse dagbladpers heeft gespeeld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ten gevolge van de Nederlandse neutraliteit bieden dagbladen bruikbaar onderzoeksmateriaal. Maar ook bij gebrek aan informatie kunnen berichten in de dagbladpers meer informatie verstrekken over wat er zich in de jaren 1914-1918 afspeelde onder de Nederlandse bevolking. Juist door de neutraliteit is het niet mogelijk aan de hand van officiële verklaringen een beeld te schetsen van de stellingname. Ter bescherming van de neutraliteit werd het uitdragen van meningen vanuit de staat immers zoveel mogelijk vermeden. Maar de burgers van Nederland hielden er een meer uitgesproken mening op na. Derhalve biedt onderzoek naar de eigentijdse pers een van de weinige mogelijkheden meer te weten te komen over de publieke opinie.27 Dergelijk onderzoek kent echter wel beperkingen. Want in hoeverre vormt de pers daadwerkelijk een afspiegeling van de algemeen maatschappelijke opvattingen? Uiteraard werd de pers beïnvloed door de publieke opinie, maar dit was andersom ook het geval. De mate van wederzijdse beïnvloeding is niet vast te stellen. Beïnvloedde de publieke opinie de pers net zoveel als de pers de publieke opinie beïnvloedde? Daarnaast komt het probleem naar voren dat er maar weinig mogelijkheden zijn om te achterhalen in hoeverre de oplage van een bepaalde krant daadwerkelijk iets zegt over de invloed die zij had. Het zou logisch zijn te denken dat een dagblad met een kleine oplage maar weinig mensen weet te bereiken. Bij een gebrek aan accurate informatie over bijvoorbeeld de economische situatie en de sociale geaardheid van het lezerspubliek van een dergelijke krant is dit echter niet met zekerheid vast te stellen.28 Wat wel met zekerheid kan worden gezegd is dat de Nederlandse dagbladpers haar lezerspubliek beïnvloedde. Wanneer een trouwe lezer dagelijks een bepaalde visie krijgt voorgeschoteld, zal deze visie vroeg of laat invloed hebben op zijn mening. Daarnaast moet men in acht houden dat de rol van de krant in de jaren 1914-1918 vele malen groter was dan tegenwoordig. Radio, film en televisie waren nog geen gemeengoed in de samenleving. De krant was min of meer het enige middel dat het volk op de hoogte hield van hetgeen
27
Thomas Herman Jozef Stoelinga, Russische revolutie en vredesverwachtingen in de Nederlandse pers. Maart 1917 maart 1918. (Utrecht 1967) 7. 28 Ibidem, 8. 17
zich in Nederland en soms daarbuiten afspeelde. De impact van de Eerste Wereldoorlog en het belang van de berichtgeving tijdens deze oorlog bracht ook een verandering in de dagbladpers met zich. Voor 1914 richtten de meeste dagbladen zich voornamelijk op nieuws uit het binnenland. Het betrof nieuws dat voor het eigen lezerspubliek interessant werd bevonden en derhalve regelmatig doorspekt was van bepaalde religieuze of politieke opvattingen. Met het uitbreken van de oorlog ontstond er behoefte aan meer informatie over de situatie in het buitenland. Gevolg hiervan was dat het buitenlands nieuws naar de voorpagina verplaatste en dat journalisten zich inzetten om in het kader van de neutraliteit zoveel mogelijk objectieve informatie te verzamelen.29 Een ander belangrijk gevolg van de oorlog was dat redacties niet langer blindelings konden vertrouwen op de buitenlandse bladen en persbureaus. De Nederlandse neutraliteit maakte dat het niet langer mogelijk was de sterk gekleurde berichtgeving uit de oorlogvoerende landen klakkeloos te publiceren. Dit had tot gevolg dat de buitenlandse berichtgeving uitgebreid moest worden geanalyseerd alvorens tot publicatie kon worden overgegaan.30 Opvallend is wel dat uit mijn onderzoek blijkt dat dit de kranten er niet van weerhield gretig gebruik te maken van het plaatsen van buitenlandse berichten uit Engelse, Duitse en Franse kranten. Gerard Mulder schrijft in het artikel De redigerende hand dat ‘gewoon een stuk uit de Daily Telegraph knippen, er met de hand boven zetten: ‘Men schrijft uit Londen’ en het via de buizenpost naar de zetterij sturen’ er niet langer bij was.31 Uit dit onderzoek blijkt dat deze constatering voor het begin van de oorlog (nog) niet geldt, daar de onderzochte dagbladen wel degelijk berichtgeving uit andere kranten publiceerden met daarboven inderdaad niet meer dan ‘men schrijft uit…’. Enkele voorbeelden hiervan komen weldra aan bod. 2.2 Het gebruik van dagbladen in dit onderzoek De tijdsbepaling die ik in mijn onderzoek hanteer, heeft ervoor gezorgd dat ik mij enkel richt op de eerste maand van de oorlog. Dit heeft een aantal redenen. Allereerst geeft dit een goed beeld van de schok die de oorlog teweeg bracht en de invloed die dit had op de berichtgeving. Ten tweede is het zeer waarschijnlijk dat er in deze eerste periode van de oorlog nog actief naar verklaringen en duidingen wordt gezocht. De schok van zojuist uitgebroken oorlog was groot, evenals de angst en onzekerheid die er heersten over het moge29
Ibidem, 10. Gerard Mulder, ‘De redigerende hand. Stijl en ordening in de schrijvende journalistiek’ in: Jo Bardoel, Chris Vos, Frank van Vree en Huub Wijfjes (red), Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002) 141-152, 147. 31 Mulder, ‘De redigerende hand’, 147. 30
18
lijke verloop van de oorlog en de gevolgen die dit voor Nederland zou hebben. Geruststellende, voorspellende en verklarende vergelijkingen waren in het begin van de oorlog derhalve van nut. De kans dat er bijvoorbeeld na twee oorlogsjaren nog vergelijkingen worden gemaakt met de Frans-Duitse oorlog is zeer klein. De positie van Nederland leek veiliggesteld en men was enigszins van de schrik bekomen. De behoefte aan geruststellende vergelijkingen was wellicht nog wel aanwezig, maar hoogstwaarschijnlijk minder groot dan in de eerste oorlogsmaand. Daarnaast had men al vrij snel door dat de Eerste Wereldoorlog een ander verloop zou hebben dan de Frans-Duitse oorlog. Voorspellingen kwamen niet uit en de oorlog bleek al in 1914 van een ander karakter te zijn dan de oorlog van 1870. Deels om deze reden heb ik ervoor gekozen enkel de berichtgeving van de eerste oorlogsmaand binnen dit onderzoek te betrekken. Een derde reden voor mijn tijdsbepaling is dat er in de literatuur over Nederland, de pers en de Eerste Wereldoorlog veelal conclusies worden getrokken die gelden voor de vier jaren die de oorlog duurde.32 Ik denk echter dat hier meer nuance in aangebracht zou moeten worden. Door een kortdurende periode te onderzoeken kan er een beter beeld worden geschetst van de ontwikkelingen die de Nederlandse pers doormaakte. Hierdoor kunnen nieuwe inzichten aan bod komen die wellicht niet altijd stroken met de algemeen aangenomen feiten en derhalve van nut zijn voor de kennisuitbreiding over dit onderwerp. De vier verschillende kranten die ik heb onderzocht zijn eveneens gekozen om een aantal redenen. Ten eerste omdat de verwijzingen naar de Frans-Duitse oorlog tijdens de Eerste Wereldoorlog later in dit onderzoek in het kader van de verzuiling geplaatst worden. Derhalve viel de keus voor dagbladen uit de verschillende stromingen – ofwel zuilen, op deze definitie kom ik later terug – die Nederland in 1914 kende. Ten tweede ben ik van mening dat het door mij onderzochte en specifieke onderwerp veelzeggender is wanneer dit wordt getoetst aan de hand van meerdere dagbladen. Ook onderlinge verschillen komen op deze manier aan bod, waarna er kan worden gezocht naar verklaringen voor eventuele afwijkingen. Daarnaast heb ik bewust gekozen voor vier landelijke dagbladen. Allereerst omdat deze bladen al vaker onderwerp van krantenonderzoek zijn geweest. Onderzoeken die zich weliswaar richtten op een ander onderwerp, maar eveneens onderzoeken die mij al enige informatie konden verschaffen over deze dagbladen en de stijl van berichtgeving. Daarnaast richt mijn onderzoek zich deels op de Nederlandse publieke opinie. Door landelijke en bekende dagbladen van diverse signatuur te kiezen hoop ik deze publieke opinie zo goed mogelijk weer te kunnen geven. 32
Zoals bijvoorbeeld geldt voor het artikel van Marcel Broersma, ‘Botsende stijlen. De Eerste Wereldoorlog en de Nederlandse journalistieke cultuur’, Tijdschrift voor Mediageschiedenis 2/2 (1999) 40-68. 19
Wat betreft de vergelijkingen die er in 1914 werden gemaakt met de oorlog van 1870 zijn dagbladen mijns inziens een nuttige bron van onderzoek. Ten eerste omdat er vrijwel geen andere onderzoeksbron voor handen is die dergelijke informatie zou kunnen verschaffen. Ten tweede omdat het aannemelijk is dat de vergelijkingen met de FransDuitse oorlog gemaakt werden omdat deze daadwerkelijk iets betekenden voor de lezers. Wanneer niemand overtuigd was van de overeenkomsten die beide oorlog vertoonden werden deze vergelijkingen natuurlijk niet gemaakt. Maar dergelijke vergelijkingen verschenen wel degelijk in de dagbladen. Hieruit concludeer ik dat zowel het lezerspubliek als de redactie van de dagbladen belang hechtte aan dergelijke informatie. Ik wil echter benadrukken dat dit onderzoek niet per definitie een representatief beeld en derhalve een generaliseerbare conclusie geeft ten aanzien van de publieke opinie in zijn geheel. Daarvoor zouden meerdere dagbladen moeten worden onderzocht. Tevens zou de tijdspanne dan groter moeten zijn, zodat een volledig beeld kan worden gegeven van de omgang met de verwijzingen naar de Frans-Duitse oorlog (hield die inderdaad na ongeveer een maand op of liep dit langer door?) en van de mate waarop de signatuur van het dagblad hierin een rol speelde. 2.3 De onderzochte dagbladen Alvorens over te gaan tot de weergave van de resultaten die naar voren kwamen na bestudering van een viertal Nederlandse dagbladen is het noodzakelijk deze dagbladen in een breder kader te plaatsen. De bestudeerde dagbladen zijn allen van verschillende signatuur en om de uiteindelijke resultaten in het juiste licht te kunnen bezien is het zaak deze verschillende invalshoeken en visies nader te bestuderen. Ik wil hierbij benadrukken dat de keuze voor deze vier kranten niet is gebaseerd op hun unieke rol binnen de Nederlandse dagbladpers. Zo had ik in plaats van de Nieuwe Rotterdamsche Courant ook kunnen kiezen voor het Algemeen Handelsblad, eveneens een krant van liberale grondslag die het nieuws zo onafhankelijk mogelijk poogde te verslaan. In plaats van De Tijd had ik ook het katholieke dagblad De Maasbode kunnen onderzoeken en in plaats van Het Volk kwamen de socialistische dagbladen De Tribune en De Nieuwe Tijd in aanmerking voor dit onderzoek. Hoewel er ook verschillen tussen bovenstaande dagbladen te noemen zijn (zo had De Maasbode bijvoorbeeld aanzienlijk meer abonnees dan De Tijd) waren deze voor de onderzoeksresultaten niet van enorm belang, met als gevolg dat ik de keuze voor de vier dagbladen uiteindelijk door het lot heb laten bepalen. De dagbladen die hierdoor zijn afgevallen zouden wellicht reden kunnen zijn voor toekomstig aanvullend onderzoek. 20
2.3.1 Nieuwe Rotterdamsche Courant De oprichting van de Nieuwe Rotterdamsche Courant (in het vervolg NRC) laat zich wellicht het beste kenmerken door een opmerking van de oprichter Henricus Nijgh. ‘De krant was wellicht saai en sober, maar dat zou ‘het denkend deel’ van de bevolking juist waarderen’.33 Het uitgangspunt van de krant was daarom niet zo zeer gericht op toegankelijkheid, maar veeleer een weergave van neutrale waarheid en optimale nieuwsvoorziening. Vanaf het eerste nummer dat op 13 augustus 1843 verscheen (onder naam van Rotterdamsch Staatkundig, Handels-, Nieuws- en Advertentieblad) vond de NRC haar oorsprong in dit weekblad. Het had vrijwel direct succes en zou in 1844 al driemaal per week verschijnen onder naam van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Staats-, Handels-, Nieuws- en Advertentieblad. Vanaf september dat jaar zou het blad dagelijks verschijnen. De belofte die Nijgh in 1843 deed werd bewaarheid. Het dagblad was dan wellicht niet voor de ‘gemiddelde lezer’ bestemd, maar zou wel populariteit genieten. In de loop der jaren zou de NRC bekend komen te staan als een zeer betrouwbare, neutrale en intellectuele krant. De krant kenmerkte zich door een hoge mate van continuïteit, waarbij het uitgangspunt van betrouwbare berichtgeving nooit uit het oog werd verloren. Dit was zeker te danken aan de lijn van opvolgende bestuurders, die allen afstamden van de eerste oprichter. Henricus Nijgh was tot 1895 het hoofd van het bedrijf en werd opgevolgd door zijn zoon Johannes Carolus Nijgh, die het bedrijf tot 1908 zou besturen. Vanaf dat jaar nam Henricus Nijgh junior deze taak over. Hij zou tot 1941 aanblijven. Ook de hoofdredactie van de krant kende een dergelijke continuïteit. Hoofdredacteuren bleven lang in functie. Vanaf 1910 nam G.G. van der Hoeven deze taak op zich. Hij zou deze tot 1936 blijven vervullen.34 In de literatuur is de NRC altijd beschouwd als een zeer neutrale krant. Hier kan inderdaad niets tegenin gebracht worden, maar deze stelligheid verdient wel enige nuance. De NRC maakte tijdens de Eerste Wereldoorlog voornamelijk gebruik van het letterlijk weergeven van passages uit buitenlandse kranten. Hierbij volstonden zij doorgaans met de vermelding dat de berichten uit verschillende landen voor zichzelf spreken, aanvullend commentaar werd derhalve overbodig geacht. Hierdoor wordt het vermoeden gewekt dat de krant er in het geheel geen eigen mening op nahield en kunnen er vraagtekens worden
33
Frank van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen 1989) 110. 34 Van Vree, De Nederlandse pers, 118. 21
gezet bij de rol die de journalisten van de NRC nog hadden.35 Waren zij tijdens de Eerste Wereldoorlog niet meer dan veredelde lezers van buitenlandse kranten die moesten bepalen welke stukken bruikbaar waren voor het eigen dagblad? Nader onderzoek zou moeten uitwijzen in hoeverre dit het geval is. 2.3.2 Het Volk De ontstaansgeschiedenis van Het Volk, Dagblad voor de Arbeiderspartij, kortweg Het Volk, is bijzonder interessant daar het dagblad onlosmakelijk verbonden is met de in 1894 opgerichte Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Hiermee was deze krant, in tegenstelling tot de NRC en De Tijd, in eerste instantie niet gericht op winstgevendheid, maar fungeerde zij als propagandamiddel van de politieke partij. De SDAP had zeer grote invloed op de krant, waardoor de journalistieke inhoud soms niet het hoofddoel leek te zijn. Het dagblad was voor de partijleiding een van de weinige manieren om de partijstandpunten naar buiten te brengen. De eerste uitgave van het dagblad stamt van 2 april 1900 en was duidelijk een pamflet van de SDAP. Het (wereld)nieuws werd weliswaar genoemd, maar de aandacht ging voornamelijk uit naar de partij zelf, vakbonden en parlementaire ontwikkelingen. Winstgevend was de krant zeker niet. Het aantal abonnees was laag en op de advertentie-inkomsten kon de krant niet blijven voortbestaan. Daar de SDAP het orgaan was dat het voortbestaan van de krant garandeerde, moge het geen wonder heten dat de partij bepaalde wat er werd geschreven. Daarnaast bestond de redactie uit slechts vijf personen, die allen uiteraard lid waren van de SDAP.36 Vanaf 1909 verplaatsten de partijstandpunten zich steeds meer naar de achtergrond en kreeg de krant meer het karakter van een nieuwsblad. Hierdoor won de krant aan populariteit en steeg de oplage. Dit was geen geringe ontwikkeling, gezien het feit dat Het Volk in 1900 onder hoofdredactie van Pieter Jelles Troelstra stond en was opgericht met geld van de Duitse zusterpartij Sozialdemokratische Partei Deutschlands. De basis van Het Volk lag dus zonder twijfel in het uitdragen van de sociaaldemocratische ideologie. In 1903 werd Troelstra vervangen door de journalist Pieter Lodewijk Tak, die ervoor zorgde dat het politiek bevlogen karakter van de krant enigszins werd getemperd. Desalniettemin was ook zijn aanstelling geen daverend succes. In 1906 trad Tak af als hoofdredacteur waarna deze functie tot 1919 werd voortgezet door de overgebleven vier redactieleden.37
35
Stoelinga, Russische revolutie en vredesverwachtingen, 21-22. Ibidem, 80. 37 Piet Hagen, Journalisten in Nederland 1850-2000 (Amsterdam 2002) 204-212. 36
22
Het jaar 1913 was voor zowel de SDAP als voor Het Volk van groot belang. Bij de verkiezingen dat jaar ging de partij van zeven naar achttien Kamerzetels en dit succes was tevens terug te zien in het aantal abonnees. In 1912 was het aantal abonnees van Het Volk nog 13.371, een jaar later kwam dit aantal al te staan op 23.519.38 Het Volk bleef, in vergelijking met het ledenaantal van andere landelijke dagbladen, een kleine krant. Anderzijds was het voor een dagblad met een dusdanig sterke politieke signatuur een hoopgevende ontwikkeling. De kleine redactie kende geen vaste buitenlandcorrespondenten en de krant had zich in voorgaande jaren enkel gericht op de binnenlandse politieke situatie. De internationale situatie werd zeker niet buiten beschouwing gelaten, maar kreeg vooral aandacht wanneer het de socialistische ideologie betrof. De oorlog werd door de socialisten vooral gezien als een gevolg van het heersende kapitalisme en imperialisme. De oplossing van het conflict lag volgens hen in een socialistische revolutie, waardoor dergelijke conflicten in de toekomst niet meer zouden voorkomen. De berichtgeving ging dan ook vaak over de stand van de socialistische partijen en de middelen die nodig werden geacht om de socialistische ideologie te kunnen doen zegevieren. Wel kan worden gesteld dat het gevolg van de Eerste Wereldoorlog voor Het Volk inhield dat de berichtgeving zich meer richtte op de buitenlandse situatie. Weliswaar nog steeds onder sterke invloed van de SDAP, maar wereldser dan ooit te voren.39 2.3.3 De Standaard Hoewel zeer verschillend in ideologie, zijn De Standaard en Het Volk in zekere zin zeer goed met elkaar te vergelijken. Beide dagbladen zijn opgericht door een politiek voorman en vonden een manier om de eigen ideologie middels de verslaggeving van het nieuws uit te kunnen dragen. De Standaard vond haar oorsprong op initiatief van Abraham Kuyper, die een dagblad opzette dat zich voornamelijk zou richten op de gereformeerde zijde van het nieuws. Kuyper zou vanaf de eerste verschijning op 1 april 1872 tot aan zijn dood in 1920 hoofdredacteur van het dagblad blijven. Hij zorgde er constant voor dat de orthodoxprotestantse standpunten hoog in het vaandel bleven staan.40
38
A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord, geschiedenis der socialistische week- en dagbladpers in Nederland (Amsterdam 1950) 178-179. 39 Frank van Vree, ‘Beroep: journalist. Beeldvorming en professionalisering’, in: Jo Bardoel, Chris Vos, Frank van Vree en Huub Wijfjes (red.), Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002) 155-157. 40 B. van der Ros, ‘De Standaard’, in: B. van der Ros (red.), Geschiedenis van de christelijke dagbladpers in Nederland (Kampen 1993) 25. 23
Hoofdredacteur Kuyper hield de teugels strak in handen en van een echt neutrale pers was geen sprake. De Standaard was en bleef het verlengstuk van de ARP en dus het lijfblad van Kuyper. Dit was aan het begin van de twintigste eeuw overigens geen vreemd verschijnsel. Met de opkomst van de politieke partijen werd de pers op vele gebieden ingezet als een verlengstuk van de partijen.41 Maar de houding van Kuyper ten opzichte van het dagblad was vrij uitzonderlijk. Kritiek op zijn werk werd vanuit geen enkele hoek geduld, niet uit de politiek, maar zeker niet uit de journalistiek. De krant was opgericht met het doel de maatschappij te ‘herkerstenen’. In de artikelen komt het belang van de christelijke levensbeschouwing dan ook dikwijls naar voren, ook waar het de oplossing van het oorlogsgeweld betrof. Wanneer namelijk de christelijke normen en waarden bij eenieder weer hoog in het vaandel zouden staan zouden dergelijke conflicten in de toekomst voorkomen kunnen worden, zo benadrukt De Standaard meermalen.42 Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek dat de pro-Duitse houding van Kuyper logischerwijs ook van grote invloed was op de krant. Zijn hoofdartikelen en ‘driestarren’ brachten zijn mening duidelijk naar voren, hij liet zich hierbij niet hinderen door de Nederlandse neutraliteit.43 Deze driestarartikelen vulden bijna dagelijks een groot deel van de voorpagina. Kuyper schreef hierin veelvuldig over de rol die Engeland tijdens de oorlog volgens hem vervulde. Hij achtte het land schuldig aan het uitbreken van de oorlog en was van mening dat het conflict in stand werd gehouden doordat Engeland niet bereid was om te onderhandelen over de vrede.44 Kuyper zou gedurende de gehele oorlog hoofdredacteur blijven en zijn pro-Duitse houding in het dagblad uiteenzetten. Gezien de financiële problemen waarin de krant verkeerde en het tijdens de oorlog teruglopende lezersaantal zou kunnen worden aangenomen dat deze houding hem niet in dank werd afgenomen.45 Het gaat echter te ver dit als directe oorzaak en gevolg te bestempelen. En Kuyper zou Kuyper niet zijn als hij hierin een aanleiding zag zijn manier van werken aan te passen.
2.3.4 De Tijd Het katholieke dagblad De Tijd verscheen 17 juni 1845 te ’s-Hertogenbosch. Het was opgericht door Judocus Antonius Smits, een priester met journalistieke aspiraties. Na korte tijd bij de krant De Noord-Brabander te hebben gewerkt, besloot hij zijn functie na interne moeilijkheden neer te leggen en een eigen dagblad op te richten. Dit zou zijn persoonlijk eigen41
Ibidem, 39-46. Ibidem, 40. 43 Ibidem, 48. 44 Stoelinga, Russische revolutie en vredesverwachtingen,, 36. 45 Van der Ros, De Standaard, 48. 42
24
dom worden en hem derhalve volledige onafhankelijkheid bieden. Een priester die hoofdredacteur zou worden werd echter niet door alle kerkelijke leiders geaccepteerd, te meer omdat het een priester niet paste zich op politiek vlak te begeven. Smits nam zich bij de oprichting van De Tijd dan ook stellig voor de katholieke belangen te verdedigen, zonder zich daarbij te binden aan enige bestaande entiteit: 46 Wij zijn onafhankelijk: wij vertegenwoordigen niemand. Wij zijn de uitdrukking van niemand. Noch de geestelijkheid, hetzij hooge of lagere, noch de katholijken, niemand is aansprakelijk voor onze opiniën, dan wij alleen, omdat wij in het verdedigen der algemeene en katholijke belangen het orgaan zijn van niemand dan van ons eigen zelven.47 Het blad zou in ’s-Hertogenbosch geen groot succes worden. Smits had echter het geluk dat men in Amsterdam verlegen zat om een katholiek dagblad en verhuisde zijn redacteurschap naar de hoofdstad. Hier werd De Tijd op 2 juli 1846 uitgegeven, een datum die ook wel wordt gezien als het moment van oprichting van de krant. Het verging de krant in Amsterdam aanzienlijk beter dan in Brabant. De krant ontwikkelde zich langzaam maar zeker tot een breed orgaan dat weliswaar veel aandacht besteedde aan het katholicisme, maar ook in toenemende mate nationaal en internationaal nieuws (overgenomen uit buitenlandse kranten) aan bod liet komen. De redactie werd groter (vermoedelijk was Smits in 1845 zowel hoofdredacteur als het enige redactielid), maar bleef voornamelijk bestaan uit katholiek georiënteerde ambten. De belofte van Smits hield stand, de krant zou zich binnen het politieke spectrum niet profileren. Maar een samenloop van omstandigheden binnen de Nederlandse politiek zou hier verandering in brengen.48 De grondwetsherziening van 1848 en de verkiezing van datzelfde jaar zorgden ervoor dat Smits, en met hem De Tijd, een meer politiek karakter kreeg. Met steun van de katholieken was er een zeer liberaal kabinet aan de macht gekomen, dat in ruil hiervoor beloofde de bisschoppelijke hiërarchie te herstellen. Hier kwam echter weinig van terecht en De Tijd startte onder leiding van Smits een campagne om het proces te bespoedigen. Weliswaar ten behoeve van het katholicisme, maar de krant had zich hiermee in de politieke arena begeven.49 Dit is ook te merken aan de redactie, die vanaf dat moment niet meer
46
Schrama, De Tijd, 22-25. De Tijd, 17 juni 1845. 48 Schrama, De Tijd, 37-38. 49 Ibidem, 38-40. 47
25
enkel uit personen zou bestaan met een katholieke beroepsachtergrond. Mede door de toegenomen politieke aandacht en de uitbreiding van de redactie werd Herman Schaepman in 1870 werd aangesteld als politiek redacteur. Op de voorpagina van De Tijd werd de gehele oorlog lang de stand van zaken besproken onder het veelzeggende kopje ‘oorlog’. De berichtgeving was nauwkeurig, mede door het inzetten van zoveel mogelijk verschillende oorlogscorrespondenten en het overnemen van zoveel mogelijk informatie uit andere (buitenlandse) kranten.50 Toch zou de krant gedurende de Eerste Wereldoorlog blijven vasthouden aan de katholieke insteek, waarbij een pro-Duitse houding zo nu en dan even de kop opstak. Deze houding manifesteerde zich voornamelijk op religieus gebied. De berichtgeving in De Tijd laat vooral aan het begin van de Eerste Wereldoorlog zien dat het welwillender tegenover de houding van het christelijk geregeerde Duitsland en Oostenrijk stond dan tegenover de ‘onchristelijke’ houding van de regeringen van Engeland en Frankrijk.51 De pro-Duitse houding zou echter veranderen nadat de neutraliteit van België door Duitsland geschonden werd. Het uitdragen van een mening bleef zich echter veelal manifesteren vanuit religieus oogpunt, waarbij het uitdragen van de katholieke levensbeschouwing van groot belang werd geacht. In tijden van onzekerheid en nood zou het katholicisme troost en geruststelling bieden, zo luidt de boodschap van De Tijd tijdens de oorlogsjaren.
50 51
Ibidem, 196-199. Stoelinga, Russische revolutie en vredesverwachtingen, 40-41. 26
3 Onderzoeksresultaten 3.1 Methodologie
De onderzoeksresultaten die in bepaalde mate verwijzen naar de Frans-Duitse oorlog en de betekenis die deze oorlog werd toegedicht voor de hedendaagse oorlogssituatie geef ik hieronder thematisch weer. Derhalve worden de verschillende dagbladen gemengd weergegeven. Aangezien ik op zoek ben naar het veronderstelde nut en doel van de vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog levert dit echter geen problemen op. Juist aan de hand van een thematische aanpak kan worden geconcludeerd welke vormen van verwijzingen het meest voorkwamen en bij welke verwijzingen eigenlijk maar weinig associaties werden gelegd voor de toenmalig hedendaagse situatie. Daarnaast kan op deze manier worden geconcludeerd welke dagbladen de meeste aandacht besteedden aan bepaalde thematiek, of juist welke dagbladen zich afzijdig hielden bij bepaalde thematiek. Deze thema’s zijn achtereenvolgens de militaire aspecten, de voorspellende aspecten met een geruststellende boodschap, de berichten die zich laten kenmerken door een enigszins pessimistische toon en de berichten die zich in de vergelijkingen voornamelijk richtten op het zoeken naar verklaringen voor de oorlog. Afsluitend gebruik ik het thema ‘wereldoorlog’. Deze keuze zal ik in de betreffende paragraaf nader toelichten. Ik heb tijdens mijn onderzoek meer dan de hier weergegeven verwijzingen naar de Frans-Duitse oorlog geselecteerd. Soms waren verwijzingen dusdanig gelijksoortig dat het weergeven van één voorbeeld afdoende was om een punt duidelijk te maken. Soms bleken verwijzingen bij nadere bestudering maar weinig van doen te hebben met het onderzoeksthema. Deze zijn logischerwijs niet weergegeven. Ook kwam het herhaaldelijk voor dat niet duidelijk was waarom dagbladen bepaalde citaten uit andere kranten hadden overgenomen. Dit was regelmatig het geval bij de NRC, maar omdat dit min of meer de journalistieke stijl van het dagblad was heb ik deze overnames wel in dit onderzoek betrokken. Bij andere dagbladen was, het minder duidelijk wat zij met bepaalde citaten probeerden te zeggen. Bij twijfel heb ik ervoor gekozen deze niet in het onderzoek te betrekken. Dit kwam echter in dusdanig geringe mate voor dat dit de validiteit van mijn conclusies niet significant zal hebben kunnen beïnvloeden.
27
3.2 Militaire overeenkomsten De eerste verwijzingen in de dagbladen naar de Frans-Duitse oorlog richtten zich voornamelijk op de militaire overeenkomsten tussen beide oorlogen. Dit zou gedurende de hele maand augustus zo blijven en gold voor bijna alle onderzochte dagbladen. Vooral de Nieuwe Rotterdamsche Courant zou in het trekken van deze vergelijkingen een goede manier hebben gevonden om op neutrale doch beschouwende wijze de lezers iets te kunnen vertellen over de militaire overeenkomsten met de Frans-Duitsche oorlog. Zoals al eerder aangegeven, gebruikte de krant hiervoor met grote regelmaat de berichtgeving in buitenlandse dagbladen. Hele berichten uit bijvoorbeeld The Daily Telegraph of het Militär-Wochenblatt werden door de NRC overgenomen, waarbij er maar zelden aanvullende berichten van de eigen redactie werden toegevoegd. In dit opzicht wordt de rol van de NRC zijnde een liberaalneutrale krant des te meer bevestigd. Het dagblad zorgde ervoor dat er een evenwicht was tussen de berichten van zowel de kant van de Entente als van de Centralen. Door het simpelweg niet weergeven van een mening en de lezers zelf een oordeel te laten vellen over de weergegeven berichten kon de krant inderdaad niets worden verweten. Anderzijds kan hieruit eveneens geconcludeerd worden dat het dagblad blijkbaar volledig gevrijwaard was van enige ideologische of religieuze overtuiging. Ik kom hier in hoofdstuk vier op terug. Het zal in dit opzicht niet verbazen dat het de NRC was die op 3 augustus 1914 met een eerste vergelijking kwam die zich voornamelijk richtte op de militaire aspecten van beide oorlogen. Op pagina vijf van het ochtendblad was ‘ter vergemakkelijking van het overzicht’ eveneens een kaart bijgesloten van de westelijke grens met Duitsland. In het bijbehorende artikel werd regelmatig naar de militaire situatie van 1870 verwezen, waarbij de verschillende troepenmachten en aanvalsstrategieën werden besproken. De verschillen met de situatie van augustus 1914 komen hierbij ook aan bod. Zo schrijft de krant dat de opperbevelvoering heden ten dage niet meer in de persoon van de keizer kan worden gevoerd, daarvoor is de ‘kolossale macht’ te zeer toegenomen en zal deze volgens de krant moeten worden onderverdeeld in verschillende legers.52 Ook het dagblad De Tijd spreekt op 5 augustus 1914 over het grote verschil in troepenmachten ten opzichte van de FransDuitse oorlog. ‘Het is geen versnippering maar eene versterking van de beschikbare krachten, wanneer een legerkorps drie maal zooveel frontbreedte als voor 40 jaar inneemt’, zo geeft het dagblad te kennen. Dat de veldslagen hierbij niet van een ander karakter en wellicht zelfs langduriger zullen zijn dan tijdens de Frans-Duitse oorlog lijkt hierdoor voor de hand te liggen: ‘In de tweede helft van den oorlog van 1870/71 waren de meerdaagsche 52
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 3 augustus 1914. 28
veldslagen [...] regel. Ook nu zullen de veldslagen als gevolg van de grootere ruimten, die de te gebruiken massa’s innemen, verscheidene, zelfs vele, soms wel veertien dagen [...] eisschen’.53 Ook De Standaard komt op 15 augustus met eenzelfde vergelijking: ‘te rekenen met wat in ’70 gebeurde, zou men kunnen aannemen, dat, àls de strijd over de heele linie eenmaal begonnen is, de groote veldslagen elkaar spoedig zullen volgen’.54 Van de onderzochte dagbladen maakte de NRC veruit de meeste vergelijkingen met 1870-1871 op militair gebied. Regelmatig maakte de krant daarbij gebruik van kaarten waarop de grensbewakingen en verzamelde troepenmachten werden weergegeven, ter verduidelijking van het bijbehorende artikel. Ook zou de krant gevuld blijven met artikelen uit andere dagbladen. Zo wordt op 24 augustus een stuk tekst uit het Svenska Dagbladet gepubliceerd waarin de vermoedelijke duur van de oorlog besproken wordt. De Zweedse krant publiceerde de heersende mening in Frankrijk: ‘niemand is dwaas genoeg, evenals in 1870 aan een militaire wandeling naar Berlijn te denken. In het gunstigste geval verwacht men een duur gekochte en met inspanning van alle krachten bevochten zege’.55 Wanneer er aan het einde van het stuk enige provocerende woorden tegenover Duitsland worden gesproken, haast de NRC zich toe te voegen: ‘Het laatste gedeelte dezer beschouwing blijft natuurlijk geheel voor rekening van den schrijver’. Wederom een tekenend voorbeeld van de afzijdige houding die de NRC gedurende de oorlog beoogde te hanteren. Ik heb hierboven slechts een aantal van de berichten weergegeven die in aanmerking kwamen voor de vergelijkende militaire aspecten tussen beide oorlogen. Zowel De Standaard, De Tijd en de NRC bespraken deze overeenkomsten gedurende de eerste oorlogsmaand, waarbij de NRC hier veruit het meeste gebruik van maakte. Opvallend is dat Het Volk zich, voor zover ik heb kunnen concluderen, tijdens de gehele eerste oorlogsmaand niet heeft gewaagd aan een vergelijking tussen de militaire aspecten van beide oorlogen. De pacifistische insteek van de sociaal-democratische ideologie zou hiervoor een verklaring kunnen zijn. Zoals later ook nog zal blijken richtte het dagblad zich voornamelijk op de impact die de oorlog had op de sociaal-democratische partij. 3.3 Voorspellend en geruststellend Gezien de voor Nederland gunstig afgelopen Frans-Duitse oorlog ligt het voor de hand dat men deze positieve uitkomsten in het licht van de uitgebroken Eerste Wereldoorlog plaats-
53
De Tijd, 5 augustus 1914. De Standaard, 15 augustus 1914. 55 Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24 augustus 1914. 54
29
te om het lezerspubliek dientengevolge gerust te kunnen stellen. Gebleken is dat vooral de ideologisch en religieus geïnspireerde dagbladen hier gebruik van maakten. Voor de NRC waren dergelijke uitlatingen hoogstwaarschijnlijk te onzeker en niet waarheidsgetrouw. Het dagblad liet zich hier dan ook niet over uit. Een briefschrijver in De Tijd maakte bijvoorbeeld op 10 augustus wel gebruik van de vergelijking met de situatie van de jaren 18701871 om het lezerspubliek enige geruststellende woorden mede te kunnen delen. In de brief wordt verwezen naar de kortstondige paniek die begin augustus in Nederland uitbrak – met als gevolg dat winkels werden bestormd en banken de enorme stroom van Nederlanders die hun bankbriefjes wilden verzilveren niet aankonden – maar de schrijver constateert tevreden dat ‘met het gezond verstand de kalmte weer terug keert. De zoogenaamde zeventiger jaren, dat zijn de jaren van den Fransch-Duitschen oorlog, zeggen trouwens landbouw, handel en nijverheid, dat ook een bitter leed spoedig kan vergeten zijn’. Met andere woorden, na de korte paniek werd sussend gesproken dat het allemaal wel goed zou komen, net zoals tijdens de Frans-Duitse oorlog het geval was geweest. Het artikel gaat verder met de boodschap dat er wellicht karige tijden aan zullen breken – dat hij de lezer hier tegelijkertijd confronteert met de nodige onzekerheden komt in de volgende paragraaf aan bod. Maar ook hier wordt uiteindelijk een optimistische noot toegevoegd, want ‘indien wij daarvoor terugkrijgen wat van de oude tevredenheid en den ouden godsdienstzin, dan zullen wij bij den ruil niet verliezen’.56 Ook in Het Volk worden bemoedigende woorden gesproken aan de hand van de lessen die men heeft geleerd tijdens de Frans-Duitse oorlog. Op 11 augustus schrijft het dagblad over ‘Eenheid, vastberadenheid, hoop en vertrouwen. Zoo kan na een week de stemming worden samengevat. Die hoop en dat vertrouwen gaan nog met groote beheersching en ingetogenheid gepaard. Dat is de grote les van 1870 [...]’. Een zin later wordt de toon van het artikel waarschuwend, maar ook hierna wordt een geruststellende boodschap toegevoegd: ‘Maar laat ons vooral niet overdrijven, ons vooral niet te vroeg verheugen. De oorlog zal verschrikkelijk zijn en ons ontzaglijk veel slachtoffers kosten. Standvastigheid en dus kalmte. Onze positie is goed’. 57 De Tijd komt op 20 augustus nogmaals met hoopgevende woorden. Woorden die een overgrote deel van het lezerspubliek hoogstwaarschijnlijk maar al te graag wilde horen. In een lang artikel over de Nederlandse plichten als neutrale mogendheid wordt halverwege als volgt besloten: ‘onze neutraliteit zoowel in 1870 als nu is dus een volstrekte en een be-
56 57
De Tijd¸10 augustus 1914. Het Volk, 11 augustus 1914. 30
schermde’.58 Deze voorspelling zou inderdaad waarheid blijken, maar dat het in augustus nog lang niet als een zekerheid kon worden gezien blijkt wel uit voorspellende vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog die meer pessimistisch van aard zijn. 3.4 Toch ook enig pessimisme Hoewel de Frans-Duitse oorlog voor Nederland goed was afgelopen en men in 1914 hoopte op eenzelfde uitkomst, joeg het feit dat zich wederom een oorlog afspeelde ook grote angst aan. Zo nu en dan komt in de berichtgeving dan ook een pessimistische toon naar boven die aan de hand van de vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog weinig hoopgevend is. Een voorbeeld van dergelijk pessimistische berichtgeving komt uit De Standaard van 12 september 1914. Deze datum vormt een eenmalige uitzondering binnen de door mij vastgestelde onderzoeksperiode. Daar de toon van dit artikel dusdanig sprekend is, wil ik deze in mijn onderzoek niet buiten beschouwing laten. Het dagblad schrijft: Zoo ging het ook in 1870, en zoo gaat ’t ook nu weer toe. En het bloed vloeit, en nameloos lijden wordt bij dagen en bij nachten geleden, en een haat van diepe wreedheid sluipt en wortelt in veler hart. [...] En als de storm dan na veertig of vijftig jaar weer uitbreekt, dan zal wat dan uitbarst, even ontzettend ’t geweld van thans overtreffen, als wat ons nu verschrikt, het geweld van 1870, dat toen reeds zoo reusachtig scheen, in de schaduw laat.59 In dit artikel wordt de angst uitgesproken dat de haat jegens anderen er voor altijd voor zal blijven zorgen dat er eens om de veertig of vijftig jaar een oorlog woedt. Het dagblad geeft te kennen dat het geweld van 1870 in 1914 al overtroffen is en kijkt met angst naar de toekomst, waarin het geweld almaar zal toenemen. Enkel wanneer alle volkeren zich beroepen op God als enige rechtvaardige rechter zullen oorlogen in de toekomst kunnen worden voorkomen. Ook in De Tijd was op 10 augustus een pessimistische toon te bespeuren. en in de eerste alinea verwijst naar de Frans-Duitse oorlog: ‘In 1870 hebben wij een toestand gekend, die met de tegenwoordige in meer dan één opzicht groote gelijkenis vertoont. Dezelfde bange uren, die wij thans doorleven, hebben wij toen meegemaakt. Niet minder dan
58 59
De Tijd, 20 augustus 1914. De Standaard, 12 september 1914. 31
nu hebben wij in dien tijd gevreesd, dat eene schending van onze neutraliteit ons in den oorlog zou meeslepen’.60 In plaats van te verwijzen naar het jaar 1870 om aan te tonen dat het in 1914 vast ook voorspoedig zal verlopen, gebruikt de schrijver de vergelijking om te benadrukken dat de hedendaagse angst voor de oorlog niet anders of minder was dan de angst die er veertig jaar geleden ook heerste. De schrijver gaat vervolgens in op de onbezorgde en uitbundige levensstijl der mensheid, die ervoor heeft gezorgd dat het contact met God verdween en uiteindelijk resulteerde in de schok van de oorlog: ‘Ik weet alleen, dat de week, die achter ons ligt, een schok heeft gegeven in ons leven, als wij ons niet herinneren dat het ooit onderging. Het is, alsof wij plotseling in een andere wereld zijn geplaatst, alsof de eene maatschappij plaats maakt voor de andere’. Maar, hier zag de schrijver toch ook een lichtpuntje. Want zoals in voorgaande paragraaf ook werd beschreven zag hij het als een goed teken dat de mensheid andermaal werd teruggeworpen op het christendom en ‘de oude tevredenheid en den ouden godsdienstzin’ vervolgens weer terug zouden keren. Zowel De Tijd als De Standaard grijpen in hun vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog terug op het belang van de herleving van de godsdienstzin. Beide dagbladen lijken zo nu en dan te suggereren dat de uitgebroken oorlog, zowel in 1870 als in 1914, werd veroorzaakt door het verliezen van de religieuze waarden die zij zo belangrijk achtten. 3.5 Verklaringen zoeken Een ander aspect waarbij veelvuldig werd verwezen naar de Frans-Duitse oorlog betrof de zoektocht naar een verklaring voor de uitgebroken oorlog. Zo schrijft De Standaard op 8 augustus ‘Dat Frankrijk min of meer buiten spel blijft, is voornamelijk daaraan toe te schrijven, dat het in zijn toestand van physieke verzwakking geen expansiepolitiek voeren kon en alle wenschen en idealen ondergeschikt maakte aan de zucht, om een nog revanche te kunnen nemen over den smaad van ’70’.61 Naast het feit dat De Standaard de schuld voor de oorlog bij de wraaklustigheid van Frankrijk legt is de toon van de rest van het artikel dat op de voorpagina verscheen zonder meer pro-Duits te noemen. Het zoeken van een verklaring aan de hand van de Frans-Duitse oorlog was in die zin gevaarlijk dat het al dan niet indirect weergeven van een voorkeur naar een der oorlogvoerende machten altijd op de loer lag.
60 61
De Tijd, 10 augustus 1914. De Standaard, 8 augustus 1914. 32
Het Volk schrijft op 5 augustus over een bijeenkomst alwaar het SDAP-lid Jan van Zutphen een toespraak hield over ‘de oorlog en hare beteekenis’.62 Hierin wordt ook de Frans-Duitse oorlog als leidraad gebruikt in de zoektocht naar verklaringen voor de uitgebroken oorlog. Gezien de aandacht die het dagblad gedurende de oorlog schonk aan het wel en wee van de sociale-democratie moge het de verbazing niet schetsen dat de schuld van de oorlog voor een groot deel bij het heersende kapitalisme werd gelegd: ‘Onwetendheid is altijd verkeerd en dus is noodig, dat ieder met kennis van zaken oordeelt over de oorzaken van dezen oorlog. Spreker schetst dan de invloed en het werk van het kapitalisme na den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-1871. Het verlies van Elzas-Lotharingen vormde daarbij een gevoel dat revanche genomen moest worden en van een verbroedering tusschen beide volken was daardoor geen sprake. [...] Het kapitalisme, dat nieuwe afzetmarkten zoekt, heeft ons reeds veel oorlogen gebracht’. Ook De Tijd bespreekt op 22 augustus in een lang artikel ‘De Oorsprong van den Europeeschen oorlog’ waarbij de geschiedenis van de Frans-Duitse oorlog uitgebreid aan bod komt.63 Ook hier wordt de houding van het wraakzuchtige Frankrijk gezien als voornaamste oorzaak van het uitbreken van de hedendaagse oorlog. Wel moet worden gezegd dat er in dit beschouwende artikel ook de nodige aandacht uitgaat naar bijvoorbeeld de strijd tussen Rusland en Oostenrijk op de Balkan en de moeizame relatie tussen Engeland en Duitsland. Beide factoren worden eveneens betrokken bij de oorzaken van de oorlog. Het artikel sluit af met een religieuze boodschap naar de lezers: ‘En wat wij weten is alleen, dat het laatste tijdperk der algemeene geschiedenis, het tijdperk (sedert 1870) van den gewapenden vrede in 1914 onherroepelijk is afgesloten. Met het Evangelie der Mis in oorlogstijd, welke in de strijdvoerende landen zeer zeker en wel met innige devotie zal worden opgedragen, kunnen wij slechts zeggen: “Oportet enim haec fieri, sed nondum est finis” – “want dit alles moet gebeuren, maar het einde is nog niet daar”’. 3.6 Wereldoorlog Het moment dat de onderzochte dagbladen gebruik gaan maken van het begrip ‘wereldoorlog’ zie ik als de ideale afsluiting van dit krantenonderzoek. De momenten waarop dit ge62 63
Het Volk, 5 augustus 1914. De Tijd, 22 augustus 1914. 33
beurde, lopen evenwel uiteen en in hoeverre hierbij gebruik is gemaakt van overname uit andere dagbladen is lastig vast te stellen. Desalniettemin beschouw ik het gebruik van deze term als een kentering binnen de oorlogsbeschouwingen van de weken daarvoor. Hoewel ik er niet aan twijfel dat er ook na augustus 1914 gebruik werd gemaakt van de vergelijkingen tussen de Frans-Duitse oorlog en de Eerste Wereldoorlog, lijken de dagbladen te beseffen dat er in het jaar 1914, en misschien nog wel langer, een heel andere oorlog gevochten wordt dan in 1870 het geval was. Het is overigens niet zo dat het woord ‘wereldoorlog’ in 1914 al de betekenis had die wij heden ten dage aan dit woord toedichten. Het woord verschijnt dan ook niet onder grote koppen in de kranten, in zekere zin verschijnt het gewoon, als een logisch gevolg van de omstandigheden. Uiteraard zegt het gebruik van dit woord alles over de stand van zaken eind augustus 1914. Vanaf dat moment worden de veldslagen bloediger, duren ze vele malen langer dan men ooit had durven voorspellen, vallen er enorme aantallen doden en gewonden en is de vergelijking met 1870 grotendeels onmogelijk geworden. Van de vier onderzochte dagbladen is de NRC de eerste die op 17 augustus gebruik maakt van het woord wereldoorlog en dit begrip ook opneemt in de kop van het artikel. ‘Zoo ooit, dan mag de oorlog, die thans woedt, bestempeld worden met den naam van wereldoorlog’, zo schrijft het dagblad.64 Een dag later komt ook Het Volk met een artikel waarin het woord wereldoorlog wordt genoemd. In het artikel, dat zich voornamelijk richt op de vraagstukken omtrent het oorlogsrecht, komt eveneens het jaartal 1870 opduiken: ‘Totnogtoe heeft de wereldoorlog waarvan wij getuige zijn, de woorden van den grooten veldheer van 1870 niet bevestigd.65 Het afgrijzen over de onmenschelijkheden en gruwelen, in luttele weken gepleegd, vervult ieder die nog eenig normaal gevoel heeft overgehouden: wel heeft men geweten, dat oorlog en barbaarschheid elkaar trouw plegen te vergezellen; maar toch is nu en dan de vraag gerezen, of de wreedheden, de teekenen van ontaarding, zoo kort reeds na het uitbreken van den oorlog aan den dag gekomen, geoorloofd zijn, zelfs in het oog van hen, die afschaffing van den oorlog gelijk stellen met verkrachting der natuur van mensch en maatschappij’.66
64
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17 augustus 1914. Met ‘de woorden van den grooten veldheer van 1870’ doelt het dagblad op de gesproken woorden van de Duitse generaal-veldmaarschalk Von Moltke: ‘de eeuwige vrede is een droom en niet eens een mooie’. 66 Het Volk, 18 augustus 1914. 65
34
In De Standaard valt het woord wereldoorlog op 22 augustus, in een artikel dat voornamelijk oproept geen risico’s te nemen wat betreft de neutraliteit: ‘Aan den drang, -ook op ons uitgeoefend, om een oordeel te vellen over den stand en het recht van partijen in den uitgebroken wereldoorlog, bieden we weerstand. Zoolang het ons land gelukt, neutraal te blijven, voegt ons neutraliteit ook in het publieke woord’.67 En op 1 september sluit ook De Tijd zich aan bij de dagbladen die al eerder gebruik maakten van het begrip wereldoorlog. Het vat bovenstaande berichten treffend samen. Het bericht wijst zowel op de onzinnigheden van het voorspellen van onvoorspelbare gebeurtenissen, spreekt over de gruwelijkheid van de hedendaagse oorlogvoering en kenmerkt zich tevens door de onzekere toekomst: ‘Nu een wereldoorlog met al zijne verschrikkingen is losgebroken, schijnen ook allerwegen de meest uiteenloopende profetieën opgeld te doen. Meer dan ooit vraagt men wat de toekomst in haren schoot verbergt’.68 En zo bleek het inderdaad te zijn. Want ondanks alle voorspellende, troostende, neutrale en verklarende berichtgeving, het was voor iedereen – verbonden aan welk dagblad dan ook – maar afwachten wat de toekomst in petto had.
67 68
De Standaard, 22 augustus 1914. De Tijd, 1 september 1914. 35
4 Botsende zuilen? 4.1 ‘Telling the lies from both sides’69 De hiervoor gepubliceerde onderzoeksresultaten betekenen wanneer zij slechts op zichzelf blijven staan nog niet zoveel. Het eerste deel van mijn onderzoeksvraag is in feite beantwoord. Dagbladen maakten inderdaad gebruik van de herinneringen aan de Frans-Duitse oorlog om de zojuist uitgebroken Eerste Wereldoorlog voor de lezers uiteen te zetten. Soms vanuit voorspellend perspectief en soms met als doel de lezers gerust te stellen. Maar wat betekenen deze feiten wanneer deze tegenover al bestaande literatuur geplaatst worden? Komen de onderzoeksresultaten overeen met al eerder getrokken conclusies of zijn er verschillen in te ontdekken? Derhalve plaats ik de resultaten alhier in een breder kader, door gebruik te maken van een al eerder aangehaald artikel van Marcel Broersma. Broersma (1973), hoogleraar journalistieke cultuur en media, geldt als een vooraanstaand onderzoeker waar het de ontwikkelingen binnen de Nederlandse journalistiek betreft. In het artikel Botsende stijlen onderzoekt hij de vormen en stijlen van verslaggeving die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Nederlandse dagbladpers werden gehanteerd en de verschuiving die hierin plaatsvond. Op het gebied van het onderzoek naar de dagbladpers tijdens de jaren 19141918 is dit artikel mijns inziens het beste bruikbaar en tevens een van de weinige artikelen die echt dieper in gaan op de journalistieke aspecten die hiermee gepaard gingen. Om deze reden besteed ik in het hierop volgende betoog meer aandacht aan zijn theorie. Broersma maakt in zijn artikel onderscheid tussen twee stijltypen in de Nederlandse journalistiek. Allereerst wijst hij op de emotioneel-betrokken stijl, een stijl die volgens hem voornamelijk bij De Telegraaf te vinden is. Deze stijl speelde in op het gevoel van de lezer en ging uit van de behoeften van het publiek.70 Dit stond haaks op de beheerst-afstandelijke stijl die de meeste Nederlandse dagbladen aan het begin van de Eerste Wereldoorlog aanhingen. Een dergelijke stijl beriep zich op de ratio van de lezer en begeleidde het lezerspubliek in de vorming van een mening die paste bij de signatuur van het dagblad. De redactie bepaalde wat ‘goed’ was voor de lezer.71 Vanaf het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ontstond er in Nederland een debat over de rol die de dagbladpers tijdens de oorlog moest aannemen. De Nederlandse neutraliteit moest in stand worden gehouden en derhalve was duidelijke stellingname voor één der strijdende partijen uit den boze. Dit debat werd ver-
69
Overgenomen uit Marcel Broersma, ‘Botsende stijlen’, 46. Ibidem, 46. 71 Ibidem, 45. 70
36
sterkt door de gedachte dat de oorlog mede was uitgebroken door opruiende en oorlogszuchtige berichtgeving in de buitenlandse kranten. Dit zou Nederland niet overkomen, zo dacht men.72 Broersma concludeert dat de Nederlandse pers zich inderdaad terughoudend opstelde tijdens de oorlog. ‘De pers hield zichzelf in toom’, zo schrijft hij.73 Hij maakt hierbij echter uitzondering voor De Telegraaf, een krant die zich niet liet sturen en meer waarde hechtte aan de bekoring van het lezerspubliek in plaats van aan de oproep van de Nederlandse regering de toon vooral te matigen. De krant kreeg eveneens de toorn van andere Nederlandse dagbladen – die zich volgens Broersma wel strikt aan de regels hielden – over zich heen.74 De rol die Broersma De Telegraaf toedicht is een interessante. Inderdaad kan gesteld worden dat De Telegraaf duidelijk partij koos in het conflict en hierbij gebruik maakte van een zogenaamde emotioneel-betrokken stijl. Dat deze stijl naarmate de oorlog vorderde ook door de overige dagbladen werd overgenomen, in zekere mate, lijkt mij inderdaad bewezen. Ik ben na bestudering van mijn onderzoeksresultaten echter van mening dat de emotioneel-betrokken stijl eveneens in andere dagbladen te vinden is, ook reeds na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Daarnaast is merkbaar dat niet enkel De Telegraaf gebruik maakte van het uitdragen van enige partijdigheid. Ook in de door mij onderzochte dagbladen blijkt hiervan sprake te zijn, in ieder geval waar het de eerste oorlogsmaand betreft. Ik maak hierbij een uitzondering voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Dit dagblad heeft inderdaad bewezen volledig neutraal om te gaan met de vergelijkingen tussen de Frans-Duitse oorlog en de Eerste Wereldoorlog. Dit dagblad kan inderdaad onder de stijl beheerst-afstandelijk worden gegroepeerd, waarbij de term afstandelijk misschien nog wel het meest over de krant zegt. Broersma schrijft een belangrijke rol toe aan het ontbreken van een ideologie bij De Telegraaf: ‘waar het voor bijvoorbeeld de socialisten of anti-revolutionairen bijna een plicht was om Het Volk of De Standaard te lezen, ontbrak die sociale druk bij De Telegraaf’.75 Hierdoor lag de nadruk bij de krant volledig op het nieuws en ‘besteedde zij meer aandacht aan actieve nieuwsgaring. Haar verslaggevers trokken erop uit en brachten zaken in de openbaarheid’.76 Dat het ontbreken van een duidelijke ideologie er inderdaad voor zorgde dat De Telegraaf aan actievere nieuwsgaring kon doen, lijkt inderdaad logisch. Wel vraag ik me daarbij af waarom Broersma de rol van de Nieuwe Rotterdamsche Courant hier buiten be72
Ibidem, 45-46. Ibidem, 48. 74 Ibidem, 47-48. 75 Ibidem, 57. 76 Ibidem, 57. 73
37
schouwing laat. Deze krant was immers eveneens vrij gewaard van een al te overheersende ideologie en legde de nadruk op het zo neutraal mogelijk verspreiden van zoveel mogelijk nieuwsfeiten. In dat opzicht gaat dit aspect voor de unieke rol die Broersma De Telegraaf toedicht wellicht niet helemaal op. Niet veel verder schrijft Broersma over het doel dat De Telegraaf met haar berichtgeving nastreefde. Hoewel ik deze krant niet in mijn onderzoek heb betrokken, biedt de informatie van Broersma hierover een bruikbaar vergelijkingskader voor de door mij wel onderzochte dagbladen. In plaats van ‘verstandelijk, ideologisch leiding te geven met bezonnen artikelen’, wilde de krant inspelen op het gevoel van het lezerspubliek.77 Dit komt inderdaad overeen met de emotioneel-betrokken stijl die de krant hanteerde. Het was belangrijk dat de lezers zich konden identificeren met hetgeen werd geschreven, zij moesten iets ‘leuk, vervelend, schandalig of grappig vinden’.78 Toch moet dit ook bij de dagbladen van ideologische signatuur belangrijk zijn geweest. Juist door middel van het inzetten van bijvoorbeeld de eigen religie konden de lezers van desbetreffende dagbladen zich eveneens identificeren met hetgeen werd geschreven. Dit betrof dan wellicht een aanzienlijk kleiner lezerspubliek dan De Telegraaf had, maar de uitwerking was in feite hetzelfde. Het was voor de door mij onderzochte dagbladen ook van belang dat het lezerspubliek de berichtgeving begreep en dat er geschreven werd in de taal die dit publiek eigen was. Of deze taal nu uit religieuze uitingen of sensationele uitingen bestond, in zekere zin waren zij allebei doorspekt van emotionele betrokkenheid, zij het op een andere manier. Het feit dat de door mij onderzochte dagbladen, in ieder geval De Standaard, Het Volk en De Tijd, zich allen laten leiden door de eigen politieke of religieuze ideologie zegt wellicht juist veel over de lang niet altijd neutrale en afstandelijk-beheerste stijl waarin zij schreven. Ik voel mij genoodzaakt te benadrukken dat er inderdaad grote verschillen zijn te vinden in de journalistieke stijl die De Telegraaf hanteerde en de journalistieke stijl die de overige Nederlandse dagbladen aanhingen. In dat opzicht is er in het geheel niets aan te merken op het artikel van Broersma. Maar het gebruik van de termen emotioneelbetrokken versus beheerst-afstandelijk is mijns inziens wellicht onvoldoende genuanceerd. Daarnaast vraag ik me af in hoeverre het aanwijzen van een ‘zondebok’ een rol heeft gespeeld. Broersma geeft een uitgebreid overzicht van de reacties van verschillende dagbladen op die ‘heel luide’ Telegraaf.79 Deze zou in schril contrast staan met de meer paternalistische dagbladen die hun best deden de samenleving op een verheven manier van dienst te kun77
Ibidem, 57. Ibidem, 57. 79 Ibidem, 46. 78
38
nen zijn. Het achterliggende motief voor het aanwijzen van De Telegraaf als de ‘giftplant’ van de samenleving, een mening die – zo blijkt uit het artikel – bijna alle overige dagbladen was toegedaan, zou tweeledig kunnen zijn. Ten eerste om het ontzettend populaire en winstgevende dagblad in diskrediet te brengen maar ten tweede wellicht ook ter meerdere eer en glorie van zichzelf. Immers, de ‘fouten’ van De Telegraaf zorgden ervoor dat de overige dagbladen stuk voor stuk het braafste jongetje van de klas konden zijn, ook al was dat misschien niet altijd even terecht. Daarnaast gaf de controverse omtrent de stijl van De Telegraaf de overige dagbladen ook enige grensbepaling en derhalve meer journalistieke vrijheid. Het was immers duidelijk geworden dat de schrijfstijl in De Telegraaf wel erg op het randje was van wat nog als tolereerbaar werd gezien. Daar lag duidelijk de grens. Maar deze grens lag wellicht veel verder dan andere dagbladen hadden vermoed, waaruit bleek dat er voor hen ook nog wel enige ruimte was om de eigen schrijfstijl aan te passen. Broersma concludeert inderdaad dat naarmate de oorlog vorderde de dagbladen allemaal een deel van de emotioneel-betrokken stijl van De Telegraaf overnemen. Dat was, zo bleek al tijdens de oorlog, ook veilig zolang men maar uit de buurt bleef van de grens die door het bekritiseerde dagblad opgezocht was. Broersma gaat in zijn stuk overigens niet op deze mogelijkheden in en ook ik kan na deze beknopte beschouwing niet concluderen of dit inderdaad meespeelde in het debat omtrent de rol van de Nederlandse dagbladen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Verder onderzoek zou uitsluitsel kunnen geven over het waarheidsgehalte van deze stelling. Wellicht is het feit dat Broersma de dagbladen anders indeelt dan dat ik hier doe te verklaren doordat hij de ideologische of religieuze signatuur van een krant niet wil bestempelen als ‘eigen en vrij’ maar juist als ‘van boven opgelegd’. In dat geval lijkt zijn keuze voor de definities die hij geeft voor de verschillende journalistieke stijlen niet onterecht. Hij zou hierbij dan indirect impliceren dat de signatuur van een dagblad als een strak keurslijf zou fungeren, waarbij er geen ruimte overbleef voor enige journalistieke vrijheid in de vorm van emotionele betrokkenheid. Uit de onderzoeksresultaten blijkt echter dat er wel degelijk sprake was van een emotioneel-betrokken stijl bij de dagbladen met een uitgesproken signatuur. Inderdaad vanuit een andere visie dan bijvoorbeeld bij De Telegraaf het geval was. Maar deze ‘verzuilde’ dagbladen scharen onder de noemer beheerst-afstandelijk zou een verkeerd beeld schetsen. Aanpassing van de terminologie zou hier wellicht uitkomst bieden. In dat geval zouden de door mij bestudeerde dagbladen bijvoorbeeld door kunnen gaan onder de noemer beheerst-emotioneel-betrokken en komt De Telegraaf wellicht eerder in aanmerking voor een term die iets van doen heeft met het woord populisme. Zo blijven
39
de verschillen tussen de dagbladen bestaan maar wordt niet de suggestie gewekt dat de meer neutrale dagbladen geheelonthouders waren waar het emotionele betrokkenheid betrof. Dit is echter niet meer dan een voorstel mijnerzijds, waarbij ik alle ruimte voor discussie open laat.
40
4.2 ‘Elk meent zijn zuil een volk te zijn’80 Net zoals ik de onderzoeksresultaten hiervoor in het bredere kader plaatste van de algemeen aangenomen conclusies wat betreft de rol van de Nederlandse dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog, doe ik dit eveneens op het gebied van de verzuiling. Opinievormer en journalist Conerlis Karel Elout (1870-1947) stelde ooit dat in een goed dagblad de functies van orgaan en leider van de openbare mening samenvloeien: ‘de krant verwoordt de gevoelens en gedachten van de lezer, die hij zelf nog niet onder woorden heeft kunnen brengen’.81 Dit lijkt voor de vier ‘verzuilde’ dagbladen die ik in mijn onderzoek betrek zeker op te gaan. De dagbladen hadden een eigen lezerspubliek en pasten hun berichtgeving hierop aan. Het zou te ver gaan om te stellen dat in alle vier de gevallen religie en ideologie belangrijker waren dan nieuwsverspreiding, maar de twee onderwerpen gaan in zekere mate hand in hand. De term verzuiling roept binnen de historische, sociale en politicologische wetenschappen de nodige problemen op. Ten eerste omdat de term verzuiling en de hieraan verbonden beeldspraak een te ver doorgetrokken en onterecht als uniek bestempelde theorie is gebleken. Zoals Piet de Rooy schreef: ‘alles wat er ooit over verzuiling werd beweerd is wel een beetje waar, maar alle stellige opvattingen moeten vooral ook genuanceerd worden’.82 De term verzuiling in Nederland suggereert het bestaan van vier stevige zuilen die alleen steun bieden aan een dak dat beschouwd zou kunnen worden als de Nederlandse samenleving in het geheel. De vier zuilen die dit dak dragen worden doorgaans onderverdeeld in een orthodox-protestantse zuil, een katholieke zuil, een sociaal-democratische zuil en een liberale zuil. Elke zuil zou zich kenmerken door een eigen en van de overige zuilen afgesloten organisatiebeleid; een eigen partij, een eigen dagblad, een eigen vakcentrale en een eigen ideologie of religie. Deze beeldspraak roept wellicht onbedoeld het idee op dat een katholiek nimmer met een protestant zou praten en dat het ondenkbaar was dat een kind uit een liberaal-protestants milieu een openbare school zou bezoeken. Niets is echter minder waar, ook tussen de zuilen was er sprake van ontmoetingen, vriendschappen, uitwisseling van ideeën en gedachtegoed en het gebruik maken van elkaars organisaties.83 Om deze hardnekkige en tevens onterechte gevolgen van deze beeldspraak tegen te gaan spreek ik in het vervolg over een zware gemeenschap ter vervanging van de gebruikelijke term zuil. Ik volg hiermee het voorbeeld van Peter van Dam, die in zijn boek Staat van ver80
Overgenomen uit Peter van Dam, Staat van verzuiling. Over een Nederlandse mythe (Amsterdam 2011) 106. Van Vree, De Nederlandse pers, 215. 82 Piet de Rooy, ‘Zes studies over verzuiling’, BMGN, 110 (1995) 380-392, 384. 83 Van Dam, Staat van verzuiling, 18. 81
41
zuiling eveneens spreekt over zware gemeenschappen. Zijn definitie: een zware gemeenschap ‘kenmerkt zich door veel sociale verplichtingen en een sterke integratie. De samenhang van zo’n gemeenschap baseert zich enerzijds op een gedeeld stel normen en waarden waaraan de leden zich (zouden moeten) conformeren. Zulke normen en waarden kunnen bijvoorbeeld afgeleid zijn van een religieuze traditie of van een ideologie. Anderzijds wordt een zware gemeenschap bijeengehouden door organisaties exclusief voor de leden van de eigen gemeenschap, die op basis van de gedeelde levensbeschouwing verscheidene terreinen van het sociale leven bestrijken’.84 Dit begrip ter vervanging van het begrip ‘zuil’ is van belang daar het niet verbonden is aan de beeldspraak van vier verschillende pijlers die een dak dragen onder de noemer ‘Nederlandse samenleving’. Er is herhaaldelijk onderzoek gedaan naar de rol die de Nederlandse dagbladpers tijdens de verzuiling speelde. De periode 1914-1918 wordt hier echter bijna altijd buiten beschouwing gelaten. Derhalve is er nauwelijks specifiek onderzoek naar de verzuilde dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog te vinden. De politieke grondslag voor de periode van verzuiling wordt echter wel tijdens de Eerste Wereldoorlog gelegd. Het jaar 1917 wordt gezien als het jaar van ‘de pacificatie’ waarin er belangrijke grondwetswijzigingen werden aangenomen op het gebied van het onderwijs en het kiesrecht – onderwerpen die al sinds 1913 een bron van geschillen vormden. De strijd die hieraan vooraf ging, kenmerkte zich door de vorming van organisaties tussen gelijkgestemden. Er trad partijvorming op waarbij het bieden van oppositie tegen de overmacht van de liberale partij een grote rol speelde, een proces dat voornamelijk bekend staat als de ‘antithese’. Nu in 1917 bleek dat er ook overeenstemming bestond tussen de verschillende partijen was deze antithese weliswaar overbodig geworden maar bleven de eigen organisaties en verenigingen van de zware gemeenschappen bestaan. In dit opzicht zou men inderdaad kunnen spreken van 1917 als beginjaar van de verzuiling.85 Van Dam spreekt echter met recht over de onjuistheid van deze periodisering en het overdreven belang dat hieraan wordt gehecht. Hij wijst hierbij, zoals al eerder vermeld, op het feit dat deze processen zich eveneens in overige delen van West-Europa voltrokken en derhalve geenszins als uniek Nederlands beschouwd mogen worden. De vorming van zware gemeenschappen trad in de tweede helft van de negentiende eeuw al op, levensbeschouwing werd vanaf dat moment gezien als een algemeen kenmerk dat de vorming van organisaties bepaalde. Tevens veranderde de politiek van karakter door de opkomst van massapartijen. Deze vorming van een bepaald type gemeenschap was dus geenszins uniek 84 85
Ibidem, 19. Arend Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (Amsterdam 1976) 105-107. 42
en het zou onterecht zijn te spreken over een specifieke periode waarin deze ontwikkelingen tot een typisch verzuilde samenleving leidden.86 Dit onderzoek heeft op meerdere gebieden raakvlakken met het begrip verzuiling. De oprichting van het dagblad De Standaard is wellicht het meest sprekende voorbeeld van de mobilisatie van een groep gelijkgestemden wier organisatie – zoals al eerder beschreven – rond 1870 door Abraham Kuyper werd opgericht. De orthodox-protestantse gemeenschap had hiermee twee sterke organisaties verworven, namelijk De Standaard en de al eerder genoemde Anti-Revolutionaire Partij, die de samenhang van de eigen groep zou verstevigen.87 Dit gold niet enkel voor de orthodox-protestantse gemeenschap. Naast huiskringen, gezelligheids- en evangelisatieverenigingen gingen vanaf 1870 media en politiek een algemeen geaccepteerde rol spelen binnen de opkomende maatschappelijke organisaties.88 Dat de dagbladpers hier onderdeel van ging uitmaken is van groot belang geweest. De pers bracht een dergelijke gemeenschap nog dichter bij elkaar door het verspreiden en weergeven van de levensbeschouwelijke grondslag. Eenzelfde tendens was ook merkbaar bij de overige drie dagbladen die bij dit onderzoek betrokken zijn. De Nederlandse dagbladpers verwerd vanaf de jaren 1870 een onderdeel van de uitgebreide netwerken van onderling verbonden organisaties die zo kenmerkend zouden blijken voor de verzuiling. Dat dit een typisch Nederlands verschijnsel zou zijn is een onterechte gedachte. Overal in West-Europa was er sprake van de opkomst van organisaties die door gelijkgestemden gevormd werden. Met het oog op de Frans-Duitse oorlog is bijvoorbeeld de ontwikkeling en vorming van de Duitse staat door Otto von Bismarck een tekenend voorbeeld om aan te tonen dat dergelijke structuren ook in het buitenland hun intrede deden. Zo schrijft Peter van Dam in zijn recente publicatie Staat van verzuiling over de Kulturkampf die Bismarck ondernam om de Duitse katholieke bevolking door invoering van een aantal maatregelen meer vaderlandsliefde bij te brengen. Deze maatregelen zorgden ervoor dat de Duitse katholieke gemeenschap zich in eigen kring ging organiseren om via deze weg een plek binnen de Duitse samenleving op te kunnen eisen. De Duitse sociaal-democraten ondergingen een vergelijkbaar organisatieproces.89 Van Dam beschrijft het gevolg hiervan in het licht van de ontwikkelingen die ook in Nederland merkbaar waren: ‘Net zoals de al genoemde Nederlandse orthodoxe protestanten waren deze groepen van mening dat hun overtuiging en die van andere delen van de maatschappij dermate van elkaar verschilden
86
Van Dam, Staat van verzuiling, 45-46. Ibidem, 32. 88 Ibidem, 32 89 Ibidem, 33. 87
43
dat ze zich in eigen kring dienden te organiseren om de eigen opvattingen te verdedigen en er een erkende plaats voor te verwerven’.90 Lange tijd is aangenomen dat de neutraliteit van Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog de broedplaats was voor de geboorte van de verzuiling. Nederland zou uniek zijn waar het aankomt op de sterke afscheiding tussen verschillende groepen binnen de samenleving. Hoewel deze visie intussen al jarenlang door politicologen, sociologen en historici sterk in twijfel wordt getrokken, is er ook na de vele onderzoeken en publicaties die zijn gedaan nog geen consensus bereikt waar het dit onderwerp betreft. Wel kan gesteld worden dat de Eerste Wereldoorlog het proces van verzuiling heeft versterkt en wel op twee manieren. Allereerst versterkte de oorlog het verantwoordelijkheidsgevoel van de verschillende zware gemeenschappen en hun organisaties. De veiligheid van de staat, het in stand houden van de neutraliteit, was deels afhankelijk van de houding van deze organisaties, waarbij met name de dagbladpers een grote verantwoordelijkheid had. Daarnaast maakte de Nederlandse staat dankbaar gebruik van de ontstane organisaties, die zich nu eenmaal makkelijker laten sturen dan de individuen die daarvan deel uitmaken. De verzuiling zorgde er dus ook voor dat de overheid beter samen kon werken met de organisaties en derhalve de ‘maatschappelijke touwtjes’ steviger in handen kreeg. Zij nam vanaf de Eerste Wereldoorlog een coördinerende rol op zich.91 Hoewel Van Dam in zijn boek nauwelijks aandacht besteedt aan de rol van de dagbladpers in dit geheel, speelde zij binnen dit geheel en met name tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol. Juist doordat de handhaving van de neutraliteit voor een deel afhankelijk was van de rol die de pers hierbij speelde hadden zij als organisatie wellicht een grotere verantwoordelijkheid dan andere organisaties. Om het even welke zware organisatie zij vertegenwoordigden moesten zij de juiste plek zoeken tussen het uitdragen van de ideologie en dit op zo’n manier doen dat de neutraliteit hierbij geen gevaar liep. Zoals is gebleken ging dit niet altijd gemakkelijk. Soms ging de religie of ideologie van een dagblad nu eenmaal hand in hand met een pro- of anti-Duitse houding, in zo’n geval was het zaak te kiezen tussen ofwel de signatuur, ofwel voor de neutraliteit. Zo blijkt herhaaldelijk uit de berichtgeving in Het Volk dat het dagblad vertrouwen stelt in de Duitse socialistische partij, welke op dat moment de grootste ter wereld was. Van zuivere neutraliteit was dus geen sprake, maar vanuit de belangstelling voor de eigen sociaal-democratische ideologie is de houding van Het Volk ook niet direct partijdig te noemen.92 De dagbladen waren immers 90
Ibidem, 34. Ibidem, 38-39. 92 Stoelinga, Russische revolutie, 43-44. 91
44
een weerspiegeling van de zware gemeenschap waartoe zij behoorden, ‘een pleidooi voor een andere coalitie, kritiek op de kerk of de partij’ waren daardoor ondenkbaar.93 Bij gebrek aan specifiek onderzoek naar de Nederlandse dagbladpers en de op handen zijnde verzuiling tijdens de Eerste Wereldoorlog biedt onderzoek van Frank van Vree uitkomst. Zijn studie onderzoekt de vorming van de Nederlandse publieke opinie en richt zich weliswaar op de jaren 1930-1939 maar geeft bij nadere beschouwing eveneens bruikbare informatie voor de jaren 1914-1918. Van Vree buigt zich in zijn onderzoek namelijk over de rol die de verzuiling speelde op de pers en haar publiek. Hij stuit hierbij op een tweetal opvallende problemen betreffende de verzuilde dagbladen. Deze verschillen zijn eveneens in mijn onderzoek merkbaar en derhalve interessant om hier op te nemen. Dat de pers ook tijdens de Eerste Wereldoorlog al een belangrijk onderdeel uitmaakte van de zware gemeenschappen en de daaruit ontstane verzuilde maatschappij is mijns inziens een gegeven. Van Vree benadrukt echter dat er sprake is van grote verschillen tussen de met de zware gemeenschappen verbonden dagbladen. Allereerst geeft hij aan dat de ‘liberale zuil’, zoals deze verbonden is aan bijvoorbeeld de NRC eigenlijk geen recht van bestaan heeft binnen de gehanteerde theorie over verzuiling. Deze ‘algemene zuil’ – zoals Van Vree deze zelf noemt – voldoet namelijk niet aan de definities die de overige zware gemeenschappen en hun persorganen juist kenmerken. Binnen deze liberale sfeer was er namelijk geen sprake van een duidelijke levensbeschouwing, werd er geen sociale controle uitgeoefend en ontbraken een overtuigend groepscentrisme en organisatiestructuur.94 Met andere woorden, de NRC was in feite volstrekt onafhankelijk en komt derhalve niet in aanmerking waar het onderzoek naar de verzuilde dagbladpers betreft. Deze visie lijkt inderdaad overeen te komen met de onderzoeksresultaten. De NRC verwees weliswaar naar de Frans-Duitse oorlog maar leek dit niet te doen vanuit een ideologisch of religieus kader, waardoor eventuele geruststellende en duidende aspecten voor het lezerspubliek ook niet aan de orde kwamen. Het was, zoals de NRC ook nastreefde, zakelijk en politiek uitgesproken berichtgeving. Ook vanuit dit oogpunt kan het bestaansrecht van de liberale zware gemeenschap als onderdeel van de oorspronkelijke beeldspraak van vier stevige zuilen sterk in twijfel worden getrokken.95 Hoe bijvoorbeeld Peter van Dam tegen deze uitspraak aan zal kijken, een uitspraak die in dit onderzoek enkel steunt op specifiek en relatief beknopt onderzoek is mij onbekend. Het
93
Van Vree, De Nederlandse pers, 216. Ibidem, 219. 95 Ibidem, 219. 94
45
ontkennen van een liberale, algemene en of neutrale vierde zware gemeenschap zou in dit opzicht wellicht meer onderzoek vereisen alvorens steekhoudend te kunnen zijn. Een tweede opvallend verschil dat Van Vree in zijn onderzoek de revue laat passeren zijn de grote afwijkingen binnen de confessionele pers en de hierbij behorende katholieke en protestantse persorganen. In de algemene literatuur over de Nederlandse verzuiling worden beide religieuze zware gemeenschappen doorgaans min of meer bestempeld als soortgelijke structuren met de religieuze stroming als enig verschil. Uit het onderzoek van Van Vree naar zowel de protestantse als de katholieke persorganen blijkt echter dat de controle die op deze organisaties werd uitgeoefend niet met elkaar te vergelijken is. Zo stonden de katholieke persorganen onder streng toezicht van zowel de katholieke kerk als de katholieke partij. Zij waren nauw met elkaar verbonden waardoor er sprake was van constante controle en sturing vanuit de kerk en de partij. De berichtgeving in De Tijd werd in feite door drie katholieke organisaties samengesteld. De sterke morele sturing die dit opleverde is herkenbaar in de onderzoeksresultaten. Het katholieke aspect was in dit opzicht minstens zo belangrijk als de berichtgeving. Dit in tegenstelling tot de protestantse dagbladpers, die in veel mindere mate sturing en controle vanuit de kerk of de partij ervoer.96 Gezien de rol die Abraham Kuyper speelde bij het besturen van zowel de ARP als De Standaard gaat deze theorie in 1914 duidelijk niet op. Dit komt eveneens naar voren in de onderzoeksresultaten. Zowel De Tijd als De Standaard hebben de religieuze boodschap hoog in het vaandel staan en zetten deze onder meer in om het lezerspubliek te informeren, gerust te stellen en om hen vooral een onderdeel van de zware gemeenschap te laten zijn. Het verschil in behandelde tijdsspanne tussen dit onderzoek en dat van Van Vree is wat deze verschillende bevindingen betreft waarschijnlijk te groot.
96
Ibidem, 220. 46
Conclusie Aangekomen bij het einde van dit onderzoek is het tijd overkoepelende conclusies te trekken en een antwoord op de gestelde onderzoeksvraag te formuleren. Ik ben dit onderzoek begonnen met het schetsen van een historisch kader betreffende zowel de Frans-Duitse oorlog als de Eerste Wereldoorlog en met een analyse van de daarbij behorende historische literatuur. Vanuit dit kader besteedde ik in het tweede hoofdstuk meer aandacht aan de positie die de Nederlandse dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog innam. Meer algemeen behandelde ik hierbij ook de rol die dagbladen als onderzoeksmateriaal binnen de historische wetenschap spelen, wat hier de valkuilen zijn en op welke manier en met welke tijdsafbakening ik het onderzoeken van dagbladen in deze studie heb toegepast. Ik heb hierbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van literatuur die ofwel raakvlakken heeft met de door mij behandelde onderwerpen, of bron van inspiratie bleek waar het aankwam op de aanpak van het onderzoek ofwel de weergave hiervan. Het hoofdstuk sloot vervolgens af met een overzicht van de ontstaansgeschiedenissen van de door mij bij dit onderzoek betrokken Nederlandse dagbladen. Deze geschiedenissen achtte ik nodig voor een zo breed mogelijk begrip van de verschillende signaturen die de dagbladen hadden. Na deze aanloop kwamen de onderzoeksresultaten aan bod. Deze resultaten zijn thematisch weergegeven, in de hoop en verwachting dat hierdoor een duidelijk beeld ontstaan is over het gebruik en het veronderstelde nut en doel van de vergelijkingen die in 1914 gemaakt werden met de Frans-Duitse oorlog. Ik maakte hierbij gebruik van een vijftal thema’s, te weten: militaire overeenkomsten, voorspellende en geruststellende berichtgeving, te bespeuren pessimisme aan de hand van gemaakte vergelijkingen, het zoeken naar verklaringen voor de uitgebroken oorlog en afsluitend de introductie van de term ‘wereldoorlog’. Een aantal zaken vielen na de thematische behandeling van de onderzoeksresultaten op. Zo bespreekt de NRC de vergelijkingen tussen de Frans-Duitse oorlog en de Eerste Wereldoorlog feitelijk enkel in het licht van de militaire overeenkomsten. Het dagblad laat zich gedurende de maand augustus op geen enkel ander terrein uit over ofwel geruststellende ontwikkelingen of over bijvoorbeeld verklaringen die ten grondslag zouden kunnen liggen aan de uitwerkingen van de Frans-Duitse oorlog. De dagbladen De Standaard en De Tijd benadrukken beiden regelmatig het belang van de religie. Ook in het licht van de overeenkomsten tussen de Frans-Duitse oorlog en de Eerste Wereldoorlog raden zij de lezers indirect dikwijls aan vooral op het geloof te vertrouwen. Het lijkt erop dat de dagbladen van religieuze signatuur grote waarde hechtten aan
47
het geruststellen van het lezerspubliek. Daarnaast was vooral De Standaard zo nu en dan ook waarschuwend en pessimistisch van toon. De berichtgeving van het dagblad bleef zich gedurende de maand augustus kenmerken door de paternalistische boodschap die het op de lezers overbracht. Dat hierbij soms ook een uitgesproken mening over het schuldige Frankrijk en machtige Duitsland naar voren kwam kan hoogstwaarschijnlijk worden toegeschreven aan de pro-Duitse houding van Abraham Kuyper en de invloed die dit had op het dagblad dat in zijn handen was. Het Volk stelt zich waar het de bespreking van de militaire aspecten van beide oorlogen betreft terughoudend op. De pacifistische insteek van de sociaal-democraten zal hier waarschijnlijk een reden voor zijn. Zij hielden zich echter wel druk bezig met de eigen ideologie en de zoektocht naar de rol en taak die de partij en haar leden hadden binnen de wereldorde. De gruwelen van beide oorlogen worden regelmatig door het dagblad benadrukt en met elkaar in verband gebracht. De grootste overeenkomst tussen de beide oorlogen lag voor dagblad Het Volk waarschijnlijk bij de schuldvraag: het heersende kapitalisme was voor de sociaal-democraten in beide gevallen de grote schuldige. Hoewel de bovenstaande onderzoeksresultaten in feite al een groot deel van mijn onderzoeksvraag beantwoorden, zou dit onderzoek niet compleet zijn wanneer de conclusies niet in een breder kader werden geplaatst. Ik heb hierbij gekozen voor twee thema’s die beiden zijdelings met mijn onderwerp te maken hebben. Allereerst was het artikel Botsende stijlen van Marcel Broersma van groot belang. Zijn artikel kan worden gezien als een van de weinige werken dat zich volledig richt op de journalistieke stijlen die tijdens de Eerste Wereldoorlog werden gebruikt en welke problemen en gevolgen dit met zich bracht. Er zijn aan de hand van zijn artikel echter een aantal zaken aan het licht gekomen die niet in overeenstemming zijn met de resultaten van mijn onderzoek. Het zou niet terecht zijn te concluderen dat ofwel Broersma ofwel mijn onderzoek de waarheid in pacht heeft, maar deze tegenstrijdigheden zouden aanleiding kunnen vormen voor nader onderzoek. Allereerst ben ik van mening dat het onderscheid dat Broersma maakt tussen een beheerst-afstandelijke journalistieke stijl en een emotioneel-betrokken journalistieke stijl niet helemaal opgaat. Juist doordat de door mij onderzochte dagbladen herhaaldelijk gebruik maken van religieuze en ideologische toevoegingen in de berichtgeving denk ik dat zij meer emotioneel-betrokken waren dan dat Broersma onderkent. Om dit aan te tonen maakt hij in zijn onderzoek gebruik van de afwijkende rol die De Telegraaf tijdens de Eerste Wereldoorlog innam. Deze week inderdaad in menig opzicht af van de stijl en houding van de overige Nederlandse dagbladen, maar er zijn eveneens een aantal redenen te noemen waarom ook overige dagbladen binnen het segment emotioneel-betrokken passen. Na het
48
uiteenzetten van de onderzoeksresultaten denk ik echter dat ook de door mij onderzochte dagbladen in aanmerking komen voor deze journalistieke stijl. Ik maak hierbij een uitzondering voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant, die inderdaad blijk gaf van vergaande neutraliteit en derhalve volledig voldoet aan de beheerst-afstandelijke stijl die Broersma dit dagblad toedicht. Maar voor zowel De Standaard, Het Volk en De Tijd denk ik dat een groepering onder de noemer beheerst-afstandelijk een vertekend beeld schetst. Want hoewel deze dagbladen zich inderdaad meer neutraal opstelden dan De Telegraaf dit volgens Broersma deed, waren zij absoluut niet gevrijwaard van een visie die mijns inziens dicht in de buurt komt van zowel emotioneel als betrokken. Wellicht zou verfijndere terminologie meer nuance kunnen bieden binnen de scheidslijnen die Marcel Broersma in zijn artikel trekt. Vervolgens behandelde ik het begrip verzuiling en plaatste dit in het licht van de verzuilde kranten die ik voor dit onderzoek heb gebruikt. Hetgeen hierbij als eerste benadrukt diende te worden was dat er over de definitie van het begrip verzuiling geenszins sprake is van overeenstemming. Ik heb dit aangegeven door de oorspronkelijke theorie hieromtrent weer te geven en vervolgens de punten van kritiek hierop te bespreken. Dit deed ik aan de hand van het boek Staat van verzuiling van de hand van Peter van Dam. Om de beeldspraak van vier stevige zuilen – wat onvermijdelijk een onderdeel lijkt te zijn van de begripsverwarring en onterechte toedichting van een uniek Nederlands verschijnsel – te vermijden, heb ik hierbij zijn voorbeeld gevolgd door voornamelijk te spreken over ‘zware gemeenschappen’ in plaats van de gebruikelijke term ‘zuilen’. Hoewel Van Dam terechte kritiek heeft op de overtrokken betekenis die aan de periode van verzuiling wordt verleend, heb ik mij niet gewaagd aan het behandelen van een nieuwe invalshoek wat betreft het onderwerp verzuiling. Wel heb ik de algemene theorie zo goed mogelijk uiteen gezet. Daarnaast heb ik een poging gedaan de rol van de Nederlandse dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog te verbinden met de geschiedenis van de historiografie omtrent de verzuiling. Hierbij heb ik dankbaar gebruik kunnen maken van De Nederlandse pers en Duitsland van Frank van Vree. Hoewel hij in zijn boek gebruik maakt van een andere tijdsspanne is zijn beschreven theorie over de relatie tussen pers, publiek en verzuiling een zeer nuttige invalshoek gebleken. Een aantal constateringen die Van Vree in zijn boek maakte kunnen naar aanleiding van mijn onderzoeksresultaten worden onderschreven. Zo blijkt uit de berichtgeving van de NRC dat het dagblad inderdaad maar weinig van doen heeft met enige verzuilde aspecten. Hoewel de krant doorgaans wel tot de liberaal-neutrale ‘zuil’ ofwel zware gemeenschap wordt gerekend, is het maar de vraag of er bij het ontbreken van belangrijke organisatievormen, controle van bovenaf en het uitdragen van de eigen visie op bepaal-
49
de onderwerpen wel kan worden gesproken van een dergelijke ‘vierde’ zware gemeenschap. Ook maakt Van Vree onderscheid tussen de katholieke en de protestantse zware gemeenschappen. Vanuit zijn studie komt hij tot de conclusie dat de katholieke pers onder grotere invloed stond van zowel de kerk als de politieke partij dan de protestants-gereformeerde pers. Uit mijn onderzoek is echter gebleken dat dit in ieder geval voor de periode augustus 1914 niet opgaat. Zowel De Standaard als De Tijd bleken onder grote invloed te staan van het uitdragen van de eigen religieuze boodschap. Uiteindelijk hoop ik dat ik met dit onderzoek een nieuwe invalshoek op het gebied van de bestudering van de Eerste Wereldoorlog heb geopend. Door te kijken wat er tijdens de eerste maand van de oorlog werd gedaan met de vergelijkingen die konden worden getrokken met de voorgaande periode van oorlog en door te onderzoeken welke doelen hiermee werden nagestreefd, hoop ik informatie toe te voegen aan de kennis over de Eerste Wereldoorlog in Nederland. Daarnaast heb ik getracht deze kennis in een breder perspectief te plaatsen door deze te koppelen aan enerzijds een studie over de rol van de Nederlandse dagbladpers tijdens de Eerste Wereldoorlog en anderzijds aan het zogenaamd uniek Nederlandse fenomeen dat verzuiling wordt genoemd. Ik kan slechts hopen dat de specifieke informatie – de vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog die in augustus 1914 in de verzuilde pers werden gemaakt – die ik tijdens mijn onderzoek verzamelde ook in een breder kader nieuw licht heeft kunnen werpen op theorieën over de Nederlandse dagbladpers en de verzuiling. Afsluitend wil ik nogmaals terugkomen op het in de inleiding aangehaalde dagboekfragment van Frederik van Eeden en het vermeende instinct van zijn vrouw en moeder. Ik heb besloten de dagboeken van Van Eeden volledig te bestuderen in de hoop erachter te komen welk dagblad de familie Van Eeden las. Wellicht haalden beide vrouwen hun wijsheden en vertrouwen gewoon van het papier dat elke ochtend in de brievenbus verscheen. In dat geval hebben de vergelijkingen met de Frans-Duitse oorlog in de Nederlandse dagbladpers hun uitwerking niet gemist. Truida en moeder Van Eeden konden de oorlog met een gerust hart uitzitten, hopelijk samen met vele andere Nederlanders, de één katholiek, de ander socialistisch. Het neutrale oorlogsverleden heeft daarbij vermoedelijk kunnen bijdragen aan een geruststellende uitwerking in het heden.
50
Literatuurlijst Abbenhuis, Maartje, ‘Als de oorlog aan de deur klopt: de aantrekkelijkheden, gevaren en mogelijkheden van neutraliteit aan de grenzen van Nederland, 1914-1918’ in: Martin Kraaijestein en Paul Schulten (red.), Wankel evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 32-61. Aerts, Remieg, Herman de Liagre Böhl, Piet de Rooy en Henk te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (Nijmegen/Amsterdam 1999). Binneveld, Hans (e.a.) ed., Leven naast de catastrofe. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Hilversum 2001). Blaas, Piet, ‘Nederlandse historici en de Eerste Wereldoorlog’ in: Martin Kraaijestein en Paul Schulten (red.), Wankel evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 14-31. Bouman, R.J., De Nederlandse dagbladpers in oorlogstijd, 1914-1918. Een onderzoek naar de stemming, meningen en commentaren in de Nederlandse dagbladpers ten opzichte van Engeland en Duitsland, doctoraalscriptie Erasmus Universiteit Rotterdam (Rotterdam zj.). Brands, M.C., ‘The Great War die aan ons voorbijging. De blinde vlek in het historisch bewustzijn van Nederland’ in: M. Berman en J.C.H. Blom (red), Het belang van de Tweede Wereldoorlog. De bijdragen voor het symposium op 22 september 1997 ter gelegenheid van de opening van de nieuwe behuizing van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (Den Haag 1997) 9. Broersma, Marcel, ‘Botsende stijlen. De Eerste Wereldoorlog en de Nederlandse journalistieke cultuur’, Tijdschrift voor mediageschiedenis 2 (1999) 40-68. Broersma, Marcel, ‘Media en identiteitspolitiek. Ter inleiding’ in: Marcel Broersma en Joop W. Koopmans (red), Identiteitspolitiek. Media en de constructie van gemeenschapsgevoel (Hilversum 2010) 9-18.
51
Brugmans, H. (e.a) (red.), Nederland in den oorlogstijd, de geschiedenis van Nederland en van Nederlandsch-Indië tijdens den oorlog van 1914 tot 1919, voor zoover zij met dien oorlog verband houdt (Amsterdam 1920). Buis, A.J., De Tijd: Geschiedenis van een krant: samengesteld voor belangstellenden en ten dienste van het onderwijs ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van De Tijd (Amsterdam 1970). Dam, Peter van, Staat van verzuiling. Over een Nederlandse mythe (Amsterdam 2011). Doedens, Anne, Nederland en de Frans-Duitse oorlog. Enige aspecten van de buitenlandse politiek en de binnenlandse verhoudingen van ons land omstreeks het jaar 1870 (Zeist 1973). Eeden, Frederik van, Dagboek 1878-1923. Deel 3: 1911-1918 (Culemborg 1971-1972). Geudeker, Nienke, ‘Onafhankelijkheid en neutraliteit. De Nederlandse pers tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een vergelijkend onderzoek naar De Telegraaf, de Nieuwe Rotterdamsche Courant en Het Volk’, doctoraalscriptie Universiteit Utrecht (Utrecht 2004). Grever, Maria en Kees Ribbens, Geschiedenis, herinnering en identiteit. Nationale identiteit en meervoudig verleden (Amsterdam 2007). Hagen, Piet, Journalisten in Nederland 1850-2000 (Amsterdam 2002). Hellema, Duco, Buitenlandse politiek van Nederland. De Nederlandse rol in de wereldpolitiek (Utrecht 2006). Hobsbawm, Eric, Age of Extremes. The short twentieth century 1914-1991 (Londen 1994). Horst, Han van der, Nederland. De vaderlandse geschiedenis van de prehistorie tot nu (Amsterdam 2009). Jonker, Ed, Historie. Over de blijvende behoefte aan geschiedenis (Assen 2007).
52
Kammelar, Rob, Jacques Sicking en Menno Wielinga, De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen. Getuigenissen, verhalen, betogen (Amsterdam 2007). Kammelar, Rob, Jacques Sicking en Menno Wielinga, Het monster van de Oorlog. Nederlandse liedjes en gedichten over de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 2004). Klinken, Wim, Nederland(ers) en de Eerste Wereldoorlog. Te lezen via: http://www.collectie.legermuseum.nl/sites/strategion/contents/i004529/arma35%20nede rlanders%20en%20de%20eerste%20wereldoorlog.pdf Koch, Koen, Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog, 1914-1918 (Amsterdam 2010). Kossman, E.H., De Lage Landen 1780/1890. Twee eeuwen Nederland en België. Deel 1 1780-1914 (Amsterdam 1986). Lijphart, Arend, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (Amsterdam 1968). Mak, Geert, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw (Amsterdam 2004). Moeyes, Paul, Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam 2005). Moeyes, Paul, De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger en de neutraliteitspolitiek (Amsterdam 2006). Mulder, Gerard, ‘De redigerende hand. Stijl en ordening in de schrijvende journalistiek’ in: Jo Bardoel, Chris Vos, Frank van Vree en Huub Wijfjes (red), Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002) 141-152. Roodt, Evelyn de, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Zaltbommel 2000). Ros, B. van der, Geschiedenis van de christelijke dagbladpers in Nederland (Kampen 1993).
53
Rooy, Piet de, ‘Zes studies over verzuiling’, BMGN 3 (1995) 380-392. Schrama, Nicolaas, Dagblad De Tijd 1845-1974 (Nijmegen 1996). Smit, Cornelis, Nederland in de Eerste Wereldoorlog (1899-1919). Eerste deel: Het voorspel (18991914) (Groningen 1971-1973). Smit, Cornelis, Nederland in de Eerste Wereldoorlog (1899-1919). Tweede deel: 1914-1917 (Groningen 1971-1973). Smit, Cornelis, Tien studiën betreffende Nederland in de Eerste Wereldoorlog (Groningen 1975). Stoelinga, Thomas Herman Jozef, Russische revolutie en vredesverwachtingen in de Nederlandse pers maart 1917- maart 1918 (Utrecht, 1967). Tames, Ismee, Oorlog voor onze gedachten. Oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse publieke debat 1914-1918 (Hilversum 2006). Tollebeek, Johan, De toga van Fruin: denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860 (Amsterdam 1990). Vrankrijker, A.J.C de, Het wervende woord. Geschiedenis der socialistische week- en dagbladpers in Nederland (Amsterdam 1950). Vree, Frank van, ‘Beroep: journalist. Beeldvorming en professionalisering’ in: Jo Bardoel, Chris Vos, Frank van Vree en Huub Wijfjes (red), Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002) 155-157. Vree, Frank van, Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen 1989). Weringh, Koos van, Altijd op de loer. Het beeld van Duitsland in de Nederlandse karikatuur 18712005 (Keulen 2005).
54
Wesseling, H.L., Frankrijk in oorlog, 1870-1962 (Amsterdam 2007). Wolf, Mariëtte, Het geheim van De Telegraaf: geschiedenis van een krant (Amsterdam 2009). Archiefmateriaal Alle krantenartikelen die in dit onderzoek besproken zijn, zijn verkregen via de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Internet http://www.frederikvaneedengenootschap.nl/chronologie.html (laatst bekeken op 17 juli 2012).
55