Nederlandse trofeeën uit drie oorlogen door Drs. J. G. Kerkhoven
Ter inleiding Door alle eeuwen heen hebben grotere en kleinere gemeenschappen uiterlijke kentekenen bezeten om zich van elkander te onderscheiden. Vaandels en standaarden ontwikkelden zich in de vroege middeleeuwen uit de linten en banderollen, waarmede in de Oudheid uiterlijke kentekenen van een gemeenschap waren opgesmukt. Deze tekens hadden in het verre verleden de vorm van op stokken geplaatste plastische afbeeldingen van vereerde goden, dan wel fetischen. Deze verdwenen van de stok, maar verschenen vaak gestikt of geschilderd op het doek. Godschalk Stewech (een schrijver uit de 17e eeuw) stelde vast, dat de Romeinse soldaat zijn centurio of cohorte kon herkennen aan bepaalde kentekenen en cijfers, maar dat soldaten van zijn eigen tijd hun veldtekens herkenden aan symbool en kleur op het vaandeldoek. Rijk van vorm en bont van kleuren waren die Middeleeuwse vaandels met kostbaar stikwerk en damast. Uitsluitend heraldieke kleuren, ontleend aan familie- of stadswapen, werden gebruikt voor vaandels, standaards, wimpels, evenals voor wapenschild en helmteken. Wanneer de koninklijke heervaart was verzameld, wemelde het van veldtekens van stad en adel in welhaast barbaarse pracht. Toen de huursoldaat verscheen, als de ruggegraat van afdelingen militairen die werden bezoldigd uit belastingen geheven van gewest of stad door een steeds sterker wordend centraal gezag, wapperden boven zijn hoofd vaandels met kleuren en symbolen van hem die dit gezag als souverein droeg, ofwel van hem die zo’n afdeling vormde, kleedde en bewapende alvorens deze te verhuren. Vaandel en Vaandrig onafscheidelijk Hij, die zo'n vaandel of standaard droeg, was meestal een jonge edelman dan wel een voornaam burger. Dit veldteken en symbool van eenheid gold als een kostbaar pand, waarvan verlies of overgave als een schande werd beschouwd door hen, die zich van die eenheid bewust waren. Huursoldaten daarentegen of stedelijke waardgelders hadden daarover geheel andere gedachten. Een vaandrig echter werd geacht zich dood te vechten voor het hem toevertrouwde dundoek, zoals die b.v. in de rampzalige Slag bij Poitiers in 1354 door Jean Froissart werd geschilderd: „Là se combattit vassaiement messire Joffrois de Chargny et estoit toute la presse et la huée sur lui, pourtant qu'il portait la souveraine banniére du Roy et il meysmes avait sa bannière devant lui . . . et là fut mors et occis messire Joffrois de Chargny et les bannières de France jettées par terre . . ." Religieuze afbeeldingen op vaandels gaven de soldaten leeuwenmoed tijdens de Kruistochten. Afbeeldingen van Onze Lieve Vrouw en San Jago wapperden vóór en boven de Spanjaarden, toen dezen de Moren voor Granada in 1492 versloegen, een wapenfeit in schone verzen en melodie verheerlijkt door de hofcomponist Juan del Encina voor de Katholieke Vorsten: „Una generosa Virgen Es fuercoles viene dando
Een edele maagd Geeft de soldaten moed
Un famoso caballero Delante viene volando Con una crux colorado Y una espada relumbrando D'un rico manto vestido Toda la genre guiando-
Een beroemd ridder Komt vooraan vliegen Met een rood kruis Een blinkend zwaard En kostbare mantel (om) Voert hij de troep aan”
In de 16e eeuw namen de gesloten militaire afdelingen in de verschillende Europese staten bepaalde vormen aan, gegrond op de organisatie der Franse laat- middeleeuwse „bendes des ordonnances” van Lodewijk X en de tactiek van de Zwitsers en Spanjaarden. Zo'n afdeling aangeduid als regiment, Haufe, tercio of ost - telde 8 tot 15 vendels, Fahnen, banderas of bendes. Elk vendel had zijn eigen vaandel, waarnaar de soldaten zich moesten richten, aldus de Franse militair en diplomaat Raymond de Beccarie de Pavie kort ná 1538, terwijl de vaandels zich op hun beurt naar het geluid van de trommelslag richtten: „Les souldars se doyvent donc gouverner selon les enseignes et les enseignes selon le son . . . qu'elle marche en telle guise que les pas respondent a la batterie des tabourins." Gonzalo de Cordoba, de „Grap Capitan” der Katholieke Vorsten en als zodanig de grondlegger van de organisatie van het staande Spaanse leger uit de XVIe eeuw, trof maatregelen, dat de vaandels voor alle soldaten goed zichtbaar waren. Het Spaanse regiment of tercio telde 15 compagnieën of banderas. Elke tercio onder een maestro de campo had een eigen vaandel. De hiertoe behorende compagnieën onder bevel van capitànos hadden elk een eigen vaandel of bandera met de heraldieke kleuren van de capitàn, die een compagnie gevormd of gerecruteerd had. De vaandeldrager of „alfarez” werd door de capitàn gekozen uit de officieren van zijn compagnie. Vóór de overhandiging van het vaandel werd dit eerst gezegend en gewijd door de aalmoezenier en daarna in aanwezigheid van de soldaten door de capitàn aan de alfarez ter hand gesteld „voor de eer van de vorst, het tercio en heel de bandera”. Daarop zwoer de „alfarez” zijn bandera (= vaandel) tot de dood te verdedigen. De Spaanse officier Sancho de Londono (± 1569) deelt mede, dat de „alfarez” het vaandel alleen ter hand nam als de strijd begon, tijdens het optrekken van de wacht of bij een defilé voor de koning of de kapitein- generaal. Op mars daarentegen droeg de „banderado” het vaandel; „goed verzorgde mannen, die sterk zijn”. Wanneer de „alfarez” het vaandel droeg, moest hij dit af en toe omhoogsteken, maar nooit laten slepen of de grond laten raken, omdat de „bandera” de koninklijke macht verbeeldde, een werktuig was tot het geven van zichtbare bevelen en een teken van eendracht en broederlijkheid. De plichten en vereiste hoedanigheden van de vaandrig werden door schrijvers uit die tijd nauwkeurig omschreven. Hij moet een voorbeeld zijn van plichtsbetrachting, wellevendheid en moed, hij moet voor zijn vaandel sneuvelen, ja er zijn doodskleed van maken. In het gevecht stonden de vaandrigs naast en achter elkaar, midden in de slaghoop gevormd door het regiment, in gezelschap van tamboers en pijpers en beschermd door gelederen piekeniers. De vaandrig moest de soldaten aanmoedigen en eventueel opnieuw verzamelen. Hij moest tijdens een vlucht het vaandel verscheuren en een verlies daarvan mocht hij niet overleven. „Werd ich geschossen in ein Hand In die ander hab ichs baldt gevandt Werd ich dann auch darein verwundt Nemb ich mein Fendlein in den Mundt
Oder wickle mich gar dar ein Lass beim Fendlein das Leben mein;” zoals Fronsperger in ± 1550 de vaandrig berijmde. De vaandrig te paard met zijn standaard gestoken in een koker aan zijn rechtervoet, moest zorgen dat hij bij alarm het punt vormde waar omheen de ruiters zich opstelden. Hij moest de kapitein of ritmeester, die de compagnie aanvoerde, eventueel vervangen en de standaard of cornet tijdens het gevecht zolang mogelijk rechtop houden. Op hem rijmde Fronsberger: „Ich bin der rayssigen Fendrich Hoher geburt, keck und manlich Mein Fahnen in der höhen schwebt So und sich ein lärmen erhebt Bin ich der erste auff meimem Pferdt Den nechsten fürs Läger begeert Lass fliegen meinep Fahnen frey Mein Reutter kennen mich darbey . . ." De vaandrig bezwoer op het vaandel al die opgesomde plichten te vervullen en er zijn voorbeelden te over uit die oude tijd dat zo'n jonge, vrijgevochten en trotse kerel deze eed gestand deed. Tijdens de godsdienstoorlogen in Frankrijk stierf de Italiaanse vaandrig Justiniano Bentio gewikkeld in zijn vaandel op de wallen van Châtellerault in 1569 en een jaar later vond op dezelfde wijze de drager van het zgn. kolonelsvaandel der Gardes Françaises voor La Rochelle de dood. Verlies bracht dus dood of schande mee, verovering roem, beloning en promotie. Trofeeën in de vorm van vaandels en standaards waren daarom begeerd door de een en berouwd door de ander . . .
Spaanse veldtekens; Variatie en inspiratie De Bourgondische en Habsburgse heersers hadden de bevolking der Lage Landen reeds vertrouwd gemaakt met de blauwe en later rode schuinkruisen op hun vaandels, bestaande uit onvervalste knoestige doornenstokken of slanke gestyleerde en getinneleerde palen. Afbeeldingen van de Slag bij Pavia in 1525 en bij Grevelingen in 1558 tonen deze overal herkenbare vaandels en standaarden boven de Spaanse troepen uitstekend, in een periode waarin zij zich reeds de tijdelijke faam van onoverwinnelijkheid verwierven. De komst van Spaanse en Italiaanse regimenten infanterie en compagnieën ruiters onder Alva in 1567 had alleen al uit militair oogpunt een bepaald demoraliserende uitwerking. Al ging het gevecht bij Heiligerlei door onbesuisd optreden voor hen verloren, de superieure tactiek bij Jemmingen en het sluwe consequente uitwijken voor Willem van Oranje, bevestigden de geduchtheid, gevechtskracht en snelheid van de Spanjaarden. Bernardo de Mendoza deelde in zijn boek over de oorlog in de Nederlanden van 1567 tot 1577 mede, dat na de Slag bij Jemmingen op 21 Juli 1568 24 veroverde vaandels naar Alva werden gebracht; de andere veldtekens van Lodewijk van Nassau waren in de Eem gegooid: „.…de vingtquatre enseignes qu'ils avoient les vingt furent ceste nuit, ou le jour ensuyvant apportees au Duc et le reste (à ce que l'on sceut depuis) jettes en la rivière…”
De steeds grotere aantallen Duitsers en Walen, die in Spaanse dienst traden, vergrootten echter tevens hun roep van wreedheid en tuchteloosheid. Spaanse vaandels en standaarden vormden een grote verscheidenheid van kleuren, motieven en vormen. Onder Alva waren de vaandels langgerekt en afgerond, soms driehoekig. Vierkante vormen kwamen echter ook al voor, want voor een staatsieschip van Philips II werden er van deze soort een aantal gemaakt. Het vaandeldoek was van zijde en samengesteld, d.w.z. de motieven werden apart gesneden en geverfd en daarna tot één geheel aan elkaar genaaid. De grootte ervan was indrukwekkend, nl. 3,5 à 4 meter in het vierkant. De broeking, d.w.z. het aan de stok vastzittende gedeelte van het doek, was met spijkers met vergulde koppen daarop bevestigd, terwijl de vrij dunne essenhouten stok bovenaan was voorzien van een vergulde piek en onderaan van een kleine ronde en verzwaarde knop, terwijl een of twee kwasten onder de piek waren vastgemaakt. Per regiment infanterie verschilden de compagniesvaandels telkens naar de motieven, terwijl de kleuren gelijk bleven. De veel kleinere ruitervanen, standaards of cornetten waren van damast en omzoomd met zijden franje. De vorm wisselde van vierkant tot driehoek, die vaak was ingesneden, waardoor men korte of lange slippen verkreeg. De ruitervaan was enkelvoudig en beschilderd. De zgn. kolonelsvaandels der cavalerie droegen prachtig goud- of zilverstikwerk in de vorm van religieuze voorstellingen of familiewapens. A1 deze vaandels waren bevestigd aan een lans. Zeer gevarieerd waren de motieven in de velden der vaandels. Men zag rechte en gegolfde horizontale banen, kwartieren van vlammen, schubben en gestapelde vuurslagen, maar ook enkelvoudige kwartieren beladen met monogrammen of spheren. De zomen hadden weer andere variëteiten in de vorm van geschaakte blokken, ruiten, rozetten, klaverbladen, meanders of cirkels. Dwars daardoor sneden de palen der St. Andrieskruisen die binnen de kwartieren aanleiding gaven tot tegengestelde motiefstanden. A1 deze levendigheid is flauw weerspiegeld in de gravures, waarmede Baudartius van Deynse zijn werk over het eerste deel van de 80-jarige Oorlog liet verluchten. Het was hierin echter niet te doen om documentatie, maar om decoratie, die vaak eentonig kan zijn. Al moeten wij dus geen betrouwbaarheid van weergave verwachten, kenmerkend is deze collectie gravures toch door de veelzijdigheid van de motieven. Schuinsgebaande vaandels met een spheer beladen zijn te zien bij de onthoofding van Egmond en Hoorne in 1568 en geschaakte vaandels tijdens de Slag bij Jemmingen (1568). En ons wordt een - met vier rijen blokken voorziene - geschaakte vaandelzoom getoond, tijdens de uitmoording van Naarden in 1572. Baudartius laat in een afbeelding van een gevecht bij Hardenberg in 1580 een Spaans ruitervaan zien, vierkant van vorm met Bourgondisch kruis en rond het middelpunt een keten. Bij de inneming van Antwerpen in 1580 ontwaren wij ruitervanen met de Habsburgse zwarte adelaar of met het Bourgondisch kruis van doornstokken. Een tijdgenoot van Baudartius was de graveur Hogenberg, die eveneens talrijke militaire feiten heeft uitgebeeld. Hij beeldde bij de verovering van Loevestein in 1570 Spaanse vaandels af met geschaakte stroken of met een schuinskruis bestaande uit vier zwaarden, welker gevesten het middelpunt vormen. Geschaakte vaandels zijn bij hem te zien op een gravure voorstellende het Beleg van Alkmaar in 1573. Vergeten wij niet, dat ook Alva een geschaakt wapenschild had en dat een geschaakt vaandel van blauw en zilver rechts op het beroemde schilderij van Velasquez „Las Lanzas” is afgebeeld, welk schilderij de overgave van Breda aan Spinola in 1624 weergeeft. Dit schilderij brengt ons vervolgens op de kleuren, welke voor de samengestelde en enkelvoudige vaandels en standaarden der Spaanse troepen werden gebruikt. Onze beste bron daarvoor vormt een collectie gekleurde tekeningen van allerlei vaandrigs en ruiters, die gedurende de jaren 1577 tot 1583 te Mechelen in garnizoen hebben gelegen.
Deze unieke verzameling is waarschijnlijk getekend door Cornelis de Gorter en bevindt zich tegenwoordig in Brussel. Vijf bladen hiervan zijn gewijd aan Spaanse troepen en wel twee aan vaandrigs van infanterie-afdelingen en drie aan de cavalerie. Volgens de kledij zijn de vaandrigs Duitsers of Walen, dan wel zijn het Paternoster-knechten van Montigny uit 1578. Van de laatste is er één vaandel met de berg Sion en gouden rozenkransen; het andere heeft zomen van ruiten in rood, wit en groen. Het ene vaandel der Duitsers en Walen heeft in de kwartieren driehoeken, bestaande uit rode, zwarte en witte banen met randen van rode en zwarte gegolfde banen. Een vaandel van Antwerpse schutters vertoont Bourgondische kruisen op geschuinde balken van zilver, waarbij de kwartieren om en om met oranje-wit-blauwe vlammen of schuin naar elkaar toelopende banen, bestaande uit witte en blauwe kepers zijn opgevuld. Een ander schuttersvaandel uit de collectie De Gorter vertoont groene kwartieren tussen het Bourgondische kruis met zomen, bestaande uit rijen oranje-blauw-witte vuurslagof schutmotieven. De ruitervanen zijn licht rechthoekig van vorm en vertonen o.a. een vleeskleurige Gekruisigde op gouden Golgotha op zwart veld, omgeven door gouden kader en wit- zwarte franje of een gouden spheer op groen veld door eveneens gouden kader omgeven en rood-wit-groene franje. Lansvaantjes zijn zwart-wit geblokt of rood met korte insnijdingen, waarop een doodskop en skelet op rood veld staan afgebeeld. Deze lange reeks opsommingen van kleuren en vormen was onvermijdelijk om een aanloop te hebben voor enig begrip van de later te bespreken trofeeën. De Spaanse beroepssoldaat, naar heilige overtuiging vechtend voor Dios, Patria y Rey in een „ketters” gebied, was zeer trots op zijn vaandels, zijn eer en zijn regiment. Muiten deed hij niet dadelijk als er geen soldij of voedsel was, in tegenstelling tot de gehuurde Duitse en Waalse soldaten, maar wél als hij meende achtergesteld of beledigd te zijn. En dit laatste was zo'n koppige en eigenzinnige Spaanse veteraan heel snel, vooral tegenover niet-Spaanse bevelhebbers. Bij echte of vermeende bespotting van zijn geloof ontstak hij in razende woede en oefende blinde wraakzucht zo gauw hij er de gelegenheid voor kreeg. Zijn vaandel beschouwde hij als een teken van autoriteit van de koninklijke macht. De „bandera” vertegenwoordigde zelfs „la persona real" van de koning zelf. In de nabijheid van het vaandel mocht niet worden geschreeuwd, gescholden of onder elkaar gevochten en rustende soldaten moesten hun geliefd dobbelspel staken als het vaandel voorbijkwam. De „alfarez” of vaandeldrager moest immer bij zijn vaandel blijven. Verlating om welke reden ook, zelfs door persoonlijke uitdaging kon onthoofding en in elk geval degradatie met zich meebrengen. Bernardo de Mendoza verhaalt hoe tijdens een nachtelijke storm, gedurende het Beleg van Alkmaar in 1573, twee vaandels werden weggeblazen, terwijl de vaandrigs een schuilplaats hadden gezocht, hetgeen hun op degradatie kwam te staan: „De sorte que tout le camp fut quasi en route, les soldats se separans et escartans aux lieux où ils se pouvoient garentir de la tempeste et de la pluye, ce qui causa à deux portenseignes la perte de leurs drapeaux et la privation de leurs charge par Don Fadrigue, pour le peu de comte qu'ils avoient faict d'iceux." In zijn boek over de Guerras Civiles schreef Carnero, die in de Nederlanden als soldaat had gediend, hoe drie Spaanse tercio's die zich onvoorzichtig genoeg te ver in de Bommelerwaard hadden gewaagd, door de tegenpartij werden afgesneden en geblokkeerd. De honger deed zich gevoelen en men besloot eerst de vaandels te verbranden. Toen er geen uitweg meer was bevroor door ingevallen vorst het ondergelopen gebied, waardoor de blokkade inderhaast werd opgeheven en de Spanjaarden de weg terug vonden. Een andere Spaanse soldaat, die
onder Parma diende, beschreef hoe in 1592 het beroemde Tercio Viejo op ongerechtvaardigde wijze door Parma werd ontbonden, nadat hun maestro de campo (kolonel) Don Sancho met Von Mansfeld ruzie had gehad over een bepaald bevel. De in hun eer aangetaste vaandrigs scheurden daarop de vaandels in repen en braken de stokken; officieren en onderofficieren braken spontons en hellebaarden, terwijl de tamboers en trompetters hun instrumenten kapot trapten. De recruten in het hedendaagse Spaanse leger horen na afloop van hun eerste oefentijd eerst een Mis in de open lucht, paraderen vervolgens en leggen daarna collectief een eed af. Dan vormen zij één lange rij en defileren met ongedekt hoofd voor het regimentsvaandel, waarvan zij in het voorbijgaan een gevatte slip kussen. Het geheel geschiedt in marstempo onder pittige muziek. Tot besluit wordt een frontcolonne gevormd, waarna de recruten in rotten van drie met gebogen en ongedekt hoofd onder het opgehouden vaandel doormarcheren.
De Trofeeën van Turnhout 1597 Stadhouder Maurits deed met zijn nieuwgevormde leger, georganiseerd volgens de regels van de laat-Griekse schrijver Ailianos de krijgskans keren. Aanvankelijk werd hij daarbij geholpen door Koning Philips II zelf, die met het wegzenden van Parma naar Frankrijk de mogelijkheid tot de z.g. „Tien jaren" (1588-1598) had gegeven. Maurits greep zijn kans direct en met een voor die tijd verrassende snelheid dook hij dan hier, dan daar op en veroverde een aantal belangrijke vestingen na korte belegeringen op zwakke en vaak geïsoleerde garnizoenen. Evenwel bleek de betekenis van het door hem ingevoerde tactische gebruik van kleinere groepen, de opvoering van de vuurkracht der infanterie en de snelheid van de met vuurroers uitgeruste cavalerie in het gevecht te velde. De overwinningen bij Turnhout en Nieuwpoort vormen hiervan de bewijzen. Vier „Spaanse” regimenten, bestaande uit Duitsers, Walen en Napolitanen en vijf deels Spaanse cavaleriecompagnieën, werden op 24 januari 1957 op de Tielse heide bij Turnhout aangevallen door Staatse en Engelse troepen onder Maurits. De Spaanse cavalerie wendde na een onstuimige Staatse aanval de teugel en liet de infanterie zonder enige dekking. Duitsers en Walen werden in de rechterflank gegrepen en teruggeworpen op de Italianen. In de verwarring schoten dezen te snel hun musketten af en „sloten die spiessen niet dicht te samen, maar lieten se soo wijt van malkander als in een tochtordre; bedeckten ook die vaendels (die in elk regiment een middelste gelit maeckten) niet ten beyden zijden met spiessen, soo dat Prins Maurits' ruyterij door deze openinghe den eersten inbreuck deden . . .” zoals Van Reyd mededeelt. Afschuwelijk werd vervolgens onder de opeengepakte infanterie huisgehouden: „. . . daer mocht men sien dat deur dese desordre elcken slach ende schoote een mensch 't leven nam, want in min dan een cleyn half ure werden van dit volc over de twee duysent dood geslagen ende cregen alle de vaandels van dese vier regimenten die in 't ghetal acht ende dertigh werden ende daertoe noch de cornette van Don Alonso de Montdragon ende een banderolle van soetelaers,” volgens Pieter Bor. Over Geertruidenberg reisde Maurits terug naar Den Haag, waar hij plechtig werd begroet door de Staten-Generaal en de Staten van Holland,
„daer mede brenghende XXXVIII vaendelen, die hy aldaer dede ophanghen opde grootte sale met een cornette der ruyterye ende een banderolle van de soetelaers, ende dede God alom openbaerlick dancken van sijn victorie,” zoals Van Meeterm opsomt. Het ophangen van de trofeeën had plaats op 4 februari d.a.v. Nog diezelfde dag besloten de Staten-Generaal om aan iedere soldaat die een veroverd vaandel aan Maurits had gebracht, dertig gulden beloning toe te kennen en 45 gulden aan hem die de standaard van Mondragon had gegrepen, toen de vaandrig bij het terugwijken met zijn paard neerstortte. Honderd gulden kreeg echter de graveur Jacob de Geyn van de Staten van Holland voor het maken van „eene zeer sierlyke kaart" van het voorgevallen gevecht. De grootste beloning dus voor het minste risico. De Atlas van Stolk heeft twee goede afbeeldingen van deze slag. Een is de al vermelde Jacob de Geyn, die op zo'n onnavolgbare wijze in zijn „Wapenhandelinge” de soldaten van Maurits al exercerend vereeuwigde. Rechts op die afbeelding staat een cartouche omgeven door vaandeltrofeeën. Een Latijns lofdicht bevind zich op die cartouche, gewijd aan Maurits en geschreven door Huig de Groot, die hem toen nog bewonderde. De andere afbeelding stamt uit dezelfde tijd. Het is een oudtijds gekleurde voorstelling door B. Dolendo, terwijl ook Baudartius de Slag bij Turnhout op een gravure liet uitbeelden: Op deze drie afbeeldingen komen telkens vaandeltrofeeën voor. Opnieuw valt de grote verscheidenheid in motieven der vaandels op, hoewel zij zonder uitzondering het Bourgondische kruis vertonen. Er zijn geschaakte en geruite exemplaren, maar ook rechte banen, een schubbenveld of een Madonna in stralenkrans op wit veld zijn vertegenwoordigd. Eén ruitervaan toont eveneens een Madonna, een ander toont een schuinkruis van twee rechte palen op horizontaal gebaand veld. Van de spitsen der pieken en lansen, aan welke laatste de doeken der vaandels en standaarden waren vastgeklonken, hingen een of twee kwasten. Het valt op dat een deel van de Trofeeën is gescheurd en gerafeld; tekenen van lang gebruik of van een verwoede strijd om dundoeken, die roem en geld betekenden voor de veroveraar. Of...waren zij vóór de verovering reeds met opzet verscheurd?
Verovering en Herovering : Nieuwpoort 1600 Vraagt men de gemiddelde Nederlander, welk jaartal hem van de lagere school nog is bijgebleven, dan zal dit zeker het jaartal „1600: Slag bij Nieuwpoort” zijn. Op 2 juli van dat jaar werd het Spaanse leger op de stranden en in de duinen van Vlaanderen bij die plaats, door Maurits na een zeer zware strijd verslagen. De Stadhouder was eind Juni met een sterk leger vanuit Zeeuws-Vlaanderen opgerukt om het kapernest Duinkerken voor altijd onschadelijk te maken. Ongeveer 17.000 man uitstekend geoefende infanterie en artillerie stootten tussen Gent en Brugge door naar Oostende, terwijl 3.000 Staatse ruiters over het Vlaamse land uitzwermden in de - overigens vergeefse - hoop dit gewest tot opstand te bewegen. De Spaanse landvoogd Albrecht van Oostenrijk reageerde echter snel en verzamelde ruim 12.000 geharde infanteristen en ruiters bij Gent. Zijn echtgenote Isabella, dochter van de in 1594 overleden Philips II, wist zelfs enige duizenden muitende soldaten van allerlei landsaard - in Diest verzameld - te bewegen voor deze keer mee te vechten onder eigen officieren en een eigen vaandel. Maurits' leger had zich op 1 juli rond de haven van Nieuwpoort gelegerd, toen hem de volgende morgen vroeg het bericht verraste dat Spaanse troepen reeds ten Zuiden van Oostende waren aangekomen. Direct werd Ernst Casimir van Nassau met een paar regimenten
infanterie en een viertal compagnieën ruiterij naar de brug van Leffinghem gezonden om een vertragend gevecht te beginnen. Hij kwam echter te laat, zette niettemin een aanval door en werd prompt op de flanken aangevallen. Met zware verliezen week hij terug op Oostende. Liefst zeventien vaandels werden door de tegenstander buitgemaakt. Maurits verzweeg het bericht van de nederlaag, terwijl hij nu snel zijn troepen over de haven bracht. In de late morgen van 2 Juli stelde hij vervolgens zijn troepen in drie linies op het strand bij Nieuwpoort op. Zijn bewegelijke formaties omvatten 96 vendels infanterie, waaronder Hollandse, Friese en Utrechtse, maar ook Engelse, Franse, Waalse, Zwitserse en Duitse. Op de flanken en in de tussenruimten waren twaalf compagnieën ruiterij opgesteld en zes stukken geschut. Om een eventuele vlucht te beletten, stuurde Maurits zijn schepen weg en liet de bruggen over de haven van Nieuwpoort afbreken. Hiertegenover stelde de Spaanse aanvoerder, Mendoza, Admiraal van Arragon, zijn beproefde tercio’s op in diepe slaghopen met compagnieën musketiers en haakbus-schutters in de voorste en achterste gelederen. In totaal waren er ruim 90 vendels Spanjaarden, Italianen en Walen, alsmede tien compagnieën ruiters op de flanken. Langs het strand stonden - onder de persoonlijke leiding van Mendoza - de „ghemuytineerde" piekeniers en ruiters. Nog vóór de middag begon een verwoede strijd, waarin Maurits telkens de Spaanse ruiterij langs het strand en in de duinen aanviel. De tercio's infanterie wonnen stap voor stap terrein in verwoede gevechten, waarbij generlei krimp noch genade werd gegeven en het bloed bij stromen vloeide. Maurits' linies braken evenwel niet, hoewel zijn ruiterij een ogenblik het onderspit dreigde te delven. Overal was de Stadhouder aawezig en wist verscheidene malen met de degen in de hand een crisis te overwinnen en zijn troepen opnieuw te laten aanvallen. De derde cavalerie-aanval dreef de Spaanse ruiters van de duinen af, waardoor dezen boven op hun eigen infanterie werden geworpen. Deze had al 25 vaandels op de Staatsen veroverd toen vlak achter de terugwijkende eigen ruiters Staatse cavalerie de Spanjaarden in hun ontblote linkerflank greep. Een dreigende situatie sloeg in enkele ogenblikken om in een overwinning. De Spanjaarden gaven hun veroverd strandterrein prijs, waarna hun beginnende terugtocht door een laatste aanval der Staatse cavalerie en infanterie in een volslagen vlucht eindigde. De verliezen waren aan beide zijden zeer ernstig; bijna 7.000 doden en gewonden lagen verspreid in de duinen en op het strand. Maurits moest van een verdere vervolging afzien na zijn overwinning, die een dubbeltje op zijn kant was geweest. In echt calvinistische geest schreef daags daarna de Haagse predikant Ds. Uyt ten Bogaert, die de hele campagne had meegemaakt, o.a.: „De victorie is soodanich gheweest, dat ons volck tot driemael toe heeft beginnen te deinsen ende by naest te vluchten, ende scheen Godt twee uyren lang voor den vyandt te vechten, totdat ten lesten de vyandt door eenen nieuwen gheweldighen aanval in de vlucht ghedreven is gheweest.” Ongeveer 800 vijandelijke soldaten - onder wie zich ook de Admiraal van Arragon bevond werden gevangen genomen en een massa trofeeën buitgemaakt. Everhard van Reyd deelt mede, dat: „... honderd ende vijf vlieghende vaandels met drie ruitervanen (daer onder des Admirants eygene was) werden gekregen, beneffens den standaert van die gemuytineerde, gelijck oock wederom worden bekomen die seventhien
vaendelen van de nedergheleyde hoopen van graaf Ernst, met noch 25 in den slach verlooren . . .” Ds. Uyt den Bogaert beschreef als ooggetuige hoe Maurits de volgende morgen na de plechtige dankzegging om 11 uur bij de gedeputeerden der Staten-Generaal in Oostende ging eten en Mendoza als onvrijwillige gast meebracht, „die meenighen droogen bucking creegh aan alle de canten . . . Over tafel werden ghebracht veel vendels ende cornetten van den vijant ende wierden de cornetten een tijdt langh over tafel ghehouden voor sijn Excellentie (daer den Admirant by sat) om de inscriptien te lezen; denckt hoe den man te moede was . . .” Diezelfde gedeputeerden vertrokken op 16 juli d.a.v. per schip uit Oostende, via Middelburg naar Bergen op Zoom. Omdat de aldaar begonnen vredesonderhandelingen met de Staten van Brussel mislukten, vertrokken de gedeputeerden na enkele dagen - tegenwind noopte hen daartoe - over het land van Putten naar Den Haag. In de avond van 23 juli kwamen zij daar aan, „latende de bagagie mette vendelen ende cornetten in den slagh van Nieuwpoort verovert te schepe volghen metten agent Tamet, clerquen, deurwaerders ende boden tot bewaringhe van dien, dewelcke des volgenden daeghs opte naer noene (d.i. 24 juli dus) mede in den Haghe ghearriveert zijn . . .” De trofeeën, waaronder ook drie trompetten met vaantjes, werden op 28 juli d.a.v. in de Grote Zaal van het Binnenhof geplaatst. Tevoren, op 3 juli, zodra het bericht van de overwinning bekend was in Den Haag hadden de Staten-Generaal besloten om voor elk veroverd of heroverd vaandel een beloning te geven van 30 gulden, en van 50 gulden voor elke kornet (= ruitervaan of standaard). Het totale aantal trofeeën hier veroverd is verschillend opgegeven door Nederlandse tijdgenoten van de Slag bij Nieuwpoort. Pieter Bor en Anthonis Duyck, die als gedeputeerde te velde zeer uitvoerig over de veldtochten van Maurits schreef, vermeldden 90 vaandels, 4 cornetten en 1 muiterstandaard. Iets latere schrijvers als Van Meteren en Van Reyd spreken van 105 vaandels, 3 à 4 cornetten en 1 standaard: terwijl Baudartius en Van Loon spreken van over de honderd vaandels en standaards. Zoals Dr. Scheltema in 1860 en Dr. van Luttervelt in 1948 houden we het op de laagste aantallen. De standaard vooral trok de aandacht, een prachtstuk van blauw damast, met aan de ene kant een goudgeborduurde voorstelling van de Madonna. Rechts voor haar lag een geknielde monnik en er waren op het doek en langs de zomen verschillende strophen van lofzangen en gebedsverzen te lezen. Aan de andere zijde was de Gekruisigde afgebeeld met alle passiewerktuigen en ook daar gebedsverzen. Die standaard, vergeten wij dit niet, was afkomstig van muitende soldaten met zelfgekozen officieren, „electos" genaamd, die overigens een strenge discipline handhaafden. Dit soort lieden was lang tevoren schuldig geweest aan de Spaanse furie in Antwerpen in 1576 en gruweldaden elders, bedreven ná biecht en mis en onder het vaandel van Christus, de Madonna of San Iago . . . De indruk op de geplaagde boeten en stedelingen was dan ook verbijsterend. Ook afbeeldingen van de Slag bij Nieuwpoort tonen onderaan rechts cartouches met opschriften, omgeven door vaandeltrofeeën. Het duidelijkst en stellig naar zelf geziene voorbeelden vervaardigd is in zijn soort een gravure van Florens Balthasar, waarin om een rijk versierde cartouche heen een groot aantal vaandels zijn uitgehangen, met daar bovenop vijf ruitervanen, drie trompetten met vaantjes en de reeds omschreven rijk versierde standaard der „ghemuytineerde”.
Voor deze prent betaalden de Staten-Generaal in 1601 550 pond aan de maker. De vanen tonen de Madonna, San Iago, de Dood en de Habsburgse adelaar. Rijk aan verscheidenheid, meer dan alle andere trofeeënafbeeldingen bij elkaar, zijn hier de vaandels met hun gevlamde, geruite, geschubde en gebaande kwartieren, met hun zomen met meanders, blokpatronen en zigzaglijnen. Hoe graag zouden we de achter de voorste vaandels verborgene in hun geheel hebben gezien! Maar ook hier was de decoratie en niet de documentatie het belangrijkste.
Krijgsbuit: Beschrijving en Opsomming Hoe kleurrijk moet toen de aanblik van de Grote Zaal, thans Ridderzaal, zijn geweest! Zeer trots was Maurits op de beide collecties trofeeën. Een gravure van Willem Jacobsz. Delff (1580-1638) toont de Stadhouder tot kniehoogte met links achter hem zijn beroemde zwarte harnas, terwijl rechts een doorkijk door een portaal zicht geeft op een deel van de „Grote Zaal”, waar een groot aantal trofeeën hangt. In het Rijksprentenkabinet te Amsterdam bevindt zich eveneens een afbeelding van Maurits, in een ovaal, omhangen met vaandels, waarvan de motieven met een vage stippellijn zijn weergegeven. Op het beroemde paneel van D. van Deelen, voorstellende de „Grote Zaal” in 1651 - waarover straks uitvoeriger - zijn rechts en links ook gevlamde infanterievaandels te zien en tegen de schouw hangen de drie vermelde trompetten van Nieuwpoort. Links vooraan zijn ook ruitervanen opgehangen met afbeeldingen van de Madonna en de Habsburgse adelaar. Eveneens tegen de schouw en aan weerszijden daarvan zijn ruitervanen bevestigd, maar er zijn er meer dan de zes, afkomstig van Turnhout en Nieuwpoort. De kleuren zijn echter stereotiep en flets en de motieven decoratief; voor documentatie is ook dit paneel van beperkte waarde. Maar de kleurenrijkdom en veelheid der trofeeën komt niettemin tot uitdrukking. Van meer belang voor ons is een serie van zes schilderijen van de Vlaming Denijs van Alsloot (± 1570 - ± 1625), hofschilder van Albertus en Isabella. Deze serie heet „De Ommeganck van 1615”, welke een optocht te Brussel ter ere van Isabella voorstelt. Twee daarvan bevinden zich in het Victoria en Albertmuseum in Londen en daarop komen vier vlaggen van de gewapende Brusselse schutters voor. De velden, verdeeld in kwartieren door het rode St. Andrieskruis, zijn wit, groen dan wel bezet met rood-wit-groene schubben of dito regelmatige zeshoeken. De zomen vertonen zilveren meanders en cirkels langs gouden getinneleerde palen, dan wel opvolgende ruiten met schuins geblokte rood-wit- groene randen en rozetten in de hoeken (de gekleurde gravure van B. Dolendo en de verzameling gekleurde historieprenten van de collectie Van Kittensteyn, beide in de Atlas van Stolk, zullen in de opgave van de „bronnen en literatuur” nader worden besproken). Veel eenvoudiger van motief maar met goed herkenbare kleuren zijn achttien SpaansHabsburgse vaandeltrofeeën van de in totaal 150 uit de 30-jarige Oorlog, welke zich in het Legermuseum te Stockholm bevinden. De bijzonder actieve medewerker van dat Museum, de heer Arne Danielsson, gaf desgevraagd alle kleuren en maten op. Slechts één vaandel van de Stockholmse collectie had kleine blauw- gele vlammen als veldmotief. Schubben of rozetten komen niet voor, wel had een enkel exemplaar gegolfde banen, of een geel- zwart geruit veld. De meeste vaandels zijn horizontaal gebaand volgens zwart-wit-rode, blauw-witte, wit-roodwitte, geel- zwarte, blauw-gele en zwart-wit- groene schema's. De zomen vertonen een zwart-wit-rood ruitpatroon, of zijn blauw- geel-wit of rood geschaakt, dan wel blauw-wit of blauw-geel gevlamd. Vrijwel alle vaandels dragen - misschien ten overvloede nogmaals vermeld - het rode St. Andrieskruis. De grootte van deze vaandels is veel geringer dan die, welke aan de resten der Nederlandse trofeeën kan worden opgemeten. De Zweedse trofeeën meten gemiddeld twee meter in het vierkant; de Nederlandse - zoals gezegd - bijna vier meter. Een ander verschil vormen de
eenvoudige motieven der Zweedse, vergeleken bij die der Nederlandse trofeeën. Ditzelfde is op te merken aan drie Spaanse infanterievaandels uit de 17e eeuw, welke bewaard worden in Chur en Sitten, beide plaatsen in Zwitserland gelegen. De afmetingen variëren hier van 2.30 tot 2.10 m in het vierkant. Elders zal de restauratietechniek - toegepast op resten van Spaanse vaandels - worden besproken. Deze vaandels zijn afkomstig van het Paleis op de Dam en maakten destijds deel uit van de reeds besproken trofeeën in de „Grote Zaal” te Den Haag. Uitvoerig is ingegaan op motief en kleur, om daarmede de restauratie te verantwoorden, daar in twijfelgevallen op de boven besproken documentatie en voorbeelden moest worden teruggegrepen. En getwijfeld is er genoeg, alvorens dit jaar met een verantwoorde restauratie kon worden begonnen. Doordat, zoals reeds is vermeld, deze Spaanse vaandels waren samengesteld - d.w.z. dat de afzonderlijke motiefdelen aan elkaar werden genaaid tot één geheel - konden bepaalde vormen in grootte en aantal worden bepaald. Nadat nl. de grotere vaandelresten waren geïmpregneerd met kunsthars om ze soepel en steviger te maken, konden de hechtsels van de motieven, die dikwijls onontwarbare knoedels vormden, worden uitgelegd, waarna zij hun oorspronkelijke omtrek vaak weer aannamen. Ook al waren dan de stukken aangehechte zijde geheel of grotendeels verdwenen, dan nog was het mogelijk een serie motieven terug te vinden. Aan de naden waren nl. soms resten zijde overgebleven, waarvan de kleur nog te herkennen was. Indien op deze wijze één kwartier kon worden gereconstrueerd, dan was het mogelijk het gehele vaandel op te bouwen, doordat bij nameting van de resten bleek dat de hoeken tussen zomen en palen van het schuimkruis altijd 45° bedroegen. M.a.w. het vaandel was vierkant; elke zijde ± 3.70 meter lang. Ook breedten en lengten van de zomen en palen bleken telkens dezelfde te zijn. Daar ook de kwaliteit van de resten zijde oorspronkelijk zeer goed moet zijn geweest, lijkt het aannemelijk, dat al die vaandels volgens eenzelfde grondmodel werden vervaardigd; misschien in één enkele plaats. Rekeningen of vermeldingen dienaangaande bleken nóch in Brussel, nóch in Simancas voorhanden, helaas ... We verdelen de Spaanse vaandels in twee gevlamde exemplaren (L 83 en L 91), twee met geschaakte zomen (L 42 en L 93), één geschubd (L 90) en één gebaand exemplaar (L 88). De beide gevlamde exemplaren hebben respectievelijk een rood St. Andrieskruis, bestaande uit twee getinneleerde palen van rood op goud en groen gevlamd veld (L41), of blauw en zilver gevlamd veld (L83) met zoom gevlamd van rood en zilver (L91) en zoom van goud doorlopen van groengespiraalde en getinneleerde palen van rood (L 83). De geschaakte exemplaren hebben eveneens het St. Andrieskruis van rood, respectievelijk op veld gevierendeeld van goud en rood (L42) en op veld van in elkaar gestrengelde driehoeken van zilver en blauw (L 93) met zomen, geschaakt van goud en blauw (L 42) en van goud en rood (L 43), beide in twee rijen. Het geschubde exemplaar (L 90) heeft eveneens het St. Andrieskruis op veld geschubd van rood, geel en groen, met op de hoekpunten rozetten op goud. Het gebaande exemplaar (L 88) vertoont een rode schuinbalk van heraldisch rechts naar links op gouden veld met gegolfde gouden en groene banen van acht en zeven, beladen met monogrammen, die misschien een samenstel vormen van de letters ALBRECHT en ICE (= Isabella Clara Eugenia). Daar het huwelijk van Albertus en Isabella op 18 April 1594 werd gesloten, zou deze vlag misschien bij Nieuwpoort kunnen zijn veroverd. Vermelding dient nog te worden gemaakt van de verzwaarde bal onderaan de vaandelstok om het vaandel rechtop te houden; indien deze stand was vereist. Dit is b.v. te zien op een schilderij uit 1616 van A. P. van de Venne (1589-1566) uit het Louvre, dat een allegorie uitbeeldt van de sluiting van het Twaalfjarig Bestand.
De Servicio Historico Militar te Madrid kon bij gebrek aan documentatie uit die tijd evenmin hierover uitsluitsel geven. Een zekere toeschrijving, wat betreft „tercio”' of „bandera”, bleek door gebrek aan gegevens onmogelijk; zelfs is het onzeker welk vaandel bij Turnhout, dan wel bij Nieuwpoort is buitgemaakt. Spaanse vaandels of standaards bij andere gelegenheden buitgemaakt zijn - voor zover onze gegevens strekken - niet in de Grote Zaal opgehangen. Niettemin mogen we ons gelukkig prijzen, dat mét de in 1961 gerestaureerde ruitervaan waarschijnlijk van Turnhout afkomstig - er dan toch zeven trofeeën over enkele jaren een waardige plaats in het Legermuseum zullen krijgen, als document, stille getuige of herinnering - al naarmate verschillende waarderingen - van die grootste gevechten uit de 80jarige Oorlog. 136 stuks zijn er in de Ridderzaal verzameld geweest. Vázquez was ooggetuige van een revue van Parma's leger, na de inname van Maastricht in 1579, waar ruim 300 vaandels en standaards waren opgesteld . . . Onze geschubde, gebaande en gevlamde trofeeën zullen die kleurenpracht van toen slechts flauw kunnen weerspiegelen, maar is daarmede al niet veel gewonnen?
De Grote Vergadering 1651 Het eerder vermelde schilderijtje van D. van Deelen van het interieur van de Grote Zaal tijdens de Grote Vergadering in 1651, laat in het oog vallende scheepsvlaggen zien van Spaanse en Portugese herkomst, herkenbaar aan de gekroonde en samengestelde wapenschilden in de velden der vlaggen afgebeeld. Deze werden ongetwijfeld aan de collectie toegevoegd, ná de zeeslagen bij Gibraltar (1607) en Duins (1639) en tijdens gevechten met de Portugezen op de Braziliaanse kust, gedurende de jaren 1625 tot 1654. De Grote Zaal was in die tijd rondom bezet met winkels, waar men schilderijen, tandenstokers en zelfs vlees kon kopen. Nadat men tot het houden van de z.g. Grote Vergadering had besloten, waar over de Unie, Religie en Militie zou worden beraadslaagd, werd de daarvoor uitgekozen zaal ontruimd en voor die gelegenheid speciaal bekleed. Al gauw liepen er geruchten, dat het gewest Holland om zijn vredelievendheid tegenover Spanje te tonen (de Vrede van Munster was nog maar drie jaar oud) alle trofeeën te land en ter zee, op de voormalige vijand veroverd, wilde laten weghalen. Als reactie hierop besloten de Staten-Generaal, deze niet alleen te laten hangen en afstoffen, maar ook vele andere vlaggedoeken van elders te laten halen en deze eveneens in de Grote Zaal te laten ophangen. Waarschijnlijk zullen deze laatste de door Van Deelen afgebeelde en zoëven vermelde scheepsvlaggen zijn geweest. Ook valt het op, dat aan de schouw en zijwand - afgebeeld op het paneel - veel meer ruitervanen zijn bevestigd dan het aantal dat bij Turnhout en Nieuwpoort werd veroverd. Het ligt in de bedoeling, dat de gerestaureerde exemplaren van de reeds vermelde Spaanse scheepsvlaggen te zijner tijd worden overgedragen aan het Rijksmuseum te Amsterdam, in ruil waarvoor het Legermuseum passende vaandels uit de 18e en 19e eeuw kan terugverwachten. Vier zeer grote wollen en twee linnen vlaggen, die dank zij deze sterke materialen beter bestand waren tegen de tand destijds, zijn gedeeltelijk al gerestaureerd. Een linnen vlag met de Madonna op een maansikkel, omringd door engelen, werd gerestaureerd volgens aanwijzingen van het Rijksmuseum, d.w.z. zoveel mogelijk het oude doek laten uitkomen en slechts zeer summier dáár aanvullen, waar men 100% zekerheid heeft. Een andere linnen vlag is waarschijnlijk in Brazilië op de Portugezen veroverd en vertoont, behalve een St. Antoniusfiguur, nog een deel van een andere heiligenfiguur.
De wollen scheepsvlaggen hebben alle het Spaanse Rijkswapen, omgeven door de keten van de Orde van het Gulden Vlies. Op diverse schilderijen en afbeeldingen uit die tijd - evenals op het paneel van Van Deelen - zijn soortgelijke vlaggen te zien Voorzover wij weten werden de trofeeën, welke in de drie oorlogen ter zee tussen 1652 en 1674 werden veroverd op de Engelsen, in de verschillende Admiraliteitsgebouwen opgehangen. In de oorlog tegen Frankrijk te land (sinds 1672) werden vooreerst niet veel trofeeën veroverd. De Staatse troepen konden nog niet op tegen hun beter geoefende en aangevoerde tegenstanders. Het waren voorlopig de Fransen, die trofeeën buitmaakten . . .
1672-1697: Veel verloren, weinig gewonnen In een wonderschoon boek, getiteld: „Les Triomphes du Roy Louis le Grand”, waarin alle veroverde vaandels en standaarden - met plaats en aantal erbij vermeld - tijdens de regering van Lodewijk XIV zijn afgebeeld, werden op trotse wijze grote overwinningen geboekt, zoals b.v. die bij Seneffe in 1674: „La bataille de Senef fut gagnée sur le prince d'Orange par M. le prince de Condé defunt le 11 aoüt, et le 12e dudit mois on chanta le Te Deum en action de grâce de cette victoire dans l'église de Notre Dame de Paris où on apporta 107 tant drapeaux qu'tendards et tabliers de timbales, le Roy y étant présent..." of bij Neerwinden in 1693, waarin 106 vaandels en standaarden werden veroverd: „... et les drapeaux, étendards, guidons et tabliers de timbales furent apportées par les Cent Suisses le 9e août de la même année à Notre Dame où l'on chanta le Te Deum . .." Evenwel zag de bondgenootschappelijke infanterie in de Slag bij Fleurus op 1 juli 1690 kans om zich door de Fransen heen te slaan, hoewel de eigen cavalerie op de vlucht was geslagen. De veroverde trofeeën werden verdeeld; de Spanjaarden kregen elf vaandels, de Friezen behielden hun twee vaandels, welke door het regiment van de Stadhouder waren bemachtigd en 19 vaandels werden in de Grote Zaal opgehangen. Deze waren, volgen de opgave, voor het merendeel van groene zijde met goudbestikte zonnen en stralen en het trotse devies „nec pluribus impar” op de velden. Voorzover wij weten was dat de enige collectie trofeeën, die in die periode - toen de krijgskans te land zich telkens tegen ons keerde - aan de bestaande verzameling werd toegevoegd. Jaren later zouden echter méér Franse vaandels worden opgehangen . . .
Franse Veldtekens: Variatie en Vervaardiging Een reeds gerestaureerde groep trofeeën, afkomstig uit de Spaanse Successieoorlog (17021714) - in een tijd waarin de Fransen op hun beurt vaandels en standaards in grote aantallen verloren - is te zien in het Nederlands Legermuseum. Deze trofeeën omvatten 22 infanterievaandels, één ruiterstandaard en twee stellen paukenschorten. De witte (zilveren) St. Georgekruisen op deze vaandels kwamen reeds in de 12e eeuw op wapenschilden uit Noord-Frankrijk voor. Afgeronde infanterievaandels met rechtopstaande
kruisen zijn te zien in de basreliefs, waarmede de beeldhouwer Pierre Bontemps de graftombe van Koning Frans I (1494-1547) in St. Denis versierde en welke de Slag bij Merignan in 1515 uitbeelden. Dit soort vaandels komt ook voor op een Duitse anonieme gravure uit de 16e eeuw van de Slag bij Pavia in 1525. Duidelijk zijn hierop acht of vier banen te zien, welke onder het kruis horizontaal het veld verdelen. Franse vaandels en standaards verschenen op vaderlandse bodem met de komst van de hertog van Anjou in 1581. De onuitputtelijke Baudartius bevat gravures, waarin Franse vaandels talrijk zijn vertegenwoordigd, zoals b.v. bij de belegering van het kasteel van Kamerijk in september 1581, of bij een gevecht tussen het Franse garnizoen van Bergen op Zoom en Spanjaarden, die op 5 december van datzelfde jaar als een soort Sinterklaassurprise de stad binnendrongen. Ook de Franse Furie in Antwerpen op 17 januari 1583 is bij Baudartius afgebeeld, waar in de aanvankelijke verwarring tientallen vlaggen van Anjou's troepen binnen en buiten de stad verschenen. Ook op deze afbeeldingen hebben alle Franse vaandels een staand kruis. Een Franse Koninklijke ordonnantie uit 1654 regelde de ordening van de regimenten. Men onderscheidde bij de infanterie de „régiments entretenus'", d.w.z. per manente eenheden en „régiments constitués", d.w.z. regimenten die naar behoefte werden aangenomen of afgedankt. Daarnaast waren er garderegimenten van de „Maison du Roy". Het garderegiment telde dertig compagnieën. Per compagnie waren er gemiddeld 50 tot 70 soldaten. Omstreeks dezelfde tijd kwam - als gevolg van de linietactiek - het infanteriebataljon als eenheid naar voren, dat 700 tot 1.000 man sterk was. Naar gelang zijn soort telde een regiment infanterie één tot vier bataljons. Eveneens in 1654 verdeelde Turenne de regimenten cavalerie in twee eskadrons; de garde- en dragonderregimenten hadden er soms drie van. Ieder eskadron telde op zijn beurt weer vier compagnieën, die gemiddeld 40 ruiters sterk waren. Ongeveer gedeelte van de Franse infanterie- en cavalerie-regimenten bestond uit buitenlanders, o.a. Zwitsers, Duitsers, Walen, Spanjaarden en Italianen. Omtrent de afmetingen van de vaandelstok vermeldt het Militair Memorieboek van Pier Willem van Sytzama uit de jaren 1704-1728 o.a.: „Het vaandel of pieck, lang 10 voet, swaer 3 L. Onder aent end isse op dickste, soo dat de stange of pieck nae boven toe dunner wordt, synde van vuren hout en heeft een spits als op een pieck.” Ongeveer dezelfde gegevens zijn te vinden in het werk „Vertoogh van de Krijghsoeffeninge" uit 1670 door Johan Boxel. Door omrekening en berekening van de midellijn komen we op een stok van bijna 3 m lang en 5 cm dik. Deze lengte stemt goed met de gevonden afmetingen van de gerestaureerde Franse vaandels overeen, die van 1,96 tot 2,20 m in het vierkant groot waren. De uit de collectie vaandelresten van het Paleis op de Dam afkomstige vurenhouten vaandelstokken hebben zonder spits en boluiteinde lengten variërend van 2,45 tot 2,68 meter, wat eveneens past bij de grootte van de Franse vaandels. De langste ruiterlans mét spits en achterkant meet 2,75 m. Bij de Franse infanterieregimenten onderscheidde men het „drapeau colonel" en het gewone „drapeau d'ordannance". Het eerstvermelde was vaak rijk bestikt met emblemen en figuren, waarvan de meest kenmerkende waren terug te vinden op het „drapeau d'ordonnance”'. Deze laatste voerden de kleuren van het wapen van hun kolonel en waren per regiment reeds uniform van kleurenmotief. Evenals de infanterievaandels waren de standaards van de zware cavalerie, d.w.z. van kurassiers en karabiniers, vierkant van vorm. Daarentegen hadden dragonders, huzaren en
guides opzij ingesneden standaards; weinig ingesneden bij de dragonders, diep ingesneden bij de huzaren en guides. Aan een gepubliceerde rekening uit de Franse militaire archieven ontlenen wij, dat de Markies de Noailles in 1690 voor Franse garnizoenstroepen in Catalonië ter sterkte van vier bataljons en één regiment 14 vaandels liet maken. Deze vaandels waren van tafzij en bevestigd aan de stokken met vergulde spijkers. Zij konden elk in een tijken houder worden opgeborgen. Elk vaandel was voorzien van een aan de spits bevestigde zijden kwast, terwijl de spits zelf uit een fleur-de-lis bestond. Voor elk genaaid vaandel werd 31 sols betaald; voor het gehele werk kreeg de naaister 21 livres en 14 sols.
Vaandels en Vaandrigs ten tijde van de Zonnekoning De plichten en hoedanigheden, die de vaandrig moesten kenmerken, waren sinds de 16e eeuw niet veranderd. Volgens een „Articulbrief" voor de Staatse militie uit 1716 moest hij „een genereusch ende bequaem persoon” zijn, die eventueel de kapitein of luitenant moest vervangen, maar „hem (= zich) met de compagnie niet bemoyen.” Anderzijds moet hij „alle cortosie en vrientschap by zijnen kapiteyn bewijsen, om dat hij van zijne soldaten affectie en liefde ghewinnen mach.” Ook moet hij ervoor zorgen, „dat zijn vendel wel bewaert wert, hetzy in het velt ofte guarnisoen, oock ter tijdt van een slagh ofte batailie; want hy draeght de eere ende het vendel van zijn landt, jae liever alles te verliesen als 't vendel; hy behoort zyn dootkleet daer van te maken . . .” Een vaandel kon soldaten weer in ere herstellen. Na de Slag bij Montcassel op 10 april 1677, welke door de Staatse troepen weinig eervol werd verloren, hing men uit elke compagnie van het gevluchte regiment infanterie Weede van Walenburg één soldaat na loting op. Voor de overigen werd in Sluis „het vaandel weder over 't hooft gewaeyt” en deze „alsoo eerlijck gemaeckt.” Moest na een eervolle capitulatie het garnizoen van een belegerde stad zijn vaandels uitleveren, dan werden deze in goede toestand overgedragen. Maar zulk soort vaandels werd dan door de oorspronkelijke bezitters als waardeloos beschouwd. Ging tijdens een veldslag een vaandel verloren, dan betekende dit voor velen een smet op de naam van het regiment. Een heroverd eigen vaandel werd even hoog geschat als een veroverd vijandelijk vaandel. Verderop in dit relaas zullen wij echter ook een geheel andere mentaliteit - praktisch en materialistisch - tegenover vaandels en standaarden ontmoeten. Door de linietactiek der infanterie liep een vaandel op het eind van de 17e en begin van de 18e eeuw groter risico dan zijn beter beschermde voorgangers van een eeuw vroeger. Dit en de zich rond de persoon van Lodewijk XIV ontwikkeld hebbende hofcultus verklaren waarom zelfs de geduchte Franse maarschalken verlies van vaandels niet aan de koning bekend durfden maken. De ontevredenheid van die „geleliede godheid”, genaamd „Le Roi Soleil”, kon zelfs gevierde personen in een afgrond van ongenade storten. Lodewijk berispte b.v. de Maarschalk Luxembourg, dat deze hem niet had gemeld, dat tijdens een cavaleriegevecht bij Cambon in Zuid-België in september 1691 enige standaards van de „Maison du Roy” in Staatse handen waren gevallen: „Vous me connaissez assez pour savoir que je veux que l’on me mande le bon et le mauvais de ce qui se passe dans les armées . . .” Kenmerkend voor zijn ijdelheid voegde hij daaraan toe: „J'ai ordonnée desja sur ce que j'en ai appris que l'on en refasse promptement pourque leur perte ne paraisse pas quand on verra les troupes de ma Maison . . ."
Daarom verzwegen de Franse maarschalken tijdens de Spaanse Successie-oorlog het juiste aantal vaandels, bevreesd voor een zonsverduistering in Versailles. Villeroy na Höchstädt en Ramillies, Vendôme na Oudenaerde repten niet over vaandelverlies in hun in de Franse oorlogsarchieven bewaard gebleven rapporten. Maar vaandels werden ook - kort voor capitulaties - verscheurd, zoals Franse generaals in 1704 bij Höchstädt (= Blenheim) lieten doen, nadat onder de superieure leiding van Marlborough en Eugenius van Savoye de Engelse cavalerie door het wankelende Franse centrum was gestoten. Niet minder dan 163 vaandels en standaards werden in deze slag door de bondgenoten veroverd.
1702-1713: De rollen omgekeerd In twee zalen van het Nederlands Legermuseum zijn voorlopig een aantal gerestaureerde vaandeltrofeeën, afkomstig van de Spaanse Successie-oorlog (1702-1713), opgehangen. Gedurende deze jaren getroostte de Republiek zich zeer zware inspanningen om een groot leger op de been te laten houden. Dit telde in het begin van de Successie-oorlog ruim 100.000 man en tegen het einde - na het afvallen van Engeland - wel 120.000 man. Roemruchte veldslagen als die van Ramillies (1705), Oudenaerde (1708) en Malplaquet (1709), werden mede door Staatse troepen gewonnen. Tot 1711 duurde het succes, daarna kon de Republiek alleenstaande tegen de opnieuw aanvallende Fransen - zich slechts met de grootste moeite handhaven. In het jaar 1713 werden twee prenten uitgegeven, respectievelijk door H. Pola en D.C. Woudenberg vervaardigd, waarop de in de Grote Zaal te Den Haag opgehangen trofeeën, met plaats, datum en omschrijving vermeld, in lange series afbeeldingen zijn weergegeven en van heraldische kleurenaanduidingen voorzien. Een zo nauwkeurig mogelijke telling van de trofeeën van deze - van elkaar bijna niet afwijkende - prenten leverde een totaal op van 115 volledige Franse infanterievaandels zowel „drapeaux colonels" als „drapeaux des ordonnances" - van 23 cavaleriestandaards en 9 stel paukenschorten. Bovendien zijn nog 47 vaandelstokken zonder enig doek of slechts met flarden eraan afgebeeld. Uit de resten van deze collectie konden in de jaren 1961-1962 21 infanterievaandels, 2 ruiterstandaards en 2 stel paukenschorten worden gerestaureerd. Bij de voorlopige toeschrijvingen hiervan dient echter als voorbehoud te gelden, dat de gegevens van bovengenoemde platen lang niet altijd met de officiële gegevens kloppen; gegevens die door gedeputeerden te velde bij de overgebrachte trofeeën aan de Staten-Generaal werden verstrekt. Niet alleen wijlen Dr. J. W. Wijn, doch ook Franse schrijvers stelden herhaaldelijk tegenstrijdigheden vast in toeschrijving én beschrijving wat betreft de beide prenten, vergeleken met hun eigen documentaties . . . We moeten echter niet vergeten, dat zijden infanterievaandels een beperkte „levensduur” hadden, want zij waren aan weer en wind blootgesteld. Bovendien was iedere kolonel vrij om kleur en motief te bepalen, waardoor in eenzelfde regiment - gedurende een periode van 10 à 20 jaar - telkens andere vaandels werden gebruikt Maar we moeten eveneens aannemen, dat zowel Pola - die voor zijn uitgeefster Anna Beek de trofeeën tekende in het vredesjaar 1713, en wel met toestemming van de Staten van Holland - als Woudenberg, die in zijn prent nog de vermelding „In de Legers getekend” heeft, de trofeeën zelf voor ogen hebben gehad. Verkeerde plaatsing of documentatie kan de tegenstrijdigheden hebben veroorzaakt. Op 30 juni 1703 vond bij Eekeren - ten Westen van Antwerpen gelegen - een veldslag tussen Staatse troepen onder Slangenburgh en Franse troepen onder Boufflers plaats. Toen Franse infanterie een omtrekkende beweging uitvoerde, deden drie Staatse cavalerieregimenten een succesvolle aanval over een weldra met bloed doortrokken dijk. Zes vaandels, twee standaards en een paar keteltrommen werden veroverd. Het gelukte de Staatse troepen daarna
in goede orde op Lillo terug te trekken. De veroverde zegetekens werden op 10 juli d.a.v. in triomf van het Leidse Veer naar het Binnenhof in Den Haag overgebracht en een paar dagen later in de Grote Zaal opgehangen. Er zouden er meer opgehangen kunnen zijn, want Slangenburgh deelde op 6 juli in zijn rapport aan de Staten-Generaal o.a. mede: „. .. des syn noch verscheyde vaendels na dat berigt verovert, maar de soldaten hebben dy op stucken gescheurt en carwatten (= halsdoeken) en neusdoecken van gemaeckt . . .” Ook de soldaten van Washington gebruikten Engelse en Hessische vaandels na de slag bij Saratoga (1777) voor zulke doeleinden; misschien zou het gebruik van bontgekleurde halsdoeken in het Amerikaanse leger daarop terug gaan... De enige bewaarde trofee van Eekeren (C.K 31) vormt - volgens Anna Beek - een stel paukenschorten, afkomstig van het Beierse cavalerieregiment De Maigny, die een eenvoudig blauw-wit ruitenpatroon hebben met kwastjes langs de randen. Deze zouden door het Staatse regiment Cannenburg zijn veroverd. Eveneens in het jaar 1703 vond op 15 november bij Spiers een veldslag plaats, waarbij de Franse Maarschalk Tallard het bondgenootschappelijk leger versloeg en 50 vaandels en standaards buitmaakte. Een totale nederlaag werd ook hier voorkomen door een verrassende cavaleriecharge vanuit de geallieerde rechtervleugel, waarin de Staatse ruiterij een ruim aandeel had. Haar commandant Van Rechteren kon 19 standaards en vijf paar keteltrommen als trofeeën naar Den Haag sturen. Anna Beek geeft echter 11 standaards en vaandels en twee paar keteltrommen aan. Van de door haar vermelde regimenten komen er slechts enkele in de Franse „ordre de bataille" voor. De twee gerestaureerde trofeeën worden respectievelijk toegeschreven aan het Régiment de Dragons du Roy (L.13) - nl. een geheel rode ruiterstandaard - en aan het Régiment de Bellefort (L. 40) - een vaandel bestaande uit een wit kruis op een geheel rood veld. Van een oorspronkelijke grote collectie trofeeën, afkomstig van de slag bij Ramillies ten Noorden van Kamerijk op 23 mei 1706, bleven slechts drie vaandels over. In deze door Marlborough schitterend geleide slag, waarin Villeroy werd verslagen, brachten plotseling opduikende cavaleriemassa's - die door een terreinplooi heen rijdende de Franse linkerflank aanvielen de beslissing. Een op tijd toegebrachte stoot in het centrum veroorzaakte daarop een algemene vlucht onder de Fransen. Opnieuw speelde Nederlandse cavalerie, onder Van Nassau-Ouwerkerk, hierbij een belangrijke rol. De Staatse troepen alleen al veroverden 47 vaandels, 18 standaards en 9 keteltrommen. De trotse cavalerie van het Maison du Roy was deerlijk toegetakeld. Brabant en Vlaanderen gingen voor de Fransen verloren en de trotse Zonnekoning liet met de hoed in de hand om vredesvoorwaarden vragen. Tijdens de vlucht viel een Franse brigadier met een ruiterstandaard in een sloot. Een andere ruiter nam de standaard over en toen later de brigadier daarvan melding maakte, bleek dat deze ruiter - die hardnekkig beweerde de standaard te hebben verloren - het kostbare doek in Brussel had verkocht. Anna Beek liet 20 vaandels en standaarden afbeelden, veroverd bij Ramillies. Daarvan zijn er drie gerestaureerd. Het eerste vaandel (L.34) met schuins geel- blauw-rood gevlamde kwartieren, kan hebben behoord tot één der vier Zwitserse regimenten, respectievelijk d'Aquara, du Celis, de Prevenou of de Beaufleurs. Het tweede (L.44) wordt volgens Anna Beek toegeschreven aan het Régiment de Rebor en heeft rode in groen en geel gevatte kwartieren, terwijl het derde vaandel (L. 75) gouden kwartieren met schuinse dwarsbalken (van blauw en zilver geruit) heeft. Dit laatste vaandel zou aan het Régiment Baron de Bergeyk toebehoren.
De ontreddering van het Franse leger na deze nederlaag had tot gevolg, dat reeds op 6 juli van dat jaar Oostende - na een kort beleg en een weinig actieve verdediging - capituleerde. Acht Franse regimenten leverden 24 vaandels en 1 standaard uit; een bewijs dat garnizoenstroepen toen reeds een geringer aantal veldtekens bezaten, zoals eerder uit een Franse tekening van 1692 bleek. Anna Beek heeft hiervan 7 vaandels afgebeeld; ongetwijfeld waren verschillende vaandels van het totale aantal aan elkaar gelijk. Vier vaandels konden worden gerestaureerd. Hiervan zou het eerste (L. 33) - met rode kwartieren omvat in groen- geel gekeperde zoom - tot het Régiment de St. Second behoren. Het tweede (L.38) - met rood-wit- geel gevlamde kwartieren - wordt toegeschreven aan het Zwitserse regiment Baron d'Elfs, terwijl de derde en vierde trofee (L.46 en L.46A) zouden toebehoren aan het Régiment d'Argentois. Deze twee vaandels hebben schuingevierendeelde kwartieren van groen en goud. Eveneens na een kort beleg werd Dendermonde op 5 september 1706 overgegeven, nadat een bres in de wallen was geschoten. Onder de gevangenen bevonden zich vele Zwitsers, die onmiddellijk na de capitulatie in Staatse dienst overgingen. Anna Beek toont vijf vaandels, waarvan er drie in flarden waren, misschien tevoren gescheurd. Van deze is er één bewaard gebleven (L. 31) met rode, geel dwarsgebalkte kwartieren, dat wordt toegeschreven aan het Régiment Lionnais. Een nieuwe nederlaag in het open veld leden de Fransen bij Oudenaarde op 11 juli 1708. Terwijl de beide Franse bevelhebbers Vendôme en de Hertog van Bourgondië onenigheid hadden, gelukte het Marlborough onder het welwillend oog van Eugenius van Savoye een snelle strategische opmars over de Dender en Schelde heen te verrichten. Koelbloedig werd vervolgens door Staatse, Engelse en Pruisische troepen vanuit bruggehoofden een samenhangend front gevormd. De reeds omgetrokken Franse rechterflank werd vervolgens door een verrassende cavalerie-aanval onder Nassau-Ouwerkerk uit elkaar geslagen. Slechts de invallende duisternis redde de Fransen van een vernietiging. Door de bondgenoten werden in totaal 44 vaandels, 44 standaards en 10 paar pauken buitgemaakt. De Nederlanders ontvingen hiervan het leeuwendeel, nl. 30 vaandels, 30 standaards en acht paar pauken; de Engelsen respectievelijk 7, 12 en 1. Dit was in overeenstemming met het aandeel in de overwinning en de grootte van de verliezen. Marlborough schreef daags na de slag hierover een nogal merkwaardige brief aan zijn echtgenote, waarin hij o.m. zeide: „... but I thank God that the English suffered less than all other troupes and out English cavallery did not take any part in the battle . . ” Anna Beek liet van de veroverde trofeeën 24 hele vaandels, 6 stokken met flarden, 7 lege stokken, 10 standaards en 4 stel pauken afbeelden. Van deze trofeeën konden een zestal worden gerestaureerd. De eerste (L. 33) is een standaard, die wordt toegeschreven aan het Régiment de Dragons à Mr. Risbourg óf aan dat van Mr. Dussart, daar Anna Beek identieke veldtekens van beide regimenten toont. Oorspronkelijk was deze standaard blauw met een gouden rand van bladeren met aan de ene zijde een gekroond blauw middenschild, beladen met drie fleurs-de- lis waarboven op witte banderolle de spreuk „Regi Soli” en aan de andere zijde een blauw middenschild met adelskroon, waarop een gebogen arm met opgestoken pijl. Boven dit geheel is een banderolle met de spreuk „Virtute et Prudentia” aangebracht. De gerestaureerde trofee heeft echter haar gouden stiksels, zonder spreuken, grotendeels verloren. Deze is aan de oorspronkelijke lans, waaraan zij was bevestigd, opgehangen. De vaandeltrofeeën van Oudenaarde zijn alle identiek, d.w.z. zij hebben het witte kruis op een blauw veld met telkens een schuinsgerichte fleur-de-lis uit elk der vier door de kruispalen gevormde binnenhoeken. Zij behoren tot het Régiment de Ramsdorf, dat in de reeks van Anna
Beek met vijf identieke vaandels is vertegenwoordigd; de namen der kapiteins zijn: De la Motte, Seury, Gruard, Roial en De Sparre. Merkwaardig is dat juist vier vaandels van één regiment konden worden gerestaureerd. De laatste trofee van Oudenaarde (C.K. 50) wordt gevormd door 2 paukenschorten van rode damast met franje van gouddraad, waarin 2 gekroonde schilden van keel met gouden balk, waarop drie zwarte kepers. Elk schild wordt gehouden door twee figuren met aan dit schild identieke wapenrok en zwaard in de hand. De zoom vertoont een rij zilveren afbeeldingen van wapentuig. Het stel paukenschorten wordt toegeschreven aan het Régiment Prince de Lambec. De Slag bij Malplaquet of Blaugies op 11 september 1709, berucht om de moorddadige verliezen onder de Staatse infanterie, wordt bij Anna Beek vertegenwoordigd door 22 vaandels en vaandelflarden, 3 standaards en 1 stel paukenschorten. Helaas kon geen enkele vaandelrest worden herkend als afkomstig van de trofeeën van Malplaquet. De Fransen veroverden zelf in deze - in feite onbesliste - slag 13 vaandels, 16 standaards en 3 keteltrommen. Deze werden op 21 september d.a.v. in de Notre Dame opgehangen. De Maarschalk De Villars kreeg wegens zijn uitstekend en dapper beleid in deze slag, een aantal vaandels en standaards ten geschenke. De samensteller van „Les Triomphes” tekende tenminste bij de afbeeldingen der Malplaquettrofeeën aan, dat waar de naam Villars stond, het degenen waren „que le Roy a envoyé à Monsieur le Maréchal de Villars pour lui faire honneur; on les retira de Nostre-Dame aprés la cérémonie . . .' De moed der Fransen herleefde na deze slag en met nieuwe kracht sloegen zij van zich af. Dit kwam tot uiting in de belegering van Bouchain en Quesnoy, gelegen in Noord-Frankrijk. Bouchain werd van 9 augustus tot 13 september 1711 door Staatse troepen onder de Generaal Fagel belegerd. Rond en in de bolwerken werden zware bloedige gevechten geleverd, tijdens steeds herhaalde bestormingen en uitvallen. De bezetting capituleerde op 14 september en leverde bij het verlaten van de stad o.a. 24 vaandels en standaards uit. Hiervan beeldde Anna Beek 17 vaandels en 1 standaard af. Slechts één enkel vaandel kon van de resten daaruit worden herkend (L. 37), gekenmerkt door kwartieren die rechtsgeschuind en uitgetand van zwart en rood zijn. Het zou dan behoren tot het Régiment d'Odenel Quesnoy werd bijna een maand lang door Fagel belegerd en wel van 9 juni tot 6 juli 1712. Op uitgebreide schaal werden mijnen en contramijnen aangelegd en tot ontploffing gebracht. Uitvallen en bestormingen wisselden deze ondergrondse oorlog af, in aanwezigheid van Eugenius van Savoye. Ook hier waren de verliezen hoog. Van na de capitulatie ingeleverde Franse veldtekens - gegevens over het juiste aantal ontbreken - toont Anna Beek 17 vaandels en 3 standaards. Hiervan konden er 7 stuks worden herkend. Drie daarvan zijn identiek (L.29, L. 39 en L.49) en worden toegeschreven aan het Régiment de Tourville; zij vertonen rode kwartieren met palen in groen en geel. Een andere serie van 3 identieke vaandels (L. 30, L. 32 en L. 35/43) vertonen gepaalde kwartieren van goud en rood van telkens 4 stukken en behoren volgens de afbeeldingen van Anna Beek ófwel tot het Régiment de Bourbon ófwel tot het Régiment de Borton. De mogelijkheid is hier niet uitgesloten, dat er inderdaad slechts 3 vaandels per regiment in Quesnoy waren, daar Franse garnizoenstroepen dit aantal - zoals eerder vermeld - in die tijd al hadden. Later in de 18e eeuw werd dit het gebruikelijke aantal per regiment. Voor het Spaanse leger werd b.v. in 1728 voorgeschreven, dat er per regiment één kolonelsvaandel, de „Coronela", en twee bataljonsvaandels, de „Ordenanza", mochten worden gevoerd. De uniforme kledij van de afzonderlijke regimenten en bataljons, in linies opgesteld, deed de compagniesvlaggen als veldtekens verdwijnen. Zij dienden later als richtvlaggen en werden met de stak in de loop van het geweer gestoken.
Verdwenen Trofeeëncollecties Al met al zijn er dus 25 Franse trofeeën gerestaureerd en zullen te zijner tijd bij de enige reeds gerestaureerde Spaanse cavaleriestandaard nog zes Spaanse vaandels worden. gevoegd. Het is, vergeleken bij de honderden exemplaren die eens de Grote Zaal in Den Haag sierden, wel een beperkt aantal Indien wij echter nagaan wat er met andere collecties oude vaandels en standaards in diverse Europese landen is gebeurd, dan zal ons gevoel van spijt om wat eens wás worden vermengd met vreugde om wat er in Leiden thans nog ís. In de nacht van 30 op 31 maart 1814 werden bij de nadering der Geallieerden te Parijs alle trofeeën, aanwezig in het Hôtel des Invalides, verbrand op bevel van de gouverneur, maarschalk Sérurier. Er waren daar op dat tijdstip ruim 1500 veroverde vaandels en standaarden, afkomstig van veldtochten van Napoleon, een zó groot aantal, dat men niet eens de moeite had genomen er een staat van te maken, terwijl men evenmin de datum en plaats van verovering had aangetekend. Daarentegen bleven de aan de Chambre des Députés en Senaat gestuurde trofeeën benevens een aantal aan hoge militairen geschonken exemplaren behouden. Diezelfde nacht werden op aanraden van de préfect de la Seine de in de gewelven van de Notre-Dame opgehangen trofeeën, die uit de 17e en 18e eeuw stamden, weggenomen. Sindsdien ontbreekt hiervan elk spoor. Slechts een klein aantal in depôt of in nevenvertrekken van de kathedraal bewaarde vaandels zijn behouden. Sedert 1908 worden deze en andere vaandels en standaards bewaard in het Franse Musée de l'Armée. Hiertoe behoren bijna tweehonderd exemplaren, die het karakter van een trofee hebben. Toen men in Engeland het plan koesterde om alle trofeeën in het Royal Hospital te Chelsea op te hangen, werd er naar de collectie trofeeën in de Westminster Abbey geïnformeerd. Men ontving toen een antwoord van de Predikant Sydney Smith, gedateerd 2 november 1835, waarin werd vermeld: „As damp destroys cloth and Religion has little to do with War, the worst repository for flags of Triumph is a Church. Accordingly the Trophies of the Duke of Marlborough were (in the great repair of St. Paul's in 1820) found to be utterly perished - not a rag remained . . .” Wat ook te denken van een nu verdwenen collectie van ongeveer 250 vaandels en standaards, afkomstig uit de 30-jarige oorlog en de Turkse en Spaanse Successieoorlogen en eertijds opgehangen in de rijschool van het Vorstelijk Paleis te München? Deze verzameling werd nl. in 1806 - toen er voor een te installeren kruitmolen moest worden plaats gemaakt - in lege zwavelkisten weggestopt en daarna vergeten. Onnodig te zeggen dat ook van deze collectie niets meer overbleef. Het Legermuseum te Stockholm bewaart binnen zijn muren echter nog honderden trofeeën, afkomstig uit de oorlogen van Gustaaf Adolf en Karel XII in een vaak verrassend gave vorm. Het droge klimaat en het mindere aantal daguren droegen daartoe het hunne bij. Ook in Zwitserland is veel aan vaandels en standaards bewaard gebleven, zij het niet allemaal in originali. De Middeleeuwse trofeeën - veroverd op Duitsers en Oostenrijkers - werden daar eertijds in kerken van de voornaamste plaats opgehangen, gelegen op of bij het gevechtsterrein. Als deze trofeeën verteerden, werden ze ófwel gecopieerd ófwel op de kerkmuren nageschilderd. Nog later werden uit die schilderingen hele vaandelboeken samengesteld. Deze klaarblijkelijke behoefte tot documentatie om daardoor een herinnering te bewaren, bemerken wij elders pas tegen het einde van de 17e eeuw. Daardoor konden wij uit de resten van de Nederlandse trofeeën met zekere waarschijnlijkheid een aantal restaureren en kenmerken uit de periode van de Spaanse Successieoorlog. De Franse trofeeën uit de tijd van
Lodewijk XIV zijn - al bestaat hiervan geen enkel origineel exemplaar meer - afgebeeld en gekenmerkt in het eerder vermelde boek „Les Triomphes du Roy Louis le Grand", terwijl de Engelse graveur Spofforth de trofeeën - afkomstig van Blenheim (Höchstädt) - in een gekleurde prent vereeuwigde, getiteld: „La gloire des armées confédérées illustrée par une description blazonnéé de CXXVIII drapeaux et de XXXV Etandards deployés, pris de François et des Bavarois par les troupes confédérées etc. . . ."
De Ridderzaal in de 18e eeuw Terugkerend naar de collectie in de Grote Zaal (Ridderzaal) te Den Haag, stellen wij vast dat de eerder vermelde zin voor documentatie en indeling ertoe leidde om bij de trofeeën houten bordjes met bijzonderheden dienaangaande te plaatsen. In zijn beschrijving van Den Haag (uit 1730) vermeldde De Riemer tenminste: „. . . en opdat de gedagtenis door den tijd niet zoude verouderen, zoo zijn by de laatstgemelde (d.z. de trofeeën) gestelt houten borderen, waar op geschreven staat de tijd en plaats, wanneer en waar dezelve genomen en verovert zijn:” Ongelukkigerwijze zijn deze bordjes bij de overbrenging van de collectie naar Amsterdam waarover later - spoorloos verdwenen. Een tekening uit 1768 en een schilderij uit 1779, beide door de schilder Hendrik Pothoven (1727-1793) vervaardigd, beelden de Grote Zaal opnieuw uit. Daaruit blijkt, dat de schouw, die voor een deel schuil gaat achter een grote loterij- installatie - vandaar ook de naam Loterijzaal - was volgehangen met trofeeën, kennelijk uit de Spaanse Successie-oorlog. Diverse paukenstellen zijn links en rechts van die schouw opgehangen. Helaas is er ook reeds een groot aantal geheel kale vlaggestokken of met enkele flarden eraan afgebeeld. Daardoor lijkt de zoldering veel meer door te komen, dan op het schilderij van Van Deelen uit 1651. Men kan onder de trofeeën tegen de muur eveneens enige houten bordjes onderscheiden, waarvan reeds sprake was. Beide afbeeldingen laten ook de boekwinkels zien, die in een eeuw tijds de kramen met meer gevarieerde koopwaar - uit de tijd van Van Deelen - hadden verdrongen. Een nieuwe serie trofeeën werd op 15 december 1786 in de Grote Zaal of Loterijzaal opgehangen, bestaande uit 27 Oosterse vlaggen, welke in 1784 tijdens een vlootexpeditie door Kapitein Jacob Pieter van Braam op de kust van Malakka waren veroverd. Hiervan zijn 11 exemplaren bewaard, waarvan er inmiddels 7 zijn gerestaureerd. Zowel de documentatie hiervan, in de vorm van tekeningen berustend in het Nederlands Historisch Scheepvaartmuseum, als de vrij goede kwaliteit van de overgebleven vlaggen, maakten de identificatie niet moeilijk. Deze en andere niet uit Europa afkomstige trofeeën zullen echter te zijner tijd elders worden besproken.
Franse Trofeeën en Bataafse roem Als eenling afkomstig uit een oorspronkelijke serie van drie Russische vaandeltrofeeën, hangt in het „oude gebouw" van het Legermuseum een gerestaureerd vaandel, dat tijdens de Slag om Bergen in Noord-Holland op 19 september 1799 werd veroverd.
Een Russisch infanterie-regiment telde in die tijd zes compagnieën; de eerste compagnie voerde het regimentsvaandel, terwijl de vijf andere compagnieën elk een eigen vaandel hadden. Het kolonelsvaandel had een wit, het compagniesvaandel een gekleurd kruis. In het midden van het kruis bevond zich een helder oranje cirkel, waarop een zwarte dubbelkoppige adelaar was gemonteerd, omgeven door twee groenblauwe linten. Op de borst van de adelaar was een rood schild met het wapen van Moskou, omrand door een halsketting van de orde van Sint Andreas. Elke adelaarskop droeg een gouden kroon, de klauwen droegen globe en scepter. Boven de adelaar, tussen de uiteinden der linten, schitterde de keizerlijke kroon. Tussen de vier armen van het kruis waren banen van verschillende kleuren. Bovenomschreven vaandels waren tussen 1796 en 1798 door czaar Paul I aan verschillende regimenten overhandigd. Van deze regimenten werden er in 1799 enkele naar Engeland ingescheept, ingevolge een verbond tot hulp in troepen, door Rusland te leveren. Tussen Huisduinen en Callantsoog gingen op 27 augustus van dat jaar sterke Engelse strijdkrachten aan land. Zij zagen kans om reeds dadelijk de numeriek zwakkere Bataafse en Franse strijdkrachten terug te dringen tot een inundatiestelling, die van Monnikendam tot Wijk aan Zee liep. Nadat een „Gallo-Bataafse” tegenaanval op 10 september totaal mislukte, gingen de Engelsen en inmiddels gedebarkeerde Russen tot hernieuwde actie over en wel op 19 september. Hun rechterkolonne, bestaande uit 9.000 hongerige Russen en 2.500 Engelsen, onder bevel van de vergrijsde Russische Generaal Hermann, trok via Kamp en Groet snel op naar Schoondam en Bergen. De onstuimig en veel te ver doorstotende Russen, bij wie orde en terreinkennis ontbraken, veroverden op verrassende wijze beide dorpen. De naar achter en opzij uitgeweken Fransen onder Vandamme werden inderhaast met troepen uit Alkmaar versterkt, onder wie ook Bataven van de divisie Dumonceau. Vervolgens werden de Russische flanken vanuit de toentertijd dichtbeboste duinen en geestgronden aangevallen. Rond en in het dorp Bergen ontstond een vreselijk handgemeen achter heggen en in huizen, waarbij de Franse 42e Demi- Brigade de Russen achteruitdreef. Deze verloren het dorp en zonder munitie vluchtten zij in paniek naar hun uitgangsstellingen bij de Zijpe terug. Generaal Hermann werd met een groot aantal andere Russen gevangengenomen, nadat zijn troepen zware verliezen hadden geleden. Generaal Brune, bevelhebber van de Franse troepen in Noord-Holland, schreef aan zijn Minister van Oorlog hierover: „Le résultat de l'action est de deux mille prisonniers, plus de trois mille morts où blessés, vingt- huit pièces de canon et cinq drapeaux, dont ceux des régiments de Fersen et Souwarow." Deze opgave, verschilt wel veel van die van de Russische compagniescommandant Doubiansky, die met het regiment Tobolsk aan de gevechten deelnam en slechts één vaandel en vijf kanonnen als verlies opgaf. Geen van beide was echter juist, want dezelfde Generaal Brune stuurde zijn Adjudant, de Generaal Clément niet met vijf, maar met zeven bij Bergen veroverde Russische vaandels naar Parijs. De bedoeling was om die door gewone militairen aan de Minister van Oorlog ter hand te stellen tijdens een openbare zitting van het Uitvoerend Bewind. Daarop deed echter de Bataafse Gezant te Parijs, Mr. R. J. Schimmelpenninck, zijn beklag bij de Minister van Buitenlandse Zaken over deze z.i. miskenning van het Bataafs recht op gemeenschappelijke trofeeën. Hem werd daarop medegedeeld, dat drie vaandels naar Den Haag zouden terugkeren. Dit gebaar was lankmoedig, aangezien geen Bataaf aan de verovering daarvan te
pas was gekomen en bovendien de Fransen zich tijdens de gevechten van een betere kant hadden laten kennen dan hun Bataafse bondgenoten. Op 17 oktober 1799 trok in een plechtige optocht de commissie van aanbieding met de generaal Clément als hoogste in rang van het Ministerie van Oorlog op het plein in Den Haag naar de openbare zaal van audiëntie van het Uitvoerend Bewind in het z.g. Oude Hof (het Paleis Noordeinde). Het garnizoen en de gewapende burgermacht van de stad stonden in de wapenen. Met 21 kanonschoten werden de drie, door gewonde militairen gedragen, trofeeën begroet. Over en weer werden redevoeringen afgestoken en beloningen in de vorm van eresabels en zilveren horloges uitgereikt. Zonder blikken of blozen werden de Bataafse soldaten in hoogdravende bewoordingen vermeld als de veroveraars van de drie Russische vaandels: „Deze banieren, onder welke de bezoldigde slaven van den trotschen Brit, vereenigd met de huurlingen van den woesten Sarmant, zich aan onze stranden durfden vertoonen, zijn aan hun door den Bataaffschen Heldenarm ontrukt,” zoals de „Agent van Oorlog” brallend het Uitvoerend Bewind toesprak, of gelijk de overste Mathuschewitz die de rollen helemaal omdraaide: „... zij (de vaandels) zijn zo veele zegeteekenen van den moed en trouwe der Bataaffsche legerbenden, die, door onze glorierijke Fransche wapenbroeders bijgestaan, dezelven aan eenen woesten en op verraad en overmacht vertrouwenden vijand hebben ontweldigd.” Vervolgens werden de drie vaandels met muziek voorop in de gewone vergaderzaal op het Binnenhof gedeponeerd. Het Uitvoerend Bewind besloot twee maanden later de drie vaandels aan de Agent van Oorlog te overhandigen met de opdracht deze in de Grote Zaal te laten ophangen met een verklarend bordje. Men bedenke echter wel, dat deze trofeeën door Fransen op de Russen in Bataafs gebied werden veroverd en door een bindende afspraak in Den Haag zijn terechtgekomen. Het gerestaureerde enige exemplaar wat ons nog rest, vertoont grote overeenkomst met een door Dirk Langendijk (1748-1805) afgebeeld vaandel. Dit vaandel staat op een gekleurde tekening afgebeeld, waarbij aan een zich teweerstellende Rus het vaandel wordt ontrukt. Het vaandel heeft een wit oorspronkelijk rood en goud gegeerd veld met ovalen middenschild, waarin een gekroonde zwarte dubbele adelaar met blauw hartschild, waarin weer een gekroond monogram. De lengte van het vaandel bedraagt 128, de breedte 126 cm. Een andere zich in het Haagse Gemeente-archief bevindende afbeelding toont een in de grond geplant vaandel in een heuvellandschap, met links achter een opgaande zon. Bij dit vaandel is het veld gegeerd van zwart, zilver en goud rond een rood en rond middenschild, waarin eveneens de dubbele zwarte gekroonde adelaar met rood hartschild. Het gerestaureerde exemplaar (L. 54) is afwijkend ten opzichte van de afbeelding van Langendijk in zover het middenschild oranje en het hartschild rood is. De dubbele goudbebekte adelaar draagt gouden kronen op de koppen waartussen zich eveneens een gouden kroon bevindt. In de klauwen worden een gouden scepter en dito rijksappel geklemd. Volgens een analyse van de in Parijs wonende Russische kolonel b.d. Andolenko zou onze trofee een compagniesvlag van het grenadiersregiment van Tavrifcheski zijn, dat in 1799 Von Benckendorf werd genoemd. Een keizerlijke dagorder van 4 november 1799 maakte het verlies van dit vaandel aan het Russische leger bekend, waarin tevens werd medegedeeld, dat het regiment Von Benckendorf geen vaandels meer zou ontvangen. Toen later evenwel werd ontdekt, dat dit regiment bij
Bergen een Frans vaandel had veroverd, werd de keizerlijke sanctie weer ingetrokken, waarna in 1800 het verloren vaandel werd vervangen. Indien we naast dit Russische vaandel een Spaans exemplaar uit ± 1600 of een Frans uit ± 1709 plaatsen, dan blijkt de grootte van die veldtekens telkens minder te worden. De grote slaghopen hadden plaats gemaakt voor in linie opgestelde bataljons gekleed in vastomschreven uniformen, waardoor het vaandel als veldteken kleiner van formaat kon worden; in onze vergelijking dus van 4 naar 1½ meter in twee eeuwen tijd.
De Balans rond 1800 Indien wij nogmaals recapituleren wat er aan legertrofeeën in de Grote Zaal te Den Haag werd opgehangen, dan komen we tot een totaal van minstens 128 Spaanse vaandels en 6 dito standaards. Daarbij nemen wij aan, dat ná de Slag bij Nieuwpoort geen trofeeën uit de strijd te land tijdens de 80-jarige Oorlog aldaar zijn opgehangen. Eveneens aannemende, dat Pola en Hogerberg in hun series trofeeen uit de Spaanse Successie-oorlog géén exemplaren uit de oorlogen met Lodewijk XIV vóór 1700 hebben afgebeeld en zij hebben gezien wat zij graveerden, dan tellen wij in totaal 163 Franse vaandels, 23 standaards, 9 stel pauken en 47 stokken met of zonder flarden uit die periode. We weten echter, dat het aantal der afgebeelde trofeeën veel minder is dan de totalen, welke de gedeputeerden te velde naar de Staten-Generaal stuurden. De hierboven opgegeven aantallen Franse trofeeën moeten dus als een minimum worden aangenomen. Daarbij voegen wij dan nog de zo juist beschreven serie van drie Russische vaandels, zodat er in totaal minstens 134 Spaanse, 243 Franse en 3 Russische vaandels en standaards moeten zijn opgehangen, benevens 9 paukenstellen en 3 trompetten.
„Intocht” in Amsterdam 1806 De zojuist vermelde recapitulatie was nodig om de oorspronkelijke grootte van de collectie trofeeën voor ogen te houden. Koning Lodewijk Napoleon (1806-1810), grillig en onzeker in besluiten en daden, besloot nl. in de eerste maand van zijn bewind alhier, zijn regeringszetel te vestigen in Amsterdam, „Stad der Koophandel in Europa . . . op alle Oceanen om haare zeevaard geëerd.” Het was 's Konings verlangen, „dat deze Hoofdstad meer en meer den rang en het aanzien verkrijge, welke haar toekomt,” zoals in zijn overwegingen over de verplaatsing was te lezen. Als een soort ouverture hierop gelastte een Koninklijk Besluit van 7 Juli 1806 de overbrenging van alle in de Grote Zaal te Den Haag hangende trofeeën naar het toenmalige stadhuis van Amsterdam, het latere Paleis op de Dam. De stadsraad van Amsterdam werd door de Minister van Binnenlandse Zaken uitgenodigd het transport te regelen, waarna de raad de artilleriemeester van de stad Amsterdam, de Overste Jonas Straatman, met de uitvoering daarvan belastte. De Amsterdamse Courant juichte luid: „Waar ook betere plaats, waar de helden, welke de meeste dezer zegetekenen overwonnen hebben, in de graven rusten.”
Ongetwijfeld werden daarmede een aantal beroemde „Vlootvoogden” bedoeld, die in de Oude en Nieuwe Kerk lagen begraven. Gemakshalve werd vergeten, dat Prins Maurits en Maarten Harpertsz. Tromp in Delft en de Heer van Nassau-Ouwerkerk in de Westminster Abbey lagen begraven en dat de door De Ruyter veroverde trofeeën in die tijd in Hellevoetsluis hingen. Kort na dit besluit werden alle trofeeën van de muren der Grote Zaal of Loterijzaal afgenomen en ingepakt. Op 31 juli 1805 in de vroege morgen vertrokken daarop twee wagens van de „Hollandse Veldtrein’’ met de opgerolde vaandels, de standaards en keteltrommen, elk met vier paarden bespannen en geëscorteerd door grenadiers van het 2e Regiment van Linie en een korps muzikanten. Tegen de avond werd Amsterdam bereikt en de wagens werden tot de volgende morgen op het vroegere Drilveld onder bewaking gesteld. Op 1 augustus d.a.v. werd vanuit diverse punten in de stad een militaire optocht geformeerd, waarna met artilleriesalvo's en „volle krijgsmuziek” een commissie uit de Amsterdamse raad werd begroet. Een luisterrijke optocht - met ontrolde vaandels voor zover mogelijk - trok vervolgens door de stad. Matrozen en leerlingen van de Kweekschool voor de Zeevaart, met trofeeën van de expeditie Van Braam en veroverde Spaanse, Engelse en Franse zeevlaggen openden de stoet. Daarna volgden onderofficieren van de burgerwacht, de stedelijke „gesoldeerde Garde”, van de Grenadiers van het 2e Regiment van Linie, alsmede van de artillerie en cavalerie, die elk een vaandel droegen. Tenslotte voerden huzaren te paard drie stel pauken en vijf in de hand gehouden standaards mede. Met muziek en tromgeroffel werd onder grote belangstelling het stadhuis op de Dam bereikt. De in linie opgestelde korpsen, waarvoor de trofeeën waren geplant, werden geïnspecteerd door de voltallige stadsraad, waarna de Overste Straatman een forse „aanspraak” hield. Daaruit halen wij een enkele volzin. „De vernielende tand des tijds, die zelfs de marmeren praalgestichten der heilige aloudheid niet ontziet, heeft ook deze eervolle gedenkstukken van Neêrlands heldenmoed niet gespaard, maar zodanig geschonden dat de overblijfselen der meeste zeer gering en slechts sommige nog herkennelijk zijn.” Na beantwoording van deze rede werden de trofeeën naar de wapenkamer van het stadhuis overgebracht, waarna deze plechtigheid ten einde was. Men krijgt stellig de indruk, dat slechts een beperkt aantal vaandels kon worden ontrold; b.v. zeker die van de expeditie van Van Braam uit 1784 en één Russisch vaandel uit 1799. Deze indruk wordt bevestigd door een gravure van C. Boogerts (1745-1817), waarin van ontplooide vlaggen weinig is te zien. Het in de optocht meegevoerde gelegenheidsvaantje met het wapen van Amsterdam en de opdracht, luidende „Louis Napoleon, Koning von Holland, schenkt aan zijne hoofdstad Amsterdam deze zegetekenen door dappere Nederlanders op derzelver vijanden veroverd”, is nog aanwezig in het Rijksmuseum te Amsterdam. Afgezien van het feit, dat de trofeeën staatseigendom waren en Lodewijk Napoleon niet het recht had deze weg te schenken, zal men zich wel moeten afvragen hoeveel fragiele trofeeën tijdens deze verplaatsing en ontplooiing zijn verloren gegaan, dan wel verder zijn verwoest. Nadat de stadsraad zich naar de Oude Zijds Voorburgwal had verplaatst, betrok de Koning van Holland zijn nieuwe Paleis op de Dam. De trofeeën bleven in het Paleis, hoewel men zou menen, dat de stad Amsterdam de eigenaresse was geworden. Aan de collectie werden zelfs een aantal scheepsvlaggen toegevoegd door toedoen van een volijverig paleisintendant, die trofeeën had „ontdekt” in Hellevoetsluis en Amsterdam.
Uit een inventaris van die tijd ontlenen wij, dat er omstreeks 1808 nog 266 vaandels en standaards (waaronder kale stokken meegerekend) en 9 stel pauken aanwezig waren, afgezien van de scheepsvlaggen. Vergeleken met de eerdergenoemde totalen stellen wij vast, dat er toen al minstens 100 vaandels en standaards waren verdwenen. Eveneens bleven de 3 trompetten, afkomstig uit de Slag bij Nieuwpoort, spoorloos en ook de wellicht vergeten houten bordjes met aanduidingen uit de Grote Zaal te Den Haag. In datzelfde jaar 1808 werd de collectie naar de „grande salle du Palais” overgebracht, zoals men in deze tijd van tweetaligheid de „Grote Zaal" van het Paleis op de Dam ook noemde. Een gravure in een gids van Amsterdam uit de Franse tijd, gemaakt door Witsen Geysenbeek, wijst uit dat boven de ingang naar het Oosten van deze zaal en wel onder de grote klok, een beperkt aantal vlaggedoeken (schuin naar boven) was uitgehangen.
Winst en verlies in de 19e eeuw De graveur E. Maaskamp beeldde in ± 1825 het interieur van deze zaal uit, waaruit wij kunnen zien, dat ook boven de ingang naar het Westen - ter weerszijden van de Atlasfiguur vlaggen schuin naar boven hingen. Toen heette de „grande salle" allang „Groote Zaal", behorend tot het nu aan Koning Willem I toebehorende Paleis op de Dam. De stellen pauken waren toen al spoorloos verdwenen. Tijdens de regering van deze vorst (1813-1840) werd een aantal Indische vlaggen in deze zaal opgehangen, welke afkomstig waren uit de z.g. Java-oorlog (1825-1830) tegen Diepo Negoro en de expeditie van de Generaal De Kock tegen Palembang in 1821. Ook deze trofeeën, die bijzonder interessant zijn wat betreft hun religieuze karakter, zullen te zijner tijd apart worden beschreven. Koning Willem III (1849-1890) liet in het begin van zijn regering de twee Nederlandse vlaggen, die boven de citadel van Antwerpen wapperden tijdens het beleg daarvan door de Fransen (1832), ophangen, respectievelijk aan de kroonlijst naar het Noorden van de Burgerzaal en tegenover de troon in de z.g. Troonzaal. Deze laatste was vroeger de z.g. Schepenkamer en ook daar waren de Trofeeën boven de ingang opgehangen. In het magazijn stond een glazen kast, die met rood fluweel bekleed en met goud was afgezet, waarin een aantal helemaal of vrijwel kale vlaggestokken waren opgeborgen, afkomstig van de collectie uit de „Grote Zaal" te Den Haag. De tand des tijds knaagde voort... Bij elke schoonmaak van de zalen of bij het heen en weer bewegen van de doeken door opstijgende warme lucht bij het gebruik van de kachels braken steeds nieuwe fragmenten van de ragfijne fragiele stof af. Grote naar omlaag gefladderde fragmenten werden door het personeel van het Paleis in een kistje bewaard. Maar hoeveel kleine delen zullen er niet zijn opgeveegd en in de vuilnisemmers gedaan? Elders in Europa was het niet anders; aan effectieve conservering dacht men toen nog niet, hoewel men hier als elders de trofeeëncollecties wel degelijk als roemruchte overblijfselen van een vergane glorietijd bleef beschouwen. Op 4 april 1860 richtte de toenmalige „archivaris van de hoofdstad en van Noord-Holland”, Dr. P. Scheltema, een adres aan Koning Willem III, waarin hij voorstelde de verzameling trofeeën in het Paleis op de Dam te ordenen. Door deze te verenigen met veroverde dundoeken van elders wilde hij tevens een soort van trofeeënmuseum aldaar tot stand brengen. In antwoord hierop liet de Koning Dr. Scheltema uitnodigen, de herkomst van de trofeeën te onderzoeken; het museumplan kon echter geen doorgang vinden. De adjunct- intendant had toen reeds een toewijzing (= identificatie) en beschrijving der vlaggen gemaakt. Scheltema verklaarde zich met de toewijzing accoord. De collectie was in de Grote Zaal, de Troonzaal en het magazijn ondergebracht. De door de Archivaris zo
genoemde „Westerse” trofeeën waren grotendeels vergaan; de kleuren waren verschoten en veranderd. De „Oosterse” trofeeën daarentegen waren in een veel betere toestand. Dr. Scheltema telde - de vlaggestokken medegerekend - in totaal 188 „Westerse” vlaggen, waaruit hij 6 Engelse, 2 Portugese, 5 Franse, 2 Russische en 2 Nederlandse meende te herkennen. De rest zou van Spaanse afkomst zijn. De Engelse, Portugese en Spaanse scheepsvlaggen waren ongetwijfeld te herkennen aan de op het doek afgebeelde wapens, terwijl ook de twee Russische vaandels en de Citadel- vlaggen- overigens géén trofeeën - geen moeilijkheden opleverden. Vrij zeker heeft de Archivaris de restanten van 5 Compagniesvlaggen van het Regiment Ramsdorf (zie pagina 22) uit de Spaanse Successieoorlog afkomstig, die gouden lelies op een veld van azuur vertoonden, als de z.i. enige 5 Franse vaandels kunnen herkennen. De grote massa's verschoten en vrijwel kleurloze fragmenten werden gemakshalve maar als „Spaans" betiteld. Dr. Scheltema heeft de prenten van Anna Beek of Woudenberg niet geraadpleegd; blijkbaar wist hij van het bestaan ervan zelfs niets af. Ook hij stelde het verdwijnen van de bij de trofeeën behorende Franse pauken en Spaanse trompetten vast. Van de „Oosterse” trofeeën stelde de archivaris het aantal op 75 vast. Vervolgens bracht hij een verbetering in de plaatsing aan ,,opdat zij door eenieder bij een bezoek te beter zouden kunnen in ogenschouw worden genomen”. De verdeling Oost-West werd strikt gehandhaafd, want boven de Westelijke ingang van de Grote Zaal van het Paleis werden 50 „Westerse” en boven de Oostelijke ingang 75 „Oosterse” vlaggen gehangen. Blijkens een litho uit die tijd door W. Hekking Jr. (1825-1904) vervaardigd, waren deze trofeeën met de stok schuin naar boven opgehangen, en het doek keurig gedrapeerd met opgenomen slippen, geheel in de stijl van een ouderwetse wapentrofee. In werkelijkheid had Dr. Scheltema de minst afgeknaagde exemplaren fraai links en rechts van de Atlas- figuur boven de Westelijke ingang laten uithangen, maar door de hoogte konden zij nauwelijks „in ogenschouw" worden genomen. Een foto van ongeveer zestig jaar geleden geeft hiervan een beter beeld dan de opgesmukte litho van Hekking. De Oostelijke ingang daarentegen was met een groot aantal „Oosterse” trofeeën erboven veel beter van aanzien. De vlaggestokken met of zonder flarden en niet geschikt voor het uitsteken werden (132 in getal) bij de zich reeds in de glazen kast bevindende vlaggestokken gevoegd. De kast werd daarna naast de troon in de Troonzaal geplaatst. De Citadel- vlaggen bleven - waarschijnlijk wegens hun grote afmetingen - hangen waar ze waren. In feite had Dr. Scheltema slechts het kaf - waartoe de meeste trofeeën in letterlijke zin reeds behoorden - van het koren pogen te scheiden. Van een verantwoord onderzoek of van enige poging tot conservering was geen sprake geweest. Ruim honderd jaar geleden waren er in het Paleis op de Dam dus nog 188 trofeeën uit Europa, inclusief een twaalftal scheepsvlaggen en 132 vaandels en standaards met of zonder fragmenten. Er konden aan legertrofeeën nog tussen de 40 en 50 vaandels en standaards in enigszins samenhangende staat worden getoond.
Conserveringsmethoden rond 1900 Door de steeds beter wordende methodiek van de historische en kunsthistorische wetenschappen in de tweede helft van de 19e eeuw en door de daarmee hand in hand gaande verheffing van het peil der musea - die hun vroeger karakter van vaak opgepropte rariteitenkabinetten en hofcollecties verloren en steeds meer wetenschappelijk geordende en beschreven collecties gingen vormen - kon het niet anders dan dat ook conservering- en restauratiemethoden nauwkeurig werden uitgewerkt. Het verlangen naar een vaak ál te romantisch voorgesteld verleden, temidden van een zich op industrie en techniek richtende en steeds materialistischer ingestelde gemeenschap, deed de
wens aanwakkeren, iets te kunnen aanschouwen van de voltooid verleden tijd en wel aan de hand van voorwerpen en documenten van kunst en geschiedenis. Wij signaleerden reeds als voorbeeld het plan van Dr. Scheltema om een trofeeënmuseum in te richten. Omstreeks 1900 paste men, om de vaandelcollectie te conserveren, in de legermusea te München, Berlijn en Wenen methodes toe, als het aanbrengen van een netwerk met knoopsteken over en door het doek heen, of het ondersteunen ervan door een ondergrond van zijdegaas met kleuraanpassing, dan wel het bevestigen van het doek op een fijn grijs filénet. Vaandelresten, die geen conservatiemethoden konden verdragen, werden bewaard in kasten of tussen glas. De nadelen waren echter groot en talrijk. Er werd nl. door vaak „gare" of reeds breekbare stof heengenaaid met dikwijls te hard en scherp garen, zodat er in nog sneller tempo fragmenten loslieten. Het bewaren tussen glas kon tot verstikking leiden, maar dat was het minst schadelijk, doordat het oude textiel in elk geval werd ondersteund en niet doorregen. Het eenvoudig ophangen in tule-omhulsel had als nadeel, dat er van kleur noch embleem iets zichtbaar was en het stof zich daartussen kon verzamelen. In de Dôme des Invaliden te Parijs, evenals in Bern, vond deze methode met oude vaandels veel toepassing. „Thus wrapped up like nuns one can hardly distinguish anything of these poor flags . . .” meende in 1948 een deskundige uit Zuid-Afrika (en wel R. Gerard). Ondanks de vele bezwaren bleef niettemin de samenhang van de vaandeldoeken bewaard en waren de hiervoor geschetste methoden niet te vergelijken met b.v. het kleven van de doeken op een ondergrond van textiel of hout met meubelmakerslijm en arabische gom, zodat door eerkorreling en zuurinwerking veel vaandels zijn vernield, zoals vóór 1896 in Praag of Berlijn. In 1919 deelde de toenmalige directeur van het Nederlands Museum voor Geschiedenis en Kunst, de heer M. van Nollen, aan de directeur van het Nederlandsche Legermuseum, de Kolonel F. A. Hoefer, mede dat z.i. de beste methode voor conservatie van oude vaandels was, het bewaren tussen glas en tule omhulsels. De tussen glasplaten geklemde doeken moesten in een stevige houten lijst worden gevat. In het Legermuseum te Doorwerth werden daarop vrijwel alle aanwezige vaandels grotendeels Nederlandse uit de 19e eeuw - tussen glasplaten gelegd en in houten lijsten gevat. Daarna werden ze opgehangen. Toepassing daarvan in het Paleis op de Dam bleek echter niet mogelijk door de grootte van een deel der trofeeën.
1929-1930: Actie Generaal Hoefer Tien jaar later, in februari 1929, bracht Kolonel Hoefer (1850-1938) een bezoek aan het Koninklijk Paleis te Amsterdam. Juist op dat tijdstip waren de trofeeën uit de Grote Zaal verwijderd, omdat de wanden werden gerestaureerd. De collectie was daarom voorlopig over verschillende lokalen verspreid. Kolonel Hoefer was diep ontsteld over de toestand en de vermeende verwaarlozing van de trofeeën. In de periode van maart 1929 tot juni 1931 richtte hij niet minder dan 6 verzoeken aan Koningin Wilhelmina om toestemming te krijgen de trofeeën naar het Legermuseum te Doorwerth over te brengen, alwaar zij - onder glas geplaatst - door veel mensen konden worden gezien. Zijn verzoeken, gesteld in vaak rhetorische volzinnen die ons thans overdreven voorkomen, getuigden niettemin van de grote ijver van een reeds hoogbejaard man voor het redden van tastbare herinneringen uit vervlogen eeuwen, die z.i. door anderen schromelijk werden verwaarloosd.
Hoewel Kolonel Hoefer de steun had van de Minister van Defensie, wilde Koningin Wilhelmina de trofeeën in het Paleis te Amsterdam laten ter opluistering van dit gebouw, daar deze Haars inziens juist dáár onder ogen kwamen van hen, voor wie de trofeeën „van het meeste belang” waren. Deze mening werd eveneens voorgestaan door het Hoofd van de Rijksgebouwendienst J. C. E. Baron van Lynden, alsmede de Commissie tot Onderzoek van het Koninklijk Paleis. Volgens hen schaadden de trofeeën het aanzien van de „Grote Burgerzaal” geenszins, maar zij verlevendigden veeleer de actuele betekenis. Men bleef van die zijde afwijzend staan tegenover de argumenten van Kolonel Hoefer, dat plaatsing onder glas de fragiele resten kon redden van de ondergang. Hoefer kreeg evenmin werkelijke steun van hem, die een bemiddeling in gunstige zin had kunnen bewerkstelligen, nl. van de Minister van Financiën, i.c. Jhr. De Geer In elk geval heeft de actie van Hoefer één tastbaar en voor ons gelukkig resultaat gehad, nl. dat ná de voltooiing van de restauratie van de Grote Zaal de Trofeeën in tulen omhulsels werden genaaid en horizontaal uitgehangen. Loshangende fragenten werden afgeknipt of bijgewerkt. Elk exemplaar werd vervolgens op een naturel-kleurige linnen hoes genaaid, die om een stok sloot. Tevens werden de meeste originele stokken vervangen door zwartgeschilderde exemplaren, welke waren voorzien van kleine ronde knoppen. Ook dit kon echter geen genade vinden in de ogen van Kolonel Hoefer, temeer daar in de inventaris van het Paleis de trofeeën „tegelijk met handdoeken en poetsdoeken werden opgesomd”. In werkelijkheid heeft de toenmalige Intendant van het Paleis, Jhr. F. L. Six, de trofeeën beslist niet als poetsdoeken beschouwd, wat Kolonel Hoefer min of meer insinueerde. De waarheid gebiedt ons tevens melding te maken van het feit, dat voor het conserveren van de trofeeën tussen glas, zoals Kolonel Hoefer wilde, op het Legermuseum te Doorwerth eenvoudig geen plaats was. Hij wilde daartoe vijf zalen, waarin in die tijd het Museum der Orde der Johannieters was gevestigd, bestemmen. Maar dit wenste deze orde beslist niet. Een en ander werd door Kolonel Hoefer verzwegen in zijn vaak „geladen” brieven en in zijn telkens - vaakt terecht - geuite klachten in de Jaarverslagen van het Legermuseum, gedurende de gehele periode van 1929-1937. Zonder zijn wens in vervulling te zien gaan, stierf Hoefer op 7 oktober 1938. Dat men echter niet doof was voor zijn klachten, bewees de betere verzorging der trofeeën in Amsterdam. Zo droeg deze eminente man er dan toch toe bij, dat uit de later beter bewaarde resten nog een 30-tal trofeeën zijn of worden gerestaureerd.
1938-1939: Zoeken en tasten Op het einde van dat jaar 1938 schreef de Minister van Oorlog aan de Generaal C. J. Snijders, lid van het Bestuur van het Nederlands Legermuseum, dat door de aanleg van een centrale verwarming in het Paleis op de Dam, gevaar voor verdere beschadiging der opgehangen trofeeën dreigde. Als deze verwarming nl. in werking werd gesteld, ontstonden er luchtstromingen, die de fragiele doeken heen en weer deden bewegen. De trofeeën werden in maart 1939, op last van Koningin Wilhelmina, vóór het bezoek van de Belgische Koning uit de Grote Zaal verwijderd en elders opgeborgen. Dr. J. W. Wijn, Generaal R. Baron van Panthaleon van Eck en S. J. Graaf van Limburg Stirum, allen Bestuursleden van het Legermuseum, stelden daarop een onderzoek in naar methoden van conservering en naar de financiële gevolgen, die een eventuele overbrenging zou meebrengen; tevens was de conditie van de trofeeën van groot belang. Ditmaal leek de kans op succes groter, aangezien de Koningin nu zelf graag zag, dat de trofeeën naar Doorwerth zouden worden overgebracht „en het zeer zoude betreuren, indien zij elders dan te Doorwerth zouden worden bewaard,” naar de Minister van Financiën mededeelde.
De Minister nam aan, dat de scheepsvlaggen niet in Doorwerth zouden worden bewaard. Het Bestuur liet zich zijnerzijds optimistisch uit over de plaatsruimte en wenste, dat niettemin álle trofeeën in de Doorwerth zouden worden onderzocht. Op 20 Juni 1939 werd door twee bestuursleden een bezoek aan het Paleis op de Dam gebracht, waar Jhr. Sickinghe de voorlopig op een metalen rek liggende vlaggen liet zien. Volgens hun bevindingen waren daar de twee grote Citadelvlaggen, 124 kleinere vlaggen van één tot vier meter lang, een tweetal kistjes met vaandelfragmenten, een 30-tal oude vlaggestokken met enkele flarden en vier lanciers- lansen, waaraan vroeger Spaanse „vlaggen" waren bevestigd. Hiertussen waren nog een 10-tal Marinevlaggen en zeker 90 Indische vlaggen. Een nauwkeuriger analyse was uiteraard niet te verwachten. Evenwel werd een in het leven geroepen werkcommissie door de Ministerraad gezwind opgeheven, terwijl het Bestuur meende, dat het Hoofd van de Rijksgebouwendienst niet bepaald wenste mede te werken aan een snelle beslissing. Het kon zelf evenmin besluiten over de beste methode van conservering. De doeken konden nl. in zijden netten worden geplaatst (zoals in het Legermuseum te Parijs) maar ook in cellophaan verpakt, zoals de vlaggen in het Prinsenhof te Delft. Ook konden de trofeeën in het zeer doorzichtige triacel worden geplaatst, terwijl het Laboratorium der Artillerie-inrichtingen aan de Hembrug wees op het sterke vocht- en luchtdichte Amerikaanse plio- film, dat met een lauwwarm strijkijzer op het textiel kon worden geplakt. Terwijl het Bestuur zich nog beraadde over plaats, financiën en conserveringsmethoden, kwam de mobilisatie in augustus 1939 alle activiteiten verstoren. Afgezien van de verwoesting van het Kasteel Doorwerth in 1944, mag men niet betreuren dat het in 1939 niet tot overbrenging en conservering van de trofeeën is gekomen. Deze waren op dat moment naar omstandigheden veilig opgeborgen. Kennis van en ervaring met conserveringsmethoden had men in ons land niet, terwijl op de Doorwerth voor alle trofeeën beslist geen plaats was. Deze tweede poging tot overbrenging evenwel had evenmin tot resultaten geleid. Aarzeling enerzijds de trofeeën uit handen te geven, te hoge verwachtingen anderzijds door onkunde en optimisme. De tijd leek nog niet rijp te zijn voor een definitieve oplossing.
1943-1948: Dood spoor In de daarop volgende bezettingstijd vond de Intendant der Koninklijke Paleizen, Jhr. Ir. P. F. O. R. Sickinghe, gelegenheid om zich in de dossiers aangaande de trofeeënkwestie te verdiepen. Voor de toekomst zou dit van betekenis blijken te zijn. Zijnerzijds kwam de toenmalige directeur van het Legermuseum, de Kolonel M. C. van Houten, na een bezoek aan het Paleis op de Dam in het najaar van 1943 tot de vaststelling, dat „in de gegeven omstandigheden de vlaggen niet beter konden worden verzorgd dan thans het geval is . . .” Jhr. Sickinghe verzocht de kwestie tot een later tijdstip te willen laten rusten, „aangezien ik van H.M. de Koningin nooit de opdracht daadwerkelijk heb ontvangen de vlaggen af te geven.” Hij vertrouwde erop, dat de Kolonel van Houten dit standpunt zou billijken, hetgeen deze uiteraard deed. Terwijl in de eerste jaren na de oorlog de directie van het inmiddels te Leiden gevestigde Legermuseum alle handen vol had om met heel weinig personeel en middelen de zwaar gehavende collecties te ordenen en te herstellen, nam de Minister van Onderwijs P. Gielen in februari 1948 - in opdracht van Koningin Wilhelmina - de trofeeënkwestie op met de Voorlopige Monumentenraad. Zijn gedachte was om telkens een zestal trofeeën over te brengen naar het Rijksmuseum te Amsterdam en het Legermuseum te Leiden en de rest naar de Ridderzaal in Den Haag terug te brengen. Dit idee werd door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg toegejuicht.
Wilde men in gedachten terug naar de aanblik van die zaal in de tijd van Van Deelen en de Grote Vergadering in 1651? Een kleine inspectie van de toestand der trofeeën zou elke illusie dienaangaande snel hebben weggenomen.
1948: Dageraad Inmiddels begon wijlen Dr. R. van Luttervelt, Conservator van het Rijksmuseum, de collectie in het Paleis op de Dam te inventariseren. In betrekkelijk korte tijd was hij daarmede klaar. Hij leverde een knap stukje werk, wetenschappelijk van goed gehalte, waardoor een stevige grondslag voor latere onderzoekingen werd gelegd. Dr. Van Luttervelt stelde 56 Franse en Spaanse vlaggen vast, 72 Indische vlaggen en 35 stokken met enige flarden. Engelse scheepsvlaggen trof hij niet meer aan. Tevens constateerde hij, dat het aantal vlaggen sinds Scheltema's bemoeienis in 1860 opnieuw sterk was verminderd. Hij stelde voor, dat het Rijksmuseum eerst en daarna het Legermuseum vervolgens een keuze zouden maken, waarna de rest naar de Ridderzaal zou worden teruggebracht. Dit zou z.i. zelfs aanleiding kunnen zijn alle buiten gebruik gestelde militaire vlaggen en vaandels naar dezelfde zaal over te brengen. Dr. Van Luttervelt redeneerde dus in de trans van de Minister en van Monumentenzorg; het plan voor een trofeeënmuseum van Scheltema zou in de Ridderzaal herleven. Praktische bezwaren inzake conservering en restauratie werden minder in het oog gehouden. De Kolonel van Houten wees hier echter wél op, waarbij hij zich tevens verzette tegen suggesties in de trant van „sur vous, sans vous”. Met een beroep op uitlatingen van de Koningin zelf in januari en maart 1939 toonde hij aan, dat het Legermuseum de eerste keuze toekwam. Ook deze keer kwam het niet tot een verdeling en overbrenging. De uiteindelijke beslissing was in de commissies en belanghebbenden vastgelopen. Het enige winstpunt was de opstelling van een wetenschappelijke inventaris en documentatie van de trofeeën.
1954-1957: Resultaten en teleurstellingen In de eerste helft van het vorige decennium had men op het Laboratorium van Mechanische Technologie (Afdeling Vezelonderzoek) te Delft proeven genomen met conserveringsmiddelen voor oude textiel. Daaruit was een chemische methode ontwikkeld, die bruikbaar scheen te zijn. De „Shell” had deze kostbare experimenten gefinancierd, welke in 1954 en 1956 werden gepubliceerd. De hoofdzaken van deze methode bestonden uit het wassen van de breekbare textilia, vervolgens het impregneren van de stof door middel van doorzichtige, langzaam drogende plastische kleefstoffen, die bestand zijn tegen zuurstof en ultra- violette straling, zonder dat het weefsel zelf wordt aangetast en tenslotte het plakken op kunstglas, dan wel op daartoe geprepareerde textilia of soepele kunstvezelstof. Daardoor was men in staat om oude vaandeldoeken aan één dan wel aan twee kanten te tonen. Niet alleen kon men conserveren, maar ook restaureren door bijschildering van de ontbrekende delen op de - naar de oorspronkelijke grootte van het doek afgemeten - steunende ondergrond. Zodoende werd het bewaarde gedeelte zichtbaar, maar men kon zich tevens een idee vormen van de oorspronkelijke eenheid; vooropgesteld, dat men over een zodanige documentatie beschikte, dat deze restauratie is verantwoord. Met kennis van zaken had de toenmalige directeur van het Legermuseum, de Kolonel C. A. Hartmans, deze experimenten van nabij gevolgd en besproken met Prof. Dr. Ir. J. W. H. Uytenbogaert en mej. Dr. J. E. Leene, beiden bij uitstek deskundig in deze materie. Daarna, het was inmiddels september 1957, schreef hij hierover naar de Rijksinspecteur van Roerende Monumenten, D. F. Lunsingh Scheurleer, waarbij hij de gedachte naar voren bracht, dat - daar
de trofeeën in het Paleis op de Dam staatseigendom waren - de Staat ook de kosten van het conserveren op zich zou moeten nemen. Ook Kolonel Hartmans toonde zich voorstander van een billijke verdeling van de vaandels, maar legde er de nadruk op, dat het Legermuseum de eerste keuze zou hebben, omdat voordien was toegezegd dat het Legermuseum destijds alle vaandels zou krijgen. Dit laatste was evenwel gebaseerd op schriftelijke mededelingen van hoge autoriteiten, op last van Koningin Wilhelmina gedaan, waarbij men ervan uit was gegaan, dat de trofeeën het bezit waren van de Kroon. De Rijksinspecteur wees er echter op, dat de proefnemingen in Delft nog steeds in een experimenteel stadium verkeerden en dat het Laboratorium aldaar niet als restauratie-atelier was bedoeld. Tevens leek het ogenblik financieel ongunstig. Daarom vond hij het beter nog enige jaren met de restauratie te wachten. Kolonel Hartmans was teleurgesteld, daar hij de indruk had gekregen, dat er binnen korte tijd zeker geen betere methode zou worden gevonden. De toekomst zou hem in dit opzicht gelijk geven; wel zijn nu - 10 jaar later - de gebruikte emulsies en kunstharsen in samenstelling veranderd, maar de hoofdzaken van deze plaktechniek bleven dezelfde. Toch bleken de bezwaren van de Rijksinspecteur steekhoudend, daar men in Delft geen uitrusting, noch tijd had een groot aantal trofeeën ingrijpend te behandelen, terwijl op dat tijdstip bestedingsbeperkingen aan de orde van de dag waren als gevolg van een recessie op economisch gebied.
1959-1960: Actie Smits, onverwachte wending Onverwachts en juist op tijd kwam echter een paar jaren later de oplossing. De toenmalige Hoofdcommies van het Departement van Defensie, de heer F. J. H. Th. Smits, had zich in het najaar van 1959 verdiept in oude Jaarverslagen van het Legermuseum, waarbij hij werd getroffen door de telkens herhaalde ontboezemingen van Generaal Hoefer over de vermeende verwaarlozing van de trofeeën te Amsterdam. Met de herinnering daaraan nog vers in het geheugen, vernam hij in oktober 1959 toevallig, dat deze trofeeën gedurende de verbouwing van het Paleis op de Dam in opgerolde toestand zouden worden opgelegd in een chocoladefabriek te Weesp. De trofeeën in kwestie lagen toen reeds sedert het voorjaar van 1938 in deze toestand op een speciaal daarvoor gemaakt rek in het magazijn van het Paleis en waren daar in 1939 door o.a. Dr. J. W. Wijn en in 1943 door Kolonel van Houten in ogenschouw genomen. Nadat de heer Smits de inventaris van Dr. van Luttervelt had bestudeerd, vatte hij het plan op om voorlopig geheel onofficieel en via andere kanalen eraan mede te werken de collectie in beheer van het Legermuseum te stellen. Zowel de Intendant der Koninklijke Paleizen, Jhr. Sickinghe, als de Raadadviseur ín Algemene Dienst bij het Departement van Defensie, de heer P. Dregmans, zegden alle medewerking toe. Op 23 oktober 1959 bracht de heer Smits een bezoek aan het Paleis, waarbij hij van de collectie de indruk kreeg van „een stoffig en kleurloos geheel, opgeborgen op een metalen rek van buisijzer." De in tule gevatte doeken lagen opgerold op het rek en waar nodig waren deze hoezen in de afgelopen jaren vernieuwd of hersteld. Behalve de kast met vlaggestokken, zag de heer Smits ook nog een met fluweel beklede kist, die geheel was gevuld met snippers en grotere stukken van onbekende vaandeldoeken. Eveneens herkende de heer Smits een drietal trofeeën als paukenschorten. Over zijn bevindingen richtte hij op 2 november 1959 een uitvoerige nota aan de Staatssecretaris van Defensie, de Generaal M. R. H. Calmeyer, waarin de heer Smits met klem adviseerde om stappen te ondernemen, die tot overbrenging naar een stofvrije ruimte in het Legermuseum zouden leiden. Dit als eerste stap tot de uiteindelijke restauratie.
Na een persoonlijk onderhoud van de heer Smits met de Staatssecretaris werd deze laatste kort daarop in audiëntie bij H.M. Koningin Juliana ontvangen. Nadat de Generaal de stand van zaken had uiteengezet, stond de Koningin zonder enige voorwaarden de trofeeën af. Op 16 februari 1960 werden, nadat Jhr. Sickinghe een kort overzicht van de geschiedenis der vaandelkwestíe had gegeven, de trofeeën door hem aan de directeur van het Legermuseum, Kolonel Hartmans, overgedragen. In totaal 128 vaandels en vlaggen, 4 paukenschorten, 2 grote Citadel-vlaggen, een kistje met fragmenten en een collectie ongetelde restanten, werden voorlopig naar een sousterrain van het Departement van Defensie te Den Haag vervoerd, daar de zolders van het Legermuseum te Leiden nog te vochtig waren voor bewaring. Terugblikkend op de lange periode, sinds Generaal Hoefer in 1929 met zijn actie begon, tot aan de uiteindelijke overdracht in 1960 stellen wij vast dat de tijd nu geheel rijp was voor de restauratie van een serie tijdsdocumenten uit de Nederlandse krijgsgeschiedenis, die - hoe vreemd het ook moge lijken - na dit lange en vaak teleurstellende relaas over de trofeeënkwestie, in hun soort hun weerga slechts in Stockholm of Madrid zullen vinden.
1960-1966: Tastbare resultaten en toekomstplannen Medio Februari 1960 begon onder voorzitterschap van Kolonel Hartmans een werkcommissie - waarin zitting hadden de heer J. B. Kist, voormalig hoofd van de IIIe afdeling, mej. Dr. Leene en de heer Smits - met een onderzoek naar de toestand van de trofeeën en naar de mogelijkheden om de restauratie in een regelmatig tempo te doen uitvoeren. Het bleek, dat de aftakeling van de vaandels erger was dan men had verondersteld; zelfs de door Dr. van Luttervelt als „zeer goed" ge kenschetste exemplaren waren niet zonder meer voor expositie geschikt. Contacten met de Textilschule te Krefeld, werden na het aftreden van Kolonel Hartmans als directeur van het Legermuseum afgebroken. Men richtte daarna het oog op de Werkplaats van de Stichting voor Restauratie van Antieke Textiel te Haarlem. Onder leiding van mej. Dr. J. E. Leene en Ir. J. Lodewijks was men in Delft inmiddels begonnen met de restauratie van een klein aantal daartoe uitgezochte trofeeën, waaronder een Spaans ruitervaan, een Russisch vaandel en een paar paukenschorten. De daarbij ontwikkelde en toegepaste werkwijze werd daarna door eerdergenoemde werkplaats overgenomen. Alvorens echter een aantal trofeeën daarheen konden worden overgebracht doken mej. Ir. J. Diehl van bovengenoemde Stichting en de heer Kist letterlijk „in het stof der eeuwen”, bij hun voorafgaand onderzoek naar de hoedanigheid, vorm, motief en maten van de trofeeën. Dit moeizame werk werd in de eerste maanden van 1961 voltooid, waarna de heer Kist een zeer bruikbare werkcatalogus samenstelde, waarin hij de beschrijvingen van Dr. van Luttervelt geheel herzag. Sindsdien zijn tot op heden tientallen trofeeën in Haarlem gerestaureerd, waarvan alle exemplaren - afkomstig uit de Spaanse Successie-oorlog - voorlopig zijn opgehangen in twee zalen van het z.g. „Oude Gebouw” van het Legermuseum, d.w.z. het oorspronkelijke „Pesthuys” te Leiden. Zowel in dit als in het volgende jaar zullen ook Indische trofeeën aan het publiek worden getoond, en wel ná de (momenteel aan de gang zijnde) herinrichting van drie zalen, gewijd aan onze koloniale militaire geschiedenis. De nog niet gerestaureerde exemplaren werden, nadat ook in het „Oude Gebouw” centrale verwarming was aangelegd, van Den Haag naar de depots in Leiden overgebracht, waar zij op hun uiteindelijke restauratie wachten. Deze zal over enkele jaren kunnen zijn voltooid. In de nabije toekomst, wanneer na de restauratie - ook hier - van het voormalige Pesthuys enige grote zalen zullen worden gewijd aan twee hoofdperioden van de Nederlandse krijgsgeschiedenis - nl. de 80-jarige Oorlog en de Spaanse Successie-oorlog - zullen de trofeeën uit die tijden een waardige plaats innemen, waardoor zij als documenten en stille
getuigen betekenis zullen krijgen voor het nageslacht, levend in een maatschappij, waarvan de grondslagen ook in die periode van „bloed, zweet en tranen' zijn gelegd en verstevigd.
Bronnen en Literatuur Afbeeldingen A. Verzamelingen Atlas van Stolk In de verzameling ,,Atlas van Stolk” bevindt zich een ingebonden collectie historieprenten, in 1613 verzameld door de Delftse brouwer en burgemeester W. L. van Kittensteyn, en getiteld: Spieghel ofte Afbeeldinge der Nederlandtsche geschiedenissen etc., waer in vertoont worden de beginselen der Nederlandsche ende Franche troublen, innemingen ende belegeringen van steden ende fortressen, aflesinge van pardoenen, veltslagen ende Schermutselingen ende Oorlogen ter zee etc. tot het besluyten van het bestant etc.” Deze prenten, grotendeels copieën van door F. Hogenberg vervaardigde gravures voor her werk van M. Aitsinger: De Leone Belgico etc. uit 1583/1605 en voor W. Baudartius van Deijnse: „Afbeeldinghe ende beschrijvinghe uit 1616”, zijn evenals de hieronder te bespreken gravure van Dolendo ingekleurd. Op welk tijdstip dat gebeurde, is niet meer na te gaan; in elk geval is de twijfel van J. P. W. A. Smit t.a.p. pagina 45 v. aangaande de betrouwbaarheid van afbeeldingen en kleuren volkomen gerechtvaardigd. De voor ons doel gebruikte afbeeldingen van Hogenberg zijn elders vermeld. Wat de aangebrachte kleuren betreft, de variatie ervan is vrij groot, doch stereotiep. Rood en geel geruite, blauw en geel geschaakte en blauw en wit gebaande vaandels met rode St. Andrieskruisen wisselen af met exemplaren, voorzien van blauwe en witte velden, waarop soms gouden en blauwe kruisen. Ook komen vaandels met rode velden en blauwe zwaarden voor. De reeds besproken vaandeltrofee van Nieuwpoort op fol, 449 (Baudartius fol. 734) toont het muitersvaandel in purper met gouden Madonna en blauwe ruitervanen, met eveneens gouden Madonna en dito skelet, terwijl rechts van het muitersvaandel een trofee blauw en wit gevlamde kwartieren en goud geruite zomen vertoont. Nr.986
Nr.984 Nr.1084 Nr.1091
Gekleurde gravure door B. Dolendo (± 1571 tot na 1629) voorstellende de Slag bij Turnhout in 1597. Rondom de van randschriften voorziene ovale lijst, welke de eigenlijke voorstelling bevat, zijn gekleurde trofeeën weergegeven. In de linker bovenhoek zijn o.a. een rood en geel geruit en een wit en blauw gebaand vaandel afgebeeld, waarvan het laatste behalve het rode St. Andrieskruis ook een rode kwast aan de spits draagt, Een ruitervaan met groen veld, waarin een in rood geklede Madonna in zilveren andorla en welk vaan is voorzien van een gouden kwast beneden en dito franje rondom, siert de rechterbovenhoek, waarin tevens een vaandel met rode schubben op wit veld is te zien. De rechterbenedenhoek toont twee vaandels, geschaakt in respectievelijk rood en wit en rood en geel, waarvan het laatste een geel St. Andrieskruis draagt, Een eveneens rood en geel geschaakt vaandel met een wit St. Andrieskruis komt in de linkerbenedenhoek voor. Daar is ook een vaandel met rood kruis op wit veld afgebeeld met in de rechterbovenhoek een in rood geklede Madonna in gouden andorla. De niet gedetailleerde vlaggen vertonen de kleuren purper, goud, rood en blauw. Opvallend is her grote aantal gescheurde en gerafelde vlaggen, zoals in de gravure is afgebeeld. Evenals bij de gravures van de collectie Van Kittensteyn past ook hier twijfel aan de juistheid van de kleuren en afbeeldingen. Slag bij Turnhout in 1597. Gravure door J. de Geyn (1565-1629). Slag bij Nieuwpoort in 1600. Gravure uit 1602 door Floris Balthasar (± 15621616) Slag bij Nieuwpoort. Gravure door Hogenberg (?) uit ± 1600. Zie ook collectie Van Kittensteyn.
Nr.1197 Nr.1657 Nr. 1660 Nr. 1828
Zeeslag bij Gibraltar in 1607. Anonyme gravure. Verovering Hondurasvaarders in 1628. Gravure door D. van Bremden (± 1587 tot ná 1663). Verovering Zilvervloot in 1628, Gravure waarschijnlijk door I. Hondius (Geb. 1593, Best, vóór 1633). Zeeslag bij Duins in 1639. Gravure waarschijnlijk door C. H. J. Visscher (16291658).
Afdeling Historische Personen: Prins Maurits in 1619. Gravure door W. J. Delff (1580-1638). Topografische Atlas Gemeente-archief Amsterdam F. M. Hist. 5681: Overbrenging trofeeën naar Amsterdam in 1806, gravure door C. Bogerts (17451817). K. O. G. Atlas van Eck W 4-114: Idem sepia door E. S. Witkamp (1854-1897). Nr.16008 Intérieur Grand Salon du Paleis Royal in ± 1810, gravure is anoniem. Nr.16027 Burgerzaal Koninklijk Paleis naar het W. in ± 1825, gravure is anoniem. Nr.16086 Idem in ± 1860. Litho door W. Hekking jr. (1825-1904). ---Idem vóór 1929, fotografie. A.2650 Idem ná 1929, foto Arthur Klitzsch, Den Haag. A. 2651 Idem naar her Oosten ná 1929, foto Klitzsch. ---Idem naar her Westen ná 1929, foto Klitzsch. 14142 Idem W. ingang van opzij ná 1929, foto Klitzsch. Gemeente-Archief Den Haag Prenten Binnenhof nr. 3, Interieur Ridderzaal in 1768. Tekening H. Pothoven (17281793). Prentenkabinet R.U. Leiden M 413 (108) serie 5 nr. 8. Intocht Alva in Brussel in 1567, gravure is anoniem. Kon. Bibliotheek Brussel Ms. 15662, Serie van 55 gekleurde tekeningen van ruiters en vaandrigs met vaandels uit Mechelse Garnizoenen - periode 1577-1583, waarschijnlijk door Cornelis de Gorter. Kopie hiervan, in 1911 door Gen. F. ten Raa vervaardigd, in Prentenkabinet Nederlands Legermuseum. Voor de betekenis van deze serie zie Smit t.a.p. p. 48. Bibliothèque Nationale te Parijs M.s. getiteld: „Les Triomphes du Roy Louis le Grand . . . représentées par les Drapeaux qui ont été pris sur les Ennemis de sa Majesté . . . et qui ont esté apportés en cérémonie dans l'Eglise de Nostre-Dame de Paris depuis 1674 jusques à la fin de son Règne." Kopie hiervan, in 1908 door J. Hoynck van Papendrecht vervaardigd, in bibliotheek Nederlands Legermuseum. Het Louvre te Parijs Schilderij A. P. v. d. Venne (1589-1662) uit 1616, voorstellende een allegorie op de sluiting van het Twaalfjarig Bestand. Op de linkerzijde liggen wapens, uitrustingsstukken en ook vaandels. Voor afb. zie Catalogus van tentoonstelling „La vie en Hollande au XVIIième siècle” (Paris 1967) nr. 307 en pl. 90-91. Mauritshuis Den Haag Interieur Ridderzaal Den Haag 1651. Schilderij door D. van Deelen (16051671). In bruikleen afgestaan aan het Rijksmuseum Amsterdam. Idem in 1779. Schilderij door H. Pothoven (1728-1793).
Rijksmuseum Amsterdam Vaan met opdracht Koning Lodewijk Napoleon b.g.v. overbrenging trofeeën naar Amsterdam in 1806, foto 482-5 naar origineel. Prentenkabinet Nederlands Legermuseum, Leiden Reeks van met heraldische kleuren aangeduide trofeeën uit de Spaanse Successieoorlog. Gravure uit 1713 door H. Pola (1676-1748) voor Anna Beek te Amsterdam vervaardigd, 106 x 96, getiteld: „Les Drapeaux, Etendarts, Timbales etc. Prises dans cette Dernière guerre par les armes victorieuses de L.H.P, et qu'on voit suspendus dans la grande sale de la cour a la Haye I'An M.DCCXIII". Zie Atlas van Stolk, Nr.501 Idem anonieme gravure uit 1713 van dezelfde, door D. C. Woudenberg meer horizontaal ingedeelde reeks, groot 61 x 52, getiteld: ”Theatre des Trophees Pacifiques, qui contient le tres grand Nombre des Enseignes, Etandars et Timbales que les Hollandois ons pris dans la derniere Guerre." Plaat op 5 juli 1713 door Allard in Amsterdam ten verkoop gehouden. Zie Atlas van Stolk 3413. Nr.500 Verovering van Russisch vaandel in de Slag bij Bergen in 1799. Kopie gekleurde tekening door Dirk Langendijk (1748-1805). Langendijk vervaardigde een groot aantal gravures en sepia's betrekking hebbende op de gebeurtenissen in 1799, waarvan twee verschillende voorstellingen geven van de Slag bij Bergen en de verovering van een Russisch vaandel, welke laatste in details in bovenvermelde tekening is uitgebeeld. B. Gedrukte werken W. Baudartius van Deijnse: „Afbeeldinghe ende beschrijvinghe van alle de veldslagen, belegeringen ende and're notable geschiedenissen . . . onder het beleydt van den Prince van Oraengien ende Prince Maurits de Nassau . . . (Amsterdam 1616).” De gravures zijn kopieën van F. Hogenberg uit De Leone Belgico'' (1583). Zie fol. 54, Onthoofding Egmond en Hoorne in 1568. Zie fol. 56 Slag bij Jemmingen 1568. Zie fol. 94 Inneming van Bergen 1572. Zie fol. 734 Slag bij Nieuwpoort 1600. Detail. Du Mont: Oorlogskundige Beschrijving van de veldslagen en belegeringen etc. (van) den Prins Eugenius van Savoye, den Prins en Hertog van Marlborough en den Prins van Oranje en Nassau-Vrieslant, dl. I (Den Haag 1729). Van de talloze hierin voorkomende gravures van Huchtenburg is een detail genomen uit de op p, 90 gegeven voorstelling van de Slag bij Turijn (nr. 23) in 1706. Achille Iubinal: - La Armeria Real de Madrid, dl. I-III (Parijs ± 1840). Zie I p. 13 Bandera de San Iago. Zie II p. 8 Bandera de San Christobal. Zie III p. 37 Banderas de Lepanto 1571. J. P. W. A. Smit - t.a.p.: - Zie p. 12 Gevecht bij Bergen in Henegouwen 1572. Naar prent F. Hogenberg in M. Aitsinger - De Leone Belgico etc. (1583). - Zie p. 13 Herovering Loevestein 1570. Hogenberg in Aitsinger. A. en B. Bruckner: - Schweizer Fahnenbuch (St. Gallen 1942). Zie p. 17-19, kopieën in natura uit 1491 van in de slag bij Sempach (1386) buitgemaakte banieren. Zie p. 175 no. 114-116 aangaande Spaanse vaandels. J. Gauch: - Fahnen erbeutet in den Schweizerkriegen (1939 Luzern).
Gauch vervaardigde 38 gekleurde tekeningen van afbeeldingen van trofeeën op fresco's in de St. Franciscuskerk te Luzern. J, Laver: - Isabella' s Triumph (London 1947): - De Vlaamse hofschilder Denijs van Alsloot (± 1570-± 1625) maakte een serie van zes schilderijen van een optocht ter ere van Isabella in Brussel in 1615. Twee daarvan, in het Victoria en Albert Museum te Londen, stellen de optocht der gewapende schuttersafdelingen op het marktplein voor. De kleuren en motieven van hun vaandels zijn van belang; zie afbeelding II en V. L. van Puyvelde: - L'Ommegang de 1615 à Bruxelles (Brussel 1960). Zie boven en vooral afbeelding V en VI. - Historie Universelle des Armées, vol. 2 (Parijs 1966) p. 206-207. Détail schilderij D. van Alsloot, voorstellende defilé schutterij van Brussel met vaandels. Gedrukt in originele kleuren. Bruno Molajoli: - II Museo di Capodimonte (Napels 1961). In dit Napolitaanse museum bevindt zich een serie van 7 tapijten met taferelen uit de Slag bij Pavia in 1525, naar kartons van Barend van Orley (± 1488-1542). Zie PI. LXXXVI, vaandel met rood Bourgondisch kruis op wit veld. Archiefstukken Rijksarchief Den Haag - Archief Staten-Generaal nr. 1998-5001. Lias 1703 betr. Eekeren. Staatsarchieven Simancas - G. A. Legajo 72-114 betr. vaandels, standaards en wimpels Staatsieschip Philips II in 1567. Archief Nederlands Legermuseum Leiden - Bundels correspondentie trofeeën Amsterdam 1931-1932, 1938-1939 en 1943-1960. Geschiedenis A. 80-jarige oorlog Raymond de Beccarie de Pavie: - Instructions sur le Faict de la Guerre (Uitgave 1954 te Londen door G. Dickinson naar de uitgave van 1548 te Parijs). Leonhardt Fronsperger: - Von Wagenburgt umb die Veldleger (Frankfort 1573). - Vom Kayserlichen Kriegsrechten, Walesitz und Schulthändlen, Ordnung und Regiment etc. (Frankfort 1596). Bernardin de Mendoce: - Commentaires memorables . . . des guerres de Flandres & Pays Bas depuis l'an 1567, jusques à l'an mil cinq cens soixante & dix sept (Parijs 1591). Anthonis Duyck: - Journaal 1591-1602. In drie delen uitgegeven door L. Mulder in Den Haag/ Arnhem in 1862-1866. Everhard van Reyd: - Historie der Nederlantscher Oorlogen begin ende Voortganck tot den Jaere 1601 (Leeuwarden 1650). Pieter Bor: - Vervolch van de Nederlantsche Oorloghen (Amsterdam 1621). Flavii Vegetii remati comitis aliorumque aliquot veterum de re militari libri etc. (Leiden 1607), Emanuel van Meterent - Commentarien ofte Memorien van den Nederlantschen Staet, Handel, Oorloghen (Londen 1610).
J. J. von Wallhausen: - Kriegskunst zu Fuss (Oppenheim 1615). - Defensio Patriae oder Landtrettung (Frankfort 1621), Henricus Hondius: - Korte beschrijvinghe etc. der fortificatie (Den Haag 1624). J. Commelijn: - Wilhelm en Maurits van Nassau, Princen van Orangien, Haer Leven en Bedrijf (Amsterdam 1651). T. J. G. ten Raa en F. de Bas: - Het Staatsche Leger, dl. I (Breda 1911), dl. II (Breda 1913). J. J. van den Hoek: - De veldtocht van Prins Maurits in 1597 (Diss. Den Haag 1914). J. Brouwer: - Kronieken van Spaanse soldaten uit het begin van den tachtigjarigen oorlog (Zutfen 1933). J. W. Wijn: - Het krijgswezen in de tijd van Prins Maurits (Diss. Utrecht 1934). - Krijgsgeschiedkundige aantekeningen van Johan den Middelste van Nassau (Werken Hist. Gen. Utrecht 3e serie nr. 76, 1947). Werner Hahlweg: - Die Heeresreform der Oranier und die Antike (Berlin 1941). L. van der Essen: - Kritisch onderzoek betreffende de oorlogvoering van het Spaanse leger in de Nederlanden in de XVIe eeuw, nl.de bestraffing van opstandige steden (Mededelingen Kon. Vlaamse Ac. voor Wetenschap etc. Kl. der Letteren XII Nr. 1, 1949). - Dl. III Onder Don Juan en de eerste jaren van Alexander Farnese (1577-1578) (Mededelingen etc. XV nr. 4 1953). - De betekenis en de eredienst van het vaandel in het Spaanse leger der Nederlanden in de XVIe eeuw (in Miscellanea Historica in honorem Alberti de Meyer - Leuven 1946). J. van Oss: - Soldaat in Spanje (De Intendance, Jrg. 11 nr. 6, Juni 1966). B. Spaanse Successie-oorlog - Recueil van verscheyde Placaten, Ordonnantien, Resolutien, Instructien etc. 15901688 (Den Haag 1689). Johan Boxel: - Vertoogh van de Krijghs-oeffeninge (Den Haag 1670). - Articul-Brief voor de Militie der Vereenighde Nederlanden (Den Haag 1716). J. Révol: - Histoire de l'Armée Française (Parijs 1929). H. Belloc: - The tactics and strategy of the great Duke of Marlborough (Bristol 1933). Winston S. Churchill: - Marlborough, his life and timer, dl. II (Londen 1934), dl. III (Londen 1936). J. W. Wijn: - Het Staatse Leger, dl. VIII, bd. I (Den Haag 1956) bd. II (1959} en bd. III (1964). C. Inval in Noord-Holland 1799 - Oeficile Berichten tot de Veldtocht in 1799 (1800?). L. C. Vonk: - Geschiedenis der landing van het Engels-Russische leger in Noord-Holland . . . in den jare 1799, dl. I (Haarlem 1801). M. MacCarthy: - Histoire de la Campagne faite en 1799 en Hollande (Paris 1818). C. R. Th. Krayenhoff:
- Geschiedkundige Beschouwing van den Oorlog op het grondgebied der Bataafsche Republiek in 1799 (Nijmegen 1832). Ed. Gachot: - Les campagnes de 1799: Jourdan en Allemagne et Brune en Hollande (Parijs 1906). H. A. Ritter: - Een Russisch verhaal van den veldtocht in Noord-Holland in 1799 (Milit. Spectator 1914 Suppl. nr. 1). L. Uyterschout: - Beknopt overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Nederlandsche Krijgsgeschiedenis van 1568 tot heden (Kampen 1935). Heraldiek J. L. M. Graafland en A. Stalins: - Heraldische Encyclopedie (Den Haag 1952). F. Pama en H. Brouwer: - Heraldiek, oorsprong, ontwikkeling en het tekenen van wapens (Alkmaar 1949). Restauratie Hermine Bach: - Ueber die Erhaltung alter Fahnen (Zeitschr. f. Hist. Waffenk. III Heft 6, 1902-1905). W. Erben: - Ueber die Behandlung alter Fahnen und Standarren (Zeitschr. F. hist. Waffenk. III, Heft 8, 1902-1905). E. von Ubisch: - Alte Fahnen und Erhaltung (Zeitschr. f. hist. Waffenkunde III, Heft 9 1902-1905). R. Sieders: - Hoe beschermen wij historische Textilia? (Kerstnummer „Olie", Shell, 1954). R. Sieders, J. W. H. Uytenbogaert, J. H. Leene: - Het restaureren en conserveren van oude weefsels en weefselfragmenten (Bulletin Kon. Ned. Oudh. Bond 6e serie Jrg. 9 Afl. 4 Sept. 1956). Detlef Lehmann: - Die Konservierung von Fahnen (Zeitschr. d. Gesellsch. f. hist. Waffen- und Kostümk. Heft 2 1963). A. von Reitenstein: - Zur Frage der Fahnenkonservierung (Zeitschr. d. Gesellsch. f. hist. Waffen- und Kostümk. Heft 2 1963). Mechtild Lemberg: - Bemerkungen zu verschiedenen Methoden der Fahnenkonservierung (Zeitschr. d. Gesellsch. f. hist. Waffen- und Kostümk., Heft 1, 1964). J. M. Diehl: - Het conserveren van vlaggen en vaandels (Jaarverslag Werkplaats Herstel Antieke Textiel, Haarlem 1964). Vlaggen, Vaandels A. Algemeen W. Fuchs: - Fahnen und Feldzeichen im 16. Jahrhundert (Zeitschr. f. Heeres- und Uniformkunde 1938). O. Neubecker: - Fahnen und Flaggen (Leipzig 1939).
B. Nederlandse trofeeën R. Gerard: - The Heraldry, Conservation and Restaration of Flags (Bulletin, South-Afr. Mus. Ass., nr. 8, Vol. IV, Dec. 1948). J. de Riemer: - Beschrijving van 's Gravenhage, dl. I, le stuk (Delft 1730). - Echte en Naauwkeurige Beschrijving der Plegtige Overbrengst en Optocht der Zegeteekenen, overgebragt van de Groote Loterij-zaal in Den Haag in een der Vertrekken van het Stadhuis te Amsterdam (Amsterdam 1806). P. Scheltema - Rapport aan Z.M. den Koning over de veroverde vlaggen des Rijks, geplaatst in 's Konings paleis te Amsterdam (Aemstel's Oudheid, dl. IV 1861). C. G. H.: - De Russische vaandels veroverd in den Slag bij Bergen op 19 September 1799 (Milit. Spect. 1899). H. Brugmans: - Van Raadhuis tot Paleis. Documenten betreffende den Overgang van het Amsterdamse Stadhuis tot Koninklijk Paleis (Amsterdam 1913). Gen. Niox: - Drapeaux et Trophées aux Invalides (Parijs 1921). Le Duc de Guise: - Les Timbaliers des régiments de Cavallerie Colonel Général et Villeroy (Carnet de la Sabretache 1929). H. A. Ritter: - De vaandels in het Koninklijk Paleis te Amsterdam (Ons Leger 1932). Jean Regnault: - Notes sur les drapeaux des armées royaler sous le règne de Louis XIV (Carnet de la Sabretache 1935). J. P. W. A. Smit: - De Legervlaggen uit den aanvang van den 80-jarigen oorlog (Assen 1938). L. Lejeune: - Un drapeau d'Austerlitz (Carnet de la Fourragère 1948 8e serie). R. van Luttervelt: - Beredeneerde Inventarislijst van de verzameling oude vlaggen aanwezig op het Koninklijk Paleis te Amsterdam, opgemaakt april 1948 (getypt ex.).