KONINKLIJKE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
Naar
een vierde regime
NAAR EEN VIERDE REGIME
Uitgave:
Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (deze uitgave is mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds) KONINKLIJKE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
ISBN nummer: 9789078396048
Proceedings van een conferentie van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Haarlem, 6 december 2007
Organisatie en redactie: Louise Fresco, Joop Goudsblom, Frans Saris, Maarten van Veen
Naar
een vierde regime
KONINKLIJKE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
Naar
een vierde regime
Proceedings van een conferentie van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Haarlem, 6 december 2007
Organisatie en redactie: Louise Fresco, Joop Goudsblom, Frans Saris, Maarten van Veen
Colofon Deze uitgave Naar een vierde regime vormt de neerslag van de gelijknamige conferentie gehouden op 6 december 2007 in het Hodshon Huis te Haarlem. De conferentie werd georganiseerd door de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Uitgave: Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds) Tekstredactie: Boudi Dortland, Fiet Heijne Makkreel en Frans Saris Omslag: 4 Globes ‘Bevolkingsdichtheid’ met dank aan Kees Klein Goldewijk (MND) Drukkerij: StyleMathôt, Haarlem ISBN Nummer: 978-90-78396-04-8 September 2008
Exemplaren van deze uitgave kunnen zolang de voorraad strekt worden besteld bij de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Ze zijn ook in PDF formaat te downloaden van de website van de Maatschappij www.hollmij.nl. Op de website zijn ook de video-opnamen van de conferentie te bekijken. Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Postbus 9698 2003 LR Haarlem
[email protected] www.hollmij.nl
Pag.
Inhoud Welkomstwoord Maarten van Veen
9 11
Vanwaar een vierde regime? Joop Goudsblom Een duurzame energievoorziening voor iedereen Ad van Wijk
29
Zijn de huidige economische structuren bestand tegen de uitdagingen van de toekomst? Sweder van Wijnbergen De zon in het water zien schijnen – zal het vierde regime een keuze kunnen zijn? Paul Schnabel
19
43
It ain’t easy being green Pieter Winsemius
53
Slotdiscussie
65
Samenvatting Louise Fresco
71
Drie essays door leden van de Jonge Maatschappij, geïnspireerd door de conferentie: Pag.
Dolle Milieu Mina’s gezocht voor actie!
75
‘Een transitie naar het vierde regime’ Stijn Cornelissen, Lars Gierveld, Lindy Santegoets, Tom Smeenk
Nieuwe spelregels gewenst!
83
– naar een duurzame verhouding tussen mens en milieu – Auteur: Joep Pijpers Redactie: Louis Handoko, Albert-Jan Shi en José van Zwieten
Mijmeren over regimeverandering
91
Marijn Meuwese, Julie Mosmuller, David Peters, Thomas Schippers, Pieter Stolk, Jesse van Vollenhoven
Welkomstwoord – Maarten van Veen – Voorzitter Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Dames en heren, amens het bestuur en secretarissen van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen heet ik u hartelijk welkom op deze bijzondere conferentie. Bijzonder omdat deze bijeenkomst geen deel uitmaakt van de normale jaarlijkse cyclus van vergaderingen van leden en directeuren van onze Maatschappij, maar vooral omdat vanmiddag een gedurfd en riskant onderwerp aan de orde is. Toch hebben we geen vraagteken gezet achter de titel Naar een vierde regime en wie weet zetten we er aan het einde van de bijeenkomst wel een uitroepteken achter. Het gaat vanmiddag om de grote lijnen van de ontwikkeling van de menselijke samenleving, lijnen die interdisciplinair en globaal van karakter zijn. Het riskante zit erin dat we de historie achter ons laten en vanuit het heden en verleden naar de toekomst proberen te kijken en gezien de situatie waarin de aarde en de mensheid verkeren, ook móeten kijken.
N
Hoe zijn wij gezien de beperkte mogelijkheden van ons genootschap tot dit veel omvattende en gedurfde onderwerp gekomen? Om die vraag te beantwoorden voer ik u even terug naar het najaar van 1996, toen het op handen zijnde 250-jarig jubileum van onze Maatschappij in het jaar 2002 zich in de verte begon af te tekenen. Op dat moment werd de Erasmus prijs, de Praemium Erasmianum, voor het eerst aan een niet-europeaan uitgereikt t.w. de Amerikaanse wereldhistoricus William H. McNeill. Zijn ideeen om hoofdlijnen te traceren in de ontwikkeling van de menselijke samenleving waren voor mij als aankomend voorzitter van het bestuur een intrigerend aanknopingspunt om na te denken over een actueel, multidisciplinair en ambitieus jubileumproject. Een gelukkige samenloop bleek te zijn dat voor ons lid Joop Goudsblom de gedachtenwereld van William McNeill een belangrijke inspiratiebron was bij zijn fascinerende studies en boeken zoals Vuur en beschaving en het Regime van de tijd. Op basis van een aantal gesprekken met Joop Goudsblom en ook met Frans Saris, toen nog directeur van het ECN, en wat later met een belangrijke bijdrage van Bert de Vries van het RIVM, is ons jubileumboek Mappae Mundi ontstaan. Thans, vijf jaar na het verschijnen van dit boek is het plezierig om te constateren dat het vooral door de multidisciplinaire wetenschappelijke opzet in een behoefte voorziet. Er is in diverse conferenties en publicaties in de Verenigde Staten en Europa aandacht aan besteed en het speelt een rol bij colleges en workshops aan diverse universiteiten. Gisteren vernam ik van Bert de Vries dat ook in India en in Rusland duidelijke belangstelling voor het boek en het thema ervan bestaat. De tweede druk is uitverkocht,van de eerste druk zijn hier vandaag nog een paar exemplaren te koop en we overwegen
om met de Amsterdam University Press een ‘printing on demand’ versie uit te geven. Echter, zoals ook bij de uitnodiging voor deze conferentie vermeld, is de laatste paragraaf ‘Towards a fourth regime?’, toen nog wel met een vraagteken, door tijdsdruk en eerlijk gezegd ook door de weerbarstigheid van de vraagstelling nogal kort gebleven. Ondertussen heeft de wereld en de ontwikkeling van onze samenleving niet stil gestaan. Het onderwerp duurzaamheid staat steeds vaker en steeds hoger op de agenda’s van overheden, ondernemingen, niet-gouvernementele organisaties, beleggers en vele anderen. Op de conferentie in Bali zijn op dit moment meer dan 15000 mensen bijeen. Van een Honours Class van 14 topstudenten, die begin van dit jaar werd gehouden aan de Universiteit Leiden over Sustainable Development zijn vrijwel alle deelnemers in hun korte essays van mening dat en ik citeer: ”There is no doubt that a fourth regime will arise, and it might already be in the making at the moment”. Ik ben zeer verheugd dat Joop Goudsblom, Frans Saris en sinds vorig jaar ook Louise Fresco bereid waren aan de voorbereiding van deze conferentie hun steun en medewerking te verlenen en wij voelen ons bevoorrecht dat de sprekers van vanmiddag hun kostbare tijd hebben willen geven om hun visie op het onderwerp aan de orde te stellen. Wat niet aan de orde komt en ook gezien de complexiteit van het onderwerp niet aan de orde zou kùnnen komen is een integratie van de vier invalshoeken die we gekozen hebben. Daarom hebben wij een aantal leden van de Nationale Denktank 2007 en de onlangs opgerichte Jonge Maatschappij, die uit alumni van de Denktank bestaat, gevraagd om in drie groepjes elk een essay over het vierde regime op te stellen, gebaseerd op de inleidingen en discussies van vandaag. Ik vind het hartverwarmend dat ook de jongere generatie zich met deze uitdagende problematiek wil en kan bezighouden. Deze essays zullen ook deel uitmaken van het te publiceren verslag van de conferentie. Ook zal van de conferentie een video-opname* gemaakt worden, die op de website van de Hollandsche Maatschappij te zien zal zijn. Dames en heren, Vorig jaar verscheen een mooi boekje van de politiek filosoof Herman van Gunsteren met de bemoedigende titel Vertrouwen in democratie, dat gaat over de principes van zelforganisatie. Door hem geïnspireerd geloof ik dat wij door democratische intelligente zelforganisatie en indirecte sturing, door open en moedig leiderschap de weg naar het vierde regime zullen vinden en ik hoop dat dat zonder al te grote rampen zal gebeuren. Moge ook deze bijeenkomst daar een bijdrage toe leveren. Ik wens u een inspirerende middag toe.
* zie:
10
www.hollmij.nl
Vanwaar een vierde regime? – Joop Goudsblom – Oud-hoogleraar Sociologie, UvA Inleiding
H
et begrip vierde regime is afkomstig uit Mappae Mundi (2002). In dat boek zijn mijn mede-redacteur en -auteur Bert de Vries en ik uitgegaan van enkele klemmende overwegingen betreffende de huidige milieuproblematiek. Ten eerste, deze problematiek is reëel: er zijn gegronde redenen om ons zorgen te maken over de manier waarop wij mensen omgaan met de natuur: de aarde, het water, de lucht, en al het leven dat zich daarin bevindt. Ten tweede, de problematiek is mondiaal: de problemen doen zich over de hele wereld voor, en zijn overal met elkaar verbonden. Ten derde, de huidige problematiek is uniek van aard en omvang: nooit eerder leefden er zo veel mensen op aarde, en nooit eerder namen die zo veel natuurlijke hulpbronnen in beslag. Ten vierde, de problematiek is historisch gegroeid: de problemen zijn niet zo maar in één keer ontstaan, maar voortgekomen uit ontwikkelingen die tot in een ver verleden teruggaan. Op grond van deze vier overwegingen hebben we indertijd een onderzoek opgezet met een mondiaal historische invalshoek. We zijn daarin niet kinderachtig geweest; we hebben gekozen voor een kader dat werkelijk de hele mensheid omvat en haar hele geschiedenis, van de vroegste prehistorie tot heden. Anderen waren ons al voorgegaan op dit brede traject, zoals Clive Ponting in zijn bekende boek A Green History of the World (1991), dat begon met de dramatische geschiedenis van de bewoners van Paaseiland in de Stille Oceaan: een samenleving die zichzelf te gronde had gericht door roofbouw te plegen op de ter plekke aanwezige vegetatie. Volgens Ponting vormde Paaseiland een waarschuwend voorbeeld voor de gehele mensheid. Hetzelfde voorbeeld is later ook door anderen gebruikt, onder andere door de Amerikaanse bioloog Jared Diamond in zijn boek met de veelzeggende titel Collapse (2005), ‘ineenstorting’. Diamond heeft ook veel werk gemaakt van een ander historisch geval, de Viking nederzettingen op Groenland, die na een paar eeuwen van bloei in de zestiende eeuw het gruwelijke lot van totale uitsterving hebben ondergaan. Maar niet alleen kleine en geïsoleerde eilandsamenlevingen zijn in verval geraakt. Ook grote rijken, zoals dat van de Maya’s, en op ons eigen werelddeel het Romeinse rijk, zijn in een dergelijke neerwaartse spiraal terecht gekomen. In al deze gevallen van neergang heeft door de mensen zelf aangebrachte schade aan het milieu een rol gespeeld. Daarom, zo menen auteurs als Ponting en Diamond, bevat hun geschiedenis voor ons een belangrijke les. Wat kunnen we doen om te voorkomen dat ons hetzelfde lot treft? Dit is ongetwijfeld een boeiende vraag. Maar we kunnen het probleem ook anders stel-
11
len, door niet in de eerste plaats te vragen waar samenlevingen aan zijn bezweken, maar hoe mensen hebben weten te overleven. Al vele duizenden generaties hebben elkaar opgevolgd; zij hebben genetisch materiaal aan elkaar doorgegeven, en nog veel meer dan dat: sociaal verworven informatie, cultuur. Mensen hebben geleerd zich te schikken naar de omgeving waarin ze leven, zich aan te passen; maar ook om die omgeving tot op zekere hoogte aan te passen aan hen. Dit is wat we in Mappae Mundi hebben uitgedrukt in het begrip regime. Dit begrip gaat veel verder dan ‘staatkundig regime’. De regimes die we op het oog hebben zijn sociaalecologisch. Ze bestaan uit regels, gewoonten, sancties die mensen opleggen aan elkaar en aan zichzelf, en waarmee ze ook hun verhoudingen tot de omgeving waarin ze leven reguleren. De stelling die aan Mappae Mundi ten grondslag ligt luidt dat de ontwikkeling van deze sociaal-ecologische regimes bepalend is geweest voor het overleven van de mensheid als geheel en van specifieke samenlevingen in het bijzonder. Het zijn deze regimes die het overleven hebben mogelijk gemaakt – en niet alleen als statische instellingen, maar als arrangementen die zelf ook onderhevig waren aan veranderingen en ontwikkelingen, en zelfs aan omslagen, ‘regime changes’. We hebben in Mappae Mundi drie grote regime-wisselingen gesignaleerd: de opkomst en de verbreiding van eerst een vuurregime, daarna een agrarisch regime en weer later een industrieel regime. Elk regime bracht energiewinst, en daarmee de mogelijkheid van bevolkingsgroei en, althans voor sommigen, meer veiligheid en comfort. Tegenover deze ‘baten’ stonden onvermijdelijke ‘kosten’ in de vorm van noodzakelijke inspanningen, voorzorgsmaatregelen, aanpassingen. Met iedere toename van beheersing nam welhaast onvermijdelijk ook de afhankelijkheid toe van datgene wat beheerst werd, en van het apparaat waarmee de beheersing werd (en wordt) uitgeoefend. Ik zal zo meteen elk van de drie regimes heel in het kort voor u schetsen. Aan de sprekers die na mij komen is de veel neteliger vraag gesteld om aspecten van het vierde regime te behandelen. Elk van hen is gevraagd vooral in te gaan op één bepaald aspect, namelijk techniek, economie, mentaliteit en beleid. Ik zal die aspecten ook in mijn betoog invlechten. Bij ‘beleid’ lijkt het verband met ‘regimes’ het duidelijkst te zijn. Maar de regimes waar we het hier over hebben werken ook in de sfeer van de mentaliteit (bijvoorbeeld de idealen die mensen nastreven en de zelfbeheersing die zij zichzelf opleggen), van de economie (denk aan het regime van de markt, dat onverbiddelijk hard kan zijn) en van de techniek (die in laatste instantie neerkomt op vormen van natuurbeheersing oftewel -regie). Regime 1 Allereerst iets over het vuurregime. Het grote belang dat mensen vanouds aan de vuurbeheersing hebben gehecht blijkt onder meer uit het feit dat zij er vaak een goddelijke
12
oorsprong aan hebben toegeschreven, zoals in de Griekse mythe van Prometheus. Toch bewijzen al deze oude mythes, hoe mooi ook, te weinig eer aan onze voorouders van nog veel langer geleden, die helemaal op eigen kracht werkelijk iets tot stand hebben gebracht dat geen enkele andere diersoort hun ooit heeft nagedaan. Het leren beheersen van vuur was een uniek menselijke prestatie, en is dat gebleven. Het is bovendien een universele verworvenheid geworden van alle menselijke samenlevingen; verhalen over volkeren uit historische tijden die de kunst van het vuur stoken niet zouden kennen, zijn zonder uitzondering onwaar gebleken, lasterlijke verzinsels van buurvolken. De betekenis van de vuurbeheersing voor onze vroege voorouders is prachtig uitgebeeld in een semi-documentaire speelfilm, The Quest for Fire (1982). Afgezien van enkele romantiseringen geeft deze film een treffende indruk van hoe afhankelijk groepen mensen die over vuur beschikten waren ván dat vuur, en hoe fataal het was als een groep haar vuur verloor. Zonder vuur konden zij niet koken en hadden ze dus minder te eten, en ze misten hun meest effectieve wapen in de aanval en verdediging tegen dieren die veel groter en sterker waren dan zij. Het vuurregime was dwingend en duurzaam. De afhankelijkheid van vuur is in de loop van de tijd alleen maar groter geworden; ze heeft alleen onder invloed van het tweede en het derde regime totaal andere vormen aangenomen, en wordt nu dan ook heel anders en veel minder direct beleefd. Voor zover wij de afhankelijkheid van vuur nog kennen, is dat voornamelijk als een afhankelijkheid van brandstof. Aan de vuurbeheersing kwam uiteraard van meet af aan techniek te pas: de ‘techniek van het stoken’. Deze techniek was direct verbonden met iets dat we ook als een economisch inzicht kunnen beschouwen: het inzicht dat schijnbaar waardeloze materie, namelijk dood hout, nut en waarde kan hebben - als brandstof. De ontdekking dat er zoiets als ‘brandstof’ bestaat is misschien wel de grootste geweest die mensen ooit hebben gedaan. Ze zal zeker hebben doorgewerkt in de manier waarop mensen de natuur beleven (hun ‘mentaliteit’) en waarop ze omgaan met elkaar en met zichzelf. Misschien kunnen we de oorspronkelijke zorg voor brandstof en vuur ook wel beschouwen als een vroege vorm van ‘beleid’. Regime 2 Met de opkomst van het tweede type sociaal-ecologische regime, het agrarische, begon een ontwikkeling die nu al meer dan 10.000 jaar (oftewel gedurende zo’n 400 generaties) gaande is: de agrarisering, waarbij een steeds groter deel van het aardoppervlak in dienst is gesteld van landbouw en veeteelt. De energiewinst kwam nu niet meer van de thermische energie geleverd door brandstof en vuur, maar uit de biologische energie van bepaalde planten en dieren, die in de menselijke samenleving werden opgenomen, er als het ware in werden ‘ingelijfd’ of gedomesticeerd. Qua techniek zijn er in een langzaam versnellend tempo talloze vaardigheden en werktuigen ontwikkeld om van deze ‘domesticatie’ te profiteren.
13
Mét de technische ontwikkelingen werd ook economische groei zichtbaar, en op den duur zelfs meetbaar dankzij het gebruik van geld, dat in toenemende mate de directe ruil van goederen in natura verving. Als materieel object heeft geld weinig of geen gebruikswaarde, maar (juist daarom!) als ruilmiddel des te meer. Dit was vooral het geval in de steden, die hier en daar ontstonden. De omvang van die steden hing sterk af van de omvang van het toegankelijke achterland, de leverancier van voedsel en brandstof. Stadsbewoners waren gewoonlijk niet meer persoonlijk betrokken bij het werk op het land. Dit had zijn weerslag op de mentaliteit, die steeds grotere verschillen ging vertonen per sociale klasse. Ecologische besognes werden een ‘dalend cultuurgoed’ waar de elites weinig aandacht en waardering voor konden opbrengen. Voor zover er bewust beleid gevoerd werd in agrarische samenlevingen, was dat primair gericht op continuïteit, in een cyclisch jaarritme met per seizoen wisselende zorgen zoals hoe de winter door te komen, of de regentijd. In de lagere klassen stond het leven in het teken van schaarste, in de hogere ook wel van overvloed – het streven daarnaar en het vertoon ervan. Het leven onder een agrarisch regime met alle ontberingen van dien is fraai uitgebeeld in de film The Seven Samourai van Akira Kuresawa. We zien daarin niet alleen hoe de meerderheid van de bevolking zich dag in dag uit bezighield met het even laag-bij-degrondse als noodzakelijke werk op het land, maar ook hoe het grootste gevaar voor hun leven dat deze boeren te duchten hadden niet meer (zoals in een ver verleden) kwam van andere dieren, maar van andere mensen die sterker bewapend waren dan zij. In de ongeveer 10.000 jaar waarin het agrarische regime is opgekomen en dominant geworden, is de wereldbevolking volgens ruwe schattingen gegroeid van 6 miljoen (in de orde van grootte dus van Zwitserland of Denemarken nu) tot 800 miljoen (meer dan het honderdvoudige, maar nog altijd veel minder dan de bevolking van India of China nu). In deze zelfde periode is ook het gemiddelde energieverbruik per individu toegenomen. Het is niet verwonderlijk dat de combinatie van beide ontwikkelingen herhaaldelijk tot crises en rampen heeft geleid. De rond 1800 in het nog overwegend agrarische Engeland ontwikkelde theorieën van Malthus en Ricardo wijzen op het besef dat een agrarisch regime wel een zekere mate van demografische en economische groei kan bevorderen, maar dat er aan deze groei onoverkomelijke grenzen zijn gesteld. Regime 3 Intussen waren rond 1800 juist in Engeland de eerste manifestaties zichtbaar van een nieuw sociaal-ecologisch regime, het industriële. Aanzetten in deze richting waren ook al gedaan in andere landen, waar eveneens gebruik werd gemaakt van diverse alternatieven voor biologische energie, met name windkracht, waterkracht, en door mensen vóórbewerkte brandstoffen in de vorm van houtskool en turf. De eigenlijke doorbraak was al omstreeks 1750 begonnen, eerst nog maar op zeer bescheiden schaal, met de toepassing voor industriële doeleinden van fossiele brandstof-
14
fen. Voor het eerst in de geschiedenis namen mensen, om het treffende beeld van de historicus Rolf Sieferle te gebruiken, de ontginning ter hand van de ‘onderaardse wouden’ waarin enorme hoeveelheden energie lagen opgeslagen. Het belang van techniek hierbij is zonneklaar, met de uitvindingen, eerst van stoommachines, en vervolgens van verbrandingsmotoren en eindeloos veel toepassingen van elektriciteit. De economie draaide meer en meer om transacties met geld; ook menselijke arbeid werd steeds meer voor geld verricht. Economie en ecologie raakten hierdoor nog verder van elkaar gescheiden. Niet toevallig deed in het industriële tijdperk het begrip kapitaal zijn intrede, en kwam de wetenschap van de economie op. De mentaliteit van mensen werd steeds sterker beïnvloed door grote sociale verbanden: staten, markten, kerken, politieke partijen, massamedia. Niet alleen de productie kwam in het teken te staan van het industriële regime (zoals karikaturaal uitgebeeld in de film van Charley Chaplin, Modern Times), maar ook de consumptie (zie de films van Jacques Tati over Monsieur Hulot). Daarbij zijn steeds grotere groeperingen in steeds meer landen ingesteld geraakt niet alleen op een hoog niveau van welvaart maar misschien nog wel meer op een voortgaande stijging van dat niveau. Het industriële regime is niet ouder dan 10 à 12 generaties; in die korte tijd is het tot in alle sectoren van het maatschappelijk leven doorgedrongen – ook in de bijeenkomsten van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij: verreweg de meeste van u zijn hier naar toe gekomen met middelen van transport die industrieel geproduceerd zijn; en zelfs als u te voet bent gekomen, dan is aan uw schoenen en uw kleding, hoe ambachtelijk ook vervaardigd, industriële productie te pas gekomen. Laat u niet misleiden door het woord post-industrieel; wij leven in een door en door industriële samenleving. Slot Elk van de drie door mij besproken sociaal-ecologische regimes is voortgekomen uit bewust genomen besluiten en plannen. Mensen wisten wat ze deden. Maar dat weten was begrensd. De reikwijdte van alle besluiten en plannen was onderhevig aan onvermijdelijke beperkingen van termijn en schaal. Geen van de genoemde regimes is dan ook als zodanig bewust ontworpen. In de lange periode waarin alleen nog maar het vuurregime ontwikkeld was, kon niemand enig vermoeden hebben van de regimes die later zouden komen. Evenmin konden tot voor kort de leden van landbouwsamenlevingen zich voorstellen dat het agrarische regime ooit zou opgaan in een industrieel regime (zelfs Malthus en Ricardo konden dit niet). Hierin ligt al een belangrijk verschil tussen onze huidige situatie en die waar alle generaties van onze voorouders zich in hebben bevonden. Wij weten meer – niet alleen van de dode en levende natuur om ons heen, maar ook van onszelf, van de mensheid in al haar vele historische en hedendaagse verschijningsvormen. Sociale wetenschappers hebben vaak de neiging om zich te verschuilen in een mimicry van onwetendheid (een soort boerenslimheid waarmee ze het achterste van hun tong niet hoeven te tonen); deze
15
mimicry gaat zelfs zo ver dat vele beoefenaren van sociale wetenschappen voorwenden helemaal geen sociale wetenschappers te zijn – historici voorop. Maar juist dankzij het onderzoek van historici, en archeologen en antropologen is er tegenwoordig zeer veel kennis beschikbaar over de sociaal-culturele ontwikkeling van de mensheid. Het is op basis hiervan dat wij nu zo makkelijk naar ‘de drie regimes’ kunnen verwijzen, en ons bewust bezighouden met ‘het vierde regime’, in de wetenschap dat dit vierde regime er aan komt, dat het onvermijdelijk is en dat voorboden ervan zich in onze huidige tijd al aandienen. Ik weet het: wij kunnen de toekomst niet kennen. En we zullen dat ook nooit kunnen. Maar juist deze paradoxaal klinkende constateringen bewijzen dat voorspellingen niet onmogelijk zijn. De toekomst in zijn geheel zullen we nooit kunnen kennen; net zo min als het heden of het verleden. Maar over allerlei aspecten van de toekomst kunnen we met redelijke zekerheid verwachtingen koesteren. Niemand kan op dit moment voorspellen hoe koud het precies zal zijn hier in Haarlem op 6 december 2008; maar ik durf de voorspelling wel aan dat het volgend jaar op 6 december kouder zal zijn dan op 6 juni. Zo laat zich ook voorspellen dat het vierde regime een voortzetting zal zijn van de drie eerdere regimes – maar dan wel een voortzetting met andere middelen. In het eerste en het derde regime stond vuurgebruik centraal; het eerste regime berustte op de ontdekking van brandstof überhaupt, het derde regime berustte op de ontdekking van speciale sóórten nooit eerder ontgonnen brandstof. Een van de dingen die we nu al van het vierde regime weten, is dat brandstof daarin een ondergeschikte rol zal spelen. Als de mensheid in haar gulzige energiebehoefte wil blijven voorzien, zullen andere vormen van energiewinning moeten worden ingeschakeld. Welke dat zullen zijn, is nog onzeker. Thermische energie uit diepe aardlagen? Windenergie? Nucleaire energie? Energie uit zonnecellen? In Mappae Mundi is ook de mogelijkheid aangestipt van nieuwe vormen van biotechnologie, die zouden kunnen leiden enerzijds tot kunstmatige fotosynthese met een hogere energie-efficiency dan natuurlijke fotosynthese, en anderzijds tot biochemische vleesproductie. Beide ontwikkelingen zouden zeer vèrstrekkende gevolgen kunnen hebben, omdat het beslag dat mensen leggen op de vruchtbare grond op aarde hierdoor drastisch zou kunnen verminderen. Op deze wijze zou de agrarisering worden voortgezet - met andere, door en door industriële middelen, echter zonder enkele van de meest ingrijpende neveneffecten die landbouw en veeteelt tot dusver hebben gehad. Ik zal daar nu niet verder over speculeren. Ik wil, om toch maar met een vertrouwde agrarische zinswending te eindigen, niet het gras voor de voeten van de volgende sprekers wegmaaien. De term ‘vierde regime’ is, in tegenstelling tot ‘vuurregime’, ‘agrarisch regime’ en ‘industrieel regime’ inhoudelijk leeg. Ik hoop echter u er van te hebben kunnen overtuigen dat het geen loos begrip is. Ik zie met spanning uit naar de nadere invulling die de volgende sprekers er, naar ik hoop, aan zullen geven. Ik dank u voor uw aandacht.
16
Vraag: Meneer Goudsblom, ik heb één vraagje voor u. U spreekt over drie regimes die “geweest” zijn en een vierde dat er nu aankomt. Maar ik heb nog niet precies gehoord waarom men van het ene naar het andere regime is overgegaan. Kwam dit door een noodzaak of door een sociale verandering? Wat was precies de reden voor de verschillende regimes? Joop Goudsblom: Ja, dat is een heel goede vraag, heel terzake. In laatste instantie weet ik het niet, maar het is wel heel plausibel dat voorafgaande aan de vestiging van elk nieuw regime, mensen het behoorlijk moeilijk gehad zullen hebben met door te gaan te leven op de voet die ze gewend waren en dat ze waarschijnlijk noodgedwongen over zijn gegaan op het zoeken van een nieuwe bestaanswijze. Het vuurregime is niet een regime dat mensen voor niks kregen. Er waren grote inspanningen voor nodig en er was geen enkel voorbeeld voor onze vroege voorouders om hen erop te wijzen hoe een vuur aangehouden kon worden en wat het profijt op den duur zou kunnen zijn. Van de overgang naar een landbouwregime kun je hetzelfde zeggen. Er worden in dit verband vaak woorden uit het oude testament aangehaald: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood verdienen’; dat klinkt ook niet als de uitnodiging tot iets vrolijks. Het was een hard bestaan en er wordt ook in veel literatuur gesuggereerd dat het bestaan van verzamelaars en jagers in vele opzichten onbekommerder was, maar dat er redenen geweest zullen zijn waardoor het bestaan van alleen maar de jacht en het verzamelen, van datgene wat in de natuur direct beschikbaar was, niet kon worden voortgezet. En wanneer dan eenmaal -dat is bij de landbouw voor ons duidelijk, daar weten wij iets meer van dan bij de vuurbeheersingwanneer eenmaal de stap gezet was in de richting van agrarisering, was er eigenlijk geen weg meer terug. Want de productie van landbouw en veeteelt maakte een uitbreiding van de bevolking mogelijk. De hoeveelheid wilde, woeste gronden waarop gejaagd had kunnen worden werd minder, want er werd steeds meer land in cultuur gebracht en men was daardoor aangewezen op een agrarisch, een boerenbestaan. Wat ik net in de inleiding al heb gesuggereerd, het werk van iemand als Malthus, dat eigenlijk voortkomt uit de periode van de overgang van het agrarische naar het industriële regime, het werk van iemand als Malthus is te lezen als een uitvoerige reflectie op de misère van de landbouwsamenleving waarin weliswaar de productie van generatie op generatie enigszins kon worden opgevoerd. Maar iedere uitbreiding van productie leidde tot een nog grotere toename van de bevolking, met alle problemen vandien. Het is een bekende verlegenheidsformule in dit soort kwesties om te zeggen ‘het is geen toeval’ waarmee we willen zeggen dat we goede redenen hebben om het plausibel, aannemelijk te vinden dat de industrialisering juist daar begon waar de agrarisering het verst was voortgeschreden en de behoefte aan een regimewijziging het sterkst was. In zekere zin zou het nog eerder gegolden hebben voor Nederland dan voor Engeland, maar wij hadden de pech dat wij leefden in het land ‘waar het kind zijn moer verbrandt’: waar het zo makkelijk was om turf te steken en te vervoeren. Nederland is daarom qua brandstof al vrij vroeg overgestapt op turf. De Engelsen zijn begonnen met de steenkoolexploitatie en dat was het begin van het industriële regime. Helpt dit? Dit zijn de grenzen van mijn
17
weten die ik hiermee bereikt heb. Het is op zich een onderwerp waar nog heel veel over te zeggen en te onderzoeken valt. Ik denk dat een belangrijk begrip dat we mee moeten nemen is dat die overgang van het ene regime naar het andere niet een heel abrupte was, maar soms vrij veel tijd in beslag nam. En dat er soms ook nog lange tijd verschillende vormen naast elkaar hebben bestaan, maar daar komen we vast in de latere discussie nog op terug. Vraag: Zijn wij echt toe aan dat vierde regime en hebben wij onze handen niet vol aan het derde regime? Door de komst van de fossiele brandstof zijn de menselijke mogelijkheden zozeer toegenomen dat wij onze eigen grenzen niet kennen. En is de eerste opgave waar wij voor staan niet het verkennen en ontdekken van die eigen grenzen zodat wij weer in evenwicht komen met de ecologie waarvan wij onderdeel uitmaken? Wij zijn helemaal niet toe aan die vierde fase. Aan de derde hebben wij onze handen nog vol. Joop Goudsblom: Ja, we kunnen natuurlijk zeggen ‘what’s in a name’, maar er zijn een aantal aspecten van de situatie waarin wij ons nu bevinden die denk ik het wettigen om van een regimeomslag te spreken. Ten eerste de uitputting, waar u ook al op wijst, van de fossiele brandstoffen. Dus daar moet zeker het roer om, al is dit een vreemd beeld in dit verband. Dat is één ding. Maar bovendien zijn de problemen voor het eerst in de wereldgeschiedenis mondiaal, dat weten we. Ze zijn bovendien zo complex en dwingend dat we ook weten dat er op allerlei gebieden (en de vier die straks aan de orde zullen komen, voor elk daarvan geldt dit) vernieuwingen nodig zullen zijn: in de techniek, in mentaliteit, in beleid. En die zullen ook allemaal met elkaar verbonden moeten worden. We moeten ons dus heel sterk er van bewust zijn dat ingeslagen wegen waarschijnlijk doodlopend zijn. En dat er een regimeverandering nodig is.
18
Een duurzame energievoorziening voor iedereen – Ad van Wijk* – Voorzitter Raad van Bestuur ECONCERN Goedemiddag dames en heren, et is voor mij een eer, ik ben nog maar net lid van uw Maatschappij en mag nu deze lezing houden, het geeft mij de mogelijkheid om mijzelf aan u te presenteren. Ik vind het ook een bijzondere eer omdat Naar het vierde regime sterk verbonden is met een van de thema’s waar ik mijn leven aan wijdt, dat is de milieuproblematiek of in het bijzonder de klimaatverandering. Mappae Mundi schetst eigenlijk wat er gebeurd is speciaal ook op het gebied van energievoorziening en onze energievoorziening is datgene wat het milieuprobleem in hoofdzaak heeft gecreëerd. Dus als ik het over techniek heb in deze presentatie, ga ik met name in op de energievoorziening want dat is iets waarvan ik pretendeer iets te weten, over andere onderdelen van techniek zal ik zijdelings zo af en toe iets zeggen. De titel van mijn presentatie: ‘Een duurzame energievoorziening voor iedereen’, is niet toevallig de missie van mijn bedrijf. En dan zult u zeggen: de missie voor een bedrijf met zo’n titel? Ik heb hem eigenlijk geleend van Henry Ford, want in de jaren 1920 had hij ook een missie voor zijn bedrijf en dat was: ‘A car for every American’. Hij was aardig succesvol, want volgens mij heeft elke Amerikaan nu wel twee auto’s en is de rest van de wereld daar ook aardig naar toe op weg. Dat geeft tevens aan waarom ik voor mijn bedrijf ook zo’n soort missie statement wil hebben: het is een maatschappelijke verantwoordelijkheid die je ook als bedrijf hebt en die je daarmee in wilt vullen. Het verhaal van Henry Ford geeft ook aan dat ik optimist ben: ik denk dat tijdens mijn leven een duurzame energievoorziening voor iedereen te realiseren is. Dat klinkt grenzeloos optimistisch, maar ik hoop dat u aan het eind van het verhaal tenminste het idee hebt dat dit mogelijk is en dat dit ook een aanzet is tot een vierde regime. Want ik denk dat het vierde regime wel een duurzaamheidrevolutie of een duurzame revolutie is. Dat is wat wij de komende tijd zullen beleven. En het is zoals de heer Goudsblom al zei, in feite zo dat al vele van deze elementen op dit moment aanwezig zijn.
H
Goed, wat wil ik eigenlijk bespreken. Ik zou eerst met u in willen gaan op de vraag: is dat nu wel mogelijk, een duurzame energievoorziening voor iedereen? En dan u aan de hand van een aantal voorbeelden laten zien hoe zo’n systeem er uit kan zien. Tenslotte wil ik de duurzaamheidrevolutie ook eens wat verder inhoud geven in een paar statements. Als ik een presentatie geef, reageren veel mensen met de opmerking: “Die vent is gek. Een duurzame energievoorziening voor iedereen dat is natuurlijk nooit mogelijk”. Het is eigenlijk niet mogelijk, zeggen ze, want er is geen potentieel, het is technologisch niet mogelijk, en het is bovenal economisch een onzin concept, wordt dan beweerd. Dus daarom ga ik in op deze vragen. Eerst over dat potentieel. Ik heb drie statements: *Deze tekst is een transcriptie van de voordracht geredigeerd door Frans W. Saris 19
1) De energie efficiency in de wereld: Hoe efficiënt gebruiken wij onze energie, ‘t is slechts twee procent. Ik zal zo meteen een paar voorbeelden geven waaruit dit blijkt. U denkt misschien: dat is ook alweer zo’n onmogelijke stellingname want een kolencentrale is toch gewoon 40 tot 50% efficiënt? En dan verlies ik misschien nog wat in het net, maar dan heb ik toch gewoon 30 tot 40% efficiency in die opwekking van elektriciteit? Dat klopt, maar het verlies komt daarna, wat doen wij ermee? 2) Daarnaast is eigenlijk ons duurzame energiepotentieel wel 10.000 keer zo groot als wat wij op dit moment aan energie gebruiken op de wereld. Dus echt een gigantisch potentieel. We hebben eigenlijk een factor 50 te winnen in de energie efficiency en dan hebben wij ook nog 10.000 keer zoveel energie beschikbaar als wij nu gebruiken. 3) Er is nog een opmerking, waar ik ook heel uitgebreid op in ga: duurzame energie is anders dan de fossiele bronnen die wij nu kennen. Het is overal, hier ook. De temperatuur, koude, licht, we hebben van alles aan duurzame energie om ons heen. Maar het is niet zo geconcentreerd en direct beschikbaar als een vat olie. Dat is het grote probleem. Eerst over de energie efficiency. Wat doe je bijvoorbeeld als je aardappelen kookt? Nou, je zet een pan water op het fornuis, steekt het vuur aan, het water wordt warm en gaat koken, er komt stoom af, je gooit de aardappels erin, de aardappels worden gaar en je gooit al het water weg. Je gooit dus eigenlijk al de energie die je hebt toegevoegd weg. De efficiency van zo’n proces is slechts 0,001%, niet eens twee procent. Nu zult u zeggen: “Wij doen het toch altijd zo, aardappels koken. Kan dat dan anders?” Ja, je kunt de ‘microwave’ nemen, de magnetron gebruiken, om aardappels te koken. Vindt u misschien niet lekker. Hogedruk kookpannen hebben ook een veel grotere efficiency. Maar er is nog een andere manier. Je kunt al die energie terugwinnen die je weggooit als je in je afvoerputje een tweede pijp aanbrengt. Dat noemen wij een warmtewisselaar. Iedereen heeft tegenwoordig toch een ‘closed-in’ boiler met een vaatje van vijf tot tien liter in het gootsteenkastje. Dan breng je die warmte over op dat vat en heb je in feite de energie die je weggooit teruggewonnen. Zo moeten wij nadenken over energie efficiency, maar er zijn in de wereld niet zo heel veel mensen die naar de energie efficiency van aardappels koken kijken. Toch is dat het grootste probleem. Ik zal u nog een voorbeeld geven: wat doen wij met onze deurbel? Als wij naar de deurbel kijken dan staat er eigenlijk altijd een transformator in de wacht totdat iemand het knopje van die deurbel indrukt. Nou, je moet heel veel vrienden hebben wil je één uur per jaar dat knopje van die deurbel ingedrukt krijgen, of heel veel belletjetrekkers. Dat betekent dat je elk jaar voor die deurbel per huis 50 kilowattuur gebruikt, iedereen, we hebben hier in Europa 200 miljoen deurbellen, dus wij hebben 10 miljard kilowatt uur nodig voor onze deurbellen. Dat zijn twee grote kolencentrales van 600 megawatt die altijd aan staan om de stroom van onze deurbellen te voorzien. Ja, dan begint de zaal gelijk te roepen van: “ja, maar ik heb thuis een klopper op de deur”. Heel goed. Toch is dat niet altijd de oplossing. Wat kun je hier aan doen? Vele dingen, maar je kunt onder andere iets met duurzame energie doen. Je hebt namelijk een zonnecel nodig, ter grootte
20
van je pinknagel, die plak je op die deurbel en dat geeft een heel klein beetje stroom, waarmee je een condensator oplaadt. Op het moment dat dan iemand belt schakel je die transformator aan. Zo’n zonnecelletje levert je geen 50 kilowattuur, maar je bespaart wel die 50 kilowattuur met een simpel klein zonnecelletje. En dat bedoel ik ook met mijn eerdere opmerking: “er is overal duurzame energie”. Je moet het alleen zien te gebruiken op die plekken waar het beschikbaar is, in je apparaten, in de huizen enzovoort. Daar ga ik zo meteen wat verder op in. Ik heb het dus niet aan u voorgerekend, maar met de energie efficiency in de wereld is het allerbelabberdst. Daar moet een heel stuk van de duurzame energievoorziening naartoe, we moeten veel efficiënter werken. Het potentieel van de duurzame energiebronnen, zoals ik al zei, is 10 duizend keer zo groot als wat wij nu gebruiken: 480 Exajoules in 2005 (Exajoules zijn tien tot de achttiende, dus dat zijn een hele hoop joules). Er zijn verschillende duurzame energiebronnen, mijn voorganger gaf het al aan, welke bronnen wij ook gebruiken u moet beseffen dat bijna alle bronnen van duurzame energie komen van de zon. Want zelfs als wij het hebben over biomassa of over wind dan zijn dat afgeleide vormen van zonne-energie. Wind is bijvoorbeeld niks anders dan het oneven verwarmen van de atmosfeer, van de lucht, waardoor je warme lucht en koude lucht krijgt, en dus lage druk en hoge druk. Dan stroomt er lucht van de hoge druk naar het lage druk gebied en dat levert windenergie. En omdat de aarde draait t.o.v. de zon blijft het dan ook nog een tijdje bestaan. Dat is dus waarom windenergie van de zon komt. Dat geldt ook voor waterkracht en voor biomassa. Er zijn maar twee andere bronnen en dat zijn de aardwarmte door het verval van natuurlijke radioactieve bronnen in het binnenste van de aarde en de aantrekkingskracht van de maan en de zon die zorgen voor getijde energie. Maar de rest komt van de zon. Als je het over duurzame technologie hebt, hoe ziet die er dan eigenlijk uit? Kijken we naar de huidige energievoorziening dan wordt die weergegeven door wat wij kennen als de energieketen. Je kijkt waar heb ik een bron van olie of kolen, daar ga je dan een stukje mee lopen slepen, je gaat het schoonmaken, je gaat de olie omzetten in een grote centrale bijvoorbeeld in de elektriciteit of in een raffinaderij tot brandstoffen voor in je auto. Vervolgens vervoer je die naar een benzinestation waar je het vervolgens in je auto stopt en dan gebruik je het. Als we nu naar duurzame energie kijken: die is overal, maar het is wel overal verspreid. We moeten dan ook anders kijken naar hoe wij daar-
21
mee omgaan en dit betekent eigenlijk dat we de andere kant op moeten redeneren. We moeten beginnen met te kijken naar de energiedienst die wij willen hebben, dus aardappelen koken of die deurbel gebruiken, en dan gaan wij bedenken: hoe kunnen wij dit oplossen, zo efficiënt mogelijk en met duurzame energie bronnen? Als je kijkt naar een duurzaam energiesysteem dan zie je daar al meteen dat het een element bevat van verandering. We moeten het duurzame energiesysteem als systeem heruitvinden. We moeten namelijk niet denken vanuit die bron wat willen we ermee, neen, wij moeten vanuit de energiedienst gaan denken naar de bron. Je moet eigenlijk producten, diensten en systemen ontwikkelen die dat kunnen. Dat zijn heel andere systemen dan wij op dit moment kennen: de grote kolencentrale of de grote olieraffinaderij. Wij zullen het op een heel andere manier moeten gaan doen. Hoe zo’n duurzaam energiesysteem eruit ziet daar kom ik zo meteen nog op terug. Allereerst heel ruw: waar gaat onze energie in zitten, waarvoor gebruiken we het eigenlijk? Er zijn allerlei energiestatistieken van de IEA of van andere clubs die dat per industrietak of per economische sector doen. We zien dan dat wij zo’n 25% van onze energie gebruiken voor het verwarmen en koelen van onze gebouwen en huizen. Ook 25% besteden wij aan transportbrandstoffen voor al het vervoer. We zien dat wij eigenlijk maar zo’n 20% besteden aan elektriciteit. Er wordt heel veel gesproken over elektriciteit, toch is het maar een beperkte sector van het energiegebruik, de rest is ‘feedstock’ grondstof voor het maken van producten, maar ook hoge temperatuurstoom en dat soort zaken, dat is ook ongeveer een kwart. Nu moeten wij eens gaan kijken hoe wij dit in moeten gaan vullen. We beginnen bij onze gebouwen want deze nemen 25% van het energiegebruik. Normaal gesproken tegenwoordig, en dat is al een verandering met het verleden, kijken wij nu naar een energiesysteem in een gebouw via de Trias Energetica, zoals wij dat noemen. Eerst kijken naar energiegebruik. Kunnen wij dat efficiënter doen, het verbruik verminderen. Dan kijken naar duurzame bronnen en vervolgens zoveel mogelijk invullen met efficiënte fossiele bronnen. Maar, als wij nu toch eens nadenken over het energiegebruik in gebouwen dan zeg je “dat is toch vreemd”, want een gebouw zoals hier in Nederland, wat is dan het energieprobleem precies? In de winter is dat gebouw koud en wil je het warm hebben. In de zomer is het warm en wil je het eigenlijk koud hebben. Dat is geen energieprobleem, dat is een opslagprobleem. Dus dan moet je er met andere technologie naar kijken en moet je ook andere technologieën ontwikkelen. Ik geef zo wel wat voorbeelden. Zelfs het verlichten van een gebouw is eigenlijk geen echt energieprobleem. Je zou licht moeten opslaan en het even later weer kunnen gebruiken. Daar zijn mogelijkheden voor. Dat moeten wij dus verder proberen te ontwikkelen, dat is de technologische ontwikkeling die wij nodig hebben. Laat ik nog twee voorbeelden geven van dit systeem. Ook eigenlijk producten die wij van Econcern zelf op de markt brengen. Bijvoorbeeld de tuinbouwkas. Wat doe je eigenlijk in een kas om tomaten te kweken? Je stopt er een hele hoop energie in. Gas in de winter - kassen verbruiken 10% van ons gas in Nederland - maar in de zomer is de kas
22
eigenlijk een zonnecollector. Hij vangt heel veel warmte op, ja zelfs zoveel warmte dat je de ramen open moet zetten om die warmte eruit te laten. Maar als je de ramen open zet gaat ook het water eruit, gaat de CO2 die we er in hadden gebracht om de planten sneller te laten groeien eruit en krijgen we allemaal beestjes binnen die de planten ziek maken, dus wij moeten pesticiden gaan spuiten. Wat zou je eigenlijk moeten doen? Je moet die opgevangen warmte afvoeren en opslaan in de grond, in een zogenaamde aquifer. Dat is een laag zand met water er in en klei er rondom heen, een soort natuurlijk vat. In de winter gebruik je de warmte uit die aquifer weer gewoon. Je sluit de kassen en je hebt 20 tot 30% meer tomaten uit die kas. Je hoeft geen pesticiden meer te gebruiken. Je hebt je watergebruik heel veel gereduceerd en je produceert zelfs zoveel lage temperatuur warmte dat je die kunt gebruiken om de woonwijk ernaast te verwarmen. Dat is de manier waarop je duurzame energie toepast, want het is overal. Hier komt geen technologie aan te pas die te ingewikkeld is. Het is een warmtepomp, een warmtekrachtinstallatie en pijpen en een paar putten. Het is geen ingewikkelde nieuwe zonnecel, maar het gaat wel om 25% van onze energiebehoefte. Natuurlijk kan je zeggen: dat kan rond de evenaar niet, want daar is het altijd warm en daar wil je altijd koelen. Maar als je er ‘duurzaam’ naar kijkt dan blijkt dat 50% van alle elektriciteitgebruik bij de evenaar gaat zitten in koeling. Nu bouwen wij op dit moment op Curaçao dit systeem: wij keken naar de koeling en zeiden maar hier hebben wij toch ook koude in zee. Je legt een pijp de zee in, 600 meter diep. Daar heb je gewoon zes graden water. Dat haal je naar boven, en je koelt daar je gebouwen mee. Vele malen goedkoper dan de huidige vorm: olie eerst omzetten in elektriciteit en vervolgens die elektriciteit dan weer omzetten in koud water. Dus we kunnen die koeling ook veel goedkoper aanbieden aan de hotels. En het is duurzaam want die koude wordt in feite gemaakt aan de polen. Het is gewoon een duurzame energiebron en dat is waar duurzame energie over gaat. Als je naar duurzame energie kijkt dan is het eigenlijk overal en dus kun je het ook overal opwekken. Je kunt met wind, zon, warmtepompen en een aantal technieken energie ter plekke opwekken. Maar wat je daarbij ook moet beseffen is dat je de systemen die wij nu kennen, elektriciteit maar ook transportbrandstoffen, in elkaar zou kunnen omzetten. En je zult zien dat in de toekomst, als wij gaan naar auto’s met een brandstofcel, die een hoog rendement hebben ook voor elektriciteitsproductie (want eigenlijk is een brandstofcel niets anders dan een elektriciteitscentrale) dan kunnen wij die auto gebruiken om onze eigen elektriciteit op te wekken. Dan verbind je in
23
feite de elektriciteitsvoorziening met de transportvoorziening. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar wat er op dit moment gebeurt. We hebben in Nederland zo ongeveer zeven miljoen auto’s rondrijden, maal 50 kilowatt. Er rijdt dus een vermogen op de weg van 350 duizend Megawatt. Dat is 20 keer de capaciteit die wij hebben opgesteld in onze elektriciteitcentrales. Als je auto’s laat rijden op brandstofcellen, en brandstofcellen hebben een hoger rendement dan onze elektriciteitcentrales, dan kun je dus de auto’s gebruiken voor elektriciteitsproductie. Kijk ook wat er gebeurt in de wereld. We zeggen: er moet één kolencentrale per week bij in China. Maar er wordt per jaar meer vermogen verkocht in de vorm van auto’s dan dat er in totaal in de wereld aan elektriciteitscentrales opgesteld staat. Dus ook zo’n energieprobleem als van China is eigenlijk in een jaartje op te lossen. Een goede brandstofcel in de nieuwe auto’s en het hele elektriciteitsproductiesysteem kan er op draaien. De brandstof moet nog wel ergens vandaan komen, maar in principe heb je dan een decentrale vorm van electriciteitsproductie te pakken die het altijd doet. En met dit soort brandstofcellen in de auto’s kun je ze aansluiten op je woning en je kunt dan je brandstof gebruiken om lokaal elektriciteit op te wekken maar je kunt ook elektriciteit gebruiken om brandstof voor de auto te maken. Dat is het systeem waar wij naar toe gaan. Het wordt een systeem dat heel veel meer gedistribueerd is dan wat wij nu kennen. Toch zal dat niet helemaal de oplossing zijn, dus het derde is eigenlijk dat we toch ook nog grootschalige productie van energie nodig hebben. En daarvan zeggen wij, bij Econcern, waarom zouden we dat eigenlijk op land doen, want als wij nu naar de duurzame energie kijken en nogmaals, het is een verspreide bron en dus heb je veel oppervlak nodig om het op te wekken, dan wil je zoveel mogelijk gebruik maken van de ruimte die je hebt. En de zeeën vormen 70% van onze oppervlakte op de aarde, daar hebben wij een grote ruimte om grootschalig duurzame energie op te wekken. Bovendien op zee heb je nog een aantal andere bronnen dan op land. Want je hebt natuurlijk wind, zon, biomassa (in de vorm van bijvoorbeeld het kweken van algen, wat nog efficiënter is dan koolzaad), maar ook hebben wij daar nog de getijden, de stroming en de golven. Wij hebben meer bronnen op zee dan dat wij op land hebben. Dus als wij naar een duurzame, grootschalige productie van duurzame energie gaan, dan moeten wij dat uiteindelijk op zee doen, daar hebben wij de ruimte. In feite geeft dat dus aan dat je de elektriciteitsproductie volledig kunt doen op zee. Hoe begin je daarmee, en hoe kan dat dan ook economisch worden? We exploreren de zee namelijk al door het winnen van olie of gas. Kijk ik naar de Noordzee, daar heb-
24
ben wij verschillende putten waar wij gas of olie uit halen. Die zijn op dit moment zo’n beetje aan het einde van hun Latijn. Dat betekent niet dat ze leeg zijn, nee er zit nog steeds zo’n 40, 50, 60% in. Maar de druk is niet meer voldoende om alles eruit te krijgen. Wat doet men dan normaal gesproken, ook in Amerika? Men zet een elektriciteitscentrale neer. Niet voor de elektriciteit want die gooien ze weg, maar voor de CO2 die men gebruikt om in dat veld te pompen om er meer olie uit te krijgen. Dat heet ‘oilrecovery’. Ook dat kunnen wij hier doen. We zetten namelijk naast dat olieveld een elektriciteitscentrale op het platform, stoppen de afvoerpijp gewoon in de grond bij wijze van spreken en halen zo meer olie uit de bron. Zo’n systeem verdient zichzelf terug, want het is eigenlijk de extra olie die je eruit haalt of het extra gas die dat systeem betaalt. Dan begin je met een kabel naar land te brengen en die kunnen we dan natuurlijk ook gebruiken voor windenergie van zee en wat ik al zei, het is niet de enige vorm van energieopwekking op zee. Wij hebben ook de getijden, de stroming en de golven. En in zo’n systeem kan dat allemaal gecombineerd worden. Dus heb je ook in feite maar één keer de installatiekosten, één keer de kabelkosten, één keer onderhoud en bediening van de hele generator. Je ziet dus dat je een stuk goedkoper kunt werken als je bronnen combineert. Dan is er ook nog osmose, een technologie waar u waarschijnlijk nog nooit van heeft gehoord. Maar als zoet water in zout water stroomt, heb je een groot chemisch potentiaalverschil. Het is eigenlijk hetzelfde bijvoorbeeld als de Rijn in de Noordzee stroomt dat water van zo’n 200250 meter hoog naar beneden valt. Dat is een gigantische potentiële energie. Toch is het vreemd en u zegt misschien: “daar heb ik nu nog nooit van gehoord en dus is het een technologie die nog niet bestaat”. Maar er staan 100 duizenden van dit soort installaties in de wereld, want we produceren namelijk ook rond de evenaar in het Caribische gebied zoet water uit zout water door er elektriciteit in te stoppen. Precies het omgekeerde is de osmose, dit soort technologie bestaat dus gewoon. Het is er al, we moeten het alleen andersom toepassen, maar dat is niet het moeilijkste, dat is alleen omdraaien. Ik hoop dat ik door een aantal technologische voorbeelden te geven heb laten zien dat duurzame energiesystemen ook economisch kunnen zijn. Een duurzame energievoorziening voor iedereen, nogmaals, is in mijn visie en in mijn leven te realiseren. Het zal wel een heel ander systeem zijn dan wat wij nu kennen. Veel meer verspreid en op een heel andere manier gebruik makend van de natuurlijke bronnen, waarbij niet de ‘supply’ maar juist de energievraag leidend is. Waarbij wij ook niet in de eerste plaats kijken naar
25
de technologie op zich, maar naar het systeem. Het is niet alleen technologie ontwikkeling, maar het is ook en vooral anders nadenken over ons energiesysteem en hoe wij het moeten gebruiken. Je zult dan ook inzien dat het intelligente en multifunctionele systemen zullen moeten worden. Ik noemde het voorbeeld van die auto die wij ook gaan gebruiken als elektriciteitscentrale. Zo iets vraagt ‘dispersed internet control’, maar wat bedoel ik daar eigenlijk mee? Dat je het ook allemaal zelf kan sturen en aanwenden. Het is niet onmogelijk om dat toekomstige systeem vanuit je telefoon en vanuit waar dan ook te besturen. Het duurzame energiesysteem zal ook een andere maatschappij, een andere houding vergen, maar daar zijn andere sprekers veel meer in thuis. Ik sluit af met een plaatje waarmee ik het vierde regime wil karakteriseren. Het lijkt een beetje op de gebroeders Das die als futuroloog bekend staan, maar hier zie je verschillende elementen waar een duurzaam energiesysteem uit bestaat. Centrale productie op zee, koppeling van transport en elektriciteitssystemen, lokaal opgewekt en gedistribueerd via een heel fijnmazig management systeem wat wij kunnen besturen. Ik dank u voor uw aandacht. Vraag:
Bedankt voor dit wat mij betreft mooie en overtuigende verhaal. Ik begrijp dat er dus heel veel technologie is die deze visie mogelijk zal maken. Nu is net in Bali over het klimaat weer opnieuw onderhandeld. Daar werd door met name China gezegd: het grote manco van de ontwikkelde landen is dat ze die technologie niet overdragen en mis-
26
schien bedoelden ze eigenlijk niet gratis overdragen. Kunt u daar wat over zeggen tegen deze achtergrond? Vraag: Oscar Wilde zei: “Progress is the realisation of utopia”. En daar bent u mee bezig en dat is fantastisch. Ik geloof ook dat het zou kunnen en de vraag is of onze planeet daar nog lang genoeg op kan wachten. Misschien is het ongelukkige dat er veel te veel en niet veel te weinig fossiele brandstoffen zijn. Als je naar de volgende 50 jaar kijkt, en vooral in China met zijn gigantische steenkool voorraden, Canada met gigantische teerzand voorraden, waar nu honderd miljard dollar in wordt geïnvesteerd om dat allemaal te verbranden, dan ziet het er dus naar uit dat de CO2 concentratie wordt verdubbeld in de volgende 50 jaar. En dat betekent misschien ook dat mensen als wij, die onder of op zeeniveau wonen, dat onze kleinkinderen hier niet meer kunnen wonen. Dus uw utopie, en utopieën zijn moeilijk te realiseren, is prachtig. Ik denk ook dat het technologisch, uiteindelijk ook economisch kan, maar ik denk dat de planeet de tussentijd niet verdraagt, althans niet voor mensen die in een delta wonen. Vraag: Hartelijk dank voor het mooie verhaal. U kwam met veel voorbeelden waarmee u alleen succes kunt boeken, denk ik, als verschillende sectoren met elkaar gaan samenwerken zoals de auto-industrie en de elektriciteitsindustrie. Kunt u misschien wat voorbeelden geven van hoe transsectoraal gedacht wordt, want ik denk vooral dat uw economisch plaatje pas gaat werken als we transsectoraal samenwerken. En we zitten toch vaak in onze eigen industrie dingen efficiënt te doen in plaats van transsectoraal. Van Wijk: Overdracht van technologie ook naar andere landen zoals China en India, is een moeilijke materie. Ik vind het ook wel een beetje een achterhaalde materie. Je moet beseffen dat landen als China of India eigenlijk niet achterlopen op technologisch gebied. Ook niet op dit gebied. Ik bedoel, een pijp aanleggen in de zee met een warmtewisselaar, dat kunnen ze daar ook. Wij hebben op dit moment bijvoorbeeld in China voor een aantal nieuw aan te leggen steden gewoon grote concessies om het op die manier te doen zoals wij dat in het Caribische gebied doen. En deze technologie is niet ingewikkeld. Dus technologieoverdracht is een politieke discussie en niet zozeer een discussie over het feit dat men die technologie niet zou hebben. Als ik zie wat er bijvoorbeeld daar op het gebied van brandstofcel technologie gebeurt, ik weet niet of ze achterlopen. Laat ik het misschien anders formuleren; ik denk dat het niet lang duurt voordat ze voorop lopen. Kan onze planeet wel lang genoeg wachten, dat is een filosofische vraag waar ik moeilijk een antwoord op weet te verzinnen. Wat ik ook wel denk en dat is nog een beetje aansluitend, we zijn inderdaad bezig met die transitie, ik bedoel wij zijn ook niet over gegaan op fossiele brandstoffen omdat het hout op was, maar omdat er andere mogelijkheden waren. Ik denk dat er zeker een aantal elementen van mijn verhaal daadwerkelijk zullen gebeuren. Het koelen namelijk op deze manier is vele malen goedkoper dan wat
27
er op dit moment gebeurt. Zelfs al zou je het over een olieprijs hebben van twintig dollar per barrel, dan nog is dit vele malen goedkoper. Ik denk dat uiteindelijk dit soort systemen er voor een deel wel komen. Maar of het te vroeg of te laat is, dat laat ik maar even in het midden. Dan de vraag: moet je hier niet transsectoraal samenwerken, eigenlijk in een aantal van dit soort gebieden? Het is zeker waar dat een aantal van dit soort technologieën transsectoraal samenwerken wel vereisen. Maar dat is natuurlijk ook wel eens eerder gedaan. Kijk bijvoorbeeld naar de gasturbinetechnologie die wij kennen, die heet ook ‘aero-derivative’. Eigenlijk is de gasturbine ontwikkeld in de luchtvaart. En daarna is hij weer geland op aarde omdat de energiebedrijven zagen van hé, dat is een technologie die we wel kunnen gebruiken. Nu wordt dit nog wel wat ingewikkelder want je moet ook nog veel elektronica hebben om het allemaal goed te kunnen besturen. Echter dat lijkt mij nu niet direct de meest moeilijke opdracht, je hoeft het namelijk ook niet gezamenlijk te doen, je kunt besturen en gebruiken gewoon door in te pluggen. En je hebt verschillende sectoren, of verschillende manieren om van die auto gebruik te maken. Het is wel zo dat het heel moeilijk is om zo’n systeem wat wij nu kennen om te vormen. Dat vereist wel een niet geringe verandering. Je moet dat op enige schaal invoeren en dat is wel erg lastig. En daar heb ik ook niet een duidelijk antwoord of oplossingen voor. Vraag: Ik heb uit een van uw plaatjes begrepen dat elektriciteit een ondergeschikte rol speelt, iets van twintig procent ten opzichte van alle andere energiedragers. Maar het is natuurlijk wel zo, dacht ik, en dat is een vraag aan u, dat onze samenleving veel afhankelijker is van elektriciteit als aansteker van andere energiedragers. Dus ik denk dat de stagnatie in elektriciteitvoorziening veel grotere stagnaties veroorzaakt, ook economisch en sociaal, dan wanneer bijvoorbeeld het gas wordt afgesloten of de olie. Ad van Wijk: Wat het plaatje laat zien is niet de bronnen, maar het gebruik. Dus het gebruik van bronnen voor verwarmen en koelen enzovoort en de elektriciteitsvoorziening is voor alle krachtapparaten. Die speelt inderdaad geen ondergeschikte rol, maar wat ik ermee wil zeggen is dat de discussie zich al gauw verengt tot elektriciteitsvoorziening. Dat moeten we niet doen. Maar het is zeker, daar ben ik het niet met u oneens, dat het een bron is of een aanstichter van andere dingen. Maar neem de transportsector, als die stilstaat lijkt mij dat net zo desastreus als wanneer de elektriciteitsvoorziening stilstaat.
28
Zijn de huidige economische structuren bestand tegen de uitdagingen van de toekomst? – Sweder van Wijnbergen – Hoogleraar Algemene Economie UvA
Dames en heren, et debat of we een nieuwe economische orde nodig hebben is geen nieuw debat. Dat soort debatten komen met de regelmaat van de klok terug. Toen ik student was, hoorde ik ook veel van dit soort verhalen, toen ging het over de nieuwe economische orde, na ‘73 maakten we ons ook zorgen over energie, toen kregen we zeer vergelijkbare verhalen over hoe technologie het eigenlijk allemaal wel op kon lossen. De hoofdmoot van het debat was toen niet milieu als ‘driver’ van ‘change’ maar meer het probleem van rechtvaardige inkomensverdeling en dat soort zaken. Daar maken we ons tegenwoordig wat minder druk over. Wat ik ga doen is het proces van globalisering als een inleiding nemen naar de vraag waar het hier over gaat. Ik moet zeggen dat ik enige moeite had met invulling geven aan het begrip regime. Er wordt wel erg veel over regime gesproken maar het begrip is nog niet zo heel erg scherp op papier gezet. Ik ga het wat vernauwen. We gaan kijken of het een ‘systemic change’ is in de manier waarop wij onze economische processen organiseren. Ik zal straks precies aangeven wat ik daarmee bedoel. Ja, misschien Crises zijn niet iets van de recente een enigszins matigende visie daarop geven. tijd. Ze komen veel voor, en ze komen tegenwoordig niet zo heel Dus allereerst die globalisatie, wat gebeurt er ten geveel meer voor dan vroeger volge van die globalisatie en dan voornamelijk inzoomen op het milieu, dat is ook bij eerdere sprekers naar voren gekomen, dat is natuurlijk waar de dingen echt fout dreigen te lopen. En dan, kunnen we door met de manier waarop we onze economie organiseren of is er iets anders nodig? Laten we allereerst vooropstellen: we praten veel over ‘globalisation’, globalisering. Ook dat is een verschijnsel dat eerder voorgekomen is. De wereldeconomie rond 1900 was op bijna alle maatstaven aanzienlijk opener dan ze nu is en aanzienlijk geïntegreerder dan ze nu is. Als je kijkt naar bijvoorbeeld het percentage van internationale handel, dan lag dat gemiddeld rond de 30%. Zo’n land als Amerika zit daar beneden, de EU als geheel zit daar ook beneden, individuele landen binnen Europa, als wij vanuit Nederland Duitsland buitenland noemen, zitten weer heel hoog. Maar het is niet zo heel anders. We hebben eigenlijk een globaliseringspiek gehad rond 1900, dat is tussen de Twee Wereldoorlogen volledig in elkaar gestort toen iedereen in handelsoorlogen en vervolgens echte oorlogen naar een soort isolement afzakte en daar zijn we langzamerhand weer van terug gaan komen. Ook kapitaalmarkten waren waarschijnlijk toen, en zeker als we kijken naar ontwikkelde en minder ontwikkelde landen, meer geïntegreerd dan nu. Nu zijn het stromen van direct ‘foreign investments’ grotendeels tussen ontwikkelde landen, er gaat verrassend weinig kapitaal van rijk naar arm, er gaat zelfs tegen-
H
29
woordig kapitaal van arm naar rijk, daar maken we ons heel erg druk over, dan hebben we het over Chinese ‘sovereign wealth-funds’. Bijvoorbeeld de Argentijnse spoorwegen zijn in 1900 grotendeels door Engelse pensioenfondsen aangelegd. Ook de crises waar we ons tegenwoordig druk over maken die als een soort uitvloeisel van globalisering gezien worden lopen al honderden jaren. Er is recent een artikel uitgekomen dat ik geloof 250 jaar betalingsbalans crises op een rij zette en dat was eigenlijk wel leerzaam: crises zijn niet iets van de recente tijd. Ze komen veel voor, en ze komen tegenwoordig niet zo heel veel meer voor dan vroeger. Is er dan niks nieuws? Dat is niet helemaal waar. Er is wel veel nieuws en dat betekent ook wel wat. Allereerst zijn handelspatronen vroeger toch wel heel anders geweest dan ze nu zijn. Vroeger was het eigenlijk betrekkelijk eenvoudig in de wereld, toen had je wat we nu ‘emerging markets’ noemen, die exporteerden de ‘raw materials’ en wij maakten er allemaal mooie dingen van. Die werden af en toe terugverscheept. Handel in diensten gebeurde eigenlijk niet. Maar nu zie je veel handel tussen landen in heel vergelijkbare dingen. Landen verschepen auto’s naar elkaar. China, Zuid-Korea, Brazilië zijn grote exporteurs van ‘manufactured products’. Je ziet ook handel in diensten, kijk naar India. Dat heeft te maken met een geweldige revolutie in communicatietechnologie; telefonie, internet, dat heeft allerlei ‘cross-border-services’ mogelijk gemaakt die vroeger helemaal niet konden. En we gaan zelfs een stap verder, iets wat in nieuw jargon heet ‘traded tasks’. Er worden bepaalde componenten van het productieproces uitbesteed. Als je in Amerika schoenen laat repareren worden ze naar Mexico gevlogen, daar wordt de groffe reparatie gedaan en dan worden ze in Amerika weer afgewerkt. Er worden zelfs onderdelen van het proces ‘ge-outsourced’. Het is allemaal een beetje een ratjetoe geworden. Ook de patronen van direct ‘foreign investments’ zijn anders geworden. Ik gaf het oude patroon al aan, de investeringen in de Argentijnse spoorwegen die door de Britse pensioenfondsen gebouwd werden. Zo’n investering in de infrastructuur, het openleggen van de Verenigde Staten, de spoorwegen naar de westkust. Ook investeringen soms, naarmate een ‘emerging-markets’ groei op gang kwam, om productie dichterbij nieuwe markten te brengen. Als je ergens wilde verkopen dan moest je het toch dikwijls ook gewoon daar maken. Maar tegenwoordig zijn, vooral na de Tweede Wereldoorlog, transportkosten dramatisch verlaagd. Een van de meest radicale economische revoluties van de afgelopen eeuw is het feit dat transport bijna niets meer kost. En er is natuurlijk een dramatisch veel betere communicatie daar hebben we het over gehad. Reizen kost helemaal niks meer en kan heel veel sneller. Ik ben net een dag of wat geleden in een paar uur uit Azerbaidjan gekomen, daar deed je vroeger weken over. Je kunt dus tegenwoordig je productieproces totaal anders inrichten. ‘Offshoring’, ‘outsourcing’, het kan allemaal, het hoeft allemaal niet meer op één plek gemaakt te worden. Je kunt kijken waar je het wil hebben en je gooit het allemaal bij elkaar. Als ik die Dell-computer uit Ierland krijg, God mag weten waar welk onderdeel vandaan komt. Het betekent eigenlijk dat helemaal niet meer duidelijk is waar iets gemaakt wordt. En dat heeft gevolgen. Allereerst het feit dat je niet meer zo gebonden bent aan de plek waar je toevallig produceert of waar je toevallig verkoopt. Dat
30
betekent dat er een geweldig potentieel is voor toename van rijkdom. Je kunt gewoon heel veel meer halen uit de resources die we hebben omdat we ze gewoon onvoorstelbaar veel efficiënter gebruiken. Dat is wat ‘globalisation’ voor ons doet, het is een gigantische verhoging in efficiency. Het betekent ook, en dat is precies waarvoor al die mensen de straat op gaan, een enorme toename in volatiliteit, onzekerheid. De concurrentie komt uit een hoek waar je hem helemaal nooit verwachtte. Ik denk niet dat iemand ooit had gedacht dat Duitse autofabrikanten zich druk moesten maken over Koreaanse auto’s. Toen de eerste Japanse auto kwam werd er een beetje lacherig over gedaan en ondertussen staat Toyota al 10 jaar bovenaan het rijtje van topkwaliteit bij luxe autosegmenten en verkopen ze in Amerika heel veel meer dan Mercedes en BMW bij elkaar. Dus de concurrentie komt uit onverwachte hoeken. Dat betekent ook dat er meer verandert. Kun je daar goed op inspelen dan zijn daar goede mogelijkheden. Speel je daar niet goed op in, dan heb je heel hoge overgangskosten en dat is ook waar die protesten op straat vandaan komen. De grootste bedreiging is dan ook niet zozeer het feit dat er economische problemen zijn, maar dat politiek de steun voor die openheid die juist die winsten levert, aan het wegglijden is. Wat dat betreft was het behoorlijk verontrustend dat Hillary Clinton een wat eigenwijs verhaal hield dat in haar visie ‘free-trade’ helemaal zo’n goed idee niet meer was. Ik geloof niet dat ze er de opleiding voor had om daar heel veel over te kunnen vertellen. Ze vond die laatste ronde van Handelsliberalisatie eigenlijk niet zo’n heel hoge prioriteit. Ik vermoed dat ze dat eigenlijk allemaal wel gelooft, maar dat het erg opportuun is om dat niet te zeggen. Hopelijk zal het wel meevallen als ze er eenmaal is. Un Jacobin ministre n’est pas un ministre Jacobin. Heeft die globalisering ons economisch systeem veel fragieler gemaakt? We gaven al eerder aan dat schuldencrises, betalingsbalans ‘collapses’, niets nieuws zijn, die hebben we al sinds de 17e, 18e eeuw. ‘Speculative bubbles’, een prachtig boek over betalingsbalans crises dat heet: Panics, mania and crises, begint met de Tulpencrisis in de 17e eeuw, daar hebben we er recent trouwens weer eentje van gehad. De South Sea Bubble in Londen. Dat soort dingen. Zo lang er financiële markten zijn gebeuren er af en toe gekke dingen. We hebben wel van de Azië crisis geleerd dat openheid naar financiële markten wel goed kan gaan maar dat je daarvoor je eigen financiële toezichtsysteem op orde moet hebben. Dat is een van de dingen die toen fout zijn gegaan. Een adequate financiële infrastructuur, toezicht, accountancy, transparancy, al die regels heb je wel nodig om crises te voorkomen. Een interessant gegeven wat de meeste mensen toch wel enigszins verrast doet opkijken, is dat gemiddeld landen waar crises plaatsvinden hoger groeien dan landen die geen crises hebben. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat crises goed voor je zijn. Een crisis is, als dat gebeurt, meestal heel erg onaangenaam. Daar heb je zo een jaar of twee negatieve groei van te pakken. Maar het is ook waar dat crises naar alle waarschijnlijkheid een onlosmakelijk onderdeel zijn van een proces van financiële ontwikkeling en dat proces van financiële ontwikkeling is juist weer wel heel goed voor je. En dat is de verklaring van het op zich verrassende feit dat juist landen waar crises zijn over het algemeen snelle groeiers zijn. Die financiële ontwikkeling is een beetje
31
een rat-race tussen de financiële innovatie aan de ene kant en de toereikendheid van je financiële toezichtsysteem aan de andere kant, en soms loopt de verkeerde voorop en dan krijg je een crisis. Op een gegeven moment komt dat goed en dan heb je een redelijk stabiele rijke economie. Wat moet je nu met die globalisering? Economisch, maar waarschijnlijk gezien de teneur van de gesprekken hier, vooral het milieu, sociaal. Laten we snel over die economie heenstappen, dat is eigenlijk allemaal gezond verstand. Allereerst het idee dat globalisering een bedreiging is voor de werkgelegenheid is een heel erg korte termijn visie die meer te maken heeft met die overgangsproblemen. Ik heb zelf recent een bedrijf opgericht en dat een jaar of vijf zes gerund en dat bedrijf bestaat nog omdat we ‘outsourcing’ gedaan Sociaal gezien is het niet duidelijk dat hebben, wij doen onze IT-ontwikkeling in Polen. de globalisering meer dan overgangsHadden we dat niet kunnen doen dan was het bedrijf failliet gegaan en waren die 60 mensen die problemen produceert. nu in Almere werken zonder baan geweest. Dus ‘outsourcing’ is duidelijk iets wat de productiviteit van de bestaande banen verhoogt en ze daarmee in stand houdt. Je hebt wel een ander soort arbeidsmarkt nodig. Ik gaf al aan dat er een hoge volatiliteit is, dat wil zeggen dat je een arbeidsmarkt moet hebben die beter om kan gaan met veranderingen dan we tot dan toe hadden. De wereld is onvoorspelbaarder geworden, kan je daar op inspelen dan gaat het goed. Speel je daar niet op in, dan heb je moeilijkheden. Politiek en economie dat is een ingewikkelder probleem. Politiek gezien liggen er wel problemen. Als we kijken naar waar in de inkomensverdeling die globalisering er in hakt, is dat, in tegenstelling tot wat dikwijls gedacht wordt, niet onderaan de inkomstenverdeling. De echte ‘low-wage-jobs’ in Nederland hebben we bijna allemaal weggereguleerd, maar in landen waar de overheid wat minder agressief ‘anti-low-income-employment’ is, bestaan die nog. Daar valt het eigenlijk allemaal wel mee. In die sector kun je op lange termijn ook een grote toename in de vraag naar arbeid verwachten. Denk aan ‘health care’, verzorging waar veel relatief laag geschoold werk zal komen. Topinkomens, ja de premie op ‘skills’ is enorm toegenomen. Dan heb ik het niet over de extreme topinkomens, die zijn meer signalen van slechte ‘corporate governance’, maar gewoon de management toplaag die verdient verhoudingsgewijs veel meer. Het midden ligt onder vuur, dat zijn de banen die naar India gaan. En daar zit precies de ‘median-voter’. Politiek gezien is dat een gevaarlijk iets. Oplossing voor dit soort problemen heeft te maken met flexibiliteit van je menselijk kapitaal, betere opleiding. Daar mag je voor Nederland best wat zorgen over maken. Wij maken ons allemaal in navolging van Plasterk verschrikkelijk druk over voortgezet onderwijs en hoger onderwijs. Dat is nou net het deel van het onderwijs dat eigenlijk wel goed gaat, maar die tweederde van de kinderen die uit een segment van de samenleving komen dat in deze zaal denk ik slecht vertegenwoordigd is, lopen via het vmbo en het mbo en dat is waar dingen echt dramatisch fout gaan. Dat is waar je je zorgen over moet maken. Zijn wij een groep aan het creëren die achterblijft, zijn wij een onderklasse aan het maken? Dan komen we bij de sociale impact.
32
Als we kijken naar wat echt belangrijk is, is dat in dit verband de armoede, iets dat in Nederland natuurlijk niet zo heel erg veel voorkomt, maar kijken we wereldwijd wat is er met armoede gebeurd. Allereerst, in tegenstelling tot wat je dikwijls hoort, armoede is dramatisch afgenomen de afgelopen twintig dertig jaar. Er is zo’n relatief arbitraire maatstaf van hoeveel mensen moeten rondkomen van een dollar per dag, gecorrigeerd voor het feit dat je met een dollar in Manhattan wat minder ver komt dan in MiddenChina. Dat is een arbitraire maatstaf maar op die maatstaf zijn er honderden miljoenen mensen alleen in China al over die grens heengekomen de afgelopen jaren. Dus internationaal is ‘poverty on decline’ dankzij ‘global development’. Van die millennium goals is degene over armoede ook degene die ogen dicht gehaald gaat worden, daar hoeven we niets voor te doen, die gaan we halen. Internationaal inkomensongelijkheid, iets wat bij de SP en consorten niet echt welkom is om te horen, is lager, zonder meer, gewoon een statistisch feit. Inkomensongelijkheid is afgenomen. Dat komt omdat de inkomensongelijkheid tussen landen afgenomen is. China en India zijn natuurlijk al twintig jaar verschrikkelijk hard aan het groeien, zijn de gap hard aan het verkleinen. Überhaupt, ‘emerging markets’ groeien als een groep al een jaar of twintig dertig 4-5 procent harder dan de ontwikkelde landen. Er is gewoon een convergentieproces gaande, dat betekent dat daarmee de inkomensongelijkheid wereldwijd sterk aan het afnemen is. Binnen landen is dat niet zo. En daar liggen natuurlijk de echte politieke problemen. Ook in China is de inkomensongelijkheid aan het toenemen. De armen worden minder arm maar de rijken worden veel harder rijker. Afrika is een apart verhaal, een corruptieprobleem, waar we nu niet op terug zullen komen. Kortom, sociaal gezien is het niet duidelijk dat de globalisering meer dan overgangsproblemen produceert. Die overgangsproblemen zijn serieus, maar uiteindelijk is het toch zo dat het overgangsproblemen zijn die met een andere inrichting van de arbeidsmarkt, een betere aandacht voor zaken als onderwijs vooral aan de onderkant van het spectrum, een Het grootste milieuprobleem dat we heel eind gemitigeerd kunnen worden. nu hebben is global warming en die heeft natuurlijk helemaal niets te Milieu, ik denk dat de relatie tussen globalisering maken met globalisering. en milieu veel minder dramatisch is dan men ons dikwijls wil doen geloven. Ik heb nooit helemaal begrepen waarom de milieubeweging vindt dat anti-globalisering een van haar prioriteiten is, dat zou helemaal niet zo moeten zijn. Er zijn uiteraard heel grote milieuproblemen, ik zal de laatste zijn die dat wil onderschatten. Ik kom er zo op terug want dat is echt waar de grote vragen ten aanzien van economische orde naar voren komen, maar die hebben eigenlijk helemaal niets met globalisering te maken. Als je kijkt naar direct foreign investment, is er bijzonder veel wetenschappelijk onderzoek dat aangeeft dat over het algemeen multinationals veel schonere technologie gebruiken dan lokale bedrijven; en dat is ook logisch want die multinationals komen uit een heel strak gereguleerd deel van de wereld en gaan naar een minder strak gereguleerd deel van de wereld. Er zitten hier denk ik genoeg mensen die een industriële achtergrond hebben die weten dat het opnieuw ontwerpen van een technologie alleen om lekker vuil te worden een
33
verschrikkelijk dure manier van omgaan met je technologie is. Aanpassen, een technologie schoonmaken end of pipe is heel duur, maar als je het erbij in kan ontwerpen is het eigenlijk helemaal niet zo duur. Dan zijn ‘environmental compliances’ over het algemeen laag en dat verklaart natuurlijk ook dat als een bedrijf een technologie overzet, bedrijven overzet van Nederland naar China, dat ze daar echt niet speciaal vuile technologie voor gaan ontwerpen, ze gebruiken gewoon de technologie die ze al hebben. En die is dikwijls schoon omdat het in Nederland gereguleerd was, waar dat strak gebeurt. Je ziet dat handel leidt tot een verschuiving van kapitaalsintensieve en dikwijls vervuilende industrieën naar het noorden, naar ons, naar het westen. En de arbeidsintensieve, wat meestal de minder vervuilende zijn, naar de minder gereguleerde delen van de wereld verschuiven. Dus dat loopt eigenlijk ook wel goed. Het argument tegen is meestal: globalisering leidt tot snellere groei in emerging markets, en dat is waar. China heeft zonder enige twijfel zo snel zo succesvol kunnen zijn dankzij globalisering. En dat heeft z’n eigen problemen. De CO2 emissie is natuurlijk een duidelijk probleem. Van de andere kant, het feit dat China rijker wordt betekent ook dat ze het zich beter kunnen veroorloven iets aan hun milieuproblemen te doen. Daar moet ik zo op terugkomen. Het grootste milieuprobleem dat we nu hebben is global warming en die heeft natuurlijk helemaal niets te maken met globalisering. Misschien moet ik wat luchtigjes over China en India heenstappen. Het is een paar keer naar voren gekomen. Laat ik vooropstellen, China en India gaan nog flink wat decennia door met heel erg hard groeien. Achter het proces van groei in China en India zit helemaal niks geheimzinnigs. China en India hebben zo’n 60-70% van de mensen in landbouw die zijn daar 3-4 keer minder productief dan industrie en diensten en die zijn van landbouw naar industrie aan het gaan. Dat proces hebben wij ook gehad, in Amerika is dat zeg maar rond de Tweede Wereldoorlog gebeurd, bij ons in de zestiger jaren. Dat geeft een periode van bijzonder harde groei. Een ontwikkeld land heeft zo’n 2% in de landbouw, zij hebben iets van 60%. Nou daar kunnen ze dus nog wel even mee doorgaan. Op een gegeven moment houden ze wel op met de goederen in feite voor niks weg te geven. Ze gaan hun geld wel een keer uitgeven. China wordt natuurlijk uiteindelijk wel een grote ‘business opportunity’. Nu exporteren ze veel meer dan ze importeren, maar daar gaan ze ook niet eeuwig mee door. Dat zou in feite betekenen dat je het gratis weggeeft en ze zullen wel een keer ontdekken dat dat niet zinnig is. Friedman heeft ooit gezegd dat we alleen Ik zie dus ook sociaal economisch maar exporteren om daarmee importen te kunnen kogezien geen reden voor echte pen. Daar zit natuurlijk een wijsheid in en dat zal ook in China een keer doorkomen. Ze gaan echt een keer ‘systemic change’. omzwaaien. En dan gaan hun bestedingen even hard groeien als nu hun output en kunnen wij er heel veel aan verkopen. Dus China en India bieden uiteindelijk lange termijn mogelijkheden, zijn geen bedreigingen. Laat ik over de specifieke problemen daar heen stappen. Laten we meteen naar de hoofdvraag van de sessie gaan. Je hebt al die patronen geschetst, wat er allemaal mee moet gebeuren. Kunnen we alles wat hier op ons af komt,
34
die globalisering, die milieuproblemen, sociale onevenwichtigheden, kunnen we dat allemaal aan met de huidige organisatievorm van economisch verkeer. Laat ik proberen daar enige precisie in aan te brengen, wat bedoelen we er eigenlijk mee? Allereerst de hoofdkarakteristieken: we gebruiken markten als ‘allocation mechanisms’ in goed Nederlands. De economie gaat over het verdelen van schaarste: wie krijgt wat, er is niet genoeg voor iedereen. Je moet dus op een of andere manier bedenken dat het komt bij de mensen die het ‘t liefste willen hebben, die er het meeste voor over hebben. Dat is waar economie over gaat, dat is eigenlijk alles. Wij gebruiken markten als ‘allocation mechanisms’. Op nationaal niveau spelen overheden daar een belangrijke rol bij. Ze leveren de institutionele infrastructuur die noodzakelijk is voor markteconomie. Markteconomie heeft een overheid nodig. Het hele debat over markt tegen overheid is eigenlijk een heel raar debat. Een markt zonder overheid dat is Rusland in de mid-negentiger jaren, dat kan helemaal niet. Die institutionele infrastructuur is het allerbelangrijkste dat de overheid doet, ze corrigeert onwenselijke marktuitkomsten, het milieu is een bekend voorbeeld. De rekening wordt meestal niet neergelegd bij de vervuiler, nou dan vervuilt ie te veel dat kun je dan via belasting weer terug proberen te koppelen. En een aantal diensten worden door de overheid geleverd, daar hoeven we het vandaag niet over te hebben, dat is niet zo relevant. Apart in het geheel is dat op internationaal niveau die structuren grotendeels niet aanwezig zijn. De markten zijn internationaal maar die institutionele infrastructuur waarvan ik zonet zei, met een zekere air, dat begrijpt iedereen die heb je nodig om een markteconomie goed te kunnen laten draaien, die is er eigenlijk op internationaal niveau niet. En daar moet je coördinatieproblemen afdwingen, allerlei zaken die van belang zijn voor een markteconomie moet je op een andere manier zien te organiseren. Nu zijn er wel uitzonderingen, WTO is een bekend voorbeeld, waar dus wel een internationale infrastructuur aanwezig is om die handel goed te laten verlopen. Dan zou ik zo die regime-vraag willen stellen: kan deze manier van het organiseren van het alloceren van schaarste van het economisch proces, overleven gegeven de problemen die er aan staan te komen? De makkelijkste zijn de economische uitdagingen, puur economische. Markten zijn spectaculair succesvol geweest als allocatiemechanismen en als motor van innovatie. Innovatie is waar we rijk van worden. Als je kijkt waarom wij nu rijker zijn dan twee eeuwen geleden, dan heeft dat heel weinig te maken met meer mensen en heel weinig te maken met meer kapitaal en heel erg veel met innovatie. En daar zijn markteconomieën heel erg goed in gebleken. Grosso modo hebben overheden het eigenlijk best goed gedaan met een beetje de harde kanten van die markteconomie afhalen. De economie zag er 150 jaar geleden een stuk onvriendelijker uit dan nu. De problemen die er zijn, en dat zijn dan vooral die transitieproblemen, sectoren die ineens hun competitive edge kwijtraken, arbeiders die de verkeerde skills hebben en ga zo maar door, zijn grotendeels problemen die zich op nationaal niveau afspelen, niet op internationaal niveau. En dat betekent dat puur vanuit economisch oogpunt gezien ik het gebrek aan internationale institutionele infrastructuur niet zo’n probleem vind. En zelfs als er internationale institutionele infrastructuur nodig zou zijn is er echt wel hoop binnen het bestaande systeem, kijk maar naar bijvoorbeeld de WTO, de ondanks alle problemen zeer succesvolle internationale handelsorganisatie. De markt, als het orde-
35
ningsprincipe van economisch verkeer, heeft z’n examen met vlag en wimpel afgelegd. Daar hoeft niet veel aan te veranderen. En de overheid is tot nog toe redelijk succesvol gebleken om dat sociaal allemaal wat acceptabel te houden. ‘Social injustice’, gaf ik al aan, ‘inequality between nations’ is wel een probleem dat groot is. Daarom geven we een procent van ons nationaal product aan ontwikkelingshulp. Maar het is een probleem dat heel erg snel kleiner aan het worden is. Waarmee het nog steeds niet klein is maar wel kleiner. Afrika is en blijft het grote probleem, maar Afrika’s problemen hebben te maken met excessieve corruptie, intern geweld, dat zijn allemaal zaken die je via internationale overlegorganen niet oplost. ‘Rising inequality within nations’, dat is er wel, maar ik zie geen andere structuur waarmee het veel beter kan. De markt met een bijschavende overheid heeft het uiteindelijk niet zo gek gedaan. Zelfs het zogenaamd ‘communistische’ China volgt in feite ook dat model. Eigenlijk denk ik dat als we kijken naar West-Europa, Amerika, dat model redelijk succesvol is gebleken. Ik zie Gaat dat snel genoeg gebeuren, gaat dus ook sociaal economisch gezien geen reden voor dat prijsmechanisme op tijd werken echte ‘systemic change’. om die ‘global warming’ problematiek Hebben we een ander regime nodig in de zin van een halt toe te roepen? moet het hele economische proces anders georganiseerd worden? Bij het mileu liggen de grootste problemen, en daarmee wil ik afronden. Laat ik beginnen met het weer wat tegendraads te stellen, het merendeel van de milieuproblemen is eigenlijk niet echt moeilijk op te lossen. De overgrote meerderheid van vervuilende dingen die je niet wilt zien, vervuilende troep, die hebben een wat we noemen bell-shaped correlatie met per capita inkomen. Dat wil zeggen dat als je heel erg arm bent dan vervuil je niet zoveel want je doet niks. Ga je rijker worden dan begin je rotzooi ervan te maken, kijk naar vooral China meer nog dan India. India houdt z’n eigen ‘manufacturing sector’ klein door excessieve regulatie, vandaar dat het in China vuiler wordt dan India. Op een gegeven moment word je rijker; en ben je rijk genoeg, dan krijgen mensen er genoeg van zichzelf te vergiftigen en dan beginnen ze maatregelen te nemen om daar iets aan te doen. Zo zie je dat bij ons in de vijftiger jaren de Rijn min of meer dood was maar nu weer schoon is. Die relatie wil niet zeggen dat er geen milieubeleid nodig is, maar juist dat mensen na een gegeven rijkdom gehaald te hebben bereid zijn dat mileubeleid te voeren, bereid zijn voor milieumaatregelen te betalen. Die relatie houdt redelijk goed voor vervuilende zaken waarin negatieve effecten binnen de eigen grenzen vallen. Wanneer mensen zichzelf vergiftigen, dan houden ze wel een keer daarmee op. Je buurman vergiftigen dat vinden ze kennelijk een stuk minder erg. Kijk bijvoorbeeld naar het milieu in de communistische maatschappij, dat was werkelijk verschrikkelijk. Ik was hoofd-econoom voor Oost-Europa in ‘89 dus ik ben daar middenin gedoken met de Wereldbank en je wist werkelijk niet wat je tegenkwam. Verwachte levensduur in Oost-Duitsland was ongeveer 20 jaar minder dan de verwachte levensduur in West-Duitsland. In China zie je nu, zeer hoopgevend, sociaal protest komen. De Chinezen beginnen er ook genoeg van te krijgen zichzelf te vergiftigen en de leiders maken zich voldoende zorgen over
36
onrust om daar iets aan te gaan doen. Waar dat misgaat, dit zelfreinigend mechanisme, is bij cross-border pollution. Dan hebben we het over het gat in de ozonlaag, zure regen en vooral ‘global warming’. Daar zullen we dus moeten kijken, kunnen we daarmee door met de huidige structuur of zal er iets moeten veranderen om dit aan te pakken. Zoals een van de vraagstellers al zei: krijgen we de tijd om al die mooie dingen te bedenken of gaan we de zaak met ‘global warming’ de mist in helpen? Allereerst zure regen en ozongat zijn ‘cross-border environmental problems’ waar vooruitgang geboekt wordt. Zure regen is nu een veel en veel kleiner probleem dan we tien jaar geleden dachten dat het zou worden. Je hoort niks meer over die verzurende bossen in het Zwarte Woud. Dat blijkt men toch redelijk aangepakt te hebben. Ik wil niet zeggen dat het probleem klein was, maar dat men er adequaat op gereageerd heeft. Dat kan dus kennelijk binnen de huidige politiek economische structuren. Toch denk ik dat ‘global warming’ een veel groter probleem is gewoonweg omdat het een groter milieuprobleem is en veel ingrijpender maatregelen vereist. Het is direct gerelateerd aan ons ‘total fossil’ energiegebruik, in al onze economische activiteiten. Het is niet een kwestie van ander spul in die spuitbusjes stoppen. Nou zijn er technologische ‘breakthroughs’, we hebben net een fascinerend verhaal gehoord waarin we zeiden we hoeven niet eens te wachten op ‘technological breaktroughs’, de ‘clean coal technology’, ‘CO2-capture’, waterstofeconomie, nieuwe benaderingen van nuclear waste. Ik heb fysici horen dromen over ‘nuclear fission reactors’ gebruiken als verbrandingsovens van ‘nuclear waste’. Allemaal prachtig spul. Maar we hebben net een mooi verhaal gehoord dat je met betrekkelijk eenvoudige, eigenlijk al bestaande technologie ook al een heel eind kan komen. Dat zijn allemaal dingen waar mensen nu hun schouders over ophalen. In de zeventiger jaren werden trouwens precies diezelfde verhalen verteld over warmtepompen en windmolens en onderwater schoepen en God mag weten wat. Dat is allemaal een kwestie van prijzen. Als de olie maar duur genoeg wordt, dan gaan ze dat doen. Als die prijzen van fossiele brandstoffen maar hoog genoeg worden, dan loopt dat wel. Maar de vraag is, precies de vraag die vanuit het gehoor gesteld werd, dat is de kritieke vraag vind ik, gaat dat snel genoeg gebeuren, gaat dat prijsmechanisme op tijd werken om die ‘global warming’ problematiek een halt toe te roepen? Ik weet niet wie dat vroeg, maar dat was mijns inziens de kernvraag. Het korte antwoord daarop is: als we daar niets aan doen, dan is het antwoord nee. Dat gaat niet zo, omdat die prikkels niet in die prijzen verwerkt worden. De schade die het gebruik van fossiele brandstoffen levert aan milieu doordat het CO2-effecten heeft, dat slaat bij iedereen neer, maar niet exclusief bij de gebruiker van energie. Dat is een klassiek voorbeeld van externe effecten, van kosten die niet worden meegenomen in de prijs. Dus als je dan alleen maar op een prijsmechanisme vertrouwt, dan is het antwoord op uw vraag heel simpel: nee dat gaat te laat gebeuren en dat is behoorlijk onaangenaam want het zijn bijna onomkeerbare processen. CO2 die eenmaal in de lucht zit, in overmaat, die krijg je er in geen eeuwen meer uit. Kortom, er moet wel nu iets gebeuren. De grote vraag is kunnen wij dat? Ik denk eerlijk gezegd dat je daar best gematigd optimistisch over mag zijn. We zijn begonnen binnen Europa, dat is al een heel grote stap, met een ‘emission trading’ systeem. Daar zijn allerlei kinderziektes bij, ze hebben er
37
onhandige dingen bij gedaan, opties die op het verkeerde moment uitlopen dan kom je ineens op gekke prijzen uit, dat zijn allemaal kinderziektes. Ik denk dat als je kijkt naar vergelijkbare systemen die op een kleinere schaal worden gebruikt in de Verenigde Staten, voor zwavel dioxide geloof ik maar dat is ook een zure regen probleem, dat werkt uitstekend. Verhandelbare emissierechten hebben het grote voordeel dat ze het marktmechanisme gebruiken, dat wil zeggen dat je waar het ‘t goedkoopste is, ook het eerste ingrijpt. En het heeft een voordeel boven belastingmaatregelen omdat je gewoon zeker weet dat het resultaat bereikt gaat worden. Van belastingmaatregelen moet je maar afwachten hoe goed die werken, met een verhandelsysteem dwing je het gewoon af. Dit is de reductie die je gaat halen en dan zien we wel welke prijs er uitkomt en die je dan via het marktmechanisme gaat implementeren. Dat is natuurlijk de grote kracht van het systeem. Er zijn ook problemen bij. Hoe monitor je het? Het heeft natuurlijk geen zin als mensen vervolgens toch die troep de lucht insturen. En ‘free rider issues’, een land dat zegt, Amerika, ik teken dat protocol niet, doen jullie het maar eerst. Zoals altijd bij dit soort free-rider problemen, dan valt de coalitie uiteen en dan gaat het fout. Er zijn wel hoopvolle signalen. Ik denk dat in de Verenigde Staten we na november volgend jaar een veel verantwoordelijker president zullen hebben dan we nu hebben. De democratische kandidaten in de Verenigde Staten vallen over elkaar heen om maar te laten zien wie er de meest milieubewuste kandidaat is. De kans is dus redelijk groot dat in elk geval de Verenigde Staten een veel verstandiger beleid zal gaan voeren. Ik kom net terug uit China en ook daar is men zich zeer bewust van de schadelijke gevolgen van ‘global warming’. Ze hebben natuurlijk problemen, zoals al een aantal malen aangegeven is, het zijn meestal de armere landen die de hardste klappen gaan krijgen. Van Nederland is niet eens zo duidelijk dat het negatief gaat worden, wij gaan hier een mooi wijngroeiend land worden. Maar in China zijn de gevolgen van optrekken van woestijnen nu al te zien en daar maken ze zich heel erg serieus zorgen over. China is best bereid om daar serieus aan mee te werken. Maar er spelen twee problemen, een daarvan is eerder ook al aan de orde gekomen, die opgelost zullen moeten worden. Mijns inziens kunnen die opgelost worden zonder een dramatisch herarrangement in de internationale economische Een voorstel om een fonds op te orde, alleen, je hebt wel fantasierijke politici nodig en dat is natuurlijk wel even een vraagpunt. richten . . . , zou een heel redelijke oplossing zijn. Wat zijn die twee grote problemen? Die hebben eigenlijk te maken met het feit dat de meeste ‘manmade’ CO2 die nu in de lucht zit er door ons is ingestopt. Dat is in de Verenigde Staten en West-Europa gebeurd. Wij zijn natuurlijk de grootste contribuanten geweest van de ellende voor zover die er tot nog toe is. Maar in de toekomst worden de grootste contributors China en India. En dat geeft een conflict als wij allemaal gaan werken op een systeem zoals Kyoto, dat wil zeggen iedereen moet een redelijke stap terug doen. Dan is het terecht zoals vanuit India gezegd wordt, dan bevriezen we de CO2 per capita niveaus in de Verenigde Staten en West-Europa, een vier-vijf maal hoger niveau dan India en China en waarom moeten zij dus in feite, gemeten naar het niveau dat zij ook willen bereiken namelijk ons inkomstenniveau, een veel grotere aanpassing leveren dan wel
38
inkomsten laten lopen dan wij? Eerlijk gezegd moet ik zeggen dat ik beide bezwaren, zowel de Chinese bezwaren over de legacy-costs en de Indiase bezwaren over de oneerlijkheid van de bevroren CO2 per capita doelstelling volkomen terecht vind. Maar daar is iets aan te doen. ‘Emission rights trading’ kan uitstekend omgaan met een efficiënte allocatie van de toekomstige veranderingen in CO2-uitstoot. Maar het gaat heel slecht om met wat je doet met die lasten van het verleden. Het feit dat wij dat allemaal gedaan hebben terwijl die Chinezen zich nu allerlei hoge kosten moeten veroorloven. China heeft daar een voorstel voor gedaan wat mijns inziens een heel goed voorstel is, het gaat daar niet, lijkt me, om gratis overdracht van technologie. Daar gaf de heer Van Wijk al van aan: het is niet helemaal duidelijk wie aan wie technologie moet geven. Maar het heeft wel gewoon puur met inkomen, met kosten te maken, met geld. Een voorstel om een fonds op te richten, groot, serieuze bedragen, te vullen vanuit de koffers van de Nederlandse, Duitse en Amerikaanse belastingbetaler die daarmee de kosten van CO2-reductie in China en India verlaagt, zou een hele redelijke oplossing zijn voor het probleem dat wij driekwart van het probleem dat nu bestaat veroorzaakt hebben, en zij de helft van het probleem, van de vergroting van het probleem, in de toekomst zullen gaan veroorzaken. Zo krijgen wij onze eigen vervuiling uit het verleden niet gratis, wat wanneer we het ETS-systeem gewoon zouden verspreiden over de hele wereld wel zou gebeuren. Dat zou een duidelijk onredelijke allocatie van kosten zijn. Zo’n fonds geeft een kans om onredelijkheden uit het verleden recht te trekken. Ik denk ook dat je realistisch zal moeten zijn in de doelstellingen. Dat je op een heel lange termijn, dan hebben we het niet over 2012 of 2015 maar over 2050 of nog verder, toe moet gaan naar CO2 per capita niveaus die dan gelijk liggen in wat nu in ontwikkelde en onontwikkelde landen zijn. Dat betekent dus dat wij verder omlaag zullen moeten en zij verder omhoog zullen moeten kunnen. Anders denk ik niet dat je een politieke consensus achter een wereldwijd handelssysteem kan krijgen. Maar dit zijn afspraken die je kan maken binnen de bestaande economische orde. Kortom, de milieuproblematiek, globalisering, de sociale problemen, worden dat drivers for systemic change? Moeten we onze economie nationaal en internationaal anders inrichten dan we nu doen? Ik denk dat globalisering leidt tot hogere groei, tot meer rijkdom, mensen kunnen een beter leven hebben dan ze zonder die globalisering kunnen hebben. Armoede, het kan allemaal politieke gevolgen op nationaal niveau hebben, maar daar hebben we een politieke organisatie voor, daar is geen mismatch. Maar op mondiaal niveau wordt de armoede problematiek aangepakt. Globalisering zelf is ook niet echt een milieuprobleem. Er zijn wel milieuproblemen, vooral CO2, dat is duidelijk het allergrootste milieuprobleem. We weten er een heleboel niet over, maar we weten wel dat het serieus is en wachten kon wel eens een heel dure strategie zijn, want als het er eenmaal inzit krijg je het er niet meer uit. Dus je zult iets moeten doen. Maar die problemen die er zijn, die vooruitgang met een ‘global trading system’ nu in de weg staan, die zijn oplosbaar. Een fonds en een redelijke verdeling van ‘ultimate targets’ die kunnen de bezwaren van China en India denk ik meenemen en hen aan boord krijgen dan heb je het wel zo’n beetje, met Amerika erbij.
39
Er zal wel een andere public policy nodig zijn. De wereld is onzekerder. Wat onze politici in Den Haag zo graag willen en in innovatieplatformen zeggen: die sector gaat het worden, sleutelgebieden, daar moet je, dat zeggen wij economen al heel lang, maar nou moet je er echt een keer mee ophouden, in een wereld naar globalisering is zoveel onzekerheid, je weet gewoon zeker dat wat je kiest fout zal zijn. Het is een kwestie van wachten tot het fout is. Dat is een schadelijke en innovatieremmende benadering. En de overheid in Nederland is denk ik de grootste rem op innovatie, speciaal het actieve innovatiebeleid. Investeringen in educatie zijn wel extreem belangrijk. Waarom zijn wij rijk? We zijn rijk omdat we een hoogopgeleide bevolking hebben, verder niet. Arbeidsmarktflexibiliteit en dan die legacy-problemen bij ‘global warming’ daar zal een oplossing voor moeten komen. Vooralsnog zie je ze niet eens op de agenda. Men heeft het nog niet herkend. China heeft het nu op de agenda gezet en ik hoop dat het daar blijft. Laatste zin: major challenges ahead maar ik denk dat het systeem zoals we het nu hebben het aan kan. Het vereist politieke wil en dan kun je zeggen daar ligt net het probleem. Jawel, maar als dat het probleem is dan krijg je die ‘systemic change’ die het dan wel zou kunnen oplossen ook niet. Dus we zullen denk ik moeten roeien met de riemen die we hebben. Ik ben daar uiteindelijk toch wel optimistisch over. Vraag: Een vraag over het milieu. U praat vooral over verontreiniging, maar niet over schaarste. De economie gaat over schaarste en nu hebben wij bij het milieu een grote schaarste één voorbeeld: vers water in de toekomst, zoet water. Vraag: Ik wou daar op aansluiten en ook de voedselvoorziening als probleem noemen. Überhaupt resources, dus het is niet alleen global warming, maar ook water- en voedselvoorziening en materialen en de voorraden die wij ter beschikking hebben. Is het dan niet zo dat er toch een vierde regime moet komen met een andere economische maatstaf dan economische groei. U noemde er een dat is levensverwachting. Is levensverwachting of de groei in levensverwachting, van LVW, niet een betere maatstaf voor het vierde regime dan economische groei, dan GDP. Sweder van Wijnbergen: We gaan een nieuwe ranking van landen krijgen wie het langste blijft leven en dan staat Japan bovenaan trouwens. Eerste vraag, ja u hebt gelijk. Ik heb met opzet niet over schaarste problemen gesproken. U hoorde al van een van de vorige sprekers dat hij denkt dat een van de grootste schaarste problemen, namelijk fossiele brandstoffen, daar kom je wel uit. Hij heeft een hele serie mogelijkheden geschetst. Technologisch is het geen probleem. De meeste van al die mogelijkheden waren thans tot voor kort met de huidige prijzen economisch niet echt zinnig. Daarom namen de mensen ze niet aan. Ondertussen is mede dankzij ECONCERN’s inventiviteit misschien dat al aan het veranderen. Maar in elk geval, hoe hoger de prijs van fossiele brandstoffen, hoe makkelijker mensen aan alternatieven zullen gaan denken. Eerlijk gezegd is dat eigenlijk een voorbeeld van iets wat uitlegt waarom ik mij er niet zo mee bezig heb gehouden. Kijk,
40
schaarste toedelen zijn wij best goed in, als de overheid maar niet in de weg gaat staan en ook bereid is te beprijzen. Als wij een prijs zetten op schoon water, dan mag je er vanuit gaan dat wij er beter mee om zullen gaan en die schaarste ook wel mee zal vallen. Kijk naar onze wegen. Wij hebben een schaarste, kijk wat er gebeurt als iemand een keer zegt misschien moet je dat schaarse product, namelijk wegenruimte op filetijden, misschien moet je daar eens een prijskaartje aan verbinden. Nou, de hemel is te klein, te laag. Maar dat is duidelijk de oplossing waar je naartoe moet gaan. Je ziet aan Singapore en Londen dat ‘t ook werkt. En dan is er nog wel wat te noemen, zoals de voedselproductie. Als er iets duidelijk is, dan is ‘t voedselschaarste. Het heeft niets te maken met de aanwezigheid van te weinig voedsel, maar alles te maken met dat mensen door hongersnoden niet de ‘purchasing power’ hebben om dat voedsel te kopen. Het is een ‘asset’ probleem, een armoedeprobleem, en niet een schaarste aan voedsel probleem. Nobelprijswinnaar Amartya Sen heeft daar zijn hele leven lang over gepubliceerd. Kortom, de economie kan redelijk goed omgaan met schaarste problemen als de overheid het de economie maar laat doen. Moeten wij naar een andere maatstaf van welzijn? Wat betekent het eigenlijk? Moeten we GDP niet meer als maatstaf gebruiken, maar ‘life expectancy’ als maatstaf? Maatstaf voor wat? Wie legt die maatstaf aan? Ik kan dat niet helemaal volgen. Wat precies die vraag is en waarom, wat zou ‘t betekenen. We weten dat verwachte levensduur omhoog gaat, maar dat de kwaliteit van leven toch ook wel meetelt en dat heeft nu weer met economische groei te maken. Het grotere probleem is, denk ik, dat het nationaal product zoals wij dat meten, een hoop dingen niet meeneemt die je wel zou willen meenemen, wil je een efficiënte oplossing van al die schaarste problemen krijgen. Het grote voorbeeld staat al sinds Paul Samuelson in 1948 in elk economieboek: het milieu. Wij gaan natuurlijk verkeerd om met milieu, omdat wij de schaarste problemen niet in prijzen vertalen. Dat begint langzamerhand wel gedaan te worden omdat het toch wel erg zichtbaar is wat er gebeurt als je dat uit de hand laat lopen. Kijk maar, we hebben net een maand in China rondgereisd en je wilt niet in de buurt komen van welk water dan ook. Als je er alleen al naar kijkt ga je dood, maar dat weten Chinezen ook. Als de vervuiler de maatschappelijke kosten van de vervuiling moet betalen, heb je een kans dat het economisch mechanisme ook daar redelijk mee omgaat. ‘Global warming’ is de moeilijkste van alle, omdat dat een ‘cross-border’ probleem is. En daar heb je dus echt een internationaal iets voor nodig. Een internationale ‘carbon tax’ vind ik om allerlei redenen geen goed idee. A: je krijgt het werkelijk nooit rond. Maar B: misschien belangrijker, het is veel te lastig om hem zo af te stellen dat hij ook werkelijk het resultaat haalt. En wat dat betreft is een ‘emission right trading system’ natuurlijk prachtig. Daar kun je dat absoluut wel, dat zorgt vanzelf wel voor de goede prijs, want je legt gewoon die cap neer en dan gaat de markt vanzelf wel vertellen wat het waard is. En dan wordt het de moeite waard om al die dingen waar meneer Van Wijk het over had ook te doen. Want daarmee koop je die emissierechten uit. Dus ik denk dat die problemen op te lossen zijn wanneer we ze op politiek niveau als zodanig als problemen herkennen en we met een goed gebruik van economische instrumenten aan kunnen pakken, en met een slecht gebruik van economische instrumenten laten verergeren.
41
42
De zon in het water zien schijnen – zal het vierde regime een keuze kunnen zijn?
– Paul Schnabel – Directeur Sociaal en Cultureel Planbureau Naar een sociaal-ecologisch regime van duurzaamheid
E
en bekentenis om te beginnen. Ik houd niet van science fiction. Het is te vaak ‘bad science’ en ‘even worse fiction’, maar het belangrijkste bezwaar is toch wel dat het vrijwel nooit serieus poogt ‘social science’ van de toekomst te zijn. Niet toevallig ligt het beginpunt van de veronderstelde toekomst vaak na een bijna allesvernietigende ramp, een definitieve breuk met het verleden, dat hoogstens symbolisch nog in de vorm van een spookstad vol ruïnes aanwezig is. Verder is alles totaal anders dan vroeger en het andere is bij voorkeur ook totalitair van karakter. Als het een toekomst is met een superieure technologie, is het regime onzichtbaar en onontkoombaar, terwijl bij een terugval in de ontwikkeling het dagelijks leven door geweld en willekeur beheerst wordt. De sociale wereld zit fundamenteel toch anders in elkaar. Er is veel meer continuïteit en tegelijkertijd lukt het minder alles onder controle te brengen en te houden. Het meest opvallende is juist de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige: de ‘andere’ tijden zijn altijd ook de ‘onze’ en het nieuwe vervangt lang niet altijd het oude. Dat is ook zichtbaar in de geschiedenis van de vier regimes die Goudsblom beschrijft. De drie al langer bestaande regimes, gesymboliseerd in respectievelijk het vuur, de akker en de machine, bestaan na, naast en in elkaar. Zonder vuur geen machine, maar de machine is niet het einde van het vuur, zelfs niet in zijn meest primaire vorm. Wij zijn gefascineerd door vuur en dat doet ons zonder enige noodzaak en in het bezit van een magnetron, spaarlampen en centrale verwarming toch verlangen naar het licht van kaarsen, de warmte van het haardvuur en het geroosterde vlees van de barbecue. Ook in een sterk geïndustrialiseerde wereld kunnen wij niet leven zonder agrarische activiteit, maar al weten wij dat ons voedsel op een andere manier geproduceerd wordt dan vroeger, de idylle van het kleine boerenbedrijf willen we toch niet opgeven. Wie hobbykippen houdt, heeft geen andere of meer kippen dan een boer op de Filippijnen, alleen de betekenis die de kippen voor de eigenaar hebben, is anders geworden. Mensen veranderen, maar dat gaat evolutionair veel langzamer dan samenlevingen veranderen en die veranderen weer langzamer dan de technologie waar zij zich van bedienen. De verschillende regimes, die Goudsblom onderscheidt, zijn het gevolg van de lange en langzame doorwerking in het samenleven en de samenleving van fundamentele veranderingen in de technologie. De doorwerking gebeurt niet overal op dezelfde manier, in hetzelfde tempo of in dezelfde tijd. Hoog in de bergen van Nepal – ik was er onlangs - leven mensen nog maar net onder het tweede regime, maar ze weten wel degelijk wat de verworvenheden van het derde regime zijn. Ze verbouwen net voldoende
43
rijst en graan voor hun eigen gezin en ze hebben zelf op het gebied van energie niet veel meer dan een open vuurtje in hun lemen hut, maar ze weten van het bestaan van auto’s en elektriciteit. Als ze uit de bergen naar de stad gaan, maken ze daar ook als vanzelfsprekend gebruik van. Wij gaan naar hun dorpen in de bergen om zonder het ooit zelf te hebben kunnen weten in ieder geval toch even te voelen hoe het vroeger was – en ook nu nog dus op veel plekken in de wereld. In de geschiedenis van de mensheid hoort Egypte tot de eerste landen met een zo gemakkelijk verworven en zo groot agrarisch surplus, dat het tweede regime zich daar duizenden jaren geleden groots en georganiseerd kon ontvouwen. Van de wereld van de farao’s resteren indrukwekkende ruïnes, maar een groot deel van de Egyptische bevolking leeft nog steeds zoals hun voorvaderen twee-tot vierduizend jaar geleden. Het regime van de machine en de industriële productiewijze heeft hen nog niet bereikt. Wie nu spreekt over de overgang van het derde naar het vierde regime, van de industriële productiewijze naar een duurzame omgang met de natuur, moet zich steeds realiseren dat er nog kleine delen van de wereld zijn, waar het eerste regime nog de toekomst bepaalt, en dat een heel groot deel van de wereld nog geheel in het teken van het tweede regime staat. Landen die zich nu heel snel ontwikkelen, zoals China en India, maar ook Thailand, Vietnam en Indonesië , bevinden zich in de eerste fasen van het industriële regime. Het vierde regime is eigenlijk alleen in de hoogontwikkelde landen van het Westen - inclusief Japan en Australië - een toekomstperspectief, dat als zowel wenselijk als noodzakelijk wordt beschouwd. De ontwikkelingen in vooral Azië, maar ook in de vroegere landen van het Oostblok en in Zuid-Amerika kunnen niet los gezien worden van, zijn zelfs mede aanleiding voor de veranderingen die nu in het Westen plaats moeten vinden. Beter gezegd, landen als China en India zijn er eerst in korte tijd in geslaagd agrarisch succesvol te worden (geen hongersnoden meer) en kunnen nu op basis daarvan met 40% van de wereldbevolking binnen hun grenzen industrieel een ongekend potentieel ontwikkelen. Dat heeft in korte tijd de druk op het milieu sterk verhoogd en de vraag op de markten van energie en grondstoffen zo doen toenemen, dat het aanbod daar niet meer voldoende in kan voorzien. Niet voor hen, niet voor ons en niet voor alle anderen, die minder mogelijkheden hebben om forse prijsstijgingen voor vitale producten te kunnen accepteren. De wens is de vader van de gedachte Achter de gedachte aan de komst of de vestiging van een vierde regime met een meer sociaal-ecologisch karakter gaat een veronderstelling schuil, die ook een wens inhoudt. Het nieuwe regime vraagt niet alleen om de instelling van een soort wereldregering, al was het maar om tot een rechtvaardigere verdeling van het gebruik van de hulpbronnen en van het misbruik van het milieu te komen, maar zou ook door een geleide en vrijwillige overgang tot stand moeten worden gebracht. Dat betekent in ieder geval dat die regimes die we al kennen ook binnen het kader van het vierde regime gebracht moeten worden en dat de verschillende sociale instituties en instanties, inclusief de nationale
44
overheden, die uit de regimes zijn voortgekomen, plaats zullen moeten maken voor nieuwe vormen van maatschappelijke organisatie en taakverdeling. Is dat realistisch? Tot nu toe hebben de economisch hoogst ontwikkelde samenlevingen nog nooit vrijwillig een stap terug gedaan in de mate van comfort, welvaart en luxe die men nastreefde. De grens werd altijd daar getrokken, waar men zich toch al bevond, hoogstens, maar vergeefs, wilde men de grens voor anderen op een lager niveau van ontwikkeling trekken. Technologische vooruitgang, die een spaarzamer verbruik van in principe schaarse grondstoffen mogelijk maakte, werd ook heel gemakkelijk en heel paradoxaal in juist dat effect weer ongedaan gemaakt in een voortzetting van de eigen verwenning en het eigen gemak. Wie spaarlampen indraaide, liet het licht branden en zuinigere verbrandingsmotoren leidden tot zwaardere motorisering van auto’s, die ook steeds meer voorzien zijn van air conditioning die ook weer energie kost. Vijftig jaar geleden had 4% van de Nederlandse huizen centrale verwarming, nu is dat bijna honderd procent. Nog vinden wij de Amerikanen overdreven met hun huizen met drie badkamers, een zwembad en een garage voor vier auto’s. We naderen hen echter al dicht, twee badkamers is al geen uitzondering meer en twee auto’s staan er al bij 20% van de Nederlandse huishoudens voor de deur. Openbaar vervoer is allang geen alternatief meer voor de auto, meer dan driekwart van de kilometers die wij afleggen, zitten we in de eigen auto. De praktijk van het milieubesef is opvallend kleinschalig. Scheiding van afval en hergebruik van simpel materiaal, dat is het wel zo’n beetje. Ooit zag ik in de taxfree-shop op het vliegveld van Curaçao een Schotse mevrouw een plastic tasje weigeren voor haar met drie dollar korting gekochte fles Schotse whisky. Een mooi gebaar, maar voor het milieu nutteloos, want uiteindelijk deed ze niets anders dan de fles naar Glasgow terugvliegen die eerst voor haar uit Glasgow naar Willemstad was gebracht. Een plastic tasje meer of minder maakt dan geen verschil meer. Op microniveau begint de urgentie van de problematiek van schaarste en duurzaamheid nu wel geleidelijk sterker gevoeld te worden. De snelle stijging van de prijs van brandstof, meer nog dan van voedsel - althans in het Westen is dat zo -, laat er weinig twijfel meer over bestaan dat hetzelfde steeds duurder zal worden omdat meer mensen gebruiker worden van een voorraad die snel kleiner wordt. Op mesoniveau is zeker in Nederland het gevoel kwetsbaar te zijn echter eerder minder dan meer geworden. Er zijn nauwelijks nog zichtbaar vervuilende industrieën, de rivieren en de lucht zijn schoon en het sterk gegroeide autopark vervuilt aanzienlijk minder dan de auto’s van een generatie geleden. Niettemin is er nog geen sprake van dat op macroniveau de uitstoot van CO2 minder wordt, integendeel zelfs. Het besef van wat er op een schaal groter dan de eigen omgeving of het eigen land aan de gang is, heeft in Nederland pas door Al Gore en zijn ‘An inconvenient truth’ enigszins vaste voet aan de grond gekregen. Dat de levensstijl van Al Gore zelf in alle opzichten in strijd is met wat hij predikt, doet daar niet veel aan af, maar laat opnieuw zien, dat ook de boodschapper van het slechte nieuws op zijn eigen agenda aan andere en meer particuliere verlangens de ruimte geeft. De Nederlandse burger vindt inmiddels in meerderheid (ruim 80%) wel dat de burger ‘milieubewust’
45
moet leven, maar als beleidsprioriteit scoort milieu toch alweer veel minder hoog. In de jaren voor Al Gore kwamen thema’s als ‘milieu’ en ‘broeikaseffect’ al niet hoger dan een tiende plaats op de lijst van maatschappelijke vraagstukken. Daar is niet veel aan veranderd. ‘Fijnstof’ wordt toch eerder als een hinderlijke uitvinding van de ‘Brusselse’ EU-bureaucratie dan als een reëel probleem gezien. Als op de grens van het derde en het vierde regime bij alle besef van noodzaak en wenselijkheid van verandering al relatief weinig bereidheid gevonden wordt tot meer dan kleine aanpassingen in de levensstijl, wat kan men dan verwachten van die grote groep mensen die dankzij het succes van het derde regime voor het eerst van hun leven ieder jaar meer de vruchten van de vooruitgang kunnen proeven? Met tachtig keer zoveel inwoners als Nederland heeft China een nationaal inkomen dat ongeveer vijf maal het Nederlandse is en een autopark dat kleiner is dan dat van Duitsland. Tweederde van de Chinezen heeft nog geen mobiele telefoon, terwijl in Nederland het aantal mobiele telefoons groter is dan het aantal inwoners. Er valt in Azië nog veel in te halen en men is ook absoluut van plan dat te doen. De prijs die daarvoor op langere termijn betaald moet worden, verandert inderdaad pas later in kosten, die door iedereen gedragen zullen moeten worden. China heeft, met name ook door zijn industriële activiteit, de Verenigde Staten inmiddels ingehaald als grootste bron van uitstoot van broeikasgassen: meer dan 8 gigaton CO2-equivalenten, bijna twee keer zoveel als Europa, ruim twee keer zoveel als India en ruim vijf keer zoveel als Brazilië. De totale werelduitstoot zal tot 2040 met zeker nog meer dan de helft toenemen. Waar onder een derde regime nog zoveel winst valt te behalen die anderen al lang binnen hebben, is niet veel bereidheid te verwachten om pas op de plaats te maken op een veel lager niveau van ontwikkeling dan van wie daarboven niet erg bereid is eerst zelf een grote stap terug te doen. Van een vreedzame overgang naar een sociaal-ecologisch regime met een soort wereldregering moet men zich dan ook geen al te grote voorstellingen maken. Geen snelle alternatieven en geen ideale oplossingen Ook in Nederland is het draagvlak voor een aanpak van de milieuproblemen niet bijster groot. In tegenstelling tot wat Nederlanders graag van zichzelf denken, zijn wij zelfs als het zonder extra kosten kan, minder dan de buurlanden geneigd pogingen te steunen die kunnen leiden tot een reductie van CO2 door energiebesparing of bij de electriciteitsopwekking. Volgens de Tweede Duurzaamheidsverkenning (2008) van het Milieu-en Natuurplanbureau wordt het draagvlak nog kleiner wanneer de reductie met een heffing gepaard gaat en dus in de portemonnee gevoeld wordt. Overigens is er ook dan nog een meerderheid van de bevolking (64%) voor te vinden, maar van een overgrote meerderheid (84%), zoals in Duitsland, is toch geen sprake. In het kader van het denken over de komst of de introductie van een vierde regime gaat het om meerdere problemen tegelijkertijd. Allereerst is er natuurlijk het probleem van de uitstoot van broeikasgassen met als inmiddels vrijwel zeker gevolg een door mensen
46
niet meer terug te draaien verandering van het klimaat op de wereld. De uitstoot neemt niet af, zoals wenselijk zou zijn, maar juist nog toe. Het tweede probleem wordt gevormd door de snelle stijging van de behoefte aan brandstoffen, waarin hoofdzakelijk voorzien moet worden door de verdere exploitatie en uitputting van de fossiele voorraden, die bij gebruik ook weer voor een versterking van het broeikaseffect zorgen. Op dit moment kan niet voldoende voorzien worden in de behoefte aan brandstof voor energie en dat zal in de komende jaren alleen nog maar erger worden. De eerste grootschaligere pogingen om met biobrandstoffen de CO2-uitstoot en de schaarste tegelijk te verminderen, hebben in de armere landen al tot een onhoudbare prijsstijging van basisvoedsel geleid. Biobrandstoffen van de tweede generatie, die niet meer bestaan uit voor voedsel geschikte producten, zijn er nog nauwelijks en zullen pas over vijf tot tien jaar een reële bijdrage aan de energieverzorging kunnen leveren. Het derde probleem is dat op de langere termijn mogelijk wel alternatieven voor de fossiele brandstoffen beschikbaar zullen komen, maar dat dit zeker niet zo tijdig zal zijn dat de overgang van fossiel naar alternatief pijnloos zal kunnen gebeuren. Steenkool is er nog genoeg voor een heel millennium, maar de olievoorraden raken in deze eeuw nog op en voor het Nederlandse gas zal dat al binnen 20 tot 30 jaar het geval zijn. De tijd dringt en de toestand is dringend en zoals het in de nieuwste Shell-scenarios (2008) heet, we zullen na ‘TINA’ (There Is No Alternative) nu ook ‘TANIA ‘ moeten accepteren: ‘There Are No Ideal Answers’. Dit vraagt toch om wat nadere toelichting. Regelmatig wordt gesuggereerd dat zonlicht, wind, biomassa en waterstof nu al rijp zijn om ingezet te worden als vervanging van de fossiele brandstoffen. Dat is niet zo. De productie van de nieuwe energiebronnen is gemiddeld nog erg duur - heel veel duurder dan de productie van gas, steenkool of olie - en vraagt vaak ook zelf veel energie. Dat geldt bijvoorbeeld voor waterstof, dat bovendien moeilijk compact kan worden opgeslagen. Het maken van zonnecellen is nog altijd een kostbaar procedé en windenergie is niet onbeperkt en constant beschikbaar. Hoewel de grote zichtbaarheid van moderne windmolens een belangrijke bijdrage aan de electriciteitslevering suggereert, gaat het in feite maar om een miniem percentage. Het grote windmolenpark voor de kust van Egmond zal per jaar in niet meer dan 0,3% van de Nederlandse electriciteitsbehoefte kunnen voorzien. Een hectare koolzaad levert op jaarbasis net voldoende energie op om een vrachtauto een week te laten rijden. Rijden op pure ethanol is mogelijk, maar voor het Nederlandse personenautobestand (zeven miljoen) zou dat neerkomen op het verbruik van de jaarlijkse voedselbehoefte van ongeveer 80 miljoen mensen. De Verenigde Staten zouden in die termen gedacht al het eten van alle Chinezen nodig hebben om hun auto’s te kunnen laten rijden. Op dit moment wordt 85% van de 400 exajoule energie, die de wereld per jaar verbruikt, geproduceerd uit olie, gas en steenkool. Iets minder dan 10% wordt geleverd door traditionele biomassa, dat wil zeggen door het verbranden van hout en mest, en minder dan 5% door kernenergie, moderne biomassa van de eerste generatie en ‘renewables’ als zonlicht, wind en water. In 2040 zal de energiebehoefte naar verwachting 700 exajoule bedragen, bijna een verdubbeling bij een 40% grotere wereldbevolking. De fossiele brandstoffen zullen dan nog altijd meer dan 80% van de energiebehoefte moeten leveren. ‘There is no alternative’ volgens de Shell-scenario’s. Kernenergie is het enige
47
grootschalige alternatief, maar de voor de bouw van kerncentrales nodige expertise is al voor vele jaren geboekt en ook uranium is niet onbeperkt beschikbaar. Science fiction toch een realistisch toekomstbeeld? Teveel mensen met teveel welvaart, een tekort aan brandstoffen en een tekort aan voedsel, een teveel aan broeikasgassen en een tekort aan alternatieven. Het beeld van een toekomst, die vooral een versterking en dus ook verscherping van de problemen van het heden is, dringt zich op. Het is moeilijk aan de horizon van dit toekomstbeeld iets anders te zien opdoemen dan legers op oorlogspad en mensen op de vlucht. Wanneer essentiële hulpbronnen schaars zijn en zeer ongelijk verdeeld bovendien over de wereld, wordt een internationaal conflict en zelfs een oorlog tussen staten een realistisch perspectief. Wanneer mensen onvoldoende voedsel en niet te vergeten ook drinkwater in hun eigen omgeving hebben, trekken ze naar andere gebieden, waar de situatie in ieder geval nog minder slecht is. Opnieuw doemt het klassieke science fiction-beeld op van de strijd tussen een elite die alles bezit en een hongerende en onderdrukte massa, die geen keus heeft dan te vechten om te overleven. Misschien nu toch een realistischer beeld dan we eerder dachten? Zijn er oplossingen? In de nieuwe Shell-scenario’s voor de energievoorziening in de wereld wordt onderscheid gemaakt tussen ‘Scramble’ en ‘Blueprints’. In ‘Scramble’ wordt de wereld zichtbaar, zoals we die nu kennen. Op de energieschaarste wordt gereageerd met de inzet van de steenkoolvoorraden en pogingen van regeringen bilateraal voor het eigen land de benodigde energie te verwerven. Dat gaat nog goed tot 2020 en dan is het duidelijk dat het bestaande aanbod aan fossiele brandstoffen niet meer in de behoefte kan voorzien. ‘Draconische’ maatregelen zijn nodig en de wereldeconomie komt in een diepe recessie terecht. Het scenario gaat niet zover dat dit ook aanleiding wordt voor een wereldoorlog, maar die conclusie ligt toch voor de hand. ‘Blueprints’ levert een veel positiever beeld van de toekomst op. Onder druk van de energieschaarste en de milieuproblematiek ontstaan er nieuwe coalities in de wereld. Het besef van de noodzaak gezamenlijk te moeten handelen wordt op alle niveaus gevoeld. Het begin ligt bij een effectieve beprijzing en opslag ondergronds van de CO2uitstoot , die er mede toe leidt dat de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen met kracht wordt aangepakt. Om schaarse energie concurrerende landen als China, India, de Verenigde Staten, Japan en de Europese Unie werken daarin samen, met name ook om de overgang naar het gebruik van elektriciteit, ook voor vervoer, op een goede en efficiënte manier tot stand te brengen. Er wordt per hoofd minder energie gebruikt dan nu het geval is, in de VS en Europa zelfs een derde minder dan nu. Het scenario is voorzichtig in het duiden van de politieke verhoudingen in de wereld, maar tussen de regels valt te lezen dat er in onderhandelingen en rekening houdend met het welbegrepen eigenbelang van ieder land en iedere regio toch iets als een ‘sociaal-ecologisch’ regime moet ontstaan, gericht op duurzaamheid. Dat regime moet zowel de handel in CO2emissierechten regelen als leiden tot een veilige opslag van CO2.
48
Het kost mij moeite in zo’n regime te geloven. Zal het gezonde verstand zegevieren en zullen de opkomende industrielanden bereid zijn de stap niet te zetten die de gevestigde industrienaties bereid moeten zijn terug te doen? Ik betwijfel het, maar niettemin, de combinatie van beprijzing van de uitstoot en de ontwikkeling van nieuwe technologie biedt toch een hoopvoller perspectief dan simpelweg de verwachting dat de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen als het ware vanzelf en ook gemakkelijk zal gaan. In de beide Shell-scenario’s wordt de periode tussen 2015 en 2030 als ‘turbulent’ beschreven. Het is niet moeilijk om te zien dat dit precies de periode is dat de verhouding tussen vraag en aanbod in de fossiele brandstoffen fundamenteel verstoord is geraakt, zonder dat de alternatieve energiebronnen al voldoende technologisch en commercieel ontwikkeld zijn. Tijd is de grootste vijand voor de kans op een vierde regime. - Shell Energy Scenarios to 2050 – The Hague, Shell International, 2008 - Shell Global Scenarios to 2025 – London, Shell International, 2005 Vraag: Ik denk dat het er dicht tegenaan zit. Ik wil je niet somberder maken dan je was, maar bij die drie grote problemen heb ik het gevoel dat er een ontbreekt. Met onze enorme bevolkingsdichtheid en dichtheid aan dieren en het reizen denk ik dat we er nog een hebben en dat is grote epidemieën en hoe gaan we proberen die in te dammen, vaccins te regelen. En misschien een stukje optimisme: als de dreiging groot genoeg wordt, dan denk ik dat de bereidheid om samen te werken misschien ook wel groter wordt. Paul Schnabel: Ja, dat is dus een inschatting, dat je hoopt dat dat het geval is. Maar wat ik steeds probeerde duidelijk te maken en dat is misschien toch niet helemaal gelukt, dat laatste punt neem ik dan eerst op, is dat door de verschillen in ontwikkelingsniveau die bereidheid, laat ik zeggen voor de verschillende groepen anders ligt. Wij hebben een ander soort bereidheid om te houden wat we hebben, terwijl andere mensen nog bezig zijn om dat te krijgen wat wij hebben of daar zelfs maar in de buurt van te komen. En dat vind ik echt conflictstof. Want iedereen die altijd onder de indruk is van wat er in China en India gebeurt, is natuurlijk onder de indruk van landen die, om het zo te zeggen, een rijke toekomst voor zich zien weggelegd die ze nog niet hebben. In ieder geval die de bevolking nog niet helemaal heeft. Dus elk jaar wordt het beter, wordt men rijker, wordt men welvarender. En in de Westerse landen merk je dat men vooral bezig is om vast te houden aan wat men heeft. En dat geeft een heel andere dynamiek. En dat vind ik dus iets waar conflictstof inzit. Dan zie ik niet onmiddellijk dat men dan een gemeenschappelijk belang heeft. Want ons gemeenschappelijk belang is in feite, wat mensen wel eens tegen mij zeggen, bent u niet heel bezorgd over wat er in China en India gebeurt? Dan denk ik ja maar in China en India gebeurt nu wat er in de jaren 50 in Nederland gebeurde en daar waren we heel blij mee, dat het steeds beter ging. Ik voel daar dus een spanning in, die ik misschien nog niet helemaal duidelijk heb kunnen maken, die voor mijn gevoel het heel moeilijk maakt om samen te komen.
49
Vraag: Ik denk dus dat, en dat klinkt misschien gek, je soms een dergelijke grote calamiteit nodig hebt om tot dingen te komen. En die andere regimes die zijn ook niet ontstaan omdat een grote groep mensen dacht we gaan van paradigma wisselen, nee het ontstaat en het ontstaat door druk. Paul Schnabel: Een punt wil ik er nog over zeggen. Ik denk dat we wel voorzichtig moeten zijn om rampen, catastrofes gelijk te stellen aan de situatie waarin het eigenlijk om continuïteit gaat. Want als het gaat om de energievoorziening, dan is de catastrofe in feite dat daar niet in voorzien kan worden. En zeker onze samenleving, de Westerse samenleving, die geheel en al gebaseerd is op het idee dat er eigenlijk ongelimiteerd en betaalbaar voor alles energie beschikbaar is. Dat is iets anders dan als er een noodsituatie aan de hand is. Dan slaat men wel de handen ineen. Maar hier wordt het meer van wie kan er het dichtste bij de bron komen en wie zorgt ervoor dat die bron blijft stromen of blijft gaan in de richting die jij wenst. Ik denk toch dat dat een gevaarlijke situatie is eerlijk gezegd. U krijgt mij nog niet om wat dat betreft. Vraag: U heeft het over die paradox in het gedrag van individuele mensen en ik vroeg mij af: gelooft u dan meer in de overheid, in dwangmaatregelen, juridisch ingrijpen of meer in een soort aanmoedigen tot een soort morele omslag? Paul Schnabel: Ik denk dat je ze allemaal nodig hebt. Je ziet natuurlijk wel dat mensen hun gedrag ook wel veranderen, waarbij overigens economische factoren vaak een heel grote rol spelen. Iets kan te duur worden. Met energie is het heel interessant in onze samenleving te zien dat de benzineprijzen een niveau hebben bereikt wat men vroeger voor ondenkbaar zou hebben gehouden en er wordt geen liter benzine minder verkocht tot nu toe. Dat wijst er dus op dat mensen over grote welvaart beschikken en ook heel veel overhebben voor energie. Op een gegeven moment zit daar natuurlijk een grens in. Je ziet dat mensen hun huizen isoleren en allemaal van dat soort dingen gaan doen om toch energie te sparen of in ieder geval de prijs van energie beheersbaar te houden en niet te hoog te laten oplopen. Dat is één ding. Het prijsmechanisme is natuurlijk altijd een heel belangrijk mechanisme. Maar omdat energie zo’n levensbehoefte is, is er dus wat meer aan de hand wat dat betreft. En als je dus ook de wereldverantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheid van de komende generatie - zeg maar het Brundtland verhaal, maak de wereld niet kapot voor de komende generaties -, erbij betrekt dan zal toch op nationaal niveau en/of Europees niveau in ieder geval de overheid of de Unie een aantal zaken moeten doen en dat lijkt al moeilijk genoeg te zijn. Mijn probleem is dat ik niet onmiddellijk zie dat dat ook op wereldschaal gebeurt om de reden die ik net aangaf en daar vind ik ook echt een conflictpotentieel in.
50
Vraag: Ik heb een sociologische vraag. U zegt, denk ik met recht, dat die technologie nog verrekte hard zal moeten aanpoten om al die dingen in orde te krijgen. Dus wat bij mij onmiddellijk opkomt is: het is allemaal zo simpel, namelijk we moeten gewoon een stapje terug, nietwaar. Regressie, als we de weg terug gaan inslaan dan wordt het allemaal veel makkelijker. En ik dacht nou juist dat u dan heel goed kan aangeven van hoe we dat het beste zouden kunnen doen. Paul Schnabel: Ja dat is dus niet makkelijk en dat zal ook zeker niet vrijwillig gebeuren. Kijk individuen zijn natuurlijk altijd wel bereid, er zijn altijd wel individuen bereid om vrijwillig een stapje terug te zetten uit een hele sterke morele of politieke overweging maar elke keer zie je toch dat dat een heel kleine groep is die zo bewust wenst te leven of zo zeer afstand wenst te nemen van een bepaalde manier van consumeren die vooral verbruikend is. Je ziet nu ineens wel dat enthousiasme voor die ‘cradle to cradle’ beweging, van de duurzaamheid, van elk onderdeel van wat je maakt en produceert moet ook weer teruggebracht kunnen worden, eigenlijk naar de natuur. Waste is food. Het idee van Michael Baumgart en consorten. Dat is heel interessant maar als je weet dat het eigenlijk nog in de kinderschoenen staat, figuurlijk maar ook letterlijk bij het maken van kinderschoenen wordt er, geloof ik, precies verteld van hoeveel aan gassen daar uitkomen en hoe het afgebroken kan worden en waarvoor het dan weer hergebruikt kan worden. Dat dat dus een weg is die wel heel interessant kan zijn maar ook wel heel lang zal duren voordat het inderdaad mogelijk is om op die manier bijvoorbeeld ons hele productieproces op te zetten. Ik geloof daar niet zo erg in. Dus ik denk dat dan toch, ja dat een stapje terug zetten, probeer voor uzelf maar eens gewoon na te gaan hoeveel stapjes u echt vrijwillig bereid zou zijn om terug te zetten. Geen centrale verwarming meer, de auto weg, natuurlijk een lamp in het midden van de kamer en verder niks, enzovoorts. Nou ja velen van ons hebben natuurlijk als kind zo geleefd. En toen was geluk nog wel heel gewoon maar liever nu wat ongewoon geluk denk ik. Probeer maar even zelf na te gaan welk stapje u wilt zetten, dan is dat meestal toch iets wat niet fundamenteel is en niet essentieel is. Maar als je naar de problematiek kijkt gaat het om fundamentele zaken en niet om de franje die niet hoeft, niet dat plastic zakje om die fles whiskey, nee het gaat dan niet alleen om die fles whiskey, maar wat doe je eigenlijk daar op dat vliegveld? Waarom zitten wij in China en India, waarom loop ik in de bergen in Nepal en niet hier in de duinen in Kennemerland? Dat zijn vragen die je dan heel eerlijk moet stellen. Vraag: Ik moet zeggen ik houd van scepsis ten aanzien van utopieën maar ik ben toch een beetje teleurgesteld eigenlijk in deze interpretatie. We hebben bij het MNP, bij het Milieu en Natuur Planbureau al jarenlang aan vier scenario’s gewerkt in het kader van het klimaat. Daar zit een A1 scenario bij waarbij we heel erg succesvol economisch doorgroeien. Ik denk dat Sweder van Wijnberg zich daar volledig in zou herkennen. Dit klinkt meer als een vrij pessimistisch scenario waarin we dus zien wat bijvoorbeeld door Wijffels ook wel gezegd is en wat we de laatste jaren zien, een elite die zich richt op een soort financieel
51
casino-kapitalisme. Dat dus een voorbeeld geeft aan veel andere mensen, met vaak als conclusie dat dat eigenlijk de manier is waarop we vooruit willen en daar kun je aan mee doen maar we hebben allemaal het vage idee dat het voor ons samen verkeerd afloopt. Je moet nu daar toch maar aan mee doen, want wie weet ben je nog net op tijd net zoals bij de aandelenmarkt om iets mee te krijgen. Mijn verwachting eigenlijk naar u toe was iets anders, bijvoorbeeld als we dan een iets wervender beeld willen van een vierde regime - wij denken meestal in termen van transitions - dan zou dat ook een regime kunnen zijn waarin dus de ontwikkeling naar informatisering, cyberspace, internet-economie, het eigenlijk idioot maakt om te denken dat wij over dertig jaar inderdaad ook in fysieke termen een twee keer hoger inkomen zouden hebben. Dat praten we elkaar allemaal wel aan dat dat nodig is, anders voelen we ons ook minder dan anderen die dat wel zouden halen, bijvoorbeeld de Amerikanen. Maar misschien is dat helemaal niet de toekomst. Paul Schnabel: Ik probeerde eigenlijk weg te blijven van wat zou kunnen en wat wenselijk zou zijn. Want ik geloof dat ik dat eigenlijk wel aangaf, ik zie ook wel dat een aantal dingen echt heel erg zou moeten veranderen. Mijn vraag was steeds weer: zie ik nou voldoende aanknopingspunten om dat als een realistisch scenario te zien in de zin van het gaat zoals wij dat wensen. En ik probeerde eigenlijk te laten zien als ik een aantal cijfers eruit haal, dat die gebaseerd zijn op redelijke veronderstellingen over wat de ontwikkelingen zullen zijn. Dan word ik daar niet blij van, dan heb ik niet het gevoel dat daar heel veel ruimte zal zijn en te verwachten zal zijn, ook gezien de verschillende belangen die daar op wereldschaal een rol bij spelen, namelijk de verschillende partijen die in verschillende stadia van ontwikkeling zijn en dus ook een verschillend perspectief hebben op wat er te halen valt, laat ik dat maar even zo zeggen, en ook van wat er te laten valt, wat je dus niet meer hoeft te hebben of niet meer wilt hebben zelfs. En daar zie ik echt conflictstof en dat is wat ik als ik heel eerlijk ben toch wel angstaanjagend vind en nog eerlijker, dan zit ik echt in m’n persoonlijke psychologie, en daarom heb ik ook steeds de neiging om te denken: ik hou me er maar niet al te intensief mee bezig, want het is niet zo leuk. Dus dat je denkt 2040 ach dan ben ik er niet meer, maar ja met die levensverwachting van tegenwoordig kan zelfs dat nog wel eens een keer het geval zijn. Dan wil ik toch wel een stapje terug doen. Laat ik het dan maar zo zeggen: iets minder lang leven en dan al die ellende niet meemaken dat lijkt me wel prettig.
52
It ain’t easy being green
– Pieter Winsemius – Lid van de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid
M
oeten we pessimistisch, optimistisch, fatalistisch of utopistisch zijn? Ik heb altijd geleerd dat er drie groepen mensen zijn. Een groep die denkt ‘het komt wel goed’: dat zijn de bèta’s, de economen en de religieus gelovigen. Een tweede groep -noem ze maar de alfa’s en gamma’s- die zegt: ‘het komt niet goed’. En tenslotte een groep die het niet weet; dat zijn de ‘normale’ mensen. Tot nog toe hebben die eersten altijd gelijk gehad. Alle grote maatschappelijke problemen losten zich op. Als de nood maar hoog genoeg was, werd er een oplossing gevonden. Geldt dat ook nu, bij de aanpak van de klimaatverandering? Ik denk dat tweederde van de hier aanwezigen veel te optimistisch is. Ik denk dat we met elkaar nog niet het begin hebben van een antwoord, dat een gezonde basis kan bieden voor het blijmoedige geloof dat het ook dit keer wel weer goed komt. Velen, ook in het vaderland, vestigen hun hoop op de technologen die ons immers al vele malen redden. Ze moeten ook wat mij betreft flink doorwerken, maar aan de andere kant zijn we wereldwijd met wind- en zonne-energie niet erg veel opgeschoten. Het oude paard kernenergie wordt weliswaar weer van stal gehaald, maar gaat ook die technologie voldoende zijn om de klimaatverandering het hoofd te bieden? Eigenlijk moet onze stille hoop zijn dat de wetenschappers die zich verenigden binnen het IPCC, het gezamenlijk fout hebben. Maar ook dat vereist een overmatig optimisme. Klimaatverandering vormt ook beleidsmatig een afwijkend vraagstuk. In de eerste plaats is dat vanwege de enorme remweg. Wat we als samenleving nu aan broeikasgassen produceren, stapelt zich op in de atmosfeer. Als we eenmaal beginnen te remmen omdat we doordrongen geraken van de noodzaak, zijn we door die remweg met een goede kans te laat. Het heeft er bovendien schijn van dat de beleidsmakers van deze wereld vooral zitten te praten achter het stuur. Moeten we remmen of kunnen we misschien volstaan met wat minder hard doorrijden? Zodat de economie geen schade lijdt, want die is toch gebaat bij hardrijden. Louise Fresco verwees in dat verband naar de 15.000 mensen die zich recent op Bali verzamelden. Dan denk je: gaat dat de oplossing brengen? De vraag stellen is hem beantwoorden. Er is niks fout mee dat onze voorlieden proberen langs de diplomatieke weg voortgang te maken, dat moeten ze zeker doen. Maar gaat dat op tijd een oplossing bieden voor de problemen? Je moet zeer gelovig zijn om daar nog in mee te willen gaan. De klimaatverandering heeft een tweede dimensie die sterk bijdraagt aan de complexiteit van de oplossing. Waar de meeste milieuvraagstukken rijkeluisproblemen zijn -te
53
veel van het goede- en dus oplosbaar met iets minderen, gaat het hier ook om een ongelijkheidsprobleem. Het verbaast mij steeds weer hoe we de politieke discussie weten te vereenvoudigen tot hapklare brokken. Als we nu maar de Verenigde Staten over de brug weten te krijgen, en als we nu maar China en India... Dat is zinvol maar verregaand onvoldoende. De broeikas overspant immers de wereld. Duurzame ontwikkeling is door de World Commission on Environment and Development – beter bekend als de Brundlandt Commissie – ooit gedefinieerd als “meeting the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.” In verwegge landen, in Afrika en grote delen van Azië, hebben mensen behoeften die schrijnender zijn dan de onze. Paul Schnabel toonde een overzicht van wereldvraagstukken. Op nummer 1 staat terrorisme, en die vorm van onveiligheid heeft - hoe je het ook draait of keert - iets met ongelijkheid te maken. Sweder van Wijnbergen, en met hem vele anderen, benadrukken in dit verband marktwerking als instrument voor de effectieve aanpak van klimaatverandering. De markt heeft ons inderdaad veel goeds gebracht, zoals technologie dat deed. Maar toch getuigt ook deze benadering weer van een overmatig optimisme. De ‘marktmeesters’ van onze samenleving - politieke voorlieden vooral, daartoe hevig gestimuleerd door de voortrekkers van het westerse bedrijfsleven- hebben immers een tot nu toe onvolmaakt antwoord gevonden voor de wereldproblemen armoede en ongelijkheid. De economen wijzen terecht op de vordering die wordt gemaakt met het liberaliseren van de wereldhandel. Tegelijk blijft de armoekloof tussen ‘Noord’ en ‘Zuid’ groot. Tegelijk ook zijn de anders-globalisten bevreesd over de machtsconcentratie bij een klein aantal multinationale ondernemingen. We maken ons ook collectief zorgen om de verschuiving van kapitaal naar Oost-Azië en het Midden-Oosten, met de bijbehorende invloed op ‘onze’ ondernemingen. Een werkelijk vrije markt met gelijke kansen? Het zou velen veel te ver gaan. Er gaan ook dagen voorbij dat ik denk: goh, de arbeidsmarkt is toch wel hartstikke internationaal. We hebben onze Turken en Marokkanen en nu ook Polen en straks nog Roemenen en Bulgaren. Maar gelijke kansen op ‘onze’ arbeidsmarkt? Het zou een boude bewering zijn. We maken het ook buitengewoon moeilijk voor iemand van buiten de EU om hier binnen te komen. Het Fort Europa vormt dus een kunstmatige arbeidsmarkt, zoals het Fort Amerika dat doet. Dat creëert spanningen die we niet van plan zijn op te lossen. Ze moeten in al die landen niet zeuren, maar wel meewerken aan de oplossing van ‘ons’ klimaatprobleem. Maar waarom zouden ze, als wij niet meewerken aan het wegwerken van ‘hun’ achterstandsprobleem? Het zijn grote vragen en als we voortgaan langs de bestaande wegen, dan veroorzaakt dat een ongemakkelijk gevoel. Nu is er gelukkig een alternatief: een Vierde Regime. Ik haast me te zeggen: het is niet een Vierde Regime van een wereldregering, die - zoals Paul Schnabel veronderstelde - de ‘gaps’ van Sweder van Wijnbergen verdeelt en der-
54
gelijke. Zo’n mondiale samenwerking van overheden gaat stellig een bijdrage leveren, maar het resultaat wordt voorspelbaar: ‘too little, too late’. Het is daarom niet uitgesloten dat - zoals Paul Schnabel ook zei - de Amerikanen, wanneer ze eenmaal hun huidige terughoudendheid laten varen, kiezen voor het voortzetten van hun recente ‘Alleingang’ op het Grappig dat er niemand hier tijdens gebied van de internationale veiligheid naar het de pauze vanmiddag een sigaret klimaatgebied. heeft opgestoken. Maatschappijen kunnen veranderen. Is er een Vierde Regime, misschien wel zonder regeringen? Een grote verandering, een revolutie als het ware, moet bouwen op mensen en hun behoeften en kwaliteiten. Wat zouden we willen en kunnen beïnvloeden, uitgaande van het feit dat de bestaande raamwerken waarin we werken tekort schieten. De horizon van onze politiek is te kort. Onze structuren zijn buitengewoon gammel, nationaal met al die kokers, maar ook internationaal met al die lagen. Het duurt veel te lang voordat we daar iets tot stand gebracht hebben. We hebben geen gedeelde visie wat we willen met rijk en arm, waarin we elkaar vlug kunnen vinden. Het is allemaal op z’n best behelpen. Op zich goedwillende leiders die het voortouw moeten nemen, zijn ook onzeker. Kijk bijvoorbeeld naar het kabinet Balkenende 2 dat het broeikaseffect zijdelings achterop het podium parkeerde. Een staatssecretaris van Milieu en niet teveel koploper want Nederland is klein. Het was een klassieke Calimero-aanpak. Het huidige kabinet daarentegen spreekt blijmoedig krasse taal over wereldleiderschap en dergelijke. Ook dat is een teken van onzekerheid: zekere leiders praten niet maar doen. Dat vereist dat je over een periode van tijd, breed gedragen door alle politieke partijen, een route vaart. Misschien moeten we voor een Vierde Regime, dat ons werkelijke verandering kan brengen, niet eens naar de politieke markt kijken, waar politieke visies met elkaar strijden. Misschien zijn er wel betere mogelijkheden in andere markten zoals de klassieke markt voor producten en diensten. Groen is in, maatschappelijk verantwoord ondernemen ook. Is dat blijvend of is dat een hype? De alfa’s en gamma’s leggen ons met hun normale scepsis uit: het is een hype, ‘de burger’ is niet bereid meer dan 5% extra te betalen en dat is al 25 jaar zo. Maar kijk hoeveel we in ons land zijn gevorderd qua milieubesef en -handelen. Twintig jaar geleden verliet ik het kabinet. Het was toen toch behelpen met dat hardhout in die kozijnen, en dat dubbele glas: nu heel normaal maar toen mooie praat met weinig actie. En toen we bespraken dat we ons huishoudelijk afval moesten scheiden, zeiden mijn topambtenaren: “Dan word je eruit gegooid, want dat kan niet, onze balkons zijn te klein, daar is geen draagvlak voor te vinden.” Grappig hoe een maatschappij verandert. Grappig dat er niemand hier tijdens de pauze vanmiddag een sigaret heeft opgestoken. Maatschappijen kunnen veranderen. Zelfs in Zwitserland kregen vrouwen op een bepaald moment kiesrecht. En je ziet die maatschappelijke veranderingen in markten terugkeren. Het denken over duurzame energiebronnen is ver gevorderd. Grote bedrijven steken er op dit moment een bak geld
55
in. Overheden ook, hoewel te weinig naar mijn idee. Je ziet de producten en diensten veranderen omdat bedrijven denken: ‘misschien mogen we die slag niet missen.’ Burgers willen er niet extra voor betalen maar ze kopen een product gewoon niet meer. Kan die marktmacht werkelijk iets betekenen? Een kopersstaking is een fascinerend wapen. ‘Brent Spar’ had iets met kopersstakingen te maken. Ik weet niet of u zich herinnert dat het salaris van de heer Moberg werd beperkt toen er een klein kopersstakinkje kwam? Die staking is door niemand georganiseerd. Ik geloof dat Frank Kalshoven in de Volkskrant een column schreef en toen reageerde ‘men’. Die ene briljante medewerker van Greenpeace - ik heb nooit begrepen dat het bedrijfsleven hem niet heeft ingehuurd - die de kreet ‘Frankenstein food’ heeft bedacht. Massaal reageerden de kopers. Zou het kunnen zijn dat de mensen in een markt met hun voeten kunnen stemmen? Natuurlijk kan dat. Er is een tweede markt: de kapitaalmarkt. Duurzaam en/of maatschappelijk verantwoord beleggen trekt recent veel aandacht. Voordat Paul Schnabel het zegt: de invloed op ondernemingsland is in de praktijk gering. Maar stel je voor dat de vijf grote pensioenfondsen van Nederland gaan stemmen bij aandeelhoudersvergaderingen. Het zijn grootaandeelhouders, ook internationaal gezien: het derde pensioenfonds in Nederland is groter dan het grootste Engelse pensioenfonds. Er zijn ook vakbonden vertegenwoordigd in de besturen; die hebben iets maatschappelijks. Hoe zou zoiets kunnen werken? Een NGO – zeg: Milieudefensie of haar moederorganisatie Friends of the Earth - komt met een onderbouwd voorstel om een bepaalde onderneming aan te spreken op ‘onmaatschappelijk’ gedrag. Het initiatief wordt overgenomen door een grootbelegger die ook zijn netwerk van medebeleggers oproept om gezamenlijk hun aandeelhoudersmacht uit te oefenen, bijvoorbeeld - zoals nu al in Amerika gebeurtdoor middel van ‘proxy’ stemmen. Kan het werken? Tot nu toe hielden veel grootbeleggers hun aandelen in hun achterzak en stemden ze mee met het ondernemingsbestuur. Die aandelen zouden nu gaan tellen. Een sneeuwbal blijkt ook op de aandelenmarkt te kunnen rollen. De ABN-Amro werd ‘ontmanteld’ op initiatief van een belegger met niet meer dan een paar percent van de aandelen in zijn bezit. En dan heb ik de moeilijkste, derde markt nog niet genoemd. In de Volkskrant stond deze week een kop: “Toptalent heeft haast met milieu”. Een dikke 20 verenigingen van jongeren in het bedrijfsleven schreven een brief naar hun bazen: ‘schiet eens op met dat milieu’. Op de arbeidsmarkt woedt een hevige strijd om toptalent aan te trekken. Dat toptalent wordt bij een toenemende vergrijzing vermoedelijk alleen maar schaarser. Jonge toppers mo“Toptalent heeft haast met milieu” gen daarom kiezen en ook zij stemmen steeds meer met hun voeten. Ze zeggen: ‘ik wil ergens werken waar ik mij 100% kan geven. En ik kan alleen maar 100% geven, als ik geloof dat daar nog iets maatschappelijk nuttigs gebeurt.’ Ze willen daar met hun vriendinnen over kunnen praten.
56
Hun bazen hebben overigens een gezamenlijke brief naar het kabinet geschreven: ‘schieten jullie ook eens op’. Ook zij willen aan de keukentafel tegen hun kinderen kunnen zeggen: “je vader doet nog wel iets zinvols in de maatschappij.” Die interne motivatie van jonge en oudere toppers gaat de drijfveer vormen voor een werkelijke cultuuromslag in ondernemingsland. Grote ondernemingen, de Unilevers en de Shellen van deze maatschappij, ‘veranderen’ vooral omdat hun concurrentiepositie wordt bepaald door de kwaliteit en de motivatie van hun mensen. Ze moeten iets hebben waar hun mensen trots op kunnen zijn. Waarvan ze kunnen zeggen: ‘we hebben het maximale gedaan met onze soorten producten.’ Dat gaat grote verandering geven. Is de politiek dan helemaal uitgespeeld? Stellig niet. Politici maken hun carrière in een zingevingsmarkt. Het is in zekere zin een krimpende markt. Politieke partijen verliezen leden. Toen ik vroeger voorzitter werd van Natuurmonumenten, hadden we net zoveel leden als alle politieke partijen bij elkaar. Na tien jaar Natuurmonumenten hadden we drie keer zoveel leden. Dat is een teken aan de wand. Een hoop mensen denken hun maatschappelijke doelen beter te kunnen realiseren door het steunen van single issue organisaties: derde wereld- of mensenrechtenorganisaties zoals NOVIB-Oxfam en Amnesty International of natuur- en milieuorganisaties zoals Natuurmonumenten en de Stichting Natuur en Milieu. Zelfs die klassieke NGO’s verliezen echter een stuk van hun greep omdat inmiddels veel, vooral jongere mensen zich niet langer aansluiten bij een organisatie. Ze kiezen veeleer voor een nauwelijks geformaliseerde beweging. Het was ten tijde van de grote betogingen in Seattle en Genua bijvoorbeeld buitengewoon onduidelijk wie de drijvende krachten waren achter de anders-globalisten. Zoals het ook fors onduidelijk was wie de anti-Irak betoging in Amsterdam organiseerde. Drie man en een paardenkop slagen wereldwijd miljoenen in beweging te krijgen. Gaat de politiek daar ongevoelig voor zijn? Natuurlijk niet, politici zijn zeer goed in het tellen van neuzen. Politici zullen zich dus ook begeven op de zingevingsmarkt. Ze zullen vragen: “wat willen jullie nou?” Die grote groep jonge mensen zal hen antwoorden: ‘het duurt ons allemaal te lang wat er in de maatschappij gebeurt en het is me in jouw partijsysteem te omslachtig.’ Als de politieke partijen niet kunnen ‘leveren’, waar die groeiende groep om vraagt, vinden ze wel andere wegen om de maatschappij te beïnvloeden. Kijk om je heen en je ziet dat. De bijeenkomst van vandaag wordt bijgewoond door jonge mensen van de Nationale Denktank. Het burgerinitiatief is nog zwak ontwikkeld, maar het begint toch te komen. De bestaande politiek weet weinig raad met dit soort ontwikkelingen. Het Europees referendum liep uit de hand onder meer omdat politici signalen afgaven: “we vinden jou, kiezer, niet zo verstandig met jouw beperkte kennis van zaken”. Ook burgemeesters moeten we niet kiezen. En ondertussen roepen hoger opgeleide en mondigere burgers steeds vaker om directere vormen van democratische invloed.
57
Honderdduizend burgers deden mee aan de 21-minuten enquête van mijn oude club, McKinsey & Company. In het vervolg daarvan deed De Publieke Zaak kort geleden een experiment met een zogenaamd Synthetron. Honderd mensen discussieerden van achter een beeldscherm met elkaar. We kregen een vraag voorgelegd en gaven antwoorden. Andere mensen reageerden op jouw antwoord door op een 5-puntsschaal hun mate van instemming aan te geven. Alle hoogscorende vragen nodigden uit tot ‘doorbouwen’, bijvoorbeeld door het aanbrengen van variaties. Op het eind van zo’n sessie van anderhalf uur hard werken, had je een inzicht in de uitgekristalliseerde gedachten van een groep van honderd man. In Canada heeft de regering groepen van duizend man met dit soort machines aan de gang. Dit soort methoden gaat niet ‘het’ antwoord zijn voor al onze behoeften aan democratische betrokkenheid. Maar ‘we’ moeten wel als samenleving de komende jaren nieuwe methoden ontwikkelen om elkaar te betrekken en serieus te nemen. Mijn oud-collega en medeoprichter van De Publieke Zaak, Mickey Huibregtsen, sprak van de Emotionele Revolutie, die mijns inziens de opmaat vormt voor het Vierde Regime. Na de Industriële ReJe hoeft niet de hele maatschappij volutie gaat het nu om het bundelen en aanwakkeren van de menselijke energie. te veranderen om een omslag te verwerkelijken. Ik ben het op dat punt een fractie oneens met Joop Goudsblom die de nadruk legde op duurzame, fysieke energiebronnen. Zelfs voor de uiteindelijke oplossing van het vraagstuk van de klimaatverandering is de sleutel mijns inziens niet gelegen in de technologie, maar veeleer in het denkvermogen en de handelingsbereidheid van miljoenen mensen wereldwijd die op elkaars ideeën willen bouwen. De oplossingen van de toekomst worden niet gevonden binnen verticale kokers van overheden en de diplomatie van de Bali’s en de WTO’s, maar doordat we elkaar vinden binnen horizontale samenwerkingsverbanden. We moeten hopen dat de regeringen, die wel degelijk nodig zijn, zich op tijd op hun gemak gaan voelen binnen die netwerksamenleving. Dat ze zich bijvoorbeeld niet beperken tot een ‘wij moeten zo’n referendum niet’, maar aangeven wat we wél gaan doen om de vele sleutelhouders voor de gewenste verandering serieus te nemen. De horizontale dimensie wordt doorslaggevend omdat hij in ons deel van de wereld bouwt op de betrokkenheid van mondiger, hoger opgeleide, beter geïnformeerde, beter van communicatiemiddelen voorziene mensen. Ze kunnen elkaar beter bereiken en ze kunnen en willen hun verantwoordelijkheid op een andere manier invullen. De noodzakelijke omslag is verre van eenvoudig. ‘We’ moeten bijvoorbeeld onze verticale zekerheden durven loslaten. De herinnering aan de ontzuiling, nu zo’n kleine halve eeuw geleden, staat nog op ons netvlies. De zuilen boden daarvoor een hoop zekerheid: je wist tenminste naar welke school je toe ging, je voetbalclub was katholiek of protestant of je kon desnoods nog naar de rode kerk. Dat hebben we verbroken, en dat leidde
58
tot maatschappelijke destabilisering. Nog steeds zoeken velen naar nieuwe antwoorden die houvast kunnen bieden. Een bekend maatschappijwetenschapper orakelde echter: elk nadeel heeft zijn voordeel. De huidige hiërarchie is minder verstikkend, de structuren van nu zijn minder blokkerend. Daardoor zijn er veel snellere omslagen mogelijk die tot snelle veranderingen in de maatschappij kunnen leiden. In Amerika werd een paar jaar terug een buitengewoon populair boek gepubliceerd: The tipping point 1. In zijn essentie samengevat stelt het: je hoeft niet de hele maatschappij te veranderen om een omslag te verwerkelijken. Vroeger losten we thuis veel suiker op in heet water. We hingen er dan een touwtje in en plotsklaps kristalliseerde zich bij het afkoelen een klontje uit. Zulke faseovergangen vinden ook plaats in de maatschappij. Mensen zijn zo dom niet, we zijn collectief vaak helemaal rijp voor nieuwe ideeën. Het is in dat geval zaak dat de leiders als het ware het voortouw plaatsen in onze samenleving, zodat de nieuwe oplossingen ook in de praktijk uitkristalliseren. Zoals dat in Nederland in de jaren tachtig ook gebeurde op milieugebied toen ondernemingen maar ook individuele burgers grote sprongen maakten met het aanvaarden van een eigen verantwoordelijkheid. Ditmaal ben ik het enigszins oneens met Sweder van Wijnbergen die veronderstelde dat de bestaande structuren blijven. Ze zullen zich verdedigen – stellig – en het zal soms strijd vereisen om ze ‘om te turnen’. Maar het is als een stijf bevroren rivier: er lijkt sprake van grote rust maar onder het ijs stroomt het water als een gek. De problemen hopen zich op en we staan aan de kant en kijken naar dat prachtige, glanzende ijs. Wanneer het losbreekt, dan kruit het ijs met een daverende kracht en veegt alles en iedereen mee. Zo verandert de maatschappij. We weten massaal dat het zo niet verder kan met de klimaatverandering en dat het beleid verregaand tekortschiet. We doen of we het vraagstuk onder controle hebben of dat er op z’n minst een redelijk uitzicht daarop bestaat. We juichen elke dag uitstel toe: onbekommerd schaatsen behoort tot de volkspret en misschien krijgen we wel een Elfstedentocht! Tegelijk weten we dat uiteindelijk ons ijs een keer zal breken. Zouden we de geweldige, wellicht onherstelbare klappen kunnen voorkomen? Door het ijs op tijd te breken bijvoorbeeld? We weten veel niet over de klimaatverandering, maar als de wetenschappers maar half gelijk hebben, moet het tempo van zo’n maatschappelijk veranderingsproces enorm hoog zijn. Het vormgeven van zo’n Emotionele Revolutie vormt een enorme uitdaging. Is dan de rol van de Nederlandse politiek daarbij uitgespeeld? Stellig niet. Juist op dit terrein is Nederland een uniek land. We hebben erg grote multinationale ondernemingen die bovendien internationaal voorop lopen en hun nek durven uit steken. Je mag het noemen zoals je wilt: ‘corporate social responsibility’, maatschappelijk verantwoord ondernemen of je noemt het gewoon gezond verstand. We hebben in Nederland ook 1
Gladwell, M. (2000) The Tipping Point: How Little Things Can Make a Big Difference, Little Brown.
59
zeer grote NGO’s. Natuurmonumenten heeft evenveel of meer leden dan de grootste vergelijkbare organisatie in de Verenigde Staten. Greenpeace is even groot of groter dan de grootste buitenlandse. Milieudefensie, binnen de ‘Friends of the Earth’, hetzelfde. De Consumentenbond is de grootste. En ook deze organisaties zijn internationale voortrekkers. De driehoek bedrijven-overheid-NGO’s hebben bovendien een redelijk vertrouwen in elkaar opgebouwd. Een enkele keer gaat het mis, maar in principe hebben ze elkaar aardig weten te vinden. Het enige dat de overheid bij tijd en wijle remt is een Calimeroopstelling. Ik denk dat de overheid wel degelijk zwaar moet inzetten in de bestaande kanalen, zoals ‘Bali’. Grote landen zoals de Verenigde Staten, Duitsland en China hebben altijd ‘vriendjes’ nodig die als go between of postiljon d’amour van de een naar de ander lopen. Ze vertrouwen elkaar niet en Nederland is zo gevaarloos dat het die rol kan vervullen. Zo’n bemiddelaar zit, als het spannend is, altijd mee aan de onderhandelingstafel. Dat leidt tot relatief veel macht. Nederland heeft als klein landje De Emotionele Revolutie vereist echter internationaal op het gebied van milieuvooral moed bij de voorlieden van onze gebied en ontwikkelingssamenwerking democratische instituties, niet alleen om altijd relatief veel in de melk te brokkelen die visie te ontwikkelen, maar ook gehad. Omdat het altijd aan tafel zat, iniom vertrouwen te geven aan anderen. tiatieven nam, conferenties organiseerde en mensen bezocht. Maar er is een tweede beleidsspoor dat we mijns inziens in Nederland dienen te ontwikkelen. Dat moet bouwen op het geloof dat ook de andere markten in beweging zijn te brengen. De vraag is dan: zou Nederland een gidsland kunnen zijn in de wisselwerking tussen bedrijfsleven en NGO’s, nationaal maar ook internationaal? Kunnen we bevorderen dat daar versneld het goede tegenspel wordt ontwikkeld, zodat daar meer gebeurt? Kan Amsterdam de ‘groene hoofdstad’ van de wereld worden zoals Den Haag dat wil zijn op het terrein van de internationale rechtspraak? Een aantal internationale hoofdkantoren zit nu al in Amsterdam: Greenpeace, Friends of the Earth, het Global Reporting Initiative. Kunnen we initiatieven naar ons toetrekken die het mondiale denken en handelen versnellen? We moeten daar geen greep op willen hebben: het zijn markten die zich ontwikkelen, maar we kunnen wel als een mondiale marktmeester de omstandigheden bevorderen die het denken en handelen versnellen. Nederland kent op dat terrein een – onderschatte – voedingsbasis. Veruit het grootste aantal van het beroemde boek The Limits to Growth van de Club van Rome is in Nederland verkocht. Voor Perestrojka van Gorbatsjov geldt hetzelfde. Het draagvlak voor mondiaal denken is in ons land hoogontwikkeld. We kunnen daarop voortbouwen. Ik denk dat we de ontwikkeling van het Vierde Regime in die richting moeten zoeken. Dat zou ook voor onze overheid een spannende uitdaging vormen. Binnen mijn Vierde Regime is het immers niet de overheid die concrete acties onderneemt, maar mensen
60
doen het zelf. Overheden dienen die mensen, ze faciliteren de doorgroei van de markten in de richting van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Op dit moment betreft het soms nog laag ontwikkelde markten, en toch moeten we hopen dat daarvandaan een deel van de antwoorden zal komen. De Emotionele Revolutie vereist moed bij de multinationale ondernemingen die te vaak met de nek worden aangekeken. Het vereist ook moed bij de nu nog aarzelende pensioenfondsen. Het vereist moed bij de vele NGO’s in al hun kleurrijke gedaanten. Die moed moeten we niet doen verstommen, maar veeleer aanwakkeren. We mogen onze voorlieden aankijken op een vorm van visie. We moeten zeggen: ‘wacht even, denken we ongeveer hetzelfde en zou dit misschien kunnen?’ Hoe denken we dat de verschillende markten zich ontwikkelen en welke versnelling is wenselijk? Daarna heeft iedereen het recht om een eigen inkleuring te geven aan de gezamenlijke visie. De Emotionele Revolutie vereist echter vooral moed bij de voorlieden van onze democratische instituties, niet alleen om die visie te ontwikkelen, maar ook om vertrouwen te geven aan anderen. Je moet als overheid durven zeggen: ‘laat de markten het werk maar doen, ik kan het niet, maar misschien dat al die miljoenen mensen op al die markten het wel kunnen.’ Dan geef je zelf je macht uit handen. Vertrouwen krijgen is prima, dat vindt ieder van ons meestal aangenaam. Maar vertrouwen geven is buitengewoon ingewikkeld. Er zit ook een groot risico in. Veel revolutionairen worden opgegeten door hun eigen revolutie. Is er echter een keus? Klimaatverandering wordt gekenmerkt door een enorme remweg met een bijbehorende tijdsklem. Het is niet zomaar een rijkeluisprobleem, maar het gaat ook over armoe en ongelijkheid. Kermit de Kikker sprak ooit wijze woorden: ‘it ain’t easy being green’. Ze vormen een centrale uitdaging voor ons allen. Vraag: Over die wereldregering enzo, dan denk ik even aan de biologie want daar heb ik wel mee te maken gehad. Als je nou kijkt naar ecosystemen, die heb je over de hele wereld en dat draait al miljarden jaren perfect. En dan heb je bijvoorbeeld een koraalrif en even verder is een bos en dat zijn allemaal verschillende dingen en het leuke is, ze vormen een horizontale organisatie, er zijn gewoon helemaal geen managers, geen regering, niks. En het werkt wel. Zouden we daar iets van kunnen leren, dat was mijn vraag. Pieter Winsemius: Organisatietheorie vind ik altijd een groot woord. Maar als je de organisatiekant ingaat, word je je bewust van de organische groei van bedrijven en van netwerken. Ook samenlevingen groeien organisch. Overheden kunnen die groei maar heel beperkt beïnvloeden. Het is net als met dat stijfbevroren ijs: de onderstroom loopt door. Je kan dus iets afdammen, je kan iets bijsturen. De vraag is: kan ik de verticale structuren, die onze maatschappelijke ontwikkeling nu soms remmen, wat minderen en kan ik wenselijke bewegingen meer faciliteren?
61
We hebben bij de WRR een onderzoek gedaan naar ‘de buurt’. Hele ploegen mensen wonen in de binnenstad in een ‘buurt’ zoals je die vroeger in je studententijd had. Je huis waar je woont, telt nauwelijks mee in je idee over jouw buurt. Je hebt een kroeg en je hebt een winkelstraat en een voetbalveldje of een fitnesscentrum. Als je verhuist, dan blijft dat je ‘buurt’. Want dat zijn je sociale knooppunten, zoals een archipel. Gezamenlijk vormen ze netwerken en die zijn voor jou superbelangrijk. Dat is een ander soort buurt dan traditioneel “hallo buurvrouw, hallo buurman, hoe gaat het met jou, met mij gaat het goed.” Dat is de ontwikkeling die zich op dit moment op bredere schaal voltrekt. Die vorm van organische groei wordt ook gefaciliteerd door de communicatie via internet. Verdwijnt er op de ene plaats iets – een kroeg of een favoriete bistro – dan ontstaat er op een andere plaats iets nieuws. Zo ontwikkelt zich, bijna ondergronds, de huidige maatschappij en de organisatorische vraag voor de overheid is: kunnen we daar Pokon bij strooien? Vraag: U noemt de medialisering, en bijvoorbeeld Hyves en allerlei internetwerken die ontstaan noemt u een grote kans voor de emotionele revolutie. Tegelijkertijd zie je dat door die medialisering mensen eigenlijk steeds meer blasé worden voor elkaar. Want er zijn bijvoorbeeld allerlei onderzoeken naar nieuwswaarde, we willen eigenlijk alleen heel erge gebeurtenissen, gebeurtenissen moeten steeds erger worden of ze moeten met de buurman gebeuren, dan vinden we ze alleen nog maar nieuwswaardig. Dus een paradox die eigenlijk door media ontstaat. Heeft u een soort uitweg in die paradox? Ziet u daar iets in? Dus dat aan de ene kant kunnen we ons verbinden, aan de andere kant worden onze verbintenissen steeds minder waard omdat het ons niet interesseert. Pieter Winsemius: Vroeger was de maatschappij strak gestructureerd. Je ging naar familiefeestjes, je moest naar verjaardagspartijen. In die grote katholieke en protestantse gezinnen bleef je bezig, vooral als die gasten ook nog gingen trouwen. Dat waren strakke banden in een kleine omgeving. Dikke banden noemen ze dat. In de ‘archipelbuurten’ waarover ik het had, onderhouden steeds meer mensen een groot aantal dunne banden. Ze tellen echter op naar een heel dicht netwerk. De vraag is dus: moet je die strakke banden hebben, met een zekere vorm van hiërarchie, of is het spinnenweb met hele dunne banden wellicht veel sterker? Je kan op dat punt allerlei parallellen met de chemie maken. Ik heb vroeger razende discussies gehad met collega’s. Wij zeiden vanuit de milieuhoek: misschien zou dat staal wel uit die auto’s kunnen en zou je met plastics kunnen werken. Mijn maten wezen met grote zekerheid op de vele natuurwetten die dat onmogelijk maakten. Die natuurwetten hebben we sinds die tijd aangepast, wat knap is overigens, er zijn Nobelprijzen mee te verdienen. Het bleek voor een groot deel wel te kunnen met nieuwe kunststoffen met een enorme kracht.
62
De vraag is dus een beetje of die andere banden toch een maatschappij kunnen bieden die een enorme samenhang heeft. De socioloog Kees Schuijt was linkshalf in het studentenvoetbal waar ik rechtshalf was. We leerden ook daarna veel van elkaar. Kees zegt: je hebt meerdere vormen van sociale cohesie. Meestal praten we over cohesie in de vorm van samenbinding: gezellig samen dingen doen, buurtbarbecues en weet ik wat allemaal. Kees zei ook: misschien is die vorm van binding helemaal niet zo belangrijk. Misschien moet je wel de nadruk leggen op tegenbinding. Als we vroeger voetbalden, praatten we na afloop nooit met je tegenstander. Je dronk bier met je team, daar had je cohesie mee. Maar die tegenstanders had je wel dringend nodig voor het voetballen. Ze moesten ook weten dat ze om 11 uur ’s ochtends op dat veld moesten verschijnen en dat zij blauw aan hadden en wij groen. En dat de scheidsrechter er is om te respecteren en dat je de keeper niet aanvalt. Dus je hebt formele regels en informele en daar hoort de bescherming van de keeper bij, bij de informele regels. Dat weet iedereen die voetbalt. Die regels, dat zijn de waarden en normen van het voetbalveld. Die heb je nodig om een samenhang te creëren. Zo krijgt tegenbinding inhoud. We hebben niks met onze tegenstander of concurrent, maar wel iets dat ons samenhoudt om te kunnen voetballen. De democratie is hetzelfde. Kees zegt: tegenbinding is vermoedelijk de belangrijkste vorm van binding in de democratie. In geval van enorme samenbinding heb je misschien genoeg aan één partij; we denken immers hetzelfde. Daar word je helemaal niet blij van. Zo vormt zich nooit een betere maatschappij met andere gedachten, Zo vind je geen nieuwe dingen. Dus misschien is de tegenbinding wel belangrijker. Dat je weet: we hebben elkaar nodig. Dat je naar elkaar luistert, zodat je geen vijanden wordt maar tegenstanders. Tegenstanders zijn heel respectabel in de maatschappij. Daar wordt de maatschappij beter van. Ik denk daarom dat de dunne banden dus niet erg hoeven te zijn. Ik denk dat het een andere manier van invulling gaat bieden voor sociale cohesie. Gaan ‘we’ dat leuk vinden? In de kwetsbare buurten kom je voortdurend mensen tegen die zeggen: vroeger was het hier gezellig. Hun strakke buurtbanden zijn verbroken en ze ervaren dat als een gemis. Krijgen we daar op het goede moment genoeg voor terug? Het is een goede vraag.
63
64
Slotdiscussie Vraag/opmerking: Ik ben van mening dat het huidige regime veel mogelijkheden biedt voor een oplossing, mits de ‘beweging’ zoals aangegeven door Winsemius de marktordening aanvult: van micro naar macro en van kwantiteit naar kwaliteit. Dat is op zichzelf al een wezenlijke paradigma shift binnen het model van het derde regime. De vraag of er sprake kan zijn van een vierde regime is van een andere orde. Naar mijn oordeel is er wel degelijk sprake van. Nu voor grote groepen in de Westerse samenleving is voorzien in de primaire levensbehoeften (voedsel, huisvesting, warmte) neemt de behoefte aan zelfverwerkelijking en spritualiteit als ‘main drivers’ van ons handelen toe. (Maslow). Verdere verbetering van het materiële geeft relatief weinig verbetering in de behoeftenbevrediging. Verbetering van het immateriele wel degelijk. Van kwantiteit naar kwaliteit. Dat zou wel eens de ‘undercurrent’ kunnen zijn waar Winsemius het over had. De grote vraag is dan: hoe gebruiken we dit om niet alleen de ecologische problemen op te lossen, maar vooral ook de grote welvaartsverschillen. Grote delen van de wereld zijn aan de immateriële behoeftenbevrediging toe. Vraag/opmerking: Ik wil graag toelichten waarom ik veel vertrouwen heb in het aanpassingsvermogen binnen het derde regime. Ik denk namelijk, als ik de laatste, de twintigste eeuw bekijk en ik zie hoe de industriële maatschappij in de loop van de tijd alle negatieve effecten geleidelijk heeft gecompenseerd door het stellen van eigen grenzen, en dan noem ik, in de industrie dan, het veiligheidsbewustzijn, ik noem de sociale zorg, die in de twintigste eeuw van de grond gekomen is, en ik noem tenslotte het milieu. En dan kijk ik even naar de laatste 35 jaar sinds de Club van Rome z’n rapport publiceerde, daarvoor leefde het ook wel maar het is daarna echt heel sterk gaan leven in de industrie. Pieter Winsemius heeft het al aangeduid, twee belangrijke factoren: de werknemers maar ook de klanten die nieuwe eisen stellen. Ik wil dit kort toelichten aan twee voorbeelden die ik heb meegemaakt. Ze zijn allebei erg kort. Binnen het Hoechst-concern zag ik de ontwikkeling naar producten gaan, farmaceutische producten met weinig bijwerkingen, agro-producten die in het milieu acceptabel zijn. Tweede voorbeeld: bij Dupont heb ik gezien dat men z’n hele energiedivisie verkocht om de grootste zaad-onderneming ter wereld te kopen in het idee dat op zeer lange duur, en dat is dus niet in vijf of tien jaar, de agrarische grondstoffen voor hen ook bepalend zouden zijn. Nu is mijn conclusie: tot nu toe is het mij helder. We hebben in het derde regime ons heel goed kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. De wal keert het schip, het is al een paar keer gezegd, als er financiële prikkels zijn, als het prijsmechanisme gaat werken, dan is er heel veel mogelijk, maar ook, we hebben het vandaag gehoord, dat het broeikaseffect ook voor een land als China dramatische gevolgen kan hebben. We zien het in Californië waar het eigen bestuur van de staat zegt we trekken ons niets aan van het federale be-
65
leid, we kiezen onze eigen weg. In de technologie tenslotte, de biotechnologie, de nanotechnologie en de miniaturisering die we overal zien, die hebben nog zoveel ongebruikte mogelijkheden. Ik zie daar nog een heleboel mogelijkheden om aan te passen aan de veranderingen en ik denk wat nodig is, dat zijn, dat is al een paar keer gezegd, spelregels die goed gecommuniceerd worden, en dan denk ik dat heel belangrijk daarvoor onderwijs is want anders worden de spelregels niet begrepen. Vraag/opmerking: Twee opmerkingen, de grote veranderingen in de geschiedenis beginnen met een paar mensen en pas veel later ontdek je dat zij structurele veranderingen voortbrachten. Het zijn altijd maar enkele mensen die aanzetten tot verandering. Tweede opmerking is: wij denken teveel in termen van de maakbare samenleving. Er zijn een aantal ontwikkelingen met name in het klimaat die ver boven onze maakbaarheid uitgaan. Hoe brengen we dat in onze discussie? Vraag/opmerking: Ja wat ik me afvroeg, als we kijken naar de vorige drie regimes en we zien dat die eigenlijk exponentieel afnemen in de tijdsduur, zitten we dan niet al honderd jaar in het vierde regime of is het vierde regime over 10 jaar afgelopen en wat gebeurt er daarna? Houd het een keer op? Op een gegeven moment is er elk jaar een nieuw regime. Vraag/opmerking: Ik vond het verhaal van met name Paul Schnabel erg aardig omdat ik, ik heb ook met andere mensen uit de sociologie daarover gesproken dat er in die drie transities, en daar zou ik misschien ook wel eens de heer Goudsblom over willen horen, toch een element van begeerte sterk in zie. En op een gegeven moment kom je gewoon daar jezelf tegen in de beperkingen van onze wereld als je dus steeds maar meer wilt dan kun je dat misschien wel voor een gedeelte met technologie opvangen maar er zit ergens een grens en misschien is die er nog niet in het vierde regime maar hij komt een keer. En dat element, hoe je daarmee omgaat, dat is toch wel een paradigmashift. Want als je dat element van die begeerte niet kunt omkeren dan kun je dus niks meer of je moet het voor je laten werken, bijvoorbeeld door het te koppelen aan de energie en te zorgen dat mensen beter ervan worden als ze energie maken en dan moet het dus geen kostenpost meer zijn. Dan moet het niet goedkoper worden, dan moet het echt een winstmaker worden. Vraag/opmerking: Even een herinnering dat de planeet aarde ook een autonoom natuurlijk gedrag heeft. We weten uit ijskernstudies over de laatste tweehonderdduizend jaar dat er maar één periode is geweest van tienduizend jaar die een stabiel klimaat had. Eén. Alle andere waren korter tot veel korter en dat is die periode waar we nu inzitten. En daarom hebben we überhaupt een tweede en een derde regime gehad, daaraan danken wij onze beschaving anders waren die steeds weer vernietigd. Dat is een eerste opmerking. En nu, de mensheid is bezig om op werkelijk grove wijze de samenstelling van de atmosfeer te wijzigen. Dat kun je gewoon zien aan de metingen, het mensdom speelt dus met zijn
66
toekomst. Een gekoppelde opmerking is dat wij in Nederland -we zijn een raar land hebben we net van Winsemius gehoord - de grootste NGO’s in de wereld in absolute zin hebben, maar wij zijn maar 0,3% van de wereldbevolking. Wij zijn bezig, ons kabinet, onze NGO’s, ons helemaal te richten op mitigatie, wij zijn bezig CO2-boekhouders te worden, een vreselijke absurde boekhouderij. Want wat wij ook doen aan CO2, onze planeet zal daar niets van merken, het ligt aan de andere 99,7% van het mensdom en zijn gedrag die bepaalt het. Wij moeten niet al onze resources aan windmolentjes besteden, wij moeten kijken of wij de toekomst van deze delta één of twee generaties kunnen rekken, dat is de moeite waard, door adaptatie en niet door mitigatie. Vraag/opmerking: Ik ben geoloog, maar in de geologie van tegenwoordig kookt het over en wordt het een soort astronomie. Dus we kijken naar de aarde als planeet, en dan zie je dat die aarde miljarden jaren goed heeft gefunctioneerd, met leven en dat is een soort koppel geworden en dat loopt als een trein. Al die tijd al en als het fout gaat dan herstelt het zich weer enzovoorts. Maar nu is er een nieuw element in gekomen en dat is pas heel kort geleden, vijf miljoen jaar geleden, namelijk dat is dat er een soort leven is ontstaan dat in staat is om werktuigen te maken en dat betekent eigenlijk organen buiten z’n lichaam die verwisselbaar zijn. Dus wij zijn dieren met verwisselbare organen. En daar heb je gedachten voor nodig en allerlei dingen meer, maar dit is wat er gebeurd is. En dat betekent dat het hele systeem totaal uit z’n voegen raakt. Dus als je nou kijkt, laten we nou maar beginnen met een grafiek, ik zal hem tekenen zo, en dan begin je hier bij het begin van dat vuurregime en dan ga je daarna dus door en dan kom je dus heel laag en dan zie je dus eigenlijk niets veranderen want dat vuurregime dat had geen enkele invloed en wat je verticaal afzet is de invloed op de planeet. Nou dat is dus bijna niks en dan zie je nog niks en dan komt de agrarisatie en dan wham! Dat is wat er gebeurt en dan moet je niet denken dat daar ook nog iets van een regime bij hoort of zoiets dergelijks of sustainable development of rentmeesterschap, is de meest belachelijke term in dit geheel, ik heb daar grote problemen mee. Vraag/opmerking: Ik wilde even ingaan op het armoedeprobleem, zeg maar zoals de heer Winsemius dat schetste, en dan daar nog iets aan toevoegen. De heer Sweder van Wijnbergen zei dat, we hebben het probleem niet zozeer tussen landen het inkomensverschil maar meer binnen landen dat dat vergroot en daarbij wil ik toevoegen dat men ook dreigt als je zoekt naar een oplossing, en dat is gerefereerd aan een column in de Groene Amsterdammer van een paar weken terug, namelijk dat de jongere generatie, degene juist die bezig zijn met Hyves, met netwerken, met het zoeken en het gebruiken van nieuwe technologieën, dat die ook dreigen buitengesloten te worden. Op die manier komt de middenklasse onder druk, ook de jongere mensen. Als je dus een oplossing zoekt dreigen die mensen, die juist met die nieuwe dingen bezig zijn, geen toegang te krijgen tot de instanties en de lagen waar de beslissingen worden gemaakt en waar je dus daadwerkelijk iets zou kunnen veranderen.
67
Vraag/opmerking: Als we het hebben over regimes, moet het dan ook gaan over wat voor doel we hebben? Hebben we als doel de aarde in stand te houden in een soort van status quo die nooit zal hebben bestaan, want de aarde is almaar veranderd? Of is het doel de mensheid te laten overleven op een aangename manier? Dat zijn twee verschillende doelen en er zijn er nog veel meer die verschillende regimes impliceren, die vereisen andere methoden. Dat is een discussie die niet echt aan bod is gekomen. Joop Goudsblom: Ja, dat begrip vierde regime, hoe is dat überhaupt in de discussie gekomen? Toen Bert de Vries en ik ons onderzoek opzetten en ons boek, Mappae Mundi, schreven zo rond het jaar 2000, toen keken we terug vanuit de positie waarin we ons toen bevonden. En we wisten, er is een lange geschiedenis geweest en we vroegen ons af hoe brengen we structuur aan in die lange voorgeschiedenis? Op die manier kwamen we op het idee van de drie regimes. Toen was het boek klaar en we hadden, vind ik nog steeds, een aardig boek gemaakt, maar geen duidelijke conclusie en zo hebben we een slothoofdstuk geschreven onder de titel “Naar een vierde regime?” Let op het vraagteken, zoals onze voorzitter ook al in herinnering heeft gebracht. Ja en daarmee hebben we kennelijk een steen in een vijver gegooid waarvan de rimpelingen nu hier blijkbaar zijn doorgedrongen en dat verheugt mij bijzonder. Ik denk dan ook weer terug aan hoe wij die hele ontwikkeling hebben willen schetsen en dat is aldoor weer een kwestie geweest van twee kanten, van buiten af en van binnen uit. Van buiten af, dan zie je de mensheid als een soort schimmel die zich over de aardkorst verbreidt, eerst heel langzaam en dan als een meetkundige reeks, kwadratuur, steeds erger. Dan probeer je het van binnen uit te bekijken en dan denk je wat heeft mensen bezield om dit zo te laten gebeuren? Hier ligt geen enkel plan aan ten grondslag. Dit is een blind proces geweest als schimmelgroei. Maar niettemin is het voortgekomen uit de bedoelingen van individuele mensen die aldoor het beste voorhadden, in ieder geval met zich zelf en met hun eigen groep. En dat is de leiddraad geweest waarmee we Mappae Mundi hebben geschreven. En wanneer je dan in dezelfde termen doordenkt, dan zou ik zeggen dat het verschil tussen het vierde en de drie voorgaande regimes is, dat bij geen van de voorgaande transities ook maar iemand zich ervan bewust was wereldgeschiedenis te maken. Men deed iets kleins en dat had zeer verstrekkende gevolgen. Terwijl wij nu in een positie verkeren waarin we niet de waan kunnen hebben wereldgeschiedenis te maken, maar wel door over het vierde regime te spreken eraan bij te dragen. Ad van Wijk: Ik sympathiseer heel erg met het beeld dat Pieter Winsemius ook heeft geschetst, van dat kruiende ijs boven een stromende rivier, en ik zal proberen dat ook in de technische sfeer te duiden want we kijken hier toch erg vanuit Nederland naar het probleem. Eigenlijk is er in India, China en Brazilië heel veel aan de gang. En ook op technologie gebied. Laat ik van elk land een voorbeeld noemen. In China hebben ze een ‘solar ordinance’
68
ingesteld, dat betekent dus: elke verwarmingsinstallatie moet met zonneenergie, ze zijn verreweg het grootste land in zonneboilerproductie, verreweg niet alleen absoluut maar ook in procentuele termen. In India hebben ze een minister voor duurzame energie, daar wordt het koken op biogas verbreid als de technologie. In Brazilië zijn ze al 20 - 30 jaar bezig met het maken van transportbrandstoffen uit suikerriet. Er vindt duidelijk een ‘leap-frogging’ technologie plaats waarbij in die landen op een andere manier naar het energieprobleem wordt gekeken. Wij kijken teveel naar het grote geheel, daar breekt het door en dan is het gewoon een economisch plaatje van de S-curve, we zijn aan het begin. Het is niet het doortrekken van allerlei statistieken, zoals we dat doen, neen het is echt een verandering die je zult zien doorbreken. Sweder van Weinbergen: Ik moet zeggen dat ik nog niet zoveel gehoord heb dat me anders doet denken. Als je naar Paul Schnabel luistert, dat is vintage Paul Schnabel, heel veel leuke verhalen, mooie statistiekjes, maar eigenlijk toch gewoon een oud Club van Rome verhaal met exponentiële trends doortrokken. Dan loopt die van het blackboard af. Maar we weten dat de wereld zo niet werkt, we weten dat er terugkoppel mechanismen zijn. We weten dat gedrag wel te veranderen is en dat het enige wat mensen echt heel goed op schaarste laat reageren is die schaarse goederen duur maken. Waar je de link met Pieter Winsemius legt is waar we nu problemen hebben is vooral die global warming, dat komt dus niet automatisch in z’n prijs tot uiting. Daar moet dus iets gebeuren omdat zover te krijgen en dat is een extra probleem, ja, als we maar door jakkeren dan komt het dus echt en is er niks meer aan te doen, wat Pieter die lange remweg noemde. Ik ben toch wel optimistisch, ik denk ook dat Pieter Winsemius gelijk heeft dat het politieke proces wat drooggelopen is, dat is weinig vreugde gevend, maar je ziet heel veel andere mechanismen of dat nu nieuwe stromingen, internet cycles of God weet wat zijn, maar je ziet wel al die nieuwe ontwikkelingen komen en die opmerkingen die hij maakte die hoor ik ook, je ziet zelfs dat het bedrijfsleven merkt dat duurzaam ondernemen -zelfs al vinden ze duurzaam ondernemen onzin- betere mensen krijgt en alleen daarom doen ze het al. Het begint toch te spelen. Al die informele mechanismen die weten toch een verandering in bewustwording tot stand te brengen. Dus wat dat betreft zie ik dat kruiende ijs helemaal niet als een bedreiging van mijn model, maar juist een manier om het in beweging te krijgen. Al die vage beweging is nodig om die politiek in beweging te krijgen waardoor die markt uiteindelijk wel een oplossing zal leveren en die technologie van De Wijks van deze wereld waardoor zij het zullen gaan regelen. Wat dat betreft, als ik het allemaal bij elkaar neem dan kom ik hier toch helemaal niet zo pessimistisch vandaan. Paul Schnabel: Er zijn een paar dingen die ik geleerd heb vanmiddag. Voor mij is heel duidelijk geworden dat het heel belangrijk is om in de discussie onderscheid te maken tussen de dingen die we kwijt willen, het vuil, en de dingen die we nodig hebben. Want dan merk je dat ‘t toch wel een beetje door elkaar loopt en het gebruik van de grondstoffen of het gebruik van de dingen die we nodig hebben, dat loopt langs een andere wijze dan met de dingen die opgeruimd moeten worden. Dat zijn twee verschillende lijnen die een beetje in de
69
discussie door elkaar lopen. Bij mij ook hoor. Ik heb toch een beetje geleerd om dat eens te gaan scheiden, omdat je dan ook ziet waar zit de echte conflictstof en waar zitten de dingen waar je het over eens kunt worden. En ik denk dat we het sneller eens worden over de dingen die we niet willen dan over het verdelen van laat ik maar zeggen dingen waar schaarste een rol bij speelt, zoals grondstoffen. Dat is het ene. Het andere is toch de schaalgrootte waarover je praat. Want dat vind ik toch in verschillende bijdragen, dan kom ik toch weer op die statistieken van wat draagt werkelijk bij tot het oplossen van een heel groot probleem? Kun je dat aan het gedrag van mensen overlaten, kunnen NGO’s dat? Misschien kan dat op lokaal of plaatselijk niveau, maar de vraag is of dat het op wereldschaal op die manier zal werken. En wat de technologie betreft: ik heb er heel veel vertrouwen in dat veel technologische oplossingen kunnen, maar dan kom ik toch met het punt van is er voldoende tijd. Dan doel ik niet alleen ontwikkeltijd, maar ook gewoon op het totale beeld van ‘zal er voldoende tijd zijn om de techniek zo te ontwikkelen dat die ook echt een verschil maakt’. Want dat is wat ik geleerd heb en al eerder ook in overleg met mensen uit de industrie, heel veel dingen kunnen wel, maar ze zijn of te duur of niet makkelijk toepasbaar of de implementatie ervan heeft ook weer gevolgen die je eigenlijk niet wilt of niet op grote schaal kunt doen. Dus in die zin, laat ik dan toch maar zeggen: ik hoop er het beste van. Pieter Winsemius: Ik vind het eigenlijk heel teleurstellend als ik heel eerlijk moet zijn. Geen wonder want het grootste deel van jullie zegt: het komt van zelf wel goed. We hebben een razend groot probleem en als je er niks aan doet dan komt het van zelf wel goed, of een ander doet het voor je. Even overdreven. Even een beetje aanpassen, we zijn maar 0.3 % van de wereld dus wij gaan niks doen, ja? Dank je de koekoek, die 0.3 % heeft een hele bijzondere verantwoordelijkheid omdat die iets weet wat de rest misschien minder weet en dan kan je zeggen: we doen niks, maar dat is Calimero, daar kan je niet mee weg komen als je een groot probleem hebt zoals je dat hier hebt. Stel je voor, het kan, de kans is klein, en in een democratie heeft de meerderheid het altijd goed, maar stel je voor als je met een heel groot risico werkt dan ga je het voorzorgsprincipe toepassen, dan zeg je dus als m’n huis afbrandt dan moet ik verzekerd zijn. Je kan je tegen allerlei dingen verzekeren maar hele grote risico’s ga je zeker proberen af te dekken. Stel je voor dat je het fout hebt, wat is dan je actie die je gaat nemen? Dan kan je zeggen nou dan doe ik niks, ik wacht wel tot die Amerikanen doorkomen, of de markt doorkomt. Dat gaat niet volstaan. Dus ik ben het wel met Sweder eens, ik denk dat het grappige is dat er op alle kanten bewegingen beginnen maar als ik gelijk heb zie je bewegingen ontstaan en zouden die optellen? Zou je er een lawine van kunnen maken? Dan heb ik een kans dat de wereld misschien verandert. Kan ik die lawine in Nederland een beetje tot stand laten komen, een beetje bevorderen dat een stukje van die lawine hier loopt! Dan ben ik misschien bezig met dat voorzorgsprincipe.
70
Samenvatting
– Louise O. Fresco – Universteitshoogleraar UvA
I
k denk dat we elkaar kunnen vinden in de constatering dat er een probleem is op een schaal die in ieder geval ongeëvenaard is in onze geschiedenis. We hebben een globaal probleem en we hebben duidelijk niet zonder meer globale oplossingen. Bovendien is het een probleem dat urgent is. Hoe we dat probleem ook verder definiëren, het heeft iets te maken met ons onredelijke beslag op grondstoffen en de effecten daarvan op met name het CO2- en het klimaatvraagstuk. We kunnen ons niet helemaal vinden in de oplossingen. Maar het is duidelijk wat in de geschiedenis regimeveranderingen heeft bewerkstelligd, de combinatie van ecologische druk en technologische innovatie, in ieder geval nu niet automatisch tot goede oplossingen leidt. De meesten van ons vinden dat business as usual geen garantie biedt voor een verandering in de goede richting. Er moet duidelijk toch meer gebeuren. Maar wat er dan meer moet gebeuren, daar zijn we het niet helemaal over eens. De wereldwijde aard van het probleem stelt de vraag naar de aard van de ontwikkeling in de toekomst. Daarin speelt wat verschillende keren is genoemd: het feit dat we nu natuurlijk toch nog steeds te maken hebben met grote ongelijkheid. Juist het armoedeprobleem en de lage productieniveaus in een aantal landen leiden tot een snelle toename en in hun ogen gerechtvaardigde toename van een aantal milieuproblemen. Met andere woorden, er ligt een geweldige prioriteit bij het ontwikkelingsvraagstuk en het doorbreken van de vicieuze cirkel van armoede en milieubeslag en CO2-uitstoot. Kunnen we dat, wat zijn de mogelijkheden, wat zijn de alternatieven? Een wereldregering die dat even regelt bestaat niet en is ook niet een optie voor de toekomst. Dat wil niet zeggen dat onderhandelingen op wereldschaal en afspraken op wereldschaal onmogelijk zijn. Daar bestaan goede voorbeelden van, of dat nou het Montreal verdrag is over CFK’s, of internationale afspraken over veiligheid van voedsel, of de WTO. Dit soort sectorale en specifieke mechanismen zijn echter totaal niet te vergelijken met een wereldregering of een werkelijk collectieve besluitvorming. Zijn er andere routes? Alles overziend is toch de belangrijkste route die eruit springt die van wat ik maar even het technologisch postkapitalistisch proces noem. De combinatie van markt en innovatie werkt in een aantal opzichten heel erg goed. Nederland zelf is een goed voorbeeld van hoe op veel milieudimensies verbeteringen zijn gerealiseerd, zoals luchtkwaliteit, waterkwaliteit. Naast marktwerking moet de stimulerende rol van overheidsingrijpen en wetgeving niet onderschat worden. De vervuiling van het oppervlakte water is wel degelijk ook daardoor aangepakt. Dus het is de interactie tussen
71
markt, industriële - en technologische ontwikkeling en verstandig overheidsbeleid die een aantal oplossingen heeft gegeven. Kunnen we dat nu extrapoleren naar elders en naar later? Enerzijds wel, in die zin dat technologische oplossingen ruimschoots voorhanden zijn. Er moeten misschien nog wat meer dingen verzonnen worden, maar heel veel zaken zijn mogelijk. De vraag is vooral: gaat de toepassing snel genoeg? En wat zijn dan de ‘incentives’, de mogelijkheden om die toepassingen sneller te laten plaatsvinden? Daarover constateren we dat de ontwikkelingen van prijzen van fossiele energie een van de grote stimulerende factoren kunnen zijn. Wat betreft de economie zien we dat er vandaag een globale markt is ontstaan, die mogelijkheden biedt tot armoedebestrijding dankzij nieuwe werkgelegenheid. Maar deze markt brengt ook een aantal kosten mee, vooral daar waar niet globale reguleringsmechanismen werken. Marktfalen ontstaat als de werkelijke sociale - en milieukosten niet in de prijzen weerspiegeld worden. Dat geldt in het bijzonder natuurlijk voor emissies van broeikasgassen. Je moet constateren dat de wereldmarkt op dit moment niet functioneert voor het reduceren of stabiliseren van CO2-gehaltes in de atmosfeer. En of ‘cap and trade’, dus verhandelbare emissierechten gaan werken, is nog maar de vraag. Ongelijkheid tussen landen speelt daarbij straks een belangrijke rol. Gegeven een steeds globaler wordende markt, die op een aantal punten wel redelijk goed functioneert, gegeven de technologie waar een heleboel oplossingen liggen, wat moet er dan gebeuren? Dan komen we inderdaad in het bereik van sociale -, culturele - en beleidsveranderingen. Daar is de materie natuurlijk een stuk stroperiger, want dan blijkt telkens opnieuw dat ons gedrag zich al te gemakkelijk aanpast aan technologische mogelijkheden. We worden voortdurend, of liever de technologie wordt voortdurend ingehaald door zich aanpassend consumentengedrag: minder uitstoot per auto door zuiniger brandstofgebruik betekent helaas dat mensen meer gaan reizen met die vernieuwde auto’s. Ik denk persoonlijk dat wij nog steeds niet kunnen omgaan met overvloed. Als individu en als samenleving. Wij zijn geconditioneerd door periodes van schaarste: bij overvloed hebben we niet automatisch een mechanisme als individu of als samenleving om die overvloed aan banden te leggen, ook al weten we dat dat beter zou zijn. De Nederlander, en de mens in het algemeen, leidt aan cognitieve dissonantie: we weten dat het allemaal anders moet, maar we passen het niet op onszelf toe. De oplossing heeft tot op zekere hoogte zeer veel te maken met prijsstelling, misschien ook met fiscale maatregelen, maar ook op de lange termijn met opvoeding en mentaliteitsverandering. Wat kunnen overheden doen? Die kwestie hebben we niet helemaal uitgediept. Het feit dat Europa helemaal niet genoemd is vanmiddag vind ik tekenend. En ook internationaal zien we zelfs dat de oude groeperingen zoals de OECD niet echt tot overeenstemming komen. Wat geeft ons dan hoop? Dat is niet het nationale of internationale beleid maar wel de groeiende onderstroom van sociale bewegingen in de ruimste zin van het woord. Dat zijn vaak ‘single issue’ bewegingen, die zich op één ding richten, maar die wel kunnen leiden tot geweldige veranderingen. Dat stemmen met je voeten dat werkt
72
op een postkapitalistische markt heel erg goed; de markt voor groene producten en diensten is een van de meest hoopgevende voorbeelden. Ondanks onze trage reactie op milieuprikkels of prijsprikkels, blijkt toch dat er een ‘groene’ markt aan het ontstaan is, niet alleen hier maar ook in de rest van de wereld. Dit wordt versterkt door wat aankomend toptalent belangrijk vindt, die kiezen voor bedrijven en instellingen waar naast winst ook ideële doelstellingen een plaats hebben. We hebben het er over gehad of we realistisch moeten zijn, of optimistisch, of pessimistisch of utopisch? Uiteindelijk zie ik toch een stemming van mild optimisme ontstaan. Toch moeten we niet vergeten dat veranderingen altijd een aantal slachtoffers maken: de groepen mensen en landen die nu niet mee kunnen komen, die straks misschien veel te maken krijgen met effecten van milieuproblemen. De term emotionele omwenteling is gevallen. Laten we zeggen dat we in ieder geval naar een veranderend perspectief gaan, waarin schaarste verantwoordelijkheden met zich meebrengt. De ‘proof of the pudding’ is, het sleutelwoord zal zijn: gaat het snel genoeg? Om dat iets sneller te laten gaan, stel ik voor om toch vanavond even uw huiswerk te doen en eens even in uw eigen huis te kijken wat er allemaal opgeschoond kan worden aan overbodige objecten, gedrag en wat dies meer zij. Want niet alleen een beter milieu begint bij jezelf, maar zelfs het vierde regime.
73
74
Dolle Milieu Mina’s gezocht voor actie! ‘Een transitie naar het vierde regime’ – Stijn Cornelissen, Lars Gierveld, Lindy Santegoets, Tom Smeenk – In de loop van de geschiedenis van de mens zijn de onderlinge verhoudingen en de verhouding met het milieu veranderd. In de regulering van deze verhoudingen zijn de regels, gewoonten en sancties – zowel negatief als positief – tevens veranderd. In het boek Mappae Mundi wordt dit fenomeen aangeduid met de term ‘regimeverandering’ 2. Een dergelijke verandering gaat gepaard met wijzigingen in vier dimensies die vormend zijn voor de verhoudingen tussen mens en milieu: een technologische, een economische, een politieke en een sociaal-culturele dimensie. Het eerste, tweede en derde regime werden ingeluid door kansen om de welvaart van mensen te vergroten. Achtereenvolgens zorgden vuurbeheersing, de agrarische productie door middel van landbouw en veeteelt en de industriële productie voor verhoging van het rendement waarmee de mens haar milieu kon benutten als leefomgeving en voedselbron. Deze welvaartswinsten gingen keer op keer gepaard met een hoger energieen grondstoffenverbruik en toegenomen afvalemissies per tijdseenheid per persoon. Recent is er veel aandacht voor milieuproblematiek die zich uitstrekt op mondiale schaal. Aangenomen dat deze inzichten grotendeels juist zijn, lijkt het erop dat de huidige industriële leefwijze van de mens met de daarbij behorende verbruiken en emissies op lange termijn de verhouding tussen mens en milieu irreversibel verstoort. Een overgang naar een vierde, duurzaam regime 3 zou deze ontwikkeling kunnen ondervangen. In de mogelijk op stapel staande transitieperiode naar deze duurzame samenleving gaat het niet per definitie om de kans of noodzaak de welvaart te vergroten. Het gaat om de kans of noodzaak tot het niet overmatig belasten van de aarde bij het realiseren en in stand houden van een bepaalde welvaart. De prikkels, die in een transitieperiode de noodzaak en de kansen bieden tot verandering van regels, gewoonten en sancties, kunnen vanaf onderaan de samenleving (bottom-up) of van bovenaf (top-down) worden geïnitieerd. Van de eerder genoemde vier vormende
Gladwell, M. (2000) The Tipping Point: How Little Things Can Make a Big Difference, Little Brown. Johan Goudsblom en Bert de Vries, Mappae Mundi. Human Humans and their habitats in a long-term socio-ecological perspective (Amsterdam, 2003). 3 Een duurzame samenleving is door Karl-Henrik Robèrt en zijn invloedrijke organisatie The Natural Step omschreven als een samenleving waarin er geen systematische toename is van grondstofextractie uit, emissies naar, en degradatie van de natuur en waarin tevens elk individu niet belemmerd wordt in de mogelijkheid om in zijn behoeften te voorzien (K.H. Robert; H. Daly; P. Hawken; J. Holmberg, ‘A compass for sustainable development’, International Journal of Sustainable Development and World Ecology, volume 4, nr. 2, juni 1997). 2
75
dimensies, speelt de sociaal-culturele een duidelijke rol in de bottom-up benadering. Collectief gedrag van mensen ontspringt bij individuen, maar beïnvloedt uiteindelijk hoger gelegen mechanismen. Vanuit een top-down perspectief kan de politieke dimensie door middel van wetgeving reguleren en zo bepaald gedrag afdwingen. De economische dimensie biedt via markten op macroniveau van bovenaf een kader om de mens financieel te prikkelen tot een bepaalde handelswijze. De technologische dimensie, tot slot, is niet strikt top-down ¬of bottom-up, maar vormt een onmisbare schakel om de materiële invulling van een regime mogelijk te maken. Naast de verschillende dimensies in de bottom-up en de top-down benadering is er tevens nog een aantal geografische analyseniveaus te onderscheiden. Naast het (sub)mondiale en nationale analyseniveau is er ook een regionaal analyseniveau. Het belang van het meewegen van het geografisch analyseniveau wordt duidelijk zichtbaar in bijvoorbeeld crossborder problemen. Deze grensoverschrijdende problematiek vraagt om internationale oplossingen en is daarmee extra uitdagend. Wanneer de transitie naar een duurzaam, vierde regime tegen het licht van de vier vormende dimensies wordt gehouden, wordt duidelijk dat de toonaangevende rol is weggelegd voor een bottom-up sociaal-culturele revolutie. Als een ‘positieve ramp’ erin slaagt het al in de maatschappij aanwezige milieubewustzijn bottom-up te bundelen en om te zetten in alom aanwezig duurzaam gedrag, dan zullen de overige drie dimensies zich aanpassen aan de nieuw ontstane situatie. In het vervolg van dit essay wordt aan de hand van voorbeelden aangetoond dat de technologie nu al voldoende in huis heeft om in deze transitie mee te gaan en dat de economie zich in het verleden dusdanig flexibel heeft getoond dat ook deze klaar staat voor verandering. De rol van politieke regelgeving wordt toegelicht als faciliterend voor de overgang in plaats van de geforceerde top-down leidende rol die zij tot nog toe heeft geprobeerd af te dwingen. Tot slot dienen de Dolle Mina’s als voorbeeld van een bottom-up positieve ramp die leidde tot massale omzetting van maatschappelijk bewustzijn in gedragsverandering. Een analoge ontwikkeling op het gebied van duurzaamheid is precies het zetje in de rug dat de komst van het vierde regime kan bewerkstelligen. De techniek staat voor niets De benodigde technologie voor een transitie naar een duurzame energievoorziening en industriële productie is al in grote mate aanwezig. Dit, gekoppeld aan het feit dat duurzame energiebronnen als de zon en daaraan gerelateerde bronnen als wind en biomassa tot ongeveer 10.000 keer meer energie aan de aarde leveren dan wij op dit moment gebruiken 4, zorgt ervoor dat er geen bezwaar ligt in de technologische dimensie van een vierde regime.
4
d van Wijk, ‘Een duurzame energievoorziening voor iedereen’, presentatie Koninklijke Hollandsche MaatA schappij der Wetenschappen: Naar een Vierde Regime (06-12-2007).
76
De twijfel die er bestaat aan de technologische mogelijkheid om een duurzame samenleving te realiseren op bijvoorbeeld het vlak van energie komt vaak voort uit een historisch gegroeide denkwijze waarin er van uitgegaan wordt dat alleen een hoogtechnologische oplossing aan de bron een uitkomst kan bieden. Maar als de behoefte in plaats van de bron als leidend wordt verondersteld, kunnen er veel meer duurzame oplossingen worden gerealiseerd. Zo is bijvoorbeeld de behoefte om gebouwen te verwarmen en te koelen - dit proces neemt 25 procent van het totale energieverbruik voor zijn rekening geen energieprobleem, maar een opslagprobleem. Immers, in de winters moet de ruimte verwarmd worden terwijl deze in de zomers moet worden gekoeld. De zomerwarmte kan dan ook, met een relatief simpele technologische oplossing, worden opgeslagen om vervolgens in de winter te gebruiken om de gebouwen te verwarmen 5. Dergelijke oplossingen, waarin met eenvoudige technische middelen energiebron en energiebehoefte beter op elkaar worden afgestemd, kunnen op veel terreinen toegepast worden. In combinatie met de huidig aanwezige en uiteraard verder te optimaliseren duurzame energiebronnen kan zo in principe elke technologische barrière voor de transitie naar een vierde regime worden weggenomen. Van alle markten thuis De markt anticipeert op veranderingen in de sociaal-culturele dimensie. De markteconomie geeft daarmee doorgaans de juiste prikkels om in te spelen op de vraag. Een duidelijk voorbeeld dat deze werking illustreert, is een commerciële hype. Wanneer vanaf onderaan de samenleving een dergelijk hype wordt gecreëerd, speelt de industrie hierop in. Een voorbeeld is het saamhorigheidsgevoel tijdens de verschillende sportevenementen, zoals de wereldkampioenschappen voetbal. Het bedrijfsleven voedt deze hype door het aanbieden van producten en gadgets die het saamhorigheidsgevoel bedient. De economie kan daarmee als een dimensie gezien worden die de maatschappelijke behoefte volgt en zich daarmee flexibel opstelt. Politieke spelletjes: leiden of lijden? Op mondiaal niveau heeft de politiek tot op heden gefaald als drijvende kracht achter een productief beleid van de milieuproblematiek. Alleen milieueffecten die hun uitwerking hebben op lagere niveaus zijn door de politiek minder moeilijk aan te pakken. Een bekend voorbeeld is de succesvolle aanpak van zure regen, waarbij de gevolgen zich enkel over een beperkt aantal landen manifesteren. Om politieke maatregelen voor mondiale milieuproblemen te bewerkstelligen, is het noodzakelijk dat álle veroorzakers van de milieuproblemen participeren, om het free riders probleem te beletten. Het free riders probleem uit zich wanneer een land gratis profiteert van de milieumaatregelen van andere landen. Dit verzwakt de concurrentie5
d van Wijk, ‘Een duurzame energievoorziening voor iedereen’, presentatie Koninklijke Hollandsche MaatA schappij der Wetenschappen: Naar een Vierde Regime (06-12-2007).
77
positie van deze landen, omdat hun productiekosten hoger zijn door de milieumaatregel. Wanneer belangrijke, vervuilende landen niet meewerken, zullen andere landen niet snel overgaan tot vergaande milieumaatregelen. De mondiale overeenkomst van Kyoto - die zich ten doel stelt de CO2-uitstoot terug te dringen tot beneden het niveau van 1990 - heeft bijvoorbeeld nooit naar behoren gewerkt. De belangrijkste reden hierachter was dat twee grote vervuilende Westerse landen (Verenigde Staten en Australië) weigerden het verdrag te ratificeren, omdat opkomende vervuilende landen uitzonderingen hadden bedongen. Dit zou de concurrentiepositie (van de VS en Australië) ondermijnen. Ten grondslag aan de uitzonderingen ligt een verschillend ontwikkelingsniveau van landen. De ontwikkelde landen hebben in de afgelopen decennia een voorsprong opgelopen in hun CO2-uitstoot. De ontwikkelingslanden zijn daarom van mening dat zij een mildere aanpak verdienen in de milieuproblematiek. Crossborder milieuproblemen zijn dus moeilijk om van bovenaf door de politiek op te lossen. De politiek heeft wel de middelen om ingezette sociaal-culturele trends te stimuleren. Ze kan onder andere via campagnes kleinschalige burgerinitiatieven opschalen. Daarnaast heeft de politiek ook de mogelijkheid om (technische) energie-innovatie te stimuleren in het uitvindingsstadium door middel van overheidsfondsen. In een opvolgend stadium heeft ze als taak om knelpunten weg te nemen - door aanpassing van regels - voor de marktintroductie van nieuwe technologieën6. De politiek is dus beter op haar plek wanneer zij volgend is aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Urgentie door een sociaal-culturele positieve ramp De technologische, politieke, economische en sociaal-culturele dimensies die een vierde, duurzaam regime kunnen inluiden, zijn afhankelijk van elkaar in een netwerk van verbanden. Dat wat technisch allang mogelijk is, komt niet van de grond door economische of politieke belangen; sociaal-culturele agenda’s construeren marktbehoeften en andersom; de politiek reguleert de economie en wordt er tegelijkertijd door geleid; et cetera. Deze sterke samenhang heeft als implicatie dat de werking bínnen een dimensie overschaduwd wordt door de invloed van andere dimensies. Een voorbeeld hiervan zijn de genoemde crossborder milieuproblemen. Tegelijkertijd impliceert dit echter dat de stimulering van de ene dimensie haar weerslag kan hebben op de andere en daarmee op het totaal. Dit biedt dus kansen. Kansen om een omslag te maken door vanuit één 6
e politiek kan derhalve marktwerking stimuleren, waarbij technologieën concurreren op basis van gestelde D doelen. Het zeer bekende voorbeeld is het Europees emissiehandelssysteem, waarin industrieën hun CO2emissies moeten verminderen. De industrieën kunnen zelf bepalen hoe ze dat doen. Stephan Slingerland en Lucia van Geuns, ‘Van Lissabon tot Kyoto. De ambities van het Europese energie-innovatiebeleid’, Internationale Spectator, volume 60, nr. 4, 2003.
78
dimensie de andere positief te beïnvloeden. In eerdere delen van dit essay is beschreven hoe de technologische, politieke en economische dimensies niet geschikt zijn als aanjager van deze omslag. Technologie staat al klaar, maar is sterk afhankelijk van de andere dimensies om maatschappelijk uitgerold en geïntegreerd te worden. De economie zal flexibel op de wensen van de markt inspelen. De politiek slaagt niet als drijvende kracht in de aanpak van mondiale milieuproblematiek. In de landen met de grootste ecologische footprint, de westerse landen, lijkt de bewustwording van de milieuproblematiek in te treden. Sociale bewegingen en belangenverenigingen zijn bijvoorbeeld in het geweer gekomen tegen verdere klimaatafbreuk en hebben een collectieve definitiebepaling van het klimaatprobleem teweeggebracht. Dit wil zeggen dat de discussie weliswaar op vele aggregatieniveaus wordt gevoerd, maar dat de niveaus als zodanig worden herkend. Het probleem heeft hiermee maatschappelijke contouren gekregen. Traditionele massamedia (zoals krant, radio en televisie) en nieuwe media (interactieve mediatoepassingen zoals on-demand video, fora, chatruimtes en Hyves) spelen hierin als boodschappers en facilitator van informatieoverdracht in de publieke arena een bijzondere rol. Ze jagen bewustwording aan, verspreiden het besef, vormen de plaats voor publiek debat en creëren informatie- en belangennetwerken van mensen over de hele wereld. Campagnes zoals die van Al Gore werken als accelerator in mediahypes, die gekarakteriseerd worden door een zelfversterkend proces. Het milieuthema stuurt hierin de media als het ware om meer en meer gerelateerde feiten en meningen te zoeken en uit te dragen. Het milieuthema expandeert door de koppeling van een breed scala aan maatschappelijke vraagstukken aan het centrale probleem. Het klimaatargument wordt zo in allerlei hoeken van de maatschappij geopperd en meegenomen: op individueel niveau, in het bedrijfsleven en in de politiek. De faseovergang naar een vierde regime vereist echter meer dan bewustwording en discussie. Het vereist handelen. De eerste schetsen voor een paradigma van een vierde regime lijken te zijn opgemaakt, maar uitwerking en concretisering zijn nodig. En hiervoor volstaat de sociaal-culturele bottom-up benadering op zichzelf niet. Er is koppeling met de andere dimensies voor nodig, waarin de opvattingen geïnstitutionaliseerd worden en waar industrieën veranderen. De crux van de koppeling ligt dus in de samenleving: burgers moeten de werkelijke importantie inzien van de problemen. Bewustwording gaat hier over naar concrete wensen, zelfs eisen, aan politiek, economie en daarmee aan technologie. Perceptie en gedrag van burgers zijn van doorslaggevend belang om het regime tot een succes te maken. Maar voor gedragsverandering en actie is urgentie nodig. In de geschiedenis ontstond die urgentie voor grote omslagen het vaakst door rampen. De Tweede Wereldoorlog is belangrijk geweest in internationale verdragen en samenwerking om een volgende vergelijkbaar menselijk drama te voorkomen. Na 1953 zijn we nog betere dijkenbouwers en watermanagers geworden en Tsjernobyl heeft door maatschappelijke druk jarenlang veel ontwikkelingen in kernenergie – misschien wel onterecht – in de ijskast gezet.
79
Rampen als de tsunami van kerst 2004 en de orkaan Katrina in New Orleans in 2005 worden nu in de klimaatdiscussie gebruikt, maar het verband is (nog) niet bewezen. Een grote ramp omtrent milieuproblematiek is door haar onomkeerbaarheid zeer onwenselijk. We kunnen er dus niet op wachten om daarmee urgentie voor mondiale gedragsverandering af te dwingen. Een preventieve, opportunistische insteek is daarom gewenst. Een sociaal-culturele ‘positieve ramp’, bottom-up ingezet, zou nu moeten zorgen voor de transitie naar het vierde regime. De twee hoofdingrediënten voor deze ramp zijn aanwezig: er is dreiging en er is volop mogelijkheid tot wereldbrede communicatie, informatieoverdracht en (virtuele) belangenbundeling. Deze positieve ramp is de koppeling van bewustwording naar actie en wereldbrede gedragsverandering in alle dimensies van het regime. De beweging van de Dolle Mina’s eind jaren zestig, begin jaren zeventig is een goed voorbeeld van hoe een bottom-up benadering kan leiden tot een structurele mentaliteitsverandering. De Dolle Mina’s zetten destijds een sociaal-culturele revolutie in gang voor meer rechten voor vrouwen. Een revolutie die onder andere tot de invoering van de pil leidde. Vanuit de samenleving werden politiek, economie en technologie in de gewenste richting gestuurd. De 21e eeuwse Dolle Mina’s van het milieu zijn geen concrete actiegroep of één belangenvereniging. Daarvoor is het probleem te complex, verdeeld en verspreid. Het is de verzameling van burgers en organisaties over de hele wereld (met uiteenlopende belangen en achtergronden) die zich willen inzetten voor de overgang van bewustwording naar actie in de milieuproblematiek. Als zij zich met dezelfde overredings- en daadkracht roeren als hun collega’s uit de 20e eeuw, en daarbij eventueel gebruik maken van de mogelijkheden van de huidige informatiemaatschappij, dan is dat de noodzakelijke opstap naar een duurzaam vierde regime. De Dolle Mina’s als positieve ramp: van bewustzijn naar handelen Het heersende gedachtegoed over seksualiteit werd eind jaren zestig, begin jaren zeventig compleet overhoop gegooid door een groep fanatieke vrouwen. Met kreten als ‘baas in eigen buik’ en ‘moeders wil is wet, met de pil naar bed’ bewerkstelligden deze Dolle Mina’s een ware seksuele revolutie. Er was alom bewustzijn: vrouwen (én mannen) wilden zelf een keuze en invloed hebben op de grootte van hun gezin. Gestuntel met allerlei andere vormen van anticonceptie als ‘voor het zingen de kerk uit’, het temperaturen en condoomgebruik, leken volstrekt onzinnig, aangezien de technologische oplossing in de vorm van de anticonceptiepil al in vergevorderd stadium was. De aanzet van de Dolle Mina’s bewerkstelligde collectief sociaal gedrag en beïnvloedde de overige dimensies. Allereerst de technologische dimensie. De techniek van de pil bleek er al te zijn, maar was in het toenmalig sociale klimaat niet verder uitontwikkeld. Vooral in de kerkelijke
80
gemeenschap werd deze nieuwe vorm van anticonceptie beschouwd als een ernstige ondermijning van het dogma ‘gaat heen en vermenigvuldigt u’. Maar ook in de politiek zagen confessionele en conservatieve politici er een vrijbrief in voor vrije seks. Met de acties van de Dolle Mina’s greep de farmaceutische industrie haar kans. De bottom-up sociaal culturele beweging leidde er toe dat de farmaceutische industrie het reeds bestaande concept van de anticonceptie pil van de plank haalde. In sneltreinvaart werd het concept technisch doorontwikkeld en de lancering van een betrouwbare anticonceptiepil op de Nederlandse markt was al snel een feit.
Bron foto: deeyeopener.web-log.nl
Ondanks de soms ook kritische geluiden, was de opmars van de pil niet te stuiten. De pil werd onmisbaar voor vrouwen in de vruchtbare levensfase. Door de grote sociale druk, kon ook de politiek niet achterblijven en paste haar regelgeving op de nieuwe ontwikkeling aan. Zo werd in 1972 de pil opgenomen in het ziekenfondspakket. De sociale beweging, als ook het opnemen van de pil in het ziekenfondspakket, leidde tot een grote vraag naar de pil. De markt, in dit geval de farmaceutische industrie, speelde hier op in door op grote schaal de pil te produceren en aan te bieden. In Nederland gebruikt vandaag de dag bijna de helft van de vrouwen tussen de 16 en 49 jaar de anticonceptiepil. Wereldwijd gebruiken ongeveer 100 miljoen vrouwen in de vruchtbare levensfase de pil, leidend tot een miljardenomzet voor de farmaceutische industrie. Vraag en aanbod, de pijlers van een economie, werden beide gestimuleerd door een sociaal-culturele beweging.
81
82
Nieuwe spelregels gewenst! – naar een duurzame verhouding tussen mens en milieu – – Auteur: Joep Pijpers – Redactie: Louis Handoko, Albert-Jan Shi en José van Zwieten
I
n de loop van de geschiedenis is de verhouding tussen de mens en het milieu voortdurend veranderd. Drie breekpunten in de menselijke geschiedenis waren de beheersing van het vuur, de aanvang van agrarische productie door middel van landbouw en veeteelt en de industriële productie. Op al deze breekpunten was een herdefinitie van de verhouding tussen mens en milieu noodzakelijk en dit proces ging gepaard met de nodige successen en tegenslagen. Aan het begin van de 21e eeuw wordt de mens geconfronteerd met een reeks milieuvraagstukken die enorm complex van aard zijn en zich op mondiaal niveau manifesteren. Naar verwachting wordt deze problematiek dermate ingrijpend dat een herdefinitie noodzakelijk is van het complex van regels, gewoonten en sancties (zowel positief als negatief) waarmee mensen de verhouding tot elkaar en tot de omgeving waarin zij leven trachten te reguleren. Dit essay probeert een antwoord te geven op de vraag hoe dit proces van herdefinitie in beweging kan worden gebracht en wie hierin het voortouw moet nemen. Maatschappij onderschat urgentie milieuproblematiek De oorzaak dat de verhouding tussen mens en milieu onder druk is komen te staan, is de exponentieel toegenomen economische activiteit. Dit begon met de industriële revolutie in de westerse wereld en komt vandaag de dag tot uiting door sterke bevolkingsgroei en opkomst van industrialisatie in landen als China en India. Voortschrijdende economische groei gaat ten koste van het milieu en komt onder andere tot uiting in de vorm van ontbossing, bodemvervuiling en aantasting van biodiversiteit. Klimaatverandering neemt in dit rijtje een speciale plaats in, omdat er nog geen wetenschappelijke consensus is over de oorzaken en gevolgen. Het broeikaseffect ten gevolge van de emissie van broeikasgassen is de meest aangedragen verklaring, ook in de publieke opinie, maar tot op de dag van vandaag worden alternatieve verklaringen aangedragen. Ondanks deze, vaak onomkeerbare, gevolgen van economische activiteit is de mens niet geneigd om gebruik te maken van schone technologie zoals zonnecellen, vanwege het simpele feit dat anno 2007 milieuvriendelijke producten duurder zijn dan milieuonvriendelijke producten. Naar onze mening geven dit soort keuzes van individuele mensen de doorslag bij de herdefinitie van de verhouding mens-milieu. Ontwikkeling van schone technologie is cruciaal, maar het is nog maar de vraag of technologische ontwikkelingen binnen afzienbare termijn zullen leiden tot economisch competitieve producten. Bij het afwenden van onomkeerbare schade aan het milieu is het daarom niet genoeg om blindelings te vertrouwen in technologische vooruitgang, maar zal er een verandering moeten optreden in de manier waarop individuele consumenten hun keuzes maken. Om inzicht te krijgen in hoe mensen hun keuzes maken in een vrije markteconomie is het
83
noodzakelijk om te begrijpen welke keuzes in een vrije markt moreel acceptabel zijn en welke spelregels een markt opstelt om immorele keuzes tegen te gaan. Morele keuzes in de vrije markteconomie Na de val van het communisme is de dominante economische structuur die van een vrije markteconomie, ook in landen waar politieke systemen nog veel minder open en transparant zijn. De basisgedachte van de vrije markteconomie is in de 18e eeuw geformuleerd door de grondlegger van de economische wetenschap, Adam Smith. Hij stelde dat het nastreven van eigenbelang het meest efficiënte mechanisme is voor de bevordering van het collectieve welzijn. Smith benadrukte dat dit systeem alleen werkt wanneer de juiste (door de overheid te stellen en te bewaken) spelregels gelden, bijvoorbeeld op het gebied van eerlijke concurrentie en volledige marktinformatie. Ook besteedde hij aandacht aan het bestaan van negatieve externe effecten, zoals bijvoorbeeld uitbuiting van arbeidskrachten, die ervoor zorgen dat de prijs van een product laag kan zijn. Aangezien de oorzaak van deze lage prijs moreel onaanvaardbaar is, moet er volgens Smith worden ingegrepen om de imperfecties van de markt te corrigeren. De vrije markt volgens Smith is dus niet zonder meer vrij van regels en toezicht. Tot deze negatieve externe effecten rekende hij echter niet zaken als milieuvervuiling en uitputting van grondstoffen, omdat deze thema’s allerminst tot de actualiteit van de 18e eeuw behoorden. De economische theorie van Adam Smith is gebaseerd op het utilisme, een filosofischethische stroming die eveneens in de 18e eeuw zijn oorsprong vindt. Het is daarom interessant om de hedendaagse milieuproblematiek te benaderen vanuit utilistisch perspectief, omdat het utilisme aansluit bij bestaande economische structuren. Hierdoor kunnen deze inzichten helpen bij het in gang zetten van de herdefinitie van verhouding mens-milieu, zonder een toevlucht te zoeken in grootscheepse sociaal-economische omwentelingen. De kerngedachte van het utilisme is dat de juistheid of onjuistheid van handelingen moet worden beoordeeld naar de mate waarin die handelingen het geluk of welzijn van mensen bevorderen of schaden. Gevolgen spelen dus een belangrijke rol bij de bepaling van de juistheid van handelingen. Hiermee is utilisme een tegenhanger van Kantiaanse ethiek, waar de juistheid van een handeling niet zozeer afhangt van de gevolgen ervan, maar van de vraag of een juiste norm wordt gevolgd. Op andere punten komen bovengenoemde ethische theorieën wel overeen; zoals in de onderschrijving van het autonomieprincipe. Het autonomieprincipe stelt dat iedereen vrij is te bepalen wat goed en nastrevenswaardig is en vrij daarnaar te handelen zolang hij/zij daarbij anderen niet schaadt. Anders geformuleerd zegt dit principe dat ieder het recht heeft gevrijwaard te worden voor de gevolgen van handelingen van anderen. Wanneer men dit autonomieprincipe combineert met de kerngedachte van het utilisme levert dit het Paretobeginsel op, genoemd naar de Italiaanse econoom Vilfredo Pareto (1848-1923). Het Paretobeginsel stelt dat alleen die handelingen toegestaan zijn, die tot een situatie leiden waar niemand slechter af is en ten minste één persoon beter af is.
84
Hoe verhoudt dit Paretobeginsel zich nu tot de huidige consumptiemaatschappij? In de moderne mondiale economie is het een feit dat economische handelingen gevolgen hebben die nadelig zijn voor anderen. Een aansprekend voorbeeld is de aankoop door westerse consumenten van kleren die in Indiase ‘sweatshops’ zijn gemaakt door kindarbeiders. Het is duidelijk dat de aankoop van zulke kleren voordelig kan zijn voor de consument (ze zijn goedkoop), maar de nadelige gevolgen voor andere betrokkenen zijn evident. In het geval van afdoende transparantie van de markt (bijvoorbeeld door de invoering van keurmerken) zullen daarom sommige consumenten ervoor kiezen om deze kleren niet te kopen. Hierbij hebben zij ongetwijfeld niet letterlijk het Paretobeginsel in hun achterhoofd, maar gaan zij uit van hun ‘morele kompas’. Milieuproblematiek in de vrije markt Ook bij keuzes die gevolgen hebben voor het milieu is transparantie van groot belang en in veel situaties is die nog niet toereikend. Wanneer een consument kiest welke parketvloer hij zal aanschaffen, is het niet altijd duidelijk wat de productie van die vloer voor gevolgen heeft gehad voor anderen. Zodra mensen goed op hun netvlies hebben staan dat hun beoogde aankoop invloed heeft op het verdwijnen van bossen en het ontwrichten van gemeenschappen, zal dit een deel van de consumenten beïnvloeden in hun uiteindelijke keuze. Toch is transparantie alleen niet voldoende, omdat een ander aspect wellicht van groter belang is. De nadelige gevolgen voor het milieu van bepaalde consumptiepatronen zijn vaak onzichtbaar, abstract en worden gedragen door grote (vaak ook ‘andere’) groepen mensen. Dit terwijl het voordeel voor de consument zelf groot en direct voelbaar is. Wanneer iemand besluit een extra vliegvakantie naar Spanje in te plannen, heeft hij daar direct voordeel van in de vorm van een geslaagde vakantie. Het is veel minder concreet om aan te geven wat de negatieve gevolgen zijn en wie die gaan ondervinden. In welke mate draagt mijn vliegreisje bij aan klimaatverandering? Wat zijn de gevolgen van klimaatverandering? En wie wordt daardoor getroffen; de gehele bevolking van Bangladesh over 20 jaar? Het moge duidelijk zijn dat de bijdrage van een individuele consument aan de negatieve gevolgen van dit soort vliegreizen verwaarloosbaar klein is. Verder zijn de gevolgen van zo’n vliegreis abstract en veel minder tastbaar dan de gevolgen voor een 8-jarig meisje in een Indiase sweatshop, wier hulpvragende ogen ons allen bereiken via de televisie. De hierboven beschreven situatie maakt duidelijk dat het ‘morele kompas’ van consumenten minder effectief is wanneer het gaat om aankopen met (potentieel) nadelige gevolgen voor het milieu. Ook al wordt het grote publiek steeds bewuster van de druk die economische groei legt op het milieu, nog maar weinig mensen handelen naar dit inzicht. Integendeel, de consumptie van vliegvakanties, SUV’s en andere milieuonvriendelijke producten neemt nog altijd gestaag toe. Blijkbaar past de hedendaagse consument niet meer het Paretobeginsel toe wanneer keuzes moeten worden gemaakt die invloed hebben op het milieu. Naar onze mening komt dit niet zozeer doordat het ‘morele kompas’ van de mens op hol is geslagen. Het is vooral te wijten aan het feit dat
85
in de moderne wereld de keuzes van individuele consumenten abstracte gevolgen voor anderen met zich meebrengen, waaraan een individuele consument ook nog eens een zeer kleine bijdrage levert. Dit leidt ertoe dat in de vrije markt van de 21e eeuw mensen op grote schaal ‘onjuist’ handelen vanuit puur utilistisch perspectief. Wellicht zou Adam Smith een nieuwe spelregel aan de vrije markteconomie hebben willen toevoegen als hij in deze tijd had geleefd. Wij denken namelijk niet dat een vrije markteconomie onverenigbaar is met een gebalanceerde verhouding tussen mens en mileu. Nieuwe spelregel gewenst Vanwege de onomkeerbaarheid van economische invloed op het milieu heeft het formuleren van die nieuwe spelregel hoge urgentie. Hoe zou zo’n spelregel eruit kunnen zien? Sommige milieu-activisten dringen aan op het beheersen van milieuproblematiek door terugdringen van de economische groei. Het lijkt onhaalbaar om deze aanpak toe te passen in zich ontwikkelende landen. Economische groei mag dan druk leggen op het milieu, het draagt ontegenzeggelijk bij aan het verminderen van armoede in de wereld. In gebieden waar armoede leidt tot sterfte of ander menselijk lijden is het moreel onaanvaardbaar om mensen het recht te ontzeggen zich aan deze armoede te ontworstelen. Daarnaast is gebleken dat armoede één van de grootste vervuilers is. Wanneer men elke dag worstelt om te overleven, heeft zorgvuldige omgang met het milieu geen prioriteit. In dat opzicht kan het verdwijnen van armoede door economische groei op lange termijn leiden tot een bewustere omgang met het milieu. Ook in de westerse wereld is het matigen van economische groei voor het merendeel van de bevolking niet bespreekbaar, omdat dit zou leiden tot een daling van het welvaartsniveau. Wat zou die spelregel dan kunnen zijn om de verhouding tussen mens en milieu in evenwicht te krijgen? Naar onze mening zou het principe ‘De vervuiler betaalt’ op verregaande schaal in de maatschappij moeten worden doorgevoerd. De tijden zijn voorbij dat de productiefactor ‘milieu’ gratis was en deze kosten moeten in de prijs van producten worden verdisconteerd. Deze omwenteling is te vergelijken met de overgang naar de industriële revolutie, toen opeens een prijskaartje ging hangen aan de productiefactor ‘arbeid’. Vóór de industriële revolutie was dit veel minder het geval toen de ambachtsman in de productiefactor ‘arbeid’ kon voorzien door zijn eigen tijd op te offeren. De vervuiler moet dus gaan betalen. Vanwege het falen van het morele kompas inzake milieu-problematiek is het gerechtvaardigd dat deze nieuwe spelregel wordt geïntroduceerd in de vrije markt. De consument moet een handje worden geholpen door milieuonvriendelijke activiteiten en producten extra te belasten. In het ideale geval zou er sprake zijn van ‘kostendekking’, waarbij de meerprijs van een product wordt gebruikt om de negatieve milieu-effecten op te heffen. Er zijn echter praktische bezwaren tegen het gebruik van de inkomsten uit heffingen voor het opheffen van de negatieve effecten van het vervuilende product. Het planten van bomen ter compensatie van CO2-uitstoot door vliegtuigen is bijvoorbeeld een sympathiek initiatief, maar hetzelfde geld investeren in een roetfilter op een Chinese kolencentrale zou een veel hoger ren-
86
dement hebben. Het is daarom efficiënter om niet te proberen om kostendekking na te streven, maar om vervuilende producten extra te belasten waarbij de opbrengsten van deze belastingen alleen ten goede mogen komen aan het milieu, en wel op een efficiënte manier. Boven alles mogen de heffingen niet verdwijnen in de schatkist, omdat dan het beeld zou ontstaan dat de heffingen niets meer zijn dan een ordinaire extra belastingmaatregel. Vanwege praktische bezwaren is het lastig om heffingen in te voeren op elk punt van de waardeketen, waardoor het praktischer is om alleen de eindgebruiker in de waardeketen extra te belasten. De invoering van een dergelijk systeem brengt belangrijke voordelen met zich mee. Ten eerste zal de hogere prijs van vervuilende producten ertoe leiden dat de vraag naar dit soort producten daalt. Wanneer het eerdergenoemde ticket naar Spanje niet meer 50 maar 300 euro kost, zullen mensen niet meer zo snel de keuze maken om een weekendje in Barcelona door te brengen. Eveneens zal het zwaar belasten van SUV’s ertoe leiden dat men minder geneigd zal zijn om dit soort voertuigen aan te schaffen. Natuurlijk geldt voor sommige producten dat ze inelastisch zullen reageren op prijsverhogingen. Dit wil zeggen dat de vraag naar dit soort producten slecht reageert op prijsveranderingen, wat met name geldt voor luxe goederen. Toch zal een stijgende prijs voor veel producten leiden tot een dalende vraag en dus een lagere belasting van het milieu. Bijkomend voordeel van deze heffingen is dat de milieuvriendelijke alternatieven aantrekkelijker gaan worden als hun vervuilende concurrenten duurder worden. Dit zal leiden tot een toename van de vraag naar milieuvriendelijke producten, waardoor deze door massaproductie nog aantrekkelijker zullen worden. Daarnaast worden de inkomsten uit de heffingen gebruikt om op grote schaal te investeren in duurzame technologie. Op dit moment wordt er veel te weinig geïnvesteerd in onderzoek naar nieuwe technologie om een doorbraak te bewerkstelligen. Ter illustratie: kernfusie is één van de technologieën die op lange termijn potentie heeft om op grote schaal duurzame energie te produceren. In dit proces worden kernen van verschillende atomen samengesmolten, waarbij veel energie vrijkomt. In tegenstelling tot kernsplitsing, de reactie die in kerncentrales wordt gebruikt, wordt bij kernfusie nauwelijks radioactief materiaal geproduceerd. Ondanks de grote potentie heeft het 20 jaar geduurd voordat de rijkste landen van de wereld overeenstemming konden vinden over de bouw van de 10 miljard euro kostende ITER reactor, een onontbeerlijke stap in de evaluatie van deze technologie. Ter vergelijking: jaarlijks wordt er mondiaal 157 miljard euro besteed aan luxe goederen (tassen, kleding en zonnebrillen van merken als Louis Vuitton en Chanel). Om te voorkomen dat schade aan het milieu onomkeerbaar wordt, moet serieus werk worden gemaakt van investeringen in duurzame technologie. Naast het morele argument kan de motivatie om te investeren in duurzame technologie ook economisch van aard zijn. Het is te verwachten dat milieuproblematiek een groeiende impact zal hebben in de wereld. Landen die kennis en ervaring in huis hebben om met deze vraagstukken om te gaan zullen daar economisch baat bij hebben. Dit is te vergelijken met de positie die Nederland in de wereld heeft op het gebied van watermanagement. Investeren in onderzoek naar duurzame technologie hoeft niet alleen plaats te vinden via traditionele
87
routes, zoals het financieren van universiteiten. Een mogelijk idee is om een prijsvraag uit te schrijven waarbij bijvoorbeeld 1 miljard euro wordt beloofd aan de partij die zo snel mogelijk zonne-energie voor de helft van de kostprijs van fossiele energie kan produceren. Wanneer niemand hier in slaagt, is er geen man overboord omdat het prijzengeld niet wordt uitgekeerd. Mocht er wel een ‘winnaar’ zijn, dan zullen de maatschappelijke opbrengsten ongetwijfeld opwegen tegen de kosten van het prijzengeld. Geef prikkels om de knapste koppen van de wereld bij elkaar te laten komen! De geschiedenis van de wetenschap heeft geleerd dat dit werkt om doorbraken te forceren. Tenslotte kan er worden gekozen om een deel van de extra heffingen te gebruiken om milieu-problematiek in ontwikkelingslanden aan te pakken. Dit geld kan worden uitgegeven aan de introductie van schone technologieën in deze landen; een euro ter bestrijding van milieuvervuiling heeft namelijk veel meer rendement in deze landen dan in het westen, waar producten al veel schoner worden geproduceerd. Daarnaast kan men denken aan het verstrekken van micro-kredieten om milieuvervuilers in de ontwikkelingslanden een alternatief te bieden. Een opgeheven vingertje naar deze landen is misplaatst en niet constructief; het tegengaan van milieuvervuiling in ontwikkelingslanden kost geld en de westerse wereld zal hier zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. De welvaart in de Westerse wereld heeft veel vervuiling in de wereld geïntroduceerd, zonder dat daar enige kosten aan verbonden waren. Daarom is het rechtvaardig dat de Westerse wereld (gedeeltelijk) de kosten draagt voor de investeringen die nodig zijn om de ontwikkeling van de Derde wereld duurzaam te laten verlopen. Politiek moet initiatief nemen, maatschappij moet urgentie beseffen De politiek heeft de maatschappelijke en morele verplichting om initiatief te nemen op het hierboven beschreven gebied. In tegenstelling tot de vorige verkiezingen is het belangrijk dat de politieke partijen de scheve verhouding tussen mens en milieu op de agenda zetten. Om draagvlak te creëren voor ‘de vervuiler betaalt’ moet de politiek de burgers laten realiseren dat bepaald consumptiegedrag tot milieuproblematiek leidt en dat aan het tegengaan van milieuproblematiek kosten verbonden zijn. Duurzame energie is nu eenmaal duurder dan fossiele energie en het verantwoord beheren van een tropisch bos is (op korte termijn tenminste) duurder dan het rücksichtslos platgooien van grote oppervlaktes aan jungle. Mede door bijdragen als die van Al Gore is het publiek bewuster dan ooit van de effecten die consumptie op mondiaal niveau met zich meebrengt. De politiek moet deze groeiende bewustwording aangrijpen om de kiezer te overtuigen dat bewustwording alleen niet genoeg is, maar dat daadwerkelijk financiële offers moeten worden gebracht om de balans tussen de mens en zijn economische activiteit enerzijds en het milieu anderzijds te herstellen. Zodra de politiek het mandaat heeft om het principe van ‘de vervuiler betaalt’ in de praktijk te brengen kan een begin worden gemaakt met een bewustere consumptie en een gerichte investering in duurzame technologie, voordat schadelijke milieu-effecten onomkeerbaar worden. De gevolgen van milieuproblematiek worden zowel op mondiaal als nationaal niveau collectief gedragen en daarom moet op beide niveaus actie ondernomen worden. Op
88
mondiaal niveau vertaalt ‘de vervuiler betaalt’ zich in de vorm van een opvolger van het Kyoto-verdrag. De basisgedachte van ‘Kyoto’ is immers ook dat ‘de vervuiler betaalt’, door middel van verhandelbare emissierechten die goed zijn in te passen in een vrije markteconomie. Het idee is om emissies te beperken, maar daarbinnen ervoor te zorgen dat de meest optimale allocatie van ‘vervuiling’ plaatsvindt zodat de economische groei het minst beperkt wordt. De eerste, moeizame, stappen naar de opvolger van ‘Kyoto’ zijn onlangs gezet tijdens de klimaatconferentie op Bali. Daarnaast moet dit issue op Europees niveau worden geadresseerd in de vorm van de eerder besproken heffingen. Wanneer er geen unaniem draagvlak bestaat in de Unie moet een groep vooruitstrevende landen het voortouw nemen, net zoals op dit moment gebeurt in enkele staten in de VS. In het voorgaande is betoogd dat extra heffingen kunnen bijdragen aan duurzamere consumptie. Natuurlijk zijn dit soort institutionele maatregelen niet de enige manier om de verhouding tussen mens en milieu in balans te krijgen. Bewustwording van milieuproblematiek kan in een stroomversnelling raken doordat tot de verbeelding sprekende persoonlijkheden zich in gaan zetten voor deze zaak. Al Gore is al eerder genoemd in dit verband en het belang van dit soort invloedrijke individuen mag niet worden onderschat. Gore heeft deel uitgemaakt van de belangrijkste kapitalistische regering ter wereld en kan dus niet zo maar worden weggezet als een ideologisch geladen utopist. Men kan misschien vraagtekens zetten bij de wetenschappelijke correctheid van elk onderdeel van zijn ‘Powerpointpresentatie’, feit is dat hij ontzettend veel teweeg heeft gebracht binnen korte tijd. Een dergelijke impact hebben milieugroeperingen nooit weten te bereiken. Hoewel dit soort persoonlijkheden aanzienlijke bijdragen kunnen leveren aan het ‘mainstream’ maken van duurzame consumptie, het is moeilijk te voorspellen wanneer zij van zich laten horen. Daarom is het noodzakelijk dat, na democratische raadpleging, de overheid duurzame consumptie ‘mainstream’ maakt in ons economische systeem. Conclusie De toenemende complexiteit van de mondiale economie maakt dat het voor de individuele consument moeilijk is om de gevolgen van zijn keuzes te overzien. Hierdoor is het niet meer vanzelfsprekend dat het nastreven van eigenbelang door individuen leidt tot optimalisatie van het collectieve belang, de basisgedachte van de vrije markteconomie. Dit komt zeer sterk tot uiting in de mondiale milieuproblematiek die steeds nijpender wordt door exponentieel stijgende economische activiteit. Daarom is het noodzakelijk dat de overheid ingrijpt om milieuproblematiek beheersbaar te houden door het invoeren van een nieuwe spelregel voor de vrije markteconomie. Naast bestaande spelregels als kartelwetgeving en markttransparantie zal het principe ‘de vervuiler betaalt’ een uitgangspunt moeten worden van ons economische systeem. Hierdoor zal de groeiende bewustwording onder mensen uitmonden in een andere ‘mindset’ ten aanzien van consumptie en milieu. Pas dan kan een nieuwe, duurzame balans worden gevonden in de verhouding tussen mens en milieu.
89
90
Mijmeren over regimeverandering
– Marijn Meuwese, Julie Mosmuller, David Peters, Thomas Schippers, Pieter Stolk, Jesse van Vollenhoven –
D
e beelden van CNN flikkeren op de muur van de hotelkamer. Een panel van energie-experts buigt zich over de gevolgen van de olieprijs die de psychologische grens van 100 dollar heeft bereikt. Yvo de Boer, hoofd van de UNFCCC 7, is net terug van de VN klimaattop in Bali en overdenkt de afgelopen dag; de eindeloze onderhandelingen die op niets dreigden uit te lopen – totdat de Amerikaanse gezant op de valreep, één dag nadat de conferentie eigenlijk had moeten eindigen, toch concessies deed. De uitkomst: een stapje dichter bij een akkoord over de manier waarop Noord en Zuid kunnen samenwerken om de CO2-uitstoot te reduceren 8. Helaas, maar een klein stapje, veel minder dan gehoopt. Toch was het een paar jaar geleden onvoorstelbaar dat dit akkoord bereikt zou worden. Aan het begin van de 21e eeuw is in de internationale gemeenschap langzaam de consensus ontstaan dat het klimaat verandert en dat de mens hier de oorzaak van is. Duurzaam consumeren is mode in het publieke debat en klimaatsverandering een ‘hot topic’ onder politici, van links tot rechts. Het massale gebruik van grondstoffen tijdens het derde (industriële) regime heeft enorme economische voorspoed gebracht, met grote welvaart voor een deel van de wereldbevolking. Echter, tegelijkertijd dreigt het klimaat ingrijpend te veranderen, met mogelijk vernietigende gevolgen voor ecosystemen over de hele wereld, en vooral in gebieden waar mensen niet hebben kunnen delen in de Westerse welvaart. 35 jaar na de Club van Rome lijken de grenzen aan groei van het derde regime bereikt en bevindt de mensheid zich op een keerpunt 9. De klok tikt en er is nog maar weinig tijd: de hoeveelheid CO2-uitstoot in de atmosfeer heeft bijna de kritieke limiet bereikt – ‘the point of no return’. Als we in 2070 onder deze kritische grens willen blijven, dienen we nú 60% minder CO2 uit te stoten. Op korte termijn moeten kritische keuzes gemaakt worden door overheden, bedrijven en individuen over hoe we onze politiek-economische instituties vormgeven. Iedereen weet dat er iets gaat veranderen in de manier waarop we samenleven, zeker met de opkomende economieën zoals China en India. Waarom zouden deze landen zich de brandstof laten ontnemen die aan het Westen welvaart heeft gebracht? Yvo zet de televisie uit en gaat op bed liggen en mijmert over hoe alles anders zal zijn, in 2100. Hoe ziet de relatie tussen de mens en zijn omgeving er over 100 jaar uit? 7 8 9
nited Nations Framework Convention on Climate Change; Het klimaatbureau van de Verenigde Naties U dat de conferentie in Bali organiseerde, zie ook: http://unfccc.int/meetings/cop_13/items/4049.php Bali breakthrough launches climate talks. David Fogerty. Reuters, December 15, 2007. http://www.reuters. com/article/topNews/idUSL1412327320071215?feedType=RSS&feedName=topNews The limits to growth. Dennis L. Meadows et al. Universe Books, New York, 1972. http://www.clubofrome. org/archive/reports.php
91
Zal de internationale gemeenschap in staat zijn geweest om een nieuwe brug te slaan tussen economische groei in ontwikkelende economieën en een duurzame wereldeconomie? En hoe gaan de technologische beloften uitpakken? Zal de Amerikaanse presidentsverkiezing een nieuwe dynamiek teweeg brengen? Hoe denken 192 landen hun eigenbelang het beste te dienen: emissiereductie met z’n allen of ieder voor zich de eigen energiezekerheid en economische welvaart waarborgen? Vele vragen tollen door zijn hoofd als hij wegzakt in een diepe slaap. Yvo opent zijn ogen. Hij zit hoog boven de wolken, op de top van een berg. De wind suist langs z’n oren, terwijl hij uitkijkt over een uitgestrekt panorama. Dan doemt rechts in de diepte een rode stip op in de mist. Over de andere bergkam, aan zijn linkerzijde, snelt een groene gedaante hem tegemoet. Bovenop de bergtop houden ze stil en gaan naast Yvo zitten. Ze komen Yvo bekend voor, als spiegels van zijn ziel. De groene figuur lacht vriendelijk, de rode kijkt mistroostig voor zich uit. Yvo begint een gesprek over wat hem dwars zit en vertelt over het moeizaam bereikte Bali-akkoord en zijn zorgen over hoe de wereld er over 100 jaar uit zal zien. Alter en Ego luisteren aandachtig en geven elk hun eigen visie op 2100. Yvo: Ik maak me zorgen over de toekomst van de mens op aarde. Telkens weer heeft de mensheid de relatie met zijn omgeving een nieuwe invulling gegeven. Eerst het temmen van het vuur, dat ons de kans bood om aan de willekeur van de natuur te ontsnappen. Vervolgens de landbouw en veeteelt, waarmee we dieren en planten gebruikten om te ontsnappen aan het leven dat voorheen niet meer was dan een zoektocht naar eten en een plaats om te slapen. We bouwden steden, koninkrijken en legers. En dit was nog maar een prelude voor wat het derde, industriële regime ons heeft gebracht. Welvaart op een onvoorstelbare schaal, de mogelijkheid om de natuur volledig te onderwerpen. Maar de prijs is hoog, de grondstoffen die zich gedurende miljoenen jaren onder onze voeten hebben gevormd, worden in enkele generaties verbruikt. De producten van hun verbranding verstoren de delicate balans van het wereldwijde ecosysteem. Hoe zal de verhouding tussen mens en natuur veranderen in de komende 100 jaar? Alter: Ik geloof dat de wereldwijde aandacht voor de klimaatkwestie nu, aan het begin van de 21e eeuw, ervoor zal zorgen dat veel partijen zich in gaan zetten om onze relatie met de aarde te veranderen. Grote opkomende industrieën, zoals India en China gaan op tijd beseffen dat ook zij baat hebben bij een lange termijn plan voor een duurzame toekomst en dat hiermee ook hun economische welvaart verzekerd is. De noodtoestanden die sommigen verwachten, blijven uit en een nieuw sociaal-ecologisch evenwicht krijgt langzaam, maar zeker vorm. Ego: Ik zie dat toch echt anders. De grote aandacht voor het milieu zal er inderdaad voor zorgen dat we onze relatie met de aarde herijken. Alleen gaan hier wel een aantal onvermijdelijke rampen aan vooraf. Een wereldwijde griepepidemie zal ons het komende decennium doen inzien dat het internationale vliegverkeer de verspreiding
92
van ziektekiemen te veel in de hand werkt. Kort nadat de griep een kwart van de wereldbevolking heeft opgeëist, ligt de volgende plaag alweer op de loer. Het aantal parasieten neemt snel toe door de stijgende temperatuur; ze zullen in grote delen van de wereld de graanoogst vernietigen. Door overstromingen wordt land om te wonen en te bebouwen steeds schaarser. Ook voedsel wordt schaars en duur. Deze haast bijbelse plagen zullen leiden tot het inzicht dat de mens te ver van de natuur verwijderd is geraakt. Een nieuw sociaal-ecologisch evenwicht is een noodzakelijk goed. Yvo: Maar dat zijn rampen van kolossale omvang! Wat denk je dat het effect daarvan zal zijn buiten West-Europa? Ego: In Amerika zal een kolonisatiegolf naar het noorden plaatsvinden. Mensen verlaten de westkust en het zuiden - geteisterd door hittegolven, bosbranden en tropische stormen - en trekken naar de nieuw ontdooide landbouwgronden op het noordelijke halfrond. De Inuit worden gezien als rolmodellen vanwege hun eeuwenoude evenwicht met de natuur. Siberië is ook ontdooid maar onleefbaar door het methaan dat vrijkwam toen de toendra smolt 10. Yvo: Ah, methaan! Dat doet me denken aan fossiele brandstof en energie. Hoe denken jullie dat de wereld er wat dat betreft voor zal staan in 2100? Alter: Geen enkel probleem! 11 Aan het begin van de 22e eeuw zijn de technieken om energie van de zon te gebruiken maximaal ontwikkeld en verzorgen met gemak de energiebehoefte van de hele planeet. Enerzijds zullen zonnecollectoren in de Sahara via supergeleidende kabels stroom over de hele wereld brengen. Anderzijds zal er een manier gevonden worden om via organische verbindingen waterstof op een efficiënte manier op te slaan en te transporteren. Olie en kolen zullen een zeldzaamheid zijn en worden enkel nog gebruikt voor de barbecue en de populaire oldtimer races! Yvo: Dus je denkt dat we nog auto’s hebben over 100 jaar? Ego: Nou, ik hoop dat over 100 jaar de Toyota Prius ook een oldtimer is! Techniek is volgens mij grotendeels debet aan de grote afstand die ontstaan is tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving. Technische ontwikkelingen zullen er nooit in slagen om hun beloften in te lossen. Vliegverkeer, intensieve voedselproductie en industriële ontwikkeling leken zegeningen, maar zijn juist verantwoordelijk voor de problemen. De mens komt juist weer in contact met zichzelf en de natuur. Kinderen zullen eindelijk weer weten dat melk uit een koe komt en dat een kip minder poten heeft dan er drumsticks
10 11
lobal warming: who loses -and who wins? Gregg Easterbrook. Atlantic Monthly, April 2007. http:// G www.theatlantic.com/doc/200704/global-warming Can science really save the world? Robin McKie and Juliette Jowit. The Observer, October 7, 2007. http://observer.guardian.co.uk/focus/story/0,,2185343,00.html
93
in een verpakking zitten. Om nieuwe rampen te voorkomen wordt het vliegverkeer gequoteerd. Genetische modificatie wordt verboden. Techniek is een krachtig middel, maar mag er niet voor zorgen dat de mens voor god kan spelen. Yvo: Interessant, maar wat denk jij, Alter? Jij hebt vast een optimistischer visie op de technologische mogelijkheden. Alter: Ego heeft gelijk dat de fundamenten van onze consumptiemaatschappij drastisch gaan veranderen. Maar we zullen zien dat, voortgebouwd op het cradle to cradle principe 12, alles wat de mens gaat gebruiken of herbruikbaar is in lengte der dagen, of dient als grondstof voor de grote kringloop. Zo gaan natuurlijke materialen als hout en plantaardige vezels versterkt met behulp van nanotechnologie de basis van elk product vormen. Uit eenvoudige grondstoffen kunnen door middel van gestuurde zelforganisatie alle mogelijke technologische producten gemaakt worden 13. Yvo: Interessante term ‘gestuurde zelforganisatie’. Doel je daarmee op een toegenomen macht en invloed van NGO’s onder toeziend oog van de politiek? Alter: Niet in dit verband, maar dat is wel een goed punt. De noodzaak om klimaatverandering collectief aan te pakken gaat leiden tot een nieuw mandaat voor internationale organisaties. Omdat energie voor iedereen betaalbaar zal zijn en niet meer als geopolitiek machtsmiddel zal dienen, zullen landen de handen ineen slaan op zoek naar een nieuwe orde. De Verenigde Naties gaan landen zover krijgen dat ze een deel van hun soevereiniteit op gebied van energiebeleid opgeven. Een gezamenlijke afvaardiging krijgt daadwerkelijk politieke macht op internationaal niveau. In nauwe samenwerking met een honderdtal global corporations zullen zij het beleid voor onze hele planeet bepalen 14. De topmensen van ondernemingen zullen zichzelf zien als corporate statesmen die medeverantwoordelijk zijn voor het wel en wee van hun bedrijven 15. De koopkracht zal daardoor wel dalen, maar mensen accepteren dat dit de prijs is die ze voor een leefbare omgeving moeten betalen. Yvo: En past verregaande internationale samenwerking ook in jouw toekomstbeeld, Ego?
12 TED
talk: The wisdom of designing Cradle to Cradle. William McDonough, April 2007. http://www.ted. com/index.php/talks/view/id/104 13 Bionische wetenschap ontwikkelt technologische toepassingen gebaseerd op biologisch design en structuur, zie: http://www.bionik.tu-berlin.de/ en http://www.bionik.tuberlin.de/institut/bionik2099/bibu13ex.htm. Cloud Atlas. David Mitchell. Random House Inc, New York, 2004. 14 This is not charity. Jonathan Rauch. Atlantic Monthly, October 2007. http://www.theatlantic.com/doc/ prem/200710/clinton-foundation 15 This is not charity. Jonathan Rauch. Atlantic Monthly, October 2007. http://www.theatlantic.com/doc/ prem/200710/clinton-foundation
94
Ego: Godgeklaagd is het, zo’n roze bril! Lokaal bestuur zal de meest effectieve bescherming van de natuur zijn in een wereld waarin geldt: ieder voor zich. De Groenen zullen de politieke macht krijgen. Al langer pleiten zij voor kleinschaligheid, gemeenschapszin en respect voor de natuur. Internationale politiek vertroebelt alleen onze focus. Zijn nu nog de jaren vijftig van de 20e eeuw het ideaal, later komen de Romantiek en ook de Middeleeuwen steeds meer in de belangstelling. Simpel samen leven en trouw aan de natuur vormen het nieuwe dogma. Yvo: Maar wat gebeurt er dan volgens jullie met onze geglobaliseerde wereldeconomie? Ego: Door de beperkte mobiliteit en de afgenomen bevolking zal de wereldeconomie krimpen. Lokale landbouw en duurzame industrie zijn de voornaamste economische organisatie. De groei is voorbij en de mensheid gaat terug naar de basis, terug naar het tweede, agrarische regime. Door klimaatsverandering en het verbieden van genetische modificatie is de opbrengst van het land sterk verminderd. Het is duidelijk dat de wereldbevolking de maximale capaciteit van de aarde ruim heeft overschreden. Natuurrampen hebben het evenwicht op een ruwe manier hersteld. Om de balans met respect voor de natuur te behouden zal een strenge geboortepolitiek nodig zijn. Alter: Ik vrees niet voor de globale economie, omdat de internationale organisaties in staat zullen zijn om de ecologische randvoorwaarden voor de globale economie vast te stellen en af te dwingen. In het nieuwe economische systeem zullen behalve CO2-uitstoot, ook alle andere externe kosten verrekend worden in belastingen en de internationale handel. Ontwikkelende economieën zullen de aanslag op hun milieu door lage-lonenproductie in rekening kunnen brengen bij de rijkere landen die hun producten importeren. Zo wordt ook een deel van de welvaart in de wereld verdeeld over minder welvarende landen. Laag energieverbruik is een mogelijkheid geworden om een economische groei te verwezenlijken. Yvo: En hoe denken jullie dat we met elkaar omgaan over 100 jaar? Welke thema’s domineren ethiek en mentaliteit in 2100? Alter: Ik voorzie dat een gestroomlijnde wereldwijde communicatie het middel gaat zijn om het ecologische bewustzijn van de consument in stand te houden. Het onderwijs zal wereldwijd gebaseerd zijn op een Ecologisch Contract, het document van het vierde regime, zoals de Verklaring van de Rechten van de Mens het document van het derde regime was. Een populaire bestemming voor educatieve schoolreisjes is het ‘themepark of ecological destruction’. De nieuwe ethiek vereist wel enige discipline om het common good te behouden; de instandhouding van het duurzame pact dat met de natuur is aangegaan. Ego: Haha, schoolreisjes; mochten ze willen! Ik denk dat de hedonistische mentaliteit van de 20/21e eeuw met zijn vele verre en oppervlakkige contacten als het kwaad ge-
95
zien gaat worden. Kleine gemeenschappen met hechte banden die in harmonie met de natuur leven zijn het ideaal. Wat je neemt, moet je ook weer teruggeven is volgens mij de les van het cradle to cradle principe. Helaas zal de schade van de afgelopen eeuw nog steeds zijn tol eisen. Rondzwervende groepen klimaatvluchtelingen belagen de enclaves in de minst getroffen gebieden. Hun verhouding met de natuur is een dagelijks gevecht om te overleven in plaats van respectvolle onderwerping. Alter: Tja, dat ben ik wel gedeeltelijk met je eens. Ook in mijn toekomstige wereldbeeld zullen aanhangers van een meer hedonistische levenswijze een kleine doch actieve verzetsbeweging vormen. Zij gaan zich tegen de allesoverheersende gedachte van efficiency keren en zullen streven naar een situatie waar wel nog plaats is voor persoonlijk initiatief en de vrijheid om het leven naar eigen inzicht in te richten. Yvo: Erg interessant, Alter en Ego, jullie visies geven me veel om over na te denken. Ik zou niet weten hoe de toekomst uitpakt – wie zal zeggen wat sneller is, de dramatische effecten van de klimaatsverandering of de redding van de technologische innovatie? Een ding is duidelijk – de Bali-top was een kleine stap voorwaarts, en ik zal er alles aan doen om met het vervolg op het Kyoto-verdrag een grote stap voorwaarts te maken. Yvo kijkt om zich heen en herkent zijn hotelkamer. Hij overpeinst het gesprek met Alter en Ego. Wat zijn de contouren van het volgende regime? Hoe zal de relatie met de aarde en de mensen onderling zich ontwikkelen? In Alter’s techno-optimistische visie wordt de verandering gedreven door vooruitgang in de technologie, maar komt de mens wel steeds verder van de natuur te staan. In Ego’s Club van Rome pessimisme wordt gehoor gegeven aan onze biologische oorsprong en gaan we terug naar een samenleving waar we leven in kleinere sociale verbanden in nauw contact met de aarde. Beide opties lijken Yvo niet ideaal, maar in de huidige wereld ziet hij wel al tekenen van zowel Alter’s als Ego’s toekomstbeeld. Ego’s ecologische visie op 2100 ziet hij terug in de enorme opkomst van biologische winkels, schoolexcursies naar boerderijen en koeknuffelen als therapie. In zijn land is ook steeds meer belangstelling voor een lokaal gerichte, behoudende politiek. Van de andere kant zijn er volop aanwijzingen dat Alter’s technologische visie werkelijkheid wordt: technische hoogstandjes die niemand voor mogelijk had gehouden, de hype van duurzame technologie, globalisering van nieuwe technologieën en toenemende macht van multinationals. In een groot deel van de wereld is enorme politieke aandacht voor het klimaat en worden de internationale verbanden om de problemen aan te pakken steeds groter. Terugdommelend in een droomloze slaap denkt Yvo niet dat deze tekenen nu al kunnen zeggen welke kant het op zal gaan. De belangrijkste vraag is volgens hem; is er nog genoeg tijd het uiteindelijke toekomstbeeld te laten bepalen door ons eigen initiatief?
96
KONINKLIJKE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
Naar
een vierde regime
NAAR EEN VIERDE REGIME
Uitgave:
Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (deze uitgave is mogelijk gemaakt door het Jan Brouwer Fonds) KONINKLIJKE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ DER WETENSCHAPPEN
ISBN nummer: 9789078396048
Proceedings van een conferentie van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Haarlem, 6 december 2007
Organisatie en redactie: Louise Fresco, Joop Goudsblom, Frans Saris, Maarten van Veen