Collecting Data from Energy Certification to Monitor Performance Indicators for New and Existing buildings
Model Project 4 / Nederland Gegevensverzameling op basis van energie prestatie certificaten voor woningen en woongebouwen van de woningcorporaties TBV Wonen en WonenBreburg in Tilburg
BuildDesk Benelux BV Arnhem, Nederland Januari 2008
with the support of
Coordinator:
Contract N°: EIE/05/097 Institut Wohnen und Umwelt, Darmstadt / Germany Project duration: Jan 2006 - Dec 2008
The sole responsibility for the content of this publication lies with the authors. It does not necessarily reflect the opinion of the European Communities. The European Commission is not responsible for any use that may be made of the information contained therein.
-1-
Auteurs: Ir. Gerelle van Cruchten Ing. Richard Oomen Ing. Bart van Schalm
BuildDesk Benelux BV, Arnhem, januari 2008 BuildDesk-No.: 080016 BuildDesk Benelux BV Nieuwe Plein 3 5807 AN Arnhem www.builddesk.nl
-2-
Contents
1
Samenvatting........................................................................................... 5 Doelstellingen van het DATAMINE Project ............................................................................... 5 Status van de invoering van Energie Prestatie Certificaten in Nederland................................. 6 Het DATAMINE Model Project in Nederland............................................................................. 6 Geanalyseerde woningvoorraad ............................................................................................... 7 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................... 7
2
3
Beschrijving van het Nederlandse Model Project ................................ 9 2.1
Doelen en belangrijkste actoren .................................................................................. 9
2.2
Gegevensverzamelingsmethode ............................................................................... 10
Data Evaluatie........................................................................................ 12 3.1 Algemene statistieken ................................................................................................ 12 Karakteristieken van de woningvoorraad ................................................................................ 12 Aantal gebruikte parameters ................................................................................................... 14 3.2 Thermische schil en de energievraag van de woningen ......................................... 15 Gemiddelde U-waarde in relatie tot bouwjaar ......................................................................... 15 Verdeling van U-waarden gerelateerd aan constructie oppervlak .......................................... 18 3.3 Installaties.................................................................................................................... 22 Algemeen ................................................................................................................................ 22 3.4 Totale energie prestatie van de woningen................................................................ 28 Primair energiegebruik ............................................................................................................ 28 Energie Index (EI) ................................................................................................................... 31 Energie Label (A-G) ................................................................................................................ 32 3.5 Economische prestatie ............................................................................................... 35 Huur en energie kosten (= totale woonlasten) ........................................................................ 35
4
Conclusies en aanbevelingen .............................................................. 36 4.1 Prestatie van de woningvoorraad.............................................................................. 36 Conclusies............................................................................................................................... 36 Aanbevelingen ........................................................................................................................ 36 4.2 Datamine methode en data structuur........................................................................ 36 Conclusies............................................................................................................................... 36 Aanbevelingen ........................................................................................................................ 37 Perspectieven voor toekomstige monitoring activiteiten ......................................................... 37
5
Gebruikte literatuur ............................................................................... 38 -3-
-4-
1 Samenvatting Doelstellingen van het DATAMINE Project Het uitgangspunt van DATAMINE is het gebrek aan kennis over de daadwerkelijke staat van de Europese gebouwenvoorraad en de toegepaste renovatieprocessen. Dit kennisgebrek kan als grote hindernis worden gezien voor het op efficiënte wijze treffen van maatregelen om het energieverbruik van gebouwen te verminderen. Het idee van DATAMINE is om Energie Prestatie (EP)Certificaten als gegevensbron te gebruiken voor monitoring. Gezien de grote verscheidenheid van gebouwen en certificaattypes in Europa en de zeer uiteenlopende status van nationale implementatie van de EPBD kan een algemeen monitoringsysteem slechts op de lange termijn worden ingevoerd. Dit is dan ook geen doel van DATAMINE. De doelstellingen van DATAMINE zijn: - het opdoen van basiservaringen met gegevensinzameling, - het analyseren van de gegevens op een praktisch niveau, en - het trekken van conclusies voor het opzetten van geharmoniseerde monitoringsystemen. Daarom worden Modelprojecten uitgevoerd in 12 lidstaten van de EU. In elk Modelproject worden de gegevensinzameling en de monitoring op basis van EP-Certificaten op kleinschalig niveau getest. Elk Model Project heeft een individuele aanpak, gericht op verschillende typen en gebruiksvormen van de gebouwen, vormen van certificatie, methodes van gegevensverzameling en monitoringdoelen – afhankelijk van de belangen van de betrokken actoren. Dienovereenkomstig, onderzoekt elk Modelproject verschillende vormen van nationale certificatie of gegevensverzameling. Dit rapport beschrijft de ervaringen en resultaten van het Nederlandse Model Project. Gelijksoortige rapporten zijn beschikbaar voor de andere Model Projecten van DATAMINE. Een overzicht van de meest relevante resultaten van alle Modelprojecten wordt gegeven in het DATAMINE Synthese Rapport SR2 " Data Collection from Energy Certificates – Experiences and Analysis”.
-5-
Status van de invoering van Energie Prestatie Certificaten in Nederland EP Certificaten worden in Nederland wettelijk ingevoerd vanaf Januari 2008 voor gebouwen op het moment van bouw, huur of verkoop (zie figuur 1 voor meer details (bronnen: [ BEG2006 ] en [ REG2006 ]). Fig. 1:
Status van de invoering van Energie Prestatie Certificates introduction in Nederland
Regelgeving vastgesteld door overheid
ja
Van kracht met ingang van
1 januari 2008
Beschikbaarheid EP Certificaten woongebouwen utiliteitsgebouwen
1 jan 2008 / 1 jan 2009
1)
1 januari 2008 Asset Rating
Operational Rating
ja
nee
ja
nee
ja
nee
ja
nee
Woongebouwen nieuw
2)
bestaand
3),4)
Utiliteitsgebouwen nieuw
5)
bestaand 1) 2) 3) 4) 5)
4)
1 januari 2009 in het geval dat een woningcorporatie besluit haar gehele woningvoorraad in één keer te certificeren. gebruik makend van een gecertificeerde berekening van de Energie Prestatie Coefficient (EPC) conform het BouwBesluit en de Nederlandse norm NEN5128 - Energie Prestatie van Woongebouwen, voor het eerst geintroduceerd in 1995. een gecertificeerd Energie Prestatie Advies (EPA) vertstrekt tussen 1 juli 2002 en 1 januari 2008 is geldig als EP certificaat. een gecertificeerde berekening van de Energie Prestatie Coefficient (EPC), zoals verplicht gesteld sinds 1995 voor nieuwe gebouwen conform het Bouwbesluit, en niet ouder dan 10 jaar is geldig als EP certificaat. gebruik makend van een gecertificeerde berekening van de Energie Prestatie Coefficient (EPC) conform het BouwBesluit en de Nederlandse norm NEN2916 - Energie Prestatie van Utiliteitsgebouwen, voor het eerst geintroduceerd in 1995.
Het DATAMINE Model Project in Nederland De doelen van het Nederlandse DATAMINE Model Project 1. het verkrijgen van meer en betere kennis van de energieprestatie van de woningvoorraad van woningcorporaties, 2. het integreren van energie aspecten in het strategisch portfolio management van woning corporaties, 3. het informeren van beleidsmakers over de waarde van energie prestatie certificaten ten behoeve van het vergroten van de kennis van de Nederlandse gebouwenvoorraad als basis voor energiebeleid. De belangrijkste actoren • Twee woning corporaties in Tilburg: WonenBreburg en TBV Wonen, • Beleidsmakers betrokken bij de energie prestatie van gebouwen op lokaal en nationaal niveau, • BuildDesk, projectleider van het EPA-project in Tilburg -6-
Beschrijving van de dataverzamelingsmethode In het kader van het Energie Convenant Tilburg is het grootste deel van de woningvoorraad van de woning corporaties WonenBreburg en TBV Wonen voorzien van een Energie Prestatie Advies (de Nederlandse uitwerking van het energie prestatie certificaat zoals vereist door de EPBD – Energy Performance of Buildings Directive). Dit is het EPA-project in Tilburg, uitgevoerd door BuildDesk (los van DATAMINE). Dataverzameling en woninginspecties zijn uitgevoerd door BuildDesk. De invoergegevens voor de certificeringsberekening zoals vereist door het Nederlandse Energie Prestatie Certificaat bestaan uit algemene gebouwgegevens (zoals adres, gebouwtype, bouwjaar), eigenschappen van de gebouwschil en de gebouwinstallaties (inclusief duurzame energiesystemen). Gemeten energiegebruiken vormen geen onderdeel van de dataverzameling. De belangrijkste energie prestatie indicatoren die worden bepaald zijn U-waardes van daken, gevels, ramen, vloeren, rendementen van gebouwinstallaties, berekende energiegebruiken, CO2emissie, EI (Energie Index, de Nederlandse uitwerking van de 'energie indicator' die door de EPBD vereist wordt en die tevens de basis is voor de bepaling van het energielabel). Gegevensbronnen BuildDesk heeft gebruik gemaakt van bestaande databases en heeft deze beschikbaar gemaakt voor de DATAMINE Evaluatie Database. BuildDesk heeft geen aanvullende gegevens verzameld voor DATAMINE. Het gebruikte certificeringsinstrument is de EPACT/W-software welke is gecertificeerd voor het maken van Enerige Prestatie Certificaten en Energie Prestatie Adviezen.
Geanalyseerde woningvoorraad Fig. 2:
General statistics of the analysed datasets
Number of collected datasets Certificate types whole buildings building parts apartments Rating types only asset rating only operational rating both asset and oper. rating Considered energy uses heating hot water cooling / air conditioning lighting others
1945 8164 10089 10089 10089 10089 10089
Utilisation types residential buildings offices education higher education hospitals hotels and restaurants others Buildings constructed ... 1900 or earlier from 1901 to 1940 from 1941 to 1980 from 1981 to 2000 since 2001
10089 10089 5 18 6587 3479 -
Conclusies en aanbevelingen Energie prestatie van de geanalyseerde gebouwen 1. Het grootste deel (65%) van de geanalyseerde woningvoorraad maakt gebruik van stadsverwarming welke een opwekkingsrendement van 100% heeft. Dit compenseert voor een deel de -7-
vrij slechte isolatie van de thermische schil van een groot deel van de woningvoorraad. Het wordt aanbevolen om de thermische schil van de woningen te verbeteren, omdat ze een grote hoeveelheid energie bespaard kan worden. 2. De gemiddelde Energie Index van de geanalyseerde woningvoorraad is een weinig beter dan de indicatieve gemiddelde waarde van de gehele Nederlandse (2.02 respectievelijk 2.20). Mogelijk komt dit door het grote aantal woningen in de geanalyseerde woningvoorraad dat aangesloten is op stadsverwarming. 3. Woningen in de goedkoopste huurklasse (huur < € 339/maand) hebben de hoogste energiekosten per m2 gebruiksoppervlak, onafhankelijk van de grootte van de woningen. Een uitgebreidere analyse van de totale woonlasten van de woningen wordt aanbevolen, vooral omdat de goedkope huurklassen relatief meer last zullen hebben van stijgende energieprijzen. Gegevensverzamelingsmethode Het Nederlandse Model Project maakt gebruik van een bestaande database (EPACT-database), waarvoor geen aanvullende gegevens, speciaal voor DATAMINE, zijn verzameld. De EPACTdatabase sluit niet één-op-één aan op de DATAMINE Evaluation Database. Daarom kunnen niet alle velden van de DATAMINE-database gevuld worden. De gegevensverzameling is uitgevoerd conform de eisen van de Nederlandse EP-certificaat methode, gebruik makend van desk research en woninginspecties. Om voor bestaande gebouwen de beste resultaten te krijgen zijn beide methodes nodig. Met name in bestaande gebouwen komt het geregeld voor dat niet alle gegevens die nodig zijn voor het opstellen van het EP-Certificaat achterhaald kunnen worden. In dergelijke gevallen moeten alternatieven gevonden worden. De Nederlandse EPA-methode en sofware hebben hierop geanticipeerd, bijvoorbeeld door gebruik te maken van kengetallen voor U-waarden op basis van bouwjaar. Monitoring 1. Bedenk zorgvuldig wat het doel van monitoring op basis van energie prestatie certificaten is. En, wanneer dit duidelijk is, definieer zeer zorgvuldig welke data verzameld moet worden om dit monitoringdoel te bereiken. Kies een aanpak en de instrumenten die optimaal het monitoringdoel dienen. 2. De methode van dataverzameling moet zeer goed afgestemd worden op het te analyseren gebouwtype en definieer of het nieuwbouw of bestaande bouw betreft. Perspectieven voor toekomstige monitoring activiteiten In Nederland is in 2007 een monitoringsaanpak opgezet voor gegevens uit EP-certificaten. Een beperkt aantal gegevens wordt in een vast stramien verzameld in een nationale monitoring database. Een groot deel van de gegevens mag door ieder softwareleverancier op eigen wijze aangeleverd worden. De waarde van de verzamelde gegevens is hierdoor beperkt, omdat een groot deel van de gegevens niet gebruikt kan worden voor analyses. Het vergroten van de kennis van de (bestaande) gebouwvoorraad is dan ook geen doel van de huidige nationale monitoring database. De resultaten van DATAMINE kunnen gebruikt worden om de kracht van EP-certificaten aan te tonen als bron voor het vergroten van de kennis over de bestaande gebouwenvoorraad als basis voor energiebeleid. Als gevolg daarvan zouden beleidsmakers kunnen besluiten om de functionaliteiten van de Nederlandse monitoring database te herzien dan wel uit te breiden.
-8-
2 Beschrijving van het Nederlandse Model Project 2.1 Doelen en belangrijkste actoren Achtergrond Drie woning corporaties (WonenBreburg, TBV Wonen en Tiwos) in Tilburg en de gemeente Tilburg zijn gezamenlijk een Energie Convenant overeengekomen. Dit Energie Convenant heeft drie doelen: 1. het voldoen aan de eisen van de EPBD, 2. het ondersteunen van nationale klimaatdoelstellingen op lokaal niveau, 3. het integreren van energieaspecten in het strategisch portfolio management van de woning corporaties. Onderdeel van het Energie Convenant is het opstellen van Energie Prestatie Adviezen (EPA is de Nederlandse uitwerking van het energie prestatie certificaat zoals vereist door de EPBD – Energy Performance of Buildings Directive) voor het grootste deel van woningvoorraad van de woningcorporaties. Dit is het EPA-project in Tilburg, uitgevoerd door BuildDesk. Doelen van het Nederlandse DATAMINE Model Project Alle EPA’s zijn verzameld in een database. Het Nederlandse DATAMINE Model Project gebruikt deze database voor de volgende doelen: 1. het verkrijgen van meer en betere kennis van de energieprestatie van de woningvoorraad van woningcorporaties Aan dit doel wordt direct voldaan door het verzamelen en analyseren van de EPA-data in de DATAMINE database. 2. het integreren van energie aspecten in het strategisch portfolio management van woning corporaties De resultaten van de database analyses worden gebruikt als input voor portfolio management. Als gevolg van stijgende energie prijzen wordt de energie prestatie van een gebouw een steeds belangrijkere factor in de totale woonkosten (bestaande uit huur en energiekosten) voor huurders. Dit verklaart waarom de energie prestatie van gebouwen een significante parameter wordt in port folio management. Overigens is het van belang rekening te houden met mogelijke tegenstrijdige belangen: de gebouweigenaar (in dit geval de woningcorporatie) doet de investering voor het verbeteren van de energieprestatie terwijl de energiebesparing (en dus de lagere energierekening) ten bate van de huurder komt. Woningcorporaties proberen oplossingen te vinden voor dit probleem. Zij kunnen bv. de huur verhogen als ze de huurder ervan kunnen overtuigen dat hij deze hogere huurkosten kan terugverdienen door een lagere energierekening. 3. het informeren van beleidsmakers over de waarde van energie prestatie certificaten ten behoeve van het vergroten van de kennis van de Nederlandse gebouwenvoorraad als basis voor energiebeleid. In Nederland is in 2007 een monitoringsaanpak opgezet voor gegevens uit EP-certificaten. Een beperkt aantal gegevens wordt verzameld in een nationale monitoring database. De waarde van de verzamelde gegevens is beperkt omdat een groot deel van de gegevens niet gebruikt kan worden voor analyses, simpelweg omdat de data, afkomstig uit verschillende bronnen, niet compatibel is. Het vergroten van de kennis van de (bestaande) gebouwvoorraad is dan ook geen doel van de huidige nationale monitoring database.
-9-
De resultaten van DATAMINE kunnen gebruikt worden om de kracht van EP-certificaten aan te tonen als bron voor het vergroten van de kennis over de bestaande gebouwenvoorraad als basis voor energiebeleid. Als gevolg daarvan zouden beleidsmakers kunnen besluiten om de functionaliteiten van de Nederlandse monitoring database te herzien dan wel uit te breiden. De ervaringen uit het DATAMINE project worden gecommuniceerd naar de Nederlandse beleidsmakers via de National Feedback Committee, publicaties en presentaties. Belangrijkste actoren De belangrijkste actoren bestaan uit de volgende partijen: • Twee woning corporaties: WonenBreburg en TBV Wonen, die toestemming hebben gegeven om energieprestatiegegevens van hun woningvoorraad te gebruiken voor het Nederlandse Model Project. Deze woning corporaties zijn heel actief in het onderzoeken van de rol van de energie prestatie van hun woningvoorraad in hun port folio management. • Beleidsmakers die betrokken zijn bij de energie prestatie van gebouwen op lokaal en nationaal niveau: Ministerie van VROM, gemeente Tilburg, VNG (Vereniging van Nederlandse gemeenten), Aedes (de koepelorganisation van woning corporaties), SenterNovem • BuildDesk, de projectleider van het EPA-project in Tilburg en tevens de Nederlandse partner in het DATAMINE project. Deze belangrijkste actoren zijn ook vertegenwoordigd in de Nederlandse National Feedback Committee voor DATAMINE, welke dienst doet als een uitwisselingsplatform voor kennis en ervaring op het gebied van energie prestatie en de gebouwvoorraad.
2.2 Gegevensverzamelingsmethode De gebouwvoorraad gebruikt voor gegevensverzameling De energieprestatiegegevens van een deel van de woningvoorraad van twee woningcorporaties is gebruikt voor het Nederlandse DATAMINE Model Project. De beschouwde woningvoorraad bestaat uit eengezinswoningen en meergezinswoongebouwen. Figuur 3 geeft een overzicht van de aantallen en specificaties van de betrokken gebouwen.
Fig. 3:
General statistics of the analysed datasets
Number of collected datasets Certificate types whole buildings building parts apartments Rating types only asset rating only operational rating both asset and oper. rating Considered energy uses heating hot water cooling / air conditioning lighting others
1945 8164 10089 10089 10089 10089 10089
Utilisation types residential buildings offices education higher education hospitals hotels and restaurants others Buildings constructed ... 1900 or earlier from 1901 to 1940 from 1941 to 1980 from 1981 to 2000 since 2001
Beschrijving van de gegevensverzamelingsmethode - 10 -
10089 10089 5 18 6587 3479 -
In het kader van het Energie Convenant Tilburg is het grootste deel van de woningvoorraad van de woning corporaties WonenBreburg en TBV Wonen voorzien van een Energie Prestatie Advies (de Nederlandse uitwerking van het energie prestatie certificaat zoals vereist door de EPBD – Energy Performance of Buildings Directive). Dit is het EPA-project in Tilburg, uitgevoerd door BuildDesk. Dataverzameling en woninginspecties zijn uitgevoerd door derden. De invoergegevens voor de certificeringsberekening zoals vereist door het Nederlandse Energie Prestatie Advies bestaan uit algemene gebouwgegevens (zoals adres, gebouwtype, bouwjaar), eigenschappen van de gebouwschil en de gebouwinstallaties (inclusief duurzame energiesystemen). Gemeten energiegebruiken vormen geen onderdeel van de dataverzameling. De belangrijkste energie prestatie indicatoren die worden bepaald zijn U-waarden van daken, gevels, ramen, vloeren, rendementen van gebouwinstallaties, berekende energiegebruiken, CO2emissie, EI (Energie Index, de Nederlandse uitwerking van de 'energie indicator' die door de EPBD vereist wordt en die tevens de basis is voor de bepaling van het energielabel). Gegevensbronnen BuildDesk heeft gebruik gemaakt van bestaande databases en heeft deze beschikbaar gemaakt voor de DATAMINE Evaluatie Database. De gegevens van het Nederlandse Model Project zijn beschikbaar in een formaat, zoals gedefinieerd door het Nederlandse Eniergie Prestatie Advies (EPA) en de EPA-datastructuur. Daardoor is BuildDesk gebonden aan de gegevens die daadwerkelijk beschikbaar zijn in de database. BuildDesk heeft geen aanvullende gegevens verzameld voor DATAMINE. Het gebruikte certificeringsinstrument is de EPACT/W-software welke is gecertificeerd voor zowel de Energie Prestatie Certificaten methode als de Energie Prestatie Advies methode.
Activiteiten van BuildDesk 1. Transformatie van de data sets van 10.089 gebouwen en invoer in de individuele evaluatie data base BuildDesk heeft digitaal een data-uitwisselingsfile gegenereerd waarmee de data is gekopieerd van de EPACT-database naar de gemeenschappelijk Evaluation Data Base. The EPACT-database is niet volledig compatibel met de Datamine Evaluation Data Base (DEDB). Diverse parameters van DEDB staan niet in de EPACT-database (zoals parameters met betrekking tot airconditioning en koeling, omdat er geen koeling aanwezig is in de beschouwde woningvoorraad) of gemeten energiegebruiken, omdat die niet verzameld zijn. Sommige andere parameters zouden kunnen worden afeleid uit de EPACT database maar alleen na complexe data-bewerking. Deze complexe data-bewerking is niet uitgevoerd, omdat de voordelen onvoldoende opwegen tegen de te leveren inspanningen (zo is bv. geen code toegekend aan alle voorgestelde energiebesparende maatregelen en is ook geen rangorde aangebracht in constructies op basis van hun oppervlak). 2. Analyse van de specifieke EP indicatoren BuildDesk heeft de data in de database geanalyseerd. Alle woningen zijn anoniem in de database opgenomen. De data in de database wordt vertrouwelijk gebruikt in dit project. BuildDesk heeft de data geëvalueerd en de woningcorporaties voorzien van strategische informatie die zij kunnen gebruiken voor hun port folio management (bv. de algemene energie prestatie van de woningvoorraad en zijn sub-populaties, kosten efficiënte energiebesparende maatregelen en de economische gevolgen). 3. Evaluatie van de individuele dataverzameling, het evaluatie proces en voorstellen voor verbeteringen BuildDesk heeft het proces van dataverzameling en verwerking geëvalueerd en heeft verbeteringen geformuleerd. 4. Algemene conclusies voor het monitoring concept Aanbevelingen voor monitoring zijn toegesneden op nationale monitoringdoelstellingen. - 11 -
3 Data Evaluatie 3.1 Algemene statistieken De database van het Nederlandse Model Project bestaat uit 10.089 woningen van twee verschillende woning corporaties in Tilburg. Alle datasets verwijzen naar individuele woningen (of appartementen). Dat betekent dat de data structuur gevuld is met 10.089 unieke datasets.
Karakteristieken van de woningvoorraad Figuur 4 laat zien dat het grootste deel van de woningvoorraad (circa 75%) gebouwd is tussen 1956 en 1985. In deze periode van 30 jaar heeft de bouwregelgeving zich ontwikkeld van in het geheel geen eisen aan gebouwisolatie naar steeds verder aangescherpte eisen bouwdeelniveau. Energie prestatie eisen (voor nieuwe gebouwen) werden in 1995 in Nederland geïntroduceerd. Fig. 4:
Frequency of building construction cycle
frequency of buildings per construction cycle mean (n= 10109)
10.109
construction cycle
1986-2000 (n= 2186)
2.186
1971-1985 (n= 4122)
4.122
1956-1970 (n= 3407)
3.407
1941-1955 (n= 371)
371
1926-1940 (n= 2)
2
1911-1925 (n= 13)
13
1895-1910 (n= 8)
8
-
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
number of dwellings [-]
Hieronder volgt een kort overzicht van de relevante regelgeving en typische gebouweigenschappen door de jaren heen [energiebesparingsverkenner.nl]: Voor 1965 Geen eisen met betrekking tot gebouwisolatie. Gebouwisolatie werd dan ook niet toegepast. Voor 1930 werden geen spouwmuren toegepast. Enkel glas, vaak in stalen kozijnen. Lokale verwarming (kachels). Natuurlijke ventilatie. 1965 In 1965 werden de eerste isolatie-eisen geïntroduceerd. Van nu af werden gebouwen beperkt geïsoleerd. Enkel glas en natuurlijke ventilatie waren nog steeds de standaard. Centrale verwarmingssystemen werden steeds meer toegepast. 1976 Opmerkelijk genoeg waren de eisen voor sociale huurwoningen strenger dan voor andere woningen: zo moesten woonvertrekken voorzien zijn van dubbel glas. Toch werd dubbel glas ook in an- 12 -
dere woningen op grote schaal toegepast. Ook werd in veel woningen de vloer beter geïsoleerd dan vereist. Toepassing van centrale verwarmingssystemen werd standard 1980 Dubbel glas in woonvertrekken werd verplicht voor alle woningen. De vloer werd meestal beter geïsoleerd dan vereist. CV-installaties waren meestal van het type VR. 1989 Woningen werden goed geïsoleerd en dubbel glas was standaard, net zoals VR-ketels. 1995 Introductie van energieprestatie-eisen door middel van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC), waarin de energievraag voor ruimteverwarming, warm tapwater, verlichting, hulpenergie en energiewinst door toepassing van duurzame energiesystemen (bv. PV). Eis: EPC ≤ 1,4, vanaf 1/1/1998: EPC ≤ 1,2 en vanaf 1/1/2000: EPC ≤ 1,0. > 2001 De EPC wordt verder aangescherpt. Gebouwen worden zeer goed geisoleerd inclusief de toepassing van HR-glas. HR-ketels worden standaard toegepast, vaak in combinatie met zonneboilers. Mechanische ventilatie wordt alom toegepast.
Figuur 5 laat zien dat de meerderheid van de woningen in de woningvoorraad een gebruiksoppervlak heeft van 60 – 100 m2. Fig. 5:
Frequency of building size classes
number of dwellings per building size class
conditioned living area [m2]
mean (n=10109)
10.109
181-200 (n=1)
1
161-180 (n=0)
0
141-160 (n=5)
5
121-140 (n=22)
22
101-120 (n=180)
180
81-100 (n=3333)
3.333
61-80 (n=3935)
3.935
41-60 (n=1540)
1.540
21-40 (n=1088) 0-20 (n=5)
1.088 5
0
2.000
4.000
6.000
8.000
number of dwellings [-]
- 13 -
10.000
12.000
Figuur 6 geeft de verdeling naar woningtypes in de woningvoorraad. Veruit het merendeel (80%) bestaat uit meergezinswoningen (portiek- en galerijflats). Fig. 6:
Break down of building types number of building types
4; 0% 457; 5% 1484; 15% free standing semi-attached terraced
5240; 51%
apartments central entrance apartments gallery entrance
2924; 29%
Aantal gebruikte parameters Niet alle parameters in de Datamine Evaluation Data Base kunnen gevuld worden uit de EPACTdatabase. Figuur 7 bevat per hoofdstuk een overzicht van het aantal gevulde velden. Fig. 7:
Frequency of used data fields
sections of DATAMINE data structure
Frequency of used data fields H
7
G
7 11
F 0 E
19
9 6
47
D
18
C
17
15
A
14 11
13
0
not used
41
20
B
used
10
20
30
40
number of variables
- 14 -
50
60
70
3.2 Thermische schil en de energievraag van de woningen Gemiddelde U-waarde in relatie tot bouwjaar In figuur 8 staat de gemiddelde U-waarde van de gevels uitgezet tegen het bouwjaar, inclusief de gemiddelde U-waarde van de gevels gemiddeld voor alle woningen. Ook staat het totaal aantal woningen per bouwjaarklasse vermeld. Het grootste deel van de woningen heeft ongeïsoleerde gevels. Het isolatieniveau verbetert wel met het vorderen van de bouwjaren (zoals verwacht). Maar het isolatieniveau van de gevels kan zeker nog verbeterd worden. Fig. 8:
Mean U-Value of walls, dependence on building construction cycle
mean U-value walls [W/(m2*K)] mean (n=9887)
1,37
construction cycle
1986-2000 (n= 2159)
0,77
1971-1985 (n= 4079)
1,40
1956-1970 (n= 3255)
1,63
1941-1955 (n= 371)
2,22
1926-1940 (n= 2)
2,15
1911-1925 (n= 13)
1,67
1895-1910 (n= 8)
2,43
-
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
3,00
U-value [W/(m2*K)]
In figuur 9 staat de gemiddelde U-waarde van de ramen uitgezet tegen het bouwjaar, inclusief de gemiddelde U-waarde van de ramen gemiddeld voor alle woningen. De meeste woningen hebben een combinatie van dubbel en enkel glas (U-waarde varieert van 3 – 3,7 W/m2K, met uitzondering van 2 woningen uit de periode 1926-1940 die alleen enkel glas hebben).
- 15 -
Fig. 9:
Mean U-Value of windows, dependence on building construction cycle
mean U-value windows [W/(m2*K)] mean (n=10075)
3,47
construction cycle
1986-2000 (n= 2166)
3,06
1971-1985 (n= 4108)
3,58
1956-1970 (n= 3407)
3,62
1941-1955 (n= 371)
2,98
1926-1940 (n= 2)
5,05
1911-1925 (n= 13)
3,24
1895-1910 (n= 8)
3,70
-
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
6,00
U-value [W/(m2*K)]
In figuur 10 staat de gemiddelde U-waarde van de daken uitgezet tegen het bouwjaar, inclusief de gemiddelde U-waarde van de daken gemiddeld voor alle woningen. Ook staat het totaal aantal woningen per bouwjaarklasse vermeld. Het isolatieniveau verbetert met het vorderen van de bouwjaren, hetgeen niet alleen veroorzaakt wordt door betere isolatie ten tijde van de bouw maar ook door na-isolatie van de daken, vooral voor woningen gebouwd vanaf 1956. Overigens hebben niet alle woningen een dak. Het betreft dan appartementen die niet direct aan het dak van het appartementengebouw grenzen. Fig. 10:
Mean U-Value of roofs or top ceilings, dependence on building construction cycle
mean U-value roofs [W/(m2*K)] mean (n=4114)
0,79
construction cycle
1986-2000 (n= 1280)
0,42
1971-1985 (n= 1777)
0,73
1956-1970 (n= 843)
1,10
1941-1955 (n= 192)
2,01
1926-1940 (n= 2)
2,14
1911-1925 (n= 12)
2,36
1895-1910 (n= 8)
1,23
-
0,50
1,00
1,50
U-value [W/(m2*K)]
- 16 -
2,00
2,50
In figuur 11 staat de gemiddelde U-waarde van de vloeren uitgezet tegen het bouwjaar, inclusief de gemiddelde U-waarde van de vloeren gemiddeld voor alle woningen. Ook staat het totaal aantal woningen per bouwjaarklasse vermeld. Het isolatieniveau verbetert enigszins met het vorderen van de bouwjaren. Vloeren lijk pas vanaf 1986 te zijn geïsoleerd. De vloeren van de woningen voor 1925 zijn gerenoveerd en nageïsoleerd. Na-isolatie van de vloeren is met name van belang voor de woningen uit de periode 1941-1970. Overigens hebben niet alle woningen een vloer. Het betreft dan appartementen die niet direct aan de begane grond vloer van het appartementengebouw grenzen. Fig. 11:
Mean U-Value of basement (floor of bottom conditioned storey over cellar or soil), dependence on building construction cycle
mean U-value basements [W/(m2*K)] mean (n=4119)
1,48
construction cycle
1986-2000 (n= 1222)
0,57
1971-1985 (n= 1784)
1,56
1956-1970 (n= 843)
2,29
1941-1955 (n= 247)
2,04
1926-1940 (n= 2)
2,45
1911-1925 (n= 13)
0,78
1895-1910 (n= 8)
1,14
-
0,50
1,00
1,50 U-value [W/(m2*K)]
- 17 -
2,00
2,50
3,00
In figuur 12 staat de gemiddelde U-waarde van de thermische schil uitgezet tegen het bouwjaar, inclusief de gemiddelde U-waarde van de thermische schil gemiddeld voor alle woningen. Ook staat het totaal aantal woningen per bouwjaarklasse vermeld. De woningen gebouwd voor 1925 lijken grondig gerenoveerd te zijn. Diverse delen van de thermische schil van woningen gebouwd vanaf 1926 kunnen nog goed verbeterd worden. Fig. 12:
Mean U-Value of the envelope, dependence on building construction cycle mean U-value of the envelope [W/(m2*K)] mean (n=10089)
1,58
construction cycle
1986-2000 (n= 2166)
0,90
1971-1985 (n= 4122)
1,57
1956-1970 (n= 3407)
2,07
1941-1955 (n= 371)
2,22
1926-1940 (n= 2)
2,44
1911-1925 (n= 13)
1,75
1895-1910 (n= 8)
1,67
-
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
3,00
U-value [W/(m2*K)]
Verdeling van U-waarden gerelateerd aan constructie oppervlak Figuur 13 laat zien dat veruit het grootste deel van het totale geveloppervlak ongeïsoleerd is. De U-waarde klassen zijn gerelateerd aan de gemiddelde U-waarde van de gevels in een woning. Fig. 13:
Total wall surface for different U-value classes
total wall surface for different U-value classes
U-value class
all (n=9887)
446.264
5,01-5,5 (n= 0)
0
4,51-5 (n= 0)
0
4,01-4,5 (n= 16)
295
3,51-4 (n= 14)
141
3,01-3,5 (n= 22)
698
2,51-3 (n= 610)
25.105
2,01-2,5 (n= 1470)
48.061
1,51-2 (n= 2593)
107.443
1,01-1,5 (n= 1684)
85.895
0,51-1 (n= 3276)
164.648
0-0,5 (n= 190)
13.926
-
100.000
200.000 300.000 total wall area [m2]
- 18 -
400.000
500.000
Figuur 14 laat zien dat een groot deel van het oorspronkelijk enkele glas vervangen is door dubbel glas: de meeste ramen hebben nu dubbel glas of beter (gemiddelde U-waarde < 3W/m2K). Fig. 14:
Total window surface for different U-value classes
total window surface for different U-value classes all (n=10075)
165.376
5,01-5,5 (n= 111)
2.056
4,51-5 (n= 120)
2.498
U-value class
4,01-4,5 (n= 1592)
28.628
3,51-4 (n= 1531)
26.177
3,01-3,5 (n= 5778)
91.418
2,51-3 (n= 275)
3.652
2,01-2,5 (n= 327)
5.514
1,51-2 (n= 341)
5.434
1,01-1,5 (n= 0)
0
0,51-1 (n= 0)
0
0-0,5 (n= 0)
0
-
20.000
40.000
60.000
80.000
total window area [m2]
100.000 120.000 140.000 160.000 180.000
Figuur 15 laat zien dat een groot deel van de daken nog nageïsoleerd kan worden. Meer dan 90% van het totale dakoppervlak heeft een U-waarde > 2 W/m2K. Fig. 15:
Total roof and top ceiling surface for different U-value classes
total roof surface for different U-value classes all (n=4114)
249.235
5,01-5,5 (n= 0)
0
4,51-5 (n= 0)
0
U-value class
4,01-4,5 (n= 10)
941
3,51-4 (n= 0)
0
3,01-3,5 (n= 84)
4.967
2,51-3 (n= 184)
10.465
2,01-2,5 (n= 76)
5.915
1,51-2 (n= 90)
5.359
1,01-1,5 (n= 171)
8.857
0,51-1 (n= 1926)
108.041
0-0,5 (n= 1573)
104.691
-
50.000
100.000
150.000
200.000
total roof area [m2]
- 19 -
250.000
300.000
Figuur 16 laat zien dat een groot deel van de vloeren nog nageïsoleerd kan worden. Meer dan 90% van het totale vloeroppervlak heeft een U-waarde > 2 W/m2K. Echter, bij vloeren is naisoleren vaak technisch complexer dan bij daken of zelfs onmogelijk. Fig. 16:
Total basement surface (cellar ceilings / floor above soil) for different U-value classes
total basement surface for different U-value classes
U-value class
all (n=9887)
236.954
5,01-5,5 (n= 0)
0
4,51-5 (n= 0)
0
4,01-4,5 (n= 16)
0
3,51-4 (n= 14)
0
3,01-3,5 (n= 22)
296
2,51-3 (n= 610)
1.374
2,01-2,5 (n= 1470)
99.200
1,51-2 (n= 2593)
7.701
1,01-1,5 (n= 1684)
38.495
0,51-1 (n= 3276)
52.514
0-0,5 (n= 190)
37.374
-
50.000
100.000
150.000
200.000
250.000
total basement area [m2]
Relatie tussen twee methodes voor de bepaling van U-waarden De Nederlands e EPA-methode onderscheidt twee verschillende methodes om de U-waarde van een bouwconstructie te bepalen, afhankelijk van het doel waarvoor de U-waarde gebruikt wordt: een energie prestatie berekening voor certificering of maatwerkadvies [ISSO82-1] en [ISSO82-2]. Uitgebreide methode De U-value van een constructie wordt bepaald door de dikte en warmtetransmissiecoefficient van elke materiaallaag in de dwarsdoorsnede van de constructie. Dit is de traditionele en meest accurate methode, maar, in het geval van bestaande gebouwen, ook de meest tijdrovende en in veel gevallen ook niet uitvoerbaar zonder without de constructie te vernielen, hetgeen in de meeste gevallen niet wenselijk is. Daarom is ook een vereenvoudigde methode ontwikkeld. Vereenvoudigde methode De U-waarde van een constructie wordt afgeleid van zeer eenvoudige gebouwkenmerken: de aanwezigheid en hoeveelheid isolatie en de aanwezigheid van een luchtspouw. Als deze kenmerken niet zijn vast te stellen is de U-waarde afhankelijk van het bouwjaar.
- 20 -
De figuren 17, 18 en 19 laten zien dat de vereenvoudigde methode voor de bepaling van de Uwaarde voor alle onderzochte constructies zeer nauwkeurig is als hij vergeleken wordt met de uitgebreide methode. Fig. 17:
Comparison of elaborate versus simple U-value (glazing and walls) Elaborate U-value versus sim plified U-value for glazing
Elaborate U-value versus sim plified U-value for w alls
6
3,5
3 Simplified U-value [W/(m2*K)]
Simplified U-value [W/(m2*K)]
5
4
3
S i
2 y = 1,0284x R2 = 0,9805 1
2,5
2
S i
1,5
1 y = 0,9911x R2 = 0,9599
0,5
0
0
0
1
2
3
4
5
6
0
0,5
Elaborate U-value [W/(m 2*K)]
Fig. 18:
1,5
2
2,5
3
3,5
Elaborate U-value [W/(m 2*K)]
Comparison of elaborate versus simple U-value (tilted roofs and flat roofs)
Elaborate U-value versus sim plified U-value for tilted roofs
Elaborate U-value versus simplified U-value for flat roofs
4
3,5
3,5
3
3
Simplified U-value [W/(m2*K)]
Simplified U-value [W/(m2*K)]
1
2,5 2
S i
1,5
y = 0,8929x R2 = 0,9781
1
2,5
2
S i
1,5
1 y = 1,0341x R2 = 0,9636 0,5
0,5 0
0
0
1
2
3
4
5
Elaborate U-value [W/(m 2*K)]
0
0,5
1
1,5
2
2,5
Elaborate U-value [W/(m 2*K)]
- 21 -
3
3,5
Fig. 19:
Comparison of elaborate versus simple U-value (floors) Elaborate U-value versus sim plified U-value for floors 3,5
Simplified U-value [W/(m2*K)]
3
2,5
2
S i
1,5
1
y = 1,0043x R2 = 0,9795
0,5
0 0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
Elaborate U-value [W/(m 2*K)]
3.3 Installaties Algemeen De data structuur onderscheidt maximaal vier verschillende warmte-opwekkingsinstallaties. In het Nederlandse Model Project zijn deze warmte-opwekkingsinstallaties als volgt gedefinieerd: Heat generator 1 = warmte-opwekkingsinstallatie 1 = Ofwel individuele CV-ketel, ofwel het preferente toestel van een collectieve CV-installatie, ofwel warmtelevering door derden. Heat generator 2 = warmte-opwekkingsinstallatie 2 = het niet-preferente toestel van een collectieve CV-installatie Heat generator 3 = warmte-opwekkingsinstallatie 3 = Hoofdtoestel voor de verwarming van warm tapwater Heat generator 4 = warmte-opwekkingsinstallatie 4 = Elektrische keukenboiler Heat generators van type 2 komen niet vaak voor: 350 maal. Heat generators van type 4 komen zeer weinig voor: 39 maal.
- 22 -
Figuur 20 toont de verdeling van het gebruik van warmte-opwekkingsinstallatie 1. Bijna alle woningen hebben een warmte-opwekkingsinstallatie 1 en de meeste daarvan (60%) voorzien zowel ruimteverwarming als in warm tapwater. Fig. 20:
Use of heat generator 1
use of heat generator 1
use of heat
only hot water hot water and space heating
only space heating
0
1000
2000
3000
4000
number of dwellings
- 23 -
5000
6000
7000
Figuur 21 toont een verdeling van de types van warmte-opwekkingsinstallatie 1: meer dan 60% is warmtelevering door derden (‘dh’) en de rest zijn niet condenserende ketels (‘b-nc’). Ook zijn er een paar lokale kachels (‘stove’). Fig. 21:
Break down of types of heat generator 1
type of heat generator 1 other steam solar chp stove
types of heat generator
hp_other hp_water hp_exair hp_soil hp_air hp el_d dh b_c b_nc_lt b_nc_ct b_nc b 0
1000
2000
3000
4000
number of dwellings
- 24 -
5000
6000
7000
Figuur 22 toont een verdeling van de energie dragers van warmte-opwekkingsinstallatie 1. Ongeveer 65% is warmtelevering door derden en 35% is gas. Fig. 22:
Break down of energy carrier of heat generator 1
energy carrier heat generator 1
energy carrier
district heating
6529
gas
electricity
3549
11
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
number of dwellings
Figuur 23 laat zien dat het grootste deel (65%) van de woningen wordt voorzien van warmtelevering door derden (‘district heating’), ongeveer 25% heeft een individuele CV-ketel (‘apartment’), minder dan 10% van de woningen is aangesloten op een collectieve CV-installatie in het gebouw (‘central building’) en slechts zeer weinig woningen hebben nog lokale kachels (‘direct’). Fig. 23:
Break down of centralisation of space heating system
centralisation of space heating
centralisation
other
0 180
direct central building
714
district heating
6529
apartment
2666 0
1000
2000
3000
4000
number of dwellings
- 25 -
5000
6000
7000
Figuur 24 laat zien dat warmte-opwekkingsinstallatie 3 alleen warm tapwater levert (conform de definitie). Fig. 24:
Use of heat generator 3
use of heat generator 3
use of heat
only hot water
hot water and space heating
only space heating
0
500
1000
1500
2000
2500
number of dwellings
- 26 -
3000
3500
4000
Figuur 25 laat zien dat in circa 3700 woningen een warmte-opwekkingsinstallatie van het type 3 aanwezig is. De meeste zijn geisers (‘b_nc’), maar er zijn ook een paar elektrische boilers (‘el_d’) en warmtepompboilers (‘hp_exair’). Fig. 25:
Break down of types of heat generator 3
type of heat generator 3 other steam solar chp stove
types of heat generator
hp_other hp_water hp_exair hp_soil hp_air hp el_d dh b_c b_nc_lt b_nc_ct b_nc b 0
500
1000
1500 number of dwellings
- 27 -
2000
2500
3000
Figuur 26 laat zien dat de meeste warmte-opwekkingsinstallaties van het type 3 gasgestookt zijn, de rest is elektrisch. Fig. 26:
Break down of energy carrier of heat generator 3
energy carrier heat generator 3
energy carrier
district heating
0
gas
2483
electricity
1247
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
number of dwellings
3.4 Totale energie prestatie van de woningen Primair energiegebruik In figuur 27 staat het gemiddelde primair energiegebruik per woning (voor ruimteverwarming, warm tapwater, hulpenergie en verlichting) uitgezet naar bouwjaarklasse. Het primair energiegebruik varieert van iets meer dan 200 kWh/m2*a voor de meest recent gebouwde woningen tot ruim meer dan 500 kWh/m2*a voor de zeer slecht presterende oude woningen. Het gemiddelde voor de hele woningvoorraad is 265 kWh/m2*a. Fig. 27:
Frequency of primary energy use related to construction cycle
average total primary energy use per square meter living area [kWh/(m2*a)] 265
mean (n= 10109) 210
construction cycle
1986-2000 (n= 2186)
285
1971-1985 (n= 4122) 257
1956-1970 (n= 3407)
430
1941-1955 (n= 371)
568
1926-1940 (n= 2) 485
1911-1925 (n= 13)
518
1895-1910 (n= 8) -
100
200
300
400
500
primary energy use per square meter [kWh/(m2*a)]
- 28 -
600
In figuur 28 staat het gemiddelde primair energiegebruik per woning voor ruimteverwarming uitgezet naar bouwjaarklasse. Het primair energiegebruik varieert van iets meer dan 100 kWh/m2*a voor de meest recent gebouwde woningen tot iets meer dan 500 kWh/m2*a voor de zeer slecht presterende oude woningen. Het gemiddelde voor de hele woningvoorraad is 157 kWh/m2*a. Fig. 28:
Frequency of primary energy use for space heating related to building cycle
average primary energy use for space heating per m2 living area [kWh/(m2*a)] mean (n= 10109)
157
construction cycle
1986-2000 (n= 2186)
112
1971-1985 (n= 4122)
162
1956-1970 (n= 3407)
158
1941-1955 (n= 371)
341
1926-1940 (n= 2)
510
1911-1925 (n= 13)
403
1895-1910 (n= 8)
420
-
100
200
300
400
500
600
Energy use spaceheating per square meter living area [kWh/(m2*a)]
- 29 -
Figuur 29 laat het gemiddelde primair energiegebruik voor ruimteverwarming zien uitgezet tegen de woninggrootte (gebruiksoppervlak). In het algemeen gebruiken de kleinere woningen (60-100 m2 gebruiksoppervlak) een beetje meer primaire energie voor ruimteverwarming dan het gemiddelde voor de woningvoorraad terwijl de grotere woningen (<100 m2) juist meer energie gebruiken dan het gemiddelde. Verder valt op dat woningen in de categorie 121-140 m2 gemiddeld veel minder energie gebruiken voor ruimteverwarming en dat de kleinste woningen juist zeer veel energie (20-60m2) gebruiken. Een verklaring voor het hoge energiegebruik van de kleinste woningen kan zijn dat bij deze woningen het effect van een aantal vaste kengetallen die gebruikt worden bij de berekening van het energiegebruik voor ruimteverwarming die relatief zwaar meetelt.
Fig. 29:
Frequency of primary energy use for space heating related to building size classes
primary energy use for space heating per square meter living area [kWh/(m2*a)]
conditioned living area [m2]
mean (n=10109)
157
181-200 (n=1)
112
161-180 (n=0)
0
141-160 (n=5)
182
121-140 (n=22)
123
101-120 (n=180)
179
81-100 (n=3333)
145
61-80 (n=3935)
154
41-60 (n=1540)
179
21-40 (n=1088)
172
0-20 (n=5)
108
-
20
40
60
80
100
120
140
160
primary energy use per square metre [kWh/(m2*a)]
- 30 -
180
200
Energie Index (EI) Figuur 30 laat de energie index (EI) zien gerelateerd aan de bouwjaarklasse. De EI is de Nederlandse invulling van de energie indicator die vereist wordt door de EPBD. De EI wordt ook gebruikt als basis voor het energie label. De definitie van de EI is conform vergelijking (1).
EI =
Qtot 155 ∗ Ag + 106 ∗ Averlies + 9560
= Qtot Ag = Averlies =
(1)
totaal energie gebruik van de woning onder standaard condities gebruiksoppervlakte de som van de oppervlakten aan uitwendige scheidingsconstructies gewogen naar de mate van het te verwachten warmteverlies door transmissie
[MJ] [m2] [m2]
De gemiddelde EI van de woningvoorraad is 2,02 (juist op de grens tussen label D en E) en is daarmee vergelijkbaar met het gemiddelde van de Nederlandse woningvoorraad. Fig. 30:
Frequency of average index related to building cycle
average energy index [-] mean (n= 10109)
2,02
construction cycle
1986-2000 (n= 2186)
1,61
1971-1985 (n= 4122)
2,03
1956-1970 (n= 3407)
2,18
1941-1955 (n= 371)
2,75
1926-1940 (n= 2)
3,41
1911-1925 (n= 13)
3,01
1895-1910 (n= 8)
2,83
-
0,50
1,00
1,50
2,00 EI [-]
- 31 -
2,50
3,00
3,50
4,00
Energie Label (A-G) De energie labels worden afgeleid van de EI conform figuur 31. Fig. 31:
Energie labels en Energie Index (EI)
A: zeer energie zuinig
← Tussen A en B: EI is gelijk aan EPC = 1 (eis voor nieuwe woningen)
← Tussen D en E: mediaan van de Nederlandse woningvoorraad ←
G: zeer energie onzuinig
- 32 -
EI = 2,2 is een indicatie van de gemiddelde EI van de Nederlandse woningvoorraad
Figuur 32 laat de verdeling van energielabels zien voor de woningvoorraad. Het grootste deel (43%) van de woningvoorraad heeft een slecht tot zeer slecht energielabel (E-F-G). Het aandeel van woningen met label D (iets beter dan het gemiddelde van de Nederlandse woningvoorraad is ook aanzienlijk (39%). Dan blijft er nog 18% van de woningvoorraad over met label C-B-A, dus met gemiddelde tot zeer goede energiekwaliteit. Fig. 32:
Verdeling van energie labels Number of energy labels (A-G) 0; 0% 516; 5%
218; 2% 1654; 16%
1396; 14%
A B C D E F 2448; 24%
G 3877; 39%
- 33 -
Figuur 33 laat de gemiddelde energie labels per bouwjaarklasse zien. Hoe ouder de woningen zijn, hoe slechter hun energie label. De resultaten voor de woningen gebouwd voor 1926 komen niet in beeld omdat hun aantal te klein is vergeleken met de aantallen van de recenter gebouwde woningen. De verdeling van energie labels voor de oudste woningen is als volgt: 1895 – 1910: 3xE, 2xF, 3xG 1911 – 1925: 7xF, 5xG 1926 – 1940: 2xG Fig. 33:
Verdeling van energie labels naar bouwjaarklasse
Energy label per construction cycle
1986-2000 (n= 2186) 1971-1985 (n= 4122) construction cycle
A
1956-1970 (n= 3407)
B C
1941-1955 (n= 371)
D E F
1926-1940 (n= 2)
G
1911-1925 (n= 13) 1895-1910 (n= 8) 0
500
1000
1500
2000
2500
3000
num ber of dw ellings [-]
- 34 -
3500
4000
4500
3.5 Economische prestatie Huur en energie kosten (= totale woonlasten) Figuur 34 laat de relatie zien tussen de energiekosten per m2 gebruiksoppervlak per jaar, huur klasse en woninggrootte. Het blijkt dat woningen in de goedkoopste huurklasse (huur < € 339/maand) de hoogste energiekosten per m2 gebruiksoppervlakte hebben voor alle klassen van woninggrootte. Fig. 34:
Verdeling van energiekosten per m2 gebruiksoppervlak per jaar in relatie tot huurklasse en woninggrootteklasse
Energy costs per square meter living area per building size class
Energy costs per square meter living area [€/m2]
25
Som van gemiddelde
20
rental class
15
<= €339/m €340/m - €487/m €488/m - €520/m €521/m - €615/m >€615/m
10
5
0 <= 55
55-70
71-85 buildingsize class
- 35 -
86-105
>105
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Prestatie van de woningvoorraad Conclusies 1. Een groot deel (80%) van de woningen maakt deel uit van een woongebouw (portiek- of galerijflat). 2. De gemiddelde U-waarde van de meest recent gebouwde woningen is hoger dan verwacht op grond van de bouwregelgeving. Dit geldt vooral voor daken en ramen. 3. De geanalyseerde woningvoorraad bevat een klein aantal woningen met een bouwjaar voor 1925. Zij hebben een betrekkelijk goed isolatieniveau vergeleken met de woningen die een paar jaar later gebouwd zijn. De oudere woningen zijn waarschijnlijk grondig gerenoveerd. 4. Grote delen van de thermische schil kunnen op basis van de gemiddelde U-waarde mogelijk verbeterd worden. 5. Het grootste deel (65%) van de woningvoorraad is aangesloten op warmtelevering door derden (met een opwekkingsrendement van 1). Dit hoge rendement compenseert het vrij slechte isolatieniveau van de woningvoorraad. 6. De gemiddelde Energie Index van de geanalyseerde woningvoorraad is een weinig beter dan de indicatieve gemiddelde waarde van de Nederlandse woningvoorraad (2,02 respectievelijk 2,20). 7. De gemiddelde EI van de geanalyseerde woningvoorraad is vergelijkbaar met de median van de Nederlandse woningvoorraad. 8.
De Energie Index is beter voor meer recent gebouwde woningen.
9.
Ongeveer 39% van de geanalyseerde woningvoorraad heeft energie label ‘D’.
10. Woningen in de goedkoopste huurklasse (netto huur < € 339/m) hebben de hoogste energiekosten per m2 gebruiksoppervlak (dit geldt voor alle woninggrootteklassen).
Aanbevelingen 1. den.
Verbetering van de thermische schil van de woningen. Zo kan veel energie bespaard wor-
2. Een meer uitgebreide studie naar de totale woonlasten van de woningen wordt aanbevolen, omdat toekomstige stijgende energie kosten vooral voor de goedkope huurklassen van grote invloed zullen zijn.
4.2 Datamine methode en data structuur Conclusies 1. Een brede groep belanghebbenden heeft een grote behoefte aan meer en betere kennis van de (energie prestatie van) de bestaande gebouwenvoorraad. Deze groep belanghebbenden varieert van beleidsmakers op lokaal, nationaal en Europees niveau, woningcorporaties, producenten van bouwmaterialen en port folio beheerders van commercieel vastgoed. Echter, deze belanghebbenden hebben allemaal hun specifieke benadering van de gebouwvoorraad en daardoor ook specifieke behoefte aan informatie. De huidige DATAMINE datastructuur is zodanig flexibel dat velerlei doelen gediend kunnen worden (maar niet allemaal tegelijk). - 36 -
2. De huidige DATAMINE datastructuur bevat geen financiële of economische data zoals energie kosten, huur en huurklassen. Dit is echter essentiële informatie in het geval dat de database gebruikt moet worden ter ondersteuning van port folio management (zoals in het Nederlandse Model Project). In principe zijn de parameters in de data structuur vrij te kiezen, maar ze zijn beperkt tot een maximum aantal van 255. Dit betekent dat zeer goed overwogen moet worden welke parameters opgenomen moeten worden voor het beoogde doel van de database. De huidige opzet van de data structuur was niet volledig geschikt voor het doel van het Nederlandse Model Project (nl. hoe kunnen energieprestatie gegevens van een woningvoorraad gebruikt worden ter ondersteuning van strategisch voorraadbeheer). Daarom is er in het Nederlandse Model Project voor gekozen om extra parameters te gebruiken en om analyses buiten de DATAMINE data structuur te doen. Dit is geen probleem voor het overall project: het is een gevolg van het specifieke doel van het Nederlandse Model Project. 3. Het Nederlandse Model Project heeft de energie prestatie van circa 10.000 woningen geanalyseerd. Het bleek erg tijdrovend te zijn om alle analyses voor dit grote aantal gebouwen met de DATAMINE Evaluation tool te doen. Dit was al bij aanvang bekend. Om dit probleem op te lossen is ervoor gekozen om de analyses te doen met MS Access en MS Excel. 4. Niet typisch voor DATAMINE alleen, maar toch belangrijk om te benadrukken: het is zeer belangrijk om ervan bewust te zijn dat het verzamelen van gegevens voor de bepaling van de energieprestatie van bestaande gebouwen echt anders is vergeleken met nieuwe gebouwen. Het is vaak moeilijk om de precieze gegevens van bestaande gebouwen te achterhalen omdat tekeningen niet meer beschikbaar of achterhaald zijn. Gebouwinspecties zijn dan ook onmisbaar voor bestaande gebouwen en daarbij kan het voorkomen dat gegevens alleen verkregen kunnen worden door het vernielen van bv. een deel van de constructie, hetgeen meestal niet wenselijk is. In dergelijke gevallen moeten alternatieven gevonden worden (bv. door gebruik te maken van kengetallen gebaseerd op bouwjaar of andere gegevens die wel beschikbaar zijn).
Aanbevelingen 1. Bedenk zorgvuldig wat het doel van monitoring op basis van energie prestatie certificaten is. En, als dit duidelijk is, definieer vervolgens zeer zorgvuldig welke data verzameld moet worden om dit monitoringdoel te bereiken. Kies een aanpak en instrumenten die optimaal het monitoringdoel dienen. 2. De methode van dataverzameling moet zeer goed afgestemd worden op het te analyseren gebouwtype en of het nieuwbouw of bestaande bouw betreft.
Perspectieven voor toekomstige monitoring activiteiten In Nederland is al in 2007 een monitoringprogramma opgezet voor energieprestatie gegevens van gebouwen die een energiecertificaat hebben gekregen. Het vergroten van de kennis van de (bestaande) gebouwvoorraad is echter niet een van de doelen van de Nederlandse monitoring database. Een beperkt aantal gegevens wordt verzameld in een nationale database. De waarde van de verzamelde data is beperkt omdat een groot deel van de data niet gebruikt kan worden voor analyses, vanwege het feit dat de data uit verschillende bronnen afkomstig is en daardoor niet compatibel. De resultaten van DATAMINE kunnen gebruikte worden om de potentie te laten zien van energieprestatie certificaten als basis voor het vergroten van kennis over de bestaande woningvoorraad en dus voor gerelateerd energiebeleid. Als gevolg daarvan zouden Nederlandse beleidsmakers kunnen besluiten op de Nederlandse monitoring database te verbeteren en/of uit te breiden.
- 37 -
5 Gebruikte literatuur [BEG2006]
Besluit over de Energie Prestatie van Gebouwen. Gepubliceerd in het ‘Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden’, Den Haag, 5 december 2006.
[REG2006]
Regeling over de Energie Prestatie van Gebouwen. Ministerie van VROM, 26 december 2006.
[ISSO82-1]
ISSO-publicatie 82 deel 1 – Handleiding Energieprestatie Advies Woningen “Energieprestatiecertificaat” + Algemeen Deel, Stichting ISSO – Rotterdam, januari 2007.
[ISSO82-2]
ISSO-publicatie 82 deel 2 – Handleiding Energieprestatie Advies Woningen “Maatwerkadvies”, Stichting ISSO – Rotterdam, januari 2007.
Energiebesparingsverkenner.nl Website met twee rekeninstrumenten die een indicatie geven van het energielabel van een woning en mogelijk te nemen energiebesparende maatregelen.
- 38 -