XV
NEDERLANDSCHE POSTZEGELS ONTWORPEN DOOR: EERSTE R I J ! M. DE KLERK, N. J. VAN DE VECHT, CHR. LEBEAU, S. II. DE ROOS. TWEEDE R i j : J. TOOROP, W. A. VAN KONIJNENBURG, J. TOOROP. DERDE R i j : P. A. H. HOFMAN, W. A. VAN KONIJNENBURG, P. A. H. HOFMAN. VIERDE R i j : G. RUETER, ZWEEDSCH LIEFDADIGHEIDSZEGEL, DR. J. VETH.
XVI
OSWALD WENCKEBACH.
DUIVELTJE (BEELDHOUWWERK).
fc. OSWALD WENCKEBACH.
HET BED (iIOUTSNEDIi)
D
PHILATELISTISCH NIEUWS,
73
PHILATELISTISCH .NIEUWS. Voor den postzegel-verzamelaar is het een gulden tijd; ik geloof niet dat er ooit zooveel nieuwe zegels verschenen zijn als in de laatste jaren. En niet alleen uit noodzakelijkheid, omdat uitbreiding van grondgebied, vermeerdering van koloniën of een veranderde regeeringsvorm zulks noodig maakte. Neen, er werden om zoo te zeggen... aanleidingen gezocht om een nieuwen postzegel of een nieuwe serie te doen verschijnen. Zoo iets is op zijn tijd misschien wel eens noodig, evenals dat men zich af en toe een nieuwe jas, das of hoed aanschaft, zichzelf ietwat moderniseert, en overbodig was het ten onzent bijv. niet dat men de—als ornamentcompositie beslist voorwereldlijke — cijferzegels eens vervangen ging door andere, die van een moderner opvatting getuigden. Ook de zegels met beeltenis van de koningin waren wel wat ,,uit den tijd." Wij mogen als bekend onderstellen, dat men door een nationale prijsvraag getracht heeft een beter ontwerp te verkrijgen en tevens dat het resultaat maar matig geweest is, d.w.z. van een portretzegel is niets moois voor den dag gekomen. Van de bekroonde ontwerpen zijn toen een drietal uitgevoerd; het leeuwtje in den tuin, van M. de Klerk, het posthoorntje van S. H. de Roos, en het cijfer in een overhoeksch vierkant van N. J. v. d. Vecht. Bij de beoordeeling van ieder ontwerp voor toegepaste kunst moeten wij uitgaan: van het doel, van de bruikbaarheid en van de schoonheid. Is het schoon en onbruikbaar, dan beantwoordt het niet aan het doel; is het bruikbaar en onschoon, dan zijn wij geen stap verder gekomen in de goede richting. De bruikbaarheid van den postzegel vooropgesteld, zal het ontwerp ons dus het land van herkomst en de waarde duidelijk moeten laten zien. Een Nederlandsche postzegel zonder „Nederland" erop lijkt mij onjuist en een weggemoffelde aangifte van de waardebepaling evenzeer. Het gaat er dus bij het cijferzegel in de eerste plaats om, dat het cijfer en het woord „Nederland" tot een harmonische eenheid verwerkt zijn. Wil men hieraan toevoegen een of ander symbool, dat op Nederland of op de Posterijen slaat, a la bonne heure, maar het moet een „toevoeging" blijven, die mede in de geheele compositie is opgelost. Nu lijkt mij in het door velen geroemde zegeltje van De Klerk die toevoeging van „het leeuwtje in Neerlands tuin," een symbool dat o.a. veel als watermerk voor papier gebruikt is, te domineerend en voor de kleine ruimte te weinig silhouetteerend. Het verwart in het kleine bestek tot een te volle ornamentale vulling, zonder massa-verdeeling. Juist het kleine formaat is een factor waarmede zeer zeker rekening gehouden moet worden. In dit opzicht zijn èn het zegeltje van de Roos èn dat van v. d. Vecht uitstekend geslaagd. Dat van de Roos moge niet zeer „modern" van vinding
74
PHILATELISTISCH NIEUWS.
G
zijn, het is beschaafd en goed, het is overzichtelijk, juist van indeeling, met een zorg voor datgene waar het op aan komt: de cijfers en de letters. De Roos heeft begrepen dat dit zijn uitgangspunt moest zijn. Bij het zegeltje van Van de Vecht omsluit het trapjes-motief, waarin het woord Nederland gegrepen is, op uitstekende wijze het cijfer. De bijkomstigheden zijn „bijkomstig" gebleven. Met deze beide zegeltjes hadden wij het voorloopig wel kunnen doen. Maar daar kwamen nu de „aanleidingen" tot nieuwe zegels: de weldadigheid, het jubileum van Hare Majesteit, het eeuwfeest der reddingsmaatschappij, enz. En helaas deze oorzaken hadden groote gevolgen. Beroemde kunstenaars werden aangezocht, hun talenten op een nieuwen postzegel te beproeven: Toorop, Konijnenburg, Hofman en Lebeau maakten ieder op hunne wijze iets dat... nu ja eigenlijk geen postzegel is geworden. Laat ons beginnen met vast te stellen dat er een essentieel verschil is, en moet zijn, tusschen een postzegel en een sluitzegel, en dan dat de postzegel in het kleine bestek een decoratieve compositie moet zijn, gedacht en geëigend voor dit vakje van een paar vierkante centimeters groot. De eerste voorwaarde houdt dan ook in, dat, al kan het doel — in casu de weldadigheid of het jubileum — op het zegel onze aandacht vragen, de naam van het land en de waarde van het zegel niet minder verzorgd moeten zijn. De tweede eisch, die van een decoratieve compositie in een vakje van eenige vierkante centimeters, bepaalt het meer of minder „vlakke" van de teekening, het meer of minder gedetailleerde van het hoofdmotief en van de ornamentale vulling. Beschouwen wij in dit verband de zegels van Toorop, Konijnenburg en Hofman, dan blijken zij feitelijk geen van alle aan de gestelde eischen te voldoen. De weldadigheids-zegeltjes van Toorop zijn als decoratieve vulling misschien nog de meest geslaagde, maar het zijn meer s l u i t zegels dan p o s t zegels geworden. Met Konijnenburg heeft men een misgreep gedaan voor de jubileumzegels. Noch een jubileums-gedachte, die iets van feestelijkheid zou kunnen suggereeren, noch een markant portret van Hare Majesteit, noch een schoone decoratieve compositie is in een der twee ontwerpen verwezenlijkt. Het ietwat Roomsch-aandoend juffertje op een troon in een soort kerk is ongetwijfeld in veel grooter formaat ontworpen en heeft door de te sterke verkleining alles ingeboet, wat misschien (?) in een tegeltableau bijv. tot zijn recht was gekomen. Het is voor dit kleine formaat zelfs nog te veel gedetailleerd, en daarbij mist het een schoonen, strakken contour, die de teekening zou kunnen beheerschen. In de wijze van uitvoering is het bovendien een soort amphibie, d.w.z. het doet door de symmetrie eenigszins decoratief aan, terwijl het door de wijze van uitvoering een perspectivische diepte en een zeker relief heeft gekregen.
D
PHILATELISTISCH NIEUWS.
75
De portretzegel door Konijnenburg is al even tweeslachtig; ware het een goed eenvoudig portret geworden, zooals dat door Jan Veth op de laatste portretzegels, wij zouden er t o t o p z e k e r e h o o g t e vrede mede gehad hebben. Nu echter is het een portret dat geen beeltenis van de koningin is, geflankeerd door vrouwenfiguurtjes en ornament, die zijn „toegevoegd" om er iets modems of iets eigens van Konijnenburg aan te geven. Noch de beide juffertjes ter weerszijde van den kop, noch de krullaria er onder, completeeren de compositie, maken er één geheel van. Het ding i s g e e n c o m p o s i t i e i n h e t k a d e r , geen overwogen vulling en verdeeling van het vlak. Hofman's zegels zijn mij helaas ook tegengevallen. Beide zegels voor het jubileum van de Nederl. Reddingsmaatschappij (waarom zijn zij ongelijk van formaat en vorm) zijn de een zoowel als de ander niet geworden wat ze hadden kunnen zijn. Het zegeltje met boven de beide herinneringsjaartallen en onder de waardebepaling mist (waarom?) het woord Nederland, en de symbolische beteekenis van de uitgifte dezer zegels is aangeduid door woeste golven, waarachter de zeilen van schepen zichtbaar zijn. Deze illustratie is echter een fragment van een doorloopend fries, waarvan een moot je afgeknipt is, en daar alles in één kleur gehouden werd, zonder schaduw of halftint, is de kiel van een der scheepjes als een gedeelte van een golf geworden. Het andere zegel, waarvan het ornamentale gedeelte om de middenas symmetrisch is, vertoont een figuur, dat een oningewijde nooit zou kunnen definieeren. In dit speciale geval, waar het gemaakt werd om bij het publiek sympathie voor een goed doel te wekken, is een dergelijke verborgen symboliek niet op zijn plaats. Bij nader overwegen en beschouwen, kunnen wij er een ge(ver)styleerde reddingsboot in bespeuren; maar evenzeer had het een vogel kunnen zijn. Als beeld met tegenbeeld,d.w.z. als contrast van silhouet met achtergrond, is het onduidelijk en verward geworden. Het nieuwe, thans verschenen, zegeltje ontworpen door Lebeau, bestemd om het hoorntje van De Roos en het vierkantje van v. d. Vecht te vervangen, is al even onrustig. Het cijfer en de vogel daarboven en de golven er naast hebben alle drie naar verhouding evenveel wit, waardoor geen van deze deelen domineert en een rustpunt voor het oog is. Ook de afstand tusschen vogel en cijfer is te kort, zoodat in het cijfercirkeltje op zich zelf achtergrond en cijfer gelijke massa verhouding hebben. Had de vogel geen slipjes meer naar beneden, of waren de zijvleugels van den uit zee opstijgenden cirkel niet doorgetrokken en het cijfer niet tot aan den hals van den vogel gebracht, dan ware er van 't ontwerp iets te maken geweest, nu is het rommelig geworden. De Kamer van Koophandel voor Haarlem en Omstreken, indertijd
y6
PHILATELISTISCH NIEUWS.
D
door het Hoofdbestuur der Posterijen om advies gevraagd, schreef o.a.: „Wat nu de ons ter beoordeeling gezonden ontwerpen van Lebeau betreft, merken wij in de eerste plaats op, dat het telkens veranderen van formaat van postzegels voor den handel hinderlijk en onpraktisch is, zoodat wij reeds uit dien hoofde de nieuwe serie niet met ingenomenheid zouden begroeten. Het komt ons voor (en dit onderschrijven wij gaarne, R. W. P. Jr.) dat het bestaande groene zegel van 2V2 cent (posthoorn) volkomen voldoet aan de eischen van bruikbaarheid, formaat en uiterlijk; zoodat wij zouden willen adviseeren, dit zegel te bestendigen en de overige drukwerkwaarden alle naar dit type te doen veranderen. De ter beoordeeling gezonden ontwerp-zegels staan naar ons inzien achter bij het zooeven bedoelde zegel, weshalve wij in overweging zouden geven, niet tot uitgifte eener serie volgens het ontwerp over te gaan". De internationale postzegeltentoonstelling in September van het afgeloopen jaar te 's-Gravenhage gehouden bracht ons ook een nieuwen portretzegel door Jan Veth ontworpen. Nu is Jan Veth zeker meer dan Konijnenburg of iemand anders de man om een goed portret van H.M. te teekenen; maar of hij daarnaast van het zegel een „modernen postzegel" kan maken betwijfelen wij. Zijn postzegeltje is dan ook als geheel noch door opvatting, noch door ornamentiek iets van dezen tijd geworden; de vullingen in de hoeken, zoowel als het geheel loszwevende kopje hebben iets conventioneels. Zoo'n postzegel had in plaats van in 1924 even goed een vijf-en-twintig jaar vroeger verschenen kunnen zijn; hij geeft geen beeld van de nieuwere opvattingen op het gebied der decoratieve grafiek. Een laatste zegeltje, het allernieuwste op dit gebied, is het weldadigheidszegeltje door Rueter ontworpen. Ook Rueter is iemand die in staat is van zoo'n zegeltje iets te maken, en laat ons beginnen met te zeggen dat hem dit ook ten deele gelukt is. Er zit in zijn zegelt je een begrip van goede verdeeling van het vakje; van evenwichtigheid tusschen letters, cijfers en het weldadigheids-motief, in casu het kinderkopje. Hij heeft alleen t e v e e l willen geven. Niet tevreden met een vroolijk lachend kopje, flankeerde hij dit door twee engelen, die natuurlijkerwijze heel klein moesten worden en nog vrij gedetailleerd werden. Daarbij bracht hij in het kopje nog schaduw, d.i. relief aan, waardoor het aardige kopje een beetje op een ouderwetsch plakplaatje is gaan lijken. Nu is het bij dit zegeltje, dat uitsluitend ter wille van de weldadigheid uitgegeven is, niet zoo heel erg dat de symboliek wat o v e r weegt — het houdt daarom het midden tusschen een post- en een sluitzegel, maar dan had het misschien toch wat eenvoudiger en sterker van effect kunnen zijn. Wij reproduceeren hierbij ook een Zweedsch zegeltje voor een soortgelijk doel, en het komt mij voor dat hiervan sterker suggestie uitgaat. Intusschen is Rueter's zegeltje lang niet het minste, maar beter vind ik nog zijn ont-