Naar een nieuwe geurnorm voor het hele buitengebied Notitie van burgers in het buitengebied ten behoeve van de evaluatie geurbeleid en geurwetgeving Januari 2015
1
Deze notitie is samengesteld door burgers in het buitengebied en wordt gesteund door Stichting Leefbaar Buitengebied www.leefbaarbuitengebied.nl Stichting VROM? (Vroomshoop Omgeving een Mesthoop?) http://www.vroomshoopgeenmesthoop.nl/vgm/ Stichting Leefbaar Buitengebied Gelderland www.leefbaarbuitengebiedgelderland.nl Waarbij aangesloten: De Groep Azewijn De Groep Laarstraat Vethuizen De Groep Dinxperlo Groep Lintelo Groep Doetinchem Groep Westendorp Stichting MOOIJ Land Stichting LOG Ruurlose Broek Stichting Leefbaar Halle-Heide Groep Driekoningenweg, Rafelder, Veldhunten, Etten Gld Groep Gendt Groep Baaksevoetpad Hengelo Gld Groep Kamerstraat Heurne, Aalten Groep Varsseveld Groep Azewijn Rafelder Ziek Groep Grolseweg Beltrum Groep Groenlo Groep Welsum Vereniging Leefmilieu www.leefmilieu.nl Vereniging Leefmilieu Veghel-Erp Stichting Mens, Dier en Peel www.knakdeworst.nl waarbij aangesloten: Leefbaar Buitengebied Nederweert Stichting Gezonde woonomgeving Leudal Behoud woonomgeving De Paes Mens Dier en Peel MDP Actiegroep Groen Graspeel Bernhezer Buitenwacht Milieuvereniging Land van Cuijk Vereniging Behoud de Parel www.behouddeparel.nl ABC Milieugroep Baarle Nassau http://www.abcmilieugroep.nl/
2
Inhoud
Samenvatting
4
1. Stank en gezondheid
6
2. Cijfers over stankhinder
7
3. Veranderingen in het buitengebied
10
4. Stank en wetgeving
11
5. Technische ontwikkelingen
13
6. Controleerbaar of niet controleerbaar 14
3
7. Stop de stank
15
8. Tot slot
16
Samenvatting Vanaf midden jaren negentig zijn de wettelijke geurnormen voor de veehouderij niet aangescherpt, maar juist versoepeld. Dit staat haaks op de beleidsdoelstelling van de Herziene Nota Stankbeleid uit 1995. In deze nota stond aangekondigd dat vanaf 2010 geen ernstige hinder door geur meer zou mogen optreden. Daarbij werd een beschermingsniveau van 5 odeur genoemd. De normen voor de veehouderij zijn van dien aard dat omwonenden volstrekt onvoldoende zijn beschermd tegen stankoverlast. Omwonenden van veehouderijen zijn bovendien minder beschermd dan omwonenden van andere industriële activiteiten. Dit verschil in beschermingsniveau is niet te verdedigen, ook niet vanwege de grote veranderingen die zich de afgelopen decennia in het buitengebied hebben voltrokken. Het aantal agrariërs is fors afgenomen en het aantal burgers en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten is fors toegenomen. Ook hierdoor is het huidige geurbeleid met bijbehorende normen onhoudbaar. Al geruime tijd is er het inzicht dat de wettelijke normen voor stankhinder van de intensieve veehouderij wetenschappelijk onvoldoende zijn onderbouwd. De Gezondheidsraad erkent dat in het rapport Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen (2012). ‘’Geurnormen als de huidige adviesnormen in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn niet gebaseerd op een blootstelling-responsrelatie.’’ Volgens de Gezondheidsraad is het hoog tijd ‘’de wetgeving en handhaving op dit gebied wetenschappelijk steviger te funderen. ‘’ Al geruime tijd is er ook het inzicht dat geurhinder slecht is voor de gezondheid. Stank heeft een duidelijke gezondheidscomponent, erkent de Gezondheidsraad. Het advies van de Gezondheidsraad de geurhinder terug te dringen, heeft zich echter nog niet vertaald in strengere normen van de rijksoverheid. Met deze notitie eisen omwonenden van veehouderijen dat de geurnormen aanzienlijk worden aangescherpt. Voor alle woningen die worden belast door geur vanuit de veehouderij zou een norm van 2 odeur (in de bebouwde kom) en 5 odeur (in het buitengebied) moeten gelden. De waarde van 5 odeur geldt als grenswaarde voor geurhinder. (Nederlandse emissie richtlijnen, september 2000). De nieuwe normen van 2 c.q. 5 odeur dienen te worden opgenomen in de Wet geurhinder veehouderij c.q. het Activiteitenbesluit. Verder is het noodzakelijk : het onderscheid tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden op te heffen; een wettelijke normering voor cumulatieve stank te herstellen; de gescheiden beoordeling tussen melkveehouderij en intensieve veehouderij op te heffen en de geurhinder van de veehouderij integraal te beoordelen; stanknormen op te stellen voor mestopslag en mestverwerking en die eveneens integraal te beoordelen met stalemissies. Door rijksbeleid is in het buitengebied het evenwicht tussen woonkwaliteit en veehouderij verstoord geraakt. Er is rijksbeleid, dat wil zeggen een wetswijziging, nodig om dit te corrigeren. Algemeen groeit het besef dat de intensieve veehouderij in Nederland toe is aan een fundamentele verandering, willen milieu- en natuurdoelen gehaald kunnen worden. Het terugdringen van geurhinder is daar een noodzakelijk onderdeel van. In deze notitie doen omwonenden voorstellen die het herstel van het evenwicht tussen veehouderij en woonkwaliteit mogelijk maken, zodat de inwoners en bezoekers van het buitengebied weer vrij kunnen ademhalen.
4
1. Stank en gezondheid Stank is niet alleen vervelend, stank is ook ongezond. Geurhinder is een aspect dat onze gezondheid negatief kan beïnvloeden. Afhankelijk van de mate van ervaren hinder wordt geurhinder zelf beschouwd als gezondheidsprobleem met een direct effect op de gezondheid. Geur kan aanleiding geven tot gezondheidsklachten. In de GGD richtlijn Geurhinder uit 2002 staat: ‘’Hinder heeft een negatieve invloed op ons welbevinden. Dit manifesteert zich in de eerste plaats op de psyche als een gevoel van onbehagen en uit zich in psychische effecten als onvrede over de woonsituatie, spanningen in het gezin, gevoelens van onveiligheid, een negatief beeld van de eigen gezondheid, vermindering van activiteiten buitenshuis. Geurhinder kan zo leiden tot een ernstige mentale belasting’’. De Gezondheidsraad stelt in het rapport ''Gezondheidsrisico's rond veehouderijen'' uit 2012 dat geurhinder leidt tot aangepast gedrag (sluiten van ramen en deuren en/of binnen blijven). ‘’Geurhinder kan indirect aanleiding geven tot gezondheidsklachten als hoofdpijn, prikkeling van slijmvliezen, misselijkheid en slaapproblemen. Dit alles gaat ten koste van de kwaliteit van leven en de leefbaarheid van de omgeving en brengt veel maatschappelijke onrust met zich mee. ‘’ De Gezondheidsraad pleit in het rapport dan ook niet voor niets voor het terugdringen van de geurhinder. Schiffman e.a. toonde al in 1995 aan dat omwonenden van grootschalige varkenshouderijen last hadden van spanningen, depressies, woede, verminderde activiteiten, vermoeidheid en verwardheid (1.) Ook op korte termijn blijkt de geur van varkens al klachten te geven, Zo blijkt dat bij acute blootstelling aan geurhinder van varkens mensen meer dan vier keer vaker hoofdpijn hebben, zes keer vaker oogirritatie ondervinden en bijna acht keer vaker last hebben van misselijkheid. (2) De mate waarin deze klachten voorkomen wordt mede bepaald door stress, of men al dan niet het probleem vermijdt, dan wel actief werkt aan een oplossing.
Enkele uitspraken van omwonenden (voor meer reacties verwijzen wij naar bijlage 1) : ‘’Bij mij stinkt het nu met die zuidelijke wind dag en nacht. Ik ben gevangene in mijn eigen huis ramen en deuren zijn al weer dagen lang potdicht. O ja, en.. wij wonen hier al generaties lang. Zonder stank, totdat die verschrikkelijke megastallen hier werden neer gepoot tussen vele 10-tallen omwonenden. Het stinkt niet "SOMS". Het stink SOMS niet. (reactie op website van de Gelderlander) “Niet meer de moeite nemen om stank te melden”? Wat krijgen we nou? Juist WEL doen! Anders is de toename van de stank ook je eigen schuld. Maak met elkaar de afspraak om in het betreffende geval met z’n allen de raadsleden, burgemeester, megaboeren, provincie, enz. helemaal gek te bellen. Zij zijn de veroorzakers; zij hebben deze situatie toegestaan en bel, als je niet kunt slapen van de stank, hen gewoon midden in de nacht uit bed. Dat zal ze leren om vergunningen te verstrekken, waardoor onze leefomgeving wordt verziekt.’’ (reactie op website Stop de stank) “Bewoners moeten de stankoverlast oplossen”. Welja! Dat is wat vee-industrie en hun politieke supporters al jaren doen: het probleem gecreëerd door de vee-industrie bij de rest der bevolking over de schutting gooien. En hoe zit het met die wazige stanknorm?’’ (reactie spelekster op www.knakdeworst.nl)
5
2. Cijfers over stankhinder Het aandeel van de Nederlandse bevolking dat overlast heeft van geurbronnen zoals industrie, verkeer en landbouw is sinds 1990 ongeveer gehalveerd. Zie grafiek Geurhinder per bron. Afhankelijk van het brontype ondervindt echter nog 5% tot 13% van de volwassen bevolking geurhinder van verschillende bronnen. De meeste milieuklachten die provincies ontvangen, hebben betrekking op geurhinder. (Compendium van de Leefomgeving).
In bovenstaande grafiek gaat het om percentages gehinderden en niet om de mate van geurhinder die gehinderden ondervinden. Cijfers over een eventuele daling of stijging van de mate van geurhinder die gehinderden ondervinden, ontbreken. Wel laten de cijfers in de grafiek zien dat het aantal gehinderden door de landbouw na jaren van daling sinds 2010 weer toeneemt. Waar in de jaren 1990 tot 2000 emissiearme technieken bij het uitrijden van mest zorgden voor een afname van geurhinder, gevolgd door toepassing van emissiearme staltechnieken, neemt de geurhinder nu weer toe door de schaalvergroting en veranderde bedrijfsvoering in de melkveehouderij. Ook de open stallen, zoals in de pluimveehouderij met uitloop, zijn verantwoordelijk voor hogere emissies. De provincie Brabant heeft de periode 2005 tot 2012 bekeken. (Veehouderij 2012, Bedrijfsontwikkelingen, ammoniak, geur en fijnstof, Provincie Noord-Brabant, U.M.Henkel) . In de landbouwontwikkelingsgebieden heeft zich tussen 2005 en 2010 een stijging van 30% voorgedaan. Sinds 2010 stabiliseert zich daar het aantal geurbelaste personen. In 13 gemeenten betreft het echter nog altijd 10% of meer van de inwoners, met als uitschieters Reusel de Mierden (39%), Boekel (36%) en Sint Anthonis (33%). Ook zijn er gebieden waar de geurbelasting hoger is dan de normen van achtergrondbelasting in de Verordening Ruimte voorschrijven. Onderstaande kaart met gegevens over geurbelasting en geurhinder uit 2009 geeft een totaalbeeld van geurhinder en de gebieden die worden belast door de veehouderij. Het Planbureau voor de Leefomgeving merkt hierbij op: ‘’Het rijk heeft in Nationaal Milieubeleidsplan 2 (VROM, 1993) gesteld dat er in 2010 geen ernstige hinder meer mag voorkomen. De gemeenten en provincies zijn daarna belast met de uitvoering van het geurbeleid. In het kader van vergunningverlening bepalen gemeenten en provincies de geurcontour waar buiten een 'acceptabel geurniveau' geldt. Omdat het daarbij gaat om een afwegingsproces leidt dat tot verschillen in meetmethoden en terminologie en tot ongelijke behandeling van bedrijven. De doelstelling voor 2010 zal niet worden gehaald’’
6
Omdat de kaart door de kleurstelling het beeld zou kunnen oproepen dat het met de ernst van de geurbelasting door de veehouderij wel meevalt, hebben we alle pixels voor de groentinten vervangen door pixels voor roodtinten.
De geurkaart uit 2009 (afkomstig uit de Milieubalans), is de laatste in z’n soort. In de Balans van de Leefomgeving 2014, opvolger van de Milieubalans, komt het onderwerp geur helemaal niet meer voor. Wel vinden we daarin een grafiek over ammoniakemissie en ammoniakconcentratie. Hoewel geuremissie niet 1 op 1 gerelateerd kan worden aan ammoniakemissie, is het signaal dat het Planbureau voor de Leefomgeving afgeeft net zo verontrustend als de vaststelling dat ook op geurgebied de situatie al jaren niet echt verbetert. ‘’De concentraties van ammoniak in de lucht dalen sinds 2000 niet meer’’, merkt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op. ‘’Deze trend
7
wordt ook gevonden in het Meetnet Ammoniak en Natuur (operationeel sinds 2005) en is een indicatie dat de ammoniakbelasting op natuur niet meer afneemt terwijl dat wel nodig is voor een duurzame instandhouding van die natuur.’’ Het PBL constateert dat het realiseren van doelen stuit op een weerbarstige praktijk. Voor een aantal doelen staan de seinen op rood. Er is een fundamentele beleidsherziening nodig, aldus het PBL. ‘’Dit beeld is niet nieuw. Het is de min of meer constante boodschap van een hele reeks Milieu-, Natuuren Leefomgevingsbalansen die het PBL (en zijn voorgangers) de afgelopen jaren heeft uitgebracht. Wat (relatief) nieuw is, is dat het tempo van voortgang in het bereiken van de afgesproken milieu- en natuurdoelen de laatste jaren afneemt, waardoor die doelen buiten bereik komen te liggen. Voorbeelden van hardnekkige milieuproblemen in Nederland zijn de te hoge stikstofdepositie en nitraatuitspoeling, de te hoge concentraties gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewateren, en de te lage ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren.’’ Omwonenden van veehouderijen kunnen zich geheel vinden in deze constatering van het PBL en onderschrijven de noodzaak van een fundamentele beleidsherziening.
8
3. Veranderingen in het buitengebied In het buitengebied hebben zich de afgelopen jaren dusdanige veranderingen voltrokken dat het huidige geurbeleid met bijbehorende normen niet langer houdbaar is. Zo is het onderscheid tussen bebouwde kom en buitengebied achterhaald. Het dateert uit de tijd dat er in de bebouwde kom burgers woonden en in het buitengebied boeren en aan het agrarisch bedrijf gerelateerde personen. Dit nauwelijks nog het geval. In het buitengebied hebben de burgers inmiddels de overhand. In voormalige boerderijen wonen zij niet alleen, zij werken er ook vaak. Het gaat hierbij om bedrijven (financiële en zakelijke dienstverlening, communicatie, zorg, recreatie, educatie) die veel stankgevoeliger zijn dan een boerenbedrijf. Sociaal geografische veranderingen zorgen ervoor dat stank minder toelaatbaar wordt. Kon men in het verleden een grens trekken tussen inwoners van de bebouwde kom - die met meerderen zijn en dus met meerderen hinder ondervinden en daarom meer bescherming genieten en inwoners van het buitengebied die als geïsoleerde gevallen werden beschouwd en bovendien zelf vaak een agrarische achtergrond hadden, tegenwoordig is die grens vervaagd. Met andere woorden: het is anno 2015 niet te verdedigen dat inwoners van het buitengebied straffeloos in de stank kunnen worden gezet, domweg omdat hun buren op grotere afstand wonen dan in een bebouwde kom. Percentages gehinderden zouden eigenlijk buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het grote verschil tussen bebouwde kom en buiten bebouwde kom - het verschil tussen 2 à 3 odeur en 8 à 14 odeur – moet aanzienlijk worden verkleind. De mate van geurhinder wordt niet langer bepaald door de manier waarop mensen wonen, in geconcentreerde bebouwing en een samenhangende structuur, maar door de hoeveelheid stank, de windrichting, het type bedrijf dat men zelf heeft, de eigen sociale achtergrond. Wie tegenwoordig nog roept: ''dan moet je maar niet op het platteland komen wonen'', heeft niet in de gaten dat de hoeveelheid stank aanzienlijk is. En ook niet dat er steeds meer burgers zijn gekomen die in het buitengebied hun eigen leven hebben opgebouwd met een grote variatie aan niet-agrarische activiteiten. Naast de sociaal geografische veranderingen in het buitengebied, drukken schaalvergroting en mestbeleid een steeds zwaarder stempel op het leefklimaat. Door de niet-grondgebonden veehouderij is de stank de afgelopen jaren over grote delen van Nederland verspreid. Het huidige mestbeleid met mestverplaatsingsovereenkomsten en mestverwerking draagt daaraan bij. De melkveehouderij is hard bezig zich te ontwikkelen tot intensieve veehouderij. Het melkvee wordt in toenemende mate permanent opgestald. Bovendien neemt het aantal koeien per bedrijf steeds meer toe. Aan de uitbreiding van de melkveestapel komt voorlopig geen einde. De verwachting is dat het aantal melkkoeien tot 2020 zal stijgen van 1,4 naar 1,6 miljoen. De gemiddelde bedrijfsomvang gaat naar 110 melkkoeien. (Impact groei melkveehouderij op weidegang en landschap, Alterra, december 2014). Gelet op deze ontwikkeling is het niet langer te verdedigen dat de normstelling voor de melkveebedrijven, die is gebaseerd op relatief kleine veehouderijen, dezelfde blijft. Door de schaalvergroting zijn de stankbronnen in deze sector veel omvangrijker dan in het verleden. Daarom dient de gescheiden beoordeling tussen melkveehouderij en intensieve veehouderij te worden opgeheven.
9
4. Stank en wetgeving Met de erkenning dat geurhinder gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, zou je mogen verwachten dat de wetgever omwonenden afdoende in bescherming neemt. Het tegendeel is waar. In de Herziene Nota Stankbeleid uit 1995 werd 5 odeur als bovengrens voor de toelaatbare geurbelasting al aangegeven. Desondanks werd gekozen voor normen die voor het buitengebied veel hoger liggen. De wetgever heeft in 2007 bij de invoering van de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) niet besloten om de normen aan te scherpen. Dit is laakbaar. Het aspect van volksgezondheid werd genegeerd. De geureffecten werden gebagatelliseerd. De Gezondheidsraad erkent in het rapport Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen (2012): ‘’De normstelling voor geurhinder door veehouderijbedrijven is aanzienlijk soepeler dan die voor industriële bedrijfstakken. In het geval van de veehouderij bedraagt de norm voor gebieden met veel intensieve veehouderijen buiten de bebouwde kom 14 ouE/m3, terwijl voor andere bedrijfstakken circa 2 ouE/m3 gebruikelijk is.’’ Nog weer zeer recent stelt het RIVM in Gezondheid en veiligheid in de Omgevingswet Ratio en onderbouwing huidige normen omgevings-kwaliteit vast: ‘’Ook onder de maximaal toegestane geurbelastingen kan er dus in grote mate sprake in zijn van hinder en vermoedelijk ook van ernstige hinder.’’ Verandering van de normen die in 2007 zijn opgenomen in de Wet geurhinder veehouderij, is noodzakelijk. In veel bedrijfstakken heeft de overheid de afgelopen jaren de normen bijgesteld. Zo geldt voor nieuwe situaties o.g.v. GFT-compostering 3 odeur, waar dat 6 odeur was. Een dergelijke bijstelling heeft ook plaatsgevonden voor de cacao-industrie: van 5 naar 2,5 odeur. Waarom zou voor de intensieve veehouderij een andere, ruimere norm gelden dan voor de overige industrie, die vaak op een industrielocatie zit waar geen mensen wonen? Behalve veel te ruime normen, vertoont de Wet geurhinder veehouderij ook ernstige hiaten. Daardoor wordt bij het verlenen van vergunningen en het controleren daarvan alleen berekend wat de stalemissies zijn. Het uitrijden van mest en de opslag van mest worden niet meegerekend. Emissies van rundvee en intensieve veehouderij worden niet integraal beoordeeld. Belangrijke geurbronnen worden buiten beschouwing gelaten door agrarische bedrijven toestemming geven om zonder milieuvergunning mestvergisters te bouwen voor het vergisten van eigen mest tot een maximum van 25.000 kuub mest per jaar. Omwonenden worden niet beschermd tegen geurhinder veroorzaakt door mestverwerkingsinstallaties. Zo krijgt het buitengebied twee keer stank over zich heen: eerst een berekende hoeveelheid vanuit de stal, en vervolgens onberekende hoeveelheden bij het uitrijden of de opslag en verwerking van de mest. Dit laatste kan zich door het mestbeleid, waarbij er geen verplichting geldt de mest op eigen grond uit te rijden of op te slaan, overal in het land voordoen. Veehouderijen worden wat betreft geur bovendien nog altijd elk afzonderlijk beoordeeld. Cumulatieve effecten worden buiten beschouwing gelaten. Omwonenden ervaren in veedichte gebieden echter geen gescheiden geurhindereffecten van afzonderlijke veehouderijen. De geuremissie wordt in de beleving bij elkaar opgeteld. Het RIVM erkent dat in het recent verschenen rapport Gezondheid en veiligheid in de Omgevingswet (2015). ‘’De emissie via een bron of handeling wordt vaak individueel beoordeeld. Dit geldt voor de geuremissie van veehouderijen. Cumulatie van blootstelling en de effecten daarvan op gezondheid en veiligheid vormen een zwakke schakel in de bescherming van de bevolking.’’ Bij de berekening van geurhinder wordt gebruik gemaakt van de zogeheten V-stacksberekening. Deze gaat uit van een gemiddelde ventilatiebehoefte. Dit heeft tot gevolg dat de grootste geurbelastingen, namelijk bij de maximale ventilatiebehoefte (in de zomerperiode) niet worden berekend, terwijl juist
10
dan de hinder het grootst is. De percentages gehinderden zullen in de zomerperiode dus hoger zijn dan uit de door V-Stacks gegenereerde geurbelastingen kan worden afgeleid. Dit is een van de vele kritiekpunten op de V-stacks. Ander punt van kritiek is dat de modellen die worden gebruikt bij berekening van de afstand tussen veehouderijen en burgerwoningen onnauwkeurig zijn. De onlangs verschenen notitie van Witteveen en Bos (Vergelijking V-stacks versus Stacks, april 2014) heeft daar nog weer eens op gewezen. V-stacksberekeningen nemen bovendien niet alle geurbronnen mee. Ze zijn ook gebaseerd op de papieren werkelijkheid van een stalsysteem, waarvan het nog maar de vraag is of dat feitelijk wel wordt toegepast. Hoofdpunt van kritiek is dat de V-stacksberekeningen voor leken oncontroleerbaar zijn. Het geurbeleid is zo complex dat een gewone burger pas na grondige studie een beetje begrijpt hoe het in elkaar zit. Dat is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de berekeningen die worden gemaakt. Met deze notitie pleiten omwonenden ervoor de geurwetgeving zo te veranderen dat iedereen de regels kan begrijpen, de uitvoering ervan kan controleren en er dus weer grip op krijgt. Omwonenden vinden dat belangrijk, omdat de stank in het buitengebied niet alleen leidt tot een afname van de leefbaarheid, maar ook tot spanningen, uitmondend in conflicten.
Ter objectivering van geurhinder dient er een netwerk van sensoren ontwikkeld te worden, dat wordt beheerd door een onafhankelijke instantie. Zo’n systeem meet 24 uur per dag 7 dagen in de week de geurbelasting. De gegevens van dit netwerk dienen via internet toegankelijk te worden gemaakt voor alle betrokken partijen: omwonenden, veehouders en overheid.
11
5.Technische ontwikkelingen De bestaande geurnormen zijn gebaseerd op verouderde situaties, waarin economische en technische haalbaarheid zijn meegenomen. Tegenwoordig is een geurnorm van 2 voor de bebouwde kom en 5 odeur voor het hele buitengebied technisch mogelijk wat betreft stalemissies. Met behulp van luchtwassers en andere emissiearme technieken zijn veehouderijen in staat aan deze norm te voldoen. Omwonenden stellen echter vast dat beschikbare geur reducerende technieken in de meeste gevallen worden ingezet om meer dieren te kunnen houden, om zogeheten ontwikkelruimte te kunnen benutten en niet om omwonenden te vrijwaren van stankoverlast. Deze gang van zaken is het rechtstreekse gevolg van de huidige, veel te ruime norm van 8 resp. 14 odeur. Daardoor ontbreekt de dwingende noodzaak om emissiearme technieken in te zetten voor het verminderen van geurhinder. Zo ontstaat een omgekeerde wereld. De technieken zouden moeten worden ingezet om omwonenden bescherming te geven tegen geurhinder en niet om nog meer dieren te kunnen houden in een overbelaste situatie. Er bestaat inmiddels een hele lijst van emissiearme technieken, vooral bedoeld om emissies van fijnstof en ammoniak naar beneden te brengen. Een aantal van die technieken, zoals luchtwassers heeft ook een positief effect op geurhinder. Zo leidt een biologische combi luchtwasser, mits goed afgesteld, tot een geurreductie van 85%. Ook de zogeheten gasafvangtechnieken en ionisatietechnieken – bedoeld om de emissie van fijnstof terug te dringen - hebben een geurreducerend effect. In de veehouderij is sprake van een papieren werkelijkheid en van een feitelijke werkelijkheid. Luchtwassers, zo is in de praktijk gebleken, staan nogal eens uit. Door ze aan te sluiten op een digitaal meldingssysteem kan vrij eenvoudig gecontroleerd worden of ze aan staan. Wanneer dit digitale meldingssysteem toegankelijk is voor burgers, is er sociale controle mogelijk. Dit voorkomt de inzet van kostbare handhavingsuren.
12
6. Controleerbaar of niet controleerbaar? De huidige geurwetgeving is specialistenwerk. Voor het opstellen van een geurgebiedsvisie en een lokale geurverordening zijn adviseurs nodig. Er bestaan zelfs cursussen die ambtenaren inwijden in de complexe materie van het begrip bebouwde kom, hoge uittredesnelheden, geurtoetsen, omgekeerde werking en geurberekeningen. De geurhoofdstukken op Infomil zijn geschreven voor experts en adviseurs, niet voor de gemiddelde burger en ook niet voor de gemiddelde volksvertegenwoordiger. Door lokaal met veel pas- en meetwerk de normen voor stalemissies enerzijds wat op te rekken en anderzijds wat aan te scherpen, ontstaat een onoverzichtelijke en daardoor oncontroleerbare situatie. Dit lokale maatwerk wordt vooral toegepast om de ontwikkelruimte van veehouders veilig te stellen en niet om de burger te beschermen. In verschillende gemeentelijke geurverordeningen zullen onderling sterk afwijkende normen worden gehanteerd. Dit zogeheten ‘’maatwerk’’ leidt tot rechtsongelijkheid. Het geurbeleid dient in heel Nederland hetzelfde te zijn. Er mag geen sprake zijn van geurdiscriminatie. Om die reden dient ook het onderscheid tussen concentratiegebieden en nietconcentratiegebieden te worden geschrapt in de Wgv. Eén overheid, één beleid, één norm. Gezondheid en stankbeleving zijn immers voor elk mens gelijk. Een hoog beschermingsniveau is voor iedereen van belang. De rijksoverheid dient leidend te zijn m.b.t. gezondheid en stank. In plaats van plaatselijk met veel energie oplossingen te zoeken voor tal van knelpunten, kan het via een aanpassing van de Wet geurhinder veehouderij uniform worden geregeld: één geurnorm voor de bebouwde kom, één geurnorm voor het buitengebied, één norm voor cumulatieve geurbelasting, etc.. Op die manier wordt ook voorkomen dat er een competitie ontstaat tussen gemeenten welke de soepelste normen hanteren. (zie case Landerd, waar boeren de gemeenteraad hebben bewerkt vanwege het hanteren van strengere normen dan omliggende gemeenten). Lobbyen en eigenbelang worden in zo’n competitie belangrijker dan gezondheid en geur. Eén overheid, één beleid, één norm - dat schept duidelijkheid. Geen onbegrijpelijke geurnota’s meer, geen compensatie of verevening in gevallen waarin het geurhinderniveau niet acceptabel is, geen onbegrijpelijke en dus oncontroleerbare geurverordeningen. Niet alleen de Wet geurhinder veehouderij moet worden aangepast, in het verlengde daarvan ook het Activiteitenbesluit. In de huidige situatie is het Activiteitenbesluit voor de burger een uitermate lastig juridisch kader voor het verminderen van geurhinder. Zolang er hoge geurnormen zijn opgenomen in algemene voorschriften is het voor de burger heel ingewikkeld om daartegen in het geweer te komen. Dat kan alleen als het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften voor geur kan stellen. De burger kan daar om verzoeken en bezwaar maken tegen een eventuele afwijzing van dat verzoek. Maar dat is een tamelijk omslachtige weg en bovendien voor de burger nadeliger dan wanneer er algemeen een norm van 2 cq. 5 odeur wordt gehanteerd die niet ter discussie kan staan.
13
7. Stop de stank Om uniformiteit en milieukwaliteit te waarborgen is het van belang om geurnormen centraal te regelen. Een nieuwe bandbreedte voor de geurbelasting is onontkoombaar: Bebouwde kom, inclusief kernrandzones max 2 odeur. Natuurgebieden max 2 odeur (recreatie en natuur mogen niet langer worden blootgesteld aan stank). Buitengebied max 5 odeur. Het beschermingsniveau van (voormalige) agrarische bedrijfswoningen/plattelandswoningen dient gelijk te zijn aan dat van andere geurgevoelige objecten. Aanpassing van de geurnormen in Wet geurhinder veehouderij, c.q. het Activiteitenbesluit is noodzakelijk. Tevens moet er een norm komen voor de cumulatieve geurbelasting. Naast een norm voor cumulatieve geurbelasting gebaseerd op de uitstoot uit stallen, is er een norm nodig van de emissie van mestopslagen en mestverwerking. Al deze gegevens zijn nodig om tot een integrale afweging te kunnen komen van de totale geurbelasting die zich bij de herbeoordeling van een bestaande en uitbreiding of nieuw vestiging van een veehouderij voordoet. Daarbij gelden de 2 odeur en 5 odeur als uiterste grens. De nieuwe normen gelden bij de beoordeling van uitbreiding, verandering of nieuwvestiging van veehouderijen. Bestaande bedrijven kunnen echter niet langer ongehinderd doorgaan met het veroorzaken van geurhinder. Voor deze bedrijven zou een ambitieuze termijn gesteld moeten worden voor het treffen van emissiebeperkende maatregelen zodat aan de norm van max 2 voor de bebouwde kom en max 5 odeur voor het buitengebied kan worden voldaan. Overbelaste situaties qua stank moeten worden opgelost. De beloning die veehouders krijgen met de 50%-regeling in overbelaste situaties (men mag 50% van de geurwinst opvullen met nieuwe stank) moet worden afgeschaft. Omwonenden blijven op deze manier stank overbelast. De overheid dient een scherpe termijn te stellen dat overbelaste situaties zijn opgelost. Er zijn tegenwoordig genoeg betaalbare en moderne technieken voor handen. Zeven jaar na het vaststellen van de Wet geurhinder en veehouderij zijn er nog vele overbelaste situaties. De door de overheid geformuleerde beleidsdoelstelling dat er in 2010 geen ernstige hinder meer zou bestaan, is niet gerealiseerd, dus moet dat op een andere manier worden aangepakt. Ter objectivering van geurhinder en ook om een einde te maken aan het verschil tussen de papieren en feitelijke werkelijkheid dient er een netwerk van sensoren ontwikkeld te worden, dat wordt beheerd door een onafhankelijke instantie. Zo’n systeem meet 24 uur per dag 7 dagen in de week de geurbelasting. De gegevens van dit netwerk dienen via internet toegankelijk te worden gemaakt voor alle betrokken partijen: omwonenden, veehouders en overheid.
14
8. Tot slot Veranderingen in de veehouderij (schaalvergroting, intensivering melkveehouderij) en veranderingen in het buitengebied van de afgelopen jaren hebben er voor gezorgd dat het geurvraagstuk steeds meer op de voorgrond is komen te staan. Het grote aantal veebedrijven legt een zware last op de omgeving. Dit is het gevolg van een omstreden normstelling, gebaseerd op gebrekkig onderzoek, die bovendien in de politieke arena onder druk van de agrarische lobby verder is uitgekleed. De klachten van omwonenden zijn niet van de lucht. In Brabant zijn zelfs officiële urgentieteams bezig de ernstigste knelpunten aan te pakken. Het is nu tijd om eerder geformuleerde beleidsdoelstellingen uit te voeren, de normen fors aan te scherpen en omwonenden beter te beschermen tegen cumulatieve geurhinder. Te lang heeft de intensieve veehouderij de ruimte gekregen zich verder te ontwikkelen, over de ruggen van omwonenden heen. Te lang zijn met het argument van een ‘’gelijk speelveld’’ noodzakelijke investeringen achterwege gelaten. De Nederlandse veehouderij bevindt zich Europees gezien niet op een ‘’gelijk speelveld’’. De hoge veedichtheid in combinatie met een grote bevolkingsdichtheid is uniek in Europa en vraagt om ingrijpende maatregelen. De ‘oplossing’ overlaten lagere overheden, zal in de praktijk niet werken en tot nog grotere problemen leiden. We sluiten af met een citaat uit de Balans van de Leefomgeving 2014 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL): ‘’Er is geen reden om aan te nemen dat nog harder roepen dat de problemen urgent zijn, nu tot een transitie zal leiden. Wetenschappers waarschuwen immers al jaren. Het PBL bepleit een andere lijn: wie doordrongen is van de noodzaak van deze transities, moet ze als een nieuwe normaliteit gaan zien. Het is geen kwestie van overheidsoptreden ‘tegen’ de markt: markten moeten gaan werken voor het gestelde publieke doel.’’
15
Geraadpleegde bronnen
16
Herziene nota stankbeleid 1995
Balans van de Leefomgeving 2014
Nederlandse emissie richtlijnen, september 2000
Gezondsheidsraad, gezondheidsrisico’s rond veehouderijen 2012
GGD richtlijn Geurhinder uit 2002
Schiffman, S.S., et al., The effect of environmental odors emanating from commercial swine operations on the mood of nearby residents. Brain Res Bull, 1995.37: p.369-75
Schiffman, S.S., et al., Symptomatic effect of exposure to diluted air sampled from a swine confinement atmosphere on healthy human subject. Environmental Health Perspectives, 2005. 113(5): p.567-576)
Veehouderij 2012, Bedrijfsontwikkelingen, ammoniak, geur en fijnstof, Provincie Noord-Brabant, U.M.Henkel
Nut en noodzaak overgangsrecht geurhinder in de Omgevingswet. Mr. drs. K.E.P. van Bommel 2012
Veehouderij, milieubeleid en regeldruk, mr. V.R. Wösten en ir. A.K.M. van Hoof, tijdschrift voor Agrarisch recht, november 2009
Landerd komt boeren tegemoet, Brabants Dagblad 26 november 2014
Compendium voor de leefomgeving
RIVM, Gezondheid en veiligheid in de Omgevingswet. Doelen, normen en afwegingen bij de kwaliteit van de leefomgeving, 2015, en Gezondheid en veiligheid in de Omgevingswet Ratio en onderbouwing huidige normen omgevings-kwaliteit Bijlagenrapport, 2015.
Bijlage 1 Meer reacties van omwonenden; een kleine bloemlezing ‘’Geuroverlast heeft grote effecten op het sociaal welzijn. We beperken ons in het uitnodigen van familie, vrienden en bekenden. We sluiten ramen en deuren en beperken ons in onze bewegingsvrijheid. We excuseren ons zelfs voor het gedrag van een ander, hier de intensieve veehouderij en de gemeente Boxmeer. Als geuroverlast ook ’s nachts aanwezig is, zal er een chronisch slaapgebrek ontstaan. ‘’ www.leefomgevinggezond.nl "De mensen die last hebben van stank kunnen daar alleen maar om lachen. Die weten gewoon dat die berekeningen niet kloppen. Geen mens begrijpt dit systeem. Het is ook zo ingewikkeld gemaakt, met hoogte, wind en afstand, dat kan niks worden." Maria Berkers van Stop de Stank Deurne in Het Eindhovens Dagblad over het berekensysteem voor stankoverlast ‘’De stankoverlast van het kippenbedrijf ondervinden we dagelijks wanneer de wind onze richting uit waait. Vooral ’s avonds tot ’s ochtends vroeg. Inmiddels zijn ze begonnen met het rooien van aardappels en mais. Met angst wacht ik daarna de giertonnen af. U wilt niet weten wat er dan aan gier uitgereden wordt. Zelfs tot ’s avonds laat / middernacht zijn ze nog bezig en vraag me af of dit allemaal legaal is? Hele plassen verdwijnen in de sloten die erlangs lopen.’’ Brief van een burger in het buitengebied van Neerkant op www.stopdestank.nl ‘’Ik ben bewoner van wijk Brouwhuis in Helmond en ga bijna over m’n nek. Buiten….. eehhhhh…….. niet te harden stank!! op donderdagavond 16 oktober 2014.’’ A. van Swieten op www.knakdeworst.nl ‘’Ook in Zuid-Holland hebben we last van stank. Al jaren. En van vergunningen die nogal makkelijk gegeven worden, en van gebrek aan handhaving. Bouwvergunningen die “per ongeluk, sorry!” plots uit de kast vallen terwijl er nog een Bezwaar bij de Raad van State loopt. Een varkenshouder komt er hier zonder enige sanctie vanaf als hij – en dan nog naar eigen zeggen, want geen logboek – zijn varkensstallen niet meer dan eenmaal per jaar kuist, en er zelfs 2 maal op gewezen moest worden zijn varkensstallen minstens 8 maal per jaar schoon te maken. En dan maar raar opkijken dat het stinkt. Medewerkers van de Omgevingsdienst West-Hollland leveren “maatwerk’. Dat wil zeggen: ze zorgen dat de 3-odeurlijnen nét aan de goede kant van woningen lopen om een vergunning te geven. Op een opmerking dat het gezien de overwegende westenwind, merkwaardig is dat de “isogeurlijnen” ten oosten even breed zijn als ten westen van een verkensboerderij, meldde de betreffende medewerker dat wij in Nederland geen overwegende westenwind zouden hebben.’’ W.I.J. Zijn zijn 't Zat op www.knakdeworst.nl ‘’Al enige tijd hebben wij hier last van stank ,deze geur is niet te omschrijven ,alleen dat het zuur ruikt en behoorlijk penetrant is ,dit kan niet goed zijn voor de gezondheid ,en het is zeker geen genot meer om hier te wonen.’’ F. Motta op www.pluimveeweb.nl in reactie op bericht Stankoverlast Ferm O Feed Helmond, juni 2014 ‘’Het gaat mij om de overlast. Stank, lawaai, onveiligheid op straat; de leefbaarheid rond de installatie is in het geding. En dat al jarenlang. Uit de installatie komt een zurige gistlucht. Niet altijd, maar wel vaak. Een irritante geur. Kom je ’s avonds in de slaapkamer en dan hangt daar zelfs een stanklucht. Alleen bij wind uit het noordwesten ruiken we niets. Kun je nagaan.” Melkveehouder Ben Schoorlemmer uit Heeten op www.boerderij.nl
17
‘’Bij melding van stank wil de ambtenaar weten waar de stank vandaan komt – wat vaak moeilijk vast te stellen is – en zegt hij toe de volgende dag wel eens te komen kijken. Als dat al gebeurt, dan is dat te laat.’’ Wout de Vries in Eindhovens Dagblad ‘’Vervelend voor de eigenaren! Maar wees eerlijk de stank van zo’n kippenhouderij is voor de omgeving niet te harden!’’ Reactie van Henk op www.rtvutrecht naar aanleiding van brand in pluimveebedrijf Hekendorp ‘’Uiteindelijk heeft u besloten tot een extern onderzoek. De inhoud van het rapport spreekt voor zich. Er is van alles goed mis. Deze uitkomst strookt niet met de eerder door u verstrekte informatie. Ook de informatie tijdens de raadscommissievergaderingen over dit onderwerp zijn gebaseerd geweest op onjuistheden, veroorzaakt door tekortschietende expertise van uw medewerkers. Al tijdenlang heeft u ons onterecht in de stank laten zitten en nu heeft Fa. de Haan weer drie maanden de tijd gekregen om orde op zaken te stellen.’’ Brief van H. Ekamper aan het college van B&W van Leek over falende handhaving geuroverlast ‘’Inmiddels duurt het alweer 5 ½ jaar dat we stankoverlast ondervinden van de naastgelegen megavarkensstal. Honderden klachtenmeldingen zijn er verstuurd naar de Provincie en de Gemeente Sint-Michielsgestel in de afgelopen tijd en nog steeds is er geen oplossing. Vooral nu met het mooie weer en vaak N.NO wind, lopen de irritaties hoog op. Je wil immers graag buiten zijn en genieten met mooi weer, zeker in de vakantieperiode. Helaas is dat nog steeds niet mogelijk hier en hebben we alleen al de afgelopen maand meer dan 10 klachtenmeldingen gedaan bij de Gemeente.’’ Bert van Helvoirt en Riny Nouwens op www.geendankmaarstank.nl, juli 2014
18