afmetingen hoogte: 3,93 breedte: 5,75 indeling: voor tekst
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies
afmetingen hoogte: 8,50 breedte: 5,75 indeling: voor tekst
Verbreding N209: - Ankie Verbeek-Ohrlaan (Rotterdam)
- Boterdorpseweg / Bergweg-Zuid (Bergschenhoek)
- Capaciteitsvergroting Doenkade en Reconstructie Knoop A13 - N209
afmetingen hoogte: 3,93 breedte: 5,75 indeling: voor tekst
G. Bakker
bSR-rapport 88 in opdracht van Provincie Zuid-Holland
Colofon bSR-rapport
88
titel
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209: – Ankie Verbeek-Orhrlaan (Rotterdam) - Boterdorpseweg / Bergweg-Zuid (Bergschenhoek) –Capaciteitsvergroting Doenkade en Reconstructie Knoop A13 - N209
auteur
ir. G. Bakker
afbeeldingen
boven, midden, onder: G. Bakker
kaartmateriaal
Gemeentewerken Rotterdam, Landmeten en Vastgoedinformatie; auteursrecht voorbehouden.
Geproduceerd in opdracht van Provincie Zuid-Holland Deze uitgave kan geciteerd worden als: Bakker, G. 2007. Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209. bSR-rapport 88. bSR ecologisch advies, Rotterdam. © bSR ecologisch advies, augustus 2007 Postbus 23452, 3001 KL, Rotterdam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende. bSR kan door opdrachtgever niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortvloeit uit gebruik van data of gegevens of door toepassing van aanbevelingen en conclusies, die zijn opgenomen in deze rapportage.
bSR ecologisch advies
INHOUD
Samenvatting................................................................................................................ 3 1
2
3
4
5
6
Inleiding ........................................................................................................................ 5 1.1
Algemeen ........................................................................................................... 5
1.2
Leeswijzer........................................................................................................... 5
Gebiedsbeschrijving .................................................................................................... 7 2.1
Afbakening onderzoeksgebied............................................................................ 7
2.2
Deelgebied West ................................................................................................ 7
2.3
Deelgebied Oost ................................................................................................. 8
Soortgroepen & methodiek........................................................................................ 11 3.1
Algemeen ......................................................................................................... 11
3.2
Flora ................................................................................................................. 11
3.3
Vissen............................................................................................................... 12
3.4
Vogels............................................................................................................... 12
3.5
Zoogdieren ....................................................................................................... 12
3.6
Overige soortgroepen ....................................................................................... 12
Wetgeving en beleid................................................................................................... 13 4.1
Algemeen ......................................................................................................... 13
4.2
Flora- en faunawet ............................................................................................ 13
4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4
Verbodsbepalingen................................................................................................................................13 Beschermingsregimes...........................................................................................................................14 Gunstige staat van instandhouding ......................................................................................................14 Mitigatie & Compensatie .......................................................................................................................15
Resultaten................................................................................................................... 17 5.1
Flora ................................................................................................................. 17
5.2
Vissen............................................................................................................... 17
5.3
Vogels............................................................................................................... 18
5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4
Algemeen ...............................................................................................................................................18 Overzicht weidevogelterritoria...............................................................................................................20 Overige weidevogelsoorten ..................................................................................................................30 Uilen .......................................................................................................................................................31
5.4
Zoogdieren ....................................................................................................... 31
5.5
Overige soortgroepen ....................................................................................... 31
Conclusies & aanbevelingen ..................................................................................... 33 6.1
Flora ................................................................................................................. 33
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
1
bSR ecologisch advies
6.2
Vissen............................................................................................................... 33
6.3
Vogels............................................................................................................... 33
6.4
Zoogdieren ....................................................................................................... 34
6.5
Overige soorten ................................................................................................ 34
Dankwoord.................................................................................................................. 35 Literatuur..................................................................................................................... 37
2
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
SAMENVATTING
In verband met de geplande verbreding van provinciale weg N209 tussen Bergschenhoek en de A13 is door de Provincie Zuid-Holland aan bSR ecologisch advies gevraagd de beschermde en bedreigde natuurwaarden te onderzoeken. Dit onderzoek richt zich in hoofdzaak op het voorkomen van weidevogels en beschermde en bedreigde flora en fauna binnen de invloedsfeer van het geplande tracé. Voorliggend document presenteert de resultaten van het onderzoek. Er zijn geen beschermde plantensoorten van Tabel 2 of Tabel 3 van de Flora- en faunawet gevonden. Het voorkomen van de Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) langs het bestaande wegtracé is wel aangetoond. Voorts zijn 123 territoria van elf soorten weidevogels in kaart gebracht. Verblijfplaatsen van beschermde zoogdieren en overige beschermde soorten zijn niet vastgesteld. Hiervoor zijn in verband met de Flora- en faunawet dan ook geen bijzondere maatregelen vereist. Voor wat betreft de aanwezigheid van Kleine modderkruiper is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist indien er sloten gedempt worden. Voor wat betreft de aanwezige weidevogels is de inschatting dat werkzaamheden in het kader van de wegverbreding een relatief marginaal effect hebben ten opzichte van de verstoring zoals die thans binnen het huidige agrarische terreingebruik plaatsvindt. Uitvoer van werkzaamheden in het winterseizoen heeft de voorkeur, de kans op verstoring van broedende vogels als gevolg van werkzaamheden is dan minimaal.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
3
bSR ecologisch advies
4
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
1
INLEIDING
1.1
Algemeen
De provinciale weg N209 wordt de komende jaren tussen Bergschenhoek en de A13 verbreed tot twee maal twee rijstroken. Concreet betreft het een verbreding nabij Bergschenhoek, een verbreding langs Rotterdam Airport en een reconstructie van knooppunt A13 - N209. In verband hiermee heeft de Provincie Zuid-Holland aan bSR ecologisch advies gevraagd onderzoek te doen naar gebieds- en soortbescherming in het kader van respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Dit onderzoek is een onderdeel van de twee milieueffectrapportages (MER) die in het kader van de wegverbredingen worden opgesteld. Voor het brede kader waarin deze studie is uitgevoerd wordt verwezen naar het tweetal Startnotities dat door de Provincie Zuid Holland is uitgegeven (Provincie Zuid Holland Sine Anno a,b).
1.2
Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar er onderzoek is uitgevoerd en wordt een korte beschrijving gegeven van de onderzochte gebieden. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de natuurwetgeving zoals deze in verband met de geplande wegverbreding een rol zal spelen. In Hoofdstuk 4 worden de onderzochte soortgroepen en gehanteerde methodieken besproken. In Hoofdstuk 5 worden de resultaten van de uitgevoerde inventarisaties gepresenteerd. In Hoofdstuk 6 wordt per soortgroep geëvalueerd welke ecologische consequenties de wegverbreding met zich meebrengt en welke maatregelen hier in het kader van de vigerende wetgeving aan verbonden zijn.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
5
bSR ecologisch advies
6
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
2
GEBIEDSBESCHRIJVING
2.1
Afbakening onderzoeksgebied
Werkzaamheden rond de N209 zullen zich op twee ruimtelijk gescheiden plaatsen voordoen. Aan de westzijde zal de weg verbreed worden ter hoogte van Rotterdam Airport en zullen reconstructiewerkzaamheden aan de knoop A13-N209 plaatshebben (tezamen hierna te benoemen “deelgebied West”) Ten oosten hiervan zal de weg verbreed worden tussen de Ankie-Verbeek-Ohrlaan (gemeente Rotterdam) en Boterdorpseweg / Bergweg-Zuid (Bergschenhoek, gemeente Lansingerland) (hierna te benoemen als “deelgebied Oost”). Omdat ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden in twee ruimtelijk gescheiden gebieden en vermoedelijk ook in verschillende perioden, wordt deze tweedeling in de rest van deze rapportage gehandhaafd. Om een goed beeld te krijgen van de natuurwaarden rond de geplande tracés zijn binnen een straal van 500 meter potentieel waardevolle gebieden onderzocht. Deze straal van 500 meter is arbitrair gekozen en dekt ruim het gebied waar direct aantoonbare uitstralende effecten op floraen fauna van werkzaamheden te verwachten zijn, alsmede die van de eenmaal aangelegde, verbrede weg. Onder potentieel waardevol gebied wordt hier verstaan: gebied waar op grond van de kennis bij bSR ecologisch advies beschermde (Habitatrichtlijn- en Flora- en faunawet-) soorten of bedreigde (Rode Lijst-) soorten worden verwacht danwel voor zouden kunnen komen. De Overschiese Plasjes en de luchthaven Rotterdam Airport zijn niet meegenomen in het onderzoek. Omdat werkzaamheden in verband met de verbreding overwegend aan de noordzijde van de bestaande N209 zullen plaatshebben zullen de beschermde en bedreigde natuurwaarden van deze gebiedsdelen naar verwachting niet in het geding zijn. Van deelgebied Oost zijn de bedrijventerreinen langs de Bergweg-Zuid, ten zuiden van de N209, niet meegenomen.
2.2
Deelgebied West
Deelgebied West (Figuur 1) bestaat concreet uit drie onderzochte stukken, te weten het deel ten westen van de A13, Polder Schieveen en de Zuidpolder. Polder Schieveen betreft overwegend intensief beweid, voedselrijk grasland waar aan de oostkant van het onderzochte deel voornamelijk beweiding met koeien plaatsvindt; aan de uiterste westzijde vindt beweiding door schapen plaats. In het gebied bevindt zich een groot aantal sloten. In het voorjaar van 2006 is aan de westzijde circa een derde van het onderzochte oppervlak opgespoten met een dik zandpakket in verband met de aanleg van Bedrijvenpark Schieveen. In mei 2006 zijn verdere werkzaamheden hier stilgelegd nadat door de AID verstoring van broedende vogels werd geconstateerd. Ook in 2007 is hier in het broedseizoen niet gewerkt en heeft zich op het zandpakket een dichte pioniervegetatie ontwikkeld. Aangezien medio mei 2007 de bestaande plannen voor realisering van het bedrijvenpark door de Raad van State zijn afgekeurd, zal dit gedeelte zolang er geen ontwikkelingen plaatsvinden interessant zijn voor flora en fauna. De Zuidpolder bestaat overwegend uit intensief gebruikt voedselrijk grasland, met een kleine oppervlakte aan akkerland.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
7
bSR ecologisch advies
Figuur 1. Deelgebied West. Het gebied waar de N209 verbreed / aangepast wordt is rood omlijnd. Het lichtrode gebied is onderzocht op beschermde en bedreigde natuurwaarden.
2.3
Deelgebied Oost
Deelgebied Oost (Figuur 2) betreft een deel van de Schiebroekse Polder en delen van de Boterdorpse Polder zowel ten noorden als ten zuiden van de N209. Het gehele gebied bestaat uit intensief gebruikt voedselrijk grasland, afgewisseld door akkerland. Aan de zuidoostzijde van de N209 bevindt zich een groot bedrijventerrein en diverse andere bebouwing waardoor het gebied een tamelijk versnipperd karakter heeft. Aan de zuidzijde zijn sportvelden gesitueerd. Deze gebieden zijn niet meegenomen in het onderzoek.
8
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
Figuur 2. Deelgebied Oost. Het gebied waar de N209 verbreed / aangepast wordt is rood omlijnd. Het lichtrode gebied is onderzocht op beschermde en bedreigde natuurwaarden.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
9
bSR ecologisch advies
10
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
3
SOORTGROEPEN & METHODIEK
3.1
Algemeen
Op grond van informatie over de in de onderzoeksgebieden voorkomende flora en fauna uit het verleden, is door bSR ecologisch advies een inschatting gemaakt van te verwachten soorten. Het betreft soorten die opgenomen zijn in Tabel 2 of 3 van de Flora- en faunawet en daarmee wettelijke bescherming genieten bij ruimtelijke ontwikkeling. Op basis hiervan is duidelijk geworden dat de soortgroepen flora, vissen, vogels en vleermuizen in dit verband aandacht verdienen. Een overzicht van eerder Flora- en faunaonderzoek in het huidige onderzoeksgebied is weergegeven in Tabel 1. Tabel 1. Overzicht bij bSR ecologisch advies beschikbare gegevens tbv verbreding N209-Doenkade jaar
soortgroep
methode
gebied
uitvoerende organisatie
2002-2007
vogels
PTT - jaarrond
Polder Schieveen
SLR/vrijwilliger
2004
vogels
gebiedsinventarisatie (augustus)
Polder Schieveen
vrijwilliger
2004
vaatplanten
onderzoek beschermde soorten
business park Schieveen
bSR
2004
amfibieën
onderzoek beschermde soorten
business park Schieveen
bSR
2004
vissen
onderzoek beschermde soorten
business park Schieveen
bSR
2003
vissen
gebiedsinventarisatie
Oude Bovendijk
SLR
2002
vaatplanten
200 meter oever vegetatieopname
Polder Schieveen
bSR
2002
libellen
200 meter oever
Polder Schieveen
De Vlinderstichting
2002
amfibieën
200 meter oever
Polder Schieveen
Ecologisch adviesbureau Mulder
2000
weidevogels
broedvogelinventarisatie
Polder Schieveen
Landschapsbeheer Zuid-Holland & PZH
Voor wat betreft beschermde flora is er een kans op het voorkomen van de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa). Qua beschermde vissoorten behoren Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en Bittervoorn (Rhodeus cericeus) tot de mogelijkheden. Ten aanzien van vogels rond het tracé zal er een mogelijk effect zijn op de weidevogels die in het overwegend open gebied broeden. Voorts kunnen vaste verblijfplaatsen van Kerkuil (Tyto alba) en Steenuil (Athene noctua) aanwezig zijn in bebouwing grenzend aan het tracé. Ten aanzien van de weidevogels geldt dat deze alleen in het broedseizoen wettelijke bescherming genieten. Vanwege het potentieel grote belang van de onderzoeksgebieden voor weidevogels zijn deze echter wel meegenomen in het flora- en faunaonderzoek. Van een boerderij direct grenzend aan het werktracé in deelgebied West, op de kruising Doenkade - Oude Bovendijk, is de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen mogelijk. In het kader van dit onderzoek is hier nader naar gekeken.
3.2
Flora
Op 10 juli 2007 zijn deelgebied Oost en deelgebied West bezocht en gecontroleerd op beschermde plantensoorten. De aandacht lag vooral op de slootranden welke direct grenzen danwel overlappen met de zone waarin werkzaamheden in het kader van de verbreding zullen plaatsvinden. De afstand tot deze zone die is onderzocht bedroeg maximaal 50 meter.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
11
bSR ecologisch advies
3.3
Vissen
Op 13 juli 2007 zijn de watergangen in deelgebied Oost en West met een schepnet bemonsterd om vast te stellen of zich Kleine modderkruiper of Bittervoorn in deze gebieden ophoudt.
3.4
Vogels
Het vogelonderzoek heeft zich in hoofdzaak geconcentreerd op weidevogels en vaste verblijfplaatsen van uilen. Voor weidevogels is een broedvogelonderzoek uitgevoerd volgens de BMP-W richtlijnen van SOVON (Van Dijk 2004). Voor uilen is navraag gedaan bij inventariseerders waar zich vaste verblijfplaatsen van uilen (kunnen) bevinden en is in de avond van 13 mei 2007 gepost om activiteit van deze soorten vast te stellen. Hierbij is in beperkte mate gebruik gemaakt van het afspelen van geluidsopnamen van Kerkuil en Steenuil, waar deze soorten vaak op reageren. Tabel 2. Bezoekdatums Broedvogel Monitoring van de verschillende deelgebieden. Bezoeknummer 1 2 3 4 5
3.5
deelgebied West 18 april 2007 24 april 2007 9 mei 2007 25 mei 2007 21 juni 2007
deelgebied Oost 19 april 2007 25 april 2007 8 mei 2007 25 mei 2007 21 juni 2007
Zoogdieren
Binnen het onderzoeksgebied is het voorkomen van de Vos (Vulpes vulpes) bekend. Gedurende de onderzoeksperiode zal worden vastgesteld of de soort zich nog ophoudt binnen het gebied. Daarnaast zouden er vleermuizen zijn waargenomen langs de Oude Bovendijk ter hoogte van de Doenkade. Op 13 mei 2007 is gekeken of hier vleermuizen aanwezig waren.
3.6
Overige soortgroepen
Diverse beschermde soorten als de Rugstreeppad (Bufo calamita) en bedreigde soorten als de Veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa) zijn bekend uit de wijde regio. Hoewel deze soorten niet worden verwacht op grond van de huidige toestand van het terrein is getracht tijdens de diverse bezoeken de aanwezigheid van deze soorten uit te sluiten.
12
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
4
WETGEVING EN BELEID
4.1
Algemeen
De werkzaamheden in verband met de verbreding en aanpassing van de N209 zijn te omschrijven als ruimtelijke ontwikkeling. Bij ruimtelijke ontwikkeling dienen de effecten in principe getoetst te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming). In de eerste plaats dient gekeken te worden of een project zich in of nabij een Natura 2000 gebied bevindt. Daar is in dit geval geen sprake van; de meest nabij Natura 2000 gebieden bevinden zich op tientallen kilometers afstand. Binnen een straal van 500 meter van het werktracé bevinden zich geen bij wet beschermde natuurgebieden. Derhalve zal bij de geplande ruimtelijke ontwikkelingen alleen de Flora- en faunawet een rol spelen.
4.2
Flora- en faunawet
4.2.1 Verbodsbepalingen De van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren worden beschermd door de Flora- en faunawet, die in 2002 van kracht geworden is. Deze bescherming dient ervoor te zorgen dat zeldzame en bedreigde soorten niet in aantallen afnemen of uit Nederland verdwijnen. Daartoe is een aantal verbodsartikelen (artikel 8 tot en met 13) opgesteld, die bijvoorbeeld verbieden dat planten worden uitgestoken of verzameld en dat dieren opzettelijk worden verstoord of dat hun vaste rust- en verblijfplaatsen worden vernield. artikel 9: artikel 10: artikel 11:
artikel 12: artikel 13:
Het is verboden (beschermde) dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Het is verboden (beschermde) dieren opzettelijk te verontrusten. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van (beschermde) dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Het is verboden eieren van (beschermde) dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van (beschermde) dieren te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
Voor bovengenoemde verbodsbepalingen moet bij ruimtelijke inrichting of ontwikkeling binnen het leefgebied van Tabel 3-soorten (zie 3.2.2) in principe ontheffing worden aangevraagd. Ontheffing van de verbodsbepalingen van artikel 9 tot en met 13 wordt, op grond van artikel 75, lid 5, van de Flora- en faunawet, in principe verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Op grond van artikel 75, lid 6, aanhef en onder c, wordt in het geval van soorten die zijn opegenomen op bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn ontheffing slechts verleend wanneer
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
13
bSR ecologisch advies
er, naast de voorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen belangen. Deze drie criteria vormen samen de uitgebreide toets waaraan voldaan moet worden. In artikel 2, lid 3, onder j, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (28 november 2000, Stb. 525) worden als andere belangen als bedoeld in Artikel 75, lid 6, onder c, van de Flora- en faunawet, onder andere aangewezen de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
4.2.2 Beschermingsregimes Het soortbeschermingsdeel van de Europese Habitatrichtlijn is opgenomen in de Flora- en faunawet. In de Flora- en faunawet is een groot aantal in Nederland voorkomende planten en dieren opgenomen waarop de hier boven genoemde verbodsbepalingen van toepassing zijn. In de praktijk bleek al snel dat een aantal algemeen in Nederland voorkomende beschermde soorten, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd, zorgden voor vertraging bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Om dat te voorkomen zijn drie beschermingsregimes ingesteld. Deze driedeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 2 februari 2005 onder de titel ‘Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet” en is als volgt: •
Tabel 1. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden.
•
Tabel 2. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Wanneer ontheffing wordt aangevraagd volgt de lichte toets: de activiteit doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
•
Tabel 3. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt voor soorten in tabel 3 geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor de soorten van tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Deze drie criteria vormen de zgn. uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar (aan alle drie moet voldaan zijn). De uitgebreide toets voor ontheffingverlening geldt ook voor alle vogelsoorten.
4.2.3 Gunstige staat van instandhouding Het criterium ‘gunstige staat van instandhouding’ is van toepassing wanneer soorten uit Tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet voorkomen, op locaties waar activiteiten gaan plaatsvinden die een wezenlijk negatief effect kunnen hebben op de aanwezige populaties van deze soorten. Een gunstige staat van instandhouding voldoet krachtens de Habitatrichtlijn aan de volgende voorwaarden:
14
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
•
• •
uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat op lange termijn zal blijven, en het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op langer termijn in stand te houden.
De Rode Lijsten die voor een groot aantal soortgroepen zijn opgesteld geven aan in hoeverre een soort in Nederland in zijn voorkomen wordt bedreigd. Deze lijsten kunnen dan ook worden toegepast om te bepalen voor welke soorten een ingreep of activiteit een aantasting kan betekenen voor de gunstige staat van instandhouding. Overigens heeft de bedreiging van de gunstige staat van instandhouding van een Rode Lijstsoort alleen wettelijke consequenties indien deze ook in één van de tabellen van de Flora- en faunawet is opgenomen. De Rode Lijsten zijn in de praktijk een goed middel voor de kwalitatieve natuurwaardering van een gebied.
4.2.4 Mitigatie & Compensatie Voor eventueel verlies van leefgebied van beschermde soorten op plaatsen waar ruimtelijke inrichting of ontwikkeling plaatsvindt, dient compensatie plaats te vinden, hetgeen inhoudt dat er elders geschikt leefgebied wordt gecreëerd ten gunste van de soort. Daarnaast dienen mitigerende maatregelen te worden genomen waarmee de schade aan de aanwezige populatie tijdens werkzaamheden wordt beperkt. Voorts is voor alle soorten, zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten is, ongeacht vrijstelling of ontheffing, de zorgplicht van toepassing. Op grond hiervan dient zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan deze soorten te worden voorkomen. De genoemde drie items: mitigatie, compensatie en zorgplicht, zijn algemene voorwaarden ter verkrijging van een eventuele ontheffing van de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
15
bSR ecologisch advies
16
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
5
RESULTATEN
5.1
Flora
Tijdens het floraonderzoek is één Tabel 1-soort vastgesteld; soorten van Tabel 2 of Tabel 3 van de Flora- en faunawet zijn niet aangetroffen. In deelgebied Oost zijn geen wettelijk beschermde plantensoorten aangetroffen. In deelgebied West groeit op verschillende plaatsen Zwanenbloem (Butomus umbellatus), een soort van Tabel 1 uit de Flora- en faunawet. Zwanenbloemen zijn constant en in grote aantallen aanwezig in de meeste sloten van de polder Schieveen, ten noorden van de Doenkade. De soort gaat hier vergezeld van o.a. Groot moerasscherm (Apium nodiflorum), Pijlkruid (Sagittaria saittifolia), Kleine watereppe (Berula erecta) en Moeraswalstro (Galium palustre), allemaal soorten die thuishoren in matig voedselrijke tot voedselrijke slootkanten met een niet te intensief beheer. Het water in de sloten was afwisselend helder of voorzien van een kroosdek van Grote kroosvaren (Azolla filliculoides) wat duidt op zeer voedselrijk water. In enkele nieuwe sloten die zijn gegraven bij de toegang tot de nieuwe fietstunnel in het verlengde van de G.K. van Hogendorpweg zijn eveneens enkele pollen Zwanenbloem aangetroffen.
5.2
Vissen
Op 13 juli 2007 is een Kleine modderkruiper gevangen in deelgebied West. Reeds na enkele malen scheppen met een klein schepnet werd de aanwezigheid van de soort vastgesteld doordat een adult exemplaar werd gevangen. Aangenomen mag worden dat de soort het gehele systeem van sloten in het gebied gebruikt. In deelgebied Oost is de soort niet gevangen, maar op grond van de ervaring van bSR met de soort in deze regio kan worden verondersteld dat de soort ook hier in de sloten aanwezig is. Bittervoorn is tijdens het onderzoek niet aangetroffen.
Figuur 3. Kleine modderkruiper (Cobitis taenia), 13 juli 2007, Polder Schieveen, deelgebied West
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
17
bSR ecologisch advies
5.3
Vogels
5.3.1 Algemeen In Tabel 3 zijn de soorten en aantallen weidevogelterritoria die gedurende het onderzoek zijn vastgesteld gepresenteerd. Tabel 3. Vastgestelde soorten en aantal territoria weidevogelonderzoek N209-tracé soort
territoria totaal
deelgebied West
deelgebied Oost
Knobbelzwaan (Cygnus olor)
1
1
0
Bergeend (Tadorna tadorna)
1
1
0
Slobeend (Anas clypaeata)
2
2
0
Scholekster (Haematopus ostralegus)
13
7
6
Kluut (Recurvirostra avocetta)
2
1
1
Kleine plevier (Charadrius dubius)
6
5
1
Kievit (Vanellus vanellus)
42
25
17
Grutto (Limosa limosa)
25
15
10
Tureluur (Tringa totanus)
23
20
3
Veldleeuwerik (Alauda arvensis)
5
5
0
Gele kwikstaart (Motacilla flava)
3
3
0
123
85
38
totaal
In Figuur 5 en Figuur 6 zijn alle vastgestelde territoria van weidevogels in respectievelijk deelgebied West en deelgebied Oost weergegeven. De grootste dichtheid aan vogelterritoria in deelgebied West bevindt zich op de zandopspuiting die is gerealiseerd in het kader van het toekomstig aan te leggen Bussinespark Schieveen. In deelgebied Oost zijn het vooral de beweide gedeeltes die er temidden van akkerland en bedrijfsterreinen uitspringen qua vogeldichtheid.
Figuur 4. Grutto (Limosa limosa) (G. Bakker)
18
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
Figuur 5. Overzicht van alle vastgestelde territoria van onderzochte vogelsoorten in deelgebied West
Figuur 6. Overzicht van alle vastgestelde territoria van onderzochte vogelsoorten in deelgebied Oost
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
19
bSR ecologisch advies
5.3.2 Overzicht weidevogelterritoria Achtereenvolgens worden gepresenteerd de soortnaam, de wetenschappelijke naam, het totaal aantal vastgestelde territoria (N=…), het aantal territoria in respectievelijk deelgebied West en deelgebied Oost (tussen haken). Aansluitend volgt specifieke informatie en één of twee stippenkaarten met de ligging van vastgestelde territoria van de betreffende soort. Alleen weidevogelsoorten waarvan een territorium is vastgesteld worden gepresenteerd. Soorten waarvan geen geldig territorium werd vastgesteld binnen de monitoringrondes maar waarvan wel (territoriumindicerende) waarnemingen zijn verricht worden behandeld in paragraaf 5.3.3. Knobbelzwaan (Cygnus olor) N=1 (1,0) Van de Knobbelzwaan werd één territorium geconstateerd. Het betrof een nestelend paar langs de Oude Bovendijk in deelgebied West. Of het broedgeval succesvol is verlopen is niet bekend.
Figuur 7. Territoria van Knobbelzwaan (Cygnus olor) (blauwe stip)
20
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
Bergeend (Tadorna tadorna) N=1 (1,0) Eén paar Bergeend heeft getuige de waarneming van een drietal volgroeide juvenielen succesvol gebroed op het zandlichaam in polder Schieveen.
Figuur 8. Territoria van Bergeend (Tadorna tadorna) (blauwe stip)
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
21
bSR ecologisch advies
Slobeend (Anas clypeata) N=2 (2,0) Van deze lastig te inventariseren soort werden in ieder geval twee geldige territoria vastgesteld in Polder Schieveen.
Figuur 9. Territoria van Slobeend (Anas clypeata) (blauwe stip)
22
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
Scholekster (Haematopus ostralegus) N=13 (7,6) In totaal zijn 13 territoria van de Scholekster vastgesteld, zeven in deelgebied West en zes in deelgebied Oost. Het broedsucces was vermoedelijk zeer laag vanwege het vroegtijdig uitmaaien van de nesten in beide gebieden. De territoria bevonden zich vrijwel allemaal in intensief beheerd grasland.
Figuur 10. Territoria van Scholekster (Haematopus ostralegus) (blauwe stip)
Figuur 11. Territoria van Scholekster (Haematopus ostralegus) (blauwe stip)
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
23
bSR ecologisch advies
Kluut (Recurvirostra avosetta) N=2 (1,1) Van de Kluut werd zowel in deelgebied West als deelgebied Oost één geldig territorium vastgesteld. In Polder Schieveen bevond zich een paar nabij een plasje op het zandlichaam aan de zuidwestkant, in deelgebied Oost bevond zich een paar bij enkele plasjes die mogelijk zijn ontstaan als gevolg van een lekkende baggerpijpleiding van Boskalis. Er zijn nergens jongen waargenomen.
Figuur 12. Territoria van Kluut (Recurvirostra avosetta) (blauwe stip)
Figuur 13. Territoria van Kluut (Recurvirostra avosetta) (blauwe stip)
24
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
Kleine plevier (Charadrius dubius) N=6 (5,1) Het zandlichaam in Polder Schieveen en de daarin ontstane waterplassen boden in 2007 een uitmuntend broedbiotoop voor de Kleine Plevier; tenminste vijf territoria werden vastgesteld, waarvan vermoedelijk het merendeel succesvol jongen heeft grootgebracht. Het plasje langs de pijpleiding van Boskalis in deelgebied Oost herbergde één territorium van deze soort. Het broedsucces hiervan is onbekend.
Figuur 14. Territoria van Kleine plevier (Charadrius dubius) (blauwe stip)
Figuur 15. Territoria van Kleine plevier (Charadrius dubius) (blauwe stip)
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
25
bSR ecologisch advies
Kievit (Vanellus vanellus) N=42 (25,17) Maar liefst 42 territoria van de Kievit werden vastgesteld; 25 in deelgebied West en 17 in deelgebied Oost. Een opvallende concentratie doet zich voor in Polder Schieveen, waar op het zandlichaam aan de westkant vrijwel ongestoord gebroed kon worden. Hier kan men bijna spreken van een ‘kolonieverband’ terwijl in de omringende graslanden de nesten al spoedig werden uitgemaaid. Het broedsucces is hier dan ook veel lager. In deelgebied Oost liggen concentraties van territoria vooral op en rond enkele aanwezige akkers. Het feitelijke aantal territoria is overigens lastig vast te stellen; ongepaarde vogels vertonen eveneens baltsgedrag, het werkelijke aantal ‘broedterritoria’ wordt hierdoor enigszins vertekend. Door intensieve landbouw in deelgebied Oost is ook hier het broedsucces bijzonder laag, vermoedelijk hebben slechts enkele paren succesvol jongen grootgebracht.
Figuur 16. Territoria van Kievit (Vanellus vanellus) (blauwe stip)
Figuur 17. Territoria van Kievit (Vanellus vanellus) (blauwe stip)
26
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
Grutto (Limosa limosa) N=25 (15,10) De meest karakteristieke weidevogel van het gebied en een soort waarvoor Nederland internationaal gezien een relatief grote verantwoordelijkheid draagt is de Grutto. In totaal werden 25 territoria vastgesteld; 15 in deelgebied West en 10 in deelgebied Oost. Alle territoria in deelgebied West bevonden zich in Polder Schieveen en zonder uitzondering in grasland. Het broedsucces was bijzonder laag als gevolg van intensief maaien gedurende verschillende momenten gedurende het broedseizoen. Ook voor de graslanden in deelgebied Oost geldt dat vermoedelijk slechts enkele paren succesvol jongen hebben kunnen grootbrengen door net buiten het bereik van de maaimachine in slootranden te broeden.
Figuur 18. Territoria van Grutto (Limosa limosa) (blauwe stip)
Figuur 19. Territoria van Grutto (Limosa limosa) (blauwe stip)
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
27
bSR ecologisch advies
Tureluur (Tringa totanus) N=23 (20,3) De Tureluur heeft geprofiteerd van de ongestoorde situatie op het zandlichaam aan de westzijde van deelgebied West. Tenminste 11 territoria hebben hier relatief ongestoord kunnen broeden. In de omringende graslanden waren eveneens territoria aanwezig maar in beduidend lagere dichtheid en met vermoedelijk een gering broedsucces als gevolg van het vroegtijdig uitmaaien van de nesten. In deelgebied Oost zijn drie territoria gevonden, verspreid over het gehele gebied.
Figuur 20. Territoria van Tureluur (Tringa totanus) (blauwe stip)
Figuur 21. Territoria van Tureluur (Tringa totanus) (blauwe stip)
28
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
Veldleeuwerik (Alauda arvensis) N=5 (5,0) De westzijde van deelgebied West leverde vijf territoria op van Veldleeuwerik. Elders werd deze soort niet aangetroffen. De onverstoorde kruidenrijke oevers in dit gebiedsdeel zijn de belangrijkste reden dat deze soort zich hier handhaaft.
Figuur 22. Territoria van Veldleeuwerik (Alauda arvensis) (blauwe stip)
Gele kwikstaart (Motacilla flava) N=3 (3,0) Evenals de Veldleeuwerik geldt voor de Gele Kwikstaart het belang van onverstoorde kruidenrijke randen en oevers. In deelgebied west konden rond het zandlichaam drie territoria worden vastgesteld.
Figuur 23. Territoria van Gele kwikstaart (Motacilla flava) (blauwe stip)
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
29
bSR ecologisch advies
5.3.3 Overige weidevogelsoorten Krakeend (Anas strepera) Van de Krakeend konden geen zekere territoria worden vastgesteld. Wel werden verscheidene exemplaren waargenomen in het onderzoeksgebied, welke vrijwel zeker in de omgeving broeden. Wintertaling (Anas crecca) Van de Wintertaling konden geen zekere territoria worden vastgesteld. Waargenomen exemplaren betreffen vermoedelijk broedvogels uit de Ackerdijkse Plassen of doortrekkende exemplaren. Zomertaling (Anas querquedula) Van de Zomertaling konden geen zekere territoria worden vastgesteld. Op 18 april waren twee paren aanwezig in deelgebied West. Vervolgwaarnemingen en/of baltsgedrag werden gedurende de voortgang van het BMP niet vastgesteld. Vermoedelijk broedt de soort wel in Polder Schieveen buiten de grenzen van het onderzoeksgebied. Kuifeend (Aythya fuligula) Op 13 juli 2007 werd buiten de broedvogelmonitoring een vrouwtje Kuifeend met twee grote juvenielen waargenomen op een plas in deelgebied West. Aangenomen mag worden dat deze vogel hier of in de directe nabijheid tot broeden is gekomen. Tafeleend (Aythya ferina) Van de Tafeleend zijn enkele losse waarnemingen verricht. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de soort heeft gebroed in de onderzochte gebieden Kemphaan (Philomachus pugnax) Van de Kemphaan zijn op 18 april en 24 april groepjes waargenomen. Waarschijnlijk betreft het hier doortrekkende exemplaren. Overigens is de soort als broedvogel bekend van de nabijgelegen Ackerdijkse Plassen dus de mogelijkheid bestaat dat het vogels uit de omgeving betreft. Er zijn gedurende het broedvogelonderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van territoria van deze soort. Watersnip (Gallinago gallinago) Van de Watersnip zijn op 18 april enkele losse waarnemingen verricht. Waarschijnlijk betreft het hier doortrekkende exemplaren. Er zijn gedurende het broedvogelonderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van territoria van deze soort. Graspieper (Anthus pratensis) Van de Graspieper, een karakteristieke weidevogel, werden diverse exemplaren waargenomen. Echter, nimmer werd de kenmerkende baltsvlucht waargenomen noch werd er enige zang van deze soort gehoord. Vermoedelijk betrof het daarom uitsluitend doortrekkende exemplaren.
30
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
5.3.4 Uilen Broedlocaties van uilen binnen het onderzochte gebied zijn niet aangetroffen. Langs het onderzochte deel van de Oude Bovendijk is alleen de Steenuil bekend (pers. med. F. van der Lans; pers. med. J. Kleiweg). De broedplaatsen bevinden zich echter ruim buiten de invloedsfeer van de N209.
5.4
Zoogdieren
Er zijn in het kader van dit onderzoek geen vleermuizen waargenomen langs de Oude Bovendijk / Doenkade. De boerderij op de hoek alhier zou wel kunnen fungeren als verblijfplaats, doch grote aantallen dieren worden hier zeker niet verwacht. De lintbebouwing langs de Oude Bovendijk kan echter wel fungeren als vliegroute binnen het verder open gebied en de beplanting langs de Doenkade/N209 kan voor enkele dieren als foerageergebied dienen. Langduriger gericht vleermuisonderzoek zou dit kunnen aantonen. Met het verdwijnen van de bebouwing en bomen op de hoek Doenkade / Oude Bovendijk wordt echter geen cruciaal leefgebied voor vleermuizen aangetast. De relatief sterke verlichting in de omgeving en het langsrazende verkeer maken het gebied relatief onaantrekkelijk voor deze soortgroep. Van de Vos werden gedurende de onderzoeksperiode in 2007 diverse waarnemingen verricht. Dit leidde al snel naar de aanwezigheid van een hol op het opgespoten zandlichaam aan de westkant van deelgebied West. Dit hol bevindt zich enkele tientallen meters ten noordoosten van het toegangshek tot dit terreindeel.
5.5
Overige soortgroepen
Van overige beschermde soortgroepen zijn geen waarnemingen gedaan. Op grond van habitatkenmerken zou de Platte Schijfhoren (Anisus vorticulus) (Flora- en faunawet Tabel 2) in sloten in Polder Schieveen kunnen voorkomen. Er zijn tijdens het viswerk geen exemplaren van deze slakkensoort gevonden, tevens is er geen literatuur die op het voorkomen van deze soort zou wijzen.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
31
bSR ecologisch advies
32
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
6
CONCLUSIES & AANBEVELINGEN
6.1
Flora
Ten aanzien van beschermde of bedreigde flora zijn in het tracé van de geplande wegverbreding geen bijzonderheden vastgesteld. De enige floristische noemenswaardigheid betreft de aanwezigheid van de Zwanenbloem. Het gaat hier echter om een Tabel 1- soort, waarvoor bij ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing van de Flora- en faunawet benodigd is.
6.2
Vissen
In het watersysteem van deelgebied West, te Polder Schieveen, is het voorkomen van de Kleine modderkruiper aangetoond. Het betreft een Tabel 2- soort waarvoor bij ruimtelijke ontwikkeling in principe een ontheffing van de Flora- en faunawet is vereist, tenzij wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Er vanuit gaande dat in het kader van de wegverbreding niet zal worden gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode zal voor het dempen van sloten in het tracégebied een ontheffing nodig zijn. De gunstige staat van instandhouding van deze soort is naar verwachting niet in het geding, daar er nog ruim voldoende leefgebied voor de soort beschikbaar blijft. Formeel worden als gevolg van dempingswerkzaamheden echter wel dieren opzettelijk verontrust en/of verstoord en worden zodoende de verbodsbepalingen Artikel 9-11 overtreden, waardoor een ontheffing in dezen benodigd is. Geadviseerd wordt een generieke ontheffing voor de Kleine modderkruiper aan te vragen voor het gehele verbredingstracé.
6.3
Vogels
In totaal zijn 123 territoria van elf weidevogelsoorten aangetroffen die de onderzochte delen van het open terrein rond het tracé gebruiken als voortplantingsgebied. Gedurende de monitoring was het uitstralende effect van het verkeer op de bestaande N209 in Polder Schieveen goed merkbaar. Baltsroepende of paalzittende Grutto’s en Tureluurs werden nimmer waargenomen op minder dan circa 50 meter van de weg. Het merendeel van de territoria bevond zich dan ook op een dergelijke afstand van het langsrazende verkeer. Door de verbreding van de N209 zal deze invloedsfeer van de weg zich uitbreiden in noordelijke richting en wordt het feitelijke leefgebied voor de vogels langs het tracé logischerwijs kleiner. Een verdichting van het aantal broedparen hoeft voor soorten als Kievit en Tureluur echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een afname. Indien de kwaliteit van het bestaande leefgebied verbetert, zullen deze soorten zich weten te handhaven. Dit bewijst het optimale (want onverstoorde) habitat op het opgespoten zandlichaam in Polder Schieveen, waar geen agrarische activiteiten meer worden verricht. Hier is het aantal vogelterritoria op korte afstand van de weg ronduit hoog te noemen. Het zeer intensieve agrarisch beheer waarbij grote oppervlakten grasland midden in het broedseizoen worden gemaaid, is waarschijnlijk de grootste beperkende factor voor weidevogels in zowel deelgebied West als deelgebied Oost. Met name de Grutto, een soort die strikt van grasland(randen) afhankelijk is, zal baat hebben bij een meer weidevogelvriendelijk beheer. Het markeren van nesten, het voorkomen dat deze worden uitgemaaid, het maaien in een mozaïekpatroon en een plaatselijke verhoging van de waterstand zijn voorbeelden van maatregelen die de randeffecten van een verbrede provinciale weg in sterke mate kunnen compenseren. Aangezien werkzaamheden rond de verbreding zich
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
33
bSR ecologisch advies
overwegend zullen beperken tot de nabije omgeving van de bestaande weg zullen extra uitstralende effecten door de uitvoer van werkzaamheden vermoedelijk van marginale invloed zijn op de vestiging van weidevogels op de bestaande broedplaatsen in deelgebied West. In deelgebied Oost zijn de meeste territoria gevonden op honderden meters afstand van het bestaande tracé. De verbredingswerkzaamheden zullen ook hier naar verwachting niet tot een grotere verstoring leiden dan die van de activiteiten zoals die thans al door terreinbeheerders (agrariërs) worden ontplooid. Het gebied ten westen van de snelweg A13 is eveneens onderzocht. Als gevolg van het terreingebruik is dit ongeschikt bevonden voor weidevogels; er zijn hier geen territoria van de onderzochte soorten vastgesteld. In het licht van het huidige gebruik van de omgeving is een eventueel risico op verstoring als gevolg van toekomstige wegwerkzaamheden hier niet te verwachten. Verstoring van broedende vogels als gevolg van ruimtelijke ontwikkeling is wettelijk gezien niet toegestaan. Uitvoer van werkzaamheden in het kader van de wegverbreding dient dan ook bij voorkeur in het winterseizoen (vanaf september) plaats te vinden c.q. aan te vangen. De vestiging en verstoring van vogels binnen de werkterreinen van de verbreding kan zo worden geminimaliseerd. Aanvang van werkzaamheden in het voorjaar, vanaf circa 15 maart wordt afgeraden, de kans dat zich reeds nestelende vogels hebben gevestigd is dan reëel.
6.4
Zoogdieren
Als gevolg van de wegverbreding langs het N209-tracé gaan waarschijnlijk geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen verloren en is de gunstige staat van instandhouding van geen enkele in deze omgeving te verwachten soort in het geding. Een ontheffingsaanvraag is in dezen dan ook niet aan de orde. Langs de gedeelten waar wegverbreding plaatsvindt zijn geen bomen gevonden waarin de aanwezigheid van vleermuizen wordt vermoed. De aanwezigheid van een verblijfplaats van de Vos in de directe nabijheid van de N209 zijn heeft verder geen wettelijke consequenties.
6.5
Overige soorten
Beschermde soorten als de Rugstreeppad zijn tijdens dit onderzoek niet waargenomen. Mocht de Platte Schijfhoren al in Polder Schieveen voorkomen dan is de gunstige staat van instandhouding niet in het geding; naar verwachting zullen alleen enkele smalle zuurstofarme watergangen direct langs de bestaande weg verdwijnen waar de soort vrijwel zeker ontbreekt. Bovendien wordt er een nieuwe, bredere watergang aangelegd (Provincie Zuid-Holland Sine Anno b) waardoor er voor deze en andere soorten nieuw leefgebied wordt gecreëerd.
34
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
DANKWOORD
John Kleiweg en Ferry van der Lans worden bedankt voor de informatie aangaande eerder vastgestelde soorten in Polder Schieveen en het voorkomen van uilen langs de Oude Bovendijk. Maarten Kaptein wordt bedankt voor het verstrekken van informatie inzake eerder uitgevoerd viswerk in Polder Schieveen. Martin Epe wordt bedankt voor al het voorbereidende werk. Mark Grutters wordt bedankt voor de technische ondersteuning bij het maken van de kaarten.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
35
bSR ecologisch advies
36
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
bSR ecologisch advies
LITERATUUR
Dijk, van, A.J. 2004. Handleiding Broedvogel Monitoring Project (Broedvogelinventarisatie in proefvlakken). SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Provincie Zuid-Holland. Sine Anno. Verbreding N209 - Ankie Verbeek-Ohrlaan (Rotterdam) Boterdorpseweg/Bergweg-Zuid (Bergschenhoek). Startnotitie voor de tracénota / milieueffectrapportage. Provincie Zuid-Holland. Provincie Zuid-Holland. Sine Anno. Verbreding N209 - Capaciteitsvergroting Doenkade en Reconstructie Knoop A13 - N209. Startnotitie voor de tracénota / milieueffectrapportage. Provincie Zuid-Holland. Teunissen, W.A. & A. van Kleunen. 2001. Weidevogels inventariseren in cultuurland Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet, Uitgave 2001. SOVON Vogelonderzoek Nederland, beek-Ubbergen.
Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209
37