Academiejaar 2014-2015 Tweede semester examenperiode
Narcisme als een hang naar bewondering of als een houding van rivaliteit? Gevolgen van sociale inclusie en exclusie voor het eigen welbevinden en voor de neiging tot wraak.
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Bart Soenens
01006086 Margot Mestdagh 1
2
Dankwoord
Hierbij wil ik enkele mensen die me bij deze masterproef bijzonder geholpen hebben, bedanken. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor, Prof. Dr. Bart Soenens. Hij maakte echt tijd vrij om mij te begeleiden, mijn vragen te beantwoorden en me de feedback te geven die ik nodig had. Hij bood me een sterke leidraad. Daarnaast wil ik ook mijn vrienden en kennissen die aan het onderzoek deelgenomen hebben en ook de enquête verder verspreid hebben, bedanken. Zonder hen zou dit onderzoek niet mogelijk geweest zijn. Ook Janne Vanhalst verdient een bijzonder woord van dank. Zij stelde me de gebruikte vignetten ter beschikking en gaf me er de nodige uitleg bij. Ook wil ik mijn moeder, Sandra Van Belle, bedanken. Zij steunde mij, voorzag de optimale omgeving om mijn masterproef te schrijven en bood inhoudelijke tips. Tot slot wil ik Francis Demeestere bedanken voor het taaladvies.
3
Abstract
Er werd al heel wat onderzoek gedaan naar intra- en interpersoonlijke aanpassing bij narcisten, maar veel van de gevonden resultaten lijken in tegenspraak met elkaar. Een meer multidimensionele benadering lijkt nodig. Deze studie ging uit van drie vormen van narcisme; bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme. We verwachtten dat deze drie vormen differentieel geassocieerd zijn met metingen van welbevinden, situationele eigenwaarde, wraak en relationele agressie. Zo gingen we ervan uit dat bewondering positief of ongerelateerd is met welbevinden en dat rivaliteit en kwetsbaar narcisme negatief samenhangen met welbevinden. We veronderstelden dat de drie vormen van narcisme ook verschillen qua reactie op sociale exclusie. We verwachtten dat vooral mensen die hoog scoren op rivaliteit en kwetsbaar narcisme, en niet zozeer mensen die hoog scoren op bewondering, na een experimentele manipulatie van sociale exclusie (adhv vignetten) een lagere eigenwaarde vertonen. Toch vermoeden we dat er bij bewondering agressiever gereageerd wordt na exclusie dan bij rivaliteit en kwetsbaar narcisme. 166 jongvolwassenen vulden onze enquête in. Het eerste onderdeel bestond uit vragenlijsten over narcisme en algemeen welbevinden. Daarna lazen deelnemers vignetten die hetzij sociale inclusie hetzij exclusie weerspiegelden. De deelnemers werden at random over de condities verdeeld. Bij bewondering zagen we vooral positieve significant effecten op metingen van welbevinden, bij rivaliteit vooral negatieve, maar minder sterk dan bij kwetsbaar narcisme (dat op alle metingen van welbevinden een significant negatief effect had). Verder bleek dat bewondering wel een positief significant effect op wraak vertoont, maar dit effect was niet groter dan bij rivaliteit en kwetsbaar narcisme.
4
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Zijn narcisten verliefd op hun spiegelbeeld? …………………………………………. 3 Verschillende (historische) perspectieven ……………………………………………..……… 3 Psycho-analytisch perspectief …………………………..……………………………… 3 Ontwikkelings- en sociaalpsychologisch perspectief ……………….………. 4 DSM perspectief ………………………………………………………………….…………… 5 Gebrek aan integratie ……………………………..…………..…………………………... 6 NPI: De narcist ontmaskerd …………………………………………………………………………… 7 Multidimensionele visie …………………………………………………………….…….…....…….. 9 Wat met kwetsbaar narcisme? ………………………………………………….…...… 9 Grandioos narcisme: Bewondering of rivaliteit?……...…………………..…. 12 De drie vormen van narcisme ……………………………………………….………… 13 Metingen van multidimensioneel narcisme ……………………….…..…………..………. 14 Metingen die differentiëren tussen kwetsbaar en grandioos narcisme …………………………………………………………………………………....…… 14 Metingen die differentiëren tussen bewondering en rivaliteit …....….. 15 Conclusie …………………………………………………………………………………………………….. 16 Hoofdstuk 2. De narcistische aanpassing: Eenzaam in het middelpunt …..………………. 17 Intrapersoonlijke aanpassing ………………………………..…...……………………………….. 17 Wat gaat er in de narcist om? Een meer unidimensionele visie ….….. 17 Multidimensionele visie …………………………………………………………….……. 19 Interpersoonlijke aanpassing ……………………………………...……………………….……… 21 Hoe gaat een narcist met anderen om? Een meer unidimensionele visie ………………………………………………………………………………………………… 21 Multidimensionele visie …………………………………………………………………. 23 Conclusie …………………………………………………………………………………………………….. 25 Hoofdstuk 3. Huidig onderzoek …………….…………………………………………………………………. 26 Waarom deze studie? …………………………………………………………………………………. 26 Onderzoeksvragen en hypothesen ………………………….…………………………………. 27 Methode ………………………………………………………………………………………………………….…………………… 29 Steekproef …………………………………………………………………………………..…………………………… 29 Procedure ………………………………………………………………………………………….…………………….. 29
5
Meetinstrumenten ……………………………………………………………….………………..……………….. 30 Narcisme …………………………………………………………………………………..………………… 30 Welbevinden ……………………………………………………..……………………………………….. 30 Sociale inclusie en exclusie ………………………………………………………….……..……….. 31 Resultaten …………………………………………………………………………………………………………….………….….. 32 Achtergrondvariabelen ……………………………………………………………………………………………. 32 Verband tussen de achtergrondvariabelen leeftijd, geslacht, het al dan niet student zijn en de studievariabelen …………………………………..………………… 32 Associatie achtergrondvariabelen en de condities …………………………..………..…………….. 33 Verbanden tussen narcisme en algemeen welbevinden …………………….……………………. 35 Correlaties ……………………………………………………………………………….………………….. 35 Regressie-analyses ……………………………………………………….……………………………… 37 De rol van narcisme en sociale exclusie in situationele eigenwaarde, wraak en relationele agressie…………………………………….………………………………………..…… 39 Situationele eigenwaarde (in de twee condities) ………………….……………………... 39 Wraak en relationele agressie (enkel gemeten in de exclusie conditie) ………. 41 Discussie ………………………………………………………………………………………………………………..…………….. 43 Bespreking van de bevindingen ……………………………………………………….......................... 44 Sterktes en beperkingen …………………………………………………………..…………………………..…. 47 Suggesties voor toekomstig onderzoek ……………………………………………..…………………….. 49 Algemene conclusie ………………………………………………………………………..……………………….. 51 Referenties …………………………………………………………………………………………………..………………………. 52
6
Vandaag de dag hebben de meeste
leken wel een notie van wat narcisme is
(Brummelman, 2014). Ze omschrijven het prototype van een narcist als iemand die extreem goed over zichzelf denkt, die constant op zoek lijkt om de aandacht naar zichzelf toe te trekken, die zich gerechtigd voelt om specifieke privileges of een speciale behandeling te krijgen, die zich superieur tegenover anderen voelt (ook al is er geen enkele reden om zo te doen), die arrogant is en minachtend doet tegen anderen. Deze beschrijvingen kloppen, maar schetsen niet het hele verhaal van de narcist. Narcisten hechten ook veel belang aan wat anderen over hen denken, zijn emotioneel gevoelig voor de minste kritiek, voelen zich snel afgewezen of geridiculiseerd door anderen, verliezen makkelijk hun gevoel van grandioosheid, en voelen zich even gemakkelijk beschaamd of woedend als trots en opgetogen. Narcistische individuen lijken vol opmerkelijke paradoxen te zitten (Brummelman, 2014). Narcisme lijkt in de opmars. Zowel in de populaire pers als in de wetenschappelijke wereld zijn er auteurs die beweren dat we ons nu in een narcistisch tijdsperk bevinden. Epidemiologische studies suggereren zelfs een ‘narcistische epidemie’ onder studenten aan de hogeschool/universiteit (Twenge & Foster, 2008). Ook in de populaire media lezen we over het ‘Me’ tijdsperk. In oktober 2014, publiceerde De Morgen een artikel met als titel: ‘Tijdperk van ikke ikke ikke.’ (Vanlommel, 2014). Peynsaerts schreef in Tederdraads (2014): “Het is generatie Me: Ikke ikke ikke. Alles ter mijner meerdere glorie, en dan sta je natuurlijk voor absoluut niks, tenzij voor opportunisme, maar een zwak opportunisme, alles pakken wat recht voor je ogen komt, en als het maar scoort op Facebook.” (par.1). Meer en meer lijken we in een tijdperk te komen waar alles rond ‘het ik’ draait. In ZDNet Benelux heeft Aussems (2015) het over “ Selfies gelinkt aan psychopathie en narcisme: De selfie: een mooie illustratie van de tijdsgeest. Het feit dat een selfiecamera vandaag een must is op iedere smartphone, en dat hij maar al te vaak vergezeld wordt van digitale makeupsoftware, vertelt ongetwijfeld iets over het tijdperk waarin we leven.” (par. 1). Maar is dit echt zo? Andere auteurs laten andere geluiden horen. Kohn doet dit (in 2014) in haar boek ‘de mythe van het verwende kind’. Roberts, Edmonds en Grijalva (2010) doen dit op basis van een meta-analyse bij studenten over de laatste 30 jaar, die (alvast bij studenten) over de laatste decennia geen stijging in narcisme liet zien. Uit de resultaten bleek bovendien dat veranderingen in narcisme die samengaan met ouder worden repliceerbaar en groter zijn dan veranderingen over de generaties heen. Men kan dus niet zomaar uit een
1
vergelijking van de huidige generatie ouderlingen met de huidige generatie jongeren conclusies trekken over wijzigingen in narcisme over de generaties heen (Roberts, Edmonds & Grijalva, 2010). We worden dus aan de ene kant geconfronteerd met auteurs die over een narcistisch tijdsperk onder jongvolwassenen spreken, terwijl anderen beweren dat elke generatie ‘generation Me’ is, zoals elke generatie van jongere mensen meer narcistisch is dan oudere n. Duidelijk is dat onderzoek en literatuur over narcisme in de opmars is. Welke invloed heeft narcisme op de jongeren hun welbevinden? Zorgt narcisme ervoor dat de jongvolwassenen minder gelukkig zijn of anders in relaties staan dan anderen? In deze scriptie hanteren we een multidimensionele benadering van narcisme, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen kwetsbaar narcisme en grandioos narcisme. Binnen het concept grandioos narcisme onderscheiden we nog narcisme als een hang naar bewondering en narcisme als een houding van rivaliteit. Eerst en vooral wordt er stilgestaan bij de literatuur rond narcisme, waar we kijken naar de verschillende perspectieven op narcisme over de jaren heen. Ook staan we stil bij hoe we narcisme kunnen meten. Al snel wordt duidelijk dat we narcisme vanuit een meer multidimensionele visie moeten bekijken om tot een duidelijker en meer geïntegreerd beeld van narcisme te komen. Verder wordt er gekeken naar de intra- en interpersoonlijke gevolgen van narcisme. En zo komen we tot de onderzoeksvragen van dit onderzoek.
2
Hoofdstuk 1. Zijn narcisten verliefd op hun spiegelbeeld? Van Narcissus tot narcisme. Zo goed als iedereen kent Narcissus, een figuur uit de Griekse mythologie. Toen Narcissus zich aan een meer voorover boog, zag hij zijn weerspiegeling in het wateroppervlak, maar hij dacht dat het een mooie geest was die in de vijver leefde. Hij bleef er zitten, in bewondering starend naar de heldere ogen, het krullend haar, de ronde kaken, de ivoren hals, de licht gescheiden lippen en de blakende gezondheid en conditie van deze verschijning. Hij werd verliefd op zijn spiegelbeeld. Deze Narcissus was Freud’s inspiratiebron bij de naamgeving narcisme, maar wat is narcisme? Al 35 jaar zoekt men naar een omschrijving en naar theorieën die het concept narcisme volledig omvatten.
Verschillende (historische) perspectieven. Psycho-analytisch perspectief. Vanuit psychoanalytisch standpunt bekeken, zou je kunnen zeggen dat narcisme een libidinale investering in het zelf van de narcist is. Narcisme omhelst dan de neiging om de samenhang, stabiliteit en positieve affectieve kleuring van de zelf-representatie te handhaven (Stolorow, Rutgers & Livingston, 1975). Dit is een omschrijving van narcisme zoals we in de periode net na de introductie van het concept binnen het psychoanalytisch denken van Freud (rond de jaren 1900) terugvinden. De pioniers van het concept narcisme binnen de psycho-analyse zijn Kohut en Kernberg. Kohut en Kernberg omschreven allebei narcisme als een normaal aspect van de ontwikkeling van het individu (Cain, Pincus, & Ansell, 2008). In deze omschrijving is sprake van ‘normaal narcisme’ omdat elke volwassene regelmatig in meer of mindere mate narcistische behoeften heeft. Iedereen heeft met name leeftijdsgebonden ondersteuning van een realistisch gevoel van eigenwaarde en zelfcohesie nodig. Er is pas sprake van een narcistische pathologie wanneer het normale ontwikkelingsproces van het zelf verstoord is en door deze verstoring zelfcohesie niet kan gehandhaafd blijven en eigenwaarde sterk ontregeld wordt. Er zijn ook een aantal zaken waarover Kohut en Kernberg het onderling oneens zijn. Hun meningen verschillen vooral op vlak van de rol van vijandige agressie in narcisme (Cain et al., 2008). Kernberg ziet agressie als de primaire etiologische factor in de narcistische persoonlijkheidsstoornis. De stoornis is er het resultaat van onhandelbare hoeveelheden agressie verzameld tijdens vroegere orale frustraties bij bedreiging van de interne zelf- en objectrepresentaties (Heiserman, Columbia, Teachers, New York, Cook, & Harold, 1998). Wanneer jonge kinderen geconfronteerd worden met ernstige frustratie kan teleurstelling, overweldigende woede en haat ontstaan. Om hun zelfbeeld te beschermen 3
projecteren ze deze vijandige agressie uit hun innerlijke wereld op de buitenwereld. De narcist zal zijn goede zelf- en objectrepresentaties immers beschermen tegen besmetting door de slechte. Op deze manier ontstaat een splitsing tussen de goede en slechte zelf - en objectrepresentaties. Het is dit gebrek aan integratie in het zelf dat volgens Kernberg in de narcistische persoonlijkheidsstoornis resulteert. Bij Kohut ligt de etiologie van de narcistische persoonlijkheidsstoornis in de vroege ontwikkeling, wanneer het zelfbeeld dat kinderen voor zichzelf opstellen niet bevestigd wordt door
de
anderen
of
wanneer
ze
overweldigd
worden
door
hun
eigen
grandioze zelfbeeldverwachtingen. In de visie van Kohut is agressie secundair in de ontwikkeling van narcisme. In tegenstelling tot Kernberg, die er van uitgaat dat grandioosheid puur pathologisch en defensief is, wordt bij Kohut grandioosheid meer als iets normaal en gezond benadrukt. (Heiserman et.al, 1998). In de kindertijd is het de wens van het kind om samen te vallen met zijn/haar mama, de verzorgingsfiguur, die wordt aanschouwd als almachtig. Kinderen willen aan de mama hun capaciteiten tonen en willen door hen bewonderd worden. Dit wordt gezien als een normaal proces, een normaal proces dat volgens Kohut evenwel verstoord kan worden door een aanhoudend niet empathisch reageren van de verzorgingsfiguur op de interne ervaringen van het jonge kind. Het niet vervullen van de ontwikkelingsbehoeften van het kind leidt ertoe dat er geen geïntegreerd zelf gevormd wordt. Ook binnen deze visie is er agressie gericht tegen diegene die de vraag naar hun geldigheid, hun grootsheid in vraag stelt, maar Kohut beschouwt de agressie eerder als het te verwachten gevolg van de onvervulde behoeften naar bevestiging en veiligheid dan als de primaire etiologische oorzaak van de narcistische persoonlijkheidsstoornis. Ontwikkelings- en persoonlijkheidspsychologisch perspectief.
Binnen een meer
ontwikkelingsgerichte aanpak wordt narcisme eerder omschreven als een op het zelf gerichte activiteit om zo je zelf-representatie te ondersteunen en je eigenwaarde te reguleren (Wrzos, 1987). Men richt zich voornamelijk op het socialisatiegedrag als oorzaak voor een narcistische ontwikkeling. Zo zouden bijvoorbeeld ouders die overmatige toegevingen doen en extreem veel lof over hun kinderen uiten, narcisme cultiveren. Hieruit zouden deze kinderen kunnen leren dat ze beter zijn dan anderen en het zou hen afhankelijk kunnen maken van externe validiteit (Imbesi, 1999; Millon, 1981). De eerste trekken van narcisme, waaronder het gevoel van grandioosheid en een sterke behoefte om door anderen gezien en bewonderd te worden, kan men in de late kindertijd identificeren. Ook later, bij jongeren en volwassenen kunnen we gelijkaardige
4
manifestaties en gevolgen van narcisme zien (Thomaes, Bummelman, Reijntjes & Bushman, 2013). Narcisme wordt vaak geassocieerd met de narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar verschillende benaderingen zien narcisme als een dimensionele persoonlijkheidstrek. Narcisme is, volgens deze benadering, op zichzelf geen stoornis, maar een persoonlijkheidstrek waarop individuen gradueel van elkaar verschillen. Men gaat uit van een continuüm waarop mensen uit de algemene populatie zich kunnen bevinden. Afhankelijk van waar iemand zich op het continuüm bevindt, spreekt men over een persoonlijkheidsstoornis of niet (Thomaes et al., 2013). Enerzijds voelen sterk narcistische individuen zich superieur ten opzichte van anderen, fantaseren ze over persoonlijk succes, en geloven ze dat ze speciale mensen zijn die een speciale behandeling verdienen. Ze neigen ernaar om andere mensen te gebruiken om hun eigen doelen te bereiken. Anderzijds zijn ze sterk bezorgd over hoe anderen hen evalueren. Hun gevoel van eigenwaarde past zich aan aan hoe positief anderen hen zien (Morf & Rhodewalt, 2001b; Thomaes et al., 2010). Narcisme wordt binnen deze visie verondersteld een trek te zijn die men kan plaatsen op een continuüm. In de meeste studies baseert men zich hierbij op de volgende kenmerken: een grandioos gevoel over zichzelf te hebben, een gevoel van ‘entitlement’ te hebben (dit is het idee dat je recht hebt op privileges en dat er jou zaken toe komen op basis van je bijzondere statuut), samen met een dominante en antagonistische levensstijl (Gentile et al., 2013). DSM perspectief, klinisch gezien. Bij de eerste opname van de narcistische persoonlijkheidsstoornis in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM, meer bepaald in de DSM-III) werd narcisme omschreven als het hebben van een grandioos gevoel van zelf-belang of uniciteit; preoccupatie met fantasieën over onbeperkte successen, macht, genialiteit, schoonheid of ideale liefde; exhibitionisme; een reactie op kritiek gekenmerkt door woede, schaamte of vernedering, of koele onverschilligheid, en devaluatie, of gebrek aan empathie (APA, 1980). Sinds de eerste opname in de DSM zijn er evenwel al een paar aanpassingen aan de criteria gebeurd. Sommige criteria werden weggelaten, andere criteria werden toegevoegd. DSM-III-R heeft een onderscheid gemaakt tussen drie types interpersoonlijke relatiemoeilijkheden: een neiging tot het uitbuiten van andere, entitlement en een gebrek aan empathie. Het criterium ‘snel wisselen tussen idealisatie en devaluatie van een relatie’ is weggevallen omdat dit te veel overlapte met borderline persoonlijkheidsstoornis (BPD) (Cain et al., 2008). DSM-IV liet ook het criterium ‘negatieve reacties op kritiek vallen,
5
aangezien er geen adequaat verschil voor deze criteria met paranoïde persoonlijkheidsstoornis (PPD) en BPD gevonden werd. In de DSM-IV wordt de narcistische persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd aan de hand van volgende criteria: (1) grandioos gevoel van zelfbelang, (2) fantasieën van ongelimiteerd succes, (3) gevoelens speciaal of uniek te zijn, (4) excessieve bewondering nodig hebben, (5) een gevoel van entitlement koesteren, (6) andere mensen gebruiken, (7) gebrek aan empathie, (8) vaak jaloers/afgunstig zijn, (9) arrogantie tonen, zich hooghartig gedragen (APA, 2000). De criteria voor persoonlijkheidsstoornissen zijn in sectie II van de DSM-V nog niet veel veranderd in vergelijking met de criteria in de DSM-IV. Dit houdt in dat de diagnose van een narcistische persoonlijkheidsstoornis nog dezelfde tekortkomingen kent als toen (Miller, Widiger, & Campbell, 2010). Er is nog steeds een discussie over de vraag of de narcistische persoonlijkheidsstoornis als aparte stoornis in de DSM-V moet opgenomen worden. Bovendien ligt ook de conceptualisatie van narcisme nog onder vuur omwille van tekortkomingen op vlak van een goede interne consistentie en omwille van een grote diagnostische overlap (Cain et al., 2008). Een aparte vertegenwoordiging in de DSM van zowel grandioos als kwetsbaar narcisme, een onderscheid dat verderop in deze inleiding wordt besproken, zou misschien verbetering kunnen brengen. Gebrek aan integratie. Over de decennia heen kwamen we geleidelijk aan tot het huidige concept van narcisme dat refereert naar een persoonlijkheidstrek gekenmerkt door een gevoel van grandiositeit, een gebrek aan empathie, een grote nood aan bewondering, en een tendens om agressief te reageren op beledigingen/bedreigingen voor de eigenwaarde (Wälder, 1925; Freud, 1931/1961; Reich, 1933/1972; Brummelman, 2014). In de literatuur botsen we op een gebrek aan integratie tussen de verschillende disciplines
en
dit
voornamelijk
tussen
ontwikkelingspsychologie,
sociale
persoonlijkheidspsychologie (die narcisme conceptualiseren als een normale trek waarop individuen kunnen verschillen) en klinische disciplines (waar men narcisme niet meer als ‘normale’ trek gaat conceptualiseren). Er is bovendien groeiende evidentie dat narcisme een heterogeen construct is. Narcisme heeft zowel “grandioze” manifestaties (zoals opgeblazen superioriteitsgevoelens), als meer “kwetsbare” manifestaties (zoals gevoelig zijn aan negatieve interpersoonlijke evaluaties) (Brummelman, 2014).
6
Het valt op dat we bij bovenstaande bespreking van narcisme eigenlijk voornamelijk spreken over openlijk grandioos narcisme. Ook in de DSM vinden we vooral de criteria die de grandioosheid en zelfzekerheid van narcisme weerspiegelen, terug. Dit wordt in een verdere sectie behandeld.
NPI: De narcist ontmaskerd. Ook de Narcissistic Personality Inventory (NPI; Raskin & Terry, 1988), de in de literatuur vaakst gehanteerde vragenlijst om narcisme te meten, beoordeelt enkel de grandioze vorm van narcisme en niet de kwetsbare vormen van narcisme die later in de literatuur werden geconceptualiseerd. Er bestaat een brede range aan karakteristieken die met narcisme geassocieerd worden, zodat men kan veronderstellen dat er een brede variatie is in de uiting van de gedragingen van een narcistisch persoon. Dat vergemakkelijkt het meten van narcisme niet. Er is reeds een hele zoektocht geweest naar een goede manier om narcisme te meten. En er werden dan ook heel wat instrumenten ontwikkeld. Zo waren er de Thematic Apperception Test (TAT; Grayden, 1958; Harder,1979; Young, 1959) en de Rorschach (Exner, 1969; Harder,1979; Urist, 1977) waarmee men trachtte te achterhalen of iemand al dan niet een narcistische persoonlijkheid heeft. Verder werd ook de MMPI Narcisstic Personality disorder Scale (NPD) (Ashby, Lee, & Duke, 1979) gebruikt, om een normale van een pathologische eigenwaarde te onderscheiden. Een beetje later ontwikkelde Millon (1983) de Millon Clinical Multiaxial Inventory (MCMI), een persoonlijkheids-subschaal waarvan de validiteit nog niet systematisch onderzocht werd. De NPI is evenwel het meest gebruikte instrument om grandioos narcisme te meten (Gentile et al., 2013). Raskin en Hall hebben de NPI in 1979 ontwikkeld. Het is een objectieve zelfrapporteringsvragenlijst die de individuele verschillen in narcisme als persoonlijkheidstrek meet. De vragenlijst bestaat uit 40 items gebaseerd op de DSM-III criteria voor narcistische persoonlijkheidsstoornis (Emmons, 1987). Er werd veel onderzoek gevoerd om na te gaan welke factoren de NPI voornamelijk omvatten. Ackerman et al. (2011) vonden de factoren leiderschap/autoriteit, grandioos exhibitionisme en entitlement/uitbuiten terug. De NPI is een vragenlijst waarbij men niet alleen een totaalscore, maar ook scores op deze drie subschalen kan bekijken. Dit kan omdat de verschillende subschalen divergente relaties met belangrijke externe criteria hebben. Zo hangt de factor ‘entitlement/uitbuiten’
7
specifiek samen met een laag gevoel van eigenwaarde en introversie, hogere mood swings en neuroticisme (Gentile et al., 2013). Al twee decennia lang overheerst de Narcissistic Personality Inventory (NPI) in het onderzoek naar narcistische persoonlijkheidstrekken (Emmons, 1987). De NPI heeft echter ook al kritiek gekregen. Er wordt betwijfeld of de NPI ook het pathologisch narcisme dan wel enkel het normale of adaptieve narcisme achterhaalt. Ook de sterke focus in de NPI op grandioos narcisme, zonder dat ook kwetsbaar narcisme wordt gemeten, is een onderwerp van kritiek. Kwetsbaar narcisme zou een heel ander construct van narcisme zijn dan wat door de NPI gemeten wordt (Twenge, & Campbell, 2003). Op het onderscheid tussen grandioos en kwetsbaar narcisme komen we terug in het volgende hoofdstuk. Verschillende
onderzoekers
twijfelen
ook
aan
de
betrouwbaarheid
en
repliceerbaarheid van de interne structuur. De factorstructuur van de NPI is niet erg stabiel. De meeste onderzoekers gebruiken evenwel de totale score als de belangrijkste predictor variabele (Twenge, & Campbell, 2003). Bovendien zou de NPI in bepaalde settings tekortschieten. De NPI lijkt minder geschikt in settings waar tijd of aandacht van de deelnemer de soorten metingen die kunnen uitgevoerd worden, beperken (Gentile et al., 2013). In 2006 ontwikkelden Ames, Rose and Anderson de NPI-16. Dit is een verkorte vorm van de NPI. Hoewel de NPI-16 slechts 16 items bevat, verkrijgt men er een globale score mee die een zelfde patroon van resultaten vertoont als men zou verkrijgen na het afleggen van de volledige NPI. De efficiëntie bij het afleggen van de vragenlijst is dus verhoogd, maar de NPI-16 is een eendimensionale meting van het construct narcisme (Gentile et al., 2013). Gentile et al. (2013) creëerden dan weer de NPI-13. Deze resulteert niet alleen in een globale score, maar ook in de drie hierboven vernoemde subschalen. Net als de NPI-16 levert ook de NPI-13 resultaten die gelijkaardig zijn aan deze bij de NPI-40. De NPI-13 zou een verbetering zijn tegenover de NPI-16 aangezien men minder items nodig heeft en men bovendien ook dezelfde drie subschalen als bij de NPI-40 verkrijgt. De NPI-16 en NPI-13 hebben hun beperkingen, maar ze zijn gelijkwaardig aan de NPI40 en ze vergen minder tijd om in te vullen. De ‘NPI’ is evenwel een instrument dat narcisme ziet als een vrij homogeen construct en mogelijks vormt dit een probleem. Er is immers groeiende evidentie dat narcisme een heterogeen construct is. Meer en meer maakt men bijvoorbeeld het onderscheid tussen grandioos en kwetsbaar narcisme en zoekt men naar alternatieven om het concept narcisme te meten.
8
Een multidimensionele visie. Men vindt veel literatuur terug over narcisme, maar vaak gaat het louter over ‘grandioos narcisme’. Men probeert al lang om een allesomvattend concept voor narcisme te vinden, maar nog steeds heeft men geen duidelijke definitie gevonden. Narcisme werd in de vroegere literatuur geconceptualiseerd als een homogeen construct, maar om tot een beter beeld en een allesomvattende omschrijving te komen, dient men het te bekijken als een heterogeen begrip. Wat met kwetsbaar narcisme?
Narcisme
Grandioos
Kwetsbaar
Figuur 1. Opsplitsing in grandioos en kwetsbaar narcisme.
Het concept narcisme werd op veel verschillende manieren ingevuld. Freud (1931) omschreef narcisten als relatief goed aangepaste, dominante individuen; narcisten impressioneren anderen als zijnde ‘persoonlijkheden’; het is op hen dat hun medemensen naar alle waarschijnlijkheid zullen steunen; ze nemen gemakkelijk de leidersrol op, sporen aan tot culturele ontwikkeling of leiden tot innovatie. Deze omschrijving komt overeen met grandioos narcisme. Een tweede conceptualisatie voor narcisme werd gegeven door Kernberg en is verwant met de huidige conceptualisatie voor borderline persoonlijkheidsstoornis (Miller, & Campbell, 2008). De defensieve organisatie binnen patiënten met een narcistische persoonlijkheid is gelijkaardig aan de algemene organisatie van patiënten met een borderline persoonlijkheid. Ze vertonen predominante of primitieve defensiemechanismen zoals dissociatie, ontkenning, projectieve identificatie, omnipotentie, en primitieve idealisatie. Ze vertonen ook een intense, primitieve aard van orale agressieve conflicten, hetgeen karakteristiek is voor borderline patiënten. Wat hen onderscheidt van borderline patiënten, zijn relatief goed functionerende sociale vaardigheden en een betere impulscontrole . De opsplitsing van narcisme in grandioos narcisme en kwetsbaar narcisme kan je ook terugvinden in figuur 1. 9
Kwetsbaar narcisme kan makkelijk verkeerdelijk gediagnosticeerd worden als vermijdende persoonlijkheidsstoornis of borderline persoonlijkheidsstoornis en komt ook in de DSM niet duidelijk aan bod (Dickinson, & Pincus, 2003). In de opeenvolgende aanpassingen van de DSM heeft men altijd de klemtoon gelegd op grandioos narcisme (Cain et al., 2008). Het ontbreken van voldoende criteria voor de kwetsbare dimensie in de DSM, staat in contrast tot veel klinische literatuur en onderzoek dat aangeeft dat pathologisch narcisme een schommeling of een chronisch bewustzijn van kwetsbare affecten en self-stats kan omvatten (Pincus, Ansell & Pimentel, 2009). De focus in de DSM op grandioos narcisme komt waarschijnlijk doordat het grandioze karakter vaak opvallender tot uiting komt dan kwetsbaar narcisme (Dickinson, & Pincus, 2003). Nochtans is niet alleen voor de omschrijving, maar ook voor de diagnose en behandeling van narcisme het onderscheid tussen beide belangrijk (Houlcroft, Bore & Munro, 2012). In fenotypische beschrijvingen van pathologisch narcisme in de klinische theorie, en in sociale en persoonlijkheidspsychologie, zien we het onderscheid tussen kwetsbaar en grandioos narcisme (Cain et al., 2008). Volgens de klinische omschrijvingen zijn er bij personen met een grandioos narcistische persoonlijkheid intrapsychische processen, zoals het negeren van externe informatie, het onderdrukken van negatieve aspecten van het zelf en van hoe andere hen representeren,... Deze processen leide n tot een zelfbeeld dat niet overeenstemt met de prestaties en vaardigheden, een opgeblazen zelfbeeld met fantasieën van onbeperkte macht, superioriteit, perfectie, vleierij,... Het grandioos narcisme wordt geuit door interpersoonlijke uitbuitende gedragingen, gebrek aan empathie, jaloersheid, agressie en exhibitionisme (Pincus et al., 2009). Andere klinische omschrijvingen doen dan weer meer denken aan een kwetsbaar narcisme. In de representatie van de persoon komt dan een meer kwetsbare uiting van pathologisch narcisme op de voorgrond. De karakteristieke, kwe tsbare uiting kan soms afgewisseld worden met grandioze self-states. Kwetsbare narcisten voelen zich vaak hopeloos, leeg en hebben vaak een lage eigenwaarde. Op interpersoonlijk vlak vertonen ze sociaal vermijdingsgedrag, dit als bescherming tegen bedreigingen voor hun zelfbeeld. Ze gaan zich beschaamd terugtrekken wanneer de ideale zelfpresentatie niet mogelijk is of wanneer de nodige bewondering uitblijft (Akhtar, 2003). Over deze dimensie van narcisme vindt men niet zo veel literatuur. Dit leidt ertoe dat kwetsbaar narcisme wat in de schaduw van grandioos narcisme leeft.
10
In klinische observaties en empirisch onderzoek vindt men nochtans ondersteuning voor de twee manifestaties van narcisme (e.g., Akhtar & Thomson, 1982; Fossati et al., 2005; Ronningstam, 2009). Zo vindt men bijvoorbeeld in zelf-rapportagestudies van narcisme deze twee dimensie consistent terug (Ansell, 2006; Rathvon & Holmstrom, 1996; Wink, 1991). Ook persoonlijkheidspsychologisch onderzoek, dat zich sterk toelegt op de trek narcisme, vo nd evidentie voor het onderscheid tussen de grandioze en kwetsbare manifestaties van narcisme (Brummelman, 2014). Ook Ronningstam (2009) vindt in klinische verslagen over pathologisch narcisme het onderscheid tussen kwetsbare en grandioze/ arrogante manifestaties van narcisme terug. Ze omschreef het kwetsbaar type als geïnhibeerd, beschaamd/verlegen en hypersensitief. Hun lagere tolerantie voor aandacht van anderen en een overdreven waakzame paraatheid voor kritiek of het maken van fouten, maakt dat ze sociaal meer passief, teruggetrokken en afwachtend zijn. Maar niettemin is ook de verlegen versie van de narcist even sterk in beslag genomen door zelfbevestigende fantasieën en streven naar zelfbevestiging, en is hij hyperreactief op ‘niet voldoen’ of onvervulde verwachtingen van anderen (Brummelman, 2014). Bij grandioze narcisten daarentegen staat vooral arrogantie op de voorgrond. Het zijn vaak individuen die dominant overkomen, en die in interactie met anderen openlijk zelfdiendende en zelf-bevestigende gedragingen en attitudes uiten. Tot slot vindt men ook een verschil tussen grandioos- en kwetsbaar narcisme op het vlak van hun samenhang met psychopathologie. Kwetsbaar narcisme hangt samen met internaliserende psychopathologie (angst en depressie), met symptomen van somatisering, obsessief-compulsiviteit, paranoia en met borderline- en schizotypische persoonlijkheid. Grandioos narcisme daarentegen hangt minder samen met symptomen van psychopathologie, maar vertoont sterke samenhang met anti-sociale trekken (Brummelman, 2014). Door het opnemen van zowel grandioos als kwetsbaar narcisme kan het volledige spectrum van narcisme beter beoordeeld en onderzocht worden (Cain et al., 2008). Veel onderzoek is wel nog nodig. Zo kan men zich bijvoorbeeld afvragen of grandioos en kwetsbaar narcisme typisch samen voorkomen. Op basis van onderzoeksresultaten lijkt het waarschijnlijk dat er individuen zijn die enkel (primair) grandioos of (primair) kwetsbaar zijn en dat er daarnaast (in mindere mate) ook individuen zijn waarbij beide sterk voorkomen (tegelijkertijd of via een slingerbeweging). Empirische bevestigingen voor het laatstgenoemde type is zwak (Bosson et al., 2008; Miller, Widiger & Campbell, 2014). Verder onderzoek kan meer duidelijkheid brengen.
11
Grandioos narcisme: Bewondering of rivaliteit?
Narcisme
Grandioos
Bewondering
Kwetsbaar
Rivaliteit
Figuur 2. Verdere opsplitsing: Bewondering en rivaliteit.
We zien dat het concept narcisme verder en verder uitgebouwd/uitgediept wordt en dat men nog steeds verder poogt een duidelijker beeld van narcisme te krijgen. Ook binnen het concept grandioos narcisme wordt verdere differentiatie aangebracht (zie figuur 2). Grandioos narcisme lijkt gerelateerd te zijn aan contradictorische processen en gevolgen. Enerzijds kan het charisma en de zelfzekerheid van een grandioze narcist anderen fascineren. Anderzijds schrikken grandioze narcisten mensen af met hun agressie en gebrek aan empathie (Back et al., 2013). Zijn grandioze narcisten geliefd of worden ze eerder gezien als een rivaal? Door grandioos narcisme op te splitsen in de dimensies bewondering en rivaliteit, kan men veel persistente paradoxen over narcisme oplossen (Back et al., 2013). In het dynamisch self-regulatory processing model (hier ziet men narcisme als een gevolg van dynamisch gerelateerde affectieve en cognitieve intrapersoonlijke processen en interpersoonlijke strategieën om een positieve zelf-opinie te bekomen en onderhouden), en ook in andere bestaande procesmodellen, gaat men uit van een conceptualisatie van narcisme als een unidimensioneel construct. Het onderzoek van Back et al. (2013) biedt echter ondersteuning voor het bestaan van twee verschillende trajecten, die men kan onderscheiden in termen van het algemene patroon van narcistische processen, correlaties en gevolgen. Eén van deze trajecten is gebaseerd op een assertieve oriëntatie. In dit traject ligt de focus op sociaal vermogen en maakt men gebruik van een grandioos en charmant ‘zelf’. Het andere traject is gebaseerd op een antagonistische oriëntatie. Hier ligt de focus op sociaal conflict, anderen worden gedevalueerd, of er wordt vijandig en agressief gedag gesteld. Een integratie 12
van de twee kanten van narcisme in één coherent procesmodel werd tot voor kort nog niet geformuleerd. In het onderzoek van Back et al. (2013) wordt nu een nieuw procesmodel voorgesteld, en dit nieuwe model onderscheidt twee positief gerelateerde, maar toch te onderscheiden dimensies van narcisme, namelijk bewondering en rivaliteit. De idee is dat narcisten hun doel, met name het onderhouden van hun grandioze zelf, kunnen waarmaken door middel van twee strategieën. De eerste strategie gaat over de neiging om sociale bewondering of zelfpromotie te bekomen (assertieve zelfverheffing), de tweede strategie gaat over de neiging om sociale mislukkingen te voorkomen, zelfdefensie genaamd (antagonistic self-protection). De drie vormen van narcisme. In deze studie kijken we naar bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme. Dit zijn volgens ons de drie belangrijkste vormen van narcisme en we achten het nodig dit onderscheid te maken, om narcisme te begrijpen. Grandioos narcisme splitsen we op in bewondering en rivaliteit. Op het niveau van grandioze narcisten lijkt er zowel een positieve kant aan narcisme (zelfverzekerd, charmerend, interpersoonlijk succes op korte termijn), als een negatieve kant (antagonistische oriëntatie, agressie en sociaal conflict) te zijn. Door grandioos narcisme in bewondering en rivaliteit op te splitsen, kan deze paradox opgelost worden. Bij bewondering zien we individuen die zich vooral met zelf -gerelateerde processen bezig houden. Ze zien zichzelf als bekwaam en aantrekkelijk en worden ook zo door de buitenwereld gepercipieerd (Ames & Kammrath, 2004; Campbell, Rudich, & Sedikides, 2002; Dufner et al., 2012; Gabriel, Critelli & Ee, 1994). Bij rivaliteit zien we individuen die zich focussen op antagonistische zelf-percepties (Carlson, Vazire, & Oltmanss, 2011), de buitenwereld percipieert hen als minder betrouwbaar en minder aangenaam (Back et al., 2013). Zowel bij grandioos als bij kwetsbaar narcisme zie je een preoccupatie met grandioze self-states. Bij kwetsbaar narcisme is het gevoel van grandioosheid echter meer defensief en onzeker dan bij grandioos narcisme. Kwetsbare narcisten hebben meer last van gevoelens van incompetentie en negatief affect (Campbell & Miller, 2011; Miller et al., 2011). De arrogantie en het openlijk vertoon van dominantie en grandioosheid, hetgeen grandioos narcisme typeert, staat in schril contrast tot de door kwetsbare narcisten gerapporteerde gevoelens van minderwaardigheid, depressie, schaamte en verhoogde aandacht in situaties waarin ze geëvalueerd kunnen worden. Kwetsbare narcisten gedragen zich tegenover anderen vaak vijandig, arrogant, sociaal vermijdend en vertonen een gebrek aan empathie (Dickinson & Pincus, 2003 and Hendin and Cheek, 1997).
13
Metingen van multidimensionaal narcisme. Metingen die differentiëren tussen kwetsbaar en grandioos narcisme. Om de diagnosestelling te verbeteren is het aangeraden rekening te houden met het onderscheid tussen kwetsbaar en grandioos narcisme. De wildgroei aan labels heeft heel wat implicaties (Cain et al., 2008). Door kwetsbaar narcisme mee in rekening te brengen, zou men al een groot deel van de vals positieve oordelen (wanneer iemand ten onrecht wordt geïdentificeerd met een narcistische persoonlijkheidsstoornis) en van de vals negatieve oordelen (wanneer iemand een narcistische persoonlijkheid bezit, maar het niet wordt geïdentificeerd) kunnen vermijden (Dickinson, & Pincus, 2003). De (h)erkenning van het bestaan van de twee dimensies ‘kwetsbaar’ en ‘grandioos’ narcisme, heeft tot de ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten geleid. Zo werd de ‘Psychodynamic Diagnostic Manual (PDM; Psychodynamic Diagnostic Manual Task Force, 2006) ontwikkeld die zowel voor een arrogant/entitled type (grandioos), als voor een depressief/verarmd type (kwetsbaar) een set van criteria bevat (Cain et al., 2008). Men verwacht dat deze twee types vooral verschillen in waar ze hun eigenwaarde op baseren. Dit wordt meer uitgewerkt in het volgende hoofdstuk. Daarnaast werd de Five-Factor Narcissism Inventory (FFNI) ontwikkeld, en dit door Glover, Miller, Lynam, Crego, & Widiger, 2012. De FFNI meet trekken geassocieerd met NPD, en meet tevens grandioos en kwetsbaar narcisme vanuit het perspectief van het vijf-factoren model (FFM). Naast nieuwe meetinstrumenten die beide dimensies willen vatten, werden ook nieuwe instrumenten ontwikkeld die zich op één van beide dimensies /types richten. Zo ontwikkelden Rosenthal, Hooley, & Steshenko (2007) de Narcissistic Grandiosity scale, een meetinstrument dat zich enkel op het grandioze type van narcisme richt. Hendin en Cheek (1997) ontwikkelden dan weer de Hypersensitive Narcissism Scale, een meting gericht op het kwetsbare type van narcisme. Er zijn dus een aantal meetinstrumenten die NPD, grandioos en/of kwetsbaar narcisme in beeld brengen, voorhanden. Afhankelijk van wat men juist wil meten, kan men een keuze tussen de bestaande instrumenten maken. In dit onderzoek kozen we voor de Pathological Narcissism Inventory (PNI; Pincus et al., 2009). De PNI, niet te verwarren met de NPI, is een multidimensionele zelfrapportage vragenlijst die zowel grandioos als kwetsbaar narcisme meet aan de hand van vragen over self-states zoals omschreven in de klinsiche, psychiatrische, sociale psychologie en
14
persoonlijkheidspsychologie (Cain et al., 2008; Pincus & Lukowitsky, 2010). Er is heel wat ondersteuning voor de betrouwbaarheid en validiteit van de PNI gevonden ( Thomas, Wright, Lukowitsky, Donnellan, & Hopwood, 2012). De PNI bestaat uit verschillende schalen die elk iets anders meten; In dit onderzoek gebruikten we enkel de contingent self-esteem schaal (CSE) om kwetsbaar narcisme bij de deelnemers na te gaan. Deze schaal reflecteert significante fluctuaties in de ervaren eigenwaarde bij narcisten, en meet het al dan niet aanwezig zijn van een disregulatie door externe bronnen van geliefdheid en erkenning. De CSE bestaat uit 12 items. Metingen die differentiëren tussen bewondering en rivaliteit. Back et al. (2013) ontworpen de Narcissistic Admiration and Rivalry Questionaire (NARC), een vragenlijst die differentieert tussen assertieve en antagonistische aspecten van narcisme. De meting omvat beide processen en verdeelt ze onder in twee coherente en duidelijke trekaspecten, namelijk bewondering en rivaliteit. Uit de resultaten van hun onderzoek blijkt dat een onderscheid tussen bewondering en rivaliteit maken, helpt om de vele paradoxen over narcisme te begrijpen. Zo blijkt uit de twee-dimensionele conceptualisatie van narcisme dat bewondering en rivaliteit op een verschillende manier gerelateerd zijn aan eigenwaarde. Bewondering toont een positieve associatie met eigenwaarde, terwijl rivaliteit een negatieve associatie met eigenwaarde toont. Er werd bovendien ook een onderscheid tussen bewondering en rivaliteit gevonden op vlak van relatieconflict, interpersoonlijke percepties tijdens sociale interacties en direct geobserveerde gedragingen. Bewondering voorspelde er assertieve gedragingen en impressies, en indicaties van sociale status tijdens groepsinteracties,…. Rivaliteit daarentegen ging samen met een gebrek aan ‘gedrag zoals het hoort in een groep’ en met devaluaties en misnoegen van anderen. (Back et al., 2013). Onderzoek naar het onderscheid tussen bewondering en rivaliteit bevindt zich nog maar in de beginfase. Bij een nader bekijken van het onderzoek naar dit onderscheid, lijkt het dat ervan uitgegaan wordt dat men zich ofwel op de dimensie bewondering, ofwel op de dimensie rivaliteit bevindt. De vraag dringt zich op of een persoon met een narcistische persoonlijkheid zich niet zowel in de dimensie bewondering als in de dimensie rivaliteit kan bevinden? Zou het ook kunnen dat een persoon zich op bepaalde momenten, in bepaalde situaties, meer geliefd gedraagt en minder de rivaal uithangt en dat in andere situaties het omgekeerde geldt? Welke combinaties van scores (hoog/laag) op deze dimensies zien we bij narcistische persoonlijkheden? Kan een narcistische persoon bijvoorbeeld op beiden hoog scoren of op beiden laag en/of kan een persoon met narcistische persoonlijkheid bijvoorbeeld
15
een laag bewondering en hoog rivaliteit profiel hebben? Bepaalde individuen kunnen misschien meer vatbaar zijn voor trekken van bewondering, en andere meer voor trekken van rivaliteit? Vele vragen dringen zich op, verder onderzoek is dan ook aangewezen.
Conclusie. In dit hoofdstuk wordt geprobeerd een duidelijk algemeen beeld van narcisme te geven. De meer multidimensionele visie zou wel eens de oplossing kunnen zijn om de verschillende conceptualisaties van het begrip narcisme samen te brengen en te integreren.
16
Hoofdstuk 2 De narcistische aanpassing: Eenzaam in het middelpunt Hoe is het om een narcist te zijn? In dit hoofdstuk staan we stil bij de intra- en interpersoonlijke gevolgen van narcisme. In deze sectie wordt duidelijk dat het maken van een onderscheid tussen de verschillende vormen van narcisme nodig is om narcisme duidelijk in kaart te brengen. Intrapersoonlijke aanpassing. Wat gaat er in de narcist om? Een meer unidimensionele visie. We kunnen veel negatieve dingen over narcisten zeggen, maar hoe voelen zij zich eigenlijk? Hoe zou het voelen om in hun schoenen te staan? Waarom gaan ze op zoek naar strategieën om hun eigenwaarde te reguleren? Misschien is narcisme wel iets gezond, en kan het het psychologisch welzijn verbeteren. Of heeft het eerder een omgekeerd effect? Onderzoek met de NPI, die een vrij unidimensioneel beeld van (hoofdzakelijk grandioos) narcisme oplevert, lijkt aan te tonen dat narcisme samenhangt met positief psychologisch welzijn (Sedikides, Rudich, Gregg, Kumashiro, & Rusbult, 2004). Volgens verschillende onderzoekers zou men strategieën zoals het opstellen van idealen over het zelf, grandioze zelf-concepten, zelfs illusies, gevoelens van almachtigheid,.. toepassen als een bescherming tegen depressie. Deze strategieën kunnen evenwel wat gericht zijn tegen anderen, met alle interpersoonlijke gevolgen van dien. Men kan op veel verschillende manieren de gevoelens van almachtigheid, grandioosheid,... uiten en zo zijn eigenwaarde reguleren. Zo kan men focussen op het zoeken naar bevestiging en acceptatie bij anderen (Raskin, Novacek, & Hogan,1991). Of men kan bijvoorbeeld met self-serving bias successen aan zichzelf toewijzen, en mislukkinge n aan een ander. Eén van de meest in de literatuur terugkomende strategieën, noemt men defensieve zelfverheffing. Zelfverheffing kan men omschrijven als de neiging om je positiviteit ten opzichte van een geloofwaardig criterium te overschatten (Colvin et al. 1995). Bij defensieve zelfverheffing maken narcisten gebruik van een defensieve trots waarbij ze zichzelf in het midden van alles plaatsen en zichzelf hoog inschatten, als een bescherming tegen negatieve zelf-evaluaties. En er zijn nog vele andere strategieën mogelijk. De grote waaier aan mogelijke strategieën maakt dat men veel gedifferentieerde gedragspatronen bij personen met een narcistische persoonlijkheid terugvindt. Verschillende theorieën veronderstellen dat narcisme het gevolg is van een zelf-regulatieproces waarin disfunctionele strategieën gebruikt worden
17
om emoties te reguleren en een positief zelfbeeld te bestendigen (Campbell, Foster, & Brunell, 2004; Morf & Rhodewalt, 2001b; Uji, Nagata, & Kitamura, 2012). Is het gebruik maken van deze strategieën nu gezond? Uit onderzoek blijkt dat, voor zover het narcisme samengaat met een hoge eigenwaarde, narcisme negatief correleert met dagelijkse droefheid en dispositionele depressie, met dagelijkse en dispositionele eenzaamheid, met dagelijkse angst en ook met dispositioneel neuroticisme. Bovendien blijkt dit type narcisme positief te correleren met dispositioneel subjectief welzijn en relationeel welzijn. (Sedikides, Rudich, Gregg, Kumashiro, & Rusbult, 2004). We moeten wel in het achterhoofd houden dat dit slechts zo is voor zover narcisme geassocieerd is met een hoge eigenwaarde. Reich (1960) echter gaat van de veronderstelling uit dat de narcistische zelf-inflatie geen gezonde, maar een pathologische reactie is die de narcist gebruikt om zijn eigenwaarde te reguleren. Pulver (1970) ziet dan weer zowel een goed als een slecht narcisme, en maakt dit duidelijk door een onderscheid te maken tussen niet-defensief en defensief narcisme. Men kan een onderscheid maken tussen een pathologisch narcisme dat gepaard gaat met beperkingen in het functioneren veroorzaakt door een broos gevoel van eigenwaarde (Pincus et al., 2009) en een normaal narcisme dat correleert met een goede psychologische gezondheid
(Sedikides, Rudich, Gregg, Kumashiro, & Rusbult, 2004). Verschillende
onderzoekers vinden bij de pathologische vorm van narcisme een dualiteit, namelijk een sterke onzekerheid versluierd achter een vorm van grandioosheid (Kealy & Rasmussen, 2012; Morf & Rhodewalt, 2001b; Pincus & Lukowitsky, 2010). Zoals eerder aangegeven zou een hoge eigenwaarde een belangrijke modererende rol spelen, maar hoe zit het met de eigenwaarde bij narcisten? In sommige onderzoeken zien we een empirisch bevestiging voor een samenhang tussen narcisme en hoge eigenwaarde. Narcisme en hoge eigenwaarde correleren er sterk positief. Uit andere onderzoeken blijkt dat personen met een narcistische persoonlijkheid een instabiele eigenwaarde hebben. Het is nog niet helemaal duidelijk of narcisten over een hoge eigenwaarde of eerder over een instabiele eigenwaarde beschikken . Ook Barnett en Womack (2014) deden onderzoek naar het verband tussen narcisme en eigenwaarde, en ze deden dit aan de hand van de zelf-discrepantietheorie. Deze theorie stelt dat mensen zichzelf evalueren in het licht van interne “ideal” en “ought” standaarden, wat specifieke emotionele consequenties heeft. In het onderzoek namen 450 studenten deel aan metingen naar zelf-discrepantie, affect, eigenwaarde en narcisme. Hiërarchische multiple
18
regressie analyses werden uitgevoerd en de resultaten lijken te suggereren dat narcisme geassocieerd is met een ongewenst en niet ideaal zelf-concept. Narcisme zou meer voortkomen uit de angst een ongewenste zelf te zijn dan uit overdreven liefde voor zichzelf. Nog steeds blijft er veel discussie rond de vraag of narcisme een positief dan wel een negatief effect heeft, en de bestaande theorieën en hypothesen in persoonlijkheids- en sociale psychologie worden meer en meer uitgedaagd. Het is nu eenmaal niet eenvoudig te duiden wat narcisme voor de mens betekent, wat er allemaal mee samenhangt en hoe het er mee samenhangt. De gevonden relaties zijn veelvuldig. Een hoge eigenwaarde heeft een modererend effect op de relatie tussen narcisme en psychologisch welzijn (Zuckerman, & O’Loughlin, 2009), maar bij narcisten zou er sprake kunnen zijn van een broos, wankelend gevoel van eigenwaarde. Wat dit meebrengt voor anderen (interpersoonlijk), daar komen we in de volgende sectie op terug. Een multidimensionele visie. Opvallend is dat narcistische personen gebruik maken van verschillende defensieve strategieën bij een bedreiging van hun zelfbeeld. Deze strategieën zijn er als een reactie tegen stressfactoren zoals schaamte, trauma, onvervulde behoeftes en afhankelijkheid. Sommige strategieën reflecteren meer grandioosheid, terwijl andere meer kwetsbaarheid reflecteren. De hierboven beschreven strategieën vallen vooral onder grandioos narcisme. Kwetsbaar narcisme lijkt op grandioos narcisme doordat beide gekenmerkt worden door grandioze fantasieën en verwachtingen over zichzelf, door gevoelens van entitlement en door het uitbuiten van andere individuen voor hun eigen gewin (Cooper, 1998; Dickinson & Pincus, 2003; Pincus et al., 2009). Er is evenwel een belangrijk verschil tussen de twee subtypes. Bij kwetsbaar narcisme zijn deze gevoelens verborgen en worden hun gedragsintenties geïnhibeerd. Ze zijn bescheiden en ze zijn bezorgd om anderen (Zeigler-Hill, Clark, & Pickard, 2008). Ze zijn minder in staat om zelfbevestigende strategieën toe te passen. Hierdoor zijn ze (voor hun eigenwaarde) meer afhankelijk van de goedkeuring van anderen (Cooper & Maxwell, 1995; Dinkinson & Pincus, 2013; Pincus et al., 2009). Grandioze narcisten daarentegen gaan hun eigenwaarde reguleren door meer overte zelfbevestigende strategieën toe te passen. Ze gaan hun zwaktes ontkennen, ze willen graag erkend worden, ze worden consistent kwaad in situaties die hun niet aanstaan, en ze gaan mensen die een bedreiging voor hun zelfbeeld zijn, devalueren. Ze hebben een vermin derd
19
bewustzijn over de discrepantie tussen hun verwachtingen en de realiteit en over de impact van dit alles op hun relaties (Dickinson & Pincus, 2003). Ook al wordt narcisme vaak omschreven als een pathologische vorm van zelf -liefde, toch is er twijfel over de basis en authenticiteit van de positieve zelf-evaluaties geuit door narcisten (Zeigler-Hill et al., 2008). In de literatuur wordt vaak gezegd dat de eigenwaarde van de narcisten eigenlijk toch niet zo stabiel is. Er zijn veel onderzoekers die erke nnen dat de eigenwaarde van narcisten fragiel is en dat dit deels verantwoordelijk kan zijn voor het gedrag geassocieerd met narcisme (e.g., Kernis, 2003; Morf & Rhodewalt, 2001b). Om verwarring te voorkomen is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen grandioos en kwetsbaar narcisme. Zeigler-Hill et al. (2008) deden onderzoek naar de verbanden tussen de narcistische subtypes kwetsbaar en grandioos narcisme, en domein-specifieke contingenties van eigenwaarde. Ze maakten gebruik van de Contingencies of the Self-Worth scale (CSW) (Crocker & Luhtanen, 2003). Men meet er de neiging van individuen om hun gevoel van eigenwaarde te baseren op de domeinen fysiek voorkomen, anderen overtreffen in competitie, academische competentie, andermans goedkeuring, familieliefde en ondersteuning, God’s liefde en het zijn van een deugdzaam en moreel persoon (Zeigler-Hill et al., 2008). Uit de resultaten van het onderzoek van Zeigler-Hill et al. (2008) bleek dat kwetsbaar narcisme positief correleert met contingenties van eigenwaarde in een variëteit van specifieke domeinen. Kwetsbare narcisten zouden eerder beschikken over een niet-domein specifieke vorm van contingente eigenwaarde. Het gevonden verband tussen grandioos narcisme en domein-specifieke contingenties van eigenwaarde, was iets complexer. Men vond er zowel één positieve (voor het domein competentie) als drie negatieve relaties (voor de domeinen fysieke verschijning, andermans goedkeuring en familieondersteuning) terug. Grandioze narcisten hechten belang aan de concurrentie, hetgeen een rol speelt bij het onderhouden en verbeteren van hun eigenwaarde. Domeinen waarin men andermans goedkeuring nodig heeft, worden door een grandioos narcist genegeerd (Zeigler-Hill et al., 2008). Door de twee subtypes in kaart te brengen zien we dat eigenwaarde iets complexer is dan in voorgaande studies verondersteld wordt. Er is nog weinig onderzoek naar de intrapersoonlijke effecten van narcisme waarin men ook rekening houdt met het onderscheid tussen kwetsbaar en grandioos narcisme. Meer onderzoek hiernaar zou een beter beeld
20
kunnen geven van hoe narcisten zich voelen, denken en zich gedragen. Het zou bovendien een aanknopingspunt kunnen zijn voor diagnostiek en behandeling. Wat zou de invloed van het onderscheid bewondering/rivaliteit op eigenwaarde zijn? Daar werd nog geen specifiek onderzoek naar verricht. Met deze studie willen we bijdragen aan een beter zicht hierop.
Interpersoonlijke aanpassing. Hoe gaat een narcist met anderen om? Een meer unidimensionele visie. We hebben hierboven reeds aangehaald dat personen met een narcistische persoonlijkheid aan zelfpromotie doen. Dit heeft een hoop interpersoonlijke gevolgen. Narcisten gebruiken immers anderen om hun ego op te krikken. En ze reageren negatief als ze hun zelf-promotie activiteiten niet meer kunnen uitvoeren (Rhodewalt & Morf, 1998). Ze zoeken of uiten dominantie over leeftijdsgenoten (Bradlee & Emmons, 1992; Raskin, Novacek, & Hogan, 1991; Raskin & Terry, 1988). Ze hebben een self-serving bias. Ze scoren hoog op metingen van negatieve attitudes tegenover anderen (Morf & Rhodewalt, 2001a; Rhodewalt, 2001; Sedikides, Campbell, Reeder, Elliot, & Gregg, 2002). Narcisme blijkt een belangrijke factor te zijn in een waaier van gewelddadige incidenten, van strijdlustige daden tot agressie en zelfs verkrachting (Twenge, & Campbell, 2003). Het lijkt alsof het hen niet veel uitmaakt wat de gevolgen voor de andere(n) zijn, zolang ze er zelf maar goed uitkomen. Dit wetende lijkt het misschien eigenaardig dat in veel onderzoek naar boven komt dat een narcist bij eerste ontmoetingen, bij eerste indrukken als een populairder iemand gezien wordt dan niet-narcisten (Back, Schmukle, & Egloff, 2010). Narcisten worden vaak omschreven als charmant en vlot in de omgang, waardoor we makkelijk aangetrokken worden tot deze personen (Back, Schmukle, & Egloff, 2010). Ze zijn extravert en streven ernaar graag gezien te worden, zelfs de drama die ze creëren wordt vaak als iets positief gezien, als entertainment gezien. Ze worden in het begin als aangenaam gezien, maar dit blijft niet duren. Narcisten zijn meer op korte termijn gefocust. Delroy en Paulhus (1998) onderzochten hoe personen in een discussiegroep gepercipieerd worden (Paulhus,1998) en uit de resultaten bleek inderdaad dat als er tijd over gaat, de adaptieve narcistische trekken die eerst als positief worden beoordeeld, later als negatief beoordeeld worden. Initiële positieve percepties veranderden al na tweeënhalf uur naar negatieve percepties (Paulhus,1998) en daarvoor zijn verschillende mogelijke verklaringen. De meest voor de hand liggende is dat narcisten door hun zelfingenomenheid en
21
hun neiging tot entitlement aanstootgevend kunnen overkomen. Een andere mogelijke verklaring is dat narcisten ‘niet bezig zijn’ met de feedback van anderen. Nog andere verklaringen verwijzen naar de arrogantie en het egoïsme,.. die samenhangen met het grote zelfvertrouwen dat de narcist op het eerste zicht lijkt te hebben. Morf en Rhodewalt (2001b) hebben het over een grandioos, maar tegelijk kwetsbaar zelf-concept dat aan de basis ligt van het chronisch nastreven van voortdurende externe zelfbevestiging. Maar omdat narcisten ongevoelig zijn voor andermans zaken en voor sociale regels, en anderen als minderwaardig zien, zijn hun zelf-regulerende inspanningen vaak contraproductief. Dat maakt dat ze de gezochte positieve feedback niet krijgen en op deze manier ondermijnen ze eigenlijk het zelf dat ze proberen te creëren en onderhouden (Back, Schmukle, & Egloff, 2010). Speelt net als bij intrapersoonlijke aanpassing, eigenwaarde een rol bij interpersoonlijke aanpassing van narcisten? Byrne en O’Brien (2014) hebben, aan de hand van peer-rating methodologie, onderzocht hoe het zat met interpersoonlijke problemen bij narcisten versus
individuen met een authentieke hoge eigenwaarde. 147 participanten
moesten een score geven aan iemand die ze kenden die het meest overeenkomt met een narcistische prototype, aan iemand met een authentiek hoge eigenwaarde of aan een controle persoon. Bij de narcistische targets rapporteerden de deelnemers significant meer interpersoonlijke problemen, vermijdend gedrag en wraakneming jegens de deelnemer, dan bij de authentieke hoge eigenwaarde targets en de controle groep. Authentieke hoge eigenwaarde ging daarentegen samen met positieve sociale relaties (Byrne & O’Brien, 2014). Men kan niet zomaar zeggen dat hoge zelfevaluaties agressie voorspellen of veroorzaken. Wat men wel kan zeggen, is dat een hoge positieve zelf-opinie een risicofactor kan zijn, een risico om sneller gewelddadig te worden wanneer deze hoge zelf-opinie ondermijnd wordt door anderen (Baumeister, Bushman, & Campbell, 2000). Uit onderzoek blijkt dat narcisten niet méér agressie vertonen na sociale acceptatie dan niet-narcisten (Twenge, & Campbell, 2003) en dat eigenwaarde niet meteen leidt tot agressie (Bushman, & Baumeister, 1998). Het is de combinatie van narcisme en een belediging/sociale afwijzing die zou leiden tot de hoogste niveaus van agressie. Het gaat om agressie van de beledigde/afgewezen narcist, tegenover de bron van de belediging/afwijzing. De graad van de gepercipieerde bedreiging is het meest bepalend voor de graad van agressie (Bushman, & Baumeister, 1998). De onderzoeksresultaten zouden er op wijzen dat narcisten over het algemeen meer agressief reageren op een belediging/afwijzing dan niet-narcisten.
22
Bushman en Baumeister (1998) onderzochten ook de link tussen zelf-opinie en vijandige agressie. Zij gingen de reactie na van een persoon met narcistische persoonlijkheid op een belediging door een tweede persoon. Wanneer de zeer positieve zelf-opinie van de narcist uitgedaagd of bedreigd wordt, zou geweld het resultaat zijn. Vijandige agressie wordt er gezien als expressie van het zelf, als verwerping van de eigenwaarde bedreigende evaluaties gegeven door anderen (Bushman, & Baumeister, 1998). Twenge en Campbell (2003) onderzochten of narcisten na een ervaring van sociale afwijzing agressiever zijn dan niet-narcisten. Uit hun onderzoek bleek dat narcisme vaak samengaat met agressie, maar dat niet alle narcisten agressief op sociale afwijzing reageren; sommigen
zijn
eerder triest,
teruggetrokken,...
Hun
onderzoeksresultaten
boden
ondersteuning voor narcisme als moderator in de relatie tussen agressie en reactie op afwijzing. Men moet in het achterhoofd houden dat ook stabiliteit van de eigenwaarde van de narcist een moderator kan zijn. Kernis, Grannemann en Barclay (1989) toonden aan dat personen met een hoge, maar onstabiele eigenwaarde een hogere neiging tot vijandigheid en boosheid
rapporteerden
dan
degene
met
een
stabiele
eigenwaarde.
Multidimensionele visie. Narcisten gebruiken ook op interpersoonlijk vlak verschillende defensieve strategieën. Zowel het grandioze als het kwetsbare type delen een pathologisch gevoel van entitlement, maar ze verschillen in de manier waarop ze hun eigenwaarde trachten te reguleren (Dinckinson & Pincus, 2003). Dinckinson & Pincus wijzen erop dat zowel uit hun onderzoek als uit eerder onderzoek blijkt dat grandioze types actief op zoek gaan naar zelfbevestigi ng, wraakzuchtig, agressief en exhibitionistisch zijn, en anderen uitbuiten, en dit terwijl ze ontkennen emotionele of interpersoonlijke stress te hebben. Terwijl zij zichzelf als positief in hun ervaringen/relaties met anderen zien, en zich dominant en assertief opstellen, worden ze door anderen gepercipieerd als heel wat negatiever dan zij het zelf percipiëren. Grandioze narcisten verwachten iemands onmiddellijke en onverdeelde aandacht, en zijn zich niet bewust van het effect dat hun directe vraag naar entitlement op anderen heeft. Aangezien grandioze narcisten hun grandioze zelf behouden door zichzelf beter te zien, zijn ze minder vatbaar dan kwetsbare narcisten voor chronische emotionele gevolgen van bedreigingen voor gerechtigde (entitled) verwachtingen (stress, laag zelfbeeld, sociale angst) (Dinckinson & Pincus, 2003; Pincus, 2012). Hoewel kwetsbare narcisten eerder als verlegen en angstig worden gezien, zien we ook bij hen gevoelens van entitlement en uitbuiting van anderen (Cooper, 1998). De gelijk enissen
23
tussen de twee types op vlak van hun sterke nood aan entitlement en het uitbuiten van anderen, zou kunnen verklaren waarom net als het grandioze ook het kwetsbare type als wraakzuchtig en dominant binnen interpersoonlijke relaties teruggevonden wordt. In tegenstelling tot het grandioze type, zien we echter dat het kwetsbare type grotere moeilijkheden op interpersoonlijke afstand (interpersonal coldness) en sociale vermijding (Pincus, 2012) rapporteert dan andere types. Het moeilijk kunnen omgaan met hun kwetsbaarheid binnen relaties kan ertoe leiden dat kwetsbare narcisten zich sociaal terugtrekken op een vermijdende of op een koude/afstandelijke manier. Het kwellende bewustzijn van hun kwetsbaarheid binnen relaties kan men ook in verband brengen met de hogere rapporteringen van interpersoonlijke stress, die men bij het kwetsbare type opmerkt (Dinckinson & Pincus, 2003). Grandioze narcisten worden doorgaans beschreven als bazig, agressief en wreed (Wink, 1991). In sommige onderzoeken werd grandioos narcisme in verband gebracht met reactieve agressie (bijvoorbeeld met agressie als een verdedigingsrespons wanneer het uiterst positieve zelfbeeld door minder positieve externe beoordelingen tegengesproken wordt of met agressie als een respons op provocatie), maar er zijn ook andere onderzoeken waarin dit verband niet teruggevonden werd (e.g., Bushman & Baumeister, 1998 en Bushman et al., 2009; Cale & Lilienfeld, 2006 en Martinez et al., 2008). Nog andere onderzoeken vonden zowel een link met reactieve agressie als met proactieve agressie (e.g., Fossati, Borroni, Eisenberg & Maffei, 2010; Reidy, Foster & Zeichner, 2010; Seah & Ang, 2008). Kwetsbaar narcisme wordt theoretisch ook omschreven als defensief, vi jandig, en eigen wil willen doordrijven (Wink, 1991). De link tussen agressie en kwetsbaar narcisme werd echter nog niet veel onderzocht. Er is evenwel het onderzoek van Fossati et al. (2010) en daarin werd een verband tussen kwetsbaar narcisme en reactieve agressie gevonden. Uit de onderzoeksresultaten zou men kunnen afleiden dat we zowel bij grandioze als bij kwetsbare narcisten reactieve agressie kunnen vinden en dit als reactie om hun positief zelfbeeld te beschermen . De meer instrumentele, proactieve agressie lijkt daarentegen enkel gelinkt te zijn aan grandioos narcisme (Lobbestael, Baumeister, Fiebig & Eckel, 2014).
24
Conclusie. Uit het onderzoek van Dinckson en Pincus (2003) blijkt dat we een hoge entitlement net zo goed bij kwetsbare narcisten als bij grandioze narcisten terugvinden, maar dat kwetsbare in vergelijking met grandioze narcisten meer persoonlijke en interpersoonlijke kwetsbaarheid erkennen. Kwetsbare narcisten maken gebruik van reactieve agressie, ze gaan zichzelf op een negatieve manier beschermen tegenover de bedreigende buitenwereld. Grandioze narcisten hebben onrealistische zelfbevestigende cognities. Zij maken niet enkel gebruik van reactieve agressie, grandioze narcisten vinden het ook geen probleem de ander te gebruiken/misbruiken om hun doel te bereiken. Duidelijk is dat een sociale bedreiging invloed heeft op een narcistisch persoon, zowel voor zijn/haar welbevinden en eigenwaarde, als voor diens gedrag naar anderen toe. Dit geldt voor beide types van narcisme. Wie scoort nu het hoogst op (reactieve agressie) en wat zijn de gevolgen van een bedreigende situatie voor het zelfbeeld/eigenwaarde van elk type? Er werd nog niet veel onderzoek gevoerd naar intra- en interpersoonlijke gevolgen van narcisme rekening houden met het onderscheid bewondering/rivaliteit.
25
Hoofdstuk 3. Huidig onderzoek Waarom deze studie? Het overzicht van vroegere en recentere onderzoeken over het onderwerp narcisme toonde aan dat narcisme een complex begrip is en dat verder onderzoek nodig is om tegelijk de intrapersoonlijke en interpersoonlijke gevolgen van verschillende vormen van narcisme na te gaan. Ons onderzoek bouwt verder op het onderscheid tussen grandioos en kwetsbaar narcisme. Op basis van het model van Back, Kufner, Dufner, Gerlach, Rauthmann en Denissen (2013) maken we binnen grandioos narcisme een onderscheid tussen bewondering en rivaliteit. Dit onderzoek is vernieuwend op drie vlakken. Ten eerste maken we gebruik van vignetten om het effect van sociale inclusie versus sociale exclusie na te gaan op het eigenwaardegevoel en interpersoonlijk gedrag van narcisten. We gaan na hoe kwetsbaar narcisme, bewondering en rivaliteit differentieel geassocieerd zijn met reacties op situaties van exclusie en inclusie, beschreven in vignetten. Het gebruik van de vignetten is vernieuwend omdat deze vignetten nog niet eerder in onderzoek over narcisme gebruikt werden. Aan de hand van deze vignetten kunnen we op een gestandaardiseerde manier de processen analyseren waarbij strategieën van zelf-promotie (admiratie) en zelfverdediging (rivaliteit) geactiveerd zijn. We gaan ook de algemene levenstevredenheid, vitaliteit en eigenwaarde van de deelnemers na. Ten tweede bleek uit het onderzoek van Zuckerman en O’Loughlinig (2009) dat narcistische personen zich niet al te bezorgd lijken te maken over een aversieve sociale omgeving. Het gaat in hun onderzoek echter over narcisme als een unidimensioneel concept. We willen nu nagaan of we een verschil in reactie op de vignetten zien naargelang de personen al dan niet hoog scoren op bewondering en/of rivaliteit. Ten derde is het nog helemaal niet duidelijk of personen met een narcistische persoonlijkheid een stabiele hoge eigenwaarde hebben, dan wel of ze eerder een instabiele eigenwaarde hebben. De opsplitsing tussen bewondering en rivaliteit zou een beter beeld kunnen geven. Aan de hand van de reacties van deelnemers op de vignetten in termen van hun eigenwaarde, kunnen we nagaan of hun eigenwaarde een krak of juist een boost kreeg. We gaan ook hier na of we een verschil in resultaten zien tussen kwetsbaar narcisme, bewondering en rivaliteit. Het onderzoek kan op deze manier bijdragen aan een goed zicht op de intrapersoonlijke en interpersoonlijke aanpassing bij narcisten na een situatie van inclusie en exclusie. 26
Onderzoeksvragen en hypothesen. In dit onderzoek gaan we na hoe narcisme geassocieerd is met welbevinden. We kijken naar verschillende aspecten van welbevinden (levenstevredenheid, vitaliteit en algemene eigenwaarde) en we kijken daarbij ook naar verschillende vormen van narcisme (bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme). Daarnaast gaan we ook na wat het effect van de drie vormen van narcisme op ‘situationele eigenwaarde’, na het lezen van sociale inclusie- en exclusie vignetten, is . Bij de deelnemers die de exclusie vignetten invulden, kijken we bovendien ook naar het effect van de drie vormen van narcisme op ‘wraak’ en ‘relationele agressie’. We stellen de volgende onderzoeksvragen voorop; Onderzoeksvraag 1. Eerst en vooral vragen we ons af of bewondering en rivaliteit differentieel geassocieerd zijn met de metingen van welbevinden. Aangezien uit het onderzoek van Back et al. (2013) bleek dat rivaliteit negatief samenhangt met eigenwaarde, voorspellen we dat rivaliteit met minder welbevinden geassocieerd is, en dat bewondering ongerelateerd of positief gerelateerd is met welbevinden. We verwachten kwetsbaar narcisme nog sterker dan rivaliteit negatief gerelateerd aan welbevinden te vinden. Uit onderzoek blijkt namelijk dat kwetsbaar narcisme sterker dan grandioos narcisme samenhangt met symptomen van psychopathologie (vooral met angst en depressie) (Brummelman, 2014). Onderzoeksvraag 2. We wilden ook de effecten van de sociale situatie op eigenwaarde en de modererende rol van de vormen van narcisme hierin, nagaan. We vroegen ons af of er, na het aanbieden van een exclusie vignet (relatief ten opzichte van inclusie), een verschil zal zijn qua verandering in eigenwaarde tussen bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme. We veronderstellen dat een exclusie situatie een lagere eigenwaarde met zich zal meebrengen bij mensen die hoog scoren op rivaliteit dan bij mensen die hoog scoren op bewondering, en dit omdat men bij rivaliteit spreekt over een meer kwetsbare vorm van narcisme. Ook hier verwachten we een sterker negatief effect te vinden voor kwetsbaar narcisme dan voor bewondering of rivaliteit. We willen dus eigenlijk een soort van gradatie in het modererend effect van de drie vormen van narcisme op eigenwaarde nagaan. Onderzoeksvraag 3. Zou het kunnen dat de verschillende vormen van narcisme, namelijk bewondering, rivaliteit en wraak, na sociale exclusie, verschillen vertonen qua tendens tot wraak en qua relationele agressie? Onze hypothese hieromtrent is dat hoewel een dergelijke daling in eigenwaarde zich mogelijks minder of niet zou voordoen bij mensen die hoog scoren op bewondering, zij wel agressiever zullen reageren op een exclusie situatie. We verwachten dus meer agressie optreden (na sociale exclusie) bij bewondering dan bij rivaliteit
27
en kwetsbaar narcisme. Uit het onderzoek van Bushman en Baumeister (1998) bleek immers dat de graad van de gepercipieerde bedreiging het meest bepalend is voor de graad van agressie. Aangezien bij rivaliteit vooral aan zelf-promotie wordt gedaan, zou sociale exclusie kunnen ervaren worden als een grote inbreuk hierop, met alle gevolgen van dien.
28
Methode Steekproef
In totaal namen 166 mensen deel aan het onderzoek. Er werd gekozen voor jongvolwassenen tussen 18 en 25 jaar oud. De geslachtsratio bevindt zich op ongeveer 3:1 (63,9 % waren mannen, 36,1% vrouwen). De meeste (158) hebben de Belgische nationaliteit, anderen (8) behoorden tot een andere groep. Deze groep van 8 is te klein voor verdere aparte analyses, maar wordt opgenomen in de algemene analyses. De deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 21,83 (met SD= 1,62). De groep deelnemers bestaat uit studenten aan de hoge school (35) of universiteit (107), 22 werkten al, één iemand was werkzoekend. We hoopten dat ongeveer de helft van de deelnemers de enquête met de sociale inclusie vignetten zou invullen en de andere helft deze met de sociale exclusie vignetten. Uiteindelijk vulde 54, 8 % de inclusie vignetten in en 45,2% de exclusie vignetten. Procedure
Er waren twee versies van een online-enquête, elke versie bevatte ofwel inclusieofwel exclusie vignetten. Verder bevatte de enquête ook vragen die peilden naar kwetsbaar narcisme, bewondering en rivaliteit en welbevinden (levenstevredenheid, vitaliteit en algemene eigenwaarde). Situationele eigenwaarde werd gemeten na het lezen van de vignetten. Wraak en relationele agressie werden nagegaan na het invullen van de exclusie vignetten. Het contact met de deelnemers werd vooral via de sociale media, namelijk via facebook gelegd. Via een facebookbericht vroegen we jongvolwassenen deel te nemen aan een enquête in het kader van mijn thesis. Wie wilde deelnemen, kreeg een link naar één van de twee enquêtes. Bij het volgen van de link kregen de deelnemers volgende informatie: Beste, In deze studie zijn we geïnteresseerd in de manier waarop jij reageert en wat je denkt in bepaalde sociale situaties. Je zal een aantal voorbeelden van sociale situaties voorgeschoteld krijgen en we zullen hierbij peilen naar je gevoelens en gedachten. We willen beklemtonen dat er voor geen enkele van de vragen ‘juiste’ antwoorden bestaan. We vragen je eenvoudig om zo eerlijk mogelijk te antwoorden. Deelname aan dit onderzoek is vrijwillig en we garanderen ook dat de gegevens die je invult strikt vertrouwelijk zullen behandeld worden. We zijn je erg dankbaar voor je deelname aan dit onderzoek.
29
Met vriendelijke groeten, Margot Mestdagh, Dr. Evie Kins, en Prof. Dr. Bart Soenens De deelnemers werden ad random verdeeld werden over de twee condities.
Meetinstrumenten
De enquête bestond uit vragen over narcisme en welbevinden, en uit vignetten over sociale inclusie en exclusie. Narcisme. Om onderscheid te meten tussen bewondering en rivaliteit werd de Narcissistic Admiration and Rivalry Questionnaire (NARQ; Back & et. al, 2013), bestaande uit 12 items, afgenomen. Voorbeeld items zijn: ‘Ik ben groots.’ of ‘Ik vind het stiekem leuk wanneer mijn tegenstanders falen.’ Elk item werd door de deelnemer gescoord op een schaal van 1 tot 6. De NARQ vertoonde in ons onderzoek voor zowel bewondering als rivaliteit een Cronbach’s alphacoëfficiënt van .82. Om kwetsbaar narcisme bij de deelnemers te meten, werd ook de Contingent self-esteem schaal uit de Pathological Narcissism Inventory (PNI; Pincus et al., 2009) aan de enquête toegevoegd (deze schaal omvat 12 items die konden worden gescoord van 1 tot 5, één voorbeeld hiervan is: ‘Als anderen niet reageren op mij op de manier die ik wil, vind ik het moeilijk om nog een goed gevoel over mezelf te hebben.’). Deze schaal had in ons onderzoek een betrouwbaarheid met Cronbach’s alpha = .90. Welbevinden. Er werd gepeild naar levenstevredenheid, vitaliteit en algemene eigenwaarde. Naar levenskwaliteit werd gepeild aan de hand van de Satisfaction with Life Scale (Diener, et al., 1985). Deze schaal bestaat uit 5 items waarop de deelnemer een score moet geven van 1 tot 5. Een voorbeeld item is ‘Ik ben tevreden met mijn leven.’. Ook voor deze vragenlijst vonden we een goede betrouwbaarheid terug (α =.86). Vitaliteit werd nagegaan aan de hand van de Subjective Vitality Scale (SVS; Ryan & Frederick, 1997). Deze vragenlijst bestaat uit 7 items, met onder andere ‘Op dit moment voel ik me springlevend en dynamisch.’. Deze items werden eveneens gescoord op een schaal van 1 tot 5. Voor de SVS vonden we een Cronbach’s aplhacoëfficiënt terug van .90. Algemene eigenwaarde werd gemeten aan de hand van de Rosenberg self-esteem scale (RSE; Rosenberg, 1965), deze schaal bestaat uit 10 items
30
(voorbeelditem: ‘Ik heb het gevoel dat ik, als persoon, minstens even waardevol ben als andere mensen ...’). Hier vonden we weer een goede betrouwbaarheid terug (α =.87). Sociale inclusie en exclusie. Dit werd gemeten aan de hand van vignetten. We gebruikten 4 inclusie- en 4 exclusievignetten. Een voorbeeld van een inclusievignet is: BEELD JE IN DAT JIJ JE IN DEZE SITUATIE BEVINDT: Je bent op een feestje en komt daar enkele vrienden tegen die je al een tijdje niet meer gezien hebt. Zij zijn blij jou te zien en nodigen je meteen uit om op café te gaan om bij te praten. Een voorbeeld van een exclusievignet is: BEELD JE IN DAT JIJ JE IN DEZE SITUATIE BEVINDT: Op een avond krijg je een SMS van een vriend(in) die jou vraagt waarom je niet op het feestje bent. Jij vraagt hem/haar over welk feestje het gaat. Het blijkt dat een gemeenschappelijke vriend(in) een feestje geeft, zonder jou uit te nodigen. In onze studie maakten we gebruik van vignetten van Vanhalst et. al. (2014). Na het lezen van de vignetten werden de deelnemers bevraagd over hun reactie aan de hand van de volgende vragen; ‘In welke mate maakt dit de volgende gevoelens bij jou los?’. De deelnemers moesten hierbij 12 emoties scoren. Een tweede vraag is ‘In welke mate zouden de volgende oorzaken volgens jou aan de grondslag liggen van deze situatie?’, waarbij 7 oorzaken naar voor geschoven werden. De deelnemers moesten beide (emoties en oorzaken) telkens scoren op een schaal van 1 tot 7. Tot slot werd gepeild naar hun gevoel ‘Op een schaal van 0 (zeer slecht) tot 100 (zeer goed), hoe zou je je voelen over jezelf (vul een cijfer in tussen 0 en 100): ____’ . De twee Cronbach’s alpha-coëfficiënten die we terugvonden bij situationele eigenwaarde, bij inclusie en exclusie waren respectievelijk .95 en .92. Deze Cronbach’s alpha geeft de interne consistentie van dit item over de 4 situaties heen weer. Voor wraak, gemeten aan de hand van het item ‘Ik zou manieren bedenken om wraak te nemen’, en gemeten na de exclusie vignetten, zien we een alpha-coëfficiënt van .86. Voor relationele agressie, gemeten aan de hand van het item ‘Ik zou die vriendin vanaf nu zelf uitsluiten’, en gemeten na een exclusie vignet, was Cronbach’s alpha .89.
31
Resultaten Bij een eerste inspectie van de data zien we dat er missende waarden zijn. Van de 166 deelnemers die deelnamen aan de enquête, vulden er slechts 138 de vragen over levenstevredenheid en vitaliteit in. De vragen over algemene eigenwaarde en de vragenlijst over bewondering en rivaliteit, werden door 133 deelnemers ingevuld. De vragenlijst over kwetsbaar narcisme werd ingevuld door 130 deelnemers. Voor situationele eigenwaarde waren er slechts 125 van de 166 deelnemers die de vragenlijst invulden. Verdere analyses in ons onderzoek gebeurden voornamelijk op de exclusie conditie. 91 van de 166 deelnemers vulden de enquête met de inclusie vignetten in, terwijl maar 75 deelnemers de exclusie conditie invulden (dit komt overeen met 54, 8 % - 45,2% ). We zien dat uiteindelijk 59 van de 75 deelnemers de items over wraak en relationele agressie ingevuld hebben. Achtergrondvariabelen
Verband tussen de achtergrondvariabelen leeftijd, geslacht, het al dan niet student zijn en de studievariabelen. We gingen na of er in de gevonden resultaten een effect was van leeftijd, geslacht of ‘student/afgestudeerd’ op een studievariabele (metingen welbevinden, vormen van narcisme, situationele eigenwaarde, wraak en relationele agressie). Voor de continue variabele, leeftijd, werd de correlatie met de studievariabelen nagegaan. We zagen dat leeftijd met geen enkele studievariabele significant gecorreleerd was. Via t-toetsen, terug te vinden in tabel 1 gingen we het effect van geslacht en student na. Geslacht en het feit of de deelnemer nog student was of niet, speelden wel een rol. Deze variabelen worden dan ook mee opgenomen in onze studie. Aan de hand van de t-toets (zie tabel 1) zien we dat er bij vrouwen meer sprake is van kwetsbaar narcisme (M= 3.18, SD=.69) dan bij mannen (M= 2.67, SD = .70). Het omgekeerde zien we bij bewondering en rivaliteit (M= 3.31, SD= .66 en M= 2.58, SD= .82 bij de mannen, en M=2.73, SD= .66 en M= 2.18, SD= .58 bij de vouwen). Verder zien we dat niet-studenten hoger op rivaliteit scoren dan studenten (M= 2.78, SD= .76 versus M = 2.36, SD= .75). De mannen (M= 3.70, SD= .73) scoorden significant hoger op vitaliteit dan de vrouwen (M= 3.32, SD= .73). Levenstevredenheid en vitaliteit worden bij studenten ( M= 3.62, SD= .73 en M= 3.60, SD= .71) significant hoger gescoord dan bij niet-studenten (M= 3.07, SD= .86 en M= 3.14, SD= .92).
32
Associatie achtergrondvariabelen en de condities. Aan de hand van een ANOVA- analyse gingen we na of de continue variabele ‘leeftijd’ met een conditie geassocieerd kon worden. Er werd geen verband gevonden tussen leeftijd en conditie (F(1,52)= .58; p > .05). Aan de hand van een Chi-kwadraattoets werd ook het verband van de twee categorische variabelen met de conditie onderzocht. Als we naar de geslachtsratio over de condities kijken, vinden we ongeveer 3:2 en dit zowel bij de inclusie conditie (55 mannen op 36 vrouwen) als bij de exclusie conditie (51 mannen op 24 vrouwen) terug. Dit stemt overeen met een Pearson Chi -square van 1.02, met p >.05. Bij het meten van het verband tussen student/niet-student en conditie, vindt men een Pearson Chi-square terug van 1.23, met p > .05. Tussen student/ afgestudeerd en conditie werd er geen significant verband teruggevonden.
33
Tabel 1 Beschrijvende statistieken en univariate effecten van geslacht en afgestudeerd/nietafgestudeerd op de drie metingen van welbevinden, op narcisme en op de metingen van situationele eigenwaarde, wraak en relationele agressie Gemiddelde
t
Gemiddelde
Man
Vrouw
Bewondering
3.31
2.73
4.90***
3.06
3.20
-.73
Rivaliteit
2.58
2.18
3.09**
2.36
2.78
-2.07*
Kwetsbaar narc.
2.67
3.18
-4.04***
2.86
2.95
-.42
Levenstevredenheid 3.65
3.40
1.93
3.62
3.07
2.82**
Vitaliteit
3.70
3.32
2.98**
3.60
3.14
2.41*
Alg. eigenwaarde
3.28
3.13
1.83
3.23
3.12
.95
Sit. eigenwaarde
67.44
64.53
.73
65.59
71.48
-.95
Wraak
1.54
2.11
-1.79
1.67
2.50
-1.54
Relationele agressie 1.92
2.50
-1.62
2.01
3.25
-2.06*
Noot:
* p < .05
Student
t
Afgestudeerd
** p < .01 *** p < .001
34
Verbanden tussen narcisme en algemeen welbevinden Correlaties. In onze resultaten (tabel 2) merken we op dat bewondering en rivaliteit significant positief samenhangen. Voor kwetsbaar narcisme vonden we noch met bewondering, noch met rivaliteit een significante samenhang. De gevonden samenhang tussen bewondering en rivaliteit ligt in de lijn met de literatuurbespreking waar bewondering en rivaliteit als onderdeel van de dimensie grandioos narcisme gezien werden. Het niet vinden van een significant verband met kwetsbaar narcisme voor bewondering en voor rivaliteit, kan te wijten zijn aan het feit dat kwetsbaar narcisme op een andere dimensie ligt dan grandioos narcisme. We zien dat bewondering significant positief samenhangt met vitaliteit en algemene eigenwaarde. Bij rivaliteit wordt geen significant verband met vitaliteit en algemene eigenwaarde teruggevonden. Voor rivaliteit gerelateerd aan levenstevredenheid vinden we wel een significant en negatief verband terug. Kwetsbaar narcisme hangt negatief samen met zowel levenstevredenheid, vitaliteit, als met algemene eigenwaarde. De hypothese dat bewondering of positief gerelateerd of ongerelateerd is aan welbevinden, wordt hier voor twee van de drie metingen van welbevinden ondersteund. Voor de hypothese dat rivaliteit samenhangt met minder/negatief welbevinden, vinden we een minder sterke ondersteuning (enkel een negatief verband met levenstevredenheid). Bewondering hangt positief samen met twee van de drie metingen van welbevinden, rivaliteit hangt negatief samen met één van de drie metingen, terwijl kwetsbaar narcisme negatief samenhangt met de drie metingen van welbevinden. We lijken een soort van gradatie terug te vinden van het effect op welbevinden, afhankelijk van de vorm van narcisme.
35
Tabel 2 Correlaties tussen de achtergrondvariabele leeftijd, algemeen welbevinden, narcisme, situationele eigenwaarde, wraak en relationele agressie Alg. eigenwaarde
Sit. eigenwaarde
Alg. eigenwaarde
Sit. eigenwaarde
36
Regressie-analyses. Om de relatieve bijdrage van de drie vormen van narcisme in de voorspelling van welbevinden na te gaan, daarbij controlerend voor de achtergrondvariabelen, werden regressie-analyses uitgevoerd. Bij de regressie-analyses (tabel 3) zien we dat rivaliteit en kwetsbaar narcisme een significant effect op levenstevredenheid hebben. Voor zowel rivaliteit en kwetsbaar narcisme wordt een negatief verband met levenstevredenheid gevonden. Dit ondersteunt deels de hypothese dat deze vormen van narcisme negatief samenhangen met welbevinden. We zien dat zowel bewondering als rivaliteit en kwetsbaar narcisme een significant verband tonen met vitaliteit. Tussen bewondering en vitaliteit vinden we een positief verband, terwijl rivaliteit en kwetsbaar narcisme een negatief verband met vitaliteit vertonen. Dit ligt ook in lijn met de hierboven vermelde hypothese. Er werd ook gekeken naar de effecten van bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme op algemene eigenwaarde. Voor bewondering en kwetsbaar narcisme vinden we een significant verband met algemene eigenwaarde terug. Rivaliteit is marginaal significant, we vinden er een negatief verband met algemene eigenwaarde terug. We zien deze gradatie zoals hierboven besproken dus ook bij algemene eigenwaarde terugkomen (bewondering is positief gecorreleerd met algemene eigenwaarde, rivaliteit negatief gecorreleerd met algemene eigenwaarde, maar minder sterk negatief gecorreleerd met algemene eigenwaarde dan kwetsbaar narcisme)
37
Tabel 3 Het effect van de drie vormen van narcisme op algemeen welbevinden, controlerend voor de achtergrondvariabelen Betacoëfficient Levenstevredenheid
Vitaliteit
Zelfwaarde
Geslacht
-.12
-.13
.10
Student/afgestudeerd
-.21*
-.18*
-.08
.18
.31**
.41****
Rivaliteit
-.26**
-.20*
-.17
Kwetsbaar narc.
-.23**
-.24**
-.44***
Bewondering
Noot:
* p < .05
** p < .01 *** p < .001
38
De rol van narcisme en sociale exclusie in situationele eigenwaarde, wraak en relationele agressie. Situationele eigenwaarde (in de twee condities). Het effect van de conditie op de afhankelijke variabele situationele eigenwaarde werd nagegaan aan de hand van ANOVA, en er werd een significant effect gevonden ( F(1,12)= 103,10) met Ƞ²= .46 van de conditie op situationele eigenwaarde. Dit wil zeggen dat de conditie 46% van de variantie in situationele eigenwaarde verklaart. De deelnemers uit de inclusie conditie (M= 79.73, SD= 11.77) rapporteerden een hogere situationele eigenwaarde dan deze uit de exclusie conditie (M= 50.67, SD= 20.41). Om het interactie-effect van narcisme en conditie op situationele eigenwaarde na te gaan, deden we een aantal regressie analyses (tabel 4). Om problemen met multicolineariteit te vermijden, werden zowel conditie als de narcismescores gestandaardiseerd (Z-scores). De interactietermen werden berekend als het product van deze gestandaardiseerde scores (Aiken en West, 1991). Noch bij bewondering, noch bij rivaliteit of kwetsbaar narcisme werd een hoofdeffect op situationele eigenwaarde teruggevonden. Ook de interactie-effecten zijn niet significant. De deelhypothese dat de verschillende vormen van narcisme verschillend met situationele eigenwaarde samenhangen, wordt niet bevestigd.
39
Tabel 4 Hoofd- en interactie-effecten van de drie soorten van narcisme op situationele eigenwaarde Betacoëfficient
Situationele eigenwaarde Geslacht
-.12
Student/afgestudeerd
.03
Z-score conditie
-.70***
Z-score bewondering
.08
Z-score rivaliteit
-.02
Z-score kwetsbaar narc.
-.02
Conditie x bewondering
.09
Conditie x rivaliteit
.01
Conditie x kwetsbaar narc.
-.06
Noot:
** p < .01 *** p < .001
* p < .05
40
Wraak en relationele agressie (enkel gemeten in de exclusie conditie). Om de relatie van zowel wraak als van relationele agressie met de vormen van narcisme na te gaan, werd gekeken naar de correlaties tussen wraak en de vormen van narcisme, en naar de correlaties tussen relationele agressie en de vormen van narcisme (tabel 5). Eerst en vooral zien we dat wraak en relationele agressie vrij sterk positief samenhangen. We zien dat wraak nemen significant positief samenhangt met rivaliteit en kwetsbaar narcisme. Verder is relationele agressie met geen enkele van de drie gemeten vormen van narcisme significant geassocieerd. Men zou kunnen zeggen dat wraak en relationele agressie deels hetzelfde meten, maar dat er toch nog een verschil op zit. Om de unieke bijdrage van de drie vormen van narcisme in de voorspelling van wraak en relationele agressie na te gaan, daarbij controlerend voor de achtergrondvariabelen, hebben we ook een regressie analyse uitgevoerd (tabel 6). We zien dat twee van de drie effecten van de vormen van narcisme op wraak marginaal significant zijn. Bij bewondering zien we een positief effect op wraak, ook bij rivaliteit zien we een positief effect op wraak. Het effect voor kwetsbaar narcisme is duidelijk significant. Het valt op dat bewondering positief gecorreleerd is met bepaalde metingen van welbevinden, en dat dit niet het geval is bij rivaliteit en kwetsbaar narcisme. Als we kijken naar het effect van bewondering op wraak, zien we een positief verband, hetgeen we ook bij rivaliteit en kwetsbaar narcisme terugvinden. Voor bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme werd geen significant effect op relationele agressie gevonden.
41
Tabel 5 Correlatie voor de drie vormen van narcisme, wraak en relationele agressie Bewondering Bewondering
1
Rivaliteit .39***
Kwetsbaar narc.
Wraak
Rel. agressie
-.03
.21
-.11
1
.17
.29*
.14
Rivaliteit
.39***
Kwetsbaar
-.03
.17
1
.36**
.13
.21
.29*
.36**
1
.55***
-.11
.14
.13
narc.
Wraak Rel. agressie Noot:
1 .55***
*
p < .05 .01
** p <
*** p < .001
Tabel 6 Het effect van de drie vormen van narcisme op wraak en relationele agressie, gecontroleerd voor de achtergrondvariabelen Betacoëfficient Wraak
Relationele agressie
Geslacht
.28*
.23
Student/afgestudeerd
.22
.26*
Bewondering
.22
-.11
Rivaliteit
.22
.20
Kwetsbaar narc.
.25*
.04
Noot:
* p < .05
** p < .01 *** p < .001
42
Discussie Narcisme is een meer en meer besproken en onderzocht onderwerp. Er zijn verschillende visies over eigenwaarde bij narcisten, net zoals er verschillende visies zijn over de interpersoonlijke strategieën bij narcisten. Door naar narcisme als een heterogeen construct te kijken, kan men vele verschillen verklaren en kan men narcisme beter begrijpen. Verschillende onderzoekers vinden (aan de hand van klinische observaties, empirisch onderzoek, persoonlijkheidspsychologisch onderzoek,...) een onderscheid tussen grandioos en kwetsbaar narcisme terug. Er is al heel wat onderzoek naar het onderscheid tussen grandioos en kwetsbaar narcisme gedaan dat aantoont dat dit onderscheid van groot belang kan zijn (Cain et al.,2008; Akhtar & Thomson, 1982; Fossati et al., 2005; Ronningstam, 2009). Voor het onderscheid tussen bewondering en rivaliteit, baseerden we ons op het recente onderzoek van Back et al. (2013). Dit is de eerste studie die drie vormen van narcisme (bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme) simultaan bekijkt, zowel in relatie tot welbevinden als tot reacties op sociaal vlak. Bij het nagaan van een relatie met welbevinden, nemen we er vooral de factor eigenwaarde uit, en dit omdat binnen onderzoek naar narcisme het al dan niet hoog zijn van eigenwaarde bij narcisten, een ‘hot issue’ is. Het is immers nog niet duidelijk of narcisten een hoge of een instabiele eigenwaarde hebben (Sedikides et al., 2004; Zuckerman & O’Loughlin, 2009; Pincus et al., 2009; Barnet & Womack, 2014). In ons onderzoek keken we zowel naar eigenwaarde in het algemeen als naar eigenwaarde gemeten na sociale inclusie en exclusie. Bestaand onderzoek toont aan dat narcisme vooral na een sociale bedreiging intrapersoonlijke problemen met zich meebrengt (Dickinson & Pincus, 2003). Ook interpersoonlijke problemen komen vooral na een sociale bedreiging voor (Bushman & Baumeister, 1998; Twenge & Campbell, 2003). Aangezien volgens verschillende onderzoekers ‘eigen belang vóór dat van een ander’ één van de grootste kenmerken van narcisme is (Dinckinson & Pincus, 2003), vonden we het interessant om met bijzondere aandacht te kijken naar ‘wraak’ en ‘relationele agressie’ na sociale exclusie.
43
Bespreking van de bevindingen
In dit onderzoek werd nagegaan of bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme differentieel geassocieerd zijn met de drie metingen van welbevinden. Een eerste hypothese was
dat
bewondering
niet
of
positief
met
welbevinden
gerelateerd
is.
De
onderzoeksresultaten tonen een positief effect van bewondering op vitaliteit en op algemene eigenwaarde (twee van de drie metingen van welbevinden), hetgeen deze eerste hypothese deels ondersteunt. De resultaten bieden ondersteuning voor een positieve relatie tussen bewondering en welbevinden (en niet voor een niet gerelateerd zijn). Men zou kunnen zeggen dat de vorm ‘bewondering’, die deel uitmaakt van grandioos narcisme, een positief effect heeft op algemene eigenwaarde en welbevinden. We hadden een negatief effect van rivaliteit en kwetsbaar narcisme op welbevinden verwacht (Back et al., 2013). In lijn met deze hypothese zien we dat rivaliteit een negatief significant effect vertoont op levenstevredenheid en vitaliteit. Op algemene eigenwaarde vertoont het een marginaal significant negatief effect. Deze resultaten ondersteunen dus de hierboven vermelde hypothese. Ook voor kwetsbaar narcisme werd een negatief effect op de drie metingen van welbevinden gevonden, en het gevonden effect is sterker dan het effect van rivaliteit. In de literatuurstudie werd al aangehaald dat bij kwetsbaar narcisme , in vergelijking met bij grandioos narcisme, een meer kwetsbare uiting van pathologisch narcisme op de voorgrond staat. Bij grandioze narcisten zien we daarentegen processen die leiden tot een opgeblazen zelfbeeld, ze negeren externe info, onderdrukken negatieve aspecten van het zelf,... Dit zou kunnen verklaren dat we bij kwetsbaar narcisme een sterker negatief verband terugvinden dan bij grandioos narcisme. Uit de literatuurstudie kunnen we concluderen dat individuen die hoog scoren op bewondering, eerder naar zelfpromotie lijken te streven, terwijl individuen die hoog scoren op rivaliteit eerder streven naar het voorkomen van sociale mislukkingen of zelf-preventie.
Met andere woorden bij bewondering richt men zich
voornamelijk op het positieve of ‘promotion’, en bij rivaliteit ligt de focus voornamelijk op het negatieve of ‘prevention’. Dit zou kunnen verklaren waarom bewondering een positief effect en rivaliteit een negatief effect op bepaalde metingen van welbevinden vertoont. Kwetsbaar narcisme heeft een sterker negatief effect op welbevinden dan rivaliteit. De drie vormen van narcisme lijken op een continuüm (gaand van positief naar negatief effect op welbevinden) te liggen, waarbij bewondering eerder samenvalt met een positief effect. Iets verder op het continuüm vinden we dan rivaliteit met een negatief effect
44
en nog iets verder vinden we kwetsbaar narcisme met een sterker negatief effect . Het valt op dat rivaliteit op het continuüm dichter bij kwetsbaar narcisme dan bij bewondering geplaatst lijkt. Hoe zit het met eigenwaarde na een sociale bedreiging? Onze onderzoeksvraag was al volgt: Zal er na het aanbieden van een exclusie vignet (sociale bedreiging) een verschil zijn qua verandering in eigenwaarde tussen bewondering, rivaliteit en kwetsbaar narcisme? In onze hypothese stond dat exclusie, relatief ten opzichte van inclusie, bij mensen met een hoge score op kwetsbaar narcisme en rivaliteit een lagere eigenwaarde met zich zal meebrengen , dan voor mensen met een hoge score op bewondering. Eerst en vooral zien we, als we naar onze resultaten kijken, dat de conditie (inclusie of exclusie) 46% van de variantie in situationele eigenwaarde verklaart. De deelnemers in de inclusie conditie rapporteerden een hogere situationele eigenwaarde dan de deelnemers in de exclusie conditie. We vonden dus een significant hoofdeffect van sociale inclusie versus exclusie terug. Verder vonden we noch bij bewondering, noch bij rivaliteit of kwetsbaar narcisme een hoofdeffect op situationele eigenwaarde terug. Ook de interactie-effecten tussen de vormen van narcisme en de conditie op situationele eigenwaarde waren niet significant. De hypothese wordt dus niet ondersteund. Zou dit kunnen komen doordat de vignetten zeer expliciete situaties bevragen? De vignetten zijn een voorbeeld van ‘perfecte’ of extreme sociale inclusie of exclusie, dit zou de rol van individuele kenmerken (de vormen van narcisme) kunnen overstemmen. Het zou interessant zijn om verder onderzoek te doen met meer ambigue vignetten waarin cues zitten van zowel inclusie als exclusie. Het is ook mogelijk dat er geen effect van (de drie vormen van) narcisme op situationele eigenwaarde is, maar dit ligt niet in de lijn met voorgaand onderzoek. In voorgaand onderzoek bleek immers dat een sociale bedreiging zowel op intra- als op interpersoonlijke processen invloed had. Zoals hierboven besproken heeft sociale bedreiging niet enkel een effect op intrapersoonlijke processen, maar ook op interpersoonlijke processen. We onderzochten het effect van de drie vormen van narcisme op wraak en relationele agressie na sociale exclusie. Wij gingen er van uit dat er meer sprake zou zijn van agressie bij bewondering dan bij rivaliteit of kwetsbaar narcisme. Individuen die hoog scoren op bewondering, doen vooral aan zelf-promotie. Sociale exclusie zou hierop een zware inbreuk doen en gepercipieerd kunnen worden als een grote sociale bedreiging. (Bushman & Baumeister, 1998; Back et al., 2013) Daarop gebaseerd stond in onze hypothese dat ondanks de afwezigheid van een daling in eigenwaarde (na een exclusie situatie), individuen die hoog scoren op bewondering
45
agressiever zullen scoren op een exclusie situatie, dan mensen die hoog scoren op rivaliteit of kwetsbaar narcisme. Er zijn echter ook redenen om voor zowel kwetsbaar als grandioos narcisme aan te nemen dat er met agressie wordt gereageerd op sociale exclusie. In onze onderzoeksresultaten zien we van kwetsbaar narcisme zelfs een sterker effect op wraak dan van bewondering of rivaliteit. Voor de hypothese dat bewondering op wraak hoger zou scoren dan rivaliteit en kwetsbaar narcisme, werd dus geen ondersteuning gevonden. In de literatuurstudie hierboven vonden we ook redenen om voor zowel individuen die hoog scoren op grandioos narcisme (bewondering en rivaliteit) als voor individuen die hoog scoren op kwetsbaar narcisme, aan te nemen dat ze met agressie zullen reageren na een situatie van sociale exclusie (Baumeister et al., 2000). Zo beweren bijvoorbeeld Bushman en Baumeister (1998) dat de graad van de gepercipieerde bedreiging het meest bepalend is voor de graad van agressie. De meeste onderzoekers zijn het er over eens dat kwetsbare narcisten, in vergelijking met grandioze narcisten, meer persoonlijke en interpersoonlijke kwetsbaarheid erkennen. In onze onderzoeksresultaten zien we zowel bij bewondering als bij rivaliteit een positief effect op wraak. Wat opvalt, is dat bewondering positief samenhangt met algemene eigenwaarde en toch nog een positief effect op wraak vertoont. Bewondering is gebaseerd op een sociaal vermogen door middel van een grandioos en charmant zelf, rivaliteit is gebaseerd op een sociaal conflict op basis van devaluatie van anderen en vijandig en agressief gedrag. Een mogelijk verklaring voor de gevonden resultaten is dat soci ale bedreiging (los van de vorm van narcisme) invloed heeft op een narcistisch persoon, en dit zowel op diens eigenwaarde als op diens gedrag naar anderen toe. Grandioze narcisten hebben misschien meer strategieën/ toepassingen van agressie, maar als we naar hun resultaten voor ‘wraak’ kijken, lijken ze minder snel van deze vorm van agressie gebruik te maken dan kwetsbare narcisten. Noch van bewondering, noch van rivaliteit, noch van kwetsbaar narcisme werd een significant effect gevonden op relationele agressie. Een mogelijke verklaring is dat de deelnemers het item ‘Ik zou die vriendin vanaf nu zelf uitsluiten’ als te extreem/radicaal ervaarden. De kleine steekproef waarop onze analyse voor relationele agressie werd uitgevoerd, kan een andere mogelijke verklaring bieden voor het niet vinden van een ondersteuning van de hypothese. Slechts 59 deelnemers vulden het item omtrent relationele agressie in. Dit kan ertoe geleid hebben dat er onvoldoende power was om de verbanden terug te vinden. Ook het item ‘wraak’ werd slechts door 59 deelnemers ingevuld. Ook hier kan
46
onvoldoende power een verklaring bieden voor de slechts marginaal significante effecten van bewondering en rivaliteit op wraak. Uiteindelijk hebben we voor de meeste hypotheses ondersteuning gevonden, maar niet voor allemaal. In de volgende sectie worden beperkingen van ons onderzoek besproken, deze kunnen voor de onverwachte resultaten eventueel nog een bijkomende verklaring geven.
Sterktes en Beperkingen
Het onderzoek heeft bepaalde sterktes (zoals ook hierboven beschreven bij hoofdstuk 3). Eerst en vooral kunnen we zeggen dat dit onderzoek vernieuwend is . Nooit eerder werden de drie vormen van narcisme nagegaan aan de hand van een vignettenstudie. Nog een sterkte is dat we voor onze meetinstrumenten steeds een hoge betrouwbaarheid teruggevonden hebben. We voerden verder onderzoek naar het idee van Zuckerman en O’Loughlining (2009) dat narcistische personen zich niet al te bezorgd lijken te maken over een aversieve sociale omgeving, een idee dat in de literatuur niet altijd bevestigd werd. Bij veel onderzoekers speelt nog steeds de vraag hoe het zit met de al dan niet hoge eigenwaarde bij narcisme. Met dit onderzoek dragen we bij aan het beantwoorden van deze vraag. Het valt op dat de betrouwbaarheid van onze vragenlijsten telkens hoog tot zeer hoog was. Een voordeel van deze vragenlijsten is dat men er algemeen gedrag (bijvoorbeeld narcistische gedragskenmerken of denken) in verschillende contexten en over langere periodes mee kan nagaan. Het was interessant dat we er (aan de hand van inclusie en exclusie vignetten) een vorm van manipulatie aan konden koppelen, en dat we konden nagaan of de aard van het vignet tot meer of minder eigenwaarde, wraak of relationele agressie leidt. Vignettenonderzoek verlaagt de neiging tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden (waar we bij vragenlijsten vaak last van hebben), en dit omdat vragen over een denkbeeldige situatie als minder bedreigend worden ervaren dan vragen over de dagelijkse gang van zaken (Koster & Sanders, 2007). De steekproef van 166 deelnemers is niet enorm groot. Dit heeft gevolgen voor de statistische power. Een te kleine steekproef kan ertoe leiden dat bepaalde verbanden niet teruggevonden worden. Dit geldt des te meer voor de analyses met sociale exclusie. De analyses op de exclusie conditie gebeurden op een beperkt aantal deelnemers (75). We moeten in ons achterhoofd houden dat we er niet van kunnen uitgaan dat deze gegevens sowieso representatief zijn voor de populatie. Bovendien hadden we in ons onderzoek te 47
kampen met heel wat missende waarden. We kunnen ons de vraag stellen of dit te maken heeft met het format. De enquête omvatte heel wat vragenlijsten zodat de enquête door sommige deelnemers mogelijks als te lang werd gepercipieerd. Mogelijks werden deelnemers na een tijd moe of minder gemotiveerd. Verder is er nog een mogelijk probleem van selectieve uitval. Het is mogelijk dat diegenen die afgehaakt hebben een bepaald type (student of niet, hoge score op narcisme of niet,...) is. Of dit het gaval was, konden we binnen ons onderzoek niet nagaan. De mogelijk selectieve uitval en de missende waarden vormen dus een zwakte in het onderzoek.
Bovendien waren de meeste deelnemers student en
vinden we een
geslachtsratio terug van 3:1. Dit kan liggen aan het feit dat er meer mannelijke dan vrouwelijke studenten aangesproken werden, en dat er bijna geen niet-studenten aangesproken werden. De vermelde geslachtsratio vinden we ook binnen de condities terug, zodat er een goede verdeling over de twee condities is. Er is geen significant verband tussen geslacht en conditie teruggevonden. Hetzelfde geldt voor het al dan niet student zijn. Verder onderzoek kan echter meer duidelijkheid over deze vragen brengen. Een tweede beperking van ons onderzoek ligt aan een nadeel van het gebruik van vragenlijsten, met name dat er minder bij de realiteit wordt aangesloten dan bijvoorbeeld bij observatie. Er kunnen heel wat vertekeningen zijn bij data verkregen door middel van zelfrapportage. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen dat deelnemers in het echte leven meer aan wraak of relationele agressie doen, maar dit op deze enquête niet zo hoog gaan scoren omwille van sociale wenselijkheid. Dit kan er toe leiden dat het verband tussen twee variabelen onderschat wordt. De experimentele manipulatie aan de hand van de vignetten brengt ook wat moeilijkheden met zich mee. Zo lijkt het bijvoorbeeld van belang dat de respondenten de vignetten realistisch vinden. Zoals hierboven aangehaald bij de bespreking van de bevindingen, kan het zijn dat de vignetten iets te duidelijk ‘inclusie’ of ‘exclusie’ voorstelden, waardoor effecten van narcisme onderschat werden. Misschien was er meer sociale wenselijkheid door de extreme/expliciete situaties in de vignetten. Verder meten we welbevinden aan de hand van levenstevredenheid, vitaliteit en eigenwaarde. Maar staat het meten van deze drie factoren gelijk aan het meten van welbevinden? Noch voor bewondering, noch voor rivaliteit vonden we op alle drie de metingen van welbevinden een significant effect terug. Bovendien hebben we wraak en relationele agressie aan de hand van slechts één item gemeten. Uit het onderzoek kwam naar voor dat relationele agressie met geen van de drie vormen van narcisme geassocieerd was. Mogelijks werd het item over relationele agressie door de deelnemers als ‘te extreem’
48
ervaren. Onze vignetten bevroegen misschien te veel het uiterste van zowel inclusie als exclusie.
Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
Nog steeds is er geen integratie van de verschillende (in de inleiding beschreven) perspectieven. Vooral het verschil tussen narcisme als iets ‘normaals’ zien (ontwikkelings- en persoonlijkheidspsychologie) en narcisme als iets ‘abnormaals of afwijkend’ zien (klinische psychologie), schept verwarring. De meeste onderzoekers gaan er van uit dat narcisme een dimensionele trek is en dat de narcistische persoonlijkheidsstoornis een extreme manifestatie van de trek narcisme is. Verder onderzoek gericht op het samenbrengen van de verschillende visies en perspectieven, zou interessant kunnen zijn. Om tot een volledig spectrum van narcisme te komen, zouden verdere opsplitsingen van narcisme nodig kunnen zijn. Houlcroft, et al. (2012) gingen na of de heterogeniteit van narcisme empirische ondersteund werd, en ze vonden, onverwacht, (naast grandioos en kwetsbaar narcisme) een derde vorm van narcisme, een vorm die nog meer anti-socaal en agressief is. Opsplitsingen waar al evidentie voor gevonden is, kunnen ook nog verder uitgewerkt worden. Een kanttekening moet worden gemaakt. Het is aanlokkelijk om narcisten te zien als ‘grandioos of kwetsbaar’ of nog verder op te delen in ‘bewondering of rivaliteit’, maar er is
geen consensus over de vraag of we deze manifestaties moeten zien als
‘toestanden/ strategieën of zelfs trekken’ die afwisselend aanwezig zijn, dan wel samen voorkomen binnen een individu (Pincus & Lukowitsky, 2010). Het kan zijn dat (afwisselend of niet) zowel kwetsbaar narcisme als grandioos narcisme zich kan voordoen bij één persoon. Dit geldt ook voor bewondering en rivaliteit. Het is dus de vraag of het wel degelijk zo is dat een persoon zich enkel en alleen binnen de vorm kwetsbaar narcisme, bewondering of rivaliteit bevindt. In dit onderzoek gaan we er van uit dat narcistische individuen zich eerder op de kwetsbare, bewondering of rivaliteitdimensie bevinden, maar we gaan er ook van uit dat hier in
geschoven/geschommeld
kan
worden.
Zoals
hierboven
besproken
lijken
de
onderzoeksresultaten uit te wijzen dat sommige individuen primair grandioos (bewonderin g of rivaliteit) of primair kwetsbaar zijn. Er zou ook een type individu kunnen zijn waarbij grandioos en kwetsbaar even sterk aanwezig zijn. Empirische ondersteuningen hiervoor waren zwak (Bosson et al., 2008; Miller & Widiger, 2014). Er is nog geen conse nsus over en verder
49
onderzoek is nodig. Persoonsgerichte analyses, zoals clusteranalyses zouden interessante resultaten kunnen opleveren. Het valt op dat er al onderzoek naar het onderscheid grandioos en kwetsbaar narcisme gevoerd werd, maar hoe zit dit voor het onderscheid bewondering en rivaliteit? Het kan zijn dat individuen primair hoog scoren op ofwel bewondering ofwel rivaliteit. Of het kan zijn dat ze voor beide even sterke kenmerken vertonen. Om het onderscheid tussen bewondering en rivaliteit te maken en te meten, baseerden we ons op het onderzoek van Back et al. (2013) en maakten we gebruik van de NARQ. Zowel het onderscheid bewondering en rivaliteit als de NARQ zijn relatief jong (er werd namelijk nog niet veel onderzoek naar gedaan). Hier zou men nog verder uitgebreid onderzoek naar kunnen voeren. Verder is er nog steeds geen consensus over het antwoord op de vraag of narcisten al dan niet een hoge en/of instabiele eigenwaarde hebben. In dit onderzoek zien we dat bewondering (in tegenstelling tot rivaliteit en kwetsbaar narcisme) een positief effect op algemene eigenwaarde heeft. Maar wil dit zeggen dat de eigenwaarde daarom stabiel blijft? Is stabiliteit van eigenwaarde afhankelijk van de vorm van narcisme? Vele vragen blijven. Als we kijken naar het effect van een sociale inclusie of exclusie situatie zien we dat de conditie bijna de helft van de variantie (op situationele eigenwaarde) verklaart. Van de vormen van narcisme werd in dit onderzoek geen hoofdeffect of modererend effect op situationele eigenwaarde gevonden. Zoals eerder besproken zouden we verder onderzoek kunnen doen aan de hand van ambigue vignetten (waarin iets minder duidelijke elementen van inclusie en exclusie zitten), en dit om na te gaan of bij meer ambigue vignetten het effect op eigenwaarde afhankelijk is van de vorm van narcisme. Verder onderzoek blijft hier nodig. Een multidimensionele visie lijkt nodig te zijn om de gepaste diagnose te geven. Het zou bijvoorbeeld aangeraden zijn om verder te differentiëren tussen borderline persoonlijkheidsstoornis of vermijdende persoonlijkheidsstoornis en kwetsbaar narcisme (Dickinson & Pincus, 2003). Een goede diagnose is nodig om tot een aangepaste behandeling te kunnen komen. Ook in het kader van preventie, geeft de notie van de verschillende vormen van narcisme een belangrijk inzicht. Elke vorm van narcisme heeft andere strategieën, brengt andere problemen met zich mee,...
50
Algemene conclusie
In ons onderzoek probeerden we een beter beeld te krijgen over de intra- en interpersoonlijke gevolgen van narcisme. We gingen er van uit dat het nodig was om narcisme vanuit een multidimensionele visie te benaderen. We gingen het gevolg van de verschillende vormen van narcisme op welbevinden, eigenwaarde, wraak en relationele agressie n a. Bewondering leek positief samen te hangen met welbevinden. Rivaliteit en kwetsbaar narcisme leken negatief samen te hangen met welbevinden. De vorm van narcisme had geen significant effect op situationele eigenwaarde of een modererende invloed op het effect van experimenteel gemanipuleerde sociale exclusie op eigenwaarde. Wel werd een significant verschil gevonden tussen hoe mensen met een hoge score op of bewondering of rivaliteit of kwetsbaar narcisme met wraak reageren. In het algemeen wordt uit het onderzoek duidelijk dat het van belang is om naar de verschillende vormen van narcisme te kijken. Er werden immers toch ook wat verschillen tussen de drie vormen van narcisme in ons onderzoek teruggevonden. Het maken van een onderscheid tussen de drie vormen van narcisme kan ook zorgen voor het beter begrijpen van hoe narcisten zich voelen, denken en gedragen. Enkel bewondering lijkt positief met welbevinden samen te gaan. Rivaliteit en kwetsbaar narcisme daarentegen lijken negatief met welbevinden samen te gaan, waarbij rivaliteit minder sterk dan kwetsbaar narcisme met negatief welbevinden samenhangt. Zowel bij bewondering, rivaliteit als bij kwetsbaar narcisme zagen we dat de kans op wraak na een sociale bedreiging toenam. Dit alles heeft gevolgen voor het omgaan met narcisten, en is ook voor de diagnose van belang. We kunnen stellen dat, hoewel niet alle hypothesen ondersteund werden, het onderzoek een belangrijke bijdrage aan het begrijpen van narcisme levert. De nietondersteuning
van
enkele
hypothesen
en
algemeen
de
bevindingen
kunnen
aanknopingspunten en inspiratie bieden voor toekomstig onderzoek.
51
Referenties Ackerman, A. R., Witt, E. A., Donnellan, M. B., Trzesniewski, K. H., Robins, R. W., & Kashy, D. A. (2011). What does the Narcissistic Personality Inventory really measure? Assesment, 18, 167-87. doi: 10.1177/1073191110382845 Akhtar, S. (2003). New clinical realms: Pushing the envelope of theory and technique. London: Aronson. Akhtar, S., & Thomson, J. A. (1982). Overview: Narcissistic Pe rsonality Disorder. American Journal of Psychiatry, 139, 12–20. Ames, D. R., & Kammrath, L. K. (2004). Mind-reading and metacognition: Narcissism, not actual competence, predicts self-estimated ability. Journal of Nonverbal Behavior, 28, 187–209. doi: 10.1023/B:JONB .0000039649.20015.0e Ansell, E. B. (2006). An integrative two-dimensional model of adaptive and maladaptive narcissism. Paper presented at the114th Annual Convention of the American Psychological Association, New Orleans, LA. American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev). Washington DC: Author. Aussems, M. (2015). Selfies gelinkt aan psychopathie en narcisme. ZDNet Benelux, geraadpleegd
op
par. 1,
http://www.zdnet.be/nieuws/160239/selfies-gelinkt-aan-
psychopathie-en-narcisme/ Ashby, H. U., Lee, R. R., & Duke, E. H. (1979, August). A narcissistic personality disorder MMPl scale. Paper presented at the meeting of the American Psychological Association, New.brk. Back, M. D., Küfner, A. C. P., Dufner, M., Gerlach, T. M., Rauthmann, J. F. & Denissen, J. J. A. (2013). Narcissistic Admiration and Rivalry: Disentangling the Bright and Dark Sides of Narcissism. Journal of Personality and Social Psychology, 105(6), 1013-1037. Back, M. D., Schmukle, S. C., Egloff, B. (2010). Why are narcissists so charming at first sight? Decoding the narcissism–popularity link at zero acquaintance. Journal of Personality and Social Psychology, 98(1), 132-145. doi: 10.1037/a0016338 Baumeister, R. F., Bushman, B. J., & Campbell, W. K. (2000). Self-esteem, narcissism, and aggression: Does violence result from low self-esteem, or from threatened egotism? Current Directions in Psychological Science, 9, 26-29. doi: 10.1111/1467-8721.0053
52
Barnett, M.D., & Womack, P.M. (2015). Fearing, not loving, the reflection: Narcissism, selfesteem, and self-discrepancy theory. Personality and Individual Differences, 74, 280–284. doi: 10.1016/j.paid.2014.10.032 Bradlee, P. M., & Emmons, R. A. (1992). Locating narcissism within the interpersonal circumplex and the five-factor model. Personality and Individual Differences, 13, 821–830. doi: 10.1016/0191-8869(92)90056-U Bosson, J. K., Lakey, C. E., Campbell, W. K., Zeigler-Hill, V., Jordan, C. H., & Kernis, M. H. (2008). Untangling the links between narcissism and self-esteem: A theoretical and empirical review. Social and Personality Psychology Compass, 2, 1415–1439. Bushman, B. J., & Baumeister, R. F. (1998). Threatened egotism, narcissism, self-esteem, and direct and displaced aggression: Does self-love or self-hate lead to violence? Journal of Personality and Social Psychology, 75, 219-229. doi: 10.1037/0022-3514.75.1.219 Bushman, B.J., Baumeister, R.F. , Thomaes, S. , Ryu, E., Begeer, S. , & West, S.G. (2009). Looking again, and harder, for a link between low self-esteem and aggression. Journal of Personality, 77, 427–446. doi: 10.1111/j.1467-6494.2008.00553.x Brummelman, E. (2014). I’m incredible- or am I? On the socialization of fragile self-views in children. Doctoraatscriptie Utrecht. Byrne, S. J., & O'Brien, E.J. (2014). Interpersonal views of narcissism and authentic high selfesteem: It is not all about you. Psychological Reports, 115, 243-260. doi: 10.2466/21.09.PR0.115c15z9 Cain, N. M., Pincus, A. L., & Ansell, E. B. (2008). Narcissism at the crossroads: Phenotypic description of pathological narcissism across clinical theory, social/personality psychology, and psychiatric diagnosis. Clinical Psychology Review, 28, 638-656. doi: 10.1016/j.cpr.2007.09.006 Cale, E.M., & Lilienfeld, S.O. (2006). Psychopathy factors and risk for aggressive behavior: A test of the ’’threatened egotism’’ hypothesis. Law and Human Behavior, 30, 51–74. doi: 10.1007/s10979-006-9004-5 Campbell, W.K., Foster, J.D., &. Brunell, A.B (2004). Running from shame or reveling in pride? Narcissism and the regulation of self-conscious emotions. Psychological Inquiry, 15(2), 150–153. Campbell, W. K., & Miller, J. D. (2011). The handbook of narcissism and narcissistic personality disorders: Theoretical approaches, empirical findings and treatments. Wiley & Sons, Hoboken, New Jersey (2011)
53
Campbell, W. K., Rudich, E. A., & Sedikides, C. (2002). Narcissism and self -esteem, and the positivity of self-esteem: Two portraits of self-love. Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 358-368. doi: 10.1177/ 0146167202286007 Carlson, E. N., Vazire, S., & Oltmanns, T. F. (2011). You probably think this paper’s about you: Narcissists’ perceptions of their personality and reputation. Journal of Personality and Social Psychology, 101, 185–201. doi: 10.1037/a0023781 Colvin, C. R., Block, J., & Funder, D.C. (1995). Overly positive self-evaluations and personality: Negative implications for mental health. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 1152-1162. doi: 10.1037//0022-3514.68.6.1152 Cooper, A. (1998). Further developments in the clinical diagnosis of narcissistic personality disorder. In E. Ronningstam (Ed.), Disorders of narcissism: Diagnostic, clinical, and empirical implications (pp. 53–74). Washington, DC: American Psychiatric Press, Inc. Cooper, J., & Maxwell, N. (1995). Narcissistic wounds: Clinical perspectives. London: Whurr Publishers. Crocker, J., & Luhtanen, R. K. (2003). Levels of self-esteem and contingencies of self-worth: Unique effects on academic, social, and financial problems in college students. Personality
and
Social
Psychology
Bulletin,
29,
701–712.
doi:
10.1177/0146167203252881 Dickinson, K. A., & Pincus, A. L. (2003). Interpersonal analysis of grandiose and vulnerable narcissism.
Journal
of
Personality
Disorders,
17,
188–207.
doi:
10.1521/pedi.17.3.188.22146 Dufner, M., Denissen, J. J. A., van Zalk, M., Matthes, B., Meeus, W. H. J., van Aken, M. A. G., & Sedikides, C. (2012). Positive intelligence illusions: On the relation between intellectual self-enhancement and psychological adjustment. Journal of Personality, 80, 537–572. doi: 10.1111/j.1467-6494.2011.00742.x Emmons, R. A. (1987). Narcissism: Theory and measurement. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 11-17. doi: 10.1037//0022-3514.52.1.11 Exner, J. E. (1969). Rorschach responses as an index of narcissism. Journal of Personality Assessment, 33(4), 324-330. Freud, S. (1961). Libidinal types. In J. Strachey (Ed. & Trans.), The standard edition of the complete psychological works of Sigmund Freud (Vol. 21 pp. 215–220). London, England: Hogarth Press. (Original work published 1931)
54
Fossati, A., Beauchaine, T., Grazioli, F., Carretta, I., Cortinovis, F., & Maffei, C. (2005). A latent structure analysis of diagnostic and statistical manual of mental disorders, 4th ed., Narcissistic Personality Disorder criteria. Comprehensive Psychiatry, 46, 361–367. doi: 10.1016/j.comppsych.2004.11.006 Fossati, A., Borroni, S., Eisenberg, N., & Maffei, C. (2010). Relations of proactive and reactive dimensions of aggression to overt and covert narcissism in nonclinical adolescents. Aggressive Behavior, 36, pp. 21–27. doi: 10.1002/ab.20332 Gabriel, M. T., Critelli, J. W., & Ee, J. S. (1994). Narcissistic illusions in self-evaluations of intelligence
and
attractiveness. Journal of Personality,
62,
143–155.
doi:
10.1111/j.1467-6494.1994.tb00798.x Gentile, B., Miller, J. D., Hoffman, B. J., Reidy, D. E., Zeichner, A.,and W. Campbell W. K. (2013). A Test of Two Brief Measures of Grandiose Narcissism: The Narcissistic Personality Inventory–13 and the Narcissistic Personality Inventory-16. Psychological Assessment, 25(4), 1120 –1136. doi: 10.1037/a0033192 Glover, N., Miller, J. D., Lynam, D. R., Crego, C., & Widiger, T. A. (2012). The Five-Factor Narcissism Inventory: A five-factor measure of narcissistic personality traits. Journal of Personality Assessment, 94, 500–512. doi: 10.1080/00223891.2012.670680 Grayden, C. (1958). The relationship between neurotic hypochondriasis and three personality variables: Feelings of being unloved, narcissism, and guilt feelings (Doctoral dissertation, New York University,1958). Dissertation Abstracts International, IS, 2209-2210. Harder, D. W. (1979). The assessment of ambitious-narcissistic character style with three projective tests: The early memories, TAT, and Rorschach. Journal of Personality Assessment, 43, 23-32. Heiserman A, Columbia U, Teachers Coll, New York, NY, US Cook, Harold (1998). Narcissism, Affect, and Gender- An Empirical Examination ofKernberg's and Kohut's Theories of Narcissism. Psychoanalytic Psychology, 15(1), 74-92. doi: 10.1037/0736-9735.15.1.74 Hendin, H. M., & Cheek, J.M. (1997). Assessing hypersensitive narcissism: A reexamination of Murray’s narcissism scale. Journal of Research in Personality, 31(4), 588-599. doi: 10.1006/jrpe.1997.2204 Houlcroft, L., Bore, M., & Munro, D. (2012). Three faces of narcissism. Personality and individual differences, 53(3), 274-278. doi: 10.1016/j.paid.2012.03.036
55
Imbesi, L. (1999). The making of a narcissist. Clinical social work journal, 27(1), 41-54. doi: 10.1023/A:1022809314267 Kernis, M. H. (2003). Toward a conceptualization of optimal self-esteem. Psychological Inquiry, 14, 1–26. doi : 10.1207/S15327965PLI1401_01 Kernis, M. H., Grannemann, B. D., & Barclay, L. C. (1989). Stability and level of self-esteem as predictors of anger arousal and hostility. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 1013-1022. doi: 10.1037/0022-3514.56.6.1013 Lobbestael, J., Baumeister, R.F., Fiebig, T., & Eckel, L.A. (2014). The role of grandiose and vulnerable narcissism in self-reported and laboratory aggression and testosterone reactivity.
Personality
and
Individual
Differences,
69,
22–27.
doi:
10.1016/j.paid.2014.05.007 Martinez, M.A., Zeichner, A., Reidy, D.E., & Miller, J.D. (2008). Narcissism and displaced aggression: Effects of positive, negative, and delayed feedback. Personality and Individual Differences, 44, 140–149. doi: 10.1016/j.paid.2007.07.012 Miller, J. D., & Campbell, W. K. (2008). Comparing clinical and social -personality conceptualizations of narcissism. Journal of personality, 76(3), 449-476. doi: 10.1111/j.1467-6494.2008.00492.x Miller, J. D., Hoffman, B. J., Gaughan, E. T., Gentile, B., Maples, J., & Campbell, W. K. (2011). Grandiose and vulnerable narcissism: A nomological network analyses. Journal of Personality, 79, 1013-1042. doi: 10.1111/j.1467-6494.2010.00711.x Miller, J. D., Widiger, T. A., & Campbell, W. K. (2010). Narcissistic Personality Disorder and the DSM-V. Journal of Abnormal Psychology, 119(4), 640-649. doi: 10.1037/a0019529 Miller, J. D., Widiger, T. A., & Campbell, W. K. (2014). Vulnerable Narcissism: Commentary for the Special Series “Narcissistic Personality Disorder—New Perspectives on Diagnosis and Treatment”. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 5(4), 450–451. doi: 10.1037/per0000083 Millon, T. (1981). Disorders of personality: DSM III: Axis II. John Wiley, Chichester, UK. Millon, T. (1983). Millon Clinical Multiaxial Inventory Manual (2nd ed.). Minneapolis: National Computer systems. Morf, C. C., & Rhodewalt, F. (2001a). Expanding the dynamic self-regulatory processing model of narcissism. Psychological Inquiry, 12, 243–251. doi: 10.1207/S15327965PLI1204_3 Morf, C. C., & Rhodewalt, F. (2001b). Unraveling the paradoxes of narcissism: A dynamic selfregulatory
processing
model.
Psychological
Inquiry,
12,
177–196.
doi:
56
10.1207/S15327965PLI1204_1 Paulhus, D. (1998). Interpersonal and intrapsychic adaptiveness of trait self-enhancement: A mixed blessing? Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1197-1208. doi: 10.1037/0022-3514.74.5.1197 Peynsaerts, W. (2014). Generatie Me: Wat is dat? Tederdraads, par. 1, geraadpleegd op https://tederdraads.wordpress.com/2014/12/13/generatie-me-wat-is-dat/ Pincus, A. L. (2012). The Pathological Narcissism Inventory. J. Ogrodniczuk (Ed.), Treating pathological narcissism, 93–110. Pincus, A. L., Ansell, E. B., Pimentel, C. A., Cain, N. M., Wright, A. G. C., & Levy, K. N. (2009). Initial Construction and Validation of the Pathological Narcissism Inventory. Psychological Assessment, 21(3), 365-379. doi: 10.1037/a0016530 Pincus, A. L., & Lukowitsky, M. R. (2010). Pathological narcissism and narcissistic personality disorder. Annual Review of Clinical Psychology, 6, 421-446. doi: 10.1146/annurev.clinpsy.121208.131215 Pulver, S. E. (1970). Narcissism: The term and the concept. Journal of the American Psychoanalytic Association, 18, 319-341. Raskin, R. N., & Hall, C. S. (1979). A narcissistic personality inventory. Psychological Reports. 45, 590. Raskin, R. N., Novacek, J., & Hogan, R. (1991). Narcissism, self-esteem, and defensive selfenhancement.
Journal
of
Personality,
59,
20–
38.
doi:
10.1111/j.1467-
6494.1991.tb00766.x Raskin, R. N., & Terry, H. (1988). A principal-components analysis of the Narcissistic Personality Inventory and further evidence of its construct validity. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 890–902. doi: 10.1037/0022-3514.54.5.890 Rathvon, N., & Holmstrom, R. W. (1996). An MMPI-2 portrait of narcissism. Journal of Personality Assessment, 66, 1–19. doi: 10.1207/s15327752jpa6601_1 Reidy, D.E., Foster, J.D., & Zeichner, A. (2010). Narcissism and unprovoked aggression. Aggressive Behavior, 35, 1–9. doi: 10.1002/ab.20356 Reich, A. (1960). Pathologic forms of self-esteem regulation. Psychoanalytic Study of the Child, 15 ,214-232. Reich, W. (1972). Character analysis (3rd ed.). New York, NY: Farrar, Straus, and Giroux. (Original work published 1933)
57
Rhodewalt, F. (2001). The social mind of the narcissist: Cognitive and motivational aspects of interpersonal self-construction. In J. P. Rhodewalt, F., & Morf, C. C. (1998). On self-aggrandizement and anger: A temporal analysis of narcissism and affective reasons to success and failure. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 672–685. doi: 10.1037/0022-3514.74.3.672 Roberts, B. W., Emonds, G., & Grijalva, E. (2010). It is developmental Me, not generation Me: Developmental changes are more important than generational changes in narcissismCommentary on Trzesniewski & Donnelman. Perspectives on Psychological Sciences, 5(1), 97-102. doi: 10.1177/1745691609357019 Ronningstam, E. F. (2009). Narcissistic personality disorder: Facing DSM-V. Psychiatric Annals, 39, 111–21. doi:10.3928/00485713-20090301-09 Rosenthal, S. A., Hooley, J. M., & Steshenko, Y. (2007). Distinguishing grandiosity from selfesteem: Development of the Narcissistic Grandiosity Scale. Manuscript in preparation. Seah, S.L., & Ang, R.P. (2008). Differential correlates of reactive and proactive aggression in Asian adolescents: Relations to narcissism, anxiety, schizotypical traits, and peer relations. Aggressive Behavior, 34, 553–562. doi: 10.1002/ab.20269 Sedikides, C., Campbell,W. K., Reeder, G., Elliot, A. J., & Gregg, A. P. (2002). Do others bring out the worst in narcissists? The ‘‘others exist for me’’ illusion. In Y. Kashima, M. Foddy, & M. Platow (Eds.), Self and identity: Personal, social, and symbolic (pp. 103 –123). Sedikides, C., Rudich, E. A., Gregg, A. P., Kumashiro, M., & Rusbult, C. (2004). Are normal narcissists psychologically healthy? Self-esteem matters. Journal of Personality and Social Psychology, 87, 400-416. doi: 10.1037/0022-3514.87.3.400 Stolorow, R. D., Rutgers U, Livingston C. (1975). Toward a functional definition of narcissism. The International Journal of Psychoanalysis, 56(2), 179-185. Thomaes, S., Brummelman, E., Reijntjes, A., & Bushman, B.J. (2013). When Narcissus Was a Boy: Origins, Nature, and Consequences of Childhood Narcissism. Child development perspectives, 7 (1), 22-26. doi: 10.1111/cdep.12009 Thomaes, S., Reijntjes, A., Orobio de Castro, B., Bushman, B. J., Poorthuis, A., & Telch, M. J. (2010). I like me if you like me: On the interpersonal modulation and regulation of pread olescen ts’ state self-esteem. Child Development, 81, 811 –825. Thomas, K. M., Wright, A. G. C., Lukowitsky, M. R., Donnellan, M. B., & Hopwood, C. J. (2012). Evidence for the criterion validity and clinical utility of the Pathological Narcissism Inventory. Assessment, 19(2), 135-145. doi: 10.1177/1073191112436664
58
Twenge, J. M., & Campbell, W. K. (2003). “Isn’t it fun to get the respect that we’re going to deserve?” – Narcissism, social rejection, and aggression. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 261-272. doi: 10.1177/0146167202239051 Uji, M., Nagata, T., & Kitamura, T. (2012). Narcissism: Its function in modulating self-conscious emotions. Bulletin of the Menninger Clinic, 76 (3), 211-234. Urist, J. (1977). The Rorschach test and the assessment of object relations. Journal of Personality Assessment, 41, 3-9. Vanlommel, S. (2014). Tijdsperk van ikke ikke ikke: hoe sociale media narcisten van ons maken. De Morgen, geraadpleegd op http://www.demorgen.be/technologie/tijdperkvan-ikke-ikke-ikke-hoe-sociale-media-narcisten-van-ons-maken-a2087781/ Wälder, R. (1925). The psychoses: Their mechanisms and accessibility to influence. International Journal of Psychoanalysis, 6, 259–281. Wink, P. (1991). Two faces of narcissism. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 590–597. Wrzos, Rosemary L., Human Services Inc, Children & Family Services Div, Boulder, CO, US (1987). Toward a definition of narcissism. Smith College Studies in Social Work, 58(1), 1-16. Young, M. F. (1959). An investigation of narcissism and correlates of narcissism in schizophrenics, neurotics, and normals (Doctoral dissertation, Temple University, Zeigler-Hill, Virgil; Clark, C. Brendan; Pickard, Jessica D.(2008). Narcissistic subtypes and contingent self-esteem: Do all narcissists base their self-esteem on the same domains? Journal of Personality, 76(4), 753-774. doi: 10.1111/j.1467-6494.2008.00503.x Zuckerman, M., & O’Loughlin, R. E. (2009). Narcissism and well-being: A longitudinal perspective. European Journal of Social Psychology, 39, 957-972. doi: 10.1002/ejsp.594
59