NATASJA KNIPSCHEER
Ontpoppen
1
1 Het duurt nog bijna vier maanden voor de zomervakantie begint; ik ben er nog niet zo mee bezig, maar mijn vriendinnen, Esther en Michelle, praten er al non-stop over; ze hebben hun vakantie naar Italië zojuist geboekt. Ik kan niet mee; ik heb er geen geld voor. Ik werk wel, maar ik woon bij mijn opa en oma en moet voor mezelf zorgen. Van het geld dat ik verdien met schoonmaken, blijft na aftrek van de vaste lasten niet voldoende over om op vakantie te gaan. Opa en oma hebben duidelijk gemaakt dat het al erg genoeg is dat ze de leningen van mijn vader hebben moeten afbetalen en dat de uitvaart hen ook genoeg heeft gekost omdat mijn vader onvoldoende verzekerd was. Ze zijn niet van plan om voor mij hun verblijf in Spanje op te geven. Ze gaan iedere zomer twee maanden weg, dan heb ik het huis voor mezelf en hoef ik niet zo op mijn tenen te lopen. Ik denk dat opa en oma mijn ouderlijk huis goed hebben kunnen verkopen en dat zij daar in Spanje genieten van wat mij rechtmatig toekomt. Ze doen maar. Ik heb een dak boven mijn hoofd en ik ben blij dat er een studieplan op mijn naam bleek te staan; daar kunnen ze dus niet aan komen. Zodra ik mijn studie heb afgerond en een baan heb gevonden, zal ik volledig onafhankelijk van hen zijn. Toen ik drie jaar was is mijn moeder officieel doodverklaard. Ze was voor haar werk namens het Rode Kruis onderweg naar een rampgebied. Ze weten nog wel waar ze geland is, maar ze zijn haar en een collega daarna uit het oog verloren. Na drie maanden van intensief zoeken zonder enig aanknopingspunt, werd de zoektocht gestaakt. Nog eens zeven onzekere maanden later werd besloten de procedure in gang te zetten om mijn moeder en haar collega wettelijk dood te laten verklaren. 2
Mijn vader was ontzettend trots op mijn moeder en vertelde me altijd mooie verhalen over haar. Hij vond rust in het feit dat ze verloren is gegaan, terwijl ze deed wat ze het liefste deed: anderen helpen. ‘Ze hield van haar werk… en van ons’, zei hij altijd. Zeven jaar geleden, toen ik twaalf was, werd mijn vader ziek. Hij moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Het was niets ernstigs, maar hij kreeg een allergische reactie op zijn medicijnen. Met deze medicijnen is hij toen meteen gestopt, maar er was al te veel schade aangericht. Al zijn leverfuncties vielen uit en ook zijn nieren waren aangetast. Zijn tong was dik en zat vol met blaren waardoor hij niet kon eten en de sondevoeding kotste hij er meteen weer uit. De artsen konden niets meer voor hem doen en binnen enkele dagen was hij plotseling overleden. Ik ben dat jaar in de brugklas blijven zitten en kwam toen bij Esther en Michelle in de klas. Zij zijn allebei een jaar jonger en nu nog steeds mijn enige vriendinnen. Ik zit samen met Esther op de hbo-opleiding communicatie. Een opleiding die eigenlijk totaal niet bij mij past, maar ik heb geen idee van wat ik wel wil doen. Michelle studeert in de agrarische sector. Ze heeft een hoge functie op de veiling van haar ouders voor ogen en wil het bedrijf uiteindelijk van hen overnemen. Esther en Michelle zijn heel belangrijk voor me. Ze nemen mij altijd mee op sleeptouw. Zonder hen zou ik nergens zijn. Sinds het overlijden van mijn ouders woon ik bij mijn opa en oma. Verder heb ik niemand. Mensen kijken me vaak niet aan, of halen anders hun neus voor me op. Mijn vader zei altijd dat ik niet bang moest zijn en dat het zou helpen als ik meer zou lachen. ‘Kom op, Karin van Dongen, niet zo verlegen, dat schrikt mensen af. Laat ze de leuke, spontane meid zien die ik ken’, zei hij dan. Maar ik voelde me bij niemand zo ge3
waardeerd als bij hem en nu hij er niet meer is, mis ik mijn veilige haven. Opa ergert zich vaak aan mijn aanwezigheid. Ik probeer onzichtbaar te zijn en in huis zoveel mogelijk te helpen, maar ik zie zijn gezicht veranderen zodra ik binnenstap. Oma is anders. Zij heeft mijn aanwezigheid geaccepteerd. Ik heb bij haar niet het gevoel dat ik haar in de weg zit en praat met haar als we samen de afwas doen of de boontjes doppen. Ze is over het algemeen heel lief voor me. Met de buurvrouw gaat ze vaak op donderdag naar de bingo. Soms ga ik met hen mee, maar verder is er niet veel dat me bezighoudt. Ik sluit me gewoonlijk op in mijn kamer om te studeren of een boek te lezen. Esther en Michelle hebben allebei veel vrienden via werk en school. Ik voel me daarentegen eenzaam. Ik ben jaloers op hun spontaniteit en vermogen om contact te maken met anderen. Ik houd van mijn vriendinnen en als we met z’n drieën zijn, kunnen we ontzettend lachen, maar zodra er anderen bij zijn, sla ik dicht. Ook vanavond proberen ze me te helpen. Ik heb zin om uit te gaan. Ik houd van dansen en drink graag wat met de meiden, zodat ik me een beetje kan ontspannen. Moodz is een grote, populaire discotheek in Ebbingen-Zuid. Ebbingendam, waar we wonen, grenst aan deze grote stad in Zeeland. Door het grote oppervlak, de vele dansende jongelui en de harde muziek in de discotheek heb ik nooit zo het gevoel dat ik opval. Esther en Michelle hebben me geholpen met mijn kleding. Ik heb geen verstand van mode en trends. Ik heb totaal geen idee van wat hip is en wat niet. Alles wat ik weet heb ik van hen geleerd en als we uitgaan, mag ik vaak wat leuks van mijn vriendinnen lenen. Ik kan mijn geld niet uitgeven aan kleding en make-up. Wat ik koop zijn voornamelijk praktische dingen. 4
Michelle heeft me vandaag een beetje opgemaakt. Niet te veel, alleen mascara, en ze heeft mijn wenkbrauwen wat voller gemaakt, dat is voor nu wel voldoende, want ik gebruik normaal gesproken nooit make-up. Ik vind dat ik er vanavond leuk uitzie en hoop stiekem dat anderen dat ook vinden. Het zou erg leuk zijn als er eens een jongen geïnteresseerd naar me zou kijken, maar de jongens reageren ook vanavond niet op mij. Hun aandacht gaat, zoals gewoonlijk, naar Esther en Michelle. Iedereen vermaakt zich; er wordt gelachen en gedronken en ik sta er weer een beetje bij. Af en toe dans en lach ik wat mee, maar het grootste deel van de tijd kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan dat ik niet op een van die jongens af durf te stappen om een gesprek aan te knopen. Ik heb geen idee wat mijn charmes zijn en weet dus ook niet hoe ik deze in de strijd moet gooien. Mijn vriendinnen hebben het wel weer voor elkaar. Een van de jongens heeft zijn hand op Esthers heup gelegd en ik zie hoe hij die langzaam af laat zakken naar haar billen. Ik probeer te peilen hoe zij daarop reageert, want ik hoop het ooit te kunnen gebruiken. Esther is een leuke meid om te zien. Ze heeft kort, dik, donkerblond haar, bruingroenige ogen en ze loenst een klein beetje. Het valt amper op, maar het wordt erger als ze moe of dronken is. Gek genoeg doet het juist iets heel bijzonders voor haar uiterlijk. Het hoort bij haar en het is absoluut geen storende factor. Ze lacht verleidelijk met een natuurlijk gemak. Dan legt ze haar hand op zijn arm en voelt even aan zijn spieren. Ze schreeuwt iets in zijn oor. Ze moet wel, anders verstaat hij haar niet. De jongen lacht en trekt haar nog iets dichter naar zich toe. Ze nemen allebei een slok van hun drankje. Hij zet zijn glas op de bar en gilt weer iets bij Esther in haar oor, waarna hij haar diep in haar ogen kijkt. Ik krijg de kriebels bij het idee. Het lijkt zo simpel, terugkijken en met je 5
ogen knipperen, maar voor mij is het een wonderlijk iets. De jongen trekt Esther nog dichter tegen zich aan en kust haar op haar lippen. Dan wacht hij een luttele seconde, doet zijn ogen dicht en schuift zo zijn tong bij haar naar binnen. Esther slaat haar armen om hem heen en geniet er overduidelijk van. Ik slik, wat lijkt me dat heerlijk. Ik kijk een ander kant op en zie dat Michelle ook staat te flirten. Zij ziet er, zoals gewoonlijk, weer fantastisch uit. Ze heeft een bleke huid, rode lippen, blauwe ogen en lange, blonde krullen. Ze ziet er elegant uit en heeft mooie, lange benen. Je zou het op het eerste gezicht niet verwachten, maar Michelle kan werken als een paard. Je moet niet zo naar mensen staren, lieverd, dat schrikt ze af, herinner ik me het advies van mijn vader.
6
2 Maandagmiddag sta ik bij het postkantoor in de rij. Het is er druk, er zijn twee loketten open. Ik sta hier al ruim vijf minuten en kijk uit verveling naar de rij naast me. Mijn blik blijft hangen bij een jongeman die naar me staat te kijken. Als onze blikken elkaar kruisen, geeft hij me een knipoog. Ik schrik me rot, voel mijn wangen warm en rood worden en wend mijn blik af. Ik kijk weer voor me en bijt verlegen op mijn lip. Ik realiseer me dat ik beter terug had kunnen kijken zoals Esther dat zaterdag deed. Voorzichtig kijk ik nog een keer naast me en schuifel tegelijkertijd met mijn rij mee naar voren. De onbekende kijkt wat verveeld om zich heen. Hij heeft donker haar, is iets langer dan ik en ik schat hem ook wat ouder. Ik kijk maar weer voor me en doe af en toe een stapje naar voren. Er staan nog drie mensen voor me. Ik heb het gevoel dat hij weer naar me kijkt en draai mijn hoofd opzij. Ik kijk recht in zijn lachende ogen. Pfft, ik krijg het er warm van, maar ik houd mijn ogen op hem gericht. Het duurt maar drie of vier seconden, maar ik ben zo gewend om mijn hoofd weg te draaien dat het me echt moeite kost om hem aan te blijven kijken. Ik doe mijn best om er verleidelijk bij te lachen, maar gevoelsmatig faal ik volledig. Mijn lotgenoot gebaart dat het lang duurt. Ik knik instemmend, maar weet me dan geen houding meer te geven en kijk toch maar weer naar de rug van de man voor me, pak dan een willekeurige folder uit het rek rechts van mij en blader die ongeïnteresseerd door. Ondertussen dwalen mijn ogen steeds af naar links, maar ik krijg geen oogcontact meer. De jongen pakt zijn telefoon. Kennelijk heeft hij een berichtje ontvangen. Hij stuurt een antwoord en kijkt dan weer naar me op. Ik sta nog steeds naar hem te kijken en schrik op als ik me realiseer dat ik er waarschijnlijk niet 7
bepaald aantrekkelijk bij sta. Niet zo staren, lieverd, dat schrikt mensen af, hoor ik mijn vader weer zeggen. Ik herstel me en glimlach naar hem. Hij tikt wat in zijn telefoon en laat deze dan aan mij zien. Ik frons niet begrijpend. Kchrk, hoor ik en ik kijk hem vragend aan. Hij gebaart dat ik moet lachen. Kchrk, klinkt het weer en de jongen rommelt verder in zijn telefoon. Mwôh, gebaart hij nu naar me en richt zijn telefoon weer op me. Als ik me realiseer dat hij foto’s van me maakt, lach ik verlegen. Kchrk, hoor ik weer. Hij is nu blijkbaar tevreden, want hij steekt zijn duim naar me op. Dan ben ik aan de beurt. Met een rode kop strompel ik voorbij de wachtlijn om met hartkloppingen aan het loket te verschijnen. Ik moet mezelf even herpakken, want ik ben zo van slag dat ik geen idee meer heb waarom ik hier al ruim tien minuten in de rij sta te wachten. Als ik mijn vragen heb gesteld en mijn pakketje uiteindelijk aangetekend heb laten verzenden, kijk ik naar de andere rij. De aantrekkelijke jongeman staat inmiddels ook aan het loket. Hij kijkt over zijn schouder en zwaait naar me als ik wegloop. Ik besluit door te lopen en niet op hem te wachten. Ik weet zeker dat Esther dat wel had gedaan, maar ik durf het niet, want ik weet gewoon dat ik geen idee heb van wat ik dan moet zeggen of doen. Ik besef dat de kans groot is dat ik hem nooit meer zal zien, maar schuif het van me af met het idee dat het gezien het leeftijdsverschil waarschijnlijk toch niets zou zijn geworden. En daar laat ik het bij. Op school vertel ik Esther van mijn avontuurtje in het postkantoor. ‘Weet je wie het is?’, wil ze weten. ‘Nee, geen idee.’ ‘Dan is de kans inderdaad klein dat je hem terugziet, maar je weet maar nooit. Misschien woont hij ook in de 8
buurt en is hij je gewoon niet eerder opgevallen.’ ‘Je moet me geen hoop geven, ik zou het waarschijnlijk toch verpesten.’ ‘Doe toch niet zo gek, op ieder potje past een deksel. Wie weet hoort hij bij jou’, vindt Esther. De dagen die volgen, kan ik het maar moeilijk van me afzetten; als ik aan hem denk, krijg ik kriebels in mijn buik. Ik kijk overal waar ik ben om me heen in de hoop hem te zien. In de trein, onderweg naar school, in de supermarkt, op straat en zelfs bij de bingo, alsof een jonge, aantrekkelijke man daar iets te zoeken heeft. Op vrijdag maak ik mijn huiswerk in de bibliotheek. Ik werk hier graag, want het is altijd rustig en ik kan alles opzoeken wat ik nodig heb. Ik zit aan de grote tafel in het midden van de bibliotheek, omringd door zowel schoolals bibliotheekboeken en ik werk onverstoorbaar aan mijn huiswerk. Dan staat er plotseling iemand achter me, die zijn handen naast mijn armen op de tafel plaatst en in mijn oor fluistert: ‘Waar was je nou ineens?’ Ik wip op van mijn stoel, waarbij ik een korte gil niet kan voorkomen. De man tegenover me kijkt verstoord naar ons op. Sorry, gebaar ik. ‘Sshtt’, hoor ik tegelijkertijd in mijn linkeroor. Hij ruikt lekker en ik voel me licht worden in mijn hoofd. Het is alsof ik zweef. Als ik ben bijgekomen, draai ik me om en herken de jongen die ik maandag in het postkantoor heb gezien. Hij is inmiddels op de stoel naast me gaan zitten. Ik haal mijn schouders op, omdat ik geen idee heb hoe ik zijn vraag moet beantwoorden. Verstijfd blijf ik zitten en bestudeer onzeker de jongen naast me. Hij heeft heel kort bruin haar dat met gel warrig is gemaakt en groene ogen die me vrolijk aankijken. Hij heeft een verpletterende lach en mooie, witte tanden. 9
Hij ziet er goed verzorgd, maar nonchalant uit. Omdat ik verder geen reactie meer geef, pakt hij een krant van het midden van de tafel. Ik staar hem nog steeds aan en heb geen idee wat ik moet doen. Ik doe alsof ik weer met mijn huiswerk bezig ben, maar mijn handen zijn klam, mijn shirtje wordt vochtig rond mijn oksels, mijn lippen zijn droog en het is een chaos in mijn hoofd. Ik kan me totaal niet op mijn werk concentreren. Ik kijk op als hij opstaat en me weer zijn geweldige lach laat zien. Gebarend vraagt hij of ik ook wat wil drinken. ‘Water’, zeg ik zonder dat er geluid uit mijn mond komt. Zodra hij weg is, grijp ik mijn kans. Ik gris mijn telefoon, die ik op stil heb gezet, uit mijn tas. » Help, hij zit naast me in de bieb, wat moet ik doen? « Als hij terugkomt met koffie en mijn water voor me neerzet, volgt er antwoord van Michelle. » Och meisje, rustig blijven en vraag hem gewoon wat je weten wilt, het is nu of nooit! « Ja, dat besef ik ook wel. Ik bedank de jongen voor het water en neem onhandig gulzig een paar slokken. Ik dep de gemorste druppels van mijn borst. De jongen lacht goedkeurend als ik met mijn hand over mijn borst wrijf, waardoor mijn oren beginnen te gloeien. Hij zal me vast onhandig vinden. Als mijn telefoon weer oplicht, lees ik het advies van Esther dat ik met hem moet flirten en zorgen dat hij straks mijn telefoonnummer heeft. Ook hier heb ik weinig aan. Flirten kan ik niet en ik kan hem toch niet zomaar mijn nummer geven? De jongen, die de krant weer zit te lezen, begint, niet begrijpend, met zijn hoofd te 10
schudden en schuift dan de krant naar me toe. Hij wijst met zijn lange, slanke vingers naar het artikel dat hij net zat te lezen. ‘Ziek!’, zegt hij zacht. Vlug lees ik het artikel door en haal mijn neus erbij op. Mijn maag draait zich om. Een man heeft zijn vrouw en zoontje van drieënhalf aan een stoel vastgebonden en het huis in brand gestoken. Op de slaapkamer heeft hij daarna zelfmoord gepleegd. Gestoord, gebaart de jongen door met zijn wijsvinger bij zijn slaap rondjes te draaien. Ik knik instemmend en lees snel verder. De vrouw is ernstig verbrand maar heeft weten te ontkomen, haar zoontje heeft ze niet kunnen redden; hij is gestikt. Ik kan me niet voorstellen hoe zo’n vrouw verder door het leven moet. Je zal zo’n idioot treffen. Ik schuif walgend de krant weer terug. ‘Woon je in de buurt?’, vraagt hij zachtjes. Vijf minuten fietsen, gebaar ik. ‘En jij?’ ‘Ik woon hier aan de overkant.’ We maken niet veel geluid, maar de man tegenover ons kijkt waarschuwend.
11