Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied
Vaststellingsdatum: 4 april 2012
2 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Inhoudsopgave Inleiding
9
Deel 1 Wetgeving en beleid
11
Hoofdstuk 1
13
Wetten
1.1
Wet ruimtelijke ordening
13
1.2
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
14
1.3
Wet archeologische monumentenzorg
15
1.4
Monumentenwet
17
Hoofdstuk 2
Rijksbeleid
19
2.1
Nota Ruimte 2006
19
2.2
Agenda voor een vitaal platteland
21
Hoofdstuk 3
Provinciaal beleid
23
3.1
Provinciale structuurvisie (Streekplan Gelderland 2005)
23
3.2
Streekplanherziening herbegrenzing EHS
24
3.3 Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking
25
3.4
Streekplanuitwerking kernkwaliteiten waardevolle landschappen
25
3.5
Ruimtelijke verordening Gelderland
27
3.6
Reconstructieplan
29
3.7
Nota Belvoir 3
30
3.8
Waterplan Gelderland 2010-2015
31
3.9
Gelders milieuplan 4
32
3.10 Gelderse molenverordening
33
3.11 Beleid voormalige stortplaatsen
34
Hoofdstuk 4
Regionaal beleid
37
4.1
Functies zoeken plaatsen zoeken functies
37
4.2
Waterbeheerplan Rijn en IJssel 2010-2015
37
4.3
TROP-Achterhoek
38
Hoofdstuk 5
Gemeentelijk beleid
5.1 Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen 3 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
41 41
5.2
Landschapsontwikkelingsplan +
45
5.3
Gebiedsvisie Wehlse Broeklanden
46
5.4
Gebiedsvisie Bethlehem
48
5.5
Nota Doetinchem: Cultuurhistorierijk!
48
5.6
Planologisch beleid 2011
50
5.7
Waterbeleid
51
5.8
Bomenbeleid
52
5.9
Mobiliteitsplan
53
5.10 Fietsplan
53
5.11 Nota Drugsbeleid
54
4 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Deel 2 Thema's
55
Hoofdstuk 1
57
Beeldkwaliteit en landschap
1.1
Uiteenzetting
57
1.2
Afweging
57
1.3
Aanpak
58
1.4
Conclusie
59
Hoofdstuk 2
Cultuurhistorie
61
2.1
Uiteenzetting
61
2.2
Afweging
62
2.3
Aanpak
64
2.4
Conclusie
66
Hoofdstuk 3
Toekennen agrarisch bouwvlak
67
3.1
Uiteenzetting
67
3.2
Afweging
67
3.3
Aanpak
68
3.4
Conclusie
69
Hoofdstuk 4
Paardenhouderijen
71
4.1
Uiteenzetting
71
4.2
Afweging
71
4.3
Aanpak
71
4.4
Conclusie
72
Hoofdstuk 5 Functieverandering (agrarische) bedrijfsbebouwing
75
5.1
Uiteenzetting
75
5.2
Afweging
75
5.3
Aanpak
81
5.4
Conclusie
86
Hoofdstuk 6
Nieuwe landgoederen
87
6.1
Uiteenzetting
87
6.2
Afweging
87
6.3
Aanpak
88 5 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
6.4
Conclusie
89
Hoofdstuk 7
De bestemming 'Wonen'
91
7.1
Uiteenzetting
91
7.2
Afweging
91
7.3
Aanpak
91
7.4
Conclusie
98
Hoofdstuk 8
Dubbele bewoning en woningsplitsing
99
8.1
Uiteenzetting
8.2
Afweging
100
8.3
Aanpak
101
8.4
Conclusie
102
Hoofdstuk 9
99
Afstoten bedrijfswoning
105
9.1
Uiteenzetting
105
9.2
Afweging
105
9.3
Aanpak
106
9.4
Conclusie
107
Hoofdstuk 10 Onrechtmatige bewoning recreatiewoningen 10.1 Uiteenzetting
109
10.2 Afweging
109
10.3 Aanpak
110
10.4 Conclusie
112
Hoofdstuk 11 Co-vergistinginstallaties
113
11.1 Uiteenzetting
113
11.2 Afweging
113
11.3 Aanpak
115
11.4 Conclusie
115
Hoofdstuk 12 Overige thema's
117
12.1 Intensieve veehouderijen
117
12.2 Spoorlijn Zevenaar - Winterswijk
118
12.3 Vorm en omvang agrarisch bouwvlak
119
12.4 Beroepen en/of bedrijven aan huis
121 6
"Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
12.5 Kamperen bij de boer zonder boer
121
12.6 Evenementen
121
12.7 Standplaatsen
122
12.8 Hoogte (agrarische) bedrijfsgebouwen en bouwwerken
122
12.9 Oostelijke randweg
123
12.10 Schuilgelegenheden
123
12.11 Materieelbergingen
123
12.12 Paardrijbakken
124
Hoofdstuk 13 Samenvatting thema's
125
13.1 Beeld- en landschapskwaliteit
125
13.2 Cultuurhistorie
125
13.3 Toekennen agrarisch bouwvlak
125
13.4 Paardenhouderijen
126
13.5 Functieverandering (agrarische) bedrijfsgebouwen
126
13.6 Nieuwe landgoederen
126
13.7 De bestemming 'Wonen'
126
13.8 Dubbele bewoning en woningsplitsing
127
13.9 Afstoten bedrijfswoningen
127
13.10 Onrechtmatige bewoning recreatiewoningen
128
13.11 Co-vergistingssinstallaties
128
13.12 Overige aspecten
128
Bijlagen
129
Bijlage 1 Landschapstypen in Doetinchem
131
Bijlage 2 Inventarisatielijst
133
Bijlage 3 Brief Provincie Gelderland
135
Bijlage 4 Beleidsregels onrechtmatige bewoning recreatiewoningen
137
7 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
8 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Inleiding Aanleiding De gemeente Doetinchem gaat in 2012 starten met de procedure voor een nieuw bestemmingsplan Buitengebied. Dit nieuwe bestemmingsplan gaat de verschillende bestemmingsplannen, partiële herzieningen en wijzigingsplannen die op dit moment in het buitengebied van kracht zijn, vervangen. De uitkomst is één volledig bestemmingsplan voor alle betrokken burgers en belanghebbenden voor het totale buitengebied. Er zijn vier belangrijke redenen te noemen om over te gaan op een nieuw bestemmingsplan Buitengebied: Wettelijke verplichting tot herziening; Bundeling van kennis; Eenduidigheid naar burgers voor een ruimtelijk functioneel vergelijkbaar gebied; Krachtiger blok naar derden en hogere overheden. Daarnaast moet het nieuwe bestemmingsplan een passend antwoord geven op de problemen met betrekking tot de toepasbaarheid van de huidige bestemmingsplannen voor het buitengebied. Die vraagstukken zijn zowel beleidsmatig als juridisch van aard. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn: ontwikkelingen en verschillende veranderingen in visie en beleid voor het buitengebied. Een overzicht van de keuzes in en effecten van de beleidsstukken en gebiedsvisies op de vormgeving van een nieuw bestemmingsplan is niet compleet of ontbreekt zelfs op sommige onderdelen. Doel Het belangrijkste uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan is in eerste instantie alleen de actualisatie van de geldende bestemmingsplannen. Wijzigingen worden alleen op die plekken in het nieuwe bestemmingsplan doorgevoerd waar dit, vanuit wet-, regelgeving, beleid en thema's noodzakelijk is. Deze nota gaat alleen in op deze onderdelen. Het doel van deze nota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied is om: Inzicht krijgen in de verschillende (beleids)thema's en visies voor het buitengebied en het inzichtelijk maken van keuzes en effecten die doorvertaald gaan worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Status Deze nota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied bevat daarmee de randvoorwaarden voor de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Uiteraard zullen er tijdens het opstellen van het bestemmingsplan gevallen zijn waarbij de uitgangspunten niet kunnen voldoen en er maatwerk noodzakelijk is. In die gevallen wordt maatwerk toegepast. Als bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan structurele afwijkingen van de uitgangspunten naar voren komen, worden deze eerst bestuurlijk teruggekoppeld. Procedure Een ontwerp van de nota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied is op 11 oktober 2011 voorgelegd aan het college van B&W en op 17 november 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Doetinchem. De ontwerpnota heeft daarop van 1 december 2011 tot en met 11 januari 2012 ter inzage gelegen. tijdens deze periode zijn 117 reacties ingediend. Deze reactie zijn samengevat en beantwoord in de Reactienota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied. Deze reactienota wordt gezamenlijk met de definitieve nota 9 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied aangeboden aan de gemeenteraad van Doetinchem voor vaststelling. na vaststelling zijn de uitgangspunten definitief en wordt dit document vertaald in een voorontwerpbestemmingsplan. Buitengebied. Leeswijzer De nota Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft relevante en actuele wetgeving. Daarnaast is hier een overzicht gegeven van actuele beleidsstukken op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Per wet of beleidsstuk is een samenvatting gegeven en is verwoord of en hoe doorvertaling plaatsvindt in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. In deel 2 van de nota staan de thema's. Thema's zijn onderwerpen die: hebben geleid tot discussie en waarbij de conclusie nog open staat; telkens weer leiden tot vragen over hoe met dat onderwerp om te gaan. Voor deze thema's is het wenselijk om daar in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied helderheid over te verschaffen. Thema's zijn daarmee nieuwe of herziene beleidsuitgangspunten.
10 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Deel 1 Wetgeving en beleid
11 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
12 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 1 1.1
Wetten
Wet ruimtelijke ordening
1.1.1 Samenvatting Sinds 1 juli 2008 geldt de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze Wro vervangt de oude Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) uit 1965. De Wro regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en regelt wie voor de verschillende ruimtelijke plannen verantwoordelijk is. Ook regelt de Wro de verhoudingen tussen de verschillende overheden en bestuursorganen in Nederland, zoals waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk. Een belangrijk onderdeel van de Wro is de standaardisering en de digitalisering van ruimtelijke plannen. Hiervoor zijn de RO Standaarden 2008 ontwikkeld. Gemeenten zijn vanaf 1 juli 2008 verplicht om de RO Standaarden te gebruiken bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Uitzondering hierop is de digitaliseringverplichting. Dit onderdeel van de RO Standaarden 2008 is pas op 1 januari 2010 ingegaan. Bij het maken van ruimtelijke plannen zijn vooral de praktijkrichtlijnen uit de RO Standaarden 2008 van belang. Aan de hand van de praktijkrichtlijnen stellen de makers ruimtelijke plannen op die voldoen aan de eisen voor standaardisering en digitalisering. Inmiddels zijn de nieuwe RO Standaarden 2012 gereed. Vanaf 1 juli 2012 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen voldoen aan deze nieuwe RO Standaarden. Omdat het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied in procedure zal gaan na deze datum zal het nieuwe bestemmingsplan moeten voldoen aan de RO Standaardsen 2012. 1.1.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De gemeente Doetinchem moet bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voldoen aan de Wro en dus aan de RO Standaarden. Dit vraagt om een omvorming van de bestaande bestemmingen en regels in nieuwe voorgeschreven bestemmingen en regels. Dit betekent dat het bestemmingsplan er inhoudelijk anders uit komt te zien dan het nu geldende bestemmingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zullen de regels daardoor uit de volgende onderdelen bestaan: hoofdstuk 1: Inleidende regels; hoofdstuk 2: Bestemmingsregels; hoofdstuk 3: Algemene regels; hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels. Daarnaast zal elke bestemming worden opgebouwd uit de volgende onderdelen (niet elk onderdeel komt bij elke bestemming voor): Bestemmingsomschrijving; Bouwregels; Nadere eisen; Afwijken van de bouwregels (zie ook paragraaf 1.2); Specifieke gebruiksregels; Afwijken van de gebruiksregels (zie ook paragraaf 1.2); Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (zie ook paragraaf 1.2); Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (zie ook paragraaf 1.2); 13 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Wijzigingsbevoegdheid. Door de Wro zijn huidige manieren van bestemmen niet altijd meer mogelijk. De RO Standaarden schrijft namelijk ook naamgeving van bestemmingen voor. Hierdoor krijgen de bestaande bestemmingen in het huidige bestemmingsplan een andere benaming in het nieuwe bestemmingsplan of worden omgevormd tot een aanduiding. Afhankelijk van de voorkomende en de verschillende soorten functies en waarden in het buitengebied, worden ook dubbelbestemmingen en aanduidingen opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Ook voor deze dubbelbestemmingen en aanduidingen wordt aangesloten bij huidige wet- en regelgeving voor bestemmingsmethodiek. Juridisch inhoudelijk hebben de standaarden ook enkele wijzigingen van de begripsbepalingen en de wijze van meten tot gevolg. Deze wijzigingen worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied één op één overgenomen. Daarbij streven we ernaar dat daardoor geen beperkingen in de geldende bouw- en gebruiksmogelijk onstaan.
1.2
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1.2.1 Samenvatting Wie een huis, fabriek of schuur wil bouwen, verbouwen, oprichten of gebruiken, had tot voor kort te maken met veel vergunningen en voorschriften voor wonen, ruimte en milieu. Met elk haar eigen criteria, procedures, ambtelijke loketten, afhandelingtermijnen, leges en toezichthouders. Dit was voor burgers en bedrijven onoverzichtelijk en tijdrovend en kostte bedrijven én overheid veel geld. Per 1 oktober 2010 is daarom de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Met de Wabo zijn de verschillende vergunningen op het gebied van wonen, ruimte en milieu zo veel mogelijk samengevoegd in één omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kan bij één loket worden aangevraagd. Er geldt één procedure waarop één besluit volgt. Bij bezwaar en beroep tegen dat besluit geldt ook één procedure. Daarnaast is het mogelijk om digitaal vergunningen aan te vragen. Dat maakt de vergunningaanvraag een stuk makkelijker, goedkoper en sneller. Onderdeel van de Wabo is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het Bor zijn onder andere nieuwe voorschriften voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen. 1.2.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De gemeente Doetinchem moet bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voldoen aan de nieuwe benamingen uit de Wabo. Dit betekent dat het bestemmingsplan er inhoudelijk anders uit komt te zien op de volgende punten.
14 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Tekst in het geldende bestemmingsplan Tekst in het nieuwe bestemmingsplan ontheffing van de bouwregels
afwijken van de bouwregels
ontheffing van de gebruiksregels
afwijken van de gebruiksregels
aanlegvergunning
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
sloopvergunning
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
kapvergunning
omgevingsvergunning voor de activiteit kappen
ontheffing
afwijken van de omgevingsvergunning
Daarnaast heeft de Wabo enkele juridisch inhoudelijke wijzigingen van de begripsbepalingen tot gevolg die doorgevoerd moeten worden. Deze wijzigingen worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied één op één overgenomen. Daarbij streven we ernaar dat daardoor geen beperkingen in de geldende bouw- en gebruiksmogelijk onstaan. Daarnaast is met de Bor een deel van de regelgeving in de huidige bestemmingsplannen ingehaald door de mogelijkheden van het vergunningsvrije bouwen. Om onnodige procedures te vermijden zal met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied aan worden gesloten bij het vergunningsvrije bouwen in het Bor. Het planologische beleid 2011 van de gemeente, opgenomen in het bestemmingsplan Parapluherziening Planologisch Beleid 2011, sluit al aan op het Bor. Door het (gedeeltelijk) vertalen van het Planologisch Beleid 2011 in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt met het nieuwe bestemmingsplan ook aangesloten op het vergunningsvrije bouwen. Omdat het Planologisch Beleid 2011 hoofdzakelijk van toepassing is op de bebouwde kom wordt de regeling niet één op één overgenomen. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op het planologisch beleid en welke onderdelen worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan en wleke onderdelen niet.
1.3
Wet archeologische monumentenzorg
1.3.1 Samenvatting In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wamz is onderdeel van de Monumentenwet (zie paragraaf 1.4). Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed. Met de invoering van de Wro (zie paragraaf 1.1) is het verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken ten aanzien van de inpassing daarvan. Een vroegtijdig onderzoek maakt het namelijk mogelijk om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot opgraving van sporen en archeologisch materiaal leidt.
15 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
In de meeste gevallen is de gemeente bevoegd gezag en daarmee verantwoordelijk voor toetsing van de onderzoeksrapporten, het nemen van selectiebesluiten en de goedkeuring van de Programma's van Eisen. In het geval van provinciale en rijksmonumenten zijn dat de hogere overheden. Eén van de gevolgen van de nieuwe wetgeving is de noodzaak voor gemeenten om de archeologische waarden in kaart te brengen en op grond hiervan beleid te maken en één en ander te vertalen in de ruimtelijke plannen. 1.3.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied betekent de Wamz dat de gemeente verplicht is om, daar waar een bepaalde archeologische verwachtingswaarde geldt, een beschermingsregime op te nemen. In paragraaf 5.5 en in deel 2 Hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op hoe dit beschermingsregime vorm gaat krijgen.
16 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
1.4
Monumentenwet
1.4.1 Samenvatting De Monumentenwet is voor het eerst in 1961 vastgesteld. In de naoorlogse periode was er in Nederland op grote schaal sprake van stadsvernieuwing. Die vernieuwing hield in dat grote delen van historische binnensteden werden gesloopt zonder daarbij rekening te houden met de historische waarde van de gebouwen. Uitzonderingen daargelaten. Met de Monumentenwet werd het mogelijk om gebouwen als rijksmonumenten en gebieden als beschermd stads- of dorpsgezicht aan te wijzen en zo te beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen. Sinds 1988 is met de Monumentenwet ook geregeld dat gemeenten onroerende zaken kunnen aanwijzen als gemeentelijk monument. De gemeente is het bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het wijzigen, verwijderen of slopen van een rijks- of gemeentelijk monument. Gemeenten nemen een beslissing na advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke monumentencommissie (in Doetinchem bekend onder de naam Commissie Cultuurhistorie). Over het algemeen wordt een omgevingsvergunning alleen verleend na een positief advies van die commissie, maar er zijn gevallen bekend waarin andere belangen zwaarder wegen. De Monumentenwet is inmiddels aan vernieuwing toe en wordt langzamerhand geactualiseerd. Zoals hierboven beschreven was de wet aanvankelijk alleen bedoeld om sloop van waardevolle gebouwen tegen te kunnen houden. Het vernieuwde beleid voor de monumentenzorg richt zich niet meer alleen op het beschermen van waardevolle gebouwen, tuinen en parken maar ook op het harmonieus laten samen gaan van al dan niet beschermde cultuurhistorische waarden met ruimtelijke ingrepen. De huidige monumentenzorg is daarom naast objectgericht steeds meer gebiedsgericht. Als voorbereiding op de actualisatie van de Monumentenwet is een beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg opgesteld. De beleidsbrief geeft een drietal pijlers die worden doorgevoerd in de Monumentenwet: Cultuurhistorische belangen worden meegewogen in de ruimtelijke ordening; Er komt een krachtiger en eenvoudiger regelgeving; De herbestemming van gebouwen en gebieden wordt bevorderd. Belangrijkste onderwerp van actualisatie zal zijn de gebiedsgerichte aanpak. De objectgerichte aanpak die tot op heden werd toegepast zal in dat kader worden losgelaten. 1.4.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Op dit moment bestaat er vanuit de Monumentenwet en de beoogde actualisering daarvan geen verplichting om de aanwezige cultuurhistorie, uitgezonderd het archeologisch erfgoed (zie paragraaf 1.3) binnen de gemeente te beschermen. De gemeente Doetinchem anticipeert echter al wel op de aanbevelingen uit de beleidsbrief. Met de gemeentelijke beleidsnota “Doetinchem; Cultuurhistorierijk!” en de daarop volgende onderzoeken en vaststelling van de erfgoedverordening is daar een uitwerking aan gegeven (zie paragraaf 5.5) en verplicht de gemeente zichzelf om de aanwezige cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Doetinchem te beschermen. In paragraaf 5.5 en in deel 2 Hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op hoe dit beschermingsregime vorm gaat krijgen.
17 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
18 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 2 2.1
Rijksbeleid
Nota Ruimte 2006
2.1.1 Samenvatting De Nota Ruimte, d.d. 27 februari 2006, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen tot 2020, met een doorkijk tot 2030. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet kiest daarbij voor het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren. Daarbij wordt speciaal aandacht geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; borging van de veiligheid. De nota bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basis van ruimtelijke kwaliteit in brede zin, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, de gebieden en netwerken die het kabinet van belang acht, door middel van lagenbenadering de basiskwaliteit aan. Daarbij heeft het rijk een aantal planologische kernbeslissingen genomen die direct doorvertaald moeten worden in provinciaal en/of gemeentelijk beleid. Voor de gemeente Doetinchem zijn de volgende planologische kernbeslissingen van belang. Planologische kernbeslissing Ecologische Hoofdstructuur Op de planologische kernbeslissing kaart "Ecologische Hoofdstructuur" is een globale begrenzing weergegeven van de EHS. Deze globale begrenzing is in het Streekplan van de provincie Gelderland nader uitgewerkt. Het rijk is samen met de provincies verantwoordelijk voor de realisatie van de EHS. Bescherming, instandhouding en ontwikkeling is de verantwoordelijkheid van provincie en gemeenten.
19 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Planologische kernbeslissing Recreatietoervaart Naast de EHS is voor de gemeente Doetinchem de recreatietoervaart van belang. Op de planologische kernbeslissing kaart "Overige thema's" staat bij recreatietoervaart Nederland de Oude IJssel aangewezen als ontsluitingswater voor motorboten. Provincies en gemeenten beschermen en versterken de routenetwerken voor wandelen, fietsen en recreatietoervaart. Het basisrecreatietourvaarnet moet door de gemeente opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
Op termijn zal de Nota ruimte worden vervangen door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. 2.1.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De algemene koers van de Nota Ruimte is doorvertaald in provinciaal en regionaal beleid. Dit komt bij de paragrafen over het provinciale en regionaal beleid terug. De planologische kernbeslissingen moeten direct doorvertaald worden in de bestemmingsplannen. Voor de gemeente Doetinchem zijn de volgende kernbeslissingen van belang.
20 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Ecologische Hoofdstructuur De EHS was in het geldende bestemmingsplan al beschermd. Deze bescherming wordt in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen conform de herbegrenzing ecologische hoofdstructuur (zie paragraaf 3.2). Recreatietoervaart De Oude IJssel kan in het geldende bestemmingsplan al recreatief worden gebruikt. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied blijft deze mogelijkheid behouden. De Nota Ruimte heeft daarmee geen wijziging tot gevolg voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
2.2
Agenda voor een vitaal platteland
2.2.1 Samenvatting De Agenda voor een Vitaal Platteland (AVP) is gelijkertijd verschenen met de Nota Ruimte. De AVP omschrijft de Rijksvisie op de veranderopgaven voor economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het buitengebied. Door de verbondenheid en verwevenheid van functies in het buitengebied is er steeds vaker sprake van druk op het gebruik van het buitengebied met beperking in ontwikkelingsmogelijkheden. Dit heeft met name gevolgen voor agrariërs. Agrarische bedrijven kampen steeds vaker met afnemende inkomsten uit de landbouw en toenemende eisen ten aanzien van milieu, ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Deze constateringen vragen om een verandering van het Nederlandse platteland. Speerpunten hierbij zijn: een vitale landbouwsector; duurzaam beheer van agrarische cultuurlandschappen; het realiseren van maatschappelijke doelen en een vitale plattelandseconomie. De AVP stelt dat de overheid steeds meer ruimte schept voor andere initiatieven op het platteland door vermindering van de regelgeving, het inzetten van instrumenten en het in het vooruitzicht stellen van geld en regelingen. Dit moet leiden tot een zorgvuldig maar multifunctioneel gebruik van het platteland. Het versterken van verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en maatschappelijke partijen speelt daarbij een belangrijke rol. Waar de overheid eerder het beleid ontwikkelde en zorg droeg voor de uitvoering ervan, ligt die verantwoordelijkheid nu bij de burger of bedrijf zelf. De beleidsvisie uit de AVP moet op 'lager' niveau nog concreter en meer taakstellend worden doorvertaald. 2.2.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De AVP beschrijft veranderopgaven voor het buitengebied in relatie tot de Nota Ruimte 2006. De AVP is redelijk abstract en gaat over andere benadering van het platteland: de veranderrol van de overheid en daarbij behorende instrumenten. Concreet is de AVP daarin (nog) niet. Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied heeft de AVP dan ook geen gevolgen.
21 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
22 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 3 3.1
Provinciaal beleid
Provinciale structuurvisie (Streekplan Gelderland 2005)
3.1.1 Samenvatting De provinciale structuurvisie, voorheen Streekplan Gelderland 2005, d.d. 29 juni 2005, bevat de beleidskaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in Gelderland voor de komende 10 jaar. Hoofddoel van de structuurvisie is de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen. De publieke en private partijen moeten daarin de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken. Concrete doelstellingen daarbij zijn: sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen; versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland; bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei; de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken; de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren; de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende wateraanvoer en waterafvoer en de benodigde waterkwaliteit; een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen; met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie; bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning. De ruimtelijke hoofdstructuur in het streekplan is tweeledig; het rode raamwerk en het groenblauwe raamwerk. Het rode raamwerk heeft betrekking op de gebieden met hoogdynamische functies zoals de hoofdinfrastructuur en de intensieve vormen van ruimtegebruik. Algemene doelstellingen van het rode raamwerk zijn: ontwikkeling stedelijke netwerken en sterke regionale centrumsteden; zorgen voor voldoende recreatie en (buffer)groen tussen en bij steden (GIOS); realisering landbouwontwikkelingsgebieden; ontwikkeling intensieve teeltgebieden (ITG). Specifiek voor de Achterhoek wordt genoemd: stedelijke transformatie: Doetinchem-Hamburgerbroek; GIOS: Doetinchem-Wehl; uitvoering reconstructieplan. Het groenblauwe raamwerk heeft betrekking op functies en kwaliteiten die afhankelijk zijn van een lage ruimtelijke dynamiek en welke kwetsbaar zijn voor intensieve vormen van ruimtegebruik. Algemene doelstellingen van het groenblauwe raamwerk zijn: bescherming bestaande natuur en waardevolle open gebieden; behoud en ontwikkeling ecologische verbindingszones (EVZ); afbakening en bescherming waterbergingsgebieden; maatregelen Ruimte voor de Rivier. 23 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Specifiek voor de Achterhoek wordt genoemd: behoud en ontwikkeling EVZ: Groenblauwe as Graafschap-Winterswijk. De delen die buiten het rode en groenblauwe raamwerk vallen liggen in het multifunctioneel gebied. Op dit gebied wordt door de provincie geen expliciete sturing verricht. Wel worden handreikingen gegeven ten aanzien van landbouw, landschap, recreatie en toerisme, functieverandering, verevening, nieuwe landgoederen en bossen. 3.1.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn zowel het rode raamwerk als het groenblauwe raamwerk en het multifunctioneel gebied bepalend. Het streekplan is vertaald in verschillende streekplanuitwerkingen en andere regionale en gemeentelijke beleidsdocumenten (zie ook de paragrafen 3.2, 3.3, 3.4, 3.5, 4.1 en 5.1). Specifiek heeft het streekplan dan ook geen gevolgen die direct doorvertaald moeten worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
3.2
Streekplanherziening herbegrenzing EHS
3.2.1 Samenvatting Op 1 juli 2009 is de Streekplanherziening herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgelegd. De herbegrenzing betekent voor het grondgebied van de gemeente Doetinchem geen aanzienlijke veranderingen. Wel is een nieuw gebied in de gemeente Doetinchem aangewezen als ecologische verbindingszone. Het gaat om het gebied gelegen tussen het meest noordelijk deel van de dorpskern Gaanderen in noordelijke richting tot aan de A18. Daarnaast komt in de streekplanherziening waterafhankelijke natuur ter sprake. De bescherming van natte natuur binnen de EHS moet minimaal 'stand-still' zijn. Dat betekent dat nieuwe ontwikkelingen geen risico op bodem- en/of grondwaterverontreiniging mogen opleveren en dat vermindering van verontreiniging wordt nagestreefd. Ten oosten van de kern Doetinchem ligt het natuurgebied De Zumpe. Dit is een rijksnatuurmonument. Voor De Zumpe geldt dus dat bescherming nodig is van deze natte landnatuur. 3.2.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De bescherming van de EHS is in de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied blijft deze bescherming behouden. De nieuwe ecologische verbindingszone tussen Gaanderen en de A18 wordt op dezelfde wijze toegevoegd. De beschermingszone natte landnatuur is in het oude bestemmingsplan opgenomen met de aanduiding "hydrologische bufferzone" en daaraan gekoppeld een aanlegvergunningenstelsel. In het nieuwe bestemmingsplan blijft deze bescherming in de vorm van een omgevingsvergunningenstelsel behouden. Het gebied wordt vergroot conform de beschermingszone van natte landnatuur uit de streekplanherziening.
24 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
3.3 Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking 3.3.1 Samenvatting Op 12 december 2006 is de Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De streekplanuitwerking geeft gebieden aan die gereserveerd zijn voor (mogelijke) stedelijke functies. Het gaat om functies als wonen, werken en voorzieningen. In het buitengebied van de gemeente Doetinchem zijn verschillende locaties aangewezen als zoekzone stedelijke functies.
3.3.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De zoekzones zoals opgenomen in de streekplanuitwerking zijn allemaal al vertaald in concrete ontwikkelingen en bestemmingsplannen. Deze planlocaties van de zoekzones maken zodoende geen onderdeel meer uit van het buitengebied van Doetinchem. De plangrens van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt hier op aangepast. De streekplanuitwerking heeft verder geen gevolgen voor het bestemmingplan.
3.4 Streekplanuitwerking kernkwaliteiten waardevolle landschappen 3.4.1 Samenvatting In de 'Streekplanuitwerking kernkwaliteiten waardevolle landschappen' wordt ingegaan op de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de landschappen. De waardevolle landschappen zijn gebieden met bovenlokaal belang wat betreft natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden zijn in de Provinciale Structuurvisie (zie paragraaf 3.1) aangewezen en uitgewerkt in deze Streekplanuitwerking. In de gemeente Doetinchem zijn de gebieden "Hummelo en Keppel" en "Slangenburg" aangewezen als waardevolle landschappen. In deze landschappen zijn deelgebieden aangewezen met specifieke kernkwaliteiten.
25 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Voor het beschermen van landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten in waardevolle landschappen zijn drie beleidscategorieën met hoofdafwegingen geformuleerd. Bij beoordeling van ruimtelijke initiatieven en bepalingen over wat de provincie van gemeenten vraagt, moeten deze afwegingen worden opgevolgd. Dit is in de tabel hieronder samengevat. Beleidscategorie
Afwegingsformule
A) Waardevol landschap (geen waardevol open gebied)
Ja, mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt
B) Waardevol landschap (samenvallend met EHS)
Nee, tenzij de ontwikkelingen bijdragen aan de realisering van de EHS
C) Waardevol open gebied (valt altijd binnen waardevol landschap)
Nee voor nieuwe bouwlocaties, tenzij voor overige ruimtelijke ingrepen
Het beleid uit de streekplanuitwerking is de basis voor doorwerking naar lokalere ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen. Zo kan nauwkeurig invulling worden gegeven aan de afwegingsbenaderingen "nee-tenzij" en "ja-mits" bij ruimtelijke ontwikkelingen in de specifieke landschappen. In de streekplanuitwerking wordt ook verwezen naar het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan + (LOP+). Het LOP+ is beschreven in paragraaf 5.2. In het LOP+ staan specifieke landschapsaspecten beschreven.
26 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
3.4.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het waardevolle landschap zoals opgenomen in de streekplanuitwerking is grotendeels al beschermd in het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan heeft de gemeente, voor het behoud van de verschillende landschapskenmerken en waarden, namelijk aanduidingen opgenomen. Aan deze aanduidingen zit een aanlegvergunningstelsel gekoppeld. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wil de gemeente Doetinchem de landschapskenmerken en waarden op een zelfde wijze beschermen. De landschapskenmerken en waarden in het geldende bestemmingsplan zijn overgenomen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan. De destijds geïnventariseerde kenmerken en waarden voldoen niet geheel meer aan de huidige situatie. Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn de kenmerken en waarden daarom opnieuw geïnventariseerd. De waardevolle landschappen zoals aangegeven in de streekplanuitwerking zijn bij deze inventarisatie meegenomen. Voor gebieden met een bepaalde te beschermen waarde wordt een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De omgevingsvergunning is noodzakelijk bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de waarden. In deel 2 Hoofdstuk 1 wordt hier verder op ingegaan. Op grond van de nieuwe inventarisatie en de streekplanuitwerking zal de waardebescherming in enkele gebieden worden toegevoegd en in enkele gebieden worden verwijderd.
3.5
Ruimtelijke verordening Gelderland
3.5.1 Samenvatting Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening mag de provincie een provinciale ruimtelijke verordening opstellen. De verordening is een nieuw instrument dat algemene regels bevat voor gebieden, specifieke delen van gebieden of gebiedsgerichte thema's. Deze algemene regels, vastgesteld door Provinciale Staten, houden eisen in die door de provincie worden gesteld aan de inhoud van bestemmingsplannen. Wanneer de gemeente de inhoud van haar bestemmingsplan niet in overeenstemming brengt met de verordening dan schuift de verordening het bestemmingsplan aan de kant. Met de provinciale ruimtelijke verordening (22 januari 2011) kan de provincie gemeenten verplicht stellen om bestemmingsplannen binnen bepaalde tijd aan te passen. De voorschriften in deze ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (zie paragraaf 3.1), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. 3.5.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De verordening is een juridische vertaling van de provinciale structuurvisie. De verordening geeft regels op de volgende onderwerpen welke doorvertaald moeten worden in het nieuwe bestemmingsplan: verstedelijking: Voor het buitengebied van Doetinchem is nieuwe bebouwing alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn: 1. nieuwe bebouwing functioneel is gebonden aan het buitengebied. Deze regeling is al vertaald in het geldende bestemmingsplan Buitengebied; 2. bij functieverandering, in geval van: a. vervangende nieuwbouw, incl. glastuinbouw, en een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak; b. buiten concentratiegebieden en regionale clusters glastuinbouw. 27 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
3. De kaders voor landschappelijke inpassing moeten in de toelichting van het bestemmingsplan worden weergegeven (vertaling in VAB-beleid zie deel 2 Hoofdstuk 5); 4. bij nieuwe landgoederen, in geval van een substantiële verbetering van de direct in de omgeving aanwezige kwaliteiten. De kaders voor landschappelijke inpassing moeten in de toelichting van het bestemmingsplan worden weergegeven (vertaling in Landgoederenbeleid zie deel 2 Hoofdstuk 6); 5. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet agrarische bedrijvigheid tot maximaal 20 % van het bebouwd oppervlak en de oppervlak na uitbreiding niet groter is dan 375 m2. Deze regeling is al vertaald in het geldende bestemmingsplan Buitengebied; wonen: Nieuwe woningen die in het buitengebied van Doetinchem worden gebouwd moeten passen in het Kwalitatief Woonprogramma van de provincie. (Vertaling in het beleid ten aanzien van woningsplitsing deel 2, Hoofdstuk 8); detailhandel: Nieuwe locaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande detailhandelsstructuur. Grootschalige detailhandel is alleen binnenstedelijk of perifeer toegestaan. In het buitengebied van Doetinchem is nieuwvestiging van detailhandel niet toegestaan; solitaire recreatiewoningen: Nieuwe recreatiewoningen zijn alleen toegestaan daar waar ook reguliere woningen kunnen worden gebouwd. In het buitengebied van Doetinchem zijn nieuwe recreatiewoningen niet toegestaan. Deze regeling is daarmee al vertaald in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Permanente bewoonde recreatiewoningen (voor 31 oktober 2003) kunnen omgezet worden naar een woonbestemming. Binnen de gemeente Doetinchem komt permanente bewoning van voor 31 oktober 2003 niet voor. Van deze regeling maakt de gemeente Doetinchem dan ook geen gebruik. Permanente bewoning van recreatiewoningen wordt in het geldende bestemmingsplan uitgesloten. Deze regeling wordt overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Zie verder ook deel 2 Hoofdstuk 10; recreatieparken: Nieuwvestiging en uitbreiding van recreatieparken wordt beperkt toegestaan. Recreatiewoningen worden op een maximaal oppervlak en maximale inhoud beperkt. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied maar ook in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt nieuwvestiging geheel uitgesloten en is uitbreiding beperkt tot maximaal 10 % van het bestaande bebouwde oppervlak, exclusief de recreatiewoningen. Daarnaast zijn de recreatiewoningen al beperkt tot een maximum oppervlak en een maximale inhoud. Naar aanleiding van de ruimtelijke verordening worden geen wijzigingen doorgevoerd; concentratiegebied glastuinbouw: Deze komt niet voor binnen de gemeente Doetinchem; regionaal cluster glastuinbouw: Deze komt niet voor binnen de gemeente Doetinchem; extensiveringsgebied glastuinbouw: Deze komt niet voor binnen de gemeente Doetinchem; glastuinbouw als nevenactiviteit/gemengd bedrijf: Een eenmalige vergroting van het bestaande glasoppervlak tot maximaal 20 % wordt toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt deze regeling overgenomen; overig glastuinbouw: Een eenmalige vergroting van het bestaande glasoppervlak tot maximaal 20 % wordt toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt deze regeling overgenomen; waterwingebied: In deze gebieden zijn alleen bestemmingen toegestaan die geen negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater. In het geldende bestemmingsplan is deze bescherming al overgenomen. De grens van het Waterwingebied zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan wijkt licht af van het Waterwingebied zoals weergegeven in de verordening. In het nieuwe bestemmingsplan wordt het waterwingebied zoals opgenomen in de verordening overgenomen; 28 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
grondwaterbeschermingsgebied: In deze gebieden zijn alleen bestemmingen toegestaan die een zelfde of een minder negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater. In het geldende bestemmingsplan is de bescherming opgenomen met een aanlegvergunningenstelsel. De grens van het Grondwaterbeschermingsgebied zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan wijkt af van het Grondwaterbeschermingsgebied zoals weergegeven in de verordening. In het nieuwe bestemmingsplan wordt het grondwaterbeschermingsgebied zoals opgenomen in de verordening overgenomen; oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening: Deze komt niet voor binnen de gemeente Doetinchem; ecologische hoofdstructuur: Binnen de EHS zijn geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden significant worden aangetast. Binnen het geldende bestemmingsplan is hier al rekening mee gehouden; waardevol open gebied: Deze komt niet voor binnen de gemeente Doetinchem; nationaal landschap: Deze komt niet voor binnen de gemeente Doetinchem.
3.6
Reconstructieplan
3.6.1 Samenvatting Op 23 februari 2005 is het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. Het Reconstructieplan is een uitwerking van de nationale reconstructiewet. De reconstructiewet is opgesteld om de zogenaamde 'gestapelde problematiek' in het landelijk gebied in Zuid- en Oost-Nederland op te lossen. Met die problematiek wordt bedoeld de milieudruk door een intensief agrarische grondgebruik met een overmaat aan meststoffen. Dit leidt tot vermesting, verzuring, verdroging en terugloop van de waterkwaliteit. Hoofddoel van het Reconstructieplan is om conflicterende functies in het buitengebied, zoals landbouw en natuur, ruimtelijk te scheiden. De belangrijkste opgaven die daarvoor gelden zijn: ontwikkelingsruimte voor de grondgebonden landbouw; ontwikkelingsruimte voor de intensieve veehouderij; een samenhangend netwerk van natuurgebieden; een aantrekkelijk, hoogwaardig landschap; versterking van de toeristische en recreatieve sector; verbeteren van de leefbaarheid en het woon-, werk- en leefklimaat; een veerkrachtig watersysteem; een betere milieukwaliteit. Om de doelen voor de landbouw en milieukwaliteit te behalen is in het Reconstructieplan een zonering opgenomen. Deze zonering onderscheidt een drietal gebieden te weten: landbouwontwikkelingsgebieden; verwevingsgebieden: extensiveringsgebieden. Per gebied gelden specifieke regels voor intensieve agrarische bedrijfsvoering. In de gemeente Doetinchem komen alleen verwevings- en extensiveringsgebieden voor. In beide gebieden is nieuwvestiging van intensieve veehouderijen uitgesloten. Het Reconstructieplan maakt de vestiging van een intensieve veehouderij op bestaande agrarische bouwpercelen in het verwevingsgebied wel mogelijk. De werkelijke grootte is maximaal 1 hectare en is afhankelijk van het bestaande perceel. 29 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
3.6.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? In het geldende bestemmingsplan is het beleid voor intensieve veehouderijen al opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied nemen wij deze regeling over.
3.7
Nota Belvoir 3
3.7.1 Samenvatting Het provinciaal beleid voor cultuurhistorie is beschreven in de nota Belvoir 3. De nota Belvoir 3 is op 23 februari 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. Belvoir 3 is een vervolg op Belvoir 1 (draagvlak en besef) en Belvoir 2 (kaders). Belvoir 3 is volledig gericht op uitvoering van de in Belvoir 2 aangewezen Belvoirgebieden. In de gemeente Doetinchem worden twee Belvoirgebieden onderscheiden: Achterhoek rond het natte midden: Huidige verschijningsvorm: De Achterhoek is een bijzonder gebied dat bestaat uit afwisselend boerenland met dorpen en gehuchten. Het bestaat uit oost-west stromende riviertjes en beken, maar ook de Graafschap met zijn landgoederen, de IJsselstad Zutphen en veel over het land verspreide (voormalige) boerderijen. Vergeleken met de meeste andere Gelderse gebieden is het rustig, landelijk en nog sterk bepaald door de landbouw, vooral melkveeteelt. Door de vele lanen, houtwallen en bosjes is het een groen en tamelijk kleinschalig gebied. Streefbeeld Achterhoek rond het natte midden 2016: De Achterhoek rond het natte midden is herkenbaar als afwisselend boerenland met concentraties van landgoederen en het industrieel erfgoed van de ijzerindustrie. De kenmerkende lappendeken aan boerderijen, essen, bossen, gecombineerd met kleinschalig wonen en werken is alom beleefbaar. De landgoederen vormen een toegankelijke rijke structuur met veel natuur en cultuur. De monumenten van ijzerindustrie zijn herkenbaar en leven voort in nieuw functies. Oude riviervlakte Liemers: Huidige verschijningsvorm: De Liemers is aan de ene kant druk door de nabijheid van Arnhem en de vanaf Arnhem langs de A12 aaneengeschakelde woon- en werkgebieden van Westervoort en Zevenaar, maar aan de andere kant rustig en groen zoals in de Rijnstrangen. Dat het land door het (leven met het) rivierwater is gemaakt is overal merkbaar: dijkzones van Rijn en IJssel met uiterwaarden en steenfabrieken, het Pannerdensch Kanaal, tal van oude rivierarmen, vlak grasland doorsneden met sloten. Een afwijkend deel is het Montferland dat als beboste hoogte in het rivierenlandschap ligt. Streefbeeld de Liemers 2016: De historische dimensie van de Rijnstrangen is in stand gehouden en in het Montferland is de verbinding tussen historische bebouwing en landerijen versterkt. De Rijnstrangen zijn Gelders Erfgoed geworden als overblijfselen van tijden met wateroverlast. Kasteel Bergh samen met de landerijen zijn beschermd.
30 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Doelstelling en uitvoering De centrale doelstelling van de nota is het realiseren van betekenisvolle plekken en daarmee een duurzame leefomgeving. Met betekenisvolle plekken bedoelt de provincie wenselijke, zich onderscheidende, sociaal en economisch succesvolle plaatsen. In de nota worden drie opgaven geformuleerd om de doelstelling te behalen: 1. Realisatie van duurzaam functioneel gebruik van de cultuurhistorie. Wat heb ik aan cultuurhistorie en wat kan ik ermee? De provincie streeft naar een duurzame wijze van zorgen, borgen en genieten van de cultuurhistorie. 2. Op basis van de streefbeelden 2016 realisatie van de gezamenlijke cultuurhistorische programma's en projecten. 3. Realisatie van definitieve maatschappelijke verankering van cultuurhistorie en borging met behulp van geldende regelgeving. Voor realisatie is bij de nota een interim-kader opgesteld over hoe de provincie de komende vier jaar (2009-2012) haar medeverantwoordelijkheid voor het Gelders archeologisch erfgoed wil invullen. Het interim-kader deelt Gelderland op in gebieden van groot provinciaal belang, de parels en gebieden van potentieel provinciaal belang, de ruwe diamanten. Voor de parels stuurt de provincie via samenwerking met de gebiedspartners op verantwoord onderzoek, behoud door ontwikkeling en bescherming. Voor de ruwe diamanten laat de provincie de verantwoordelijkheid voor archeologisch onderzoek aan de gemeenten. 3.7.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het gedachtegoed van de nota Belvoir is benut bij de totstandkoming van de gemeentelijk nota cultuurhistorie "Doetinchem; Cultuurhistorierijk!". Deze is eerder vastgesteld dan het programma Belvoir 3 (zie paragraaf 5.5). De Belvoirgebieden vereisen geen doorvertaling in het bestemmingsplan. De beschrijving van de kwaliteiten binnen de gebieden wordt wel als toetsingskader gebruikt bij ontwikkelingen.
3.8
Waterplan Gelderland 2010-2015
3.8.1 Samenvatting In het Waterplan Gelderland 2010-2015 wordt met betrekking tot stedelijk gebied aangegeven, dat inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem gericht zijn op: het voorkomen en beperken van wateroverlast; de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied; het voorkomen van zettingen; het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur; het weren van (diepe) drainage en het voorkomen van instroming van oppervlaktewater op de riolering; het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten; het beperken van de invloed van bronbemaling; het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater. De waterketen in stedelijk gebied is zodanig ingericht dat deze geen negatieve invloed heeft op het grond- en oppervlaktewater. Stedelijke ontwikkelingen en stedelijke herinrichting en herstructurering dient “waterneutraal” te zijn en wordt benut om het watersysteem waar nodig op orde te brengen en te verduurzamen.
31 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
3.8.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het concrete waterbeleid dat voor het buitengebied ruimtelijke gevolgen heeft zal worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Het gaat om de volgende punten: Het vastleggen van natte landnatuur binnen de EHS, inclusief de beschermingszones met een regeling voor stand-still / step forward-principe. De beschermingszone natte landnatuur is in het oude bestemmingsplan opgenomen met de aanduiding "hydrologische bufferzone" en daaraan gekoppeld een aanlegvergunningenstelsel. In het nieuwe bestemmingsplan blijft deze bescherming in de vorm van een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden behouden. Het gebied wordt vergroot conform de beschermingszone van natte landnatuur in de streekplanherziening (zie ook paragraaf 3.2); Het vastleggen van "conserveringsmaatregelen in het systeem": het vasthouden van water in plassen, het verruimen van watergangen en het vasthouden van water in haarvaten. De bescherming van de watergangen in het geldende bestemmingsplan vindt plaats door middel vaan een aanlegvergunningenstelsel. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zal dit worden doorvertaald in een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden; Gerealiseerde delen van de (natte) EVZ opnemen in het bestemmingsplan. Deze nemen we op door middel van de bestemming "Natuur" of "Water". Deze bestemmingen bieden voldoende bescherming; Bevorderen van functies die combineerbaar zijn met waterwinning en weren van conflicterende functies (grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied en ten zuiden van A18: de Pol). In het geldende bestemmingsplan zijn de waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden beschermd met een dubbelbestemming. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt deze dubbelbestemming overgenomen en aangepast volgens de huidige begrenzing; Het beschermen van de bestaande watergangen (o.a. Oude IJssel en verschillende beken). Voor de bestaande hoofd- en primaire watergangen nemen we, gelijk met het geldende bestemmingsplan, de bestemming "Water" op.
3.9
Gelders milieuplan 4
3.9.1 Samenvatting Het Gelders Milieuplan is op 30 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. Dit milieuplan biedt een totaalbeeld van het Gelderse milieubeleid dat is uitgewerkt in zeven milieuthema's: lucht; geluid; bodem; externe veiligheid; natuur; klimaat; verantwoordelijkheid voor duurzaamheid. Hiermee laat de provincie aan haar partners en de inwoners van Gelderland zien waar ze anno 2010 staan op milieugebied en wat ze samen met de partners in de planperiode willen bereiken. In het plan zijn voor de verschillende thema's ambities geformuleerd. Deze ambities zijn voor de korte en/of lange termijn. Hoofddoel is het veiligstellen van (grens)waarden voor deze aspecten. Dit gebeurt voor ieder aspect op een andere manier, met veelal maatregelen die een gebiedsoverstijgend karakter hebben. Hiervoor zijn per thema maatschappelijke opgaven geformuleerd. 32 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Ook op gemeentelijk niveau vindt de provincie de milieudoelstellingen van groot belang. In de Wro is vastgelegd dat ruimtelijke plannen aan basiskwaliteitsnormen moeten voldoen. Dit heeft betrekking op de voorwaarden voor de ruimte die een rol speelt bij de gezondheid en (externe) veiligheid van burgers. De provincie zet voor een aantal milieuaspecten haar juridisch instrumentarium in. Het gaat om milieuaspecten waarvoor de provincie bij ruimtelijke plannen een bepaalde doorwerking wil zien. De onderwerpen waarvoor de provincie het instrumentarium inzet, zijn beschreven in de Wro-agenda 2008-2009 en de provinciale verordening, (zie paragraaf 3.5). Voor het thema natuur, wordt aansluiting gezocht bij de opgaven zoals deze zijn geformuleerd in de Provinciale Structuurvisie (zie paragraaf 3.1). Voor de milieuaspecten externe veiligheid, geur en stilte kan de provincie met een reactieve aanwijzing invloed hebben, als een milieuaspect in het geding komt. De provincie kan zo inpassings- of bestemmingsplannen beïnvloeden. Bij de andere milieuaspecten heeft de provincie met name een ondersteunende rol. Door als gemeente milieu- en veiligheidsaspecten in de planvorming mee te nemen, kunnen milieudoelstellingen worden gewaarborgd. Ook ondersteunt de provincie zelf bij gemeentelijke planvorming door middel van informatieverstrekking, (voor)overleg en advisering. 3.9.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De geformuleerde ambities vormen een basis van waaruit de gemeente het buitengebied kunnen inrichting en bestemmen. Het milieuplan is dus hoofdzakelijk van toepassing bij nieuwe ontwikkelingen. Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied heeft het milieuplan geen gevolgen.
3.10 Gelderse molenverordening 3.10.1 Samenvatting De provincie Gelderland heeft voor het behoud van molens de Gelderse Molenverordening vastgesteld. De molenverordening beschermt met een vergunningenstelsel de omgeving van een molen of molenrestant voor zover die omgeving naar het oordeel van de provincie van belang is voor de monumentale waarde van de molen of het molenrestant, of het (toekomstig) functioneren daarvan als maalwerktuig. Ook molenbiotopen vallen onder deze verordening. Een voorbeeld van een molenbiotoop is de directe omgeving van molens die van belang is voor de windvang. Ook het herkenbaar houden van de molenomgeving behoort tot de molenbiotopen. Wanneer binnen een molenbiotoop een ontwikkeling plaats vindt, is een vergunning nodig. Een ontwikkeling in die zin is het oprichten, het wijzigen, het aanleggen of het aanbrengen van beplanting en of bebouwing. Het functioneren van de molen kan namelijk belemmerd of onmogelijk worden door die ontwikkeling. De vergunning wordt afgegeven als de verlening van de vergunning geen gevaar oplevert voor het stads- of landschapsschoon, voor historische of andere culturele waarden of voor de waterbeheersing. De provincie kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden. 3.10.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De molenverordening is provinciale regelgeving die doorvertaald moet worden in een bestemmingsplan. Dit houdt in dat de molenbiotoop doorvertaald moet worden in de regels en op de kaart van een bestemmingsplan. 33 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
In het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied zijn een tweetal molens gelegen; Molen Bernadette, (Kerkhofweg 12, Nieuw Wehl); Benninkmolen (Varsseveldseweg 252, Doetinchem). Beide molens draaien nog en de molenbiotoop is al opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Met de komst van de Gelderse molenverordening is de formuleberekening voor een molenbiotoop niet gewijzigd. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zullen de molenbiotopen daarom één op één worden overgenomen. De beperkingen voor bouwwerken en werken en werkzaamheden zullen daarbij overgenomen worden.
3.11 Beleid voormalige stortplaatsen 3.11.1 Samenvatting Landelijk is er geen specifiek beleid voor het saneren van voormalige stortplaatsen. De aanpak valt onder het algemene kader van functiegericht en kosteneffectief saneren. De provincie Gelderland heeft als één van de weinige provincies beleid opgesteld voor de sanering en herontwikkeling van voormalige stortplaatsen. In de beleidsnota Bodem 2008 is dit specifieke beleid omschreven. Bij herontwikkeling of bestemmingswijziging van vuilstortplaatsen moet een afweging gericht op risico’s en risicobeheersing plaatsvinden om tot een verantwoorde inpassing/ herontwikkeling van een voormalige stortplaats te komen. Er moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan: gezamenlijke aanpak van in elkaars nabijheid liggende stortplaatsen (‘samenvoeging’); herschikken bij sanering, inclusief overslaan van afval; kwaliteit deklaag na sanering; deelsanering; aanleg van fundering t.b.v. bebouwing (na sanering); voorwaarden bij woningbouw. De herontwikkeling van vuilstortplaatsen is om verschillende redenen vaak achtergebleven bij de omgeving. Hierdoor zijn deze stortplaatsen vaak nog als 'rotte plek' zichtbaar in de omgeving. De provincie beschrijft vuilstortplaatsen in het buitengebied als 'visueel sterk aanwezig in het landschap'. Ze zijn vaak tot in de jaren 80 in gebruik geweest en bestaan uit diepe zand- en kleiwinputten. Omdat er sloop- en bedrijfsafval is gestort kan op veel van deze stortlocaties asbest aanwezig zijn. Bij enkele locaties zijn (omvangrijke) grondwaterverontreiningen ontstaan. Gelet op de negatieve effect van de stortplaatsen op de omgeving en het verstorende ruimtegebruik ontstaat vaak de wens de vuilstortlocaties te herontwikkelen. De ligging in het landschap biedt meestal mogelijkheden voor herprofilering van het stortmateriaal. Het extensieve gebruik van deze terreinen maakt een afdeklaag van 0,5 meter grond vaak al voldoende om risico's te vermijden. Een sterk aandachtspunt bij deze stortplaatsen zijn de mogelijke grondwaterverontreinigingen. Op 20 juni 2011 heeft de provincie de nota "Kansen voor hergebruik en herontwikkeling van stortlocaties in Gelderland" vastgesteld. Het doel van deze nota is een bijdrage leveren aan gewenste ontwikkelingen op oude stortplaatsen in Gelderland. In deze notitie worden diverse mogelijkheden belicht met betrekking tot: gebruik; goede inpassing in het (stedelijk) landschap, en; duurzame afwerking. 34 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Voorbeelden zijn: hergebruik van afvalstoffen en energiewinning uit afvalstoffen. Daarbij moet de nazorg zodanig doorgang vinden dat er geen onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu ontstaan en wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Bij ontwikkeling van een voormalige stortplaats kan gebruik gemaakt worden van de handreikingen in de nota. 3.11.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De bestaande vuilstortplaatsen in het buitengebied kunnen in lijn met het provinciaal beleid herontwikkelt worden. Op dit moment zijn, uitgezonderd De Belder, geen ontwikkelingen bekend. De ontwikkeling van De Belder nemen we met een positieve bestemming op in het bestemmingsplan Buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen op voormalige vuilstortplaatsen zijn niet bekend en worden, vanwege de complexiteit en onbekendheid over de gewenste ontwikkeling, niet meegenomen. Wanneer een gewenste ontwikkeling zich aandoet zal hiervoor een aparte procedure worden opgestart.
35 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
36 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 4 4.1
Regionaal beleid
Functies zoeken plaatsen zoeken functies
4.1.1 Samenvatting In januari 2007 is de notitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' vastgesteld door Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland. De notitie geldt voor een achttal gemeenten in Gelderland, waaronder Doetinchem. De notitie wordt gezien als regionaal beleid als aanvulling op het Streekplan. In de notitie wordt gekeken naar oplossingen voor gebouwen, die hun functie in het buitengebied verliezen. De notitie is een uitwerking en aanscherping van het provinciaal beleid voor functieverandering. van vrijkomende (agrarische) gebouwen. Gemeenten worden door GS gevraagd zorgvuldig om te gaan met de in het Streekplan geformuleerde “nee, tenzij”-benadering bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze benadering houdt een bestemmingswijziging tegen wanneer daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van een gebied aanzienlijk worden aangetast. Wanneer er geen reële alternatieven zijn en sprake is van een groot openbaar belang kan hiervan worden afgeweken. De ontwikkelingen in de agrarische sector dwingen agrariërs steeds vaker tot het uitoefenen van nevenfuncties of het omschakelen van de agrarische functie naar een ander soort functie. Juist hierdoor hebben veel gebouwen in het buitengebied hun functie verloren of gaan die in de toekomst verliezen. Dit maakt het voor de vitaliteit in het buitengebied noodzakelijk te zoeken naar nevenactiviteiten of functieverandering binnen die gebouwen. Functies kunnen een vorm hebben van wonen, recreatie, toerisme, zorg, opslag of andere -kleinschalige- activiteiten. In de notitie zijn algemene uitgangspunten beschreven waaraan alle initiatieven voor functieverandering moeten voldoen. Daarnaast zijn er specifieke voorwaarden naar mate de gevolgen van functieverandering op het omliggend gebied groter zijn. Dit kan een zwaardere procedure en/of een hogere vereveningsbijdrage betekenen. Ook wordt rekening gehouden met de aard van de bebouwing, de aard van het nieuwe gebruik en de omvang van het gebruik. Dit heeft gevolgen voor de ruimtelijke procedure en kwaliteitsbijdrage. 4.1.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De regionale beleidsnotitie "Functies zoeken plaatsen zoeken functies" is vertaald in het gemeentelijk beleid “Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen” (zie paragraaf 5.1) en opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Uit de evaluatie van dit beleid blijkt dat de regeling op dit moment te veel ruimte biedt. De regeling wordt dan ook niet één op één overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. In deel 2 Hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.
4.2
Waterbeheerplan Rijn en IJssel 2010-2015
4.2.1 Samenvatting Het Waterschap Rijn en IJssel regelt het waterbeheer in de gemeente Doetinchem. Het beleid van het Waterschap is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015. 37 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Op basis van de verschillende doelstellingen in het Waterbeheerplan, zijn de volgende drie hoofdtaken te onderscheiden: waarborgen van de veiligheid: maatregelen op het gebied van veilige waterkeringen en calamiteitenzorg; watersysteembeheer: maatregelen op het gebied van waterkwaliteitsbeheer in het kader van Kader Richtlijn Water, waterkwaliteit spoor, waterkwantiteitsbeheer, grondwaterbeheer, inrichting/beheer/onderhoud, stedelijk waterbeheer, emissiebeheer, nevenfuncties watersysteem en vaarwegbeheer Oude IJssel; afvalwaterketenbeheer: maatregelen op het gebied van inzamelen/transport en afvalwaterbehandeling. Bij waterbeheer wordt de komende planperiode gewerkt aan: De verbetering van stroomgebieden van de 35 waterlichamen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn aangewezen met bijbehorende (inrichtings)maatregelen; Het realiseren van ecologische functies die aan watergangen met een (potentieel) hoge ecologische waarde zijn toegekend (EVZ's, HEN-gebieden (Hoogwaardig Ecologisch Niveau) en SED-gebieden (Specifiek Ecologische Doelstelling)); Het uitvoeren van beheer en onderhoud aan alle watergangen, met inachtneming van de gedragscode Flora- en faunawet en van de mogelijk aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden; Het vasthouden van water in de 'haarvaten' van het watersysteem, waarbij kansen worden benut op het ontkoppelen van drainage en het benutten van de bodem als voorraadvat van water; Het stimuleren van recreatief medegebruik van de watergangen en van de recreatieve vaart op de Oude IJssel. Dit kan door mee te werken aan de aanleg van recreatieve voorzieningen. In het Waterbeheerplan staat beschreven dat het waterbelang bij ruimtelijke procedures wordt nagestreefd, hiervoor is de watertoets een belangrijk instrument. 4.2.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen meegenomen. Het Waterbeheerplan heeft, net als in het geldende bestemmingsplan, geen wijzigingen tot gevolg voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
4.3
TROP-Achterhoek
4.3.1 Samenvatting Sinds 2006 werkt een achttal gemeenten die zijn aangesloten bij de Regio Achterhoek (ook gemeente Zutphen, Lochem) aan het toeristisch-recreatief ontwikkelingsplan (TROP) voor de regio Achterhoek. Directe reden voor het TROP is dat de sector Toerisme & Recreatie (sector T&R) aangemerkt is als een groeisector van de Achterhoek die zich kan profileren als nieuwe economische drager. Het TROP dient de sector T&R te versterken en de economische groei in de Achterhoek te stimuleren. Hiervoor zijn twee hoofddoelen benoemd tot 2010: behoud top 10 positie binnenlandse vakantiebestemmingen; bovengemiddelde werkgelegenheidsgroei. Het TROP heeft vorm gekregen in een drietal documenten: Fase 1 - inventarisatie gemeentelijk T&R beleid 'Samen meer bereiken'; Fase 2 - regioprofilering, inwinnen organisatieadvies, investeringsprogramma 'Toerisme en 38 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
recreatie organiseren in de Achterhoek'; Fase 3 - nadere uitwerking en implementatie. Fase 1: Inventarisatie gemeentelijk t&r beleid In het rapport 'Samen meer bereiken' zijn conclusies getrokken wat betreft de toeristische en recreatieve sector. De gemeenten willen samen optrekken om de Achterhoek op de kaart te zetten en in zetten op een nieuwe economische drager. Nieuwe doelgroepen buiten de regio moeten worden bereikt met oog voor de vraag die er is. Duidelijk dient te zijn voor wie producten worden gecreëerd. Daarnaast dient de bereikbaarheid en toegankelijkheid in de Achterhoek qua toerisme te worden gestimuleerd. Eén werkwijze nastreven met een gedifferentieerd karakter is hierbij de hoofdmoot, met een palet aan mogelijkheden zodat de toerist een compleet aanbod krijgt. Voor gemeenten afzonderlijk is geïnventariseerd hoe de huidige situatie is, hoe het streefbeeld eruit ziet en welke maatregelen daaraan gekoppeld zijn. Voor de gemeente Doetinchem wordt dat in de tabel hieronder inzichtelijk. Huidige situatie
Ideaalbeeld + acties
Oorspronkelijke Landelijk buitengebied. aanbod Stad Doetinchem. Stagnering van de verkeersdoorstroming;. De gemeente heeft diverse natuurkwaliteiten.
Het doel is een vitaal platteland. Bij herbestemmen bewaren van het specifieke karakter van de verschillende gebieden. Het ontwikkelen van bedrijvigheid, anders dan recreatieve, in het buitengebied past niet in de visie op het buitengebied. Op vrijkomende gronden streven naar een goede, afgewogen natuurontwikkeling, onder andere door de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. De stad Doetinchem een meer stedelijk karakter geven. De parkeerplaatsen aan de randen van het centrum beter bereikbaar maken.
Commerciële organisatie
Het streven naar één organisatie voor recreatie en toerisme.
Meerdere organisaties betrokken, zoals VVV, ondernemersverenigingen, ABT, etc..
In algemene zin zijn voor de regio Achterhoek verschillende sterkten en zwakten te noemen. Belangrijkste conclusie is dat het economisch effect van toerisme en recreatie in de Achterhoek groot en divers is. Toerisme en recreatie levert een bijdrage aan de leefbaarheid in de regio. 4.3.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het uitvoeren van het TROP vraagt om draagvlak en tijd en heeft geen doorwerking in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. De streefbeelden uit het TROP zijn wel bepalend bij het maken van beleid en keuzes op het gebied van recreatie en toerisme voor het buitengebied van Doetinchem. De streefbeelden zullen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een criterium vormen. 39 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
40 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 5
Gemeentelijk beleid
5.1 Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen 5.1.1 Samenvatting Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing Om vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB) een nieuwe functie te kunnen geven is het beleid voor hergebruik vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen opgesteld. Dit beleid beschrijft de mogelijkheden en voorwaarden voor functieverandering van agrarische bedrijfsgebouwen en bijgebouwen en de realisatie van landgoederen. Het huidige VAB-beleid bestaat uit twee verschillende regelingen: 1. de regeling voor functieverandering naar wonen; 2. de regeling voor functieverandering naar werken. Ad 1) De regeling voor functieverandering naar wonen Het VAB-beleid biedt veel ruimte. Afhankelijk van de oppervlakte van de te slopen gebouwen staat de gemeente de bouw of het hergebruik toe voor één of twee woongebouwen. Het slopen van monumentale, karakteristieke of beeldbepalende gebouwen is niet toegestaan. De te slopen oppervlakte (m2) kan verruild worden tegen de inhoud (m3) van een nieuw woongebouw. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden: een afname van het bebouwd oppervlak met minimaal 50 %; de vervangende nieuwbouw wordt begrensd op de muur; er zijn maximaal 4 nieuwe wooneenheden toegestaan; er zijn maximaal 2 nieuwe gebouwen toegestaan; het bouwbesluit bepaald of sprake is van volwaardige woning. Bij vervangende nieuwbouw staat de gemeente ook nieuwbouw op een andere locatie toe. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden: richting dorp of stadsrandzone en/of; uit ecologische verbindingszone en; de oppervlakte van het bouwvlak mag niet groter worden. Voor het waarborgen van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit gelden de volgende voorwaarden: alle overige voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen moeten gesloopt worden met uitzondering van de monumentale, karakteristieke of beeldbepalende panden; clustering van nieuwe woningen bij de bestaande woning is verplicht; nieuwbouw moet plaatsvinden in dezelfde stijl als het bestaande woongebouw (dit wordt beoordeeld door welstand); zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing is noodzakelijk. Naast de sloopregeling biedt de regeling voor functieverandering naar wonen ook ruimte voor verevening. Wat verevening exact inhoudt is in het VAB-beleid niet meegenomen omdat de juridische basis hiervoor destijds ontbrak. Op 30 juli 2009 stelde de raad het bestemmingsplan “Parapluherziening buitengebied, reconstructie, vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, nieuwe landgoederen, landelijk 41 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
wonen” vast. In dit bestemmingsplan is het VAB-beleid voor functieverandering naar wonen juridisch vertaald. Daarbij heeft de raad besloten om aanvullend op het VAB-beleid een ondergrens op te nemen voor het aantal m2 te slopen gebouwen. Uit de praktijk bleek namelijk dat het vastleggen van een minimale oppervlakte aan te slopen gebouwen gewenst is om tot de gewenste ruimtelijke kwaliteitswinst te komen. De juridische regeling in het bestemmingsplan voor functieverandering naar wonen is vastgelegd met een wijzigingsbevoegdheid. Als voldaan wordt aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid dan wordt bij functieverandering van wonen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Er moet dus eerst een procedure voor wijziging van het bestemmingsplan worden doorlopen. In de regeling is opgenomen dat minimaal 400 m2 aan te slopen gebouwen nodig is voor de realisatie van één woongebouw. Daarbij geldt dat als sloop plaatsvindt op meerdere locaties, per locatie minimaal 250 m2 gesloopt moet worden. Ook geldt dat er 100 m2 moet worden afgetrokken voor een bijgebouw bij de nieuwe woning maar ook 100 m2 bij de bestaande woning. Met deze regeling kan de initiatiefnemer dan een woning van minimaal 200 m3 terugbouwen. Als voorbeeld: Een bedrijfswoning met 400 m2 bedrijfsgebouwen. Er zijn geen karakteristieke, beeldbepalende of monumentale panden aanwezig. De bedrijfsgebouwen zijn niet geschikt voor hergebruik. De 400 m2 bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De berekening: Voor de bestaande bedrijfswoning moet 100 m2 bijgebouw van het te slopen oppervlak worden afgetrokken. Voor de nieuwe woning moet ook 100 m2 bijgebouw van het te slopen oppervlak worden afgetrokken. Dan blijft 200 m2 over die omgezet mag worden in m3. De nieuwe woning mag dan dus maximaal 200 m3 bedragen. Ad 2) De regeling voor functieverandering naar werken Voor de regeling voor functieverandering naar werken volgt de gemeente de regeling zoals beschreven in de regionale notitie “functie zoekt ruimte, ruimte zoekt functie” uitgezonderd één aspect. De functieverandering voor verblijfsrecreatie als nevenfunctie tot 350 m2 staat de gemeente bij recht toe. De verblijfsrecreatie moet dan wel plaatsvinden in het hoofdgebouw of in een monumentaal, karakteristiek of beeldbepalend gebouw. Ook de regeling van functieverandering naar werken (wijziging van de hoofdfunctie en nevenfuncties) is vertaald in het bestemmingsplan “Parapluherziening buitengebied, reconstructie, vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, nieuwe landgoederen, landelijk wonen”. De regeling zoals vertaald in het bestemmingsplan heeft echter alleen betrekking op agrarische bedrijfsgebouwen en niet op overige bedrijfsgebouwen zoals in de nota staat verwoord. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt deze hiaat hersteld. De juridische regeling in het bestemmingsplan voor nevenfuncties naar werken is gekoppeld aan de gebiedszonering uit het Streekplan 2005. Bij nevenfuncties mag in alle gevallen maximaal 50 % van de bedrijfsvloeroppervlak gebruikt worden voor de nevenfunctie. Daarnaast moet de eigenaar van de woning ook eigenaar zijn van de nevenfunctie. De regeling is daarbij, afhankelijk van de gebiedszonering, als volgt vastgelegd: nevenfuncties tot 350 m2 zijn direct toegestaan; nevenfuncties tot 500 m2 of 750 m2 zijn met een ontheffing toegestaan; nevenfuncties tot 500 m2 of 750 m2 zijn met een wijziging toegestaan; Als voorbeeld: Een bedrijf heeft 600 m2 aan bedrijfsgebouwen. De eigenaar wil graag een nevenfunctie starten bij zijn bedrijf. 42 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
De berekening: De eigenaar mag maximaal 50 % van zijn bedrijfsgebouwen gebruiken voor de nevenfunctie. 50% van 600 m2 is 300 m2. Een nevenfunctie tot 350 m2 is direct toegestaan. Dus de eigenaar mag met zijn nevenfunctie van 300 m2 gewoon van start gaan (uitgezonderd evt. overige vergunningen). Als voorbeeld: Een agrarisch bedrijf heeft 1.800 m2 aan bedrijfsgebouwen. De eigenaar wil maximaal gebruik maken van de mogelijkheid om een nevenfunctie te starten bij zijn bedrijf. De berekening: De eigenaar mag maximaal 50 % van zijn bedrijfsgebouwen gebruiken voor de nevenfunctie. 50 % van 1.800 m2 is 900 m2. Het beleid geeft een maximum van 750 m2 voor nevenfuncties. Dus ondanks dat meer bedrijfsgebouwen aanwezig zijn (900 m2) mag de eigenaar toch maar maximaal 750 m2 van zijn bedrijfsgebouwen voor de nevenfunctie gebruiken. Het overige deel van de bedrijfsgebouwen blijft dus in gebruik voor de agrarische bedrijfsvoering. Afhankelijk van de soort nevenactiviteit en de gebiedszonering is een procedure voor ontheffing of wijziging nodig. De juridische regeling in het bestemmingsplan voor functieverandering naar werken is gekoppeld aan de gebiedszonering uit het Streekplan 2005. Bij functieverandering telt dat minimaal 50 % van de bedrijfsvloeroppervlak gesloopt moet worden. Daarnaast moet de eigenaar van de woning ook eigenaar zijn van de nevenfunctie of functie hergebruik. De regeling is daarbij, afhankelijk van de ter plaatse geldende zonering, met een wijzigingsbevoegdheid vastgelegd. In de regeling is opgenomen dat, afhankelijk van de gebiedszonering, functieverandering mag plaatsvinden tot 750 m2 resp. 900 m2. Functieverandering boven de 900 m2 is dus niet toegestaan. Als voorbeeld: Een bedrijf heeft 2.200 m2 aan bedrijfsgebouwen. De eigenaar wil een totale functieverandering van zijn bedrijf. De berekening: De eigenaar mag maximaal 50 % van zijn bedrijfsgebouwen gebruiken ten behoeve van functieverandering. 50 % van 2.200 m2 is 1.100 m2. Het beleid geeft een maximum van 900 m2 voor functieverandering. Dus ondanks dat meer bedrijfsgebouwen aanwezig zijn (1.100 m2) mag de eigenaar toch maar maximaal 900 m2 van zijn bedrijfsgebouwen voor functieverandering gebruiken. De eigenaar moet wel al zijn overige bedrijfsgebouwen slopen. Hij moet dus 2.200 m2 – 900 m2 = 1.300 m2 slopen. Naast de sloopregeling biedt de regeling voor functieverandering naar werken ook ruimte voor verevening. Wat verevening exact inhoud is in het VAB-beleid niet meegenomen, omdat de juridische basis hiervoor destijds ontbrak. Nieuwe Landgoederen Om nieuwe landgoederen te realiseren is het beleid voor hergebruik vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen opgesteld. Dit beleid beschrijft de mogelijkheden en voorwaarden voor het oprichten en de realisatie van nieuwe landgoederen. Op grond van het beleid is een landgoed een woning met allure, gelegen in een voor publiek toegankelijk gebied van minimaal vijf hectare. Deze hectare moet een functiewijziging van "Agrarisch" naar "Landgoed" (of natuur) krijgen in het bestemmingsplan. De inrichting en het beheer van deze gronden is divers en kan bestaan uit bos, water, natuur of extensief agrarisch gebruik. De inrichting en het beheer van het landgoed wordt afgestemd op de landschappelijke kwaliteiten ter plaats, conform de natuurdoelen zoals beschreven in het Gebiedsplan Achterhoek (Provincie Gelderland). Bijzondere aandacht zullen wij vragen voor het vasthouden 43 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
van water (waterberging). In een privaatrechtelijke overeenkomst met kettingbeding legt de gemeente eisen ten aanzien van de te realiseren natuurdoelen en het beheer vast. daarbij wordt aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de afspraken. De oprichting van landgoederen is, wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan, in de gehele gemeente mogelijk. De locatie voor de oprichting van het gebouw zal op basis van een stedenbouwkundig- en landschappelijk advies worden beoordeeld door de gemeente. De volgende eisen worden gesteld: de (aaneengesloten) omvang is minimaal vijf hectare; er vindt functieverandering plaats van "Agrarisch" naar "Landgoed"; maximaal drie wooneenheden in één woongebouw; minimale omvang van het hoofdgebouw bedraagt 1.500 m3; beheer en inrichting worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en eigenaar, met kettingbeding en boeteclausule; 90 % van de oppervlakte is publiekelijk toegankelijk; de inrichting van het landgoed is in overeenstemming met landschappelijke doelen, zoals vastgelegd in het Gebiedsplan Achterhoek. Op 30 juli 2009 stelde de raad het bestemmingsplan “Parapluherziening buitengebied, reconstructie, vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, nieuwe landgoederen, landelijk wonen” vast. In dit bestemmingsplan is het landgoederenbeleid juridisch vertaald. Daarbij heeft de raad besloten om aanvullend op het landgoederenbeleid een mogelijkheid opgenomen om ook drie vrijstaande woningen te mogen realiseren wanneer de omvang van het landgoed minimaal 10 hectare is. Uit de praktijk bleek namelijk dat initiatiefnemers woongebouwen gingen creëren waarbij de woningen in het woongebouw zover mogelijk van elkaar staan. Dit leidde tot geforceerde oplossingen. De juridische regeling in het bestemmingsplan voor landgoederen is vastgelegd met een wijzigingsbevoegdheid. Als voldaan wordt aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid dan wordt bij initiatieven voor nieuwe landgoederen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Er moet dus eerst een procedure voor wijziging van het bestemmingsplan worden doorlopen. Landelijk wonen Om landelijk wonen te realiseren is het beleid voor hergebruik vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen opgesteld. Dit beleid beschrijft de mogelijkheden en voorwaarden voor landelijk wonen. Bij landelijk wonen wordt het oprichten van één nieuwe woning toegestaan, mits er een aanzienlijke landschappelijke winst wordt gegenereerd. Aan de regeling worden de volgende eisen gesteld: de (aaneengesloten) omvang is minimaal 2,5 hectare; minimaal 1 hectare bos; er vindt functieverandering plaats van "Agrarisch" naar "Landgoed"; maximaal één nieuwe woning; maximale omvang van het hoofdgebouw bedraagt 1.500 m3 ; beheer en inrichting worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en eigenaar, met kettingbeding en boeteclausule; 90 % van de oppervlakte is publiekelijk toegankelijk; de inrichting van het landgoed is in overeenstemming met landschappelijke kwaliteiten ter plaatse. Om in aanmerking te komen voor het landelijk wonen dient de initiatiefnemer een onderbouwde aanvraag in te dienen waarin wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt 44 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
gegeven aan één of meerdere beleidsdoelen: realisatie ecologische verbindingszone; versterking waardevol landschap; ontwikkelen stads/dorpsranden; ontwikkelen GIOS. De regeling voor Landelijk wonen is nooit vertaald in een bestemmingsplan. 5.1.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het gemeentelijk VAB-beleid en Landgoederenbeleid wordt al bijna vier jaar toegepast. Gezien deze termijn en de huidige maatschappelijke en economische situatie (bevolkingskrimp, overaanbod woningen en wijzigingen in de landbouwsector) is het gewenst om het beleid te heroverwegen. Daarnaast bestaat de behoefte om het beleid te evalueren, worden de doelen van het beleid wel bereikt? In Deel 2 Thema's, Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 wordt hier nader op ingegaan. Van het beleid voor Landelijk Wonen is nooit gebruik gemaakt. De regeling wordt ook niet meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Met de vaststelling van deze nota Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied komt het beleid voor Landelijk Wonen te vervallen.
5.2
Landschapsontwikkelingsplan +
5.2.1 Samenvatting In april 2008 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP +) door de gemeenteraad van Doetinchem aangenomen. Het LOP + is gezamenlijk met de gemeenten Montferland en Oude IJsselstreek opgesteld en heeft een looptijd van 10 jaar. In het LOP is voor verschillende deelgebieden vastgelegd hoe het cultuurlandschap beschermd en verbeterd moet worden en wat het gewenste gebruik is. Hierbij is niet alleen gedacht aan natuur en landschap maar is ook aandacht voor toerisme, recreatie, leefbaarheid en economie. Op basis van landschappelijke samenhang is het grondgebied van de drie gemeenten onderverdeeld in zeven kleinere gebieden. Voor elk van deze gebieden zijn landschappelijk te beschermen waarden en te ontwikkelen kwaliteiten geformuleerd in een werkboek. Het werkboek kan dienen als hulpmiddel bij het uitwerken van ruimtelijke plannen en het toepassen van de richtlijnen van het LOP. Te beschermen waarden zijn: aardkundige waarden; archeologische waarden; landschapshistorie en monumenten; bestaande landschapselementen. De te ontwikkelen kwaliteiten zijn: natuurontwikkeling; reconstructie; waterkansen; ruimtelijke openheid en beslotenheid in het landschap Voor de gemeente Doetinchem zijn drie deelgebieden beschreven met specifieke kwaliteiten: a. dorpen langs de Oude IJssel: randen van allure langs oerrijke Oude IJsselstroom; b. zandgebied rondom Didam en Wehl: een bonte zoom aan de rand van het zand met de 45 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
marken van de nieuwe noabers; c. de stad Doetinchem: zet in op een groen web vanuit de stad. 5.2.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? In het geldende bestemmingsplan heeft de gemeente, voor het behoud van de verschillende landschapskenmerken en waarden, aanduidingen opgenomen. Aan deze aanduidingen zit een aanlegvergunningstelsel gekoppeld. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wil de gemeente Doetinchem de landschapskenmerken en waarden op een zelfde wijze beschermen. De landschapskenmerken en waarden in het geldende bestemmingsplan zijn overgenomen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan. De destijds geïnventariseerde kenmerken en waarden voldoen niet geheel meer aan de huidige situatie. Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn de kenmerken en waarden daarom opnieuw geïnventariseerd. De gegevens uit het LOP+ zijn bij deze inventarisatie meegenomen. Voor gebieden met een bepaalde te beschermen waarde wordt een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De omgevingsvergunning is noodzakelijk bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de waarden. In deel 2 Hoofdstuk 1 wordt hier verder op ingegaan.
5.3
Gebiedsvisie Wehlse Broeklanden
5.3.1 Samenvatting In maart 2009 is de gebiedsvisie Wehlse Broeklanden vastgesteld door de gemeenteraad van Doetinchem. De Wehlse Broeklanden is het gebied dat ligt tussen Doetinchem, Wehl en Langerak. In het Streekplan is het gebied al door de provincie aangewezen als GIOS-gebied. Het GIOS-gebied wordt gezien als uitloopgebied voor inwoners van de gemeente Doetinchem. Mede hierdoor wil de gemeente inzetten op een combinatie van functies in het gebied. Natuur, recreatie en waterberging dienen hier ruimte te krijgen om zich integraal te kunnen ontwikkelen. De identiteit van het gebied moet weer versterkt worden en daarmee herkenbaar worden. Het gebied kenmerkt zich door een afwisselend landschap met hagen, singels en open gedeelten met een netwerk van kronkelende paadjes en grotere wegen. Aan dit gebied hechten zowel de gemeente als de provincie een grote waarde vanwege de kwaliteiten maar ook vanwege de nog zichtbare restanten uit de geschiedenis. Het gebied Wehlse Broeklanden wordt in de gebiedsvisie opgedeeld in de deelgebieden: Kampenlandschap; Beekdal; De Sleeg; Uiterwaarden rond Barlham; Hogere, drogere gronden. De volgende doelstellingen zijn opgenomen binnen de visie Wehlse Broeklanden: Het ontwikkelen van een veelzijdig gebied met recreatieve en ecologische elementen; Het handhaven en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden; Ontsluiting van het gebied door een stramien van verbindingen; Verleiden van initiatiefnemers om ontwikkelingen in het gebied op te pakken; Stimulering van verbreding van agrarische activiteiten. Aan deze doelstellingen zijn minimale concrete kwantitatieve eisen gekoppeld: 90 hectare openbaar terrein; 10 km fietspad; 46 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
20 km wandelpad; 5 km ruiterpad; 30 % van de particuliere grondeigenaren participeert.
5.3.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De landschapskenmerken en waarden in het geldende bestemmingsplan zijn overgenomen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan. De destijds geïnventariseerde kenmerken en waarden voldoen niet geheel meer aan de huidige situatie. Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn de kenmerken en waarden daarom opnieuw geïnventariseerd. De gegevens uit de Gebiedsvisie Wehlse Broeklanden zijn bij deze inventarisatie meegenomen. Voor gebieden met een bepaalde te beschermen waarde wordt een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De omgevingsvergunning is noodzakelijk bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de waarden. In deel 2 Hoofdstuk 1 wordt hier verder op ingegaan. Met de vaststelling van de gebiedsvisie is besloten om de belangrijkste elementen uit de gebiedsvisie over te nemen in het bestemmingsplan buitengebied. Dit betekent dat in de Wehlse Broeklanden: geen nieuwe (woning)bouwinitiatieven worden toegelaten tenzij in kader van het nieuwe VAB-beleid. Bij uitzondering, wanneer sprake is van een kwalitatieve landschappelijke verbetering ergens anders, kan woningbouw plaatsvinden is het gebied Wehlse Es (zie Deel 2 Thema's, Hoofdstuk 5); langzaamverkeersroutes en water spelen een belangrijke rol in het gebied. Binnen het gebied Wehlse Broeklanden worden langzaamverkeersroutes en water algemeen mogelijk gemaakt binnen de verschillende bestemmingen; het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap de voorkeur krijgt. In het bestemmingsplan wordt hier op ingespeeld door natuur en landschap onderdeel te maken van de verschillende voorkomende bestemmingen; aandacht voor het oorspronkelijke landschap en de voorkomende cultuurhistorische bebouwing (zie paragraaf 5.5); ruimte voor dagrecreatie aanwezig moet zijn. Dit vertalen we in de voorkomende bestemmingen door dagrecreatieve voorzieningen toe te staan.
47 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
5.4
Gebiedsvisie Bethlehem
5.4.1 Samenvatting In 2008 is de structuurvisie Gebiedsvisie Bethlehem vastgesteld. De gebiedsvisie doet uitspraak over het gebied tussen de A18, het dorp Gaanderen en de Rijksweg dat beschikt over bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden. Omdat een gebiedsuitwerking voor dit gebied ontbreekt in het LOP en er verschillende particuliere initiatieven zijn is de visie opgesteld. De visie is opgesteld om versterking en ontwikkeling van het gebied te stimuleren. Het is niet zo dat dit gebied momenteel hevig onder druk staat. De visie beschrijft hoofdzakelijk knelpunten en uitgangspunten voor versterking en ontwikkeling van het gebied. Deze gebiedsvisie Bethlehem richt zich op een duurzame, integrale ontwikkeling van het projectgebied en is specifiek gericht op: versterking van de recreatie en toerisme, onder andere door 1. versterking van de functie van kleinschalige verblijfsrecreatie (zoals bed and breakfast, minicampings en groepsaccomodaties) 2. versterken van verbindingen en aanleggen van fiets- en wandelpaden 3. actieve communicatie, zowel binnen als buiten het projectgebied over de mogelijkheden en cultuurhistorische rijkdommen van het gebied versterken van de ecologische en landschappelijke waarde van het gebied, onder meer voor de Bielheimerbeek en door een actief beheer van het landschap versterken van de archeologische & cultuurhistorische waarden van het gebied, met als speerpunten het klooster Bethlehem en de Gaanderense watermolen versterking van de ontwikkelingsmogelijkheden om de agrarische verdiencapaciteit te behouden. 5.4.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? De gebiedsvisie gaat in op specifieke knelpunten in het gebied en biedt algemene oplossingsrichtingen. In dat licht zijn op basis van de visie geen punten geformuleerd die direct van invloed zijn op het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet getoetst worden aan de gebiedsvisie. Met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied de voorkomende landschapskenmerken in het Buitengebied opnieuw geïnventariseerd. De gebiedsvisie wordt daarbij meegenomen. Voor gebieden met een bepaalde te beschermen waarde wordt een koppeling aangebracht met een omgevingsvergunningstelsel. De omgevingsvergunning is noodzakelijk bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de waarden (voorheen dus de aanlegvergunning).
5.5
Nota Doetinchem: Cultuurhistorierijk!
5.5.1 Samenvatting Op 3 november 2008 is de Nota 'Doetinchem: Cultuurhistorierijk!' vastgesteld als structuurvisie door de gemeenteraad van Doetinchem. De Nota beschrijft de cultuurhistorische opgave in Doetinchem voor de komende 10 jaar.
48 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Bij vaststelling van de nota was er nog weinig in beeld van het cultuurhistorisch erfgoed. Inmiddels is een aantal grote onderzoeken afgerond en de kennis toegenomen. Het blijft van belang om bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek uit te voeren of aan te vullen naar de ter plaatse aanwezige cultuurhistorie. In de Nota staat dat Doetinchem als cultuurhistorisch waardevolle gemeente opnieuw op de kaart moet worden gezet. Om dat te bereiken zijn verschillende historische identiteiten benoemd. De drie meest bepalende zijn het sterk gevarieerde landschap met haar karakteristieke boerderijen, de naoorlogse wijken en het industrieel erfgoed van detailhandel tot ware industrie. De Nota anticipeert en geeft gevolg aan nationaal en provinciaal beleid en geeft uitwerking aan de Monumentenwet. In de Nota staat beschreven welke concrete langetermijndoelen zijn geformuleerd. Tevens is beschreven hoe op korte termijn het kwaliteitsniveau van de cultuurhistorie binnen de gemeente Doetinchem een impuls kan krijgen. Speerpunten voor het behalen van de doelstelling zijn: Het terugbrengen en versterken van besef en waardering voor het cultuurhistorisch erfgoed; Kennisvermeerdering over het cultuurhistorisch erfgoed; Visualisatie en exposure van het cultuurhistorisch erfgoed; Stimulering wisselwerking tussen cultuurhistorisch erfgoed, moderne stedenbouw en landschapsontwikkeling. Binnen de gemeente Doetinchem wordt gewerkt aan een inhaalslag op het gebied van informatie en kennis over de cultuurhistorie. Iedere ruimtelijke ontwikkeling moet benut worden om de kennisleemte verder aan te vullen. Daarnaast moet de beschikbare kennis benut worden als belangrijk ingrediënt en inspiratiebron bij de betreffende ontwikkeling. Voor de uitvoering van de Nota heeft de gemeente Doetinchem zelf ook verschillende onderzoeken gedaan naar het cultuurhistorische erfgoed in haar gemeente. De onderzoeken zijn, samen met de erfgoedverordening, vastgesteld door de gemeenteraad. Met de erfgoedverordening wordt de onderzochte aanwezige cultuurhistorische waarde in de gemeente beschermd tegen aantasting en verdwijning. 5.5.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Op basis van de nota Doetinchem: Cultuurhistorierijk!, de aanvulling daarop en het vaststellen van de erfgoedverordening (november 2010) heeft de gemeente zichzelf verplicht om met de actualisatie van haar bestemmingsplan rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorie. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied moeten daarom regelingen worden getroffen ten aanzien van cultuurhistorie. Voor de wijze waarop deze regeling nader ingevuld moet worden is een specifieke afweging nodig. Daarom wordt daar in deel 2, Hoofdstuk 2 nader op ingegaan.
49 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
5.6
Planologisch beleid 2011
5.6.1 Samenvatting Op 6 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Doetinchem ingestemd met het Planologisch Beleid 2011. Het planologisch beleid vormt het ruimtelijk beleidskader voor woningen en bijbehorende bouwwerken in de bebouwde kom. In de nota wordt beleid geformuleerd ten aanzien van maatvoering en situering van kleine bouwplannen met betrekking tot woningen en met betrekking tot mantelzorg bij woningen. Daarnaast voorziet de nota in een belangrijke verruiming en versoepeling van de tot nu toe gehanteerde bouwvoorschriften. In de regeling is een onderscheid gemaakt tussen ruimtelijke aspecten die betrekking hebben op het woonhuis en bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en overkappingen) alleen en de ruimtelijke aspecten van de woning die alleen geregeld kunnen worden als de kenmerken van de omgeving daarbij betrokken worden. Ruimtelijke aspecten van de eerste categorie zijn onder meer de grootte van bijbehorende bouwwerken, aan huis gebonden beroepen en bedrijven en de positie van de voor- en achtergevelrooilijn. Ruimtelijke aspecten van de tweede categorie zijn bijvoorbeeld de diepte van een bebouwingsvlak, de goothoogte en de maten van overkappingen. Daarbij is rekening gehouden met de bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie paragraaf 1.2). 5.6.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het planologisch beleid 2011 is niet van toepassing verklaard voor de woonbestemmingen in het buitengebied. Wel zijn, met de huidige bestemmingsplanregeling voor het buitengebied en door de komst van de Wabo (zie paragraaf 1.2), al veel overeenkomsten in de bijgebouwmogelijkheden met die van het stedelijk gebied. Om nog meer eenheid te creëren worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied de bouwbepalingen uit het Planologisch beleid 2011 waar mogelijk doorvertaald. Het is, vanwege het geheel andere karakter van de woonomgeving in het buitengebied in vergelijking met een woonomgeving in de bebouwde kom, niet mogelijk om het de complete regeling uit het planologische beleid door te vertalen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Dit betekent dat het volgende aan de bestaande regelgeving wordt gewijzigd of toegevoegd: aan- en bijgebouwen op een afstand van minimaal één meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd mogen worden. Dit was een afstand van minimaal drie meter; overkappingen vóór de voorgevel bij recht worden toegestaan. Dit kon alleen met een ontheffing; overkappingen vóór de voorgevel maximaal 30 m2 mogen bedragen. Dit was onbeperkt; overkappingen vóór de voorgevel een bouwhoogte van 3,5 meter mogen hebben. Dit was 3 meter; overkappingen vóór de voorgevel met een afwijking een bouwhoogte mogen hebben van 6 meter. Deze mogelijkheid is nieuw; erkers en/of toegangspartijen vóór de voorgevel bij recht worden toegestaan. Dit was met een ontheffing; de diepte van een erker en/of toegangspartij maximaal 2 meter mag bedragen. Dit was 1,5 meter; aan huis gebonden beroepen/bedrijven tot maximaal 40 % van de oppervlakte van de woning zijn toegestaan. Dit was maximaal 50 m2; 50 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
mantelzorg wordt onder voorwaarden mogelijk. In het geldende bestemmingsplan was dit niet direct mogelijk. Uitzonderingen worden gemaakt voor woningclusters en cultuurhistorisch waardevolle ensembles. In Deel 2 Thema's, Hoofdstuk 7 wordt hier nader op ingegaan.
5.7
Waterbeleid
5.7.1 Samenvatting De gemeente Doetinchem heeft samen met het Waterschap Rijn en IJssel het Waterplan Doetinchem opgesteld. In dit beleidsdocument is de integrale omgang met water in stedelijk en landelijk gebied aangegeven ter ondersteuning van het streven te komen tot veerkrachtige watersystemen en het scheiden van vuil- en schoonwaterstromen als principe. Sinds de gemeentelijke herindeling (2005) is dit beleid ook van toepassing op het grondgebied van de voormalige gemeente Wehl. Het Waterplan Doetinchem bundelt op lokaal niveau het inzicht in de huidige situatie. Daarnaast geeft het Waterplan aan hoe waterbeheer in plannen vertaald kan worden. Hierin zijn belangen van ruimtelijke ordening, milieu, natuur en toerisme meegewogen. Het Waterplan is door de gemeente in samenwerking met waterschap, waterbedrijf, vertegenwoordigers van natuur en milieubelangen, inwoners en bedrijfsleven tot stand gekomen. In het Waterplan zijn Rijksbeleid, provinciaal beleid en het beleid van het waterschap als fundamentele elementen opgenomen. Het Waterplan uit 2003 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015 vormen samen de basis voor de omgang met water in het algemeen en het rioleringsstelsel in het bijzonder. Met betrekking tot de ruimtelijke ordening zijn de volgende gidsprincipes voor integraal waterbeheer van belang: Het toepassen van de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren (geen afwenteling). Water van schoon naar minder schoon laten stromen: schoon houden, scheiden, zuiveren. Het belang van de waterberging langs de Oude IJssel. Met water de identiteit van een plek zichtbaar maken. Een goede communicatie opzetten (intern en extern). Water als mede-ordenend principe toepassen bij ruimtelijke plannen. Samenwerken en afstemmen. Balans in watersysteem en waterketen. Door het toepassen van deze principes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een robuust, veerkrachtig en gezond watersysteem binnen de gemeentegrenzen, gecombineerd met een aantrekkelijke woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden van het water. Er is een goede samenwerking en afstemming tussen alle bij het waterbeheer betrokken partijen, en er vindt geen bestuurlijke, financiële of ruimtelijke afwenteling plaats. Dit is het algemene streefbeeld voor 2030. 5.7.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het Waterplan Doetinchem heeft geen directe invloed op de opzet van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. De bestaande planmethodiek wordt overgenomen in een nieuw jasje, en die biedt genoeg waarborgen om het beleid uit het Waterplan te realiseren in het buitengebied.
51 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
5.8
Bomenbeleid
5.8.1 Samenvatting De bescherming, de herplant en het kappen van bomen is geregeld in de gemeentelijke bomenverordening. De beleidsregels voor toepassing van deze regelgeving zijn opgenomen in de notitie "Beleidsregels bomenverordening gemeente Doetinchem". Deze notitie bevat het beleid ten aanzien van: de beoordeling van kapaanvragen en belangenafweging bijzondere bomen de duurzame instandhouding en bescherming van bomen. Het bomenbeleid is in essentie gericht op het behoud van (toekomstig) waardevolle bomen en boomstructuren. Dit beleid bestaat uit een bijzondere bomenlijst en een boomstructuurplan. Bomen dragen in belangrijke mate bij aan de structuur, identiteit, belevingswaarde, ecologische waarde en gebruikswaarde van de (woon)omgeving en worden dan ook beschouwd als de belangrijkste groenelementen. Hierbij geldt dat naarmate bomen ouder zijn de waarde voor de omgeving toeneemt. Om deze reden is het van belang in de bestaande situatie en bij nieuwe ontwikkelingen met zorg om te gaan met aspecten van beheer en inrichting van de boom en zijn groeiplaats. Naarmate een solitaire boom of boomstructuur een grotere cultuurhistorische waarde heeft, zal meer belang moeten worden toegekend aan de handhaving op de bepaalde plek en de eventuele herplant op diezelfde plek. Wanneer sprake is van bijzondere bomen moet uitgegaan worden van duurzame inpassing. Wanneer dit niet mogelijk is of er zwaarwegende belangen zijn is het streven naar verplanten of herplant binnen het projectgebied. Als verplanten of herplant ter plaatse niet mogelijk is, wordt gezocht naar een geschikte locatie in de directe omgeving met een gelijke functie. Als dit niet mogelijk is, zal aan de hand van de rekenmethode NVTB (Nederlandse Vereniging Taxateurs Bomen) het compensatiebedrag bepaald worden. Wanneer de bomen de beschermde status hebben gelden de volgende uitgangspunten: geen verlening van omgevingsvergunning voor kappen: dit wordt alleen overwogen als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang of grote gevaarzetting en tegelijkertijd aanvaardbare alternatieve oplossingen aantoonbaar ontbreken; duurzame inpassing in het uit te voeren werk op basis van een uitgebreide Boom Effect Analyse (BEA). Gestreefd dient te worden naar een verbetering van de groeiplaatsomstandigheden in geval deze in de bestaande situatie onvoldoende of matig zijn. De kwaliteit van de groeiplaats dient minimaal gelijk te blijven; in geval van aanleg-, bouw- of sloopactiviteiten binnen een straal van 10 meter uit het hart van de stam worden beschermende maatregelen opgelegd op basis van artikel 10 van de bomenverordening gemeente Doetinchem.
52 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
5.8.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? In het bestemmingsplan Buitengebied worden boomgroepen (bos) beschermd met de bestemming Bos. Deze bomen vallen bijna allemaal onder de Boswet. Uitzondering zijn bossen waar in het kader van de Boswet een vrijstelling is verleend voor de meldings- en herplantplicht. Dit zijn de productiebossen die worden gezien als 'snelgroeiend bos'. Een en ander wordt dan ook overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. De bijzondere bomen worden beschermd via de kapverordening. In dit bestemmingsplan hoeven deze bomen geen specifieke bestemming.
5.9
Mobiliteitsplan
5.9.1 Samenvatting Het Mobiliteitsplan schetst vanuit ruimtelijk-economisch-perspectief de opgaven voor het mobiliteitsbeleid op korte en middellange termijn. Aan de hand van een analyse van ontwikkelingen en knelpunten benoemt het Mobiliteitsplan de concrete problemen en oplossingsrichtingen. Dit leidt tot een integraal pakket van bereikbaarheidsmaatregelen gericht op de auto, het openbaar vervoer, het langzaam verkeer en een visie op de wegen en fietsstructuur. Parkeerbeleid is daarbij een integraal onderdeel. Het Mobiliteitsplan geeft vervolgens aan hoe de gemeente de randvoorwaarden voor leefbaarheid en veiligheid wil waarborgen. In het Mobiliteitsplan is ook aandacht voor de financiële consequenties en mogelijkheden en de wijze waarop de mobiliteit duurzaam wordt gemonitord. Voor het centrum en de industriegebieden van Doetinchem kiest de gemeente voor een extra accent op bereikbaarheid. Voor leefbaarheid en verkeersveiligheid geldt daar het minimumniveau. Voor de wijken, dorpen en het buitengebied kiest de gemeente voor een extra accent op verkeersveiligheid. Voor bereikbaarheid en leefbaarheid geldt daar het minimumniveau. 5.9.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Omdat de maatregelen uit het Mobiliteitsplan betrekking hebben op het stedelijk gebied, heeft dit plan geen directe invloed op het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Aan de oostzijde van Doetinchem is de plangrens wel aangepast vanwege de komst van de oostelijke randweg. Wel zijn specifieke ontwikkelingen van invloed op het gebruik en de bescherming van het buitengebied. Dit is in afzonderlijke bestemmingsplannen uitgewerkt. Het nieuwe bestemmingsplan sluit hier op aan.
5.10 Fietsplan 5.10.1 Samenvatting In 2009 is het Fietsplan Doetinchem vastgesteld. Het Fietsplan is een voortvloeisel uit het Mobiliteitsplan van de gemeente Doetinchem. Uitkomst van het Mobiliteitsplan was dat er een Fietsplan moest komen om het belang van fietsen in de gemeente Doetinchem met taakstellingen meer prioriteit te geven. Ook moet fietsen een meer centrale rol krijgen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
53 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
5.10.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Het Fietsplan Doetinchem is een visie voor het fietsbeleid van de gemeente en heeft geen gevolgen voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
5.11 Nota Drugsbeleid 5.11.1 Samenvatting Op 12 november 2009 is het Drugsbeleid van de gemeente Doetinchem vastgesteld. Het huidige landelijk drugsbeleid heeft als doelstelling de risico's van druggebruik voor de individu, zijn directe omgeving en de samenleving te beperken en zo veel mogelijk te voorkomen. De doelstellingen van het drugsbeleid van de gemeente Doetinchem zijn van het landelijk beleid afgeleid en kennen daarbij een nadere invulling met betrekking tot het voorkomen van overlast en gezondheidsrisico's gericht op de lokale situatie. Deze doelstellingen zijn integraal in de Nota Drugsbeleid opgenomen: Het beschermen van het woon- en leefklimaat en het tegengaan en bestrijden van overlast en aantasting van de openbare orde. Bereiken dat er een strikte scheiding blijft tussen hard- en softdrugs handel en gebruik. Voorkomen dat er illegale verkooppunten ontstaan. Het tegengaan en voorkomen van overlast in en rondom coffeeshops. Het beperken van de gezondheidsrisico's door een gerichte preventie, voorlichting en zorg bij de gebruikers. Om deze doelstellingen te bereiken is het noodzakelijk dat de verkoop van softdrugs in Doetinchem uitsluitend wordt toegestaan indien en voor zover deze verkoop plaatsvindt in een coffeeshop die aan de gestelde criteria voldoet. Het drugs- en coffeeshopbeleid stelt onder andere regels aan de vestigingslocatie van coffeeshops. In de Nota Drugsbeleid staat beschreven dat coffeeshops (tot voorheen) alleen in het centrum gedoogd waren. Het huidige vestigingsgebied biedt weinig ruimte voor alternatieve locaties. Daarom is het nu wenselijk dat een verruiming van het vestigingsgebied plaatsvindt. De gemeente ziet de vestiging op een industrieterrein als het meest voor de hand liggend. Het buitengebied van de gemeente Doetinchem is daarmee gevrijwaard voor het vestigen van coffeeshops. Wij zijn ook van mening dat de vestiging van een coffeeshop (als onderdeel van een horecagelegenheid) niet aansluit bij het karakter van het buitengebied. Tevens wil de gemeente niet-agrarische en stedelijke functies in het buitengebied weren. 5.11.2 Wat betekent dit voor het bestemmingsplan Buitengebied? Met het coffeeshopbeleid is het niet mogelijk om een coffeeshop te vestigen in het Buitengebied. Het coffeeshopbeleid heeft dus geen invloed op het bestemmingsplan Buitengebied.
54 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Deel 2 Thema's In dit deel van de nota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn uitgangspunten geformuleerd voor verschillende specifieke thema's. De thema's gaan over einden in beleid waarbij verschillende waarden en belangen in het buitengebied een belangrijke rol spelen. De thema's hebben een belangrijke invloed op het buitengebied van de gemeente en vereisen een integrale afweging. Op basis van een goede afweging van de waarden en belangen is een standpunt per thema geformuleerd. Een onderwerp is dus geen thema als er niet specifiek wat over "te doen" is geweest.
55 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
56 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 1 1.1
Beeldkwaliteit en landschap
Uiteenzetting
Bij het geldende bestemmingsplan Buitengebied is een beeldkwaliteitplan vastgesteld. Het doel van het beeldkwaliteitplan is het scheppen van een toetsingskader voor de beoordeling van welstandsaspecten. Het kan daarbij gaan om eisen, die gesteld moeten worden aan de bebouwing in termen van kleur, materiaalgebruik, kaprichting, maatvoering e.d. maar ook om eisen ten aanzien van de situering van de bebouwing in het landschap. Het bewust maken van de bewoners in het buitengebied van de streekeigen kwaliteiten van landschap en architectuur is een nevendoel van het beeldkwaliteitplan. Het beeldkwaliteitplan is "als het ware" ingebouwd in de regelgeving van het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Het inbouwpakket bestaat uit: een "Beschrijving In Hoofdlijnen" waarin vanuit het juridisch bindende bestemmingsplan de koppeling wordt gelegd met het beeldkwaliteitplan. De koppeling betreft toetsing aan en afstemming met de streefbeelden; een toetsingsverwijzing naar de "Beschrijving In Hoofdlijnen" in de diverse relevante vrijstelling- en wijzigingsbevoegdheden; een nadere eisen bevoegdheid op basis waarvan het college van burgemeester er wethouders bevoegd is om nadere eisen te stellen aan de situering en maatvoering van gebouwen en aan de situering van beplanting, ter realisering van de beoogde beeldkwaliteit. In het beeldkwaliteitplan wordt ook ingegaan op de in Doetinchem voorkomende landschapswaarden. De verschillende waarden zijn in het geldende bestemmingsplan Buitengebied vertaald in bestemmingen welke, afhankelijk van de uiterlijke kenmerken van het landschap, een nadere aanduiding hebben gekregen die correspondeert met een bepaald aanlegvergunningenstelsel. Het beeldkwaliteitsplan behorende bij het geldende bestemmingsplan is eind jaren '90 opgesteld, op basis van een toen uitgevoerde inventarisatie. In de tussentijd hebben verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden in beleid en landschap. Zo mogen op grond van de Wet ruimtelijke ordening geen beeldkwaliteiteisen meer opgenomen worden in het bestemmingsplan en werkt de gemeente ook aan een nieuwe welstandnota. Met de inpassing van beeldkwaliteit en landschap in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied willen we streven naar zo min mogelijk regels en zo veel mogelijk helderheid. Om die reden is "Beeldkwaliteit en landschap" een thema in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.
1.2
Afweging
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening is het niet meer mogelijk om een "Beschrijving In Hoofdlijnen" op te nemen in een bestemmingsplan. Daarbij komt dat met de vaststelling van de welstandnota, een beschermingsregime voor beeldkwaliteit in andere beleidsdocumenten overbodig is. Het beschermingsregime is namelijk in de welstandsnota geregeld. In het nieuwe bestemmingsplan nemen we daarom ook geen "Beschrijving In Hoofdlijnen" of andere beeldkwaliteitseisen meer op.
57 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
De gehele Achterhoek en de Liemers ontleent haar identiteit aan het landschap. Het landschap binnen de gemeente Doetinchem bestaat uit een grote verscheidenheid aan landschapstypen. Het is deze kwaliteit van het buitengebied die de gemeente voor de toekomst wil behouden. Voor bezoekers geeft het herkenbaarheid. Landschap is één van de belangrijkste ingrediënten van de recreatieve beleving. De gemeente vindt het behoud en de versterking van landschapskenmerken erg belangrijk. De landschapswaardering zoals verwoord in het geldende bestemmingsplan Buitengebied is vertaald in een aanlegvergunningenstelsel. Het is wenselijk om te bekijken of het ook mogelijk is om de landschapswaardering op een andere wijze toe te passen. De landschapswaardering moet een stimulering zijn voor de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Het is daarbij van belang dat aanwezige kenmerken en kwaliteiten in overeenstemming zijn met de huidige situatie. Een actuele inventarisatie van de landschapskenmerken kan input geven aan inrichtingsplannen en projecten met betrekking tot landschapsverbetering en landschapsversterking.
1.3
Aanpak
Op basis van het aanwezig beleid, rapporten, veldwerk en het onderzoek naar het historisch landschappelijk erfgoed heeft een nieuwe inventarisatie van het landschap van Doetinchem plaatsgevonden. Voor de gemeente Doetinchem zijn de volgende landschapstypen te onderscheiden: essenlandschap; kampenlandschap; natte broek- en heideontginnningenlandschap; rivierweidenlandschap; bos- en landgoederenlandschap. Dit leidt tot de kaart zoals opgenomen in Bijlage 1 Landschapstypen in Doetinchem van deze nota. Deze nieuwe inventarisatie geeft op detailniveau enkele wijzigingen in de begrenzing van de verschillende landschapstypen zoals opgenomen in het huidige bestemmingsplan. De toelichting van het bestemmingsplan zal de verschillende landschapstypen met de bijbehorende ruimtelijke karakteristieken en landschappelijke elementen beschrijven. De daadwerkelijk te behouden en te beschermen kenmerken, kwaliteiten en waarden worden vertaald in een heldere regelgeving. Om daartoe te komen zullen we het bestaande aanlegvergunningenstelsel tegen het licht houden en bekijken of een nu opgenomen aanlegvergunningplicht nog noodzakelijk is of al dan niet vertaald kan worden in een directe regeling in het bestemmingsplan. Daarmee wil de gemeente komen tot minder regels en meer helderheid. De voorwaarde dat bij ontwikkelingen een inrichtingsplan, waarmee de ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling in het landschap wordt gegarandeerd, noodzakelijk is, blijft in het nieuwe bestemmingsplan behouden. Daarvoor zal, separaat aan het nieuwe bestemmingsplan, worden gewerkt aan een toetsingskader. Het toetsingskader zal per landschapstype op zowel het hogere als het lagere schaalniveau een uitspraak doen over de ruimtelijke inpasbaarheid van een nieuwe ontwikkeling, bijvoorbeeld bij VAB initiatieven. (zie Deel 2 Thema's, Hoofdstuk 5). Op het hoge schaalniveau wordt bekeken of een bepaald initiatief wenselijk of inpasbaar is. Het ene landschapstype leent zich namelijk beter voor een bepaald initiatief dan het andere. Op het lage schaalniveau wordt bekeken hoe we een bepaald initiatief ruimtelijke goed kunnen inpassen. Welke type beplanting en ruimtelijk beeld past in dit landschap en hoe 58 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
het toetsingskader kan worden gebruikt voor de inpassing. In het toetsingskader komt een lijst met te gebruiken inrichtingselementen per landschapstype. Deze kunnen gebruikt worden voor de inpassing van een ruimtelijk initiatief. Elke initiatiefnemer kan naar eigen inzicht en smaak een keuze maken uit deze lijst. Per landschapstype zullen de keuze mogelijkheden verschillen en soms beperkter zijn. Het toetsingskader zal duidelijk aangeven hoeveel inpassing gewenst is voor een bepaald initiatief. Voor zowel de aanvrager als de toetser zal met het toetsingskader duidelijk en concreet zijn aan welke randvoorwaarden een ruimtelijk initiatief moet voldoen. De verplichting tot landschappelijke inpassing wordt zo meer "eigen" voor de initiatiefnemer. Daarmee wil de gemeente de motivatie om te komen tot landschappelijk inpassing en de wil tot instandhouding van de landschappelijke inpassing bevorderen.
1.4
Conclusie
Beeldkwaliteitseisen mogen op basis van de Wet ruimtelijke ordening niet meer gesteld worden in bestemmingsplannen. De "Beschrijving In Hoofdlijnen" verdwijnt daarom uit het nieuwe bestemmingsplan. Het behoud en de bescherming van landschap blijven we regelen in het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij zullen we, met het oog op een heldere regelgeving naar de burger, het huidige aanlegvergunningenstelsel tegen het licht houden. We bekijken of een nu opgenomen aanlegvergunning nog noodzakelijk is of al dan niet vertaald kan worden in een directe regeling in het bestemmingsplan. Daarmee willen we komen tot minder regels en meer helderheid. Bij nieuwe ontwikkelingen blijft een goede landschappelijke inpassing als eis gelden. We zullen er met een helder toetsingskader voor zorgen dat de initiatiefnemers zelf een keuze kunnen maken op welke wijze zij de ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling willen bewerkstelligen. Dit toetsingskader wordt, separaat aan het nieuwe bestemmingsplan, opgesteld en vastgesteld. Daarmee wil de gemeente de motivatie om te komen tot landschappelijk inpassing en de wil tot instandhouding van de landschappelijke inpassing bij nieuwe ruimtelijke initiatieven bevorderen.
59 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
60 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 2 2.1
Cultuurhistorie
Uiteenzetting
Onder cultuurhistorie vallen de volgende disciplines: 1. Het archeologisch erfgoed; 2. Het historisch (steden)bouwkundig erfgoed; 3. Het historisch landschappelijk erfgoed. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied kent de volgende regeling voor deze disciplines: 1. Het archeologisch erfgoed: De gebieden waar de archeologische waarden beschermd zijn, zijn overgenomen uit de provinciale Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op deze kaart hebben deze gebieden een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan zijn deze gebieden aangeduid met de aanduiding "archeologische waarden". Met de daarbij behorende regeling wordt gestreefd naar een ongestoord behoud van de in deze gebieden aanwezige archeologische sporen. Daartoe is een aanlegvergunningenstelsel gekoppeld aan het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden in deze gebieden. 2. Het historisch (steden)bouwkundig erfgoed: Voor wat betreft het historisch (steden)bouwkundig erfgoed zijn de monumenten aangeduid op de plankaart. In de voorschriften zijn geen regels gekoppeld aan de monumenten (zie deel 1, paragraaf 1.4). De cultuurhistorische waardevolle bebouwing, welke (nog) geen monumentenstatus hebben, zijn op een lijst weergegeven. Deze panden hebben extra mogelijkheden gekregen voor woningsplitsing (zie deel 2, Hoofdstuk 8) en de mogelijkheden voor VAB (zie deel 2, Hoofdstuk 5). De lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is gebaseerd op een quick-scan uit 2008. 3. Het historisch landschappelijk erfgoed: Het historisch landschappelijke erfgoed is niet specifiek beschermd in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Wel is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de karakteristieken van een landschap (zie deel 2, Hoofdstuk 1). De gemeente Doetinchem heeft in het verleden weinig gedaan aan het behoud en de bescherming van de aanwezige cultuurhistorie op haar grondgebied. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied stamt uit die tijd. Veel cultuurhistorie is daardoor verdwenen of aangetast. De afgelopen jaren heeft zich op het gebied van cultuurhistorie het volgende voorgedaan: de komst van de Wet archeologische monumentenzorg (zie deel 1, paragraaf 1.3); de aanpassingen van de Monumentenwet (zie deel 1, paragraaf 1.4); de verankering van cultuurhistorie in de Wet ruimtelijke ordening, en de komst van de gemeentelijke beleidsnota Doetinchem; Cultuurhistorierijk! (zie deel 1, paragraaf 5.5). Hierdoor is het belang, is de wens en zijn de mogelijkheden om de aanwezige cultuurhistorische waarden in de gemeente Doetinchem te beschermen sterk toegenomen. Met de vaststelling van de nota "Doetinchem: Cultuurhistorierijk!" heeft de gemeente het belang van de cultuurhistorie vastgelegd. Met de erfgoedverordening is de verplichting ingevoerd om aanwezige (te verwachten) cultuurhistorische waarden in de nieuwe bestemmingsplannen te beschermen. Om die reden is "Cultuurhistorie" een thema in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied. 61 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
2.2
Afweging
Binnen de gemeente Doetinchem is het buitengebied met het agrarisch landschap, de bossen en de bebouwing een belangrijke trekker. Dat geldt ook op hoger schaalniveau, het Achterhoeks landschap scoort hoog als het gaat om toerisme. Als gevolg van het teruglopende agrarisch gebruik komen veel (monumentale) boerderijen leeg te staan en dreigen deze te vervallen. Dat is jammer want ze vormen in hun omgeving prachtige plekken. Aspecten die daar in meetellen zijn: de gebouwen; het erf; de directe omgeving; het gebied/landschapstype. De gemeente Doetinchem wil het landelijk gebied graag zoveel mogelijk vrij houden van nieuwe bebouwing, de kwaliteiten van bestaande bebouwing conserveren en de eventuele nieuwe bebouwing zo goed mogelijk inpassen. In Doetinchem al heel veel is verloren aan waardevolle cultuurhistorie. Daarom is het belangrijk om uiterst zuinig te zijn op wat nog rest. Als uitvoering op de nota Doetinchem: Cultuurhistorierijk! heeft de gemeente verschillende onderzoeken uit laten voeren naar de aanwezige cultuurhistorische waarden op haar grondgebied. Onderzoek naar het archeologisch erfgoed De provinciale Archeologische Monumentenkaart zoals gebruikt in het geldende bestemmingsplan is verouderd. In 2009 is voor het buitengebied van de gemeente Doetinchem een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Dit mede als uitvoering op de Wet archeologische monumentenzorg, zie deel 1, paragraaf 1.3. De kaart maakt inzichtelijk welke archeologische resten voorkomen of te verwachten zijn in het buitengebied. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het essentieel om vroegtijdig te weten waar archeologische resten liggen of verwacht kunnen worden. Deze gegevens zijn bepalend voor archeologische adviezen. Op deze manier kunnen richtlijnen voor beheer, behoud en onderzoek worden gegeven wanneer in een bepaald gebied met (te verwachten) waarden ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is vertaald in een archeologische beleidskaart. De beleidskaart is van een zodanig gedetailleerd niveau dat de kaart bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als criterium geldt voor archeologisch advies op perceelsniveau. Onderzoek naar het historisch (steden)bouwkundig erfgoed De quick-scan naar het historisch (steden)bouwkundig erfgoed zoals gebruikt in het geldende bestemmingsplan Buitengebied, is inmiddels vertaald in een tweetal uitgebreide onderzoeken naar de cultuurhistorische waarde van de bebouwing in het buitengebied. Industrieel erfgoed In het rapport Inventarisatie Industrieel erfgoed is een inventarisatie gemaakt van het industrieel erfgoed in de gemeente Doetinchem. Het doel van het rapport is te weten komen wat de positie is van het erfgoed in de gemeente. Zo kan de gemeente bepalen of bij sanering (van industriegebieden) rekening moet worden gehouden met een deel van de bebouwing. Daarnaast maakt het rapport inzichtelijk waar kansen liggen voor interessante herbestemmingprojecten. In het buitengebied van de gemeente Doetinchem zijn enkele gebouwen die tot het industrieel erfgoed behoren. De gebouwen die in het onderzoek naar voren komen zijn daarbij gekwalificeerd en gewaardeerd. Met name de resten van de typisch agrarisch-industrieel erfgoed zoals maalderijen en silo's zijn van groot belang. 62 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Bebouwing landelijk gebied In het rapport Bebouwing landelijk gebied is een beschrijving gegeven van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het buitengebied in relatie tot het landschap. Het gaat veelal om (voormalige) boerderijen, maar de naoorlogse woningen en bedrijfspanden vallen hier ook onder evenals bebouwing van een andere typologie. De beschrijving in het rapport geeft inzicht in het historische (grond)gebruik voor delen van het buitengebied, de verscheidenheid van gebiedstypen en de kennis en waardering van de (bouw)stijlen daarbinnen. Zo kan meer aandacht worden geschonken aan kwaliteitsverhogende maatregelen bij onderzoek, waardering, bescherming en ontwikkeling van deze panden en gebieden van cultuurhistorische waarde. De inventarisatie wordt gebruikt om te beschermen wat beschermd moet worden en om mogelijkheden te bieden voor omvorming van bepaalde waarden op basis van de inspiraties. Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied kan zo per geval de cultuurhistorische diversiteit en de ruimtelijke kwaliteit worden gewaarborgd of versterkt. Uit de onderzoeken naar het historisch (steden)bouwkundig erfgoed kunnen de volgende categorieën erfgoed worden onderscheiden: Rijks- en gemeentelijke monumenten: Dit zijn objecten met een juridische bescherming. Rijksmonumenten zijn van nationaal of internationaal belang en gemeentelijke monumenten van lokaal of regionaal belang. Deze gebouwen of bouwwerken zijn beschermd door een vergunningenplicht vanuit de Monumentenwet; Potentiële monumenten: Deze gebouwen hebben de potentie om als gemeentelijk monument aangewezen te worden. Een aantal van de geïnventariseerde gebouwen is dermate interessant dat het zinvol is om een procedure op te starten om ze aan de gemeentelijke monumentenlijst toe te voegen. De beslissing om daadwerkelijk aan te wijzen als monument hangt samen met de afweging of er andere, c.q. grotere, belangen zijn. Ook moet voorafgaand aan de definitieve aanwijzing nog meer gedetailleerd onderzoek worden gedaan per pand; Overige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing: Deze gebouwen worden gezien als waardevolle gebouwen die niet in aanmerking komen voor een eventuele monumentale status, maar beeldbepalend of beeldondersteunend zijn. Aan al deze gebouwen zijn bepaalde kwalificaties toegekend en kenmerken benoemd. Het is wenselijk bij herontwikkeling en/of functieverandering met deze uitgangspunten rekening te houden. Onderzoek naar het historisch landschappelijk erfgoed In het onderzoek naar het historisch landschappelijk erfgoed is het landschap in beeld gebracht met een landschapsstructuurkaart. Deze kaart geeft inzicht in de opbouw van het landschap naar landschapstype, kenmerkende landschapselementen, zoals verkaveling, reliëf en beplanting, en de combinatie van het landschap met de waardevolle bebouwing. Daarnaast zijn in dit onderzoek waarderingskaarten opgenomen aan de hand van deelgebieden. Deze waarderingskaarten geven een beschrijving van de 'waarde' van een gebied. Als uitgangspunt voor de waardering is gekeken naar een aantal facetten die volgens de lagenbenadering van het landschap kunnen worden onderscheiden, te weten: a-biotische laag: bodem, reliëf en water; biotische laag: plant en dier; antropogene laag: alles wat is ontstaan door menselijk handelen, zoals bebouwing, infrastructuur, ontginningsgeschiedenis van het landschap. De waardering in dit onderzoek is aan de hand van drie criteria opgesteld: Is het gebied/zijn de elementen authentiek? Bij de waardering van de authenticiteit is het midden van de negentiende eeuw als 63 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
vertrekpunt genomen omdat vanaf deze periode het bron/kaartmateriaal redelijk betrouwbaar is te noemen en de wijzingen in de periode daarna dus ook meetbaar zijn. Zijn de oorspronkelijke landschapselementen gaaf? Is het uniek voor de gemeente Doetinchem? Het kan gebeuren dat cultuurhistorie botst met wensen voor woningbouw, bedrijfsgebouwen, recreatieve voorzieningen, infrastructuur e.d.. De genoemde onderzoeken zijn in dat geval een instrument om een gewogen antwoord te kunnen geven op de vraag of en waarom uit- of inbreiding van bebouwing en/of infrastructuur mogelijk is en niet in strijd is met het cultuurhistorische beleid. Met de erfgoedverordening uit 2010 is de aanwezige cultuurhistorie, zoals die naar voren komt uit de hiervoor genoemde onderzoeken en nog af te ronden onderzoeken beschermd tegen aantasting en vernietiging. In de erfgoedverordening heeft de gemeente bepaald dat de noodzakelijke bescherming ook een verlengde krijgt in de te actualiseren bestemmingsplannen. De uitkomsten van de onderzoeken moeten met een passende regeling in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied vertaald worden. De gemeente wil daarbij wel voorkomen dat alleen beperkingen worden opgenomen maar dat ook mogelijkheden ontstaan. Het moet namelijk ook aantrekkelijk zijn voor eigenaren om een cultuurhistorisch waardevol pand of gebied te onderhouden en waar nodig te versterken of te herstellen.
2.3
Aanpak
Archeologisch erfgoed De gemeente is op basis van de Wet archeologische monumentenzorg (zie deel 1, paragraaf 1.3) verplicht om het aanwezige archeologisch erfgoed te beschermen. Op de beleidskaarten uit het onderzoek naar het archeologisch erfgoed is een onderscheid gemaakt in gebieden met meer of mindere archeologische verwachtingswaarde. Afhankelijk van de verwachtingswaarde in een (deel)gebied zijn meer of minder strenge beschermingsregimes noodzakelijk. We kiezen ervoor om met dubbelbestemmingen te werken. Een dubbelbestemming moet gebruikt worden wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld moeten worden en wanneer deze betrekking hebben op meerdere bestemmingen. De archeologische beleidskaart is de onderlegger voor deze dubbelbestemming in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Daar waar deze dubbelbestemming wordt opgelegd moet bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning, afhankelijk van de oppervlakte van het bouwwerk of werk en het beschermingsregime, door de initiatiefnemer een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek kan de gemeente de verplichting stellen om: technische maatregelen te treffen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem behouden kunnen worden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of opgravingen te doen; of de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring door een archeologische deskundige te laten begeleiden; en/of na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan. Door de vaststelling van de archeologische beleidskaarten en de erfgoedverordening op 18 november 2010, is het in beeld brengen van de aanwezige archeologische waarden in de archeologisch waardevolle gebieden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning al verplicht geworden. Door het opnemen van een beschermingsregime in het bestemmingsplan worden 64 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
regels voor archeologie bij bouwen en het uitvoeren van werken op één plek samengebracht. Daardoor hoeft bij een vergunning niet meer apart aan de erfgoedverordening te worden getoetst. De archeologische beleidskaarten zijn terug te vinden op www.doetinchem.nl. Hierop staat welke waarde en mate van bescherming van toepassing is op een bepaalde locatie en/of in een bepaald gebied. Historisch (steden)bouwkundig erfgoed Rijks- en gemeentelijke monumenten Tot een aantal jaren terug nam de gemeente in haar bestemmingsplannen een aanduiding op voor de monumenten. Zo ook in de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied. Het opnemen van monumenten in bestemmingsplannen is wettelijk niet verplicht. De opname van monumenten in een bestemmingsplan heeft uitsluitend een attentiewaarde. Binnen het bestemmingsplan zaten aan de monumenten dan ook geen voorschriften verbonden. De bescherming van monumenten is immers al geregeld in de Monumentenwet. Gedurende de looptijd van het bestemmingsplan kunnen er monumenten bij komen en kunnen er monumenten van de lijst geschrapt worden. Dit komt de betrouwbaarheid van het bestemmingsplan niet ten goede. Dit kan fouten veroorzaken als een toetser uitsluitend de aanduiding in het bestemmingsplan hanteert bij toetsing van een plan. Om die reden zal in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied geen aanduiding meer opgenomen worden voor monumenten. In plaats daarvan is bij de gemeente altijd een actuele monumentenlijst voorhanden. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Voor de te beschermen cultuurhistorische waardevolle gebouwen (potentiële monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing) in het buitengebied neemt de gemeente de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' op. Aan deze aanduiding wordt een sloopvergunningstelsel gekoppeld. Dit houdt in dat zonder vergunning van de gemeente geen sloopwerkzaamheden mogen plaatsvinden. Het voornaamste doel van de sloopvergunning is de bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle panden tegen ernstige aantasting en sloop. Een sloopvergunning is geen sloopverbod. Er kunnen redenen zijn dat er toch tot geheel of gedeeltelijk sloop moet worden overgegaan. In dat geval moet die eventuele sloop in goede orde gebeuren met behoud van karakteristieke waarden. De commissie cultuurhistorie of vergelijkbaar orgaan zal bij een aanvraag om een sloopvergunning eerst nagaan of de gewenste aanpassing aan het pand geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde. Separaat aan het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zal daarvoor een toetsingskader worden opgesteld waaruit blijkt wat de toetscriteria zijn voor sloop bij een cultuurhistorisch waardevol gebouw. In bepaalde gevallen is niet alleen het pand waardevol maar ook het bijbehorend erf met de daaromheen gesitueerde bijgebouwen. Wanneer een hoofdgebouw met het (de) bijbehorende bijgebouw(en), op hetzelfde perceel beide de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' hebben en het ensemble volgens het onderzoek "neutraal" of "gaaf" is wordt in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een specifieke regeling getroffen voor behoud van het ensemble. Deze regeling houdt in dat in het bestemmingsplan voor elk ensemble maatwerk wordt geleverd voor situeringsmogelijkheden van bijgebouwen. Deze situeringsmogelijkheden bij de ensembles kunnen afwijken van de situeringsmogelijkheden voor bijgebouwen bij nietensembles (zie deel 2, Hoofdstuk 7). In veel gevallen zal deze afweging worden gebaseerd op het zicht/de beleving vanuit de openbare ruimte. De gemeente wil voorkomen dat een te ruime aanwijzings- en beschermingregime het 65 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
enthousiasme bij eigenaren om de cultuurhistorische waarden van hun pand te koesteren zal doen afnemen. Met bovengenoemde beschermingsregime en regeling is de gemeente van mening dat de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan voldoende worden beschermd. Door de onderzoeken zelf en daarnaast ook de voordelen voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (zie deel 2, Hoofdstuk 5) wil de gemeente ook enthousiasme en motivatie voor beboud en bescherming stimuleren. De onderzoeken naar het historisch steden(bouw)kundig erfgoed zijn terug te vinden op www.doetinchem.nl. Historisch landschappelijk erfgoed Met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn de voorkomende landschapskenmerken in het Buitengebied opnieuw geïnventariseerd. De cultuurhistorische waardevolle landschappen en landschapskenmerken zijn bij deze inventarisatie meegenomen. Voor gebieden met een bepaalde te beschermen waarde wordt een koppeling aangebracht met een omgevingsvergunningenstelsel dan wel met een directe regeling. Een omgevingsvergunning is noodzakelijk bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de landschappelijke waarden. Het onderzoek naar de cultuurhistorische waarden in het buitengebied is daarnaast een belangrijke inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen (zie deel 2, Hoofdstuk 1).
2.4
Conclusie
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied gaan we cultuurhistorie op de volgende wijze beschermen: Voor de bescherming van het archeologische erfgoed wordt een dubbelbestemming opgenomen. Een dubbelbestemming moet gebruikt worden wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld moeten worden en wanneer deze betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Met een onderzoeksplicht en een aanlegvergunningenstelsel worden de voorkomende archeologische waarden in de ondergrond beschermd. De bescherming van het archeologisch erfgoed is wettelijk verplicht. Voor de bescherming van het steden(bouw)kundig erfgoed is bij monumenten de Monumentenwet van toepassing. Hiervoor nemen wij geen regeling op. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing krijgt de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' gekoppeld aan een sloopvergunningenstelsel. Dit houdt in dat zonder vergunning van de gemeente geen sloopwerkzaamheden mogen plaatsvinden. Een sloopvergunning is geen sloopverbod. De voornaamste doelen van de sloopvergunning zijn bescherming tegen ernstige aantasting en sloop van de cultuurhistorisch waardevolle panden. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing krijgt ook voordelen (zie deel 2, Hoofdstuk 5). Wanneer sprake is van ensembles passen we maatwerk toe ten aanzien van de situeringsmogelijkheden van bijgebouwen. In veel gevallen zal dit maatwerk worden gebaseerd op het zicht/de beleving vanuit de openbare ruimte. De bouwmogelijkheden blijven gelijk. De bescherming van het landschappelijk erfgoed wordt meegenomen met de bescherming van de landschappelijke waarden (zie deel 2, Hoofdstuk 1).
66 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 3 3.1
Toekennen agrarisch bouwvlak
Uiteenzetting
Het buitengebied is de laatste 10 jaar flink veranderd voor wat betreft het agrarisch gebruik. Veel agrariërs zijn geheel of gedeeltelijk gestopt met hun bedrijfsvoering of voeren alleen nog op hobbymatige schaal agrarische activiteiten uit. Op agrarische bouwpercelen vindt daardoor vaak geen agrarische bedrijvigheid meer plaats. In die situaties is juridisch sprake van een strijdige situatie met het bestemmingsplan. Met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied moeten deze strijdige situaties worden opgelost. Alleen de agrarische bedrijven krijgen in het nieuwe bestemmingsplan een agrarisch bouwvlak. Oplossen van strijdige situaties kan door handhaving of door legalisatie. Voor handhaving of legalisatie is het belangrijk om duidelijk te weten wanneer sprake is van een agrarisch bedrijf en wanneer sprake is van burgerbewoning. Voor het onderscheid tussen een agrariër en het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten zijn geen wettelijke bepalingen. Tot op heden maakt de gemeente bij deze afweging gebruik van een puntensysteem van de rijksoverheid van 27 december 1993. Bij meer dan 100 punten was sprake van een agrarisch bedrijf. Daarnaast houdt de gemeente rekening met de vergunningplicht vanuit de Wet milieubeheer. De grenzen voor een vergunningplicht gelden echter niet voor hobby-landbouwhuisdieren bij een particulier. Ook zijn tegenwoordig niet meer alle agrarische activiteiten vergunningplichtig. Daarbij komt dat de gemeente wettelijk verplicht is om het feitelijke gebruik zo nauwkeurig mogelijk vast te leggen in haar bestemmingsplannen. Om die reden is "Toekennen agrarisch bouwvlak" een thema in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.
3.2
Afweging
We kunnen drie vormen van agrarisch gebruik onderscheiden in het buitengebied: Een volwaardig agrarische bedrijf; Een deeltijd agrarisch bedrijf, dit is een bedrijf waar de hoofdbewoner de agrarische activiteit als economische nevenfunctie uitoefent; Het hobbymatig houden van dieren en/of uitvoeren van agrarische activiteiten. Van oorsprong heeft het buitengebied voornamelijk een agrarische functie voor volwaardige agrarische bedrijven. Door schaalvergroting en intensivering neemt het aantal volwaardige agrarische bedrijven af. Daarnaast zien we steeds meer andere functies terug in het buitengebied. De gemeente vindt dat het buitengebied bruikbaar en toegankelijk moet blijven voor deze agrarische bedrijvigheid. De agrariër is namelijk nog steeds de grootste beheerder/gebruiker van het buitengebied. Maar daarnaast is de gemeente zich er ook van bewust dat het aandeel andere functies in het buitengebied steeds meer toeneemt waardoor botsingen kunnen ontstaan. De gemeente wil de bestaande agrarische bedrijven in het buitengebied behouden en waar mogelijk de ruimte geven om te groeien binnen de mogelijkheden van wet- en regelgeving. Ook bij deeltijdagrariërs is de gemeente van mening dat deze hun mogelijkheden moeten behouden om (weer) uit te groeien naar een volwaardig agrarisch bedrijf binnen de mogelijkheden van wet- en regelgeving. Deeltijd agrarische bedrijven moeten daarom ook een agrarische bestemming krijgen. In alle andere gevallen is sprake van hobbymatige activiteiten. In die gevallen is de kans bijzonder klein dat zich weer een agrarisch bedrijf op het perceel zal vestigen. Het in stand houden van het agrarisch bouwvlak is in die gevallen in strijd met een goede ruimtelijke ordening. 67 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
3.3
Aanpak
Om te komen tot een onderscheid tussen een agrarisch bedrijf en het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten, is het puntensysteem uit 1993 en de grens voor vergunningplicht met elkaar gecombineerd. Dit leidt tot het volgende schema: Soort dier
Punten per dier (maximaal aantal punten = 100)
Maximaal aantal dieren
Schapen
2
10
Paarden/pony's
10
10
Geiten
3
10
Pluimvee
1
25
Konijnen
1
25
Overige landbouwhuisdieren volwassen
10
10
Overige landbouwhuisdieren jongvee
5
10
Het maximaal aantal punten voor hobbymatige agrarische activiteiten is 100, waarbij per diersoort de richtlijn niet mag worden overschreden. De puntentelling en het maximaal aantal dieren blijft echter in alle gevallen een richtlijn. Het schema is een handreiking en geen hard gegeven. Uit verdere informatie moet namelijk ook duidelijk blijken dat de agrarische activiteiten hobbymatig of bedrijfsmatig zijn. Omdat de gemeente wettelijk verplicht is om het feitelijke gebruik zo nauwkeurig mogelijk vast te leggen in haar bestemmingsplannen is in het kader van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied het actuele gebruik van de agrarische bouwpercelen geïnventariseerd. Daarbij is gekeken of de geldende bestemming nog steeds actueel is en of inderdaad nog steeds sprake is van een agrarisch bedrijf. Hiervoor zijn gegevens gebruikt uit de meitellingen (2009), informatie van de Kamer van Koophandel, luchtfoto's, WOZ, milieuvergunningen en gegevens bekend bij de afdeling handhaving. Op basis van het bovenstaande schema heeft de gemeente bepaald of sprake is van een agrarisch bedrijf of niet. Aan de hand hiervan is per adres een bestemmingen voorgesteld in de inventarisatielijst. De wijze waarop dit is gedaan, staat in onderstaande tabel weergegeven. Oude bestemming
Milieuvergunning/melding Nieuwe bestemming
Agrarisch bouwvlak
Ja
Agrarisch bouwvlak
Agrarisch bouwvlak
Ja, maar drie jaar of langer ongebruikt
'Wonen' of 'Agrarisch' met aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'*
Agrarisch bouwvlak
Nee
'Wonen' of 'Agrarisch' met aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'*
* Naar verwachting krijgt het wetsvoorstel 'plattelandswoningen' in 2012 vorm, zie ook Deel 2 Thema's, Hoofdstuk 9. Met dit wetsvoorstel wordt alleen nog het planologisch regime 68 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
bepalend voor strijdig feitelijk gebruik van agrarische bedrijfswoningen welke als gewone burgerwoning in gebruik zijn. Het opnemen van de bestemming 'Wonen' kan voor die gevallen leiden tot beperking van de mogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Wanneer het wetsvoorstel wordt ingevoerd zal daar in het bestemmingsplan op in worden gespeeld door de bestemming 'Agrarisch' op te nemen met specifiek de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'. In de regels nemen we dan op dat ter plaatse van die aanduiding uitsluitend gewoond mag worden. Uitzondering op de bovenstaande tabel zijn uiteraard de agrarische bouwvlakken waar een VAB-initiatief speelt of heeft gespeeld. Voor die gevallen zal uiteraard de nieuwe bestemming worden opgenomen die aansluit bij het VAB-initiatief. In Bijlage 2 Inventarisatielijst is de inventarisatielijst van alle adressen in het buitengebied opgenomen. In de inventarisatielijst is per adres opgenomen of volgens onze gegevens nog sprake is van een agrarisch bedrijf of niet. Op basis van deze lijst zullen de eventueel nog aanwezige milieuvergunningen bij voormalige agrarische bedrijven worden ingetrokken. Omdat op dit moment, buiten deze nota om, ontwikkelingen gaande zijn, zullen er ten opzicht van deze inventarisatielijst in het vast te stellen bestemmingsplan wijzigingen op treden zodat de laaste, actuele situatie daaroin is meegenomen.
3.4
Conclusie
Volwaardige agrarische bedrijven en deeltijd agrarische bedrijven behouden de bestemming 'Agrarisch' met het agrarische bouwvlak. Op agrarische bouwvlakken waar uitsluitend nog hobbymatige agrarische activiteiten of dieren worden gehouden is juridisch sprake van een strijdige situatie met het bestemmingsplan. Met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt deze strijdige situaties opgelost. Op deze percelen wordt de bestemming gewijzigd in 'Wonen' of, met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Plattelandswoningen, de bestemming 'Agrarisch' met aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'.
69 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
70 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 4 4.1
Paardenhouderijen
Uiteenzetting
Het aantal paardenhouderijen is groeiende binnen Nederland en dus ook binnen de gemeente Doetinchem. In veel gemeente wordt geworsteld met de vraag hoe om te gaan met de paardenhouderij. Veelal wordt de paardenhouderij gezien als een agrarisch bedrijf, waarbij in het ene geval het begrip agrarisch bedrijf tot het uiterste wordt opgerekt en in het andere geval zoveel mogelijk wordt verengd. Echter paardenhouderijen zijn vanwege de grote diversiteit aan activiteiten vaak moeilijk als een zuiver agrarische bedrijf te bestempelen. Uit rechtspraak komt de noodzaak naar voren dat voor paardenhouderijen een afzonderlijk bestemming opgenomen moet worden. Zo heeft de rechtbank in het verleden al eens geoordeeld dat het africhten van paarden niet behoort tot agrarische bedrijvigheid. In een andere zaak bleek een gering aantal stallen voor pensionpaarden bij een fokkerij voldoende te zijn om de bouwvergunning te vernietigen, omdat pensionpaarden niet horen bij een agarisch bedrijf. In het buitengebied van Doetinchem komen ook paardenhouderijen voor. Ook bestaan er bij de gemeente verzoeken om toestemming voor het opstarten van een paardenhouderij op een (voormalig) agrarisch bouwperceel. Naar de toekomst toe wordt het aantal verzoeken om een paardenhouderij te mogen starten, naar verwachting eerder meer dan minder. Gezien de te verwachten toename van paardenhouderijen is het wenselijk dat de gemeente een beleidslijn opstelt en deze vertaalt in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
4.2
Afweging
De paardenhouderijen kunnen een belangrijke bijdrage (gaan) leveren aan de ontwikkeling en leefbaarheid van het buitengebied. Dit is vooral zichtbaar door het hergebruik van agrarische bijgebouwen, de verbreding van het platteland en het onderhoud/gebruik van het landschap. Daarbij komt dat paardenhouderijen primair zijn aangewezen op het landelijk gebied. Ze hebben dezelfde ruimte nodig als een agrarisch bedrijf en hebben ook veelal dezelfde voorzieningen nodig als een agrarisch bedrijf. De VNG heeft de richtlijn opgesteld "Paardenhouderij en ruimtelijke ordening - handreiking voor de praktijk" opgesteld. Deze richtlijn schrijft voor dat uitsluitend fok- en opfokbedrijven, hengstenhouderijen en paardenmelkerijen passen binnen de agrarische bedrijvigheid en dus binnen de bestemming "Agrarisch". Voor alle overige paardenhouderijen moet in een bestemmingsplan een aparte regeling worden getroffen. De gemeente sluit zich aan bij deze richtlijn, en vertaalt deze in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
4.3
Aanpak
De VNG doet in haar handreiking een concreet voorstel voor de invulling van de regels ten behoeve van een paardenhouderij. Voor een groot deel neemt de gemeente die regeling over, aangepast aan de eisen t.a.v. digitalisering en standaardisering (zie deel 1, paragraaf 1.1). Voor de puur agrarische paardenhouderijen (fok- en opfokbedrijven, hengstenhouderijen en paardenmelkerijen) blijft de bestemming 'Agrarisch' gelden. Hier verandert in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied niets. 71 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Voor de overige paardenhouderijen, zoals trainings- en africhtingsstallen, handelsstallen, pensionstallen en maneges wordt in het nieuwe bestemmingsplan een onderscheid gemaakt in: Gebruiksgerichte paardenhouderijen: paardenhouderijen waar het berijden van de paarden door een ruiter/amazone in het kader van recreatie en sport centraal staat en waar instructie van de ruiter/amazone het belangrijkste element is. Productiegerichte paardenhouderijen: paardenhouderijen waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen met als doelstelling het presteren op fokdagen en keuringen of de verkoop van deze van paarden. Deze begripsbepalingen worden opgenomen in de planregels van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. De (legale) gebruiksgerichte paardenhouderijen, waaronder manege's en verenigingsaccommodaties krijgen of behouden in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Sport' met de specifieke aanduiding 'paardenhouderij'. In de regels wordt specifiek bepaald dat primair een gebruiksgerichte paardenhouderij is toegelaten. In de regels voegen we daar aan toe dat ook het gebruik als pensionstalling is toegestaan. Paarden van derden mogen dan worden gestald, met gebruikmaking van de faciliteiten van het bedrijf. Bij deze bestemming zijn ook aanvullende ondergeschikte recreatieve activiteiten mogelijk zoals kamperen of horeca-activiteiten. De (legale) productiegerichte paardenhouderijen, waaronder stoeterijen, pensionstallingen africhtinghallen en sportstallen krijgen of behouden in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' met specifiek de aanduiding 'paardenhouderij'. In de regels wordt specifiek bepaald dat primair een productiegerichte paardenhouderij is toegelaten. Bij deze bestemming zijn geen recreatieve activiteiten (anders dan als zijnde nevenfunctie in het kader van VAB, zie Hoofdstuk 5) mogelijk. De ruimte die nodig is voor bouwwerken bij een paardenhouderij is nagenoeg gelijk aan een agrarisch bouwperceel. De uitstraling is in veel gevallen ook gelijk aan een agrarisch bedrijf. De (voormalige) agrarische bouwvlakken worden om die reden aangehouden wat betreft omvang van een paardenhouderij. Voor nieuwe verzoeken om een gebruiksgericht of een productiegerichte paardenhouderij zal in de regels een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als wordt voldaan aan enkele voorwaarden. Deze voorwaarden hebben betrekking op: de landschappelijke inpassing; de ruimte binnen het bestaande bouwvlak; de hinder op de omgeving (o.a. milieuzonering); het bedrijfsplan. Als voldaan wordt aan de voorwaarden wordt een wijzigingsprocedure opgestart. Bij productiegerichte paardenhouderij wordt de functieaanduiging 'paardenhouderij' aan de agrarische bestemming toegevoegd. Voor gebruiksgerichte paardenhouderij wijzigt de bestemming naar 'Sport' met de aanduiding 'paardenhouderij'. Na wijziging kan is het gebruik ten behoeve van een productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij planologisch toegestaan.
4.4
Conclusie
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied:
72 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
zijn de agrarische paardenhouderijen zoals fok- en opfokbedrijven, hengstenhouderijen en paardenmelkerijen direct toegestaan binnen een bestaand agrarisch bouwvlak. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied was dit ook al mogelijk. krijgen de productiegerichte paardenhouderijen, zoals stoeterijen, pensionstallingen, africhtinghallen en sportstallen een agrarisch bouwvlak. Daarnaast worden deze bedrijven apart aangeduid met de aanduiding 'paardenhouderij'. In de regels bepalen we dat het gebruik als paardenhouderij binnen deze bestemming primair gericht moet zijn op de productiegerichte paardenhouderij. Op deze wijze zijn ondergeschikte gebruiksgerichte paardenhouderij activiteiten ook mogelijk. Door het behoud van het agrarisch bouwvlak is ook het uitoefenen van agrarische activiteiten (fok- en opfok, hengstenhouden en paardenmelken) op het perceel nog steeds mogelijk. krijgen de gebruiksgerichte paardenhouderijen, zoals manege's en verenigingsaccommodaties de bestemming 'Sport' met de specifieke aanduiding 'paardenhouderij'. In de regels bepalen we dat het gebruik primair gericht moet zijn op de gebruiksgerichte paardenhouderij. Op deze wijze zijn ondergeschikte productiegerichte paardenhouderij activiteiten ook mogelijk. Ook kunnen met deze bestemming ondergeschikte recreatieve activiteiten op het perceel plaatsvinden. Nieuwvestiging van een paardenhouderij op een bestaand agrarisch bouwperceel wordt in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De bestaande maatvoering van agrarische bouwvlakken wordt in die gevallen aangehouden.
73 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
74 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 5 Functieverandering (agrarische) bedrijfsbebouwing 5.1
Uiteenzetting
Op 19 april 2007 stelde de raad van Doetinchem het beleidskader “Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen” (zie Deel 1 Wetgeving en beleid, paragraaf 5.1) vast. Dit beleidskader is een gemeentelijke uitwerking van het “Streekplan 2005” en de streekplanuitwerking “Functies zoeken plaatsen zoeken functies”. Aanleiding voor dit beleid is de leegloop en leegstand van (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied en heeft als doel de verbetering van de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Het beleidskader biedt met het onderdeel “Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing” (hierna: VAB-beleid) ruimte voor nieuwe woon- en werkfuncties in vrijgekomen agrarische bebouwing. Daarmee ontstaat de mogelijkheid om aan een leegstaand agrarisch bedrijfsgebouw een nieuwe functie te geven, in ruil voor sloop van de overige leegstaande bedrijfsgebouwen. Het doel van het VAB-beleid is tweeledig: 1. het stimuleren van de economische ontwikkeling in het buitengebied; 2. het waarborgen en versterken van de kwaliteit van het buitengebied. Inmiddels is het gemeentelijk VAB-beleid ruim bijna 5 jaar toegepast. Eind 2010 heeft besluitvorming door de raad plaatsgevonden vanuit de taskforce woningbouw gericht op het verkleinen van de woningbouwvoorraad. Het VAB-beleid is hier een onderdeel van. Door deze besluitvorming worden er op basis van het huidige VAB-beleid geen nieuwe verzoeken voor VAB met woningbouw toegestaan. Gezien de termijn waarbinnen het VAB-beleid is toegepast en de huidige maatschappelijke en economische situatie (bevolkingskrimp, overaanbod woningen en wijzigingen in de landbouwsector) is het gewenst om het beleid te heroverwegen. Daarnaast bestaat de behoefte om het beleid te evalueren; worden de doelen van het VAB-beleid wel bereikt? Om die reden is "Functieverandering (agrarische) bedrijfsbebouwing" in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.
5.2
Afweging
5.2.1 Evaluatie gemeentelijk VAB-beleid Sinds de inwerkingtreding van het VAB-beleid zijn bij de gemeente 50 VAB initiatieven in behandeling (geweest). Tot de besluitvorming over de woningbouw vanuit de taskforce werd er altijd medewerking verleend op het moment dat het initiatief past binnen het VAB-beleid. Verhouding sloop/nieuwbouw in de praktijk Met alle initiatieven tezamen worden 89 nieuwe woningen in het buitengebied van Doetinchem gerealiseerd.
75 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Uit de veldinventarisatie bleek dat halverweg 2011 op zes adressen daadwerkelijk activiteiten zijn of worden verricht die verband houden met de realisatie van het VAB-initiatief. Slechts twee woningen zijn al daadwerkelijk gebouwd. Bij één woning is ook het landschappelijk inrichtingsplan verwezenlijkt. De feitelijke realisatie van de VAB-initiatieven loopt niet zo'n vaart, ongeveer 9 % is of wordt daadwerkelijk al gerealiseerd. Ongeveer 90 % is nog in procedure of moet nog van start gaan. Op basis van het aantal VAB initiatieven blijkt dat: ruim 34.000 m2 gebouwen worden gesloopt; 33.355 m3 woningen worden gerealiseerd; 5.352 m2 bijgebouwen worden gerealiseerd. Op basis hiervan is berekend dat het bebouwd oppervlak in het buitengebied met ca. 22.657 m2 afneemt. Er wordt maar 35 % teruggebouwd van wat er totaal voor VAB gesloopt wordt. Wat betreft de afname van het bebouwd oppervlak in het buitengebied is het VAB-beleid effectief.
Wonen of werken? Van de in totaal 50 initiatieven hebben slechts vier initiatieven betrekking op het onderdeel werken. Daarbij gaat het in drie gevallen om een nevenactiviteit / uitbreiding bij het bestaande bedrijf of bij de bestaande woning. De reden dat de realisatie van woningen aantrekkelijker is dan de realisatie van werken heeft te maken met: De verwachting van een initiatiefnemer dat een woning meer geld oplevert dan een werkfunctie; De verwachting van een initiatiefnemer dat een werkfunctie overlast oplevert voor de bestaande woonfunctie; De verplichting voor de initiatiefnemer/bewoner woning op perceel om zelf de werkfunctie uit te oefenen. Gebruik van het VAB-beleid voor woningen is aantrekkelijker gebleken dan het gebruik van het VAB-beleid voor werken. Hergebruik of nieuwbouw? Van de 50 initiatieven hebben slechts tien initiatieven betrekking op het daadwerkelijk hergebruiken van bestaande gebouwen. In alle overige gevallen zijn alle gebouwen gesloopt en heeft/gaat nieuwbouw plaatsvinden. Nieuwbouw is vaak aantrekkelijker omdat dan gebouwd kan worden wat men wenst. Bij hergebruik zit men vast aan de bestaande bebouwing. Hergebruik van bestaande bebouwing is minder in trek dan volledige nieuwbouw. Karakteristieke bebouwing In vier gevallen is een beeldbepalend of karakteristiek gebouw gesloopt die wij als gemeente liever hadden behouden. In die gevallen was er sprake van onduidelijkheid over de status van de lijst met karakteristieke en beeldbepalende panden en hoe daar mee om te gaan bij de planontwikkeling. Binnen het VAB-beleid is het onduidelijk wanneer sprake is van een karakteristiek of 76 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
beeldbepalend pand en hoe daarmee omgegaan moet worden bij de planontwikkeling. Maatwerk Bij zes gevallen had de initiatiefnemer te weinig sloopoppervlak of was er sprake van een zodanig specifieke situatie dat maatwerk gewenst was. Bijvoorbeeld als bij het opheffen van de agrarische functie een milieucirkel verdwijnt en/of een combinatie met een andere ontwikkeling (bedrijfsterrein, infrastructuur of woningbouw). Dan spelen niet alleen de overwegingen van dit initiatief (economische overwegingen agrariër) een rol maar ook andere belangen (zoals leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit). De maatwerkgevallen zijn sterk uiteenlopend. Van enkele gevallen is het de onduidelijk of het VAB-beleid wel aan het initiatief ten grondslag had moeten liggen en of niet vanuit andere overwegingen medewerking verleend had moeten worden. Wanneer verschillende beleidskaders tegelijkertijd spelen (VAB/monumenten/EHS etc.) speelt deze vraag ook. Het is in een aantal gevallen onduidelijk: - of het VAB-beleid als toetsingskader moet worden toegepast; - of dat bij maatwerk nog sprake is van een VAB-initiatief. Opheffing agrarische bouwperceel Van de 50 plannen is bij 32 plannen sprake van het opheffen van één of meerdere agrarische bouwpercelen of bedrijfsbestemmingen. Voor elf van deze 32 plannen wordt een wijzigingsprocedure of een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Met deze procedures wordt het agrarische bouwperceel of bedrijfsbestemming daadwerkelijk uit het bestemmingsplan verwijderd. Bij 19 plannen wordt een procedure voor een vrijstelling op basis van artikel 19 WRO, een projectbesluit op basis van de Wro of een omgevingsvergunning op basis van de Wabo doorlopen. Met deze procedures blijven de agrarisch bouwpercelen of de bedrijfsbestemmingen in het bestemmingsplan staan. In de VAB-overeenkomsten is uitsluitend de sloop van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen vastgelegd en niet de opheffing van de agrarische bouwpercelen of bedrijfsbestemmingen. Hierdoor is het theoretisch gezien mogelijk om deze agrarische bouwpercelen of bedrijfsbestemmingen weer als zodanig in gebruik te nemen. Dit is zo als de procedure van vrijstelling artikel 19 WRO, projectbesluit (Wro) of omgevingsvergunning (Wabo) gebruikt is. Met de actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied wordt het opheffen van het agrarische bouwperceel of de bedrijfsbestemming bij deze gevallen meegenomen. De oneffenheid wordt daarmee hersteld. Overigens is in alle gevallen wel, voor zover aanwezig, de milieuvergunning/milieumelding ingetrokken. Bij VAB-initiatieven is door de procedurekeuze het bouwvlak of de bedrijfsbestemming niet altijd opgeheven. Verevening en inpassing Bij elk VAB-initiatief is een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing noodzakelijk. De initiatiefnemer moet daarvoor een landschappelijk inrichtingsplan overleggen dat de gemeente toetst. De landschappelijke inrichtingsplannen worden door de deskundige op het gebied van landschap en door de stedenbouwkundige getoetst aan verschillende beleidsdocumenten. Per initiatief kunnen dat andere documenten zijn. Daarnaast wordt door de specialisten naar de 77 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
omgeving van het bouwinitiatief gekeken. Dat maakt dat elk landschappelijk inrichtingsplan en de beoordeling daarvan maatwerk is, wat er toe leidt dat de overeenstemming over landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing veel tijd vraagt. Voor initiatiefnemers is het op voorhand onduidelijk welke eisen de gemeente gaat stellen aan de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Het landschappelijke inrichtingsplan is vaak, samen met de sloopeis, de verevening die wordt geëist bij een VAB-initiatief. Verevening is een tegenprestatie die ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit bij het verlenen van toestemming voor een ruimtelijke ontwikkeling. In alle gevallen had de verevening betrekking op maatregelen op de VAB-locatie(s) zelf. Deze vereveningseisen zijn ruimtelijk relevant voor het initiatief. Bij vereveningseisen buiten de VAB-locatie(s), die niet zijn vastgelegd in een structuurvisie en een exploitatieplan, is de juridische houdbaarheid van de wijze waarop om verevening wordt geëist niet gedekt. Die wordt daarom ook niet gevraagd. De vereveningseisen zoals door de gemeente opgelegd bij de VAB-initiatieven zijn juridisch afdwingbaar omdat zij betrekking hadden op de locatie zelf. Het goedgekeurde landschappelijk inrichtingsplan maakt onderdeel uit van de overeenkomst met de initiatiefnemer. Aan de realisatie van het landschappelijke inrichtingsplan is in de overeenkomst geen instandhoudingtermijn gekoppeld. Daarnaast gaat het vaak om “levend” materiaal. De beplanting kan geveld worden door ziekte of overlast. De kans bestaat dat de inrichtingsplannen niet, of slechts deels gerealiseerd worden. Er is nog maar één inrichtingsplan gerealiseerd. Ook is voor dit deel de termijn te kort om dit aspect te evalueren. Er is op dit punt nog geen conclusie te trekken. 5.2.2 Gemeentelijk VAB-beleid i.r.t. huidige en toekomstige maatschappelijk economische situatie Taskforce ruimtelijke projecten: aantal woningen De gemeente Doetinchem voert een actieve grondpolitiek. In goede tijden hebben gemeente en burgers daarvan geprofiteerd. De gemeentelijke posities in gronden vormt op dit moment een financieel risico. Om die reden is begin 2009 een Taskforcegroep Grote Ruimtelijke Investeringsprojecten geïnstalleerd. De gemeente werkt in dat kader aan een vermindering van het aantal woningbouwplannen. Het VAB-beleid heeft de afgelopen jaren met een aandeel van 20 % heeft bijgedragen aan het totale aantal nieuwe woningen in de planvoorraad binnen de gemeente Doetinchem. Daarom is het VAB-beleid onderdeel van de Taskforce. Met de instemming van het college met de Taskforce (d.d. 30 november 2010) is besloten om per 1 december 2010 geen nieuwe VAB-initiatieven voor functieverandering naar wonen meer te honoreren op basis van het huidige beleid. Op basis van de evaluatie en keuzes voor het nieuwe VAB-beleid wordt duidelijk wat in de toekomst het beleid is. Vanuit de Taskforce gezien blijft het voorlopig nog wenselijk om de realisatie van nieuwe woningen te beperken. Kwalitatief Woonprogramma Gelderland Het Kwalitatieve Woonprogramma Gelderland gaat uit van regionale woningmarkten. Aan de hand van de bevolkingsprognose en een woningbehoefte onderzoek levert de provincie aan de regio's informatie over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende 78 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
jaren. Deze informatie over de woningbehoefte wordt per regio als indicatieve taakstelling door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De provinciale verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders. In het kwalitatieve woonbeleid is flexibiliteit gegarandeerd doordat iedere vijf jaar een nieuw Kwalitatief Woonprogramma wordt vastgesteld. Bovendien wordt tussentijds bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van nieuwe basisdocumenten. Met de vaststelling van de provinciale verordening is het niet toegestaan om woningen te realiseren afwijkend van het KWP.
Economie: nieuwe niet agrarsiche bedrijvigheid in het buitengebied De gemeente Doetinchem wil voorkomen dat er leegstand ontstaat op de bestaande bedrijventerreinen. Zeker gezien de huidige economische situatie is het niet wenselijk om bedrijvigheid buiten de bestaande bedrijventerreinen toe te staan. De vraag is of dat VAB naar werken ook wel daadwerkelijk voor concurrentie zorgt. Met het VAB-beleid voor werken kunnen zich bedrijven vestigen in het buitengebied. Van deze regeling is nauwelijks gebruik gemaakt tot nu toe. Dit heeft verschillende oorzaken zie paragraaf 5.2.1. Door de gemeente is daarom gekeken naar de huidige regeling binnen het VAB-beleid. Het VAB-beleid geeft maximale oppervlaktes voor nieuwe bedrijvigheid in het buitengebied. Deze oppervlaktes zijn zodanig beperkend dat grote bedrijven zich hier niet kunnen vestigen. De gemeente moet duidelijk zijn dat bij medewerking aan VAB naar werken de gegeven maat in de praktijk ook de maximale maat blijft. Dit heeft als consequentie dat de gemeente ook in een later stadium geen medewerking verleent aan verder groei van het bedrijf. Bij de wens tot vergroting, is verplaatsing naar een bedrijventerrein dan noodzakelijk. Dit moet vooraf duidelijk zijn bij het bedrijf. Uit onderzoek in de Achterhoek blijkt dat het buitengebied met name voor kleine ondernemingen een gewenste vestigingslocatie is. Vanuit dat oogpunt en rekening houdend met het gegeven van een maximale oppervlakte voor bedrijvigheid en de beperking van het type bedrijvigheid binnen het VAB-beleid is de gemeente van mening dat het VAB-beleid niet tot concurrentie leidt. Industrie, grootschalige detailhandel, transport en distributie horen vanwege hun grootschaligheid, aard en uitstraling niet thuis op het platteland. Wel moet de huidige bedrijvenlijst op enkele punten gewijzigd worden. Vanuit economie gezien vormt het VAB-beleid naar werken geen belemmering voor de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen. Aanscherping van de bedrijvenlijst is nodig. Wijzigingen binnen de landbouwsector Vanaf 1 januari 2013 moeten agrarische bedrijven voldoen aan de eisen in het Varkensbesluit en Ammoniak- en Nitraatrichtlijn. De varkenshouders moeten de volgende acties in hun bedrijf doorvoeren: Beperken van de ammoniakemissie om aan de wettelijke maximale emissiewaarde te voldoen; Voldoen aan aangescherpte welzijnsmaatregelen: 1. realisatie van groepshuisvesting voor drachtige zeugen; 79 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
2. realisatie van vergroting van de leefoppervlakte voor gespeende biggen en vleesvarkens; 3. realisatie van spleetbreedte van roostervloeren van maximaal 18 mm bij vleesvarkens. Het dierwelzijn zal door de regelgeving verbeteren en de milieubelasting van de varkenshouderij zal sterk afnemen. Dit zal wel ten koste gaan van het aantal varkensbedrijven. Met name bij verbouw van stallen zullen de investeringen relatief hoog zijn door vergroting van het leefoppervlak en het vervangen van de roostervloeren. De investeringen zijn voor veel bedrijven moeilijk te financieren door de gemiddeld lage opbrengstprijzen en inkomens in de afgelopen jaren. De verwachting is dat deze situatie de komende jaren niet sterk zal verbeteren. Daarnaast moeten de varkenshouders, die kunnen investeren en de bedrijfsvoering kunnen voortzetten, genoegen nemen met een lager inkomen. De verwachting is dat vanwege nieuwe milieuwetgeving een groot aantal bedrijven stopt met hun bedrijfsvoering. Voor behoud van kwaliteit en leefbaarheid in het buitengebied is het daarom wenselijk om de mogelijkheden van het VAB-beleid te behouden. 5.2.3 Evaluatie VAB-beleid bij provincie en regio Provincie evaluatie De provincie heeft een evaluatieonderzoek uit laten voeren naar de regeling voor functieverandering van VAB. De centrale onderzoeksvraag daarbij was: Wordt, en zo ja waar, van de regeling gebruik gemaakt en wat zijn de effecten daarvan? De conclusies uit dat onderzoek zijn: Gemeenten stuurden te weinig op (ruimtelijke) kwaliteit, maar op basis van de eerste ervaringen hebben velen hun aanpak aangescherpt of overwegen zij dit te doen. De mogelijkheden om via verevening te sturen op ruimtelijke kwaliteit worden nauwelijks benut. De regeling voor functieverandering wordt vooral gebruikt voor wonen en slechts in beperkte mate voor werk- en nevenfuncties. De meeste initiatieven hebben betrekking op sloop in combinatie met nieuwbouw in plaats van hergebruik. De meeste initiatieven leveren vrijstaande woningen in het duurdere marktsegment op, veel meer dan woongebouwen met meerdere wooneenheden. Regio's en de meeste gemeenten zijn van mening dat de regeling tegemoet komt aan de grote en toenemende behoefte en dat deze bijdraagt aan de beoogde "ontstening" van het buitengebied. Initiatieven behoeven vrijwel altijd maatwerk en vragen daarom veel ambtelijke capaciteit en duidelijke kaders voor het opstellen en toetsen van de individuele plannen. Door demografische ontwikkelingen neemt de behoefte aan woningen in het buitengebied af. De initiatiefnemers zijn over het algemeen tevreden met de regeling. Minder positief zijn zij over de procedures en de doorlooptijd. De regeling wordt door de provincie als effectief ervaren. De meeste betrokkenen pleiten voor voortzetting ondanks dat de gerealiseerde resultaten niet voldoende overeenkomen met de door de provincie beoogde resultaten. De bestaande sturingsmogelijkheden zijn nog onvoldoende uitgewerkt en benut. De behoefte aan regionale kennisuitwisseling, afstemming en samenwerking neemt toe. Naar aanleiding van het onderzoek heeft Provinciale Staten op 15 december 2010 besloten om in 2011 het beleid met betrekking tot functieverandering te heroverwegen. Daarbij is gekeken naar de doelstelling van het beleid, de toegestane vormen van functieverandering, de aard van 80 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
de functieverandering en afstemming met het woningmarktbeleid. Regionale evaluatie De gemeente Doetinchem heeft in regionaal verband gesproken over aanscherpen van het VAB-beleid. In de regionale discussie is de lijn duidelijk: De animo voor het bouwen van nieuwe woningen verminderen door: het stellen van hogere sloopeisen; slopen alleen toestaaan op eigen locatie; een minimum oppervlakte eisen voor een te slopen gebouw; Wonen bij functieverandering niet als doel zien; Accent verleggen naar economische vitaliteit. Verder wordt in regionaal verband gezocht naar de mogelijkheden om een grotere ruimtelijke kwaliteitswinst te behalen. Directe afspraken zijn in dit verband nog niet naar voren gekomen. Zowel de provincie als de regio zijn positief over de resultaten van het VAB-beleid. Provincie en regio zijn beiden van mening dat de regels in het VAB-beleid nader aangescherpt moeten worden gelet op een afwijking van de gerealiseerde doelen t.o.v. de gestelde doelen en gezien de huidige economische crisis. De ervaringen van de provincie en regio komen in grote lijnen overeen met de ervaringen van de gemeente Doetinchem.
5.3
Aanpak
De conclusies uit de evaluatie zijn: 1. Het VAB-beleid is effectief in de 'ontstening' van het landelijk gebied; 2. De functieverandering naar wonen is succesvoller dan de functieverandering naar werken gezien de huidige woningmarkt is deze trend niet wenselijk. De gemeente ziet het liever andersom; 3. Er is onduidelijkheid over de invulling en grenzen van het VAB-beleid op de onderdelen: a. maatwerk (wanneer maatwerk onder noemer VAB); b. eisen voor 'landschappelijke' inpassing/verevening; c. hergebruik i.c.m. karakteristieke bebouwing en monumenten; 4. ten aanzien van de juridische gevolgen: a. is het agrarische bouwvlak niet altijd verwijderd. Dit punt wordt opgelost met overeenkomsten en met de nieuwe bestemming in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied; b. zijn de eisen bij het initiatief zelf zijn juridisch afdwingbaar; 5. De bevindingen van de provincie en de regio komen in grote lijnen overeen met die van Doetinchem. Het beleid functioneert maar moet worden aangepast. Het beleid voor hergebruik VAB heeft, gezien het hoge sloopoppervlak, een positief effect op de kwaliteit van het buitengebied. De hoeveelheid bebouwing neemt af evenals de verrommeling. Echter is de bijdrage aan het landschap, de ecologie door de (nog) beperkt uitgevoerde inrichtingsplannen minimaal. De maatschappelijke noodzaak en de behoefte aan mogelijkheden voor hergebruik van VAB blijft gezien de wijziging in milieuwetgeving bestaan. Door aanpassing van het milieubeleid moet rekening worden gehouden met de verwachting dat er meer 'aanbod' van VAB initiatieven zal komen door de veranderingen in de landbouw. Voorts is het wenselijk om het aantal woningen te beperken en meer ruimte te geven voor de omzetting naar werken. Met het oog op de ervaringen van de afgelopen vier jaar, heeft de gemeente, ondanks de huidige economische situatie, wel de behoefte om het beleid ten 81 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
aanzien van hergebruik voor wonen op punten aan te scherpen en het hergebruik voor werken te stimuleren. Op basis van de conclusies zullen de volgende wijzigingen in het huidige VAB-beleid worden doorgevoerd. 5.3.1 Verhoging van de drempel bij functieverandering naar wonen met sloop Er geldt een minimale sloopondergrens van 950 m2 per te bouwen woongebouw, verdeeld over maximaal twee slooplocaties. Per slooplocatie geldt een sloopondergrens van minimaal 500 m2. Deze sloopondergrenzen bevorderen de ruimtelijke kwaliteitswinst. De invoering van een sloopondergrens en een maximaal aantal slooplocaties zal leiden tot een efficiënter gebruik van de functieveranderingsregeling en de beoogde doelen van het VAB-beleid. Door de sloopondergrens in te stellen kopen initiatiefnemers bij een tekort aan oppervlakte op andere locaties gebouwen op. Dit levert vermindering van bebouwing van het buitengebied op. Wanneer hier strikter mee wordt omgegaan is het effect hiervan groter. Sloopoppervlakte voor:
Aantal m²/m3 vereist voor nieuwbouw TOTAAL = ondergrens /hergebruik woning m² te slopen gebouwen
1 vrijstaande woning
750 m3 woning 100 m² bijgebouw nieuwe woning 100 m2 bijgebouw bestaande woning
950 m² gebouwen
2 woningen 2x750 m3 woning aaneengebouwd of 2x100 m² bijgebouw nieuwe woning 100 m2 bijgebouw bestaande woning 2 vrijstaande woningen
1.800 m2 gebouwen
2 x 2 woningen aaneengebouwd
4x750 m3 woning 4x100 m² bijgebouw nieuwe woning 100 m2 bijgebouw bestaande woning
3.500 m2 gebouwen
2 ("starters") woningen aaneengebouwd
2x375 m3 woning 2x50 m² bijgebouw nieuwe woning 100 m² bijgebouw bestaande woning
950 m2 gebouwen
2 x 2 ("starters") woningen aaneengebouwd
4x375 m3 woning 4x50 m² bijgebouw nieuwe woning 100 m² bijgebouw bestaande woning
1.800 m2 gebouwen
Door de sloopondergrens van 950 m2 wordt aangesloten bij de regeling voor vrijstaande burgerwoningen die mogen uitbreiden tot 750 m³. Daarnaast wordt met de mogelijkheid om één woongebouw voor twee woningen te realiseren tegemoetgekomen aan de wens om VAB-woningen ook toegankelijk te maken voor meerdere lagen van de bevolking. Het woongebouw met 2 woningen biedt mogelijkheden aan onder andere “starters” en sluit aan op de oplossing die ook wordt gehanteerd voor de "illegaal" gesplitste woningen in het buitengebied (zie Hoofdstuk 8). Het woongebouw voor één woning mag kleiner zijn dan 750 m3 . Deze woning houdt de mogelijkheid om uit te breiden naar 750 m3. Dit zelfde geldt voor bijgebouwen tot 100 m2. De inhoud van de woningen in het woongebouw voor twee woningen mag ook kleiner zijn dan 375 m3 per woning. Ook deze woningen houden dan de mogelijkheid om uit te breiden naar 375 m3. Ditzelfde geldt voor bijgebouwen tot 50 m2 per woning. De benodigde 82 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
sloopoppervlakte blijft in alle gevallen wel minimaal 950 m2 per woongebouw bedragen. Voor de kleiner gebouwde woningen geldt dan dus dat uitbreiding altijd nog mogelijk is. Verevening voor deze uitbreiding heeft door het minimale sloopoppervlak dan namelijk al plaats gevonden. Bij nieuwbouw en twee sloop locaties mag op maximaal 1 slooplocatie worden teruggebouwd. Het is niet toegestaan om op een andere locatie een nieuwe woning te realiseren. Hergebruik Bij hergebruik moet het bebouwde oppervlak met minimaal 50 % afnemen. Per bouwperceel komen maximaal 2 gebouwen in aanmerking voor hergebruik ten behoeve van een woning. Per gebouw mogen maximaal twee woningen worden gerealiseerd. De inhoud per woning mag maximaal 750 m3 bedragen. Wanneer het bestaande gebouw een grotere inhoud dan 750 m3 per woning heeft, moet het overige deel van het gebouw gebruikt worden als inpandig bijgebouw of worden gesloopt. Als de (totale) oppervlakte aan bijgebouwen niet inpandig gerealiseerd wordt dan zijn vrijstaande bijgebouwen toegestaan, al dan niet in de vorm van reeds bestaande bouwwerken. Met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 100 m2 per woning mag zijn. Voor vrijstaande bijgebouwen gelden dan dezelfde situeringsvoorwaarden als voor alle andere bijgebouwen in het buitengebied. Bij hergebruik wordt het gebouw op de gevel begrenst. Uitbreiding is dan dus niet meer mogelijk. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Bij aanwezigheid van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing moeten deze gebouwen onderdeel uitmaken van hergebruik. Dit kan, afhankelijk van de oorspronkelijke functie, voor de woning maar ook voor het bijgebouw. Het behoud van deze gebouwen wordt daarmee “zeker” gesteld. De totale omvang en inhoud van het cultuurhistorisch waardevolle gebouw mag gebruikt worden ten behoeve van de woonfunctie, inclusief de bijgebouwen. Het kan in die gevallen dus voorkomen dat een woning of woongebouw een grotere inhoud heeft dan 750 m3 of een bijgebouw een grotere oppervlak heeft dan 100 m2. De voorwaarden: De volgende voorwaarden voor wonen gaan in ieder geval gelden: bij hergebruik moet het bebouwd oppervlak met minimaal 50 % afnemen; tegenover één woongebouw moet een minimaal sloopoppervlak van 950 m2, verdeeld over maximaal twee slooplocaties staan; in geval van twee slooplocaties moet de oppervlakte aan te slopen gebouwen per slooplocatie minimaal 500 m2 bedragen; de gebruikmaking van twee slooplocaties is uitsluitend bedoeld om de benodigde oppervlakte van één woongebouw te effectueren (òf het 1e woongebouw òf het 2e woongebouw) op één van de twee slooplocaties; Bij nieuwbouw en twee sloop locaties mag op maximaal 1 slooplocatie worden teruggebouwd; aangetoond is dat de te slopen opstallen gedurende minimaal 3 jaar in gebruik zijn geweest van de (agrarische) bedrijfsbestemming zijn geweest; per slooplocatie worden alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen gesloopt, met uitzondering van de panden met een cultuurhistorische waarde, en wijzigt de (agrarische) (bedrijfs) bestemming in de bestemming 'Wonen'. Nieuwbouw en hergebruik vindt altijd plaats op één (van de twee) slooplocatie(s); er zijn maximaal vier wooneenheden verdeeld over twee woongebouwen toegestaan; bij nieuwbouw mag een vrijstaande woning maximaal 750 m3 bedragen de oppervlakte aan 83 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen; bij nieuwbouw mag een halfvrijstaande kleine woning mag maximaal 375 m3 bedragen de oppervlakte aan bijgebouwen bij halfvrijstaande woning mag maximaal 50 m2 bedragen; het bouwbesluit bepaalt of sprake is van een volwaardige woning.
5.3.2 Stimuleren van functieverandering naar werken De nu toegestane functies en oppervlaktes leveren geen concurrentie op voor de bedrijventerreinen van Doetinchem. De lijst met functies ondervindt wel de volgende kleine wijzigingen: Overdekte recreatieve speelgelegenheden (geen speelautomatenhallen) worden toegevoegd; Catering wordt van de categorie dagrecreatie verschoven naar de categorie overig; De mogelijkheid tot vestiging van een café, restaurant, eethuis wordt beperkt tot een ondersteunende nevenfunctie bij het hergebruik. Alleen met een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan zijn zelfstandige horecafuncties toegelaten. Dit moet gebaseerd zijn op een goede ruimtelijke motivering en een goed bedrijfsplan. Hiermee willen we voorkomen dat zich zeer grootschalige horecafuncties vestigen in het buitengebied. Met het nieuwe VAB-beleid hoeft de nieuwe functie bij hergebruik (dus niet nevenfuncties) niet meer gekoppeld te zijn aan de eigenaar van de woning. Op deze wijze wordt het aantrekkelijker om een werkfunctie te vestigen in een vrijgekomen gebouw. Daarnaast wordt in de regeling de mogelijkheid voor nieuwbouw met sloop toegevoegd. “Normale” bedrijven willen geen schuur verbouwen voor hun bedrijf maar juist een architectonisch hoogstandje als “reclame“ laten zien. De mogelijkheid voor nieuwbouw is niet mogelijk als het de sloop van cultuurhistorische bebouwing betreft. Dan is hergebruik verplicht. Bij hergebruik van een cultuurhistorisch waardevol gebouw kan het voorkomen dat dit gebouw groter is dan de toegestane oppervlaktemaat. In die gevallen mag de oppervlakte voor hergebruik gelijk bedragen aan de oppervlak van het cultuurhistorisch waardevolle pand. Een belangrijk aandachtspunt is dat de initiatiefnemers en gebruikers duidelijk op de hoogte zijn dat uitbreiding van het bedrijf op die locatie in de toekomst onmogelijk is. De regeling zoals vertaald in het bestemmingsplan passen we daarnaast zodanig aan dat deze van toepassing is op alle bestaande bedrijfsgebouwen en niet alleen uitsluitend agrarische bedrijfsgebouwen. De volgende voorwaarden voor hergebruik naar werken gaan in ieder geval gelden: bij hergebruik moet het bebouwd oppervlak met minimaal 50 % afnemen, cultuurhistorische waardevolle panden mogen daarbij niet worden meegerekend; aangetoond is dat de te slopen opstallen gedurende minimaal 3 jaar in gebruik zijn geweest van de (agrarische) bedrijfsbestemming zijn geweest; alle overige voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen gesloopt, en de (agrarische) (bedrijfs) bestemming wijzigt in de bestemming 'Wonen' en/of de hergebruiksbestemming; het maximaal te hergebruiken oppervlak blijft gelijk aan de regeling zoals als de geldt in het geldende bestemmingsplan.
84 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
5.3.3 Verbetering toetsing en begrenzing toepassing VAB-beleid, maatwerk Er zijn locaties waar het omzetten van de agrarische functie naar de functie wonen niet mogelijk is. Dit omdat geluids- en/of geurhinder, dan wel beperkingen vanuit de functie natuur wonen op de locatie niet wenselijk of mogelijk is. In die gevallen was het gebruikelijk om te spreken van een 'knellocatie'. Hiermee ontstond in feite een recht op het bouwen van een woning elders. Dit betrof in de inventarisatie ongeveer tien plannen. Het omzetten naar de functie wonen is echter geen recht op zich vanuit het VAB-beleid. Er zijn ook andere alternatieve invullingmogelijkheden, zoals de omzetting naar allerlei vormen van werken als neven- en/of hoofdfunctie. Deze veranderingen van functie kunnen vaak wel op een locatie waar woningbouw niet mogelijk is. Het voorstel is om niet meer te spreken van 'knellocaties'. Dit betekent dat initiatiefnemer meer uitgedaagd wordt om te zoeken naar functies die wel passen. Aan maatwerk werken we alleen nog mee wanneer sprake is van een zodanig aantoonbare kwaliteitswinst dan bij andere functionele invulling op de locatie mogelijk is. Deze specifieke gevallen vallen buiten de regeling van het nieuwe VAB-beleid. In het nieuwe bestemmingsplan bieden we, net als in het geldende bestemmingsplan, hiervoor geen mogelijkheden. 5.3.4 Karakteristieke en beeldbepalende gebouwen Evenals in het huidige VAB-beleid wordt het hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing bij VAB verplicht. Begin 2011 is het onderzoek afgerond naar de aanwezigheid van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het buitengebied. Dit heeft geresulteerd in een lijst met cultuurhistorisch waardevolle panden en ensembles. Met de vertaling van de lijst in het bestemmingsplan worden de cultuurhistorisch waardevolle panden en ensembles beschermd met een sloop- of aanlegvergunning (zie Hoofdstuk 2). Onduidelijkheid over de status, met sloop als gevolg, is dan niet meer mogelijk. Voor die panden en/of ensembles geldt de extra opgenomen regelgeving ten aanzien van cultuurhistorie. 5.3.5 Landschappelijke inpassing Evenals in het huidige VAB-beleid wordt landschappelijke inpassing verplicht. Het vastleggen van een instandhoudingstermijn blijft, naast de overeenkomst, echter juridisch en handhaafbaar een hele lastige kwestie. Om die reden is gekeken of de landschappelijke inpassing op een andere wijze aantrekkelijk/gestimuleerd kan worden. Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is een inventarisatie uitgevoerd naar de voorkomende landschapstypen en (historisch) landschappelijke en ecologisch waarden in het buitengebied. Binnen het bestemmingsplan zullen deze waarden zo nodig met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden worden beschermd. In aanvulling op deze waarden wordt per landschapstype in beeld gebracht wat de kenmerkende eigenschappen en inrichtingselementen zijn. Deze inrichtingselementen kunnen als handreiking worden gebruikt bij het opstellen van een landschappelijk inpassingplan waarvoor we een toetsingskader willen opstellen (zie Deel 2 Thema's, Hoofdstuk 1).
85 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
5.4
Conclusie
Het nieuwe VAB-beleid wordt net als het oude VAB-beleid met wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Hierbij worden de benoemde aanscherpingen van het beleid voor woningbouw en versoepeling bij functieverandering naar werken verwerkt.
86 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 6 6.1
Nieuwe landgoederen
Uiteenzetting
Op 19 april 2007 stelde de raad van Doetinchem het beleidskader “Hergebruik Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing, Nieuwe Landgoederen en Landelijk Wonen” (zie deel 1, paragraaf 5.1) vast. Dit beleidskader is een gemeentelijke uitwerking van het “Streekplan 2005” en de streekplanuitwerking “Functies zoeken plaatsen zoeken functies”. Aanleiding voor dit beleid is de leegloop en leegstand van (agrarische) bedrijfsbebouwing in het buitengebied en heeft als doel de verbetering van de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit. Het beleidskader biedt met het hoofdstuk “Nieuwe landgoederen met bebouwing” (hierna: landgoederenbeleid) mogelijkheden voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de belevingswaarde van het buitengebied in ruil voor woonbebouwing. Inmiddels wordt het gemeentelijk landgoederenbeleid al bijna vier jaar toegepast. Gezien deze termijn is het wenselijk het Landgoederenbeleid tegen het licht te houden.
6.2
Afweging
De gemeente Doetinchem heeft haar landgoederenbeleid vastgelegd in het bestemmingsplan Parapluherziening Buitengebied. Bij de vaststelling van de Parapluherziening in de raadsvergadering van 11 juni 2009, is een kanttekening geplaatst bij de wijzigingsbevoegdheid voor de oprichting van een nieuw landgoed. Met de Parapluherziening is het namelijk mogelijk door cumulatie een veelvoud van het toegelaten aantal woningen te realiseren. In de raadsvergadering is besloten de wijzigingsbevoegdheid voor het oprichten van een landgoed niet toe te staan bij initiatieven die leiden tot cumulatie. Daarmee voorkomt de gemeente dat een onredelijk aantal nieuwe woningen of woongebouwen in het buitengebied gerealiseerd wordt. De gemeente Doetinchem is geen voorstander van de realisatie van een groot aantal woningen in het buitengebied. Het huidige Landgoederenbeleid heeft een vrij lage instap. Vanaf vijf hectare natuur kan een woongebouw van minimaal 1.500 m3 zonder een maximum inhoudsmaat gebouwd worden. Diverse gemeenten in Gelderland hanteren een hogere ondergrens bij de realisatie van een nieuw landgoed dan vanuit het provinciaal beleid verplicht is. In plaats van een landgoed met vijf hectare nieuwe natuur kiezen gemeenten bijvoorbeeld voor een landgoed met minimaal 10 hectare nieuwe natuur. Het hanteren van een hogere ondergrens voor de omvang van het landgoed heeft verschillende voordelen op de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied: het verhogen van de ondergrens leidt tot minder 'incidentele' natuurrealisatie; het verhogen van de ondergrens leidt per saldo tot minder verstening in het buitengebied; een landgoed van 10 hectare hoeft niet voor 100 % uit natuur of bosgronden te bestaan. Ook landbouwgrond kan onderdeel uitmaken van het landgoed, iets dat ook bij 'traditionele' landgoederen gebruikelijk is. Men moet wel voldoen aan de minimale oppervlakte van 5 ha nieuwe natuur; deze landbouwgronden kunnen bijdragen als inkomstenbron via bijvoorbeeld pacht voor de landgoedeigenaar. Hierdoor kunnen ook bestaande agrarische bedrijven in stand worden gehouden of zich verder ontwikkelen. Zodoende is sprake van het van oudsher (veelzijdig) karakter van een landgoed. 87 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Ook is het de vraag in hoeverre de realisatie van vijf hectare natuur en/of bos opweegt tegen een woongebouw van minimaal 1500 m³ met maximaal drie woningen. De gemeente vindt de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, gelet op de woningbouw en natuurrealisatie niet groot.
6.3
Aanpak
Verhogen ondergrens omvang landgoed en toegankelijkheid De gemeente wil de minimum oppervlakte van een landgoed verhogen naar 10 hectare. Hiervan moet minimaal vijf hectare ingericht worden als nieuwe natuur en in het bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' krijgen. Hiervoor is gekozen omdat op die manier landgoederen van voldoende omvang gerealiseerd worden en een goed evenwicht wordt bereikt tussen rood en groen. De gronden die niet als nieuwe natuur worden ingericht, kunnen bijvoorbeeld duurzaam/extensief/biologisch agrarisch in gebruik blijven, ingepast in het nieuwe landgoed. Eén van de redenen om daarvoor te kiezen, kan zijn dat dit beter aansluit bij de onstaansgeschiedenis van het gebied, de cultuurhistorische waarde. Het gebruik van de gronden als landbouwgrond kan ook weer inkomsten genereren voor de landgoedeigenaar. Het kenmerkt zich door een afwisseling tussen open en dichte gebieden, passend in het Achterhoekse coulissenlandschap. Van het nieuwe landgoed moet 90% van het terrein openbaar toegankelijk zijn voor wandelaars. Dit criterium geldt nu ook al en betekent dat 90% van het terrein beleefbaar moet zijn voor wandelaars. Wandelpaden van een nieuw landgoed moeten zoveel mogelijk aansluiten op bestaande wandelpadenstructuren en -routes. Er blijft dus maximaal 10% van het terrein over voor privédoeleinden, zoals het woongebouw en het privéterrein daaromheen. Hanteren van een ondergrens en bovengrens omvang landhuis Er geldt al een ondergrens voor het nieuwe woongebouw op het landgoed. Deze blijft gelden. Het is zeer gewenst een bovengrens te stellen aan de inhoud van het woongebouw. Hierbij is een trap ingebouwd. De volgende trappen gelden: Trap Omvang landgoed
Minimaal en maximaal inhoud woongebouw
1
10 tot 15 hectare, met minimaal 5 hectare nieuwe natuur (dit is de ondergrens)
1500 m³ -2250 m³
2
15 tot 20 hectare, met minimaal 10 hectare nieuwe natuur
1500 m³ - 3000 m³
3
20 hectare of meer, met minimaal 15 hectare nieuwe natuur
1500 m³ - 3750 m³
De maximale inhoud van het woongebouw is gebaseerd op een maximale inhoud van 750 m3 per woning, wat in het algemeen geldt in het buitengebied. De inhoud van drie woningen is 2250 m3. Dit is bij de eerste trap van het landgoed de maximale inhoud van het woongebouw. Bij de tweede en derde trap komt er per trap 750 m3 bij voor het woongebouw. Er blijft wel steeds sprake van één woongebouw met daarin maximaal drie woningen. Daarbij mag maximaal 300 m2 aan bijgebouwen gerealiseerd worden. Als men maar één woning realiseert in het woongebouw, dan mag die ene woning 300 m2 hebben. Realiseert men drie woningen in het woongebouw, dan is er per woning 100 m2 bijgebouwen beschikbaar. Er blijft ook gelden dat onder speciale voorwaarden het landgoed gerealiseerd mag worden 88 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
met maximaal drie vrijstaande woningen in een erfconstructie, waarbij één van de woningen de hoofdwoning is. Dit is nu ook al in de Parapluherziening Buitengebied opgenomen. De maximale inhoud van de drie woningen samen moet ook voldoen aan de hiervoor genoemde maximale inhoud van het woongebouw die één massa vormt, waarbij ook de 'trappen' gelden. Ook kan het gewenst zijn om maatschappelijke functies toe te laten. Dit kan al vanaf de eerste trap van de landgoederenregeling. Het moet duidelijk gaan om een maatschappelijke functie, anders is het niet mogelijk. Afstemming met stedenbouw en landschap Bij het vormen van een stedenbouwkundig- en/of welstandsadvies bij een plan voor een nieuw landgoed moet de stedenbouwkundige en/of landschapsdeskundige van de gemeente een belangrijke rol hebben. Ook is het van belang om de cultuurhistorisch waardevolle aspecten in de beginfase te inventariseren zodat deze een inspiratiebron kunnen vormen. Door bij het eerste verzoek tot landgoedvorming afstemming te zoeken met de afdeling waar de stedenbouwkundige en landschapsdeskundige werken en te kijken naar de gewenste beeldkwaliteit van het woongebouw, kan planvorming versneld worden uitgevoerd en wordt een integraal advies bereikt. Getracht moet worden om initiatiefnemer, (landschaps) architect en adviseur(s) van de gemeente gezamenlijk tot een gedegen plan te laten komen. De initiatiefnemer kan eventueel een specialist of specialistisch bureau inschakelen voor details ten aanzien van de beeldkwaliteit van het woongebouw in relatie tot het gebied. De locatiekeuze van het woongebouw in het landgoed en de toegevoegde waarde van het gebouw op de omgevingskwaliteit is daarbij een belangrijk criterium. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het toetsingkader zoals genoemd in deel 2, Hoofdstuk 1. Wijzigingsbevoegdheid of niet Een nieuw landgoed in het buitengebied heeft veel invloed op de omgeving. Ook is het gewenst om per plan specifiek te kijken wat gewenst is. Daarom zullen nieuwe landgoederen niet met een wijzigingsbevoegdheid in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied terugkomen. Initiatieven laten we alleen toe met een herziening van het bestemmingsplan. Zo kan de gemeente de gewenste kwaliteit per plan beter waarborgen.
6.4
Conclusie
De gemeente gaat de ondergrens voor een nieuw landgoed verhogen naar 10 hectare, waarvan minimaal 5 hectare als nieuwe natuur ingericht moet worden. Van het gehele terrein moet minimaal 90 % beleefbaar zijn voor wandelaars. Het te bouwen woongebouw krijgt een getrapt stelsel met een minimale en maximale inhoud, afhankelijk van de omvang van het landgoed. In alle gevallen is in de basis sprake van één woongebouw met maximaal drie woningen. In speciale gevallen kan hiervan afgeweken worden en zijn drie vrijstaande woningen mogelijk, die een ensemble vormen. Om tot een goed plan te komen, kan gebruik worden gemaakt van het toetsingskader zoals genoemd in deel 2, Hoofdstuk 1. Omdat een nieuw landgoed impact heeft op de omgeving en aan hoge kwaliteitseisen moet voldoen, wordt de mogelijkheid voor het ontwikkelen van een landgoed niet meer met een wijzigingsbevoegdheid in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen. Een herziening van het bestemmingsplan voorziet beter in maatwerk voor het specifieke initiatief.
89 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
90 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 7 7.1
De bestemming 'Wonen'
Uiteenzetting
Burgerbewoning van woningen in het buitengebied was vanuit het verleden bestemmingsplantechnisch nooit geregeld. Het buitengebied was primair bestemd voor agrarisch gebruik. De ontwikkeling van het buitengebied door de jaren heen laat zien dat het buitengebied ook een belangrijke woonfunctie heeft gekregen. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied zijn burgerwoningen aangegeven met de dubbelbestemming 'Wonen'. Daarbij zijn in de regels de bouw- en gebruiksvoorschriften opgenomen. Op de plankaart staat uitsluitend een 'W' aangeduid op de woning. De Wet ruimtelijke ordening (zie Deel 1 Wetgeving en beleid, paragraaf 1.1) verplicht gemeenten om woningen met de bestemming 'Wonen' aan te geven. Er kan niet meer met een dubbelbestemming worden gewerkt. Dit houdt in dat veel regels nu direct op de kaart vertaald worden. Daardoor komt het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied er heel anders uit te zien. De wijze waarop bijvoorbeeld de afmeting van het bestemmingvlak en het toekennen van een bouwvlak plaatsvindt kan op vele verschillende manieren. Om die reden is "De bestemming Wonen" een thema in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.
7.2
Afweging
De gemeente wil bij het bepalen van de bestemming Wonen: zo min mogelijk regelgeving; een zo flexibel mogelijke regeling; een regeling zonder beperkingen ten opzichte van de geldende regelgeving. Daarnaast wil de gemeente, ter bevordering van de rechtsgelijkheid en eenduidigheid zoveel mogelijk aansluiten bij geldende wet- en regelgeving. Om die reden neemt de gemeente ook waar mogelijk de bouwregels voor bijgebouwen en overkappingen uit het Planologisch beleid 2011 (zie Deel 1 Wetgeving en beleid, paragraaf 5.6) over in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met specifieke situaties zoals de woningen die onder de VAB-regeling (zie Hoofdstuk 5) tot stand (zijn ge-)komen, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in een waardevol ensemble (zie Hoofdstuk 2) en clusters van woningen die in een bepaalde erfconstructie tot elkaar staan. Voor deze situaties is een specifieke afweging en/of aanpak nodig. Ook moet rekening worden gehouden met de bestaande, legale, afwijkende situaties. De afgelopen bestemmingsplan periode zijn dez gebouwen onder het overgangsrecht gebracht, Het overgangsrecht is bedoeld als overbrugging van een tijdelijke situatie. Wanneer de gewenste ruimtelijke situatie niet binnen de planperiode tot stand komt, geldt dat het onder het bouwovergangsrecht brengen van een legaal bouwwerk in strijd is met het rechtszekerheid. Om dat de gemeente van mening is dat er geen zwaarwegend belang is om de legale bouwwerken te verwijderen, zullen de bouwwerken niet onder het overgangsrecht worden gebracht. Gelet op de rechtszekerheid zullen deze gebouwen in het nieuwe bestemmingsplan worden bestemd.
7.3
Aanpak 91 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Het bestemmingsvlak In het geldende bestemmingsplan is geen bestemmingsvlak voor woningen opgenomen. In de regels is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding een woning is toegestaan. Daarnaast is in de regels bepaald dat de woning en rondom de woning de gronden bebouwd en gebruikt mogen worden ten behoeve van de woning. Er is wel een ontheffing opgenomen om de woning, onder voorwaarden, 10 meter te mogen verplaatsen. Met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied krijgt elke woning een eigen bestemmingsvlak. Het bestemmingsvlak ligt, met een maat van 30 meter uit de gevels van de bestaande, oorspronkelijke woning, rondom de woning. Uitgangspunt voor deze maat is de geldende regeling waarbij de afstand tussen woning en bijgebouw maximaal 20 meter mag bedragen. De achterzijde van een bijgebouw kan dus op een grotere afstand dan 20 meter van de woning liggen. Het is wenselijk dat de bijgebouwen bij een woning binnen het bestemmingsvlak vallen. Daarom bepalen we de bestemmingsgrens op een afstand van 30 meter. In bijna alle gevallen is dit voldoende. Bij afwijkende gevallen regelen we dat die afwijkende gevallen mogen blijven bestaan. Daar waar het perceel deze afmetingen niet toelaat, het perceel is bijvoorbeeld smaller, houdt het bestemmingsvlak de perceelsgrenzen aan. Deze afstand zorgt dat de clustering van gebouwen op het perceel gehandhaafd blijft. In het onderstaande een voorbeeld van de vormgeving van een bestemmingsvlak bij een ruim perceel.
In het onderstaande een voorbeeld van de vormgeving van een bestemmingsvlak bij een klein perceel. Hier zijn de perceelsgrenzen de maatgevende factor.
92 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
In de regels bepalen we dat per bestemmingsvlak maximaal 1 woning is toegelaten en dat bij herbouw de woning op dezelfde locatie terug gebouwd moet worden. We willen daarmee voorkomen dat bij herbouw op een andere locatie op het perceel strijd met milieuwetgeving, bouwregels of belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijvigheid ontstaan. We nemen een mogelijkheid op om van het bestemmingsplan af te wijken zodat onder voorwaarden de herbouw van de woning op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak mogelijk wordt. Daarmee wordt de 10 meter eis vervangen door de eis dat gebouwd moet worden binnen het bestemmingsvlak. Met een wijzigingsbevoegdheid maken we het mogelijk om het gehele bestemmingsvlak te verschuiven. Bouwregels voor woningen In het geldende bestemmingsplan zijn de volgende bouwbepalingen opgenomen voor de bouw van een woning: inhoud hoofdgebouw: maximaal 750 m3; goot- en nokhoogte hoofdgebouw: bestaand + 1 meter. Voor de bestaande woningen geldt dat uitbreiding aan alle zijden mogelijk is als voldaan wordt aan bovenstaande voorwaarden. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wijzigt niets aan de maximaal toelaatbare inhoudsmaat van een woning. Deze blijft 750 m3. Uitzonderingen zijn de woningen die door middel van het VAB-beleid zijn gebouwd en daardoor zijn gebonden aan een maximale inhoudsmaat. Voor die woningen nemen we deze maximale inhoudsmaat op. Vergroting van de inhoud is bij die woningen alleen toegestaan: vergunningsvrij; of door aanvullende sloop (gelijk voor een inhoud van maximaal 750 m3). De volgende voorwaarden gaan in ieder geval gelden bij vergroting van de inhoud van een VAB 93 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
woning: er is maximaal 1 slooplocatie toegestaan; het te slopen oppervlak moet minimaal voldoende zijn om de woning uit te breiden tot 750 m2 + 100 m2 voor de bestaande woning op de slooplocatie; de uit te breiden woning mag tot maximaal 750 m3 worden uitgebreidt; aangetoond is dat de te slopen opstallen gedurende minimaal 3 jaar in gebruik zijn geweest van de (agrarische) bedrijfsbestemming zijn geweest; alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen op de slooplocatie worden gesloopt, met uitzondering van de panden met een cultuurhistorische waarde, en de (agrarische) (bedrijfs) bestemming wijzigt in de bestemming 'Wonen'; Voor de woningen die dubbel bewoond waren en met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een eigen woonbestemming krijgen mag de maximale inhoud maximaal 375 m3 bedragen of de bestaande inhoud in geval deze inhoud meer is. (zie Hoofdstuk 8). De op dit moment in het geldende bestemmingsplan Buitengebied opgenomen goot- en bouwhoogte is omslachtig en lastig hanteerbaar. Bij bouwaanvragen is altijd onderzoek in het bouwdossier nodig om de bestaande hoogte te bepalen. De meeste woningen in het buitengebied bestaan uit 1 bouwlaag met een kap. De hoogte van de eerste bouwlaag wisselt tussen de 2,5 en 4,5 meter. De bouwhoogte wisselt tussen de 5 en 10 meter. De gemeente neemt daarom in het bestemmingsplan een standaard goothoogte op van 4,5 meter en een standaard bouwhoogte van 10 meter. Voor bestaande woningen met een hogere goot- en/of bouwhoogte bepaalt de algemene bouwregel over bestaande maten dat in die gevallen de hogere goot- en/of bouwhoogte als maximum geldt. De gemeente neemt daarnaast in de regels van het bestemmingsplan een afwijking op voor het toestaan van een hogere goothoogte tot maximaal 7 meter en een hogere bouwhoogte tot maximaal 11 meter. Deze afwijking kan worden verleend voor die gevallen waar dit stedenbouwkundig wenselijk en/of landschappelijk inpasbaar is. De regeling samen met de afwijking biedt voldoende flexibiliteit in geval van nieuwbouw, verbouw en uitbreiding van bestaande woningen. Bouwregels voor bijgebouwen De regels ten aanzien van het bouwen van bijgebouwen luiden in het gelden bestemmingsplan Buitengebied als volgt: ligging bijgebouwen: op maximaal 20 m afstand van het hoofdgebouw ligging bijgebouwen: minimaal 3 meter achter de voorgevelroolijn oppervlakte: 100 m2 oppervlakte: 150 m2 (bij percelen groter dan 1 hectare en uitsluitend ten behoeve van opslag materieel en dieren) goothoogte: maximaal 3 m bouwhoogte: maximaal 6 m In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied geven we op de kaart het aanduidingsvlak 'bijgebouwen' weer. Dit aanduidingsvlak omvat het bestemmingsvlak op 1 m achter de voorgevel van een woning. Binnen dit aanduidingsvlak zijn de bijgebouwen toegelaten. De onderstaande afbeelding geeft een weergave hoe het aanduidingsvlak bijgebouwen wordt gesitueerd.
94 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Daar waar al bijgebouwen buiten het aanduidingsvlak zijn gesitueerd wordt een algemene regeling opgenomen dat die bijgebouwen mogen blijven bestaan. In de volgende gevallen gebruiken we een andere methode voor het weergeven van het aanduidingsvlak 'bijgebouwen'. In gevallen waar sprake is van clusters van (achter elkaar gelegen) woningen aan een erftoegangsweg. In die gevallen is een voorgevel vaak lastig te bepalen en zullen daardoor in vele gevallen de situeringsmogelijkheden voor bijgebouwen raar op elkaar aansluiten. In die gevallen willen we maatwerk toepassen met de specifieke aanduiding voor bijgebouwen. Daarmee wordt de discussie over wat nu de voorgevel is, en dus waar de bijgebouwen gesitueerd mogen, voorkomen.
95 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
In gevallen waar sprake is van een cultuurhistorisch waardevol ensemble is (naast behoud) de beleving van de karakteristieke objecten van belang. In die gevallen willen we maatwerk toepassen met de specifieke aanduiding voor bijgebouwen (zie Hoofdstuk 2). Daarbij komt dat in deze gevallen een specifieke mogelijkheid wordt opgenomen om, ondervoorwaarden, ook buiten het aanduidingsvlak 'bijgebouwen', bijgebouwen te mogen realiseren.
96 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
De oppervlakte- en hoogtematen voor bijgebouwen worden één op één overgenomen in de regels van het nieuwe bestemmingsplan. oppervlakte: 100 m2 en resp. 150 m2 goothoogte: maximaal 3 m of aansluiten op de verdiepingsvloer bouwhoogte: maximaal 6 m Met dien verstande dat het Planologisch Beleid 2011 daarbij wordt doorvoerd (zie Deel 1 Wetgeving en beleid, paragraaf 5.6) en we, van de ontheffing voor percelen groter dan 1 hectare om 150 m2 aan bijgebouwen ten behoeve van opslag/stalling te realiseren, een directe mogelijkheid maken. De afwijking om 150 m2 te mogen bouwen is lastig handhaafbaar en maakt voor de ruimtelijke uitstraling geen verschil. Daarnaast nemen we ook de mogelijkheid op voor een hogere goothoogte aan één zijde van een bijgebouw in het geval een kapschuur wordt gerealiseerd. Daarmee wordt ook de realisatie van een kapschuur mogelijk in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Waar bij woningen reeds een grotere oppervlaktemaat aan bijgebouwen aanwezig is en deze buiten de bestemming 'Wonen' ligt, over het algemeen is dit het geval bij de voormalige agrarische bedrijven, regelen we in de regels dat deze bestaande oppervlak en bijbehorende situering mag blijven bestaan. Met een ontheffing in de regels zullen we tot een saneringsregeling komen. De bestaande bouwwerken buiten het bestemmingsvlak vallen door deze regeling niet (meer) onder het overgangsrecht. Uitzondering hierop is de oppervlaktemaat voor bijgebouwen bij woningen die dubbel bewoond waren en met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een eigen woonbestemming krijgen (zie Hoofdstuk 8) en VAB-woningen (zie Hoofdstuk 5). Na vaststelling van deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied wordt gestart met het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied. De bestemmingsvlakken voor de verschillende woningen leggen we met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage. 97 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
7.4
Conclusie
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zullen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van woningen zoveel mogelijk aansluiten op de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarnaast zullen deze op de kaart van het bestemmingsplan worden verbeeld. Dit bevorderd de leesbaarheid en duidelijkheid van het bestemmingsplan. Dat houdt in dat: elke burgerwoning de bestemming Wonen zal krijgen. De gronden met de bestemming 'Wonen' mogen bebouwd en gebruikt worden ten behoeve van de functie wonen. Het bestemmingsvlak ligt 30 meter rondom de woning. Daar waar het perceel kleiner is worden de perceelsgrenzen aangehouden. Per bestemmingsvlak mag maximaal één woning worden gerealiseerd. de maximale inhoud van een woning gelijk blijft aan die uit het geldende bestemmingsplan, namelijk 750 m3 . Uitzonderingen zijn de bestaande VAB-woningen en de nu nog dubbel bewoonde woningen. Daar geldt de bestaande inhoud. Voor die woningen worden wel mogelijkheden voor uitbreiding geboden (zie deel 2, Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 8). de geldende regeling ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van een woning wijzigt van bestaand + 1 m, in een maximale goot-/bouwhoogte van 4,5/10 m. Daar waar bestaand hoger is gelden de bestaande maten. op de kaart is af te lezen waar bijgebouwen zijn toegelaten. In het geldende bestemmingsplan stond dit nog in de regels. De situering is voor alle woningen gelijk uitgezonderd cultuurhistorisch waardevolle ensembles en daar waar woningen in een bepaalde erfconstructie tot elkaar staan. de maatvoering ten aanzien van bijgebouwen blijft gelijk aan het geldende bestemminsplan. Met dien verstande dat de realisatie van een kapschuur (waarbij de goothoogte aan één zijde hoger is dan 3 m) mogelijk wordt. De afwijkingsmogelijkheid voor het realiseren van 150 m2 aan bijgebouwen bij percelen groter dan 1 hectare wijzigen we in een directe mogelijkheid. situaties die afwijken van de toegestane mogelijkheden worden met een algemene regeling bestemd en vallen daarmee niet (meer) onder het overgangsrecht.
98 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 8 8.1
Dubbele bewoning en woningsplitsing
Uiteenzetting
In het geldende bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt in dubbele bewoning en woningsplitsing. Bij dubbele bewoning is sprake van twee gezinnen die wonen in één woning. Uiterlijk blijft er sprake van één woning en dus één voordeur. Ook is er voldoende onderlinge samenhang en verwevenheid tussen de vertrekken binnen de woning. Bij woningsplitsing is sprake van een tweede woning die zelfstandig en permanent kan worden bewoond door een afzonderlijk huishouden. Het gaat in dit geval om woningen met eigen voordeuren en geen onderlinge verwevenheid tussen de vertrekken binnen de woning. In het geldende bestemmingsplan is zowel dubbele bewoning als woningsplitsing toegestaan. Daarbij geldt dat aan woningsplitsing uitsluitend medewerking kan worden verleend met behulp van een wijzigingsbevoegdheid en als voldaan wordt aan de daarbij behorende voorwaarden. Dubbele bewoning is in alle gevallen toegelaten binnen de inhoud van de woning zolang de gezinnen functioneren als één huishouden. Met name over dubbele bewoning bestaat veel onduidelijkheid. Dubbele bewoning heeft namelijk in vele gevallen al geleidt tot het ontstaan van een zelfstandige woning. De dubbel bewoonde woning is vaak als zelfstandige woning verkocht en de tussendeur die de woningen met elkaar verbond is in die gevallen vaak helemaal uit het zicht verdwenen. De gezinnen functioneren al jaren niet meer als één huishouden. Het probleem, het illegaal in gebruik nemen van één woning voor twee zelfstandige huishoudens, wordt vaak pas bij de eigenaren bekend op het moment dat een aanvraag om een bouwvergunning wordt ingediend. Deze moet door de gemeente worden geweigerd omdat niet voldaan wordt aan de regels in het bestemmingsplan. De laatste jaren zijn al verschillende verzoeken ingediend om een (dubbel bewoonde) woning te mogen splitsen. Met splitsing krijgt de woning een zelfstandige woonbestemming en dus ook de eigen bouwmogelijkheden. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is daarvoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt wanneer wordt voldaan aan onder andere de volgende voorwaarden: er moet sprake zijn van cultuurhistorische waardevolle bebouwing en de woningsplitsing moet bijdragen aan de instandhouding van deze bebouwing; de extra woning moet passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma; alle overige voormalige (niet cultuurhisorische waardevolle) bedrijfsgebouwen op het perceel worden gesloopt; de extra woning mag geen beperkingen vanuit milieu (geluidsbelasting of geurhinder) ondervinden of voor omliggende functies opleveren. Deze wijzigingsbevoegdheid is, gelezen de voorwaarden, uitsluitend opgenomen ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing. Bij de verzoeken om woningsplitsing was in de meeste gevallen geen sprake van een cultuurhistorisch waardevol pand. Daarbij komt dat het laatste jaar de extra woning niet past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. De verzoeken zijn dan ook veelal afgewezen. Dit heeft als gevolg dat de illegale situaties blijven bestaan. Tot nu toe heeft de gemeente Doetinchem niet opgetreden in deze strijdige situaties. Deze situaties zijn lastig te handhaven omdat aan de uiterlijke verschijningsvorm weinig wijzigingen 99 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
worden doorgevoerd. Alleen wanneer een verzoek om handhaving binnenkomt treedt de gemeente handhavend op. De gemeente Doetinchem kent ongeveer 55 situaties waarin de dubbel bewoonde woning illegaal is gesplitst in twee zelfstandige woningen. Het is wenselijk om in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een meer duidelijke regeling te creëren ten aanzien van dubbele bewoning en woningsplitsing. Om die reden is "dubbele bewoning en woningsplitsing" een thema in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.
8.2
Afweging
De gemeente moet handhavend optreden wanneer strijd met het bestemmingsplan bij de gemeente bekend is. Voorafgaand aan het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden daarom ook eerst alle strijdige situaties in beeld gebracht. Tegen deze strijdige situaties zal handhavend opgetreden worden. In bepaalde gevallen kan de gemeente van handhaving afzien. Dat is wanneer: er zicht is op legalisatie (op basis van een ruimtelijke besluit); handhaving in een specifiek geval onevenredig nadelig zou zijn in verhouding tot de met de handhaving te dienen belangen. Handhaving van de illegaal gesplitste woningen is een lastige kwestie. Dit leidt in alle gevallen namelijk tot gedwongen huisuitzettingen. De oorsprong van dubbele bewoning komt vanuit de vraag om inwoning in woningen in het buitengebied. Dit is vaak door familieleden ten behoeve van mantelzorg en/of bedrijfsovername door kinderen waarbij de ouders bij het het bedrijf betrokken blijven. Doordat bij dubbele bewoning enkele voorzieningen worden gedeeld en niet het gehele woongebouw is gescheiden blijft sprake van één huishouden en één woning. De gemeente is van mening dat inwoning ten behoeve van de zorg voor familieleden belangrijk is, zeker in de huidige maatschappij. De mogelijkheid voor inwoning moet uit het oogpunt van zorg voor je naasten dan ook blijven bestaan. Het moet hierbij dan wel gaan om het functioneren als één gezamenlijk huishouden. In alle andere gevallen is sprake van het creëren van een nieuwe zelfstandige woning, ook al is deze in een open verbinding met de naast gelegen woning. Gelet op het volkshuisvestigingsbeleid van de gemeente Doetinchem is deze nieuwe zelfstandige woning niet wenselijk. De gemeente vindt het behoudt en het herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing erg belangrijk (zie deel 2, Hoofdstuk 2). Het al dan niet toestaan van woningsplitsing betreft daarmee een afweging tussen enerzijds behoud en herstel van cultuurhistorie en anderzijds de huidige woningmarktcrisis. Woningsplitsing betekend namelijk extra woningen op de woningmarkt. Het is wenselijk om enerzijds het gemeentelijk woningbouwprogramma niet leidend te laten zijn bij de beslissing of al dan niet medewerking kan worden verleend aan woningsplitsing maar anderzijds ook niet te pas en te onpas woningsplitsing toe te passen.
100 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
8.3
Aanpak
Dubbele bewoning Met de vaststelling van het Planologisch Beleid 2011 (zie Deel 1 Wetgeving en beleid, paragraaf 5.6) is ook het beleid omtrent de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van mantelzorg vastgesteld. De regeling omtrent mantelzorg voorziet in de mogelijkheid voor inwoning maar ook in de mogelijkheid voor de realisatie van een afhankelijke woonruimte. De beleidsregeling ten aanzien van mantelzorg wordt één op één overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. De mogelijkheid voor dubbele bewoning verdwijnt in zijn geheel uit het bestemmingsplan. Dubbele bewoning (2 huishoudens in één woning), anders dan mantelzorg, is in het nieuwe bestemmingsplan niet meer toegestaan. Voor de nu dubbel bewoonde woningen waarbij illegaal een zelfstandige woning is ontstaan wil de gemeente een specifieke regeling treffen die aanhaakt op de toegestane bouwmogelijkheden. De gemeente is van mening dat het legaliseren van de bewoning, welke in strijd is met het geldende bestemmingsplan, niet extra beloond moet worden. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat door legalisering extra verstening in het landschap ontstaat. Een nu dubbel bewoonde woning in het buitengebied mag in totaal een inhoud hebben van maximaal 750 m3 en een oppervlakte aan bijgebouwen hebben van maximaal 100 m2 (of 150 m2 in geval het perceel groter is dan 1 hectare). Een dubbel bewoonde woning krijgt met het nieuwe bestemmingsplan een zelfstandige woonbestemming. Dit houdt in dat bij dubbel bewoonde woningen waar voorheen de dubbelbestemming "W" was aangegeven er nu twee bestemmingsvlakken met de bestemming "Wonen" worden opgenomen (zie Hoofdstuk 7). Omdat een toename van verstening in het buitengebied niet wenselijk is wordt in het nieuwe bestemmingsplan een specifieke bouwaanduiding opgenomen waarmee deze woningen worden aangeduid. Deze specifieke bouwaanduiding is gekoppeld aan een bouwregel die bepaald dat de maximale inhoud van de twee woningen samen niet meer mag bedragen dan 750 m3. In geval de inhoud van de woningen samen kleiner is dan 750 m3 mag per woning het evenredige deel van de resterende inhoud worden gerealiseerd. Ingeval de woningen tezamen een grotere inhoud omvatten dan 750 m3 , geldt deze bestaande inhoud als maximum. Deze regeling sluit aan op de bestaande bouwmogelijkheden. Omdat juist de (on)mogelijkheid tot het bouwen van bijgebouwen bij een dubbel bewoonde woning in het verleden hoofdzakelijk heeft geleid tot problemen, staat de gemeente per woning oppervlakte aan bijgebouwen toe van maximaal 50 m2. In die gevallen waar bij een woning meer dan 50 m2 aan bijgebouwen aanwezig is geldt die bestaande grotere oppervlak. In die gevallen waar bij een woning minder dan 50 m2 aan bijgebouwen of zelfs geen bijgebouwen aanwezig zijn mag bij deze woning een nieuw(e) bijgebouw(en) worden gerealiseerd of uitgebreid tot maximaal 50 m2 (mits het perceel voor niet meer dan 50 % wordt bebouwd). Op deze wijze krijgt elke woning zijn eigen bouwmogelijkheden voor bijgebouwen en wordt de situatie opgelost waarin de ene dubbel bewoonde woning alle bijgebouwmogelijkheden heeft opgeslokt en de ander dubbel bewoonde woning geen bijgebouwen (anders dan vergunningvrij) meer gerealiseerd kunnen worden. De dubbele woningen die in aanmerking komen voor deze specifieke regeling moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: er is sprake van een legaal woongebouw; de woning moet op de datum van vaststelling van het ontwerp van deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied onder het mom van dubbele bewoning in gebruik zijn genomen als zelfstandige woning; 101 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
er moet bouwkundig en kadastraal sprake zijn van twee zelfstandige woningen; de woning moet voldoen aan het bouwbesluit voor reguliere woningen. De bewoners van de woningen waar de dubbele bewoning zich nu voordoet en die kunnen aantonen dat zij voldoen aan aan de bovengenoemde voorwaarden moeten dit voor de vaststelling van van het ontwerpbestemmingsplan aan de gemeente kenbaar maken. Op basis van de gegevens die worden aangeleverd zal de gemeente bepalen of deze woningen daadwerkelijk in aanmerking komen voor een zelfstandige woonbestemming. Door deze regeling wordt een verdere verstening van het buitengebied beperkt en krijgt elke woning alleen de nodige bouw-/uitbreidingsmogelijkheden voor zover deze nog niet zijn gebruikt. Door betere interne gemeentelijk afstemming bij huisnummeraanvragen en WOZ-taxaties kan de gemeente na vaststelling van deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied ook actief overgaan tot handhaving bij nieuw ontstane dubbele bewoning en/of illegale woningsplitsing. Woningsplitsing Omdat de gemeente het behoudt en het herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing erg belangrijk vindt, blijft de mogelijkheid voor woningsplitising bij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied behouden. Wel is het belangrijk dat de woning zich leent voor woningsplitsing en dat woningsplitsing geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het pand. Daarom passen we de regeling in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied aan, naar een meer effectieve regeling. Woningsplitsing geldt in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voor: bestaande beschermde monumenten die zijn aangewezen op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening en de Monumentenwet, en/of; cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoals omschreven in Hoofdstuk 2; die een inhoud hebben van 1.000 m3 of meer. Dat de woningsplitsing moet passen binnen het woningbouwprogramma blijft daarbij wel een voorwaarde. Deze voorwaarde is een eis zoals gesteld in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie Deel 1 Wetgeving en beleid, paragraaf 3.5). In de regels regelen we dat na splitsing de bestaande inhoud van de woningen de maximale inhoudsmaat is. Uitbreidingen van de woninginhoud is dus niet toegestaan. Wel krijgt elke woning de mogelijkheid om 100 m2 aan bijgebouwen bij de woning te realiseren.
8.4
Conclusie
Dubbele bewoning Dubbele bewoning wordt met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied uitgesloten. Mantelzorg biedt voldoende mogelijkheden. De bestaande dubbel bewoonde woningen krijgen een eigen woonbestemming met een aanduiding waaraan een specifieke bouwregeling is gekoppeld. Met deze specifieke bouwregeling wordt extra verstening van het buitengebied voorkomen. Maar krijgt elke woning wel zijn eigen evenredige deel. Door het erkennen van de dubbel bewoonde woning als zelfstandige woning is geen sprake van extra toevoeging van woningen aan de totale woningvoorraad. Wel zorgt deze regeling er voor dat er een beter zicht komt op de totale woningvoorraad. De dubbele woningen die in aanmerking komen voor deze specifieke regeling moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: er is sprake van een legaal woongebouw; 102 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
de woning moet op de datum van vaststelling van het ontwerp van deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied onder het mom van dubbele bewoning illegaal in gebruik zijn genomen als zelfstandige woning; er moet bouwkundig en kadastraal sprake zijn van twee zelfstandige woningen; de woning moet voldoen aan het bouwbesluit voor reguliere woningen. De bewoners van deze woningen, die kunnen aantonen dat zij voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden, moeten dit voor de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied aan de gemeente kenbaar maken.
Woningsplitsing De gemeente Doetinchem neemt de bestaande mogelijkheden voor woningsplitsing in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied over. Daar voegt zij een extra regeling aan toe dat alleen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten met een inhoud groter dan 1.000 m3 in aanmerking komen voor woningsplitsing.
103 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
104 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 9 9.1
Afstoten bedrijfswoning
Uiteenzetting
Een bedrijfswoning is een woning, waar huisvesting gelet op de bestemming van het gebouw/terrein noodzakelijk is voor een persoon, gezin of andere groep personen. Een bedrijfswoning bij een bedrijf verhoogt de toezicht en veiligheid rondom het bedrijf maar kan ook noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Bedrijven hebben in de meeste gevallen maar één bedrijfswoning. In enkele gevallen is er sprake van twee of meerdere bedrijfswoningen. Om verschillende redenen kan het zijn dat een bedrijf de (of meerdere) bedrijfswoning(en) wil afstoten. In veel gevallen wordt de woning dan doorverkocht of onderverhuurd aan derden. Het bedrijf blijft daarbij bestaan. De bedrijfswoning heeft dan geen betrokkenheid meer met het bedrijf, het is feitelijk geen bedrijfswoning meer. Op dat moment is sprake van strijd met het bestemmingsplan. Het komt voor dat al jarenlang sprake is van deze strijdige situatie. Tot nu toe heeft de gemeente Doetinchem niet opgetreden in deze strijdige situaties. Deze situaties zijn lastig te handhaven omdat aan de uiterlijke verschijningsvorm vaak geen wijzigingen worden doorgevoerd. Alleen wanneer een verzoek om handhaving binnenkomt treedt de gemeente handhavend op. Met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied moet de gemeente passende bestemmingen opnemen en voorafgaande aan de start van de bestemmingsplanprocedure de bij de gemeente bekende illegale situaties handhaven of waar mogelijk legaliseren. Om die reden is "Afstoten bedrijfswoningen" thema in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.
9.2
Afweging
De gemeente moet handhavend optreden wanneer strijd met het bestemmingsplan bij de gemeente bekend is. Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan moeten daarom ook eerst alle strijdige situaties in beeld worden gebracht waarna daartegen handhavend opgetreden zal worden. In bepaalde gevallen kan de gemeente van handhaving afzien. Dat is wanneer: er zicht is op legalisatie (op basis van een ruimtelijke besluit); handhaving in een specifiek geval onevenredig nadelig zou zijn in verhouding tot de met de handhaving te dienen belangen. Handhaving van de illegaal bewoonde bedrijfswoningen is een lastige kwestie. Enerzijds leidt handhaving van illegaal bewoonde woningen namelijk tot gedwongen huisuitzettingen. Anderzijds leidt het niet handhaven tot belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. Bij milieuvergunningverlening moet namelijk getoetst worden aan het feitelijk gebruik, burgerwoning, en geldt er een zwaarder beschermingsregime tegen milieuhinder dan bij een bedrijfswoning. Ook kan het legaliseren van het gebruik van een bedrijfswoning tot burgerwoning in de toekomst leiden tot het verzoek om een nieuwe (tweede) bedrijfswoning, wanneer blijkt dat een (tweede) bedrijfswoning noodzakelijk is. Dit leidt tot verstening en verdichting van het landschap. Daarnaast kan de afstoting van een bedrijfswoning er toe leiden dat de nieuwe bewoners hinder ondervinden van de omliggende bedrijven en hierover gaan klagen. In alle gevallen is sprake van een in de praktijk ongewenste situatie. Het op handen zijnde wetsvoorstel Plattelandswoningen biedt een uitkomst. Met dit 105 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
wetsvoorstel wordt het planologisch regime bepalend voor de mate van bescherming tegen nadelige milieueffecten en dus niet langer het feitelijk gebruik. Deze regeling zal alleen betrekking krijgen op die situaties waar legalisatie nog niet heeft plaatsgevonden of niet mogelijk was. Dus de bestemming moet op dit moment 'Agrarisch' zijn. In deze nota met Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wil de gemeente dan ook graag vooruit lopen op dit nieuwe wetsvoorstel. Dit ondanks de wetenschap dat wanneer het wetsvoorstel niet tijdig (voor het van start gaan van de bestemmingsplan procedure) wordt aangenomen of van een eventuele aanpassing wordt voorzien. In die gevallen zal lopende de procedure de noodzakelijke wijzigingen worden doorgevoerd in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
9.3
Aanpak
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied krijgen alle bedrijfswoningen de aanduiding "bedrijfswoning" (bw). Door alle bedrijfswoningen specifiek aan te duiden wordt aangesloten bij de Wet ruimtelijke ordening om een zo helder en leesbaar mogelijk bestemmingsplan te maken. Op basis van het wetsvoorstel Plattelandswoningen zullen we, in de gevallen waar sprake is van strijdige bewoning met het bestemmingsplan, de aanduiding "voormalige Bedrijfswoning" (vbw) opnemen. Specifiek in de regels zullen we bepalen dat ter plaatse van de "voormalige bedrijfswoning" de woning ook bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het bedrijf heeft en dat de realisatie van een extra woning niet is toegestaan. De woning blijft daarbij wel binnen de (agrarische) bedrijfsbestemming en het bijbehorende (agrarische) bouwvlak gehandhaaft. Door middel van deze aanduiding zal de voormalige bedrijfswoning (na inwerkingtreding van het wetsvoorstel) geen bescherming meer krijgen tegen eventuele nadelige milieueffecten van het voormalig bijbehorend bedrijf. Met betrekking tot omliggende bedrijven geldt wel de normale normering zoals die nu ook al voor bedrijfswoningen geldt. Voorwaarden die worden gesteld aan deze aanpak zijn: het wetsvoorstel Plattelandswoningen moet zijn vastgesteld voor de vaststelling van het nieuwe ontwerpbestemmingsplan Buitengebied; de aanpak wordt afgestemd op nog eventuele wijzigingen die worden doorgevoerd in het definitieve wetsvoorstel Plattelandswoningen; er moet sprake zijn van een legale bedrijfswoning; de geldende bestemming is agrarisch met een bouwvlak; de realisatie van een nieuwe/extra woning bij het voormalig bijbehorend agrarisch bedrijf wordt uitgesloten. De bewoners van deze woningen samen met de eigenaar van het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde, kunnen dit tijdens de ter inzage legging van het ontwerp van deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied via een reactieformulier aan de gemeente kenbaar maken. In bepaalde gevallen kan het zijn dat de eigenaar wenst om de bestemming van de voormalige agrarische bedrijfswoning helemaal om te zetten in de bestemming Wonen (met het daarbij behorende beschermingsregime). In die gevallen moet de eigenaar onder andere aantonen dat door de wijziging van de bestemming geen hindersituaties ontstaan voor het voormalig bijbehorende bedrijf en de omliggende bedrijvigheid. Ook moet de eigenaar aantonen dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Door hen moet dan ook een bedrijfszoneringsonderzoek en een bodemonderzoek worden aangeleverd. 106 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Voorwaarden die worden gesteld aan deze aanpak: de wijziging mag geen hinder opleveren voor de omgeving; de haalbaarheid van de bestemmingswijziging moet worden aangetoond; de realisatie van een nieuwe/extra woning bij het voormalig bijbehorend agrarisch bedrijf wordt uitgesloten. Ook in dit geval kunnen de bewoners van deze woningen samen met de eigenaar van het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde, dit tijdens de ter inzage legging van het ontwerp van deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied via een reactieformulier aan de gemeente kenbaar maken. Daarop zullen wij in die gevallen verzoeken om binnen een bepaald termijn een bodemonderzoek, een bedrijfszoneringsonderzoek en een planschaderisicoanalyse aan te leveren. Wanneer uit de aangeleverde onderzoeken blijkt dat er geen beperkingen zijn, zullen we de omvorming van de bedrijfswoning tot burgerwoning meenemen in het nieuwe bestemmingsplan. In enkele gevallen kan de omvorming er toe leiden dat de gehele bedrijfsbestemming van het perceel wordt verwijderd en dat uitsluitend een woonbestemming overblijft (zie deel 2, Hoofdstuk 3). Als uit de geleverde onderzoeken blijkt dat er beperkingen zijn, zullen we de omvorming van de bedrijfswoning tot burgerwoning niet meenemen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Dan wordt in die gevallen ook uitsluitend de aanduiding "voormalige bedrijfswoning" toegekend. Het kan zijn dat gedurende de planperiode van het nieuwe bestemmingsplan zich ontwikkelingen voordoen, waardoor alsnog de afstoting van de bedrijfswoning als burgerwoning wenselijk is. Voor die gevallen wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan. Van deze bevoegdheid kan alleen onder voorwaarden gebruik worden gemaakt waaronder: er mogen geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de omliggende bedrijvigheid; toekomstige nieuwe bedrijfswoningen op het perceel worden uitgesloten; de omzetting mag niet leiden tot negatief effect op de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing ter plaatse; de wijziging heeft betrekking op de toekenning van de aanduiding "voormalige bedrijfswoning" of betrekking heeft op wijziging in de bestemming "Wonen". Wanneer onverhoopt het wetsvoorstel Plattelandswoningen een dusdanige wending heeft dat deze geen oplossing meer biedt voor de situaties waar op dit moment nog sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Zal de voorgestelde aanpak kunnen veranderen. Het uitvoeren van acties met betrekking tot handhaving van die situaties behoort dan tot de mogelijkheden.
9.4
Conclusie
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden bestaande bedrijfswoningen met de aanduiding "bedrijfswoning" weergegeven. Bedrijfswoningen waarbij afstoting wenselijk is krijgen, op verzoek, de aanduiding "voormalige bedrijfswoning'. De woningen met die aanduiding mogen bewoond worden door iemand die geen functionele binding met het bedrijf heeft. Bedrijfswoningen waarbij afstoting (milieutechnisch) mogelijk blijkt, krijgen, op verzoek, de bestemming 'Wonen'. 107 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
In beide gevallen wordt het realiseren van een nieuwe/extra bedrijfswoning bij het bedrijf uitgesloten. Voor de flexibiliteit wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor alle bouwblokken waarbinnen de aanduiding "bedrijfswoning" is opgenomen. Alleen onder voorwaarden kan de huidige bedrijfswoning met bijbehorende opstallen worden omgezet naar de bestemming 'Wonen' of kan de aanduiding "voormalige bedrijfswoning" worden toegekend. In dat geval zal ook voor het voormalig bijbehorende bedrijf nieuwe/extra bedrijfswoningen worden uitgesloten. Door deze voorgestelde aanpak wordt het feitelijke aantal woningen in het buitengebied niet vergroot. Maar worden hindersituaties voorkomen.
108 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 10 Onrechtmatige bewoning recreatiewoningen 10.1 Uiteenzetting Onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven komt in Nederland veelvuldig voor. Al sinds de jaren '80 wordt dit als probleem onderkent en worden er pogingen ondernomen om het aantal bewoningssituaties terug te dringen. De rijksoverheid, als ook meeste provincies, hebben zich sterk gemaakt tegen de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. Gemeenten is opgedragen om na 1 oktober 2003 handhavend op te treden. Waar het Rijk in eerste instantie de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen in alle gevallen wilde tegengaan is in november 2003 een verruiming geboden aan gemeenten. Gemeenten moeten, door middel van handhaving van het bestemmingsplanverbod om te wonen in een recreatiewoning, de onrechtmatige bewoning tegengaan. Onder bepaalde voorwaarden mag een gemeente echter overgaan tot legalisatie (bestemming 'Recreatie' omzetten in 'Wonen') of tijdelijk gedogen van de onrechtmatige bewoning door middel van het verstrekken van een persoonsgebonden beschikking. De minister van VROM heeft op 3 juli 2008 alle gemeenten een brief gestuurd waarin gemeenten verzocht worden om voor 1 januari 2010 duidelijkheid te geven aan betrokken bewoners van recreatiewoningen welke van de bovenstaande beleidskeuze wordt gemaakt. De achtergrond van de brief is om mensen die langdurig onrechtmatig in een recreatiewoning hebben gewoond, welke bewoning door de gemeente werd gedoogd (niet werd gewraakt), te vrijwaren van handhavingacties van de gemeente. In deze brief geeft zij aan een wettelijke regeling voor te bereiden waarin gemeenten verplicht worden de persoonsgebonden beschikking te verlenen aan de mensen die voor 1-10-2003 het recreatieverblijf permanent bewoonden en dit aantoonbaar sindsdien ook hebben gedaan. Op 27 januari 2012 heeft de eerste kamer besloten het wetsvoorstel wordt ingetrokken. Besloten is dat de gemeente zelf moet voorzien in een beleidsregels die ontrechtmatige bewoning van recreatiewoningen moet voorkomen.
10.2 Afweging Wat is onrechtmatige bewoning? Onrechtmatige bewoning is het in strijd met het bestemmingsplan, permanent bewonen van niet voor bewoning bestemde gebouwen. Hieronder vallen o.a. vakantiehuisjes, stacaravans en chalets. Doorslaggevend bij de vraag of een recreatieobject permanent bewoond is door een persoon, is het gegeven of de persoon elders over een hoofdwoonverblijf beschikt. Een hoofdwoonverblijf is 'het adres dat iemand kiest als het centrum van zijn sociale en maatschappelijke activiteiten'. Ofwel het adres waar iemand een duurzaam huishouden voert, waaronder de ontvangst van bezoek en post. Hoofdwoonverblijven zijn alleen toegestaan op adressen die voor bewoning bestemd zijn in het bestemmingsplan. Als een adres een recreatieve bestemming heeft en geen woonbestemming, maar dit wel als een hoofdwoonverblijf dient, wordt dit adres onrechtmatig bewoond. Er kan voor bepaalde of onbepaalde tijd sprake zijn van permanente bewoning, bijvoorbeeld wanneer iemand tijdelijk een recreatiewoning als enige woonruimte heeft. Recreatief bewonen is toegestaan als het uitsluitend recreatief gebruik betreft, al dan niet het gehele jaar door, waarbij men elders over een hoofdwoonverblijf beschikt en van daaruit zijn sociale en maatschappelijke leven leidt. 109 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Ofwel: we spreken van onrechtmatige bewoning wanneer het gaat om permanente bewoning van een pand met de bestemming recreatiewoning in de vorm van een hoofdwoonverblijf. Wat is het probleem? Onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen is een probleem omdat: permanente bewoning van recreatieverblijven op recreatieterreinen of elders in het buitengebied ingaat tegen ruimtelijk beleid, dat gericht is op de bundeling van wonen, werken en (recreatie)voorzieningen en op de beperking van de mobiliteit; het leidt tot een vraag naar (grotere) recreatiewoningen, met bijvoorbeeld bijgebouwen en ander soortige bouwwerken; het een aantasting van het karakter van het buitengebied kan betekenen met name in het geval van concentratie van permanent bewoonde verblijven; de omgeving dient te worden aangepast aan het permanente gebruik, denk onder andere aan de ontsluiting, afkoppeling van hemelwater, afvoer van huishoudafval, straatverlichting, gladheidbestrijding etc.; de bewoners gebruik maken van lokale voorzieningen. Voor sommige voorzieningen, bijv. winkels, is dit een voordeel, maar voor andere een nadeel. Denk daarbij bijvoorbeeld aan gesubsidieerde voorzieningen als de thuiszorg of aan sociale uitkeringen; de bewoners hebben een financieel voordeel wanneer een tijdelijke situatie uitgroeit tot een definitieve situatie, doordat het verblijf niet is bestemd tot woning. De aanschafprijs is laag ten opzichte van een reguliere woning; een recreatieterrein en de recreatieverblijven doorgaans niet de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit hebben die wel als eis wordt gesteld bij een nieuwe woonwijk. Maar ook binnen het beleidsveld van recreatie en toerisme is er sprake van een probleem met permanente bewoning omdat permanente bewoning leidt tot ontrekking aan de voor de recreatiedoeleinden bestemde voorraad, zodat: er minder mogelijkheden zijn voor toeristen en/of; er elders meer behoefte ontstaat aan recreatieterreinen; het missen van inkomsten uit toerisme, permanente bewoners blijken in de praktijk minder te besteden in de gemeente dan toeristen. Er is sprake van een scheefgegroeide situatie met een relatief zware handhavingslast. Daarbij komt dat het onrechtmatig bewonen dikwijls actief dan wel passief wordt gedoogd waardoor thans een situatie is ontstaan waarin het inzetten van een actief handhavingsbeleid tot moeizame en ingrijpende trajecten leidt.
10.3 Aanpak Er kan op drie manieren om worden gegaan met de onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven om te gaan, namelijk: Legaliseren, ofwel herbestemmen tot wonen; Uitgestelde handhaving in de vorm van een Persoonsgebonden beschikking; Directe handhaving. Legalisatie Het Rijks en provinciaal beleid is gericht op handhaving. Er is echter beleidsruimte gegeven om onder voorwaarden over te gaan tot legalisatie. Legalisatie is mogelijk indien: er sprake is van onrechtmatige bewoning op 31 oktober 2003; de recreatieverblijven niet in kwetsbare gebieden liggen; het verblijf voldoet aan het bouwbesluit voor woningbouw; de bestemming 'Wonen' niet in strijd is met toepasselijke milieuwetgeving (bijvoorbeeld 110 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
geluidshinder van een snelweg) Voor complexen van recreatiewoningen komt daar nog eens bij dat: deze voor het grootste gedeelte, meer dan 50 % onrechtmatig bewoond moeten zijn, en dat er geen sprake mag zijn van bedrijfsmatige exploitatie. Voor wat betreft de woningen die op de Wrange zijn verkocht is het mogelijk dat ze aan de voorwaarden voldoen. Datzelfde geldt voor individuele recreatieverblijven. In dat geval zou legalisatie mogelijk kunnen zijn. De argumenten om eventueel tot legalisatie over te gaan zijn de volgende: het draagvlak voor voorzieningen neemt toe; faillissement van een recreatieondernemer kan worden voorkomen; het kan een oplossing zijn voor de opvang van woningzoekenden; sociale controle op recreatieve parken. Bovenstaande argumenten zijn echter in de Doetinchemse situatie onvoldoende valide. De bijdrage die de 'nieuwe' woningen kunnen leveren is door hun aantal nihil ten opzichte van de bestaande woningvoorraad. Tevens zijn er, en komen er de komende jaren, voldoende woningen op de markt. Een oplossing voor de opvang van woningzoekenden zal, indien nodig, binnen de reguliere Doetinchemse woningmarkt gezocht moeten worden. Sociale controle en de afweer van een faillissement is ook op een andere wijze mogelijk dan d.m.v het legaliseren van onrechtmatige bewoning. Conclusie is dat legalisatie, en dus herbestemming, in Doetinchem in geen enkel geval een optie is. Persoonsgebonden gedoogbeschikking Een persoonsgebonden gedoogbeschikking is mogelijk indien er: al sprake was van bewoning voor 31 oktober 2003; er sindsdien sprake is van permanente bewoning; het verblijf voldoet aan het bouwbesluit; het verblijf niet in een kwetsbaar gebied ligt; er niet eerder door de gemeente tegen is opgetreden. Bij de overweging om dit instrument toe te passen gelden de volgende argumenten: vertrouwensbeginsel: kan/kon een bewoner/koper van een recreatieverblijf er op vertrouwen dat het niet handhaven van het permanente gebruik van de recreatiewoning in stand zou blijven, is er een helder handhavinginstrumentarium. Het gevolg van handhavingsacties van de gemeente was dat de enige bekende gevallen van onrechtmatige bewoning in 2005 zijn opgeheven. Dit betekent dat er in Doetinchem geen bekende gevallen zijn van bewoning van een datum voor 31-10-2003. De bewoners van de recreatiewoningen die kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden voor een persoonsgebonden beschikking, kunnen dit aan de gemeente kenbaar maken. De gemeente Doetinchem conformeerd zich voor wat betreft het afgeven van een persoonsgebonden beschikking aan bij de voorbeeldbeleidsregels onrechtmatige bewoning recreatiewoningen zoals deze zijn aangedragen door de VNG op 8 februari 2012. Deze regels zijn opgenomen in Bijlage 4 Brief beleidsregels onrechtmatige bewoning recreatiewoningen van deze nota. Handhaving 111 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Aangezien legalisatie geen optie is voor de gemeente Doetinchem blijft handhaving over voor die gevallen waarin niet gekozen wordt voor het afgeven van een persoonsgebonden beschikking.
10.4 Conclusie Het beleidsstandpunt is dat het gebruik van een recreatiewoning als hoofdverblijf niet is toegestaan. Wel is de gemeente bereidt om onder bepaalde voorwaarden een persoonsgebonden gedoogbeschikking af te geven. Gevallen die aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een persoonsgebonden beschikking voldoen kunnen dit aangeven aan de gemeente. Bij de toetsing wordt gebruik gemaakt van de voorbeeldbeleidsregels voor onrtechtmatige bewoning recreatiewoningen in Bijlage 4 Brief beleidsregels onrechtmatige bewoning recreatiewoningen. In alle nieuwe gevallen zal worden gehandhaafd. Een verbod op onrechtmatige bewoning van vakantiewoningen is in het geldende bestemmingsplannen Buitengebied geregeld. Dit verbod sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de beleidsnotitie. Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zal het gebruiksverbod voor onrechtmatige bewoning van vakantiewoningen worden overgenomen.
112 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 11 Co-vergistinginstallaties 11.1 Uiteenzetting Co-vergistinginstallaties zijn installaties voor het vergisten van mest en/of andere stoffen die biogas kunnen produceren. Biogas is een brandstof die bij het stoken elektriciteit en warm water produceert. De elektriciteit die ontstaat wordt in de praktijk aan energiebedrijven geleverd, dit wordt dan terug geleverd aan het openbare net. Het warm water kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor het opwarmen van bepaalde ruimtes. Voor co-vergistingsprocessen wordt in de meeste gevallen dunne mest afkomstig van varkens of runderen gebruikt. In het geval van co-vergisting worden daar organische stoffen aan toegevoegd die meer rendement uit het vergistingsproces halen. Als restproduct van het vergistingsproces blijft vergiste mest over (het natte eindproduct) welke valt onder de mestwetgeving.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is de realisatie van co-vergistinginstallaties niet geregeld. Het opwekken van energie valt immers niet onder de bestemming 'Agrarisch'. In het Streekplan Gelderland 2005 worden co-vergistingsinrichten gezien als niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. Hoewel wordt gesteld dat de meeste niet-agrarische bedrijvigheid op het bedrijventerrein thuis horen, kan deze activiteit gezien worden als verwant aan de landbouw en in die context wenselijk bij een agrarisch bedrijf. Het plaaten van windmolens en zonnepanelen was onder voorwaarden reeds mogelijk in het geldende bestemmingsplan. Om die reden is "Co-vergistinggasinstallaties" een thema in deze Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.
11.2 Afweging De gemeente is voorstander van duurzame, agrarische bedrijven in het buitengebied. Hierbij is het realiseren van een co-vergistinginstallatie een bijpassende nevenactiviteit. Door het Rijk is een handreiking uitgegeven omtrent co-vergisting van mest. In deze handreiking is onder andere informatie opgenomen over de ruimtelijke inpassing van co-vergistingsinstallaties. Hierbij moet worden voldaan aan twee voorwaarden die in de handreiking zijn genoemd:
113 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
1. Er moet een dierlijke meststof worden geproduceerd in de vergistingsinstallatie. Het restproduct (de co-vergiste mest) moet voor minstens 50% bestaan uit dierlijke mest met uitsluitend plantaardige materialen, die zijn opgenomen in de positieve lijst co-vergisting. Als hier sprake van is, is het restproduct een dierlijke meststof volgens de Meststoffenwet. Als geen dierlijke meststof wordt geproduceerd is sprake van een industriële vergistingsinstallatie. In dat geval kan het restproduct niet als meststof worden uitgereden (Wet milieubeheer art. 10.2); 2. Er moet sprake zijn van een bedrijfseigen agrarische activiteit. Om onderscheid in activiteiten te bepalen, zijn er vier categorieën bedrijfsactiviteiten te onderscheiden: a. Categorie A: Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige plantaardige materialen toe. Het restproduct wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt; b. Categorie B: Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige plantaardige materialen toe. Het restproduct wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd; c. Categorie C: Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige plantaardige materialen toe. Het restproduct wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt; d. Categorie D: Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige plantaardige materialen toe. Het restproduct wordt als meststof afgeleverd aan derden. De activiteiten in de categorieën A, B en C worden in de handreiking gezien als bedrijfseigen agrarische activiteiten, de activiteit bij categorie D niet. Voor categorieën A, B en C is namelijk een duidelijke binding met de tot het bedrijf behorende agrarische activiteit of bedrijfsgronden aanwezig. Hier is de aan- of afvoer van de mest, plantaardige materialen of het restproduct gericht op het eigen bedrijf. Co-vergistinginstallaties die ondergebracht kunnen worden onder categorie D of installaties die anderszins afwijken van categorieën A, B of C zijn niet toegestaan en worden gezien als bedrijfsmatige activiteiten die op bedrijventerreinen thuis horen. De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG uit 2009 adviseert een richtafstand van 100 meter rond installaties voor co-vergisting, verbranding en vergassing van mest, sib, GFT en reststromen uit de voedingsindustrie. Deze afstand is gebaseerd op een afstand van ten minste 100 meter voor geur en geluid, 50 meter voor stof en 30 meter voor veiligheid en van toepassing op een inrichting ten behoeve van co-vergisting. Voor installaties voor co-vergisting als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf zijn de afstanden voor geur, stof en geluid een overschatting, terwijl veiligheid licht wordt onderschat. Bepalend voor veiligheid is de opslag van biogas. De berekeningen rond deze opslag geven aan dat een afstand van 50 meter voor veiligheid in de meeste gevallen afdoende is. Voor een co-vergistinginstallatie is, tot een capaciteit van 100 ton per dag, geen Mer of Mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk. Wel is een milieuvergunning noodzakelijk. Als de binding tussen het agrarische bedrijf en de installatie voldoende is aangetoond, is sprake van één inrichting en is één vergunning voor het gehele bedrijf voldoende. Criteria bij het verlenen van een vergunning zijn; geuremissie van de opgeslagen biomassa of mest; geluidsemissie van de installatie; geluidsemissie van de transportbewegingen; opslag van het restproduct; toetsing Nederlandse emissierichtlijn gelet op uitstoot ammoniak; toetsing Besluit emissie eisen warmtekrachtinstallaties; 114 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
biogasopslag en mogelijke noodmaatregelen. De gemeente is voorstander van de mogelijkheid om een co-vergistinginstallatie te realiseren bij een agrarisch bedrijf. Wel moet voorkomen worden dat de installatie van zo grote omvang is, dat het agrarische bedrijf zelf niet voor de hoofdgrondstof van de installatie kan zorgen of voor volledige verwerking van de reststoffen. Co-vergistinginstallaties bij boerderijen hebben veelal een maximum capaciteit van maximaal 35.000 kg mest per dag. Daarnaast is veiligheid van belang voor het al dan niet toestaan van een co-vergistinginstallatie.
11.3 Aanpak Het realiseren van een co-vergistinginstallatie bij een agrarisch bedrijf, is direct mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: Er moet sprake zijn van co-vergistinginstallatie die is gericht op een bedrijfseigen activiteit onder de categorie A, B of C; De maximale verwerkingscapaciteit van de installatie is 35.000 kg dierlijke mest per dag. De benodigde bouwwerken voor de co-vergistinginstallatie (inclusief vooropslag en opslag van plantaardige materialen) moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden; De maximale hoogte van de bouwwerken die gerealiseerd worden ten behoeve van een co-vergistingsinstallatie mag niet meer bedragen dan 10 m (is gelijk aan de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf); De co-vergistingsinstallatie geen nieuwe belemmeringen oplevert voor de omgeving en ook op basis van milieueisen kan op de locatie; De realisatie van de mestvergistingsinstallatie moet geen negatief effect hebben op de verkeerskundige aspecten in het gebied. Om een co-vergistinginstallatie als een agrarische nevenactiviteit mogelijk te maken moet deze functie apart in de bestemmingsomschrijving bij de bestemming 'Agrarisch' worden genoemd. Een co-vergistinginstallatie mag worden gerealiseerd als voldaan wordt aan de bovengenoemde voorwaarden Vanwege het risico externe veiligheid zijn bij een bedrijf met een vergistingsinstallatie geen nevenactiviteiten toegelaten die leiden tot verblijf van personen binnen de risicocontour van de biogasopslag. De co-vergistingsinstallatie moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Een co-vergistingsinstallatie is geen direct bedrijfsgerelateerde functie en heeft een dusdanige ruimtelijke impact dat het niet wenselijk is om deze als directe mogelijkheid buiten het bouwvlak toe te staan of met een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken. Buiten het bouwvlak is een co-vergistingsinstallatie alleen mogelijk wanneer een procedure tot wijziging van het bestemingsplan wordt doorlopen.
11.4 Conclusie In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden co-vergistingsinstallaties voor co-vergisting als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf toegelaten binnen het bouwvlak. Alleen met behulp van een wijzigingsprocedure zijn co-vergistingsinstallaties onder voorwaarden ook buiten het bouwvlak toegestaan. Vanwege het risico externe veiligheid zijn bij een bedrijf met een vergistingsinstallatie geen andere nevenactiviteiten toegelaten, die leiden tot verblijf van personen binnen de risicocontour van de biogasopslag.
115 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
116 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 12 Overige thema's 12.1 Intensieve veehouderijen In de ontwerpnota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied was het thema Intensieve veehouderijen als zelfstandig thema opgenomen. Daarbij stond aangegeven dat in het nieuwe bestemmingsplan. Buitengebied de uitbreiding en hervestiging van intensieve veehouderijen in de Wehlse Broeklanden uitgesloten zou worden. Een aantal begrippen volgens het Reconstructieplan: Intensieve veehouderij Een intensieve veehouderij is een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij Van nieuwvestiging is sprake wanneer ten behoeve van een nieuw op te richten intensieve veehouderij met behulp van een ruimtelijke procedure een nieuw agrarisch bouwblok, met intensieve veehouderij als toegestane activiteit, wordt opgenomen op een perceel waar voorheen geen agrarische bebouwing was toegestaan. Omschakeling naar een intensieve veehouderij Onder omschakeling naar een intensieve veehouderij wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een intensieve veehouderij. Uitbreiding van een intensieve veehouderij Onder uitbreiding van een intensieve veehouderij wordt verstaan een uitbreiding van de bestaande bebouwing van een intensieve veehouderij. Overname van een intensieve veehouderij Onder overname wordt verstaan het in dezelfde omvang overnemen c.q. voortzetten van de activiteiten van een bestaande intensieve veehouderij. Hervestiging van een intensieve veehouderij Onder hervestiging van een intensieve veehouderij wordt verstaan het verplaatsen van een intensieve veehouderij naar een bestaand agrarisch bouwblok, waarbij de verplaatsing gepaard gaat met omschakeling naar de intensieve veehouderij op dat bouwblok. De Wehlse Broeklanden maken onderdeel uit van het verwevingsgebied. In verwevingsgebieden kunnen intensieve veehouderijen zich omschakeling, hervestigen, overname en uitbreiden (tot maximaal 1 hectare). Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is uitgesloten Van oorsprong heeft het buitengebied een agrarische functie. Door schaalvergroting en intensivering neemt het aantal agrarische bedrijven in aantal af en zijn steeds meer andere functies terug te vinden in het buitengebied. Uit de inventarisatielijst zoals opgenomen in Bijlage 2 Inventarisatielijst blijkt al dat circa 100 van de in totaal 300 agrarische bouwvlakken in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zullen verdwijnen. 117 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Op een agrarisch bedrijf moet tegenwoordig worden voldoen aan strenge milieueisen en gezondheids- en welzijnsregels voor dieren. Bij hervestiging op een bestaand agrarisch bouwperceel moet een agrariër aan al deze eisen voldoen. Daarbij komt dat vanaf 1 januari 2013 een nog strengere huisvestings- en welzijnsregelgeving (Besluit huisvesting) voor de intensieve veehouderij in werking treedt. Hierdoor zullen naar verwachting nog meer intensieve veehouderijen stoppen met de bedrijfsvoering. Met de bestaande en toekomstige milieuregelgeving worden de mogelijkheden voor (bestaande) intensieve veehouderijen beperkt. Door de nieuwe wetgeving wordt ook de hinder en overlast bij hervestiging van intensieve veehouderijen tot een minimum beperkt. Het aantal agrarische bouwvlakken neemt met het nieuwe bestemmingsplan met circa1/3 af. Het provinciaal beleid steld geen beperkingen ten aanzien van intensieve veehouderijen, anders dan al in het reconstructieplan is verwoord. De provincie heeft in reactie op de ontwerpnota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied aangegeven dat ten grondslag aan het thema Intensieve veehouderijen een verkeerde interpretatie van het Streekplan Gelderland 2005 ligt, zie Bijlage 3 Brief Provincie Gelderland. Het beleid voor GIOS-gebieden en dus de Wehlse Broeklanden heeft geen provinciaal ruimtelijk belang. Met het oog op de trend ten aanzien van de afname van het aantal bouwvlakken en de strengere milieueisen wil de gemeente niet strenger zijn dan de provincie voorschrijft in haar beleid. Doetinchem houdt met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied daarom vast aan de regeling zoals deze geldt in het geldende bestemmingsplan ten aanzien van intensieve veehouderijen. De mogelijkheden voor intensieve veehouderijen in de Wehlse Broeklanden blijven daarmee gelijk aan de mogelijkheden zoals deze bestaan in het nog geldende bestemmingsplan.
12.2 Spoorlijn Zevenaar - Winterswijk Al enige jaren bestaat de wens om de spoorlijn Zevenaar - Winterswijk te verdubbelen. Het verdubbelen van het spoor zal zorgen voor minder opstoppingen en stremmingen op de lijn en maakt het mogelijk de dienstregeling aan te passen: meer treinen per uur of het rijden met sneltreinen en stoptreinen. Eigenaar van het spoor, Prorail, heeft recent het initiatief genomen om alleen een deel van de spoorverdubbeling te realiseren. Het betreft het deel tussen Station Wehl en de Bleeksestraat. Deze spoorverdubbeling draagt bij aan een performanceverbetering die de noodzakelijke tijdswinst oplevert. Het plan is nog niet concreet, Prorail is nog bezig in de onderzoeksfase. Naar verwachting start ProRail eind 2012 met de technische uitwerking, gelijktijdig met de bestemmingsplanaanpassing (voorzover binnen de bebouwde kom gelegen; indien de planning daartoe aanleiding geeft ook het deel buiten de bebouwde kom) en de noodzakelijke grondverwervingen. Wanneer de plannen van Prorail voor de vaststelling het ontwerpbestemmingsplan helemaal concreet zijn zullen we in het nieuwe bestemmingsplan rekening houden met deze ontwikkeling door in het voorontwerpbestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het grondgebied waarbinnen de spoorverdubbeling moet gaan plaatsvinden. Op het moment dat het bestemmingsplan is vastgesteld kan gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid en kan een procedure voor wijziging worden opgestart.
118 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Binnen de gemeente waren geluiden om de gehele verdubbeling van het spoor mee te nemen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Op het moment dat deze wens in een directe mogelijkheid wordt vertaald in het bestemmingsplan moet zeker zijn dat de verdubbeling ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd binnen de planperiode van het bestemmingsplan: 10 jaar. Ter onderbouwing moet in de toelichting in worden gegaan op de ruimtelijke inpassing, milieu technische en financiële haalbaarheid (waaronder planschade). Daartoe moeten verschillende onderzoeken worden uitgevoerd die mogelijk leiden tot het verplicht nemen van maatregelen. De gemeente is geen eigenaar van het spoor en dus ook geen initiatiefnemer. De gemeente kan niet voorzien dat de gehele verdubbeling plaatsvindt binnen de planperiode van het bestemmingsplan. Er zijn ook geen financiële middelen bij de gemeente om de spoorverdubbeling te kunnen financieren. Daarnaast heeft spoorverdubbeling een dusdanige ruimtelijke impact dat het niet verantwoord is om de gehele verdubbeling als wijzigingsbevoegdheid mee te nemen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Tevens kan het opnemen van een volledige verdubbeling, waarvan de daadwerkelijke realisatie in zijn geheel niet zeker is, leiden tot onnodige vertragingen in de procedure voor het bestemmingsplan Buitengebied wat in eerste instantie uitsluitend een actualisatieplan is. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt om die reden geen rekening gehouden met de spoorverdubbeling van de gehele lijn Zevenaar - Winterswijk. Mocht een spoorverdubbeling van de spoorlijn zich in de toekomst aandragen en heeft hierover binnen de gemeente de nodige afstemming plaatsgevonden, dan kan een zelfstandige procedure voor realisatie van de verdubbeling worden opgestart.
12.3 Vorm en omvang agrarisch bouwvlak Er zijn vragen over het veranderen van de vorm of het vergroten van het agrarisch bouwvlak en of dat dit meegenomen kan worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegedheid opgenomen voor het verschuiven of vergroten van het agrarisch bouwvlak. Daarbij zijn verschillende voorwaarden opgenomen. Wanneer wordt voldaan aan deze voorwaarden wordt een wijzigingsprocedure opgestart. Aan deze procedure zitten legeskosten verbonden die door de initiatiefnemer betaald moet worden. Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is een actualisatieplan maar biedt mogelijkheden om ruimtelijke initiatieven die op grond van het geldende bestemmingsplan met een wijzigingsbevoegdheid of afwijking mogelijk zijn in de procedure voor het nieuw bestemmingsplan mee te nemen. Dit scheelt voor de initiatiefnemer de anders aan hem in rekening te brengen legeskosten. Het is dus voordelig om mee te lopen met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. We stellen enkele voorwaarden aan het meeliften van de vormverandering/vergroting van het agrarisch bouwvlak met het nieuwe bestemmingsplan: 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering moet worden aan getoond*; 2. het plan moet worden ingepast in de omgeving**; 3. het bouwperceel moet voor minstens 50 % dezelfde oppervlakte bevatten van het oorspronkelijke bouwperceel; 4. alle gebouwen moeten binnen het agrarische bouwvlak (blijven0 vallen; 5. de ruimtelijke uitvoerbaarheid moet zijn aangetoond; 6. de afstand van het bouwvlak tot een watergang moet minimaal 10 meter bedragen; 7. de oppervlakte mag maximaal:
119 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
a.
1,5 hectare gaan bedragen in het agrarische gebied of in geval het bouwvlak groter is dan 1,2 hectare mag de oppervlakte maximaal 25 % worden vergroot; b. 1,25 hectare bedragen in het agrarische gebied met waarden of in geval het bouwvlak groter is dan 1 hectare mag de oppervlakte maximaal 25 % worden vergroot; met dien verstande dat (het deel) intensieve veehouderij maximaal 1 hectare mag bedragen of maximaal de bestaande grotere omvang; 8. vergroting van de oppervlak van (het deel) intensieve veehouderij groter dan 1 hectare is alleen mogelijk in het kader van dierwelzijnseisen en/of veterinaire gezondheid; 9. de aanwezige en/of omliggende landschaps- en natuurwaarden mogen niet worden aangetast. *De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfvoering kan worden aangetoond met een bedrijfsplan. Het bedrijfplan voldoet aan de volgende voorwaarden:
In geval van vergroting laten wij het bedrijfsplan toetsen door Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (SAAB). De advieskosten worden doorberekend aan de initiatiefnemer. ** Een landschapsirichtingsplan zal aantonen dat de vormverandering of vergroting wordt ingepast in de omgeving. Afhankelijk van de mate van vergroting en/of vormverandering en in welk gebied het agrarisch bouwvlak is gelegen zal in meer of mindere mate aan landschappelijk inpassing aandacht moeten worden besteed. Wanneer men gebruik wil maken van de mogelijkheid om mee te liften met het nieuwe bestemmingsplan moeten alle stukken uiterlijk 31 mei 2012 bij de gemeente zijn ingediend. De gemeente stuurt de stukken op naar SAAB voor advies. Wanneer voldaan wordt aan alle voorwaarden, SAAB een positief advies heeft afgegeven en het landschapsinrichtingsplan akkoord is zal de vormverandering of vergroting worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.
120 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
12.4 Beroepen en/of bedrijven aan huis In de bedrijfswoning en in agrarische opstallen zijn nevenactiviteiten mogelijk, deels vanuit het planologische beleid (beroepen en bedrijven aan huis) en deels vanuit VAB-beleid. Dit wordt in het bestemmingsplan op elkaar afgestemd. Ontplooien van beide activiteiten zijn mogelijk, waarbij de totale oppervlakte niet meer mag zijn dan de hoogst toegelaten oppervlakte.
12.5 Kamperen bij de boer zonder boer Er zijn agrarische bedrijven met de mogelijkheid voor kamperen bij de boer. Er moet duidelijkheid zijn hoe met de camping omgegaan wordt als het agrarische bedrijf stopt: bij functiewijziging naar Wonen moet moet de camping beeindigd worden: bij functieverandering naar recreatie/toerisme (in bepaalde gebieden mogelijk), dan mag camping blijven onder voorwaarden. Als een agrarisch bedrijf eerst verandert naar een recreatiebedrijf, en geen camping had bij het agrarische bedrijf, dan is realiseren van een camping bij het recreatiebedrijf niet mogelijk, die past niet in het VAB-beleid. Het aantal kampeerplaatsen bij de boer wordt uitgebreidt van 15 naar 25. Dit sluit aan bij de mogelijkheden die worden geboden bij omliggende gemeenten en bij het provinciale beleid.
12.6 Evenementen Meerdaagse evenementen zijn op dit moment niet geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied. Dit houdt in dat voor deze evenementen op grond van artikel 12 lid 1 onder a.2° van de Wabo afgeweken moet worden van het bestemmingsplan. Die afwijking heeft betrekking op het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar (per locatie) en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement. Het opbouwen en afbreken van voorzieningen voor het evenement is hierbij inbegrepen (artikel 4 lid 8 van bijlage 2 van de Bor). De gemeente is voorstander van een bruikbaar buitengebied voor iedereen. Het kunnen organiseren van evenementen is daar een onderdeel van. Het is dan ook wenselijk om bestaande evenementen direct mogelijk te maken in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. De vaste evenementenlocaties waar de jaarlijks terugkerende evenementen worden georganiseerd krijgen de aanduiding 'evenemententerrein'. Vanwege de ruimtelijke impact van een evenement (verkeershinder, geluidsoverlast, etc.) is het niet wenselijk om overal in het buitengebied evenementen toe te staan. We nemen alleen de bestaande evenemententerreinen mee in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Om niet oneindige veel activiteiten te scharen onder het begrip evenement wordt in het nieuwe bestemmingsplan de volgende definitie opgenomen: 'een tijdelijke activiteit in de openlucht,die langer duurt dan één dag, al dan niet in tijdelijk geplaatste tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, ontspannende, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden' Nieuwe evenementen op nieuwe evenementenlocatie vereisen vanwege de ruimtelijke impact een aparte afweging met een eigen ruimtelijke procedure.
121 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
12.7 Standplaatsen Een standplaats is een locatie waar een wagen of kraam mag staan. Deze wordt tussen 22:00 en 6:00 van de locatie verwijderd. De standplaats is voor verkoop en commerciële dienstverlening (ambulante handel). Voor het innemen van een standplaats is een vergunning nodig op grond van de APV. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. Het college weigert de vergunning als er strijd is met het bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied zijn geen mogelijkheden voor standplaatsen opgenomen. In het standplaatsenbeleid van de gemeente Doetinchem wordt een onderscheidt gemaakt in: vaste standplaatsen: een vaste plaats voor een wagen of kraam. Hierin worden goederen of commerciële diensten aangeboden en verkocht. incidentele standplaatsen: een plaats voor een wagen/kraam. Hierin worden, buiten de vaste standplaatsen om, goederen of commerciële diensten aangeboden en verkocht. seizoenstandplaatsen: een plaats voor een wagen/kraam. Hierin verkoopt de standplaatshouder goederen die seizoensgebonden zijn aan. De seizoenstandplaatsen zijn voor verkoop van ijs, oliebollen, wafels, poffertjes, kerst artikelen etc. Er wordt onderscheid gemaakt in zomer- en winterstandplaatsen. Vergunningen voor seizoenstandplaatsen worden voor maximaal vier dagen in de week uitgegeven. maatschappelijke standplaatsen: een plaats voor een wagen/kraam. Hierin worden goederen of diensten met een maatschappelijk doel aangeboden. Onder een maatschappelijk doel wordt o.a. verstaan: bevolkingsonderzoek, educatieve doelen en politieke partijen. De gemeente is voorstander van een bruikbaar buitengebied voor iedereen. Het mogelijk maken van standplaatsen voor ambulante handel ter bevordering van de recreatieve beleving van het buitengebied is daar een onderdeel van. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden daarom, binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Bos', 'Natuur' en 'Verkeer' zomerstandplaatsen met een directe bevoegdheid toegelaten. De begripsbepaling voor seizoenstandplaatsen wordt overgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In die gevallen is dan alleen nog een vergunning nodig in het kader van de APV.
12.8 Hoogte (agrarische) bedrijfsgebouwen en bouwwerken De goothoogte van niet-agrarische bedrijven is in het geldende bestemmingsplan voor het deel Doetinchem is vastgesteld op maximaal 4 meter. Voor loonbedrijven is deze goothoogte te laag vanwege het gebruik van grote machines. Voor agrarische bedrijfsgebouwen geldt in het geldende bestemmingsplan Buitengebied een maximale nokhoogte van 10 meter. In verband met dierwelzijnseisen is een hogere nokhoogte vaak noodzakelijk. Daarnaast is het zo dat, om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen, er bouwwerken geen gebouwen zijnde in de vorm van luchtwassers noodzakelijk zijn bij agrarische bedrijfsgebouwen. Een luchtwasser wordt in de intensieve veehouderij gebruikt om de uitstoot van gevaarlijke stoffen en/of stoffen die het milieu aantasten te reduceren.
122 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Luchtwassers moeten zo hoog mogelijk aan een bedrijfsgebouw worden gebouwd. Het bestemmingsplan geeft op dit moment een beperking voor het aanbrengen van luchtwassers op een hoogte van maximaal 2 meter. Deze hoogte is voor het goed functioneren van een luchtwasser te laag. Om die reden wordt voor wat betreft de hoogte van luchtwassers aangesloten bij de hooget die ook voor silo's is toegestaan, namelijk 10 meter. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied nemen we voor agrarische loonbedrijven een maximale goothoogte op van 6 meter. Voor agrarische bedrijfsgebouwen nemen we in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een maximale nokhoogte op van 11 meter. Voor luchtwassers een maximale hoogte van 10 meter.
12.9 Oostelijke randweg Bij de realisatie van de Oostelijke randweg wordt natuur gecompenseerd. Het natuurplan is genoemd in het bestemmingsplan Oostelijke randweg. Het beoogde gebied ligt ten oosten van de Oostelijke Randweg. Deze grond heeft grotendeels een agrarische functie cq bestemming. De realisatie van het natuurplan is geprogrammeerd in het plan Robuust Groen. Het plan zal de komende jaren uitgewerkt worden. Natuurorganisaties en belangengroepen denken mee in dit traject. Het wijzigen van de bestemming (van agrarisch naar natuur en/of groen) is een belangrijke randvoorwaarde en een eerste stap hierin. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied wordt daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
12.10
Schuilgelegenheden
Een schuilgelegenheid is een onderkomen voor dieren in een weiland het buitengebied. Dit kan zowel bij hobby- als bedrijfsmatig gewenst zijn. De gemeente staat in het buitengebied geen schuilgelegenheden buiten de bouwpercelen toe. Er worden regelmatig vragen gesteld door burgers of dat zij een schuilgelegenheid mogen realiseren. De bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, zijn voldoende ruim voor de stalling en opslag van materieel en dieren. De toegestane m2's zijn ruim voldoende om naast de normale behoefte aan bijgebouwen een schuilgelegenheid voor dieren te creëren. Daarbij biedt de ontheffing voor de grote percelen, waar vaak meer dieren/materieel nodig is om de gronden te onderhouden, ook voldoende ruimte. In combinatie met het belang van clustervorming en zo min mogelijk verstening en verrommeling van het buitengebied vindt de gemeente Doetinchem de huidige bouwmogelijkheden ruim voldoende. Er wordt geen nieuwe regeling opgesteld voor schuilgelegenheden in het nieuwe bestemmingsplan.
12.11
Materieelbergingen
Een materieelberging is een gebouw bedoeld voor de opslag van materieel ten behoeve van onderhoud van gronden en percelen. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is geen mogelijkheid opgenomen voor de realisatie van materieelbergingen. Bij de gemeente komen wel eens vragen binnen of er een materieelberging gerealiseerd mag worden. Het behoud en de versterking van het landschap vindt de gemeente erg belangrijk. Het landschap binnen de gemeente Doetinchem bestaat uit een grote verscheidenheid. Het is juist deze kwaliteit van het buitengebied die de gemeente wil behouden en waar mogelijk versterken. Onderhoud is daarbij erg belangrijk. De gemeente kan zich daarom ook voorstellen dat er meer behoefte is aan materiaalbergingen voor het onderhoud van bos en natuur. 123 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
De realisatie van een materieelberging maken we met een afwijking mogelijk binnen de "Bos" bestemmingen en binnen de bestemming "Natuur". We duiden de materieelbergingen niet maar aan op de kaart. In de regels nemen we bij de ontheffing de volgende voorwaarden op: door de aanvrager moet aangetoond worden dat de materieelberging niet binnen het bouwvlak gerealiseerd kan worden; de materieelberging geen afbreuk doet aan de op de locatie voorkomende bos- en/of natuurwaarden; bij elke 10 hectare aaneengesloten stuk grond met de bestemming Bos is een materieelberging van maximaal 50 m2 toegelaten tot een maximum oppervlak van totaal 250 m2; bij elke 25 hectare aaneengesloten stuk grond met de bestemming Natuur is een materieelberging van maximaal 50 m2 toegelaten tot een maximum van totaal 250 m2.
12.12
Paardrijbakken
In het buitengebied worden hobbymatig vaak paarden gehouden. Het hobbymatig houden van paarden gaat vaak gepaard met een paardrijbak. Een paardrijbak is een begrensd, niet overdekt terrein. De bak is ingericht voor het paardrijden met daarbij behorende voorzieningen zoals lichtmasten. Paardrijbakken vallen vaak op dankzij de houten afscheiding en de opvulling van de bak met zand. Een paardrijbak kan een ingrijpende impact hebben op de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. In de huidige bestemmingsplannen is geen regeling opgenomen voor paardrijbakken. De hoogte van de hekwerken en aanbrengen van andere voorzieningen zijn daarom vaak in strijd met het bestemmingsplan. In het buitengebied is ruimte voor het hobbymatig houden van paarden. Dit zien wij als een passende activiteit in het buitengebied. De gemeente vindt daarom dat onder voorwaarden (nieuwe) paardrijbakken gerealiseerd mogen worden in het buitengebied. Een paardrijbak mag alleen geen afbreuk doen op de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe paardrijbakken (ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden) staan wij toe als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: Binnen of aansluitend aan bestaande (agrarische) bouwpercelen, waar bijgebouwen voorzien in de stalling van deze dieren; Realisatie van de paardrijbak moet gericht zijn op hobbymatig/eigen gebruik; De houten afscheiding mag een maximale hoogte hebben van 1,5 meter; Lichtmasten bij paardrijbakken staan wij niet toe, voor zover deze niet toegestaan zijn in de ter plaatse geldende bestemmingsregeling. Paardrijbakken binnen het door provincie aangewezen multifunctioneel platteland zijn 'bij recht' mogelijk. Paardrijbakken in de EHS, grondwaterbeschermingsgebied of in een niet-agrarische bestemming maken wij alleen mogelijk door middel van een afwijking van het bestemmingsplan, waarbij de landschappelijke inpassing en de effecten op water/natuur moeten zijn aangetoond. Dit doen wij omdat het effect op het landschap of de voorkomende waarden hier groter is dan in het multifunctioneel platteland. Vanwege voorkomende landschapskwaliteiten (zie hoofdstuk 1) zal in bepaalde gebieden een paardrijbak alleen toegelaten zijn wanneer ook een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend.
124 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Hoofdstuk 13 Samenvatting thema's 13.1 Beeld- en landschapskwaliteit Beeldkwaliteitseisen mogen op basis van de Wet ruimtelijke ordening niet meer gesteld worden in bestemmingsplannen. De "Beschrijving In Hoofdlijnen" verdwijnt daarom uit het nieuwe bestemmingsplan. Het behoud en de bescherming van landschap blijven we regelen in het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij zullen we, met het oog op een heldere regelgeving naar de burger, het huidige aanlegvergunningenstelsel tegen het licht houden. We bekijken of een nu opgenomen aanlegvergunning nog noodzakelijk is of al dan niet vertaald kan worden in een directe regeling in het bestemmingsplan. Daarmee willen we komen tot minder regels en meer helderheid. Bij nieuwe ontwikkelingen blijft een goede landschappelijke inpassing als eis gelden. We zullen er met een helder toetsingskader voor zorgen dat de initiatiefnemers zelf een keuze kunnen maken op welke wijze zij de ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling willen bewerkstelligen. Dit toetsingskader wordt, separaat aan het nieuwe bestemmingsplan, opgesteld en vastgesteld. Daarmee wil de gemeente de motivatie om te komen tot landschappelijk inpassing en de wil tot instandhouding van de landschappelijke inpassing bij nieuwe ruimtelijke initiatieven bevorderen.
13.2 Cultuurhistorie In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied gaan we cultuurhistorie op de volgende wijze beschermen: voor de bescherming van het archeologische erfgoed wordt een dubbelbestemming opgenomen met een aanlegvergunningenstelsel en een onderzoeksplicht. De bescherming van het archeologisch erfgoed is wettelijk verplicht. voor de bescherming van het steden(bouw)kundig erfgoed is bij monumenten de Monumentenwet van toepassing. Hiervoor nemen wij geen regeling op in het bestemmingsplan. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing krijgt de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' gekoppeld aan een sloopvergunningenstelsel. De voornaamste doelen van de sloopvergunning zijn bescherming tegen ernstige aantasting en sloop van de cultuurhistorisch waardevolle panden. Wanneer sprake is van ensembles passen we maatwerk toe ten aanzien van de situeringsmogelijkheden van bijgebouwen. In veel gevallen zal dit maatwerk worden gebaseerd op het zicht/de beleving vanuit de openbare ruimte. De bouwmogelijkheden blijven gelijk. De bescherming van het landschappelijk erfgoed wordt meegenomen met de bescherming van de bescherming van de landschappelijke waarden (zie deel 2, Hoofdstuk 1).
13.3 Toekennen agrarisch bouwvlak Volwaardige agrarische bedrijven krijgen een agrarische bestemming. Ook deeltijd agrarische bedrijven behouden de agrarische bestemming. We wijzigen niets aan de omvang en de mogelijkheden (uitgezonderd intensieve veehouderijen). Op agrarische bouwvlakken waar uitsluitend nog hobbymatige agrarische activiteiten of dieren worden gehouden is juridisch sprake van een strijdige situatie met het bestemmingsplan. Met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied moeten deze strijdige situaties opgelost worden. 125 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Op deze percelen wordt de bestemming gewijzigd in 'Wonen' of, met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Plattelandswoningen, de bestemming 'Agrarisch' met aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'. Waar nog aanwezig worden actief milieuvergunningen worden ingetrokken.
13.4 Paardenhouderijen In het geldende bestemmingsplan Buitengebied was niets geregeld ten aanzien van paardenhouderijen. Door de (te verwachten) toename van het aantal paardenhouderijen zullen we in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een onderscheidt en regeling opnemen voor de agrarische paardenhouderijen, de productiegerichte paardenhouderijen, (zoals stoeterijen, pensionstallingen, africhtinghallen en sportstallen) en de gebruiksgerichte paardenhouderijen (zoals manege's en verenigingsaccommodaties). Alle drie soorten paardenhouderijen worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied mogelijk gemaakt. Nieuwvestiging van een paardenhouderij op een bestaand agrarisch bouwperceel wordt in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De bestaande maatvoering van agrarische bouwvlakken wordt in die gevallen aangehouden.
13.5 Functieverandering (agrarische) bedrijfsgebouwen Vanwege de huidige woningmarktproblematiek wordt het VAB-beleid op een aantal punten aangescherpt. De voorwaarden voor wonen worden strenger de voorwaarden voor werken worden losser. Hierdoor wordt het mogelijk om een goed VAB-beleid uit te voeren, passend in de uitgangspunten van het provinciale VAB-beleid en aansluitend op geldende regelgeving voor woningen in het bestemmingsplan Buitengebied. Het nieuwe VAB-beleid wordt net als het oude VAB-beleid met wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Hierbij worden de benoemde aanscherpingen van het beleid verwerkt.
13.6 Nieuwe landgoederen De gemeente gaat de ondergrens voor een nieuw landgoed verhogen naar 10 hectare, waarvan minimaal 5 hectare als nieuwe natuur ingericht moet worden. Van het gehele terrein moet minimaal 90% beleefbaar zijn voor wandelaars. Het te bouwen woongebouw krijgt een getrapt stelsel met een minimale en maximale inhoud, afhankelijk van de omvang van het landgoed. In alle gevallen is in de basis sprake van één woongebouw met maximaal drie woningen. In speciale gevallen kan hiervan afgeweken worden en zijn drie vrijstaande woningen mogelijk, die een ensemble vormen. Om tot een goed plan te komen, kan gebruik worden gemaakt van het toetsingskader zoals genoemd in deel 2, hoofstuk Hoofdstuk 1. Omdat een nieuw landgoed impact heeft op de omgeving en aan hoge kwaliteitseisen moet voldoen, wordt de mogelijkheid voor het ontwikkelen van een landgoed niet meer met een wijzigingsbevoegdheid in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen. Een herziening van het bestemmingsplan voorziet beter in maatwerk voor het specifieke initiatief.
13.7 De bestemming 'Wonen' Vanwege de komst van de Wet ruimtelijke ordening moet de wijze van bestemmen van woningen in het buitengebied drastisch worden aangepast.
126 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
We sluiten zoveel mogelijk aan bij de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden voor woningen. Wel wordt veel regelgeving op de kaart van het bestemmingsplan verbeeld in plaats van in de regels. Dit bevorderd de leesbaarheid en duidelijkheid van het bestemmingsplan.
13.8 Dubbele bewoning en woningsplitsing Dubbele bewoning Dubbele bewoning wordt met het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied uitgesloten. Het invoeren van de regeling voor mantelzorg biedt voldoende mogelijkheden. De bestaande dubbel bewoonde woningen krijgen een eigen woonbestemming met een aanduiding waaraan een specifieke bouwregeling is gekoppeld. Met deze specifieke bouwregeling wordt extra verstening van het buitengebied voorkomen. Maar krijgt elke woning wel zijn eigen evenredige deel. Door het erkennen van de dubbel bewoonde woning als zelfstandige woning is geen sprake van extra toevoeging van woningen aan de totale woningvoorraad. Wel zorgt deze regeling er voor dat er een beter zicht komt op de totale woningvoorraad. De bewoners van de nu dubbel bewoonde woningen, die kunnen aantonen dat zij voldoen aan de in de nota bepaalde voorwaarden, moeten dit uiterlijk 1 juni 2012 aan de gemeente kenbaar maken. Woningsplitsing De bestaande mogelijkheden voor woningsplitsing worden in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied overgenomen. Dit ter bescherming en stimulering van het beboud en onderhoud van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Wel wordt een extra voorwaarde toegevoegd dat alleen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten met een inhoud groter dan 1.000 m3 in aanmerking komen voor woningsplitsing. Dit om hele kleine woningen te voorkomen.
13.9 Afstoten bedrijfswoningen In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden bestaande bedrijfswoningen met de aanduiding "bedrijfswoning" weergegeven. Bedrijfswoningen waarbij afstoting wenselijk is krijgen, op verzoek, de aanduiding "voormalige bedrijfswoning'. De woningen met die aanduiding mogen bewoond worden door iemand die geen functionele binding met het bedrijf heeft. Bedrijfswoningen waarbij afstoting (milieutechnisch) mogelijk blijkt, krijgen, op verzoek, de bestemming 'Wonen'. In beide gevallen wordt het realiseren van een nieuwe/extra bedrijfswoning bij het bedrijf uitgesloten. Voor de flexibiliteit wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor alle bouwblokken waarbinnen de aanduiding "bedrijfswoning" is opgenomen. Alleen onder voorwaarden kan de huidige bedrijfswoning met bijbehorende opstallen worden omgezet naar de bestemming 'Wonen' of kan de aanduiding "voormalige bedrijfswoning" worden toegekend. In dat geval zal ook voor het voormalig bijbehorende bedrijf nieuwe/extra bedrijfswoningen worden uitgesloten. Door deze aanpak wordt het feitelijke aantal woningen in het buitengebied niet vergroot. Maar worden hindersituaties voorkomen. 127 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
13.10
Onrechtmatige bewoning recreatiewoningen
Het gebruik van een recreatiewoning als hoofdverblijf niet is toegestaan. Wel is de gemeente bereidt om onder bepaalde voorwaarden een persoonsgebonden gedoogbeschikking af te geven. Gevallen die aan de voorwaarden voor een persoonsgebonden beschikking voldoen kunnen dit aangeven aan de gemeente. De voorbeeldbeleidsregels van de VNG (zie Bijlage 4 Brief beleidsregels onrechtmatige bewoning recreatiewoningen) wordne van toepassing. In alle nieuwe gevallen zal worden gehandhaafd. Een verbod op onrechtmatige bewoning van vakantiewoningen is in het geldende bestemmingsplannen Buitengebied geregeld. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zal het gebruiksverbod voor onrechtmatige bewoning van vakantiewoningen worden overgenomen.
13.11
Co-vergistingssinstallaties
In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden covergistingsinstallaties voor co-vergisting als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf onder voorwaarden toegelaten binnen het agrarisch bouwvlak en met een wijziging onder voorwaarden buiten het agrarische bouwvlak. Vanwege het risico externe veiligheid zijn bij een bedrijf met een vergistingsinstallatie geen andere nevenactiviteiten toegelaten, die leiden tot verblijf van personen binnen de risicocontour van de biogasopslag.
13.12
Overige aspecten
Zie Hoofdstuk 12.
128 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Bijlagen
129 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
130 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Bijlage 1 Landschapstypen in Doetinchem
131 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
132 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Bijlage 2 Inventarisatielijst
133 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
134 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Bijlage 3 Brief Provincie Gelderland
135 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
136 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
Bijlage 4 Beleidsregels onrechtmatige bewoning recreatiewoningen
137 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"
138 "Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied"