Natuurbeleving in een ecologisch “stadstuintje” tussen de ananasvelden in Zuidwest Taiwan. Tekst door Rudolf Regout; Foto’s door Ming-Chao Lin Alweer zeven jaar woon ik in Zuidwest Taiwan, niet ver van de kreeftskeerkring, in het dorp San Sing, waar de boeren enkele jaren geleden massaal zijn overgegaan tot het telen van allerlei soorten ananas. In Zuidwest Taiwan heerst een halftropisch klimaat; er zijn geen duidelijke seizoenen zoals in Nederland; wel is er een regentijd in lente en zomer en een droge tijd in herfst en winter; de temperatuur varieert met uitschieters van 8 graden in midwinter tot 38 graden Celsius in hoogzomer; het hele jaar door zijn er vlinders en zwaluwen, Boeren Zwaluwen en Hut Zwaluwen (Hirunda pacifica). In deze woonwijk van ons ananasdorp zijn alle huizen, meest twee onder een kap, rood van kleur en is de voor-en achtertuin geel ommuurd en verbonden door een smalle gang. Mijn voortuin ligt aan de straatkant op het zuiden en is zo klein als een stadstuintje, ongeveer veertig vierkante meter. Vanuit het keukenraam ziet het spiedend oog al wat zoal leeft en groeit in het door hoge struiken beschaduwde achtertuintje van twintig vierkante meter, waarvan de lichtgele muur het zicht op een daarachter gelegen nog onbebouwd veld met hoog gras blokkeert. De voor-en achtertuin heb ik beplant met meest inheemse planten uit de omgeving, naar achteraf blijkt bijna allemaal gebruikt als chinees medicijn, zoals Indische Zandmalve (Sida cordifolia) met gele bloemetjes die tegen het middaguur zijn uitgebloeid, geurende Japanse Kamperfoeli (Lonicera Japonica), Indische Rodondrendron (Melastoma candidum) met roze roosbloemen midden mei, Klim Wedelia (Wedelia triloba), een woekerende composiet met donkergele bloemen, Chinese Vlier (Sambucus chinensis), Gewoon Spinkruid, (Commelina communis), een kruipplant, knopig, helblauwe bloemetjes, groeiend in een kuip water; Taiwan’s Prachtbes (Callicarpa formosana), een forse struik met roze pluizige bloemschermen en in rijpe toestand donkerpaarse bessen; die hoewel onrijp voor vogels toch zo goed smaken dat ze geen kans krijgen hun prachtige kleur te tonen; en het Grootbloemig Tandzaad (Bidens pilosa radiata) met helwitte bloemen en een felgeel hart. De zaden zijn voorzien van twee haakjes die zich overal aan hechten met als gevolg dat deze ooit ingevoerde bijenplant zich over heel Taiwan heeft kunnen verspreiden en met zijn bloemen het hele jaar door in het altijd groene landschap sterk opvalt. Van het blad van bijna al deze planten kun je thee trekken die zou helpen tegen allerlei kwalen zoals neusbloeden, griep, infecties en maagpijn. De kleur in mijn groene tuin moet toch vooral komen van de vlinders en van
enkele langbloeiende planten uit Zuid Amerika. Zo is er de Mexicaanse Heide (Cuphea Hysoppifolia) met permanent een zee van roze bloemetjes, een attractie voor blauwtjes (Lycaenidae) en witjes (Pieridae), zoals het “Pandava Blauwtje” (Chilades pandava peripatria), het “Witgestippeld Blauwtje” (Jamides alecto dromicus), het Indisch Koolwitje (Pieris Canidia) en “Taiwan’s Boswitje” (Leptosia nina niobe). Dit Boswitje heeft een trage vlucht, houdt zich ook in de schaduw op en heeft als favoriete honingplant een woekerende exoot in de tuin, bekend onder namen als (Kleinbloemig) Chinees Viooltje of Kruipend Vingerhoedskruid, de Asystasia gangetica micrantha. Deze acanthusachtige met witte lipbloemetjes, lijkend op een viooltje met paarsblauwe bloemkern, ontwikkelt na de bloei in november radervormige zaadjes die met kracht uit de zaaddoosjes worden geslingerd. Het geklik van rondschietende zaadjes is in de tuin duidelijk hoorbaar. Veel blauwtjes in Taiwan kunnen zich tegen hongerige vogels beschermen door hun achtervleugels met korte zwarte uitsteeksels boven de twee schijnogen op en neer te bewegen. Je ziet in de tuin soms vlinders met een hap uit het achterlijf; ze hebben hongerige vogels misleid en zich zo het leven gered. De helblauwe bloemetjes van de Valse Valeriaan uit Jamaica (Stachytarpeta jamaicensis), elke dag weer vernieuwd, zijn goed voor honingbijen, veel soorten wilde bijen, en voor de “Blauwgebande Zweefbij” (Amegilla cingulata), die mij doet denken aan onze Wolzwever, ook met lange tong, dezelfde schokkerige vliegwijze, maar dan zonder wol. Zweefbijen slapen soms op een rij onderelkaar aan een takje. De nectar van de Valse Valeriaan wordt ook genoten door een nachtvlinder die overdag vliegt op de wijze van Wolzwevers en Zweefbijen, de Blauwgebande Zweefbij Kolibrievlinder (Macroglossum stellatarum); en dan komen in de zomer diverse soorten zwarte pages of zwaluwstaarten van wel 10 centimeter. Sommige zwarte pages hebben rode vlekken op de achtervleugels, zoals de Papilio memnon heronus, en de Papilio helenus fortunius, andere zijn weerschijnend, zoals de Papilio bianor thrasymedes. Wie raakt aan de kop van de groene rups van bijvoorbeeld de zwarte page Papilio protenor ervaart iets van het wonderbaarlijke van de evolutie; de kop met twee grote zwarte (schijn)ogen lijkt op te zwellen en begint vervaarlijk heen en weer te bewegen en plots floepen twee felrode sprieten aan de voorzijde naar buiten als de vurige tong van een slang.
Maar zou een rasechte rupsendoder als de vijf centimeter grote Aziatische Reuzen Hoornaar (Vespa mandarinia)– de brandweer kwam onlangs ‘s nachts in de wijk om twee kollosale nesten , een hoog onder een dakrand, een diep verscholen in een boom, met waterstralen te verwijderen- zouden die “tijgerkop-wespen” zeggen de chinezen, zich door zo’n “slang” heus laten afschrikken? Een wolfsmelkachtige plant met geel en oranje bloemetjes, de Zijdeplant (Asclepias curassiva)-zijde vanwege de zaden aan een zijdeachtige pluis-, is een buitenlandse waardplant voor de geheel diep oranje zwartgestreepte Kleine Monarchvlinder (Danaus chrysippus) met geel en zwart getekende rupsen. Een genot voor het oog in de tuin is verder een page met een brede azuurblauwe lijn over de vleugels, de Indische Driehoek (Graphium sarpedon connectens) die eitjes legt op het glimmende, bij fijnwrijven sterk ruikende blad van de Kamferboom (Cinnamon camphora). Het vlindereiland Taiwan heeft ook pages die lijken op ons aller Koninginnepage; het gaat om de Japanse Zwaluwstaart (Papilio xuthus) en in mindere mate om de Citroen Page (Papilio demoleus). Ze maken voor hun eitjes dankbaar gebruik van de blaadjes van allerlei citrussoorten in de tuin, zoals de Citroen Page gedoornde Pompelmoesstruik, (Citrus grandis). De peervormige geelgroene vruchten hebben een zeer dikke schil, die hier in de zon wordt gedroogd en dient voor medicinale thee. Het is verbazingwekkend hoe die pages tussen al die blaadjes, bijvoorbeeld ook van een ander lid van de geurende cirtusfamilie, de Jasmijn Sinaasappel (Murraya paniculata), telkens weer de juiste waardplant weten te Jasmijn Sinaasappel vinden. Onder de dikkopjes in de tuin is zeker vermeldenswaard een zwart-wit gekleurd dikkopje, Udaspes folus, waarvan de groene rups met zwart kopje zich inspint in het blad van een gembersoort, de Pracht Gemberlelie (Alpinia speciosa). Deze
gemberplant is nu bijna twee meter hoog en draagt in mei lange trossen witte bloemen met oranjegeel hart en in oktober verschijnen roodbruine zaaddozen met zaden, die als medicijn kunnen dienen. Het welriekende blad wordt tijdens het Drakenbootfestival in de zomer gebruikt om gekookte rijst in te wikkelen. De voorzijde van het “stadstuintje” heeft de meeste zon en dat is niet alleen goed voor vlinders, maar ook voor hagedissen. Die zonnen elke ochtend op een hoop rivierkeien. Taiwan’s Grashagedis (Takydromus formosanus), slank, bruingroen, zwartgelijnd, houdt zich op eerbiedige afstand van de lichtbruine Taiwanees Chinese Skink (Eumeces chinensis formosensis). Deze hagedissensoort met een dik rond lichaam meet van kop tot staart meer dan dertig Swinhoe Agaam centimeter en eet alles wat maar klein genoeg is, zelfs kikkertjes en de vleeshoudende korrels in hondenvoer. Er is een reptielensoort die soms vanuit de tuin het huis binnendringt; dan galmt in de kamer het “tuk-tuk-tuk” van de Huis Gekko (Hemidactylus frenatus). Een gekko is moeilijk te vangen, want zelfs ondersteboven aan het plafond rent deze superacrobaat naar de eerste de beste schuilplaats. Een bijzondere gast in de voortuin is een bruingroen draakje met een grote kop en een rugkam, gemeten van kop tot staart circa dertig centimeter, de Swinhoe Agaam (Japalura swinhonis). Hij is zeer territoriaal op de stam van de inmiddels zes meter hoge uit Mexico afkomstige Avocadoboom (Persea americana). De inheemse vijgeboom (Ficus septica) in de achtertuin is ook al flink opgeschoten tot boven de vier meter en draagt talloze groene bloemvruchten.Wespjes zorgen voor de bevruchting en vinden de onzichtbare bloem binnenin de vrucht en die vormt een delicatesse voor insecteneters. In de droge tijd besproei ik de boom. Dan komen van alle kanten Japanse brilvogeltjes (Zosterops japonicus) aanvliegen, even groot als de zwarte page (10 centimeter), groen met witte miniveertjes rond de oogjes. Ze komen dit keer om in de natte bladeren te baden. Brilvogeltjes zijn insecteneters en zoals de meeste insecteneters voeden ze zich ook met bessen en vruchten, net als de Chinese Buulbuul (Pycnonotus sinensis). Een van deze spreeuwgrote Buulbuuls met witte kruin en in de zon iriserende olijfgroene vleugels, ziet zichzelf in het spiegelend oppervlak van een metalen constructie bij de buren en vliegt daar urenlang tegenop. Vanuit het veld achter de muur met hoog gras vliegen bruine Muskaatvinkjes
(Lonchura punctulata), wel eens de achtertuin in. Ze maken een bolvormig nest met ingang aan de zijkant. Ik vond ooit zo’n nest in de takken van een omgezaagde boom en besloot de bijna vliegvlugge vier jonge vogels te adopteren. En zo heb ik ontdekt dat ze elkaars kopveren masseren net als Brilvogeltjes doen, en dat ze alle vier elke dag tweemaal daags baden, eenmaal in de ochtend niet lang na het ontwaken en eenmaal in de avond voor het te rusten gaan. Geen dagelijkse bezoeker is een jaarlijkse wintergast, de Blauwe Rotslijster (Monticola solitarius), ook voorkomend op Corsica en in het Zuid Spaanse bergland . Elk jaar, vanaf begin september tot in maart , zingt hij, solitair, ergens vlak onder het dak zachtjes en heel melodieus merelachtig voor zich uit. Bijna tegelijkertijd arriveert de zwart gemaskerde Bruine Klauwier (Lanius cristatus), die bovenop een struik op hagedissen loert; en deze herfst kwam ook weer een Torenvalk overvliegen. Onder die overvliegers verwachten we tegen Chinees Nieuwjaar, dat is rond begin februari, de Savanne Nachtzwaluw (Caprimulgus affinis), die sterk lijkt op onze Nachtzwaluw. Deze “geitenmelker” legt op platte daken, tot zelfs in de zeer drukke nabij gelegen stad, twee roze gestippelde eitjes en hij houdt daar ‘s nachts met zijn luid “piewiet-piewiet” lichte slapers wakker. In april wiekt de Oosterse Savanne Nachtzwaluw (jong) Vorkstaartplevier (Glareola maldivarum) op de wijze van ons Visdiefje over de tuin naar een open veld. Deze zomergast valt bijna niet te onderscheiden van zijn soortgenoot uit Zuid-Europa. Dit jaar in november zag ik in de achtertuin een andere trouwe wintergast eten van de rode bessen van de Ardisia squamulosa, een exotische struik uit de Filippijnen. Het was het zandkleurige vrouwtje van de Spiegel Roodstaart (Phoenicurus auroreus). Roodstaarten trillen lichtjes met hun roodbruine staart. De mannetjes van onze wintergast zijn zwartblauw met oranjerode borst; ze hebben een witte vlek op de vleugels en lichtblauwe veren aan kop en nek. In de voortuin had ik speciaal voor paddestoelen stammen van de Kralenboom (Melia azeradach) half ingegraven. Deze boom draagt paars-witte heerlijk geurende bloemtrossen in maart en de gele kraalbessen zijn zeer geliefd bij de Zwarte Buulbuuls (Hypsipetes leucocephalus). De paddestoelen reageerden dankbaar. Eerst kwam de Echte Judasoor (Auricularia auricula), door chinezen genaamd “hout-oor”,
en dan in maart waren de stammen besneeuwd met talloze Zwerm Inktzwammen (Coprinus disseminatus). Helaas was de “sneeuw” al na een dag grijs geworden. Een andere nog vreemdere verschijning vond plaats in de achtertuin onder de ficusboom: dag na dag stak een nieuwe Kleine Stinkzwam (Mutinus caninus) de kop op. Deze stinkzwam ruikt niet zo sterk als onze Stinkzwam en de olijfgroene hoed is niet gerimpeld. De afgelopen zomer begon ik met het bijvoeren van zaadeters in de achtertuin. De Rode Tortels (Streptopelia tranquebarica), waren te Kleine Stinkzwam schuw om van het dak naar beneden te komen, maar wel kwamen Ringmussen en een koppel Parelhals Tortelduiven (Streptopelia chinensis) op het voer af. En plots tegen de avond ook vier niet uitgenodigde gasten: een familie Bruine Ratten. Gewoonlijk is het enige zoogdier in de tuin de grijze Muskus Spitsmuis (Suncus murinus), hier “geldmuis” genoemd. Het geurspoor van de ratten werd gevolgd door hun grootste inheemse vijand: op een droge dag medio augustus vlak na dagen zware regenval vanwege een tropische storm, kroop tegen de tuinmuur omhoog een bekende klimmer en rattenvanger, de niet giftige, witgele zwart gewenkbrauwde Grotten Rattenslang (Orthriophis taeniura) van wel 135 centimeter lengte. Deze slang was zeker en vast omhooggeklommen uit de donkere vochtige holle ruimten van de straatriolering, waar ook de ratten huizen. Nooit gedacht dat er in een kleine “stadstuin”in Taiwan zoveel aan natuur Grotten Rattenslang (jong) valt te beleven. Never say “never”!