Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied Borne
Inhoud 1 Inleiding
5
1.1 Aanleiding
5
1.2 Wat regelt de Nota van Uitgangspunten en hoe?
5
1.3 Uitgangspunten nader toegelicht
5
2 Beleidskader en visie
6
2.1 Inleiding
6
2.2 Beleid rijksniveau
6
2.3 Beleid provinciaal/regionaal niveau
10
2.4 Beleid gemeentelijk niveau
17
3 Huidige situatie
30
3.1 Algemeen
30
3.2 Een stukje geschiedenis
30
3.3 Landschapstypen
30
3.4 Geoformologie
34
3.5 Landbouw
35
3.6 Water en natuur
35
3.7 Recreatie en toerisme
36
3.8 Horeca
40
3.9 Wonen, werken en leefbaarheid
41
3.10 Bijzondere voorzieningen
41
3.11 Ontsluiting en bereikbaarheid
41
4 Ruimtelijke kwaliteit
43
4.1 Verandering van het platteland
43
4.2 Wat is ruimtelijke kwaliteit?
43
4.3 Gemeentelijke uitwerking
44
4.4 Verankering in gemeentelijk beleid
45
5 Plansystematiek
46
5.1 Inleiding
46
5.2 Plansystematiek: algemeen
46
5.3 Zonering van het buitengebied
50
5.3.1 Algemeen
50
2
5.3.2 Gebiedsbestemmingen 5.4 Land- en tuinbouw
50 51
5.4.1 Type bedrijvigheid
51
5.4.2 Toekenning (omvang) bouwvlak agrarische bedrijven
51
5.4.3 Nieuwvestiging, omschakeling en hervestiging van agrarische bedrijven
53
5.4.4 Uitbreiding bouwvlakken agrarische bedrijven
53
5.4.5 Agrarische gronden
54
5.4.6 Agrarische (bedrijfs)bebouwing
56
5.4.7 Bedrijfswoningen
57
5.4.8 Specifieke vorm van agrarisch bedrijf: Paardenhouderijen
59
5.4.9 Specifieke vorm van agrarisch bedrijf: Boomkwekerijbedrijven
64
5.4.10 Spuitzones
65
5.4.11 Ondersteunend glas en lage (boogkassen)
65
5.4.12 Nevenactiviteiten
65
5.5 Werken en wonen
69
5.5.1 Niet-agrarische bedrijven
69
5.5.2 Wonen
70
5.5.3 Burgerwoning
70
5.5 4 Bijgebouwen en voorzieningen
71
5.5.5 Hobbymatig houden van dieren
72
5.5.6 Inwoning en mantelzorg
73
5.5.7 Aan huis gebonden beroepen en bedrijven
73
5.6 Recreatie en toerisme
74
5.6.1 Algemeen
74
5.6.2 Dagrecreatieve voorzieningen
74
5.6.3 Verblijfsrecreatieve voorzieningen
75
5.7 Horeca
77
5.8 Natuur, landschap en water
77
5.9 Cultuurhistorie en archeologie
78
5.10 Milieu en infrastructuur
79
5.11 Bijzondere voorzieningen
81
5.12 Milieueffectrapportage
82
BIJLAGE Samenvatting algemene wijzingen bestemmingsplan buitengebied
3
Ligging plangebied
In bovenstaand figuur is het buitengebied van de gemeente Borne weergegeven. Met uitzondering van de kernen en het gebied ten zuiden van de kern Borne, is dit globaal het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Borne.
Ter hoogte van de locatie appartementencomplex de Karmelhof te Zenderen, zal de plangrens ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan enigszins worden gewijzigd. De plangrens zal worden aangepast aan de feitelijke situering van het gebouw. Het gebouw zal, na het doorlopen van een omgevingsvergunningprocedure, opgenomen worden in het te actualiseren bestemmingsplan ‘Kom Zenderen’.
4
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Een Nota van Uitgangspunten (hierna: NvU) vormt de essentiële tussenstap naar het opstellen van een nieuw bestemmingsplan buitengebied. In de NvU worden (juridische) keuzes gemaakt en de uitgangspunten voor diverse thema’s nader geconcretiseerd. Het is wenselijk om voorafgaand aan het bestemmingsplan een NvU op te stellen - welke het kader vormt voor het nieuwe bestemmingsplan – en deze vast te laten stellen door de gemeenteraad. Zodoende wordt er ruimte geboden voor interactie en kunnen discussies over de hoofdlijnen van het bestemmingsplan vooraf plaats vinden. Bovendien kunnen reeds voorafgaand aan het voorontwerpbestemmingsplan, principe aanvragen voor nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan dit kader.
1.2 Wat regelt de Nota van Uitgangspunten en hoe? In de NvU wordt aangegeven wat de gemeente in het bestemmingsplan wil regelen: het mag niet, het mag wel, onder voorwaarden of met behulp van maatwerk. In het nieuw op te stellen bestemmingsplan voor het buitengebied gaat het niet alleen om het al dan niet toestaan van functies, maar ook om de voorwaarden waaronder nieuwe ontwikkelingen kunnen worden toegestaan. Op deze manier wordt enerzijds ruimte geboden aan nieuwe ontwikkelingen en anderzijds wordt tevens een kwaliteitsdoelstelling behaald. De gemeente houdt daarmee regie op de kwaliteit voor het buitengebied.
In de NvU worden keuzes gemaakt over de wijze waarop omgegaan wordt met bestaande functies en nieuwe ontwikkelingen. Per thema wordt vastgelegd welke basismaten, kwaliteit en criteria voor functies dan wel bestemmingen worden gehanteerd. Nog niet aan alle maatvoering en criteria is invulling gegeven, bij de specifieke uitwerking van het bestemmingsplannen wordt dit dan te zijner tijd nader ingevuld/aangevuld.
1.3 Uitgangspunten nader toegelicht Uiteraard dient bij een nieuw bestemmingsplan buitengebied rekening te worden gehouden met geldend rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Als uitgangspunt voor deze NvU geldt echter deregulering en vereenvoudiging dan wel verruimingen van regelingen daar waar mogelijk. Nieuw voorgestelde regelingen zien er dan ook hoofdzakelijk op toe om nieuwe mogelijkheden te bieden, welke voorheen niet in het bestemmingsplan waren opgenomen.
In zijn algemeenheid ziet de NvU erop toe dat maatschappelijke ontwikkelingen en trends zoveel mogelijk worden gefaciliteerd en dat ruimte wordt geboden aan thema’s zoals duurzaamheid. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit is daarnaast een terugkerend thema. Ten slotte ziet de NvU er op toe om eventuele onduidelijkheden en leemten uit bestemmingsplannen, die momenteel gelden voor het plangebied, te herstellen.
5
2 Beleidskader en visie 2.1 Inleiding In de NvU wordt allereerst het relevante rijks, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijke beleid in hoofdlijnen beschreven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat ruimtelijk (lees ruimtelijk-functioneel) relevant is voor het plangebied. Dit beleid is kaderstellend voor het buitengebied.
2.2 Beleid rijksniveau
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: •
Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
6
•
Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
•
Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
•
Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: •
Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
•
Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
•
Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn: •
Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
•
Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
•
Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
•
Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
•
Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: •
Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
7
Barro 2011 Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor bepaalde onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; deze zal in het eerste kwartaal van 2012 worden vastgesteld. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Nota natuur voor mensen, mensen voor natuur (2000) Deze nota van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is een integrale vervanging van vier groene nota’s, namelijk het Natuurbeleidsplan, de Nota Landschap, het Bosbeleidsplan en het Strategisch Plan van Aanpak biodiversiteit. Tevens biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in tal van sectoren (onder meer landbouw, visserij, toerisme, water). De nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ staat binnen het rijksbeleid niet op zichzelf, maar bouwt voort op de Startnota Ruimtelijke Ordening, de vierde Nota Waterhuishouding en de nota Belvedère. Tezamen met de nota ‘Voedsel en Groen’ vormt de nota het beleidskader voor het landelijk gebied. De nota bestaat uit twee delen, een strategisch deel en een beleidsprogramma. Beide delen vormen voor de komende tien jaar het beleidskader voor natuur, bos, landschap en biodiversiteit. Het deel beleidsprogramma geeft een programmatische uitwerking van de strategische hoofdlijnen. Dit deel benoemd concreet de doelen en maatregelen en middelen die daaraan worden gekoppeld.
Natuurwetgeving: Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet Bij planvorming moet rekening worden gehouden met bestaande natuurwaarden. Natuurbeschermingswetgeving vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is in de Nederlandse situatie gescheiden in soortenbescherming en gebiedsbescherming. Wettelijk kader voor de soortenbescherming in Nederland is de Flora- en Faunawet, die bescherming biedt aan vrijwel alle
8
voorkomende diersoorten en sommige plantensoorten. Deze wet is altijd van toepassing. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van de Flora- en Faunawet; voorafgaand aan de ontwikkeling dient te zijn getoetst of er sprake is van effecten op meer strikt beschermde soorten. Is dit het geval, dan moet er een ontheffing worden aangevraagd. Voor sommige strikt beschermde diersoorten zijn aan het toekennen van deze ontheffing strenge eisen verbonden. Naast soortenbescherming heeft de Flora- en faunawet betrekking op jacht en de handel in dieren en planten. Dit is in het kader van het bestemmingsplan niet relevant. Gebiedsbescherming vindt plaats in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de Natura 2000-gebieden. Dit zijn de Vogelrichtlijngebieden en (na aanwijzing) de Habitatrichtlijngebieden. De bescherming van de natuurwaarden heeft gevolgen voor het gebruik in en rondom dit gebied. Activiteiten, plannen en projecten moeten vooraf worden getoetst op hun effecten op de natuur, waarbij ook de externe werking van een ingreep op het beschermde gebied en de aanwezige waarden getoetst dient te worden. De afstand van de externe werking is afhankelijk van de ingreep. Als er sprake is van ingrepen die een (significant) effect hebben op het betreffende beschermde gebied zal er een vergunning moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de provincie. Binnen de gemeente Borne zijn geen gebieden gelegen die aangewezen zijn als Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden. e
Europees en nationaal beleid: Kaderrichtlijn Water (KRW), WaterBeheer 21 eeuw (WB21) en Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De belangrijkste doelen van deze richtlijn zijn: goede chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren, goede chemische kwaliteit van het grondwater en goed voorraadbeheer van het grondwater. Deze doelen moeten in alle EU-landen bereikt zijn in 2015. Uitstel hiervan is mogelijk tot 2021 en 2027, op basis van een goede, inhoudelijke motivatie. Voor de gestelde normen en doelen geldt een resultaatverplichting. Over de voortgang van de uitvoering moeten alle waterbeheerders regelmatig rapporteren aan de Europese Commissie. De specifieke doelen volgend uit de KRW zijn per waterlichaam beschreven. Daarnaast blijven de meer algemene watersysteemdoelen uit WB21 (een veilig en veerkrachtig watersysteem nastreven door middel van de trits eerst vasthouden dan bergen dan pas afvoeren) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (het watersysteem moet in 2015 voldoen aan de normering tegen wateroverlast) belangrijke uitgangspunten voor de samenwerking met gemeenten op het gebied van het watersysteem.
Nationale milieubeleidsplannen (3 en 4) In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 worden doelstellingen ten aanzien van milieukwaliteit geformuleerd. Het beleid is gericht op de instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van functies en eigenschappen van bepaalde gebieden. Integraal waterbeheer wordt steeds belangrijker bij de inrichting van gebieden. Door de watersysteembenadering worden de verschillende functies (landbouw, natuur en stedelijk gebied) aan elkaar gekoppeld. De waterschappen zijn in algemene zin verantwoordelijk voor het oplossen van lokale
9
en regionale milieuproblemen die te maken hebben met integraal waterbeheer. De gemeente staat als overheid het dichtst bij de burger en heeft daarom een speciale verantwoordelijkheid om de burger bij het milieubeleid te betrekken. NMP 3 blijft ook na het uitkomen van NMP 4 (juni 2001) onverkort van kracht. NMP 4 heeft echter een andere opzet waarbij de beleidshorizon in het jaar 2030 is gelegd, dertig jaar vooruit. Centraal staat daarbij “een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving en temidden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten en hulpbronnen uit te putten”.
2.3 Beleid provinciaal/regionaal niveau Omgevingsvisie Overijssel (2009) In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van haar provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Er wordt aangegeven wat volgens de provincie de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten (GS) opdragen deze te realiseren. Ook wordt de ontwikkelingsvisie uiteen gezet, weergegeven in de begrippenparen: ‘balans en dynamiek’ en ‘landschap en werkgelegenheid’, ‘duurzaamheid’ en ‘ruimtelijke kwaliteit’. De min of meer autonome trends en ontwikkelingen worden gevolgd op het gebied van demografie, economie en werkgelegenheid, woningbehoefte, mobiliteit, klimaatverandering, energie, landbouw, natuur en landschap, de ondergrond en milieu en gezondheid tot ongeveer 2030. Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat er ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat er hoogwaardige woonmilieus tot stand gebracht dienen te worden. De provincie wil die dynamiek benutten als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gehaald door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities, waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Ook wordt er gericht op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Specifiek voor het buitengebied geeft de Omgevingsvisie aan dat landbouw de grootste grondgebruiker blijft en een belangrijke economische drager is in het buitengebied. Behoud en versterken van de verscheidenheid en identiteit van (binnen-) stedelijke kwaliteit en mooie landschappen in het buitengebied is richtinggevend. De ontwikkelingsperspectieven van de visie geven richting aan (nieuwe) ontwikkelingen en initiatieven: -
Realisatie van de groene en blauwe hoofdstructuur EHS (bestaande natuur en nieuwe natuur) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.
-
Buitengebied, accent productie: Gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waar plaats is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden).
-
Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-,
10
werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Ontwikkeling in de Groene omgeving (buitengebied) is niet langer gebonden aan strikte voorschriften van welke functie op welke plek moet plaatsvinden. Ruimte dient geboden te worden aan economische dynamiek die ruimtelijke kwaliteit bevordert. Daarom wordt meervoudig ruimtegebruik en creatieve oplossingen gestimuleerd. Naast de bescherming van kwaliteiten dient vooral ontwikkeling en dynamiek benut te worden voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingen in de Groene omgeving laat de provincie samengaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ (hierna: KGO) ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, VAB’s, landgoederen, etc. Het vertrekpunt hiervan is dat bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én aangetoond is dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Hiervoor zijn de volgende vertrekpunten te destilleren: 1. er is ruimte voor een sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebrek verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief en volgens de gebiedskenmerken wordt uitgevoerd; 2. een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling is altijd een basisvoorwaarde of basisinspanning; 3. bij nieuwvestiging en bij grootschalige uitbreiding van bestaande functies wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit; 4. de balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en investering in de ruimtelijke kwaliteit moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van een ruimtelijk plan. De gemeenten hebben het voortouw bij het toepassen van de KGO. Deze kwaliteitsimpuls vervangt het oude provinciale uitvoeringskader ‘Rood voor rood met gesloten beurs’ (Rood voor rood) en het uitvoeringskader Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Momenteel wordt door Provincie Overijssel gewerkt aan een actualisatie van de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening.
Omgevingsverordening (2009) Gelijktijdig met de Omgevingsvisie Overijssel is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 in werking getreden. Deze verordening is één van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken. Onder andere de hiervoor genoemde KGO is in de Omgevingsverordening opgenomen.
De Omgevingsverordening geeft regels met betrekking tot ruimtelijke ordening, milieu (bescherming van grondwater en bodem), water en verkeer. Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van
11
de Omgevingsverordening dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt – bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk. Bij de Omgevingsverordening hoort een eigen set kaarten. De kaarten laten bijvoorbeeld zien welke gebiedskenmerken de provincie belangrijk vindt bij de ontwikkeling van Overijssel en waar ze ontwikkelingsperspectieven ziet voor natuur, landbouw, verkeer, steden en dorpen etc.
Reconstructieplan Salland-Twente inclusief partiele herziening reconstructieplan juli 2009 Op 15 september 2004 is het Reconstructieplan Salland-Twente door Provinciale Staten vastgesteld. Om het Reconstructieplan Salland-Twente aan te passen aan de Omgevingsvisie Overijssel is een partiële herziening van het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld.
Verwevenheid en verbondenheid zijn volgens dit plan de belangrijkste kenmerken van Twente. Landschap, landbouw en natuur kunnen niet zonder elkaar. Twente is een gevarieerd gebied dat qua landschap, cultuurhistorie en rust veel te bieden heeft. Een rijke historie van landbouw, textielindustrie en landgoederen gecombineerd met een grote variatie aan landschappen, rivieren, weteringen en beken, veenontginningen, stuwwallen en eeuwenoude coulisselandschappen kenmerkt dit gevarieerde gebied. Twente heeft, net als andere zandgebieden in Nederland, te maken met een hoge veedichtheid. In deze zogenaamde concentratiegebieden is de intensieve veehouderij sterk vertegenwoordigd en doen zich verschillende problemen voor die nauw met elkaar samenhangen. Kern van de problematiek is dat landbouw, wonen, werken, mobiliteit, recreatie, natuur en landschap elkaar te vaak in de weg zitten. Gevolg is dat de economische functies in het landelijk gebied beperkt worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden, met alle nadelige gevolgen van dien voor de sociaaleconomische vitaliteit en leefbaarheid van het gebied. Veel veehouderijen kunnen zich op hun huidige plek niet meer ontwikkelen vanwege de geur- en ammoniakregels. De laatste jaren is gebleken dat de grote veedichtheid en de ruimtelijke structuur van de (intensieve) veehouderij kan leiden tot grote veterinaire problemen voor de sector.
Op grond van de Reconstructiewet concentratiegebieden is het plangebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Dit wordt de reconstructiezonering genoemd. Hoofdlijn van het beleid is dat de intensieve veehouderij langzaam uit het extensiveringsgebied zal verdwijnen en zich (verder) zal concentreren in het landbouwontwikkelingsgebied en op aan te wijzen sterlocaties in het verwevingsgebied. In het Reconstructieplan wordt onder intensieve veehouderij het volgende verstaan: ‘een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren ‘biologisch’ en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer’.
12
In het buitengebied van de gemeente Borne komt alleen het verwevingsgebied voor. In het reconstructieplan is per zone in detail bepaald welke ruimte er wordt geboden aan intensieve veehouderijen. Het verwevingsgebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, zolang de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is uitgesloten. Bestaande bedrijven dienen wel hervestigings- en uitbreidingsmogelijkheden te houden. Het bouwvlak mag voor een intensieve veehouderij in principe, na wijziging, maximaal 1,5 hectare groot zijn. Voor een grondgebonden bedrijf wordt ruimte geboden tot maximaal 2,5 ha. Voorwaarde is dat de gebiedskenmerken zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening, de uitbreiding toestaan. (Her)vestiging op een bestaand bouwvlak zonder intensieve veehouderij is niet mogelijk. Hervestiging van een intensieve veehouderij op een bouwvlak waar al een intensieve veehouderij aanwezig is, is in principe mogelijk. Bij uitbreiding van de intensieve veehouderij worden hoge eisen gesteld aan vormgeving en landschappelijke inpassing.
Reconstructiezonering (bron: provincie Overijssel)
Natuurgebiedsplan 2008 (2008) In dit plan wordt nader uitwerking gegeven aan de begrenzing van de beheersgebieden en de nieuw te ontwikkelen natuurgebieden in Overijssel ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur(EHS) en de natuurdoelen buiten de EHS. De EHS in Overijssel is vastgesteld in het oude Streekplan Overijssel 2000+ en in de nieuwe Omgevingsvisie.
13
Provinciaal standpunt ontwikkeling boomkwekerijsector Noordoost Twente In Overijssel, en in het bijzonder in Noordoost Twente, blijft de boomkwekerijsector gestaag groeien. Met betrekking tot de mogelijkheden voor ontwikkeling en locatiebeleid voor deze sector in Noordoost Twente heeft de provincie in oktober 2006 een voorlopig standpunt opgesteld. Dit standpunt is niet in de Omgevingsvisie vertaald, omdat de provincie in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening de sturingsfilosofie “decentraal wat kan en centraal wat moet” hanteert. De provincie is van mening dat de gemeenten zelf beleid voor de boomkwekerijsector mogen opstellen. De gemeente Borne heeft het provinciaal standpunt reeds verwerkt in het vigerende bestemmingsplan door het overnemen van de provinciale zoneringskaart. Het standpunt gaat in op een aantal aspecten met betrekking tot de boomkwekerijsector. De provincie staat positief tegenover een verdere gezonde ontwikkeling van de boomkwekerijsector. Door een goede locatiekeuze is groei van de sector mogelijk zonder daarbij belangrijke ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten aan te tasten. Waar dit wel problemen oplevert, wordt uitbreiding of nieuwvestiging van boomteelt niet toegestaan. Op andere locaties wordt ruimte geboden aan de sector zonder daarbij onnodige beperkingen op te leggen. Hierbij dient meer aandacht te worden besteed aan landschappelijke inpassing en architectuur van de bedrijven. Uit de provinciale zoneringskaart blijkt waar uitbreiding en nieuwvestiging van boomteelt wordt uitgesloten en waar bestaande boomteelt wordt uitgeoefend. Uitgangspunt bij de zonering is dat van de landschappelijk, cultuurhistorisch en milieuhygiënisch kwetsbare gebieden worden ontzien. Deze zoneringskaart is met name van belang met betrekking tot het essen- en oude hoevenlandschap. Deze landschappen vormen voor boomkwekerijen aantrekkelijke vestigingslocaties, terwijl de landschappelijke en ruimtelijke effecten hier groot kunnen zijn, bijvoorbeeld in grote open essencomplexen. Naast ruimtelijke aspecten zijn ook milieuaspecten van belang. Het gebruik van meststoffen door boomkwekerijen is zodanig dat de provincie het verstandig acht ze te weren uit natuurgebieden, brongebieden en beekdalen. Om die reden dient een spuitzone van 50 m tot gevoelige bestemmingen in acht te worden genomen.
In de Omgevingsvisie Overijssel van de provincie Overijssel, zijn boomteelt en ondersteunend glas aangemerkt als ontwikkelingen van provinciaal belang. In de Omgevingsvisie Overijssel is opgenomen dat voor de ontwikkeling van de boomteelt en ondersteunend glas het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie van toepassing is. Het uitvoeringsmodel bestaat uit een aantal generieke bepalingen die zien op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken. Containerteelt en ondersteunend glas kunnen enkel worden gerealiseerd wanneer dit in overeenstemming is met de vigerende gebiedskenmerken. In lijn met het vigerende bestemmingsplan wordt in het nieuw op te stellen bestemmingsplan ondersteunend glas en containerteelt enkel bij twee agrarische bedrijven die de aanduiding ‘boomkwekerij’ hebben (gelegen aan de Bekkingvelderweg en Piepersveldweg) toegestaan.
14
Netwerkstad De steden Hengelo, Enschede, Almelo, Oldenzaal en Borne, de Regio Twente en de provincie Overijssel zijn de partners van het stedelijk netwerk. Zij hebben voor het stedelijk netwerk Twente een plan van aanpak opgesteld en een gezamenlijke bestuursopdracht geformuleerd met de volgende inhoudelijke doelstellingen: -
verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en centrumontwikkeling van de grote steden;
-
grensoverschrijdende samenwerking met Gronau, Munster en Osnabrück;
-
economische ontwikkeling rond de universiteit;
-
(multimodale) bedrijventerreinontwikkeling;
-
hoogwaardig openbaar vervoer binnen de ‘bandstad’;
-
de realisering van een regionale blauw-groene parkstructuur.
De aanpak voorziet ook in het gezamenlijk opstellen van inhoudelijke producten, zoals een gezamenlijke, samenhangende strategische visie met deelvisies op sociaal, fysiek, economisch en ruimtelijk gebied en met concrete projecten voor de realisering van die visies.
Speciale aandacht gaat uit naar de relatie tussen deze ruimtelijke hoofdstructuur en zijn omgeving, ofwel naar de relatie tussen stad en platteland: hoe moet het stedelijk netwerk vanuit de omgeving worden gezien; en wat wordt de rol van de plattelandsgemeenten in het netwerk? Waar de landbouw plaatselijk onder druk staat en mogelijk zelfs verdwijnt, verdwijnen ook de huidige dragers van het landschap. Daarom wordt gezocht naar nieuwe landschappelijke dragers. De kwaliteit van het landelijk gebied in Twente is belangrijk voor het hele stedelijke netwerk. Voor de kleine gemeenten zijn ook de gevolgen van de dynamische ontwikkelingen in het landelijk gebied op de lokale economie en leefbaarheid van belang. Groene contouren mogen er bijvoorbeeld niet toe leiden dat het landelijk gebied op slot gaat voor wonen en werken.
Regionaal Waterplan Overijssel De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet (nu nog ‘plan voor de waterhuishouding’ op basis van de Wet op de Waterhuishouding). In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.
15
Beleid Waterschap Regge en Dinkel Het creëren van ruimte voor water staat centraal in het beleid van Waterschap Regge en Dinkel. Daarnaast streeft ze naar een betere water(bodem)kwaliteit en een optimale afstemming binnen de waterketen. Men tracht verschillende vormen van retentie (waterberging) zoveel mogelijk in combinatie met de functies natuur, landbouw, wonen en recreëren te ontwikkelen. Leidraad is dat het schone water direct weer ten goede komt aan het watersysteem en een verbeterde werking van de rioolwaterzuiveringen wordt bereikt. In de zogenaamde ‘Afkoppelnota’ van het waterschap is één van de doelstellingen dat bij vernieuwing van bestaand bebouwd gebied gestreefd wordt naar het afkoppelen van zoveel mogelijk vierkante meters schoon verhard oppervlak. In de ‘Beleidsnota Retentie’ wordt de noodzaak tot het vasthouden en bergen van water onderstreept. Voor het onderhoud en beheer van wateren beschikt het Waterschap over de ‘Keur Waterschap Regge & Dinkel. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen voor wateren en oevers van wateren om te zorgen dat onderhoud kan worden uitgevoerd en ter bescherming van het profiel van wateren.
In het waterbeheerplan 2010-2015 zijn de doelen en maatregelen voor alle Kaderrichtlijn waterlichamen (hierna: KRW) beschreven. Hiervoor geldt een resultaatverplichting. Voor de overige wateren worden streefbeelden gehanteerd en geldt het strokenbeleid uit het WBP 2010-2015. De breedte van de stroken die wij willen vrijwaren van stedelijke functies zijn afhankelijk gesteld van het type watergang en het gebied waarin de watergang ligt. Hiervoor geldt een inspanningsverplichting. Voor het watersysteem is verder nog het retentiecompensatiebeleid van belang. Dit om te kunnen voldoen aan de normering tegen wateroverlast. Het stedelijk waterbeheer wordt door de gemeenten overgedragen aan het waterschap. Voor het stedelijk water worden beheer- en onderhoudsplannen opgesteld met als doel het gewenste streefbeeld te bereiken en/of te handhaven. Naast het beheer van het stedelijk water wil het waterschap ook de gebruiksfunctie ervan versterken, waaronder de beleving van het water.
Landinrichting Saasveld-Gammelke Het deel ten oosten van de lijn Borne-Hertme valt binnen dit herinrichtingsproject. Borne en Hengelo breiden zich uit tot de rand van het herinrichtingsgebied. De grenzen van de stadsuitbreidingen vormen samen met de aanwezige en nieuwe natuur- en landschapswaarden een landschappelijk zeer aantrekkelijke zone, waarin naast landbouw ook ruimte is voor recreatie en natuurontwikkeling. De recreatieve en parkvoorzieningen in de (toekomstige) stadsuitbreiding sluiten daarbij aan op de structuur van het landelijk gebied, dat als een uitloopgebied van de stad kan worden beschouwd. De aantrekkingskracht van deze zone wordt versterkt door een goede infrastructurele aansluiting op het stedelijk gebied, nieuwe natuur- en landschapselementen nabij de Deurningerbeek en een meer natuurlijke inrichting van deze beek – in het kader van de KRW -, waarbij bestaande elementen worden ingepast. Enkele aanvullende maatregelen die worden genoemd zijn het aanleggen en verbeteren van een enkele waterloop, fietspad en (fiets)brug. Ten behoeve van een regelmatiger waterafvoer wordt nabij de Groeneweg (Gammelkerbeek) een wateropvangplaats (retentiebekken) aangelegd.
16
Convenant en Pact van Twickel Borne ligt aan de rand van het mooie landgoed Twickel. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen laten dit landgoed met enorme historische, landschappelijke en ecologische waarden natuurlijk niet ongemoeid. De druk op het landgoed en vooral op de randen vanuit de omliggende kernen, waaronder Borne, vraagt om consistent beleid en een visie op de toekomst. In 2005 hebben de gemeente Borne en de Stichting Twickel een Convenant gesloten, met als doel de kwaliteit van het landgoed te waarborgen en in een logische en duurzame aansluiting van de stedelijke bebouwing en het landelijk gebied te voorzien. Tevens is door de provincie Overijssel, de stichting Twickel, het waterschap Regge en Dinkel, de regio Twente en de gemeenten Borne, Hengelo en Hof van Twente de ”Ontwikkelingsvisie Twickel; levend landgoed” opgesteld. Uitgangspunt daarbij is het behoud van de unieke kwaliteiten van het gebied door het benutten van de ontwikkelingen om het landgoed verder te versterken en de functie en de betekenis van Twickel voor haar omgeving te vergroten. Op basis daarvan is door de bestuurders van de hierboven genoemde partijen in maart 2009 de intentieovereenkomst “Pact van Twickel” ondertekend, waarmee de uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes van de visie onderschreven worden. Om deze doelen te bereiken is door de partijen gezamenlijk een uitvoeringsprogramma ontwikkeld.
Hierin staan met name de volgende punten centraal: -
realisatie van de Twickeler Grensweg, in combinatie met het versterken van de routes tussen stad en landgoed;
-
completeren van de Umfassungsweg;
-
gecombineerde aanpak van water- en natuuropgaven, gekoppeld aan agrarische structuurverbetering;
-
een betere landschappelijke inpassing en vermindering van de barrièrewerking van de rijkswegen A1 en A35;
-
het stimuleren van duurzaam en innovatief ondernemerschap, met name op het gebied van landbouw en recreatie & toerisme.
2.4 Beleid gemeentelijk niveau Structuurvisie Borne De gemeente Borne heeft begin 2008 besloten om voor het totale grondgebied van de gemeente een structuurvisie op te stellen. Deze (ontwerp)structuurvisie heeft betrekking op de periode 2010-2030. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is elke gemeente verplicht één of meerdere structuurvisies op te stellen voor het gehele grondgebied. Naast deze wettelijke verplichting maken nieuwe inzichten, diverse grootschalige plannen en ontwikkelingen in en rond Borne een actueel ruimtelijk sturingsmiddel noodzakelijk. In de structuurvisie worden ondermeer keuzes gemaakt over de wijze waarop Borne zich binnen de Netwerkstad wil profileren én via welke strategie zij deze keuze concreet wil verwerkelijken. Hiertoe is ingegaan op het imago dat de gemeente Borne wil uitstralen, het
17
profiel dat de gemeente nastreeft en de vraag hoe aan het stedelijk gebied, de bedrijventerreinen en het landelijk gebied ontwikkelen en een ‘Borns’ karakter kan worden gegeven. In de structuurvisie worden in de stadsranden locaties aangewezen als ‘reservelocatie woningbouw’ (Bornsche Maten) en ‘stadsrandgebied met mogelijkheid voor passende economische functies’ (ondermeer de locaties De Kluft 1 en 2 en ’t Oldhof). Deze stadsrandgebieden zijn afgeleid van de stads- en dorpsranden zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel, zie uitsnede hierna. In onderstaande uitsnede zijn de locaties die in de structuurvisie worden opgenomen als bijzondere functie in het stadsrandgebied globaal opgenomen. Deze locaties zullen in het bestemmingsplan een vooralsnog een agrarische bestemming verkrijgen. Mochten ontwikkelingen zich voordoen binnen de aangewezen stadsrandgebieden, dan zullen deze worden getoetst aan de structuurvisie en overig beleid dat van toepassing is.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Woonvisie Borne 2010-2014 Op 9 november 2010 is door de gemeenteraad de Woonvisie Borne 2010-2014 (hierna: woonvisie) vastgesteld. De woonvisie vormt het kader van het te voeren woonbeleid in de gemeente Borne voor de komende jaren. Met de woonvisie wordt geen volledig nieuw beleid ingezet, maar wordt in grote lijnen het ingezette beleid voortgezet. Er doen zich momenteel echter diverse fundamentele ontwikkelingen voor, waardoor de woningmarkt sterk verandert. Zo neemt de bevolkingsgroei af en verandert de samenstelling van de bevolking; de vergrijzing neemt toe, het aantal personen per huishouden blijft dalen en het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. Hiermee houdt deze woonvisie rekening. In de woonvisie wordt
18
daarnaast ingegaan op de afspraken die op verschillende overheidsniveaus zijn gemaakt omtrent woningbouw.
Mobiliteitsvisie 2012-2020 Op 18 december 2012 heeft de raad de Mobiliteitsvisie 2012-2020 vastgesteld. Deze visie is één van de bouwstenen voor de (nieuwe) Structuurvisie. De Mobiliteitsvisie vervangt het in 2008 vastgestelde Integraal Verkeersplan (IVP) en is het beleidsplan voor de Mobiliteit tot en met 2020. In de Mobiliteitsvisie is een duurzame oplossing opgenomen voor de infrastructuur.
Mijn Borne 2030 – Dynamische Dorpen, de toekomst voor de Bornse gemeenschap Dynamische dorpen is een toekomstvisie met veel ambitie, opgesteld door de Bornse gemeenschap en geschreven vanuit het perspectief van 2030. Diverse aspecten komen hierin aan bod, waaronder: economie en ondernemen, ruimte en wonen, welzijn en samenleving en duurzaamheid. Het buitengebied wordt hierin genoemd als een van de speerpunten in de ontwikkeling van Borne. De ambities voor wat betreft toerisme en recreatie zijn gericht op het motto ‘ontwikkelen waar ontwikkelen past en behouden waar behoud nodig is’. De agrarische sector wordt gezien als een belangrijke sector in het onderhoud en het in stand houden van het landschap. Ontwikkeling van de agrarische bedrijven als sterke kennisintensieve bedrijven die naadloos aansluiten bij het innovatieve karakter wordt als ambitie genoemd.
Economische beleidsnotitie ‘Borne Werkt’ en ‘Toetsingskader commerciële voorzieningen gemeente Borne’ Op 3 juli 2012 heeft de raad de economische beleidsnotitie ‘Borne Werkt’ vastgesteld. Deze beleidsnotitie is opgesteld met als doel een eensluidend beeld en visie op de economie te creëren. Op economisch gebied is in Borne veel gaande. Momenteel wordt – in samenwerking met de gemeente Hengelo – volop gewerkt aan de uitgifte van het bedrijventerrein De Veldkamp. Voor het bedrijventerrein De Molenkamp ligt een herstructeringsopgave die in 2014 in uitvoering zal moeten zijn. In het centrum wordt op basis van het Masterplan gewerkt aan de verdere versterking van de centrumeconomie. Ten slotte wordt in het kader van de Groene Poort gewerkt aan de sociaaleconomische vitaliteit van het buitengebied. Het versterken van het toeristisch-recreatief karakter / agrotoerisme wordt als een van de speerpunten voor het buitengebied genoemd. Dit speerpunt wordt eveneens benoemd in het op 26 april 2011 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde ‘Toetsingskader commerciële voorzieningen gemeente Borne’. Dit toetsingskader geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor commerciële voorzieningen en biedt een helder kader voor marktinitiatieven.
19
Beleidsnota’s De Groene Poort -
Ontwikkelkader Groene Poort (juni 2008)
-
Landschappelijk en recreatief verbinden (mei 2009)
De Groene Poort is de enige overgebleven groene schakel in de Netwerkstad Twente en verbindt het landschap van Noordoost met dat van Zuidwest Twente. De Groene Poort is een integraal project van de provincie Overijssel en gemeente Borne en heeft tot doel om het buitengebied van Borne te ontwikkelen als een groene long in het stedelijk netwerk van Netwerkstad Twente en als groene verbinding tussen Noordoost en Zuidwest Twente. Een belangrijk doel van de Groene Poort is het behoud en de ontwikkeling van het authentieke Twentse landschap gecombineerd met de versterking van de economie. Dat betekent dat er ruimte is om te ondernemen onder gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De Groene Poort is een uitvoeringsgericht programma, waarbij samenwerking wordt gezocht met bewoners van het gebied. Onder vijf thema’s kunnen verschillende projecten en activiteiten worden benoemd, die vorm en inhoud geven aan de verdere uitwerking en uitvoering van De Groene Poort. Daarnaast kunnen ook ondernemers en bewoners uit het gebied met hun initiatieven hierop aanhaken.
Landschap & economie Hoofddoel bij dit thema is om evenwicht te creëren tussen het behoud en versterking van het authentieke Twentse landschap en versterking van de Bornse economie. Hierdoor ontstaat ruimte om te ondernemen op het platteland en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied versterkt. Duurzame economische activiteiten geven immers een basis om te investeren in het landschap.
Kunst, cultuur & voorzieningen Dit thema kan een brugfunctie vervullen tussen stad en platteland. Hoofddoel is om de mogelijkheden en potenties van kunst en cultuurwaarden in te zetten voor het versterken van de beleving van het gebied voor bezoekers. Het is de basis voor een gezonde sociale infrastructuur. Het thema ondersteunt een gezonde economische ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld voor recreatie, toerisme en het winkelbestand.
20
Ontsnipperen & verbinden Het is belangrijk om versnippering van het buitengebied tegen te gaan. Dit is dan ook het hoofddoel van het thema Ontsnippering en verbinding. Belangrijke pijler is het verbeteren van de infrastructuur voor mens en ecologie, zodat er een groene verbinding ontstaat van Noordoost naar Zuidwest Twente. Om dit thema kracht bij te zetten, beschikt De Groene Poort over een gebiedsmanager die onder andere de grondmobiliteit in kaart brengt.
Kennis, ontwikkeling & innovatie Het blijven ontwikkelen van kennis en innovatie is belangrijk binnen De Groene Poort. In dit thema worden er volop mogelijkheden geboden om zowel bewoners van het gebied als medewerkers van De Groene Poort kennis op te doen en daarmee mogelijk innovaties te ontwikkelen. Voorbeelden van projecten binnen het thema zijn bijvoorbeeld het onderzoek van Wageningen Universiteit naar de stadsrand - buitengebied (uitgevoerd in de Stroom Esch) en de oprichting van de Werkplaats, waar verschillende onderwijsinstellingen als ROC, Saxion Hogescholen en Wageningen Universiteit zitting nemen.
De Groene Poort in beeld Dit thema is vooral gericht op uitvoering van communicatie. Om De Groene Poort tot een succes te maken is er voldoende draagvlak vanuit de maatschappij nodig. Het is van belang om de betrokkenheid van de plattelandsbewoners, Bornenaren, belangengroepen en medeoverheden te versterken. Communicatie met deze doelgroepen is daarom van belang voor het welslagen van het programma.
Landschapsbeleidsplan In het landschapsbeleidsplan van de gemeente Borne (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 december 2002) wordt een nadere invulling gegeven aan het beleid met betrekking tot natuur en landschap. Daarbij wordt uitgegaan van behoud en verdere ontwikkeling van waardevolle gebieden en kenmerken. De nadruk wordt daarbij gelegd op samenhang tussen terreinen en versterken van de afzonderlijke landschapstypen. Er wordt nadere invulling gegeven aan het beleid op drie ambitieniveaus: behouden, versterken, vernieuwen. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de inspanningen (financieel en uitvoerend) die moeten worden verricht.
Beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing In oktober 2008 heeft de gemeente Borne in aansluiting op het provinciale “Uitvoeringskader voor hergebruik van Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing” het beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) vastgesteld. Het VAB-beleid is bedoeld om bestaande vrijkomende agrarische bebouwing her te gebruiken voor nieuwe functies. De gemeente ziet mogelijkheden voor zeer diverse functies: wonen, bedrijvigheid, recreatie en zorg. Het VAB-beleid is van toepassing op vrijkomende of vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing. Hieronder vallen tevens voormalige agrarische bouwpercelen die in het verleden zijn omgezet naar de bestemming ‘woondoeleinden’ (of een andere bestemming conform het hergebruik). Bestaande, niet-agrarische bedrijvigheid valt niet binnen het bereik van het VAB-beleid.
21
De omvang en aard van de bedrijvigheid die kan worden toegestaan in VAB kan van geval tot geval worden bepaald op grond van kwalitatieve criteria. Om te beoordelen of de voorgestane activiteit op een bepaalde locatie aanvaardbaar is, zijn een aantal toetsingscriteria opgesteld. Het betreffen onder meer de volgende criteria: -
de activiteiten dienen binnen de bebouwing plaatsvinden;
-
geen buitenopslag;
-
de nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen verstedelijking of verstening tot gevolg hebben of aantasting van de landschappelijke en of natuurlijke waarden. De visuele uitstraling van de niet-agrarische functie sluit aan bij de landelijke omgeving en wordt landschappelijk ingepast;
-
beeldkwaliteit van de hergebruikte schuur en het gehele erf is belangrijk bij de beoordeling van het verzoek en moet aansluiten aan de Welstandsnota;
-
de overige bedrijfsgebouwen, die niet worden hergebruikt, worden gesloopt, met uitzondering van karakteristieke bouwwerken. De Erfgoedcommissie van de gemeente Borne beoordeeld wat als een karakteristiek bouwwerk kan worden aangemerkt;
-
de nieuwe activiteit moet zich verhouden tot een woonfunctie in de nabije omgeving (bijvoorbeeld categorie 1 en 2 van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering dan wel een daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteit);
-
de nieuwe functie geen hinder of belemmering vormen voor waarden en functies in de omgeving, op extra belasting voor het milieu opleveren.
Functies In het VAB-beleid wordt onderscheid gemaakt voor werkfuncties, woonfuncties en nevenfuncties op het agrarisch bedrijf. Onder werkfuncties wordt niet-agrarische bedrijvigheid verstaan. Bij hergebruik voor een werkfunctie dient de bestemming te worden gewijzigd van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming. Onder een woonfunctie wordt verstaan het bewoonbaar maken van één of meer vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Het realiseren van een woonfunctie gaat in combinatie met het stoppen van de agrarische activiteit. De bestemming wordt dan gewijzigd van agrarisch naar wonen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen het toestaan van extra woningen in een karakteristiek (voormalig) bedrijfsgebouw en het splitsen van de (voormalige) bedrijfswoning. Er is sprake van een nevenfunctie als het agrarisch bedrijf blijft bestaan. De agrarische bedrijfsbebouwing wordt dan gedeeltelijk gewijzigd naar een niet-agrarische functie. Deze functiewijziging mag niet leiden tot uitbreiding van het bouwvlak, ook niet ten behoeve van het bestaande agrarische bedrijf.
Bebouwing Het beleid gaat uit van hergebruik van bestaande agrarische bebouwing. In sommige gevallen kan het voorkomen dat sloop en nieuwbouw de ruimtelijke kwaliteit meer ten goede komt. De nieuwbouw moet in
22
dat geval tegemoet komen aan de beeldkwaliteit als geheel en er dient een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats te vinden. De gebouwen die niet worden hergebruikt dienen te worden gesloopt. Daarbij geldt eveneens dat de nieuwe functie geen aanleiding mag zijn voor uitbreiding van de bebouwing. Bij hergebruik is de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing van de hergebruikte bebouwing en het erf van belang. De bebouwing en het erf dienen de agrarische uitstraling te behouden en waar mogelijk te versterken. Voor karakteristieke en monumentale bebouwing geldt dat deze dient te worden behouden. Karakteristieke bebouwing is in ieder geval de bebouwing op de (gemeentelijke) monumentenlijst. Voor andere bebouwing dient per geval aan de hand van de Welstandsnota en/of deskundigenadvies (Erfgoedcommissie van de gemeente Borne) te worden bepaald of het pand karakteristiek is. Een aanvraag kan gekoppeld worden met de Rood voor Rood-regeling (zie volgende paragraaf). Tevens is het mogelijk eerst gebruik te maken van de VAB-regeling en daarna van de Rood voor Rood-regeling. Echter, als bij toepassing van het VAB-beleid op een locatie een deel van de agrarische bebouwing moet worden gesloopt (als tegenprestatie voor de omgevingskwaliteit), dan mag die te slopen oppervlakte niet meer worden betrokken in een Rood voor Rood aanvraag. In geval van toepassing van het gemeentelijk VAB-beleid wordt in het kader van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie een Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving vereist. Op grond van het geschetste beleid worden er mogelijkheden geboden voor hergebruik en functieverandering. Ten aanzien van iedere aanvraag voor een functieverandering zal, indien besloten wordt om medewerking te verlenen aan het verzoek, een bijpassende planologische procedure worden doorlopen en voorwaarden worden gesteld. In de regels van het bestemmingsplan zal daarom geen regeling voor het VAB-beleid worden opgenomen.
Rood voor Rood met gesloten beurs In oktober 2008 heeft de gemeente Borne in aansluiting op de streekplanherziening Rood voor Rood de “Beleidsnotitie Rood voor Rood met gesloten beurs” vastgesteld. Het hoofddoel van de kaders voor Rood voor Rood met gesloten beurs (RvR mgb) in de gemeente Borne is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. De bouwkavel van de compensatiewoning komt in principe op de plaats van de gesloopte bebouwing. Wanneer dit vanuit landschappelijke, ruimtelijke, milieutechnische, stedenbouwkundige of andere reden onmogelijk of ongewenst is, wordt gezocht naar een alternatieve locatie.
Gezien de planologische onderbouwing, diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken, de ruimtelijke impact en de beoogde te maken kwaliteitsslag, zijn nieuwe woningen enkel mogelijk via een aparte planologische procedure. Onderstaande criteria worden derhalve niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Voor de toekenning van een woonbestemming met één bouwkavel de volgende criteria: -
sloop van minimaal 850 m2 aan vrijkomende agrarische of solitaire niet-agrarische bebouwing of sloop van minimaal 4.500 m2 aan kassen;
-
alle bebouwing dient gesloopt te worden, met uitzondering van een bijgebouw van
23
75 m2 en een bijgebouw voor hobbyvee van 75 m2; -
karakteristieke of monumentale bebouwing mag niet worden gesloopt;
-
het bestemmingsvlak voor de nieuwe woning heeft een omvang van 1.000 m2;
-
de nieuwe woning mag een maximale inhoud van 750 m3 hebben, exclusief bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 75 m2;
-
de nieuwe woning dient gesitueerd te zijn ter plaatse van het voormalige bouwvlak, tenzij uit oogpunt van milieu, ruimtelijke ordening of andere beleidsregels het wenselijker is de nieuwe woning op een andere locatie te situeren;
-
op de locatie van de nieuwe woning dienen geen bijzondere landschappelijke of natuurwaarden aanwezig te zijn;
-
de functieverandering mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken;
-
er dient een landschapsplan opgesteld te worden ten aanzien van de landschappelijke en architectonische inpassing van de nieuwe bebouwing;
-
ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt advies ingewonnen van een ervenconsulent;
-
mede afhankelijk van de sloopkosten, vervangingswaarde en getaxeerde waarde van de toekomstige kavel, wordt berekend hoeveel de bijdrage aan ruimtelijke compensatie zal bedragen. In overleg met de gemeente kan ook gezocht worden naar een concrete invulling voor de KGO.
Men kan slechts eenmaal per locatie deelnemen aan de regeling. Bij een veelvoud van de te slopen oppervlaktes kan een extra bouwkavel worden toegekend. Bij de RvR regeling wordt uitgegaan van sloop van het gehele erf, waaronder bebouwing, verharding, mestopslagplaatsen en dergelijke. Het is toegestaan om twee locaties te combineren voor een aanvraag. Dit is ook mogelijk wanneer de andere partij buiten de gemeente Borne is gevestigd. Hierbij wordt de voorwaarde gesteld dat minimaal 50% van de verplichte te slopen bebouwing uit de gemeente Borne moet komen.
De aanvraag kan gecombineerd worden met de VAB-regeling (zie hiervoor) bijvoorbeeld bij karakteristieke bebouwing. Het bewoonbaar maken van één of meer vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen past binnen de VAB-regeling. Het realiseren van een woonfunctie gaat in combinatie met het stoppen van de agrarische activiteit. De bestemming wordt dan gewijzigd van agrarisch naar wonen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen het toestaan van extra woningen in een karakteristiek (voormalig) bedrijfsgebouw en het splitsen van de (voormalige) bedrijfswoning.
Een combinatie is alleen mogelijk als hergebruik direct aan de orde is. Hierbij wordt geen maximum gesteld aan de oppervlakte bedrijfsbebouwing dat wordt hergebruikt. In geval van toepassing van gemeentelijk RvRbeleid en/of VAB-beleid wordt in het kader van de Omgevingsvisie een Omgevingsverordening een KGO
24
vereist. Ten aanzien van iedere aanvraag voor een functieverandering op grond van deze regeling zal, indien besloten wordt om medewerking te verlenen aan het verzoek, een bijpassende planologische procedure worden doorlopen en voorwaarden worden gesteld.
Archeologiebeleid gemeente Borne Ten behoeve van het gemeentelijke archeologiebeleid zijn in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP-rapport 1713). De archeologische beleids- en waardenkaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2009. In deze beleidsnota worden de kaders voor het archeologiebeleid van de gemeente Borne vorm gegeven. In het buitengebied van Borne bevindt zich een groot aantal elementen die archeologisch van belang zijn. Het betreft hier zowel bestaande waarden als te verwachten waarden. Deze dienen beschermd te worden zoals in de uitgangspunten genoemd staan in het archeologiebeleid van de gemeente Borne. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Deze kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap, waarbij de landschappelijke eenheden met archeologische betekenis op de kaart zijn weergegeven. De gemeente heeft verder het hele grondgebied geïnventariseerd voor bekende vindplaatsen om inzicht te krijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten. Op de kaart zijn, naast de landschappelijke eenheden, de volgende elementen opgenomen: Bekende vindplaatsen en locaties met archeologische resten, de negen terreinen van archeologische waarde die zijn opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart van de provincie Overijssel, locaties van boerderijen met een oorsprong in de Late Middeleeuwen en verdwenen watermolens. De beleidsadvieskaart is gebaseerd op de verwachtingskaart en laat zien waar welke archeologische verwachtingswaarde geldt, onderverdeeld in hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, hoog, middelmatig, laag en geen verwachting of verstoord. Tevens zijn op deze kaart de terreinen opgenomen waarvan de (zeer) hoge archeologische waarde is aangetoond of vrijwel zeker is.
Bodembeheernota Op 8 november 2011 heeft de gemeenteraad de Bodembeheernota gemeente Borne vastgesteld. Deze nota geeft aan hoe en onder welke voorwaarden grond en baggerspecie binnen de gemeente Borne mag worden toegepast. Vanwege lokale omstandigheden heeft de gemeente Borne ervoor gekozen om gebiedsspecifiek beleid vast te stellen. Dit beleid richt zich op het maximaal mogelijk maken van grondverzet met behoud van de goede bodemkwaliteit. Door samen te werken met andere gemeenten binnen de regio is uniform grondverzetbeleid ontstaan. Dit stimuleert en vereenvoudigt het grondverzet met en tussen die gemeenten.
25
Monumentenbeleid gemeente Borne Het Bornse Monumentenbeleid is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte, stedenbouwkundige en landschappelijke structuren. Deze algemene doelstelling is verwoord in de monumentenverordening.
Verblijfsrecreatie in Borne -
Recreatie en toerisme “Borne.., knooppunt van kunst, cultuur en natuur” (2002)
-
Verblijfsrecreatie in Borne (2007)
-
Kadernota Cultuur, recreatie en toerisme 2009 - 2012
Borne heeft een aantrekkelijke omgeving met veel afwisseling. De essen, bossen en beken bieden veel belevingsmogelijkheden voor uiteenlopende recreanten. De kenmerkende 'groene vingers' van Borne zorgen reeds voor aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in het buitengebied. Deze mogelijkheden moeten in de komende jaren verder versterkt, uitgebreid en gedifferentieerd worden. Hiertoe zijn de hiervoor genoemde beleidsnota’s vastgesteld.
In het rapport ‘Verblijfsrecreatie in Borne’ wordt allereerst verwezen naar de beleidsnota ‘Recreatie en toerisme’. Hierin zijn de ambities weergegeven ten aanzien van recreatie en toerisme in de gemeente Borne Benoemd is dat het vanuit economisch perspectief interessant is om verblijfstoeristen naar Borne te halen. De enige vaste waarde hierin is hotel Jachtlust. Het huidige aanbod zou daarom moeten worden uitgebreid. Er is daarbij geen ruimte en draagvlak voor grootschalige projecten. Gestreefd wordt naar een gedifferentieerd aanbod aan extensieve voorzieningen, waarbij spreiding van belang is. De ontwikkeling zou zich moeten richten op een verblijf van enkele dagen wat aansluit bij het beeld van de toerist, die steeds vaker meerdere keren per jaar een relatief korte periode vakantie heeft. In het buitengebied is vooral ruimte voor ontwikkeling van extensieve verblijfsrecreatie.
Er zijn een aantal verblijfsrecreatieve ambities genoemd, te weten: -
verhogen van aantal toeristische overnachtingen
-
uitbreiden van verblijfsrecreatieve mogelijkheden. Hiervoor zijn twee zoekgebieden te weten: de Zendersche Esch en Weleveld.
-
Nieuwe verblijfsaccommodaties dragen bij aan: o
Vergroting diversiteit van toeristisch recreatief product
o
Kwaliteitsverbetering landschap en vormgeving
o
Positief economisch effect
o
Geen afbreuk aan bestaande landschappelijke natuurwaarden
-
Ontwikkelen nieuwe, kleinschalige kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieve voorzieningen.
-
Streven naar een groter aantal toeristische standplaatsen
-
Waarborgen van landschappelijke kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven
26
-
Voorkomen permanente bewoning in recreatiebedrijven
-
Bereiken van nieuwe doelgroepen
Op 11 september 2007 is vervolgens de beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Borne” (hierna beleidsnota) vastgesteld door de gemeenteraad. Deze beleidsnota is opgesteld om de stroom van bezoekers van buitenaf te vergroten door versterking en uitbreiding van het toeristisch-recreatief aanbod met als doel het optimaliseren van de leefbaarheid in de gemeente Borne, waarbij de economische betekenis van toerisme en recreatie een belangrijke factor is. Hiertoe worden de groene waarden, alsmede het profiel van kleinschaligheid behouden, de samenhang van het aanbod wordt versterkt en authenticiteit wordt nagestreefd. Een kader voor verblijfsrecreatie in Borne is temeer nodig omdat het landelijk gebied in de komende jaren een enorme verandering door zal maken. De veranderingen in de landbouwsector – waaronder schaalvergroting maar ook opheffing van agrarische bedrijven – leidt tot veranderingen in het landschap en de zoektocht naar andere economische dragers in het landelijk gebied. Toerisme en recreatie kan één van deze nieuwe economische dragers zijn. Eén van de actiepunten binnen het beleids- en actieplan is het vergroten van het aantal overnachtingen en het aantal overnachtingsmogelijkheden binnen de gemeente Borne. Plattelandsappartementen en plattelandskamers zijn ontwikkelingen die in de beleidsnota als wenselijk worden aangemerkt. Naast de beleidsnota beschikt de gemeente Borne over de Verordening op de Verblijfsrecreatie. In deze verordening zijn regels met betrekking tot verblijfsrecreatie opgenomen. De verordening is gekoppeld aan de beleidsnota.
Volgens de nota Kadernota Cultuur, recreatie en toerisme 2009 – 2012 is er nog te weinig verblijfsrecreatie in Borne en zou er meer van moeten komen. Het streven is hierbij naar een gedifferentieerd aanbod aan extensieve voorzieningen. Het buitengebied van Borne geldt daarbij als zoeklocatie. Focus moet vooral liggen op kleinschaligheid zoals kamperen en boerderijkamers. Er wordt gestreefd naar een gedifferentieerd aanbod van extensieve voorzieningen, waarbij spreiding aandacht verdient. De ontwikkeling moet zich met name richten op een verblijf van enkele dagen wat aansluit bij de trend van Twente. De gedachten gaan hierbij uit naar het realiseren van een hoogwaardige hotelvoorziening die aansluit op de gedachtegang van het kloosterpad (onthaasten, welness en luxe).
Ruimtelijk vestigingsbeleid seksinrichtingen, escortbedrijven en sekswinkels Dit beleid bepaalt waar seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven zijn toegestaan. Voor wat betreft het buitengebied is opgenomen dat dit gebied niet per definitie uitgesloten wordt als mogelijke vestigingslocatie voor een seksinrichting. In provinciaal beleid is echter bepaald dat nieuwvestiging van nietagrarische bedrijven in het buitengebied onwenselijk is. Het creëren van nieuwe vestigingsmogelijkheden is derhalve niet haalbaar. Vestiging van een seksinrichting is – onder voorwaarden - alleen mogelijk bij hergebruik van vrijkomende agrarische (bedrijfs)gebouwen en bij functiewijziging van een bestaand nietagrarisch bedrijf. Hiervoor is het doorlopen van een planologische procedure noodzakelijk.
27
Zorg- en woonvoorzieningen voor bijzondere doelgroepen In deze beleidsregels staat het thema (zorg)voorzieningen voor bijzondere doelgroepen binnen de gemeente Borne centraal. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de gemeente Borne de afgelopen jaren geconfronteerd is met diverse verzoeken voor nieuwe ontwikkelingen op dit gebied en er behoefte aan beleid bestaat voor dit thema. In de Woonvisie Borne 2010 – 2014 (vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010) is daarom reeds aandacht geschonken aan zorg- en woonvoorzieningen voor bijzondere doelgroepen binnen de gemeente Borne. Ten aanzien hiervan is in de Woonvisie opgenomen dat ‘het niet verstandig wordt geacht om zonder meer nieuwe ontwikkelingen in dit verband toe te staan’. Uitgangspunten voor het beleid is dat het van algemeen belang is en blijft dat de leefbaarheid en het woonklimaat op een goede manier worden gewaarborgd voor de inwoners van de gemeente. Hiertoe moet er een balans zijn tussen verschillende zorgvoorzieningen (ter voorkoming dat er een overcapaciteit aan bepaalde (zorg)voorzieningen zal ontstaan in één gebied) en moet er sprake zijn van voldoende spreiding tussen de verschillende voorzieningen. In het beleid zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten nader uitgewerkt en is een visie ontwikkeld ten aanzien van de beleidsruimte die geboden wordt voor nieuwe ontwikkelingen gericht op het aanbieden van zorg aan bijzondere doelgroepen.
Wonen in het buitengebied In de beleidsnotitie ‘Wonen in het buitengebied’ is vooruitlopend op deze NVU, alvast specifiek ingegaan op nieuwvestiging van burgerwoningen in het buitengebied. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de gemeente Borne de afgelopen jaren geconfronteerd is met diverse verzoeken voor nieuwe ontwikkelingen op dit gebied en er behoefte aan geactualiseerd beleid bestaat voor dit thema.
Burgerwoningen zijn niet aan het buitengebied gebonden en horen daarom principe in de dorpskernen. Extra burgerwoningen in het buitengebied leiden tot een toename van de verstedelijking en aantasting van de openheid van het landelijk gebied van het buitengebied en kunnen daarnaast leiden tot belemmeringen voor de bedrijfsvoering van agrariërs in het buitengebied. In overeenstemming met het Rijks- en provinciale beleid (SER-ladder en Omgevingsvisie) wordt derhalve de bouw van nieuwe burgerwoningen uitgesloten.
Uitsluitend met de toepassing van de regelingen "Rood voor rood, Vrijkomende Agrarische Bebouwing, Nieuwe landgoederen" kunnen er, in het buitengebied woningen worden gebouwd. Door de verplichte investeringen (provinciaal beleid) in ruimtelijke kwaliteit en landschap draagt een nieuwe burgerwoning als gevolg van een van deze regelingen bij aan een kwaliteitsverbetering in of van het buitengebied. Tevens biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid voor woningsplitsing bij zeer grote bouwvolumes (woningen van meer dan 1.000 m³).
Daarnaast dienen bestaande ontwikkelingen waarvoor inmiddels concrete afspraken zijn gemaakt of planologische kaders voor zijn, dan wel voortvloeien uit het coalitieprogramma 2010 – 2014 (enkele
28
woningen direct aansluitend aan de bestaande dorpskernen van Hertme en Zenderen) van uitsluiting te worden uitgezonderd.
Vigerend(e) bestemmingsplan(nen) Voor het buitengebied van de gemeente Borne vigeert het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ uit 2004. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 september 2004 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 26 april 2005. Daarnaast heeft de gemeenteraad op 28 september 2010 het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie’ vastgesteld. Dit bestemmingsplan betreft een correctieve herziening ten opzichte van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ en omvat enkele nieuwe ontwikkelingen, wijzigingen, aanvullingen ten opzichte van het plan uit 2004. In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie’ zijn daarnaast de volgende vrijstellingen, ontheffingen en herzieningen geïntegreerd: -
Mariakapel, De Baken te Zenderen (vrijstelling 2008);
-
Zorgboerderij De Scholten Hof, Hertmerweg 38 te Zenderen (herziening 2008);
-
Hilbertsweg te Zenderen (vrijstelling 2007);
-
Sportcomplex ‘t Vollenbroek te Zenderen (vrijstelling 2006);
-
Lidwinaweg 46 / Zeilkerweg te Zenderen (vrijstelling 2007);
-
Veldhuisweg 1 Hertme (vrijstelling 2008);
-
Zwartkotteweg 2 te Hertme (wijzigingsplan 2009);
-
Wetering 3 te Hertme, kinderdagverblijf de drie biggetjes (herziening 2009);
-
Sortimentstuin De Kloostergaarde (vrijstelling 2009).
In het nieuwe bestemmingsplan zullen tevens de onherroepelijke herzieningen zoals ‘Golfbaan Weleveld’, ‘Buitensport Twente’, ‘Erven Borne Hertme (inclusief reparatieregeling)’, ‘De Hemmelhorst’, ‘Herziening Landinrichting, ‘Flexibiliteitbepaling Landinrichting’, en de ‘Azelerbeek module 3’ worden geïntegreerd. Bovendien worden alle overige vrijstellingen, ontheffingen en afwijkingen die zijn verleend na 2004, verwerkt in het nieuw op te stellen plan.
Partiële bestemmingsplannen die in de loop van de procedure van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied worden vastgesteld, zullen tevens worden geïntegreerd in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Momenteel wordt ondermeer gewerkt aan bestemmingsplannen voor ‘Erve Rupert’ te Zenderen, ‘Piggelanden 1 te Hertme’ en de ‘Azelerbeek module 4’.
29
3 Huidige situatie 3.1 Algemeen In dit hoofdstuk worden de kenmerken van het plangebied omschreven. De voor dit bestemmingsplan relevante aspecten zullen aan de orde komen.
3.2 Een stukje geschiedenis Borne maakt deel uit van de dekzandgebieden, bestaande uit een afwisseling van hoog gelegen stuwwallen en dekzandkoppen en lager gelegen beekdalen van de Bornse beek en de Azelerbeek. De kern Borne ligt op zo’n uitloper van de stuwwal. De oudste vondsten van bewoning dateren uit de periode tussen 6000 en 2000 v. Chr., de Midden en Jonge Steentijd. De eerste bewoners van de streek waren jagers/verzamelaars die in het gebied rondtrokken. Van deze groepen zijn alleen vuurstenen gebruiksvoorwerpen terug gevonden. Rond 400 v. Chr. doet de landbouw zijn intrede. Van de landbouwers zijn, naast vuurstenen gebruiksvoorwerpen, ook resten van aardewerk teruggevonden. Ook in de daarop volgende perioden heeft de mens in het gebied gewoond; er is dan ook sprake van een continue bewoning. Ten westen van Borne is een urnenveld bekend, een grafveld uit de Bronstijd en IJzertijd. Op de Zuid Esch zijn sporen aangetroffen e
e
van een Germaanse nederzetting uit de Romeinse tijd (2 /3 eeuw na Chr.) en bij opgravingen op de Stroom Esch zijn resten van een archeologische nederzetting gevonden uit de tijd van Karel de Grote (Karolingische tijd), circa 750 - 800 na Chr. In de late middeleeuwen ontstaan er grote en kleine akkerbouwcomplexen, de essen. Doordat de mens de gronden door middel van plaggenbemesting verrijkte, zijn deze gronden in de loop der tijd opgehoogd. De mensen bouwden hun huizen aan de rand van de es. Op een aantal plaatsen is dit nog zichtbaar. In de late middeleeuwen lieten de lokale machthebbers versterkte huizen en kastelen bouwen. In Borne is daarvan nog een aantal bekend, zoals de Hondeborg ten westen van Borne, de havezate Weleveld en het Grotenhuis.
3.3 Landschapstypen Het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ heeft het landelijk gebied onderverdeeld in drie verschillende landschapstypen (kampenlandschap, essenlandschap en het ontginningslandschap), met elk zijn eigen kenmerken en kwaliteiten.
In het nieuw op te stellen bestemmingsplan buitengebied en de structuurvisie zal voor wat betreft de landschapstypen worden aangesloten bij de verdeling in landschapstypen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel, aangezien deze meer gedetailleerd zijn. In de volgende figuur is de verdeling in de verschillende landschapstypen weergegeven.
30
Uitsnede kaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Essenlandschap Het buitengebied van Borne kenmerkt zich vooral door de kleinschaligheid van het essenlandschap. De grote en kleine essen, gevormd door eeuwenlang gebruik als akkers, zijn de hogere gronden in het landschap. Door bewerking van de grond met mest en plaggen zijn hogere koppen ontstaan met een dikke voedselrijke laag. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de Zendersche Esch. Deze es is eigenlijk een essencomplex, een reeks van kleinere essen dicht bij elkaar. De Zendersche Esch wordt gekenmerkt door een grote openheid met aan de randen beplanting en bebouwing, zoals het Karmelietessenklooster, de Hondeborg en verschillende oude erven. Ondanks het feit dat er in de loop der jaren veel beplanting is verdwenen, zijn de esranden nog relatief groen. Deze bestaan vooral uit lanen, kleine bosjes en solitaire bomen.
31
Norm en richting vanuit Omgevingsvisie: Norm • De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf. • Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon. Richting • Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Oude hoevenlandschap Het oude hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
Norm en richting vanuit Omgevingsvisie: Norm • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf. Richting • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.
Maten- en flierenlandschap Het maten- en flierenlandschap betreft een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een
32
lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Het is een kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem. Het maten- en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden
Norm en richting vanuit Omgevingsvisie: Norm • In het maten- en flierenlandschap is het waterpeil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. • de maten, flieren en beken krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen. Richting • Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. • Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.
Jonge heide- en broekontginningslandschap In het noordoosten en zuidwesten van de gemeente lagen vroeger heidevelden en woeste gronden. Het betreft het gebied ten noorden van Borne rondom de Hemmelhorst en ten zuidwesten van Zenderen, de Flierhaar. Door voedselarme omstandigheden waren deze gronden lange tijd weinig bruikbaar voor de landbouw. Deze gronden zijn pas na 1900 ontgonnen en in gebruik genomen door de landbouw. Het landschap kenmerkt zich hier door een vrij rationele verkaveling en erven liggen langs rechte wegen. Het landschap heeft een grotere maat dan in het essenlandschap, de open ruimten en bossen zijn groter. Het gebied rondom de Hemmelhorst wordt gekenmerkt door een groot aantal boomkwekerijpercelen. Dit gebied heeft een wat rommelig karakter door een ontbrekende ruimtelijke structuur. De heideontginningen zijn vaak bebost, de veldontginningen open. Het ontginningslandschap in Borne is een open ontginningslandschap. Het open ontginningslandschap ligt met name ten noorden van Elhorst-Vloedbelt. Het gebied ElhorstVloedbelt zelf is deels bebost. Tevens zijn (op perceelsniveau) stukjes ontginningslandschap te onderscheiden in het uiterste oosten van de gemeente.
Richting vanuit Omgevingsvisie: Richting • Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
33
3.4 Geomorfologie De natuurlijke laag van Borne bestaat geheel uit zandgebied. Dit zandgebied is onder te verdelen in stuwwallen, dekzandvlakte en ruggen en beekdalen en natte laagtes.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Stuwwallen De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De stuwwalen hebben een belangrijke functie in het watersysteem. Het zijn de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen. Lagen met diverse bodemsamenstelling zijn scheef gesteld, waardoor er voedselrijker en armere, waterdoorlatende en ondoorlatende lagen direct naast elkaar kunnen liggen. De Twentse stuwwallen voor een groot deel uit tertiare (zee)klei en keileem. Hierdoor zijn ze overwegend nat en komen er talrijke brongebieden voor. In de omgeving van Zenderen bevindt zich een stuwwal.
Dekzandvlakte en ruggen Voor het overgrote deel bestaat Borne uit dekzandvlakte en ruggen. Deze laag is gevormd doordat er na de ijstijden in grote delen van de provincie een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter is gebleven, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
34
Beekdalen en natte laagtes Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Het grootste gedeelte van de beekdelen en natte laagtes in Borne bevindt zich in de nabijheid van de Bornsebeek.
3.5 Landbouw Het buitengebied van de gemeente Borne manifesteert zich overwegend als een agrarisch gebied. Het overgrote deel van de agrarische bedrijven heeft als hoofdactiviteit melkveehouderij of intensieve veehouderij. Het buitengebied van Borne is van oudsher een kleinschalig landbouwgebied. Er was een groot aantal gemengde bedrijven met weinig grondoppervlak in een kleinschalig landschap. Door schaalvergroting en intensivering is het aantal agrarische bedrijven drastisch gedaald en zijn de bestaande bedrijven vergroot. Dit heeft geleid tot een situatie waarbij een grote gronddruk aanwezig is door de groeiende bedrijven. Andere gebieden kenmerken zich door stoppende agrariërs of juist veel veldkavels. Boomteelt vormt een specifieke tak binnen de landbouw in het buitengebied van Borne. Binnen de gemeente Borne bevinden zich twee boomkwekerijen. De boomkwekerij is naast de melkveehouderij een belangrijke economische drager in het gebied. De hogere opbrengsten per hectare binnen deze branche hebben een verhogende invloed op de grond- en pachtprijzen. Hierdoor wordt het voor agrariërs moeilijker om grondaankopen rendabel te maken. Naast grondbehoefte vanuit de landbouw is er ook vraag naar grond vanuit andere functies, zoals uitbreidingen van Borne en de kerkdorpen, landschapontwikkeling, infrastructuur en waterberging. Om te zorgen dat de landbouw een economische en landschappelijke drager blijft is groeiruimte in het gebied hard nodig.
Diverse agrarische bedrijven huisvesten nevenactiviteiten in de agrarische bedrijfsbebouwing. Het gaat om bijvoorbeeld stalling van caravans, hobbyruimte, loodsverhuur voor droge opslag en transport. De overige gebruiksvormen zijn zeer uiteenlopend, van museumboerderij tot machineopslag, kaasmakerij, camping en pleisterplaats.
3.6 Water en natuur Het buitengebied van Borne is rijk aan diverse beken. Het Waterschap Regge en Dinkel heeft concrete plannen om enkele beken natuurlijk te herinrichten. De herinrichting van de Deurningerbeek en een deel van de Gammelkerbeek vloeien voort uit het landinrichtingsproject Saasveld Gammelke en is een resultaatverplichting in het kader van de KRW. De ambities voor de herinrichting van de Deurningerbeek zijn erg hoog. De Deurningerbeek moet een robuuste drager worden van diverse functies, met name van natuur, water en landschap. Een beekdalbrede inrichting zal ondermeer bijdragen aan:
Het herstel van een natuurlijk functionerend beeksysteem met hogere grondwaterstanden en periodieke overstromingen, een ‘waterparel’.
De noodzakelijk waterberging.
35
Herstel van de natuurlijke waterhuishouding ten behoeve van natuur.
De benodigde ruimte voor deze beekdalbrede inrichting wordt zo veel mogelijk vrijgemaakt via het ruilplan Saasveld Gammelke en de inzet van blauwe (water) maatregelen.
In het kader de gebiedsuitwerking Azelerbeek is de werkgroep Azelerbeek opgesteld, waar ook Borne aan deelneemt. Op 31 januari 2006 is de gebiedsuitwerking voor het Azelerbeekgebied vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel. De gebiedsuitwerking Azelerbeek is een integrale gebiedsuitwerking voor het Azelerbeekgebied, dat begrenst wordt door de Noordmolen bij Delden (waar de Azelerbeek begint) en doorloopt tot aan de Bornsebeek - waar stapstenen gerealiseerd zullen worden -, boven Zenderen. Doel van het project is het herstel van een natuurlijk en veerkrachtig beeksysteem met versterking van natuur en landschapswaarden.
Voor de hiervoor genoemde beken zijn bestemmingsplannen in voorbereiding. Deze planologische procedures zullen bij de ontwerpfase van het nieuw op te stellen bestemmingsplan buitengebied mee worden genomen.
3.7 Recreatie en toerisme Het buitengebied van Borne vervult zowel voor de bewoners (uitloopgebied voor het dorp Borne en de kerkdorpen Hertme en Zenderen) als voor toeristen van buiten het dorp een belangrijke rol. Bestaande voorzieningen zijn relatief beperkt en zijn overwegend historisch bepaald. Dit is een charme van het buitengebied van Borne.
Extra voorzieningen kunnen invloed hebben op de wijze waarop bezoekers zich door het gebied bewegen. Een van de voorbeelden daarvan is de investering in de Toeristische Overstap Punten (TOP´s). Daarnaast ligt er een uitvoeringsplan om nieuwe gecombineerde fiets/wandelpaden aan te leggen.
Verblijfsrecreatieve voorzieningen In het buitengebied van Borne is in geringe mate sprake van verblijfsrecreatieve voorzieningen. Er is een recreatiewoning op de hoek van Wetering en Zwartkotteweg, in particulier bezit. Tevens kan bij hotel Jachtlust aan de Weerselosestraat worden overnacht. Aan de Kerkweg 5 te Hertme kan bij de boer worden gekampeerd en overnacht in een boerderijkamer/plattelandskamer (minicamping De Köller). Daarnaast beschikt pleisterplaats Rabo Scheele, gelegen aan de Hertmerweg 37 te Hertme, over vijfentwintig camperplaatsen en bevinden zich aan de Zeilkerweg 1 te Zenderen en aan de Hedeveldsweg 11/13 te Hertme een bed & breakfast. Een trekkershut is bovendien aanwezig bij Tinkerhoeve De Bonte Parels, Zeilkerweg 8. Het huidige bestemmingsplan laat daarnaast uitdrukkelijk toe dat het clubhuis bij de ijsbaan aan ’t Hag wordt gebruikt als vakantiehuis voor groepen recreanten. Met het bestuur van de ijsclub is afgestemd dat het gebruik als vakantiehuis niet in het nieuwe bestemmingsplan wordt overgenomen.
36
Nieuwe ontwikkeling In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan, is door (mini)camping De Köller een verzoek ingediend om de bestemming van ‘Agrarisch met waarden’ te wijzigen naar ‘Recreatie’. Het bedrijf heeft de agrarische tak nagenoeg beëindigd en heeft de wens om het aantal plattelandsappartementen binnen de bestaande bebouwing uit te breiden. Tevens wil men een ontvangstruimte (receptie) realiseren. Het college van burgemeester en wethouders heeft inmiddels besloten principe medewerking te verlenen voor het initiatief.
Het initiatief past binnen de beleidskaders voor verblijfsrecreatie en vrijkomende agrarische bebouwing.
Dagrecreatieve voorzieningen -
sortimentstuin “De Kloostergaarde”. Aan de Hertmerweg te Zenderen, in de omgeving van het vroegere kasteel Weleveld, ligt de sortimentstuin “De Kloostergaarde”. De tuin doet denken aan een Engels landschapspark. Naast de sortimentstuin is theeschenkerij ‘De Karmeliet’ gevestigd.
-
boerenmuseum Schabbink. Aan de Lodiek Landen 2 ligt de boerderij van Schabbink die deels als nevenactiviteit in gebruik is als museumboerderij. Tevens bevindt zich op dit perceel een zogenoemd rustpunt.
-
ijsbaan ‘t Hag. Ten westen van Zenderen, nabij de spoorlijn, is een weiland gelegen dat ’s winters dienst doet als ijsbaan (het Hag). De IJsvereniging heeft een verzoek ingediend om ruimere bebouwingsmogelijkheden toe te staan om een schuur ten behoeve van opslag te kunnen realiseren. Door het college is besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen.
-
klootschietbaan. Ten noordoosten van Hertme wordt een deel van de Zwartkotteweg (zandweg) gebruikt als klootschietbaan. De zandweg (ook fiets- en wandelpad) is niet toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer en wordt specifiek gebruikt voor het klootschieten. De klootschietvereniging heeft de wens geuit om de klootschietbaan te verleggen en te verlengen. Hiervoor is een ontwerp opgesteld. Met dit ontwerp is in het bestemmingsplan dat is opgesteld voor de Landinrichting Saasveld Gammelke rekening gehouden. Dit bestemmingsplan zal in de loop van de procedure worden geïntegreerd in het nieuw op te stellen bestemmingsplan buitengebied.
-
Buitensport Twente organiseert diverse recreatieve buitensportactiviteiten, waaronder kanoën op de Bornse Beek (kanosteiger schuin tegenover Bekkingvelderweg 6).
-
Daarnaast bestaan er plannen voor de ontwikkeling en realisatie van Golfbaan Weleveld.
Nieuwe ontwikkelingen Door Buitensport Twente is een verzoek ingediend om een stuk grond dat momenteel bestemd is als ‘Golfbaan’ en deel uitmaakt van Golfbaan Weleveld, te herbestemmen naar ‘recreatie’ om de (stille)
37
buitensportactiviteiten uit te breiden en een hoog- en laagtouwparcours te realiseren. Het college van burgemeester en wethouders heeft inmiddels besloten principe medewerking te verlenen voor het initiatief.
Daarnaast bestaat voor (woon)boerderij ‘De Hondeborgh’ te Zenderen een initiatief in het kader van plattelandstoerisme. Het initiatief ziet er op toe om binnen de bestaande bebouwing een ontmoetingsruimte te realiseren voor groepsbijeenkomsten en een rustpunt. Het exploiteren van een zaalaccommodatie, ten behoeve van het houden van feesten en partijen en dergelijke valt niet onder plattelandstoerisme. Hier zal in paragraaf 3.8 nader op worden ingegaan.
De initiatieven passen binnen het beleidskaders voor vrijkomende agrarische bebouwing dan de uitgangspunten van de Groene Poort.
Routes en recreatie Het buitengebied van de gemeente Borne nodigt uit tot routegebonden recreatie. Er zijn diverse wandel- en fietsroutes aanwezig, waarbij de thema’s kunst en cultuur vaak terugkomen. Er wordt vanuit de Groene Poort in samenwerking met het gebied gewerkt aan uitbreiding van het aantal wandelroutes en ‘ommetjes’ om het buitengebied meer beleefbaar te maken. De volgende wandelroutes zijn reeds uitgezet: -
Borne in het teken van kunst, cultuur en natuur;
-
Molenvenroute;
-
wandelroute (Oude) Bornse beek. Deze wandelroute is door het waterschap Regge en Dinkel uitgezet. De Oude Bornse beek is helemaal opnieuw uitgegraven;
-
Kuierroute Zenderen – Hertme;
-
Kloosterpad.
-
Marskramerpad
-
Rondje ‘Bornsche Flieren’
Fietsroutes door de gemeente Borne zijn: -
Erven- en Sagenroute;
-
Tussen beelden;
-
Twentse Weggeroute;
-
fietsen in Noord-Oost Twente (Buren-Delden, Omgeving Borne, Almelo-Bornerbroek, BorneSaasveld).
Naast fietsen en wandelen is ook paardrijden (tevens huifkartochten) mogelijk in deze omgeving. Vanuit Lutke Hulscher (partycentrum annex manege) wordt de mogelijkheid geboden tot het maken van huifkartochten.
38
Weleveld, een aantrekkelijk recreatiegebied Het landgoed Weleveld ten noorden van de kern Borne en de directe omgeving, is een gebied met hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Weleveld kent een typisch Twents coulissenlandschap (onderdeel van het kampenlandschap) van afwisselend weilanden, houtwallen en boomgroepen. Het gebied kent momenteel voornamelijk een agrarisch gebruik, maar is ook zeer in trek voor routegebonden recreatievormen als wandelen, fietsen, autoritten en huifkartochten. Juist het oorspronkelijk agrarisch karakter met oude Saksische boerderijen geeft het gebied een sterke recreatieve aantrekkingskracht. Weleveld wordt doorsneden door de Bornse Beek en de Deurningerbeek. In 1994 is een deel van de oude beekloop hersteld. Tevens is de slotgracht opnieuw uitgegraven, waardoor de plaats van de voormalige havezate Weleveld (afgebroken in 1804) zichtbaar is geworden. De daarnaast gelegen permanente expositie Middeleeuws Weleveld vertelt over de vroegste geschiedenis van de havezate en geeft een inzicht in de maatschappelijke verhoudingen rond het jaar 1300. Vanuit landgoed Weleveld lopen op dit moment ondermeer de volgende projecten: -
herstel oude landschapselementen gebied Dashorsterweg;
-
realisatie golfbaan Weleveld;
-
realisatie oprijlaan bij de huisplaats van landgoed Weleveld.
Rustpunten Borne stimuleert de realisatie van Rustpunten in de buurt fiets- of wandelroutes in het buitengebied. Hiermee sluit Borne aan bij een project dat in 2010 tot en met 2012 in heel Twente, met steun van Regio Twente en provincie Overijssel, zal worden gerealiseerd. Een Rustpunt is een plek waar wandelaars en fietsers kunnen pauzeren. Een Rustpunt bestaat uit een tafel en twee banken aan en voorzieningen waarmee wandelaars en fietsers zelf koffie, thee en limonade kunnen bereiden. Elektrische fietsen kunnen tussentijds even worden opgeladen en toiletbezoek is mogelijk. Voor dit alles betalen de bezoekers een vrijwillige bijdrage. Rustpunten zijn duidelijk herkenbaar aan het rustpuntbord, in eiken palen gevat en alleen geopend als het bord "open" aanwezig is.
39
Overige voorzieningen Een aantal locaties wordt niet strikt tot de recreatieve voorzieningen gerekend, maar hebben wel een toegevoegde waarde voor de recreatie in de gemeente Borne. Aan de Hesselerweg ligt bijvoorbeeld het terrein van Jan Boomkamp Gardens. Op een oppervlakte van 15 ha (deels buiten de gemeente Borne) zijn 50 verschillende model-, thema- en watertuinen aangelegd. De firma Boomkamp trekt jaarlijks circa vele bezoekers. Naast modeltuinen is er ook een Tuinrestaurant en Art Gallery. Daarnaast komt er in het plangebied nog een volkstuin (Zenderen) voor, een sportterrein (Zenderen) en een tennisbaan (Hertme).
3.8 Horeca In het buitengebied van de gemeente Borne komen de volgende vormen van horeca voor:
Horecabedrijven zijnde daadwerkelijke horeca-inrichtingen: -
Hotel Restaurant Jachtlust te Hertme;
-
Theeschenkerij De Karmeliet te Zenderen;
-
Tuinrestaurant Jan Boomkamp Gardens te Borne.
Kleinschalige vormen van horeca in het kader van plattelandstoerisme: -
‘Erve Bekman’ te Zenderen: ondergeschikte en kleinschalige horeca ten behoeve van kleinschalige nevenfuncties
Onder een horeca(bedrijf) kan worden verstaan: het bedrijfsmatig verstrekken en/of ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie. Het houden van feesten en partijen is hierbij toegestaan.
Plattelandstoerisme is het geheel van op ontspanning gerichte activiteiten op het platteland. Plattelandstoerisme kan verwijzen naar verschillende vormen van dagtoerisme (kleinschalige attractiepunten, streekproducten, wandelen en fietsen op het platteland) als verblijfstoerisme (kleinschalige plattelandskamers/appartementen, bed & breakfast). Het exploiteren van zaalaccommodaties, ten behoeve van het houden van feesten en partijen en dergelijke valt niet onder plattelandstoerisme.
Naast de hiervoor genoemde accommodaties komen er in het buitengebied van Borne nog enkele (sport)accommodaties. Deze accommodaties zijn bevoegd om horeca uit te oefenen uitsluitend ten behoeve van de sportaccommodatie: -
Voetbalvereniging Zenderen
-
IJsclub ‘t Hag Zenderen
-
Tennisbaan Zwartkotteweg Hertme
Het exploiteren van een zaalaccommodatie (zonder dat de feesten en/of partijen gerelateerd zijn aan de sportaccommodatie/vereniging) is eveneens niet toegestaan bij een sportaccommodatie.
40
3.9 Wonen, werken en leefbaarheid De werkfuncties landbouw en recreatie krijgen elders in deze visie aandacht. Naast deze functies komt verspreid in het buitengebied ook andere bedrijvigheid voor, al dan niet in vrijgekomen agrarische bebouwing. De niet-agrarische bedrijven liggen verspreid in het landelijk gebied, het merendeel van de nietagrarische bedrijven bevindt zich in het gebied dat oorspronkelijk tot Ambt-Delden behoorde en dat na de herindeling bij de gemeente Borne is gevoegd.
De woonfunctie is ook steeds meer aanwezig in het buitengebied. Naast de bedrijfswoningen bij landbouwbedrijven liggen in het buitengebied woningen van of in vrijgekomen landbouwbedrijven, in lintbebouwingen en in (burger)woningen die vroeger in het buitengebied gebouwd zijn (los van landbouwbedrijven) toen dat nog mocht. In het gemengd landelijk gebied is wonen erg in trek, niet in het minst om de kwaliteit van het landschap.
3.10 Bijzondere voorzieningen Bijzondere bebouwing In het buitengebied bevinden zich enkele bijzondere gebouwen, waaronder het retraitehuis, het klooster en het voormalige asielzoekerscentrum. Deze gebouwen zullen in het nieuwe bestemmingsplan een passende bestemming krijgen. Het voormalige asielzoekerscentrum verdient hierbij bijzondere aandacht, deze locatie buiten het plangebied laten ligt, voor de hand zolang er geen duidelijkheid bestaat over de invulling van de functie van dit gebouw. Bij de ontwerpfase van het bestemmingsplan zal opnieuw de afweging worden gemaakt om de huidige bestemming al dan niet over te nemen in het te actualiseren bestemmingsplan. Nieuwe initiatieven voor dit gebouw zullen worden getoetst aan de ‘Nota van Uitgangspunten AZC, locatie Bornerbroeksestraat’.
Afvalverwerkingsplaats Elhorst-Vloedbelt Binnen het plangebied is het afvalverwerkingsterrein Elhorst-Vloedbelt gelegen. Op dit terrein is het storten, opslaan, be- en verwerken van afvalstoffen toegestaan. In het vigerende bestemmingsplan is een groter gebied voor het afvalverwerkingsterrein opgenomen dan oorspronkelijk was bedoeld. De begrenzing van het terrein in het nieuwe bestemmingsplan zal daarom aansluiten bij het bestemmingsplan zoals deze in de jaren ‘90 is opgesteld voor het terrein.
3.11 Ontsluiting en bereikbaarheid Borne is bereikbaar vanuit de omliggende regio via een aantal hoofdwegen (waaronder Weerselosestraat en Bornerbroeksestraat), die door het buitengebied lopen. De overige wegen in het buitengebied zijn bedoeld voor de afwikkeling van lokaal verkeer. Uitwijkgedrag naar andere wegen, die minder goed uitgerust zijn voor het opvangen van grote hoeveelheden verkeer (sluipverkeer) komt voor op de Piepersveldweg en de Grote Bavenkelsweg.
41
Het gebied ten noorden van de provinciale weg N743 is voorzien van 60 km/u zones met een sobere weginrichting. De planning is om ook het gebied ten zuiden van de N743 te voorzien van 60 km/u zones. Een deel (ter hoogte van kruisingen) van de Bornerbroeksestraat zal daarbij ook als 60 km/u zone worden ingericht met plateaus.
Door het buitengebied loopt de spoorlijn Almelo-Borne.
42
4 Ruimtelijke kwaliteit 4.1 Verandering van het platteland In het buitengebied van de gemeente Borne zullen de komende jaren veel veranderingen optreden. Er zullen agrarische bedrijven stoppen met hun bedrijfsvoering en andere functies zullen daarvoor in de plaats komen. In het plangebied zullen naast de traditionele landbouw andere economische dragers steeds belangrijker worden. Landbouwbedrijven zoeken naar verbreding van de werkzaamheden, zoals natuurbeheer en recreatie. De uitdaging is enerzijds voldoende ruimte aan deze nieuwe bedrijvigheid te bieden en anderzijds het karakteristieke landschap te behouden of te versterken.
De gemeente Borne wil dat nieuwe ontwikkelingen een impuls geven aan behoud en ontwikkeling van de kwaliteit van het landschap van Borne en de daarin opgenomen bebouwing. De meeste ontwikkelingen vinden plaats op concrete locaties in het kader van functieverandering, waarbij gebouwen een nieuwe functie krijgen, of waarbij gebouwen worden gesloopt en er nieuwbouw plaatsvindt ten behoeve van een nieuwe functie. Ook zal er op bepaalde agrarische bedrijfslocaties verdere schaalvergroting aan de orde zijn. Deze leidt tot vergroting van bouwvolumes en nieuwe bebouwingsvormen op erven.
Naast een verschuiving van functies op het platteland speelt ook verbetering en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden een steeds prominentere rol op het platteland. Dit wordt ingegeven door de verschillende beleidskaders (waaronder de Omgevingsvisie Overijssel van de provincie Overijssel) en de steeds grotere roep om versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Bij ontwikkeling van voorgenoemde aspecten liggen er kansen om de kwaliteiten van het Bornse buitengebied te versterken.
4.2 Wat is ruimtelijke kwaliteit? Ruimtelijke kwaliteit is geen fysieke eigenschap der dingen. Ruimtelijke kwaliteit ontstaat in de beleving van mensen. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van - bedoeld en onbedoeld - menselijk handelen en natuurlijke processen. Dit resultaat is zichtbaar in de vorm van ankerpunten en bakens: Een weg is mooi uitgevoerd en vormt een nieuw landschap om van te genieten. Water- en natuurgebieden herbergen veel soorten planten en dieren en er valt van alles te beleven en te ontdekken; ze zijn geheimzinnig, ze hebben iets subliems. Bebouwing ligt op de goede plek, vormt een mooie rand om op uit te kijken en je kunt er prettig doorheen. De essentie van de benadering van ruimtelijke kwaliteit is dan ook dat ontwikkelingen gestimuleerd worden die tot de verbeelding spreken. Onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan:
‘de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte’
43
Deze kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving.
Voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wordt aangesloten bij de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel welke de ambitie heeft een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Hierdoor wordt ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Sturen op gebiedskenmerken, zoals omschreven in provinciale Catalogus Gebiedskenmerken, borgt de doorwerking van dit ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de Omgevingsvisie op gebieds- en uitvoeringsniveau.
4.3 Gemeentelijke uitwerking De gemeente Borne onderschrijft de gedachte van de provinciale Omgevingsvisie met betrekking tot het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit. Wenselijk is om op gemeentelijk niveau hiervoor een nadere uitwerking te maken waarin nadere criteria/ randvoorwaarden voor de gewenste beeldkwaliteit worden opgenomen en de ruimtelijke kwaliteitswinst aan getoetst kan worden. Initiatieven dienen hier aan te voldoen. Vooralsnog maakt de gemeente Borne gebruik van het werkboek ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’. Dit werkboek is als handreiking aangeboden door provincie Overijssel. Daarnaast kan uit het landschapsbeleidsplan van de gemeente Borne inspiratie worden opgedaan voor wat betreft verbetering van ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Borne.
Aan de hand van de beoordeling van een initiatief zal duidelijk worden of door de gemeente in principe medewerking kan worden verleend. Als dat het geval is, wordt de eigenlijke planologische procedure opgestart waarbij inspraak- en bezwaarmogelijkheden nog van invloed zijn op de uiteindelijke haalbaarheid van het initiatief. De te boeken kwaliteitswinst zal de gemeente vast moeten leggen in het bestemmingsplan en eventueel ook in privaatrechtelijke overeenkomsten, mede in relatie tot de vereiste sloop, de gewenste beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing etcetera. Ingeval van plannen in het kader van de toepassing van Rood voor Rood en Vrijkomende Agrarische Bebouwing zullen afspraken worden vastgelegd over de investeringen in ruimtelijke kwaliteit. Dit gebeurt in principe op de locatie zelf, maar kan ook elders. Meeropbrengsten zullen ingezet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering elders in het gebied.
Uitvoering wordt enerzijds bepaald door de (on)mogelijkheden om de gewenste kwaliteitsverbetering publiekrechtelijk en privaatrechtelijk te borgen en anderzijds door een handhaving van het ruimtelijk beleid in het buitengebied.
44
4.4 Verankering in gemeentelijk beleid Ruimtelijke kwaliteit is een onderwerp dat in veel gemeentelijke beleidsstukken een plaats inneemt. Op gemeentelijk niveau is het bestemmingsplan dus niet alleen het geëigende instrument. Ook de welstandsnota speelt een rol en eventueel een beeldkwaliteitsplan/-paragraaf. Deze ‘instrumenten’ moeten samen zorgen voor een verankering van de bestaande kwaliteiten van het buitengebied en ruimte bieden voor de ontwikkeling/versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Met name in het kader van ruimtelijke kwaliteit is het wenselijk om te kijken naar nieuwe staltypen meer passend in het Twentse landschap. Stichting Het Oversticht, welke in Overijssel zich op actieve en betrokken wijze inzet voor ruimtelijke kwaliteit en ruimtelijk erfgoed, heeft hiertoe een boekwerk over stallenbouw in Overijssel ‘Over stallen gesproken’ opgesteld. Hierin wordt nader ingegaan op ondermeer kleur- en materiaalgebruik en vormgeving van stallen en overige agrarische bedrijfsbebouwing teneinde ruimtelijke kwaliteit te bereiken. Tevens heeft Het Oversticht handreikingen opgesteld inzake ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe burgerwoningen in het buitengebied en erventransformaties. Op dit moment wordt gewerkt aan een herziening van de welstandsnota. Bij het opstellen hiervan zal bekeken worden op welke wijze ruimtelijke kwaliteit het beste kan worden gewaarborgd.
De gemeente Borne beschikt niet over een zogenoemd Landschapsontwikkelingsplan (hierna: LOP). Een LOP is een integrale landschapsvisie met daarbij een concreet uitgewerkt uitvoeringsprogramma. De kenmerkende landschappelijk kwaliteiten van het buitengebied van een gemeente worden vastgelegd in het LOP. Een LOP kan worden benut als kader voor het bepalen van randvoorwaarden voor de (te verbeteren) ruimtelijke kwaliteit. Mogelijk is het op termijn noodzakelijk om een LOP op te stellen voor de gemeente Borne. Dit zal mede afhankelijk zijn van de initiatieven in het buitengebied. Wel beschikt Borne over een landschapsbeleidsplan (zie meer hierover paragraaf gemeentelijk beleid) qua inhoud vergelijkbaar met een LOP. Het hierin opgenomen uitvoeringsprogramma is enigszins gedateerd, de aanbevelingen en wensen voor het buitengebied zijn echter nog wel actueel.
45
5 Plansystematiek 5.1 Inleiding Voor het buitengebied van de gemeente Borne zijn diverse planthema’s van belang. Deze planthema’s worden hieronder toegelicht, mede in relatie tot de voor gemeente Borne gewenste beleidsmatige en planologisch - juridische uitwerking.
5.2 Plansystematiek: algemeen De gemeente wil graag een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan opstellen voor het buitengebied, met ruimte voor nieuwe inzichten en initiatieven. De bestemmingsregeling geeft dus niet alleen aan wat toegestaan is en welke regels daarvoor gelden, het plan geeft ook voorwaarden waaronder nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. De gemeente houdt daarmee regie op de kwaliteit voor het buitengebied. Uiteindelijk dient het bestemmingsplan een duidelijk toetsingskader op te leveren voor alle direct betrokkenen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan uit verschillende systematieken worden gekozen: globaal plan, flexibel plan of gedetailleerd plan. Dit is afhankelijk van de aard van het plangebied, de ontwikkelingen en het daarmee samenhangende ruimtelijk beleid. In de praktijk komen mengvormen voor. Het bestemmingsplan gaat uit van een globaal en flexibel plan gericht op een adequate bescherming van aanwezige waarden en kwaliteiten.
Uitgangspunt voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan is dat de rechten en de mogelijkheden die het huidige plan biedt worden overgenomen. Het bestemmingsplan buitengebied bevat verschillende elementen waaronder het beschermen van waarden en het vastleggen van functies. Het plan zal de bestaande situatie waar nodig consolideren (ofwel vastleggen) en toekomstige (kleinschalige) ontwikkelingen waar mogelijk faciliteren (ofwel de ruimte geven). Nieuwe ontwikkelingen of inzichten kunnen via afwijking of wijziging plaatsvinden, afhankelijk van de aard en zwaarte, en er zal rekening worden gehouden met de actuele waarden in het plangebied. In het nieuwe bestemmingsplan zal een balans moeten worden gevonden tussen de maximale ontwikkelingsruimte en flexibiliteit aan de ene kant die de gemeente wil bieden in een bestemmingsplan en het houden van grip op deze ontwikkelingen om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen behouden of behalen. De sturing hiervoor wordt bepaald door de gemeente in de mate van de opgenomen flexibiliteit in de regels.
Nieuwe ontwikkelingen Daar waar mogelijk worden kleinschalige nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan Buitengebied meegenomen. Nieuwe grootschalige ontwikkelingen of initiatieven die zijn gericht op intensieve veehouderijen, worden via afzonderlijke planologische procedures geregeld en niet in het bestemmingsplan Buitengebied. Tevens worden initiatieven waarvoor op grond van provinciaal beleid een zogenoemde KGO
46
vereist is, niet meegenomen in dit actualiseringsplan. Het doel van voorliggend plan is namelijk het beheersbaar houden van het planproces qua thema’s, tijdsplanning en milieuonderzoeken (MER).
Inwoners van de gemeente Borne zijn geïnformeerd over het aankomende nieuwe bestemmingsplan door middel van een publicatie in de Bornse Courant (Groene Poort Bulletin). Hierbij is ondermeer ingegaan op de mogelijkheid voor het indienen van nieuwe initiatieven en het proces voor een nieuw bestemmingsplan. Tevens is hierbij gewezen op de website www.buitengebiedborne.nl waar de meest recente informatie over het nieuwe bestemmingsplan te raadplegen is. Agrariërs in het gebied zijn daarnaast schriftelijk op de hoogte gesteld van het nieuwe bestemmingsplan en zijn tevens benaderd voor het invullen van een enquête. Bovendien vindt nauw contact plaats met ondermeer LTO Noord, afdeling Midden-Twente. Het Groene Poort Bulletin zal in de komende periode vaker worden ingezet om inwoners te informeren over de stand van zaken.
Publicatie Bornse Courant d.d. 16 augustus 2012
47
Verhaal van kosten De raad dient een exploitatieplan vast te stellen als er sprake is van een aangewezen bouwplan, zoals omschreven in artikel 6.2.1 Bro, in combinatie met een bestemmingsplan, project(afwijkingsbesluit) of wijzigingsplan. De raad kan hiervan afzien indien en voor zover de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld middels anterieure overeenkomst), het bepalen van een fasering niet noodzakelijk is en het stellen van locatie-eisen niet noodzakelijk is. De kostensoortenlijst in artikel 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro geeft inzicht in welke kosten verhaald dienen te worden. Naast uitvoeringskosten gaat het hierbij tevens om plan-, apparaats- en onderzoekskosten.
Daarnaast is op grond van artikel 9.1.20 Invoeringswet Wro het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht wanneer een bouwmogelijkheid één op één uit het geldende bestemmingsplan wordt overgenomen bij de actualisatie van dat bestemmingsplan.
Indien er geen exploitatieplan opgesteld wordt dient de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet een (gemotiveerd) besluit te nemen geen exploitatieplan vast te stellen.
Overgangsrecht in bestemmingsplannen Ter waarborging van bestaande rechten dient een nieuw bestemmingsplan te voorzien in overgangsrecht. Simpel gezegd houdt dit in dat bestaande aanspraken met betrekking tot het gebruik van bepaalde gronden dienen gerespecteerd te worden.
De basis voor het opnemen van overgangsrechtelijke bepalingen in een bestemmingsplan vormt het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dat samen met de Wro op 1 juli 2008 in werking is getreden. In hoofdstuk 3 van het Bro is geregeld dat een bestemmingsplan enkele verplichte onderdelen moet bevatten. Daaronder valt onder andere de verplichte opneming van overgangsbepalingen. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor bouwovergangsrecht, artikel 3.2.2 stelt regels voor gebruiksovergangsrecht. Overgangsrecht bouwwerken 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
48
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Overgangsrecht gebruik 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
In de praktijk leidt de zinsnede “gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd” bij de bepaling over bouwwerken tot veel onduidelijkheden, met name in het geval van een voormalige agrarische schuur op de bestemming “burgerwoning”. De bestemming burgerwoning laat vrijstaande bijgebouwen tot maximaal 150 m² (voorstel NvU) toe (bij sloop van de bestaande bijgebouwen kan eventueel vrijstelling worden verleend tot maximaal 250 m²), terwijl de van oudsher bestaande schuren op deze percelen vaak deze oppervlakte ruim overstijgen. Omdat een nieuw te bouwen bijgebouw dus kleiner moet zijn dan de bestaande bebouwing, kiezen mensen er vaak voor de schuur te gaan “renoveren”, met andere woorden gedeeltelijk te gaan veranderen of vernieuwen. Onduidelijk is wat er precies onder gedeeltelijke vernieuwing of verandering moet worden verstaan. Duidelijk is dat een gedeeltelijke vernieuwing of verandering er niet toe mag leiden dat een bouwwerk wordt afgebroken en geheel opnieuw wordt opgebouwd. Evenmin is het de bedoeling dat in een betrekkelijk korte tijd in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd door in opeenvolgende fasen systematisch nagenoeg alles af te breken en te herbouwen. Dergelijke handelwijzen zijn in strijd met het de strekking van het overgangsrecht. Overgangsrecht is er namelijk altijd op gericht het bouwwerk uiteindelijk te doen verdwijnen, omdat het betreffende bouwwerk strijdig is met het geldende bestemmingsplan (en vaak ook met provinciaal beleid). Om deze reden zijn enkele uitgangspunten geformuleerd voor de uitleg van de overgangsbepaling in het bestemmingsplan Buitengebied. De uitgangspunten dragen bij aan een eenduidige uitleg van het overgangsrecht en leiden daarmee tot meer duidelijkheid en rechtszekerheid voor de burger. Gedeeltelijke vernieuwing of verandering is mogelijk zolang de planafwijking naar aard niet wordt vergroot en er overigens geen andere afwijkingen van het plan ontstaan en: -
de hoofddraagconstructie wordt gehandhaafd. Van losse constructieonderdelen zoals fundering, spanten, draagbalken, gordingen en draagmuren mag maximaal 20% worden vervangen;
49
-
de uiterlijke verschijningsvorm zoals oppervlakte (behoudens een eventuele uitbreidingsmogelijkheid in het bestemmingsplan Buitengebied), goot- en nokhoogte en dakhelling, ongewijzigd blijft;
-
in gevelindeling en materiaalgebruik slechts veranderingen van ondergeschikte aard plaatsvinden;
-
geen nieuwe funderingen en/of nieuwe draagmuren worden geplaatst (behoudens eventuele uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan Buitengebied).
5.3 Zonering van het buitengebied
5.3.1 Algemeen Onder zonering wordt de indeling van het buitengebied in min of meer homogene deelgebieden verstaan, waaraan een gebiedsbestemming wordt toegekend. Het doel is van deze zonering is om de kwaliteiten van de verschillende gebieden in stand te houden. Een gebiedsbestemming heeft betrekking op één of meer hoofdfuncties (zoals agrarisch gebruik of natuur) en beslaat een relatief groot deel van het plangebied. De zonering in het bestemmingsplan buitengebied wordt gebaseerd op de aanwezige kwaliteiten van de deelgebieden, het huidige gebruik en recente ontwikkelingen (bijvoorbeeld natuurontwikkeling).
5.3.2 Gebiedsbestemmingen De begrenzing van de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan vindt plaats op perceelsniveau. Grenzen komen niet dwars door percelen te lopen. Hierdoor krijgt een heel perceel dezelfde gebruiksmogelijkheden. Dit komt de helderheid en handhaafbaarheid ten goede. De gebiedsbestemmingen worden afgestemd op ondermeer de bestaande bestemmingsplannen en de provinciale catalogus gebiedskenmerken. Voorgaande resulteert erin dat de gronden in het buitengebied de volgende gebiedsbestemmingen krijgen: Agrarisch, Bos, Water en Natuur.
Kleine boseenheden en landschapselementen die een landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen worden aangeduid binnen de betreffende bestemming met een bijbehorende regeling ter bescherming van de waarden, waarbij aangesloten wordt bij de landschapstypologieën zoals opgenomen in de provinciale catalogus gebiedskenmerken en het vigerende bestemmingsplan.
Een omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen (voorheen aanlegvergunning) geeft particulieren of bedrijven toestemming om in gebieden met landschappelijke of cultuurhistorische waarde werkzaamheden te verrichten. De gemeente verstrekt in principe deze omgevingsvergunning. De particulier of het bedrijf heeft de vergunning nodig voor werkzaamheden waarvoor bij het gemeentelijke bestemmingsplan een vergunning verplicht is gesteld. Deze vergunning biedt gemeenten de mogelijkheid om de voorgenomen werkzaamheden te toetsen aan planologische plannen. Deze toetsing is wenselijk ter bescherming van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden in het plangebied. Daarom dient een aantal werken en werkzaamheden in het agrarisch gebied (buiten het bouwvlak) eerst te worden getoetst, alvorens
50
toestemming wordt verleend. Dit kan bijvoorbeeld het dempen of graven van sloten, aanleggen van wegen of planten van bomen betreffen. Teneinde alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen’ te vragen, wanneer dit echt noodzakelijk is, is het vergunningenstelsel gekoppeld aan de gebiedskenmerken met bijbehorende bestemming. Zo wordt bereikt dat alleen voor die activiteiten een omgevingsvergunning wordt gevraagd, die de waarden in het betreffende gebied zouden kunnen aantasten.
5.4 Land- en tuinbouw
5.4.1 Type bedrijvigheid In het buitengebied van de gemeente Borne is een groot aantal agrarische bedrijven aanwezig. Het betreft hierbij met name graasdierbedrijven, maar ook zijn er diverse intensieve veehouderijen aanwezig. Een aantal bedrijven heeft een zodanige omvang dat sprake is van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf. Hierbij is een onderscheid te maken in: -
grondgebonden bedrijven, zoals de melkveehouderij of een akkerbouwbedrijf;
-
intensieve veehouderijen (iv), zoals de varkenshouderij, de pluimveehouderij of de vleeskalverhouderij met een bruttovloeroppervlakte groter dan 250 m²;
-
overige agrarische bedrijven, zoals de paardenhouderijen en boomkwekerijbedrijven.
Het type ‘overige agrarische bedrijven’ krijgt een specifieke aanduiding binnen het bouwvlak. Dit omdat voor deze bedrijven een andere maatvoeringsregeling (bijvoorbeeld bouwmogelijkheden) kan gelden. Nader bekeken wordt of een specifieke aanduiding ook wenselijk is voor intensieve veehouderijen. Vanuit het reconstructieplan worden intensieve veehouderijen meer beperkt dan overige agrarische bedrijven, met name gelet op de omvang van het agrarisch bouwvlak. Het opnemen van een specifieke aanduiding verduidelijkt de mogelijkheden van een bedrijf. Het is echter ook mogelijk om dit in de regels van het bestemmingsplan op te nemen.
5.4.2 Toekenning (omvang) bouwvlak agrarische bedrijven De agrarische sector is aan schaalvergroting onderhevig. Enerzijds groeien veel bedrijven en anderzijds stoppen veel agrariërs hun bedrijfsvoering. Enkelen van hen houden een deel van de agrarische activiteiten aan. In het buitengebied doen zich ook steeds vaker situaties voor waar wonen de hoofdfunctie vormt en agrarische activiteiten een hobbymatige activiteit zijn. Het uitgangspunt is dat de vigerende bouwvlakken ten aanzien van agrarische bedrijven worden aangehouden, tenzij expliciet is aangetoond dat het feitelijk gebruik is gewijzigd. Dit kan blijken doordat: -
de bestemming op een betreffende locatie is gewijzigd middels een wijzigingsplan of bestemmingsplanherziening;
-
de milieuvergunning voor de agrarische bedrijfsactiviteiten is/wordt ingetrokken;
51
-
de eigenaar verzoekt de bestemming te herzien in wonen, met uitzondering van percelen die gelegen zijn in de landbouwontwikkelingsgebieden en waarvan een omzetting ruimtelijk en milieutechnisch mogelijk is;
-
er feitelijk een ander gebruik plaatsvindt, dat positief bestemd kan worden en als wenselijke ontwikkeling wordt aangemerkt (bijvoorbeeld dat er op een locatie wordt gewoond en dat hierdoor geen omliggende bedrijven worden gehinderd in de bedrijfsvoering);
-
er sprake van een zogenaamde ‘hobbyboer’, waaraan een woonbestemming of een aanduiding plattelandswoning dient te worden toegekend waarbij hobbymatig agrarisch gebruik is toegestaan. Bij de beoordeling of er sprake is van hobbymatig gebruik zijn de volgende factoren bepalend: -
Een minimale bedrijfsomvang;
-
Nauwelijks of geen marktoriëntatie en bedrijfsactiviteiten;
-
Een niet verzekerde continuïteit op grond van productiemiddelen;
-
Niet gericht op het genereren van omzet;
-
Al dan niet aanwezigheid van vergunningen en of meldingen;
-
Gebruik perceel en bebouwing in overwegende mate gericht op woon- c.q. privédoeleinden.
Algemeen geldt dat agrarische bedrijven een bouwvlak krijgen binnen de agrarische bestemming. Bepalend voor het (al dan niet) toekennen van een agrarische bedrijfsbestemming aan een bouwperceel is de mate van volwaardigheid. Indien hierover twijfel bestaat, zal de agrariër aan moeten tonen dat er sprake is van een in overwegende mate bedrijfsmatig agrarisch gebruik van een perceel. Om na te gaan of een bedrijf een reële omvang heeft voor de toekenning van een agrarisch bouwvlak werd voorheen gewerkt worden met de Nederlandse grootte-eenheid (nge). In 2010 is door het CBS en het Landbouw Economisch Instituut (LEI) een nieuwe rekeneenheid in gebruik genomen voor de bedrijfsomvang en het bedrijfstype: de Standaardopbrengst (SO). De SO-norm is een gestandaardiseerde opbrengst per hectare of per dier die met het gewas of diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald. Bedrijfstoeslagen en subsidies zijn niet in de normen opgenomen. De SO-norm is – omdat het op bedragen is gebaseerd - echter geen reële norm voor het bepalen van de grootte van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf. Er is daardoor geen objectieve maat die bepalend is voor de omvang van het agrarisch bouwvlak. Bij de afweging tussen een bestemming Agrarisch of Wonen is het geheel aan factoren bepalend. Hobbyboeren zijn volgens de definitie van het CBS bedrijven met een jaarlijkse standaardopbrengst van 3 tot 25 duizend euro.
Opgemerkt dient te worden dat wordt gestreefd om bestaande rechten te behouden en over te nemen in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Uit het plan-MER (zie hoofdstuk 5.10) kan echter blijken dat dit niet haalbaar is. De regelingen zullen dan moeten worden aangepast naar aanleiding van de uitkomsten van de mer-procedure. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat bouwvlakken strak om de bebouwing moet worden gelegd of dat bouwvlakken van agrariërs met een minimale bedrijfsomvang enigszins worden verkleind (het onbenut laten van bouwruimte is passieve risico-aanvaarding) om uiteindelijk toekomstbestendige
52
agrarische bedrijven in de toekomst uitbreidingsruimte te kunnen bieden binnen het nieuwe bestemmingsplan.
5.4.3 Nieuwvestiging, omschakeling en hervestiging van agrarische bedrijven De uitgangspunten voor nieuwvestiging en omschakeling zijn: -
Op basis van bestaand beleid geen nieuwvestiging toestaan voor intensieve veehouderijen.
-
Nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven past binnen het beleid van de gemeente Borne, maar komt niet als zodanig voor in het nieuwe bestemmingsplan. Het is wenselijk om hiervoor een separate planologische procedure voor te doorlopen. Hiervoor geldt namelijk de eis voor een KGO, welke toeziet op compensatie voor de ruimtelijke kwaliteit. Tevens zal hiervoor de (economische) noodzaak moeten worden aangetoond. Geen omschakeling toestaan van grondgebonden agrarisch bedrijf naar intensieve
-
veehouderij. Geen omschakeling toestaan van grondgebonden agrarisch bedrijf of intensieve veehouderij naar
-
een niet-agrarisch bedrijf aangezien dit een gebiedsvreemde functie is, tenzij de omschakeling past in het VAB-beleid. Hervestiging naar een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.
-
5.4.4 Uitbreiding bouwvlakken agrarische bedrijven Voor de uitbreiding van grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderijbedrijven worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: -
Het bestemmingsplan bevat een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden één zijde van het bouwvlak met maximaal 25 dan wel 40 m te overschrijden voor het oprichten van bouwwerken, zie verder paragraaf 5.4.6;
-
Onder voorwaarden kunnen alle agrarische bedrijven in principe uitbreiden naar 1,5 hectare door middel van een wijzigingsbevoegdheid en grondgebonden agrarische bedrijven vervolgens naar 2,5 hectare middels een separate bestemmingsplanprocedure, mits het huidige bouwvlak volledig is bebouwd. Afhankelijk van de gebiedskenmerken van een gebied, worden nadere voorwaarden gesteld voor landschappelijke inpassing. Indien het bouwvlak een grote omvang dan 1,5 ha krijgt, is op grond van de Provinciale Omgevingsvisie / Omgevingsverordening een KGO vereist.
-
Intensieve veehouderij bedrijven kunnen beperkt uitbreiden, conform de regeling uit het reconstructieplan voor verwevingsgebieden. Uitbreiding is mogelijk met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid tot maximaal 1,5 ha onder voorwaarden (bijvoorbeeld landschappelijke inpassing). Indien een bouwvlak groter dan 1,5 ha gewenst is dient de afweging te worden gemaakt of een aanwijzing als sterlocatie wenselijk is. Binnen het verwevingsgebied dient een passende combinatie van landbouw, natuur, recreatie, werken en wonen te worden bevorderd. Voor wat betreft de agrarische bedrijvigheid in combinatie met de ligging in de Groene Poort, leent het
53
buitengebied van Borne zich met name voor de grondgebonden landbouw en minder voor de intensieve veehouderij. Het heeft dan ook de voorkeur om in principe binnen het plangebied geen sterlocaties aan te wijzen voor grootschalige uitbreidingen van intensieve veehouderijen. -
Omdat op voorhand duidelijk is dat het opnemen van een (binnenplanse) wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van een bouwvlak voor grondgebonden agrarische bedrijven tot maximaal 2,5 hectare niet haalbaar zal zijn gelet op de mogelijke milieugevolgen, wordt deze wijzigingsbevoegdheid niet overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Hierbij is het van belang om te vermelden dat tot dusver ook geen aanvragen hiervoor zijn ingediend bij de gemeente Borne. Mocht er in de toekomst een grondgebonden agrarisch bedrijf een agrarisch bouwvlak willen vergroten tot 2,5 hectare, dan is dit onder voorwaarden mogelijk via een partiële bestemmingsplanprocedure.
De gemeente wil grip houden op kwaliteit. Bij uitbreiding van een bouwvlak zullen daarom de volgende voorwaarden minimaal worden opgenomen in het bestemmingsplan: -
een erfinrichtingsplan waarmee de ruimtelijke kwaliteit wordt aangetoond;
-
geen milieuhygiënische belemmeringen voor omgeving;
-
landschappelijke inpassing;
-
initiatiefnemer dient advies in te winnen van een erfinrichtingsconsulent.
-
Bijdrage KGO (afhankelijk per situatie).
De uitbreidingsruimte c.q. de te hanteren voorwaarden worden gekoppeld aan de verschillende landschapstypen. Een eventuele uitbreiding moet passen in de richting en ambitie van het desbetreffende landschapstype.
5.4.5 Agrarische gronden De uitgangspunten voor gronden met een agrarische bestemming worden in principe uit het bestaande plan overgenomen, met de volgende toevoegingen c.q. aanpassingen: -
nieuwe schuil- en/of melkstallen buiten het agrarisch bouwvlak zijn niet toegestaan.
-
nieuwe volkstuinen c.q. moestuinen zijn buiten het agrarisch bouwvlak niet toegestaan.
-
Hobbymatig agrarisch gebruik opnemen in de doeleindenomschrijving
-
Natuurontwikkeling opnemen in de doeleindenomschrijving.
Deze uitgangspunten kunnen bij het opstellen van het bestemmingsplan worden bijgesteld en/of uitgebreid mocht dit wenselijk zijn.
54
Vergunningstelsel voor het uitvoeren van andere werken of werkzaamheden Afhankelijk van de gebiedskenmerken zal er een vergunningstelsel in het bestemmingsplan worden opgenomen ter bescherming van de ter plaatse aanwezige landschapswaarden. Het gaat hierbij ondermeer over de ‘andere werken of werkzaamheden’ -
het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting, anders dan in de vorm van boomkwekerijgewassen;
-
het aanleggen van (geluids)wallen;
-
het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het vellen en rooien van houtgewas;
-
het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
-
het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en vijvers;
-
het draineren van de grond;
-
het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld wat hiervoor is aangegeven is niet vereist voor: -
andere-werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
-
andere-werken, welke plaatsvinden op het agrarisch bouwperceel;
-
andere-werken, welke in overeenstemming met een vergunning krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening worden of kunnen worden uitgevoerd;
-
andere-werken, welke reeds zijn geregeld in de Keur van het Waterschap;
-
andere-werken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
Nieuwe regeling: afwijkingsbevoegdheid voor paardenbakken Het huidige bestemmingsplan bevat geen regeling over paardenbakken bij een agrarisch bedrijf. Het gaat hierbij om paardenbakken die niet ten behoeve van de bedrijfsvoering, maar voor een hobby worden gebruikt. In de praktijk is gebleken dat er behoefte aan een regeling voor paardenbakken bestaat, aangezien formeel paardenbakken nu niet binnen de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan passen. Aan de agrarische bestemming zal daarom een nieuwe regeling worden toegevoegd. Dit vanwege de beeldkwaliteit en de omstandigheid dat het aangebrachte zandbed ten behoeve van de paardenbak, het gebruik van de gronden conform de bestemming belemmert wanneer deze bestemd is voor de verbouw van gewassen of begrazing.
55
De definitie van een paardenbak luidt als volgt: een omheinde ruimte (geen gebouw zijnde) welke geschikt is gemaakt voor het berijden, trainen of africhten van paarden. De ondergrond is veelal vervangen door een zandbed, al dan niet aangevuld met een dempende en drainerende laag.
De volgende voorwaarden worden gekoppeld aan het vergunningstelsel voor het realiseren van een paardenbak: -
een paardenbak dient op of direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak te worden opgericht;
-
de oppervlakte van een paardenbak bedraagt maximaal 800 m². Dit vanwege de standaardafmeting van 20 m x 40 m van een paardenbak;
-
omheiningen voor een paardenbak zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 1,50 m;
-
er is aandacht nodig voor de beeldkwaliteit waarbij de voorwaarde wordt opgenomen dat in het kader van de ruimtelijke kwaliteit wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
-
het is een optie om verlichting ten behoeve van een paardenbak is alleen toe te staan als de paardenbak op het bouwvlak wordt opgericht, dit om de ruimtelijke impact zo gering mogelijk te houden.
Het aanbrengen van omheining, verlichting kunnen afhankelijk van de uitvoering omgevingsvergunningplichtig zijn.
Nieuwe regeling: afwijkingsbevoegdheid voor wandelpaden en overige oppervlakteverhardingen. Het vigerende bestemmingsplan kent een aanlegvergunningstelsel voor het aanleggen van ondermeer wandelpaden. Een wandelpad staat echter niet ten dienste van de agrarische bestemming en is om deze reden niet rechtstreeks mogelijk binnen de agrarische bestemming. Daarom zal binnen deze bestemming een afwijkingsbevoegdheid voor oppervlakteverhardingen worden opgenomen. Hiermee wordt een afwegingskader gecreëerd om daar waar het wenselijk is, wandelpaden en overige oppervlakteverhardingen toe te staan.
5.4.6 Agrarische (bedrijfs)bebouwing De uitgangspunten voor de regeling voor (bedrijfs)bebouwing zijn: -
Bestaande regeling (maatvoering) uit bestemmingsplan overnemen en actualiseren met de uitgangspunten in deze NvU.
-
De minimale dakhelling bedraagt 15%. Deze regeling is nieuw vanuit stedenbouwkundig oogpunt: In het vigerende plan was geen percentage voor een dakhelling opgenomen waardoor ook boogstallen en platte daken gerealiseerd konden worden en waarvoor het kleinschalige Bornse buitengebied zich niet leent.
-
Aangepaste regeling: De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 4 m. In het vigerende plan is de maximale hoogte gesteld op 3 m.
56
-
Specifiek wordt geregeld dat de hoogte van wanden van kuilvoerplaten, sleufsilo’s en of mestopslagplaatsen (niet zijnde mestopslagsilo’s) niet meer mogen bedragen dan 2 m.
-
Nieuwe regeling: de hoogte van een voersilo en mestsilo bedraagt maximaal 10 m.
-
Aanvulling op geldende regeling: Via afwijkingsbevoegdheid mogen bedrijfsgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, kuilvoerplaten, sleufsilo’s en mestopslagplaatsen aansluitend aan het agrarisch bouwvlak worden opgericht, onder de volgende voorwaarden: o
ten behoeve van het oprichten bedrijfsgebouwen of een bouwwerk geen gebouw zijnde, mag het bouwvlak aan maximaal één zijde met niet meer dan 25 m worden overschreden;
o
ten behoeve van het oprichten van kuilvoerplaten, sleufsilo’s en mestopslagplaatsen (niet zijnde mestopslagsilo’s) mag het bouwvlak aan maximaal één zijde met niet meer dan 40 m worden overschreden (aanvulling op vigerende regeling);
o
de oppervlakte van het denkbeeldig agrarisch bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
o
het denkbeeldig agrarisch bouwvlak dient een compacte vorm te behouden en dient de vorm van het agrarisch bouwperceel in grote lijnen te blijven volgen;
o -
de overschrijding dient landschappelijk te worden ingepast.
Na afwijking mag een bedrijfsgebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een hoogte van maximaal 15 m op het agrarisch bouwvlak, mits de grotere hoogte noodzakelijk is voor een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf.
-
Vigerende bebouwing opgericht met de daarvoor benodigde vergunning, zal worden gerespecteerd.
Veldschuren Veldschuren zijn in het vigerende bestemmingsplan onder het overgangsrecht gebracht en zijn derhalve niet actief bestemd. Aangezien dit slechts eenmaal is toegestaan, worden veldschuren nu actief bestemd met de aanduiding ‘veldschuur’. Bovendien zijn veldschuren over het algemeen karakteristieke elementen in het buitengebied die refereren aan een historische situatie en als cultuurhistorisch waardevol kunnen worden aangemerkt. Het bouwvlak wordt strak om de bestaande bebouwing gelegd en de bouwmogelijkheden worden niet verruimd ten aanzien van de nu geldende overgangsrechtregeling. Dit vanwege de omstandigheid dat diverse veldschuren geen daadwerkelijke functie meer hebben. Wel wordt via een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid voor deelname aan de VAB-regeling geboden voor kleinschalige activiteiten zoals het realiseren van een pleisterplaats, rustpunt, galerie en de verkoop van streekeigen producten. Indien het de ruimtelijke kwaliteit dusdanig ten goede komt en een veldschuur nog een daadwerkelijke functie uitoefent, kan een maatwerkregeling mogelijk worden toegepast.
5.4.7 Bedrijfswoningen Een veel voorkomend fenomeen is de tweede dienstwoning bij agrarische bedrijven. Het vigerende plan staat gelet op de nieuwe technieken, een nieuwe tweede (separate) dienstwoning niet toe. Dit standpunt zal
57
over worden genomen in het nieuwe plan. De splitsingsregeling die het vigerende plan al kent voor agrarische dienstwoningen, zal wederom worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Voor deze regeling wordt als extra voorwaarde opgenomen dat de bedrijfsmatige noodzaak voor de splitsing dient te worden aangetoond. Er wordt namelijk een extra dienstwoning gecreëerd.
De uitgangspunten voor een regeling voor bedrijfswoningen zijn: -
De bestaande regeling (maatvoering) uit het geldende bestemmingsplan wordt in principe overgenomen en geactualiseerd met de uitgangspunten in deze nota. Uitgegaan wordt dan van 750 m³. Daarnaast geldt voor woningen die reeds groter zijn, dat de bestaande grotere inhoudsmaten gerespecteerd blijven.
-
Inwoning is bij recht toegestaan waarbij onder inwoning het volgende wordt verstaan: twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen en waarbij de woning uiterlijk uit één bouwvolume bestaat.
-
Mogelijkheid opnemen om via afwijkingsbevoegdheid de bestaande bedrijfswoning te vergroten tot maximaal 900 m³ ten behoeve van een inwoningssituatie, onder voorwaarde dat aangetoond wordt dat de inwoning noodzakelijk is voor bedrijfsvoering van het bedrijf. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door een positief advies van de agrarische beoordelingscommissie
-
Geen regeling voor een nieuwe separate tweede bedrijfswoning opnemen. Gezien de huidige technische mogelijkheden zal hiervoor geen regeling worden opgenomen. Mocht de vraag zich toch voordoen dan zal dit via een aparte planologische procedure moeten lopen. Wel wordt – onder voorwaarden - de mogelijkheid geboden voor splitsing van een agrarische bedrijfswoning.
-
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij agrarische bedrijfswoningen bedraagt maximaal 75 m² (vigerende regeling is maximaal 50 m²). Bijgebouwen mogen worden aangebouwd aan de woning.
-
Voorts is een verruiming van de regels dat carports of overkappingen tot maximaal 30 m² worden toegestaan naast de hiervoor genoemde maximale maatvoeringen, dit in aansluiting op de regels die voor de rest van Borne gelden.
De situatie kan zich voor doen dat een bedrijfswoning wordt bewoond door een particulier, die geen directe relatie heeft met het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf. In een dergelijke situatie zal een afweging dienen te worden gemaakt voor wat betreft de bestemming van de woning. In veel gevallen is het bestemmen als burgerwoning niet mogelijk vanwege milieuaspecten. Tevens zal provinciaal beleid (Omgevingsvisie Overijssel) in acht dienen te worden genomen bij de te maken afweging. Het bestemmen van dienstwoning naar burgerwoning kan financieel voordeel opleveren (woning kan separaat verkocht worden). In deze gevallen kan de provincie een KGO eisen om de verrijking te compenseren. Sloop van bijgebouwen kan hieraan een bijdrage leveren. Sloop kan echter enkel worden bewerkstelligd als er een (sanerings)regeling aan ten grondslag ligt, bijvoorbeeld een Rood voor Rood of VAB-regeling. Sloop als zodanig valt niet af te dwingen bij het omzetten van de bestemming in het bestemmingsplan.
58
Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de milieukundige situatie van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf niet mag worden verslechterd.
Voorts is op 1 januari 2013 het wetsvoorstel voor de ‘plattelandswoning’ in werking getreden. Hiertoe is ondermeer de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op enkele onderdelen gewijzigd om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen. Met de inwerkingtreding van deze nieuwe regeling, is het onder voorwaarden mogelijk om voormalige agrarische bedrijfswoningen - die zijn afgesplitst van het agrarisch gebruik - te laten gebruiken als woning voor personen die niet meer functioneel verbonden zijn met het (voormalige) agrarisch bedrijf. Deze woning wordt dan aangemerkt als ‘plattelandswoning’. De regeling voor plattelandswoningen ziet er op toe dat het feitelijk gebruik als burgerwoning, de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoorde niet belemmert. Deze regeling is enkel van belang voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde. Voor derde bedrijven maakt het niet uit of er sprake is van een plattelandswoning, op grond van milieuwetgeving hebben (agrarische) bedrijfswoningen en burgerwoningen ten opzichte van derde bedrijven namelijk nagenoeg een gelijke mate van bescherming. In het nieuwe bestemmingsplan zal ruimte worden geboden aan plattelandswoningen en zal hiertoe een regeling worden opgenomen. Mogelijk wordt in dit kader de hiervoor genoemde splitsingsregeling dan ook aangepast.
5.4.8 Specifieke vorm van agrarisch bedrijf: Paardenhouderijen De paardenhouderij speelt een steeds prominentere rol in het buitengebied. Een paardenhouderij kan een bedrijfsmatig of hobbymatig karakter hebben. Bij bedrijfsmatig is sprake van een volwaardige paardenhouderij gericht op het genereren van een voldoende bedrijfsresultaat. Ook wanneer het bestaansrecht van de paardenhouderij niet geheel afhankelijk is van het daarmee te generen bedrijfsresultaat maar qua omvang en aard niet kan worden aangemerkt hobbymatig, wordt gesproken van bedrijfsmatig. Of er dus sprake is van een bedrijfsmatig of een hobbymatig karakter is geheel afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval. Uit jurisprudentie zijn de volgende beoordelingscriteria af te leiden: -
Continuïteit van de activiteit;
-
Winstoogmerk van de activiteit;
-
Hinder die de activiteit veroorzaakt;
-
Omvang van de dierstapel;
-
Commerciële doeleinden: worden er bijvoorbeeld advertenties geplaatst;
-
Gebruik/aanwending van de dieren: hobby of eigen gebruik;
-
Perceelsgrootte;
-
Omgeving waar de dieren worden gehouden.
59
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat als uitgangspunt bij dit bestemmingsplan wordt gehanteerd dat enkel paardenhouderijen die een agrarische bestemming en een bedrijfsmatig karakter hebben, waarbij er sprake is reële bedrijvigheid en waarbij de hoofdactiviteit gericht is op het productie- dan wel gebruiksgericht houden van paarden, in het bestemmingsplan een aanduiding paardenhouderij krijgen. De zogenoemde ‘hobbyboer’ valt hier niet onder.1 Tevens valt het hobbymatig houden van paarden binnen de woonbestemming hier niet onder, zie hiervoor paragraaf 5.5.2.
Er zijn diverse vormen van paardenhouderijen met een bedrijfsmatig karakter welke in hoofdzaak zijn te verdelen in twee typen:
Productiegerichte paardenhouderij Een productiegerichte paardenhouderij wordt beschouwd als agrarische bedrijfsactiviteit. Deze bedrijven verrichten uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van (professionele sport)paarden. Als zodanig horen deze thuis in het buitengebied en vallen ze onder een agrarische bestemming. Deze paardenhouderijen worden bestemd als agrarisch bedrijf (conform de regeling voor grondgebonden bedrijven) met de nadere aanduiding ‘productiegerichte paardenhouderij’. Fok-, en opfokbedrijven, hengstenhouderijen, paardenmelkerijen kunnen worden aangemerkt als bedrijven met een zuiver agrarisch karakter. Bij deze bedrijven gaat het namelijk uitsluitend om het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren. Trainings- en africhtingstallen, al dan niet als onderdeel van een fok- of opfokstal, sportstallen en handelsstallen zijn veelal bedrijven waar al dan niet in overwegende mate niet-agrarische activiteiten worden ondernomen. Gelet op de aard van de paardenhouderij, namelijk het houden van vee, ligt het aansluiten bij de regeling voor de overige veehouderijen in het buitengebied, dan ook voor de hand. Conform de handreiking Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening van de VNG (2009) wordt in het bestemmingsplan een verruimde (agrarische) bestemming voor de productiegerichte paardenhouderij opgenomen, waar de hiervoor genoemde bedrijven onder geschaard kunnen worden. Gebruiksgerichte paardenhouderij Gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn gericht op het stallen, houden, voederen, laten grazen of huisvesten, en eventueel ook opleiden of africhten van paarden. De activiteiten zijn niet gericht op productie, wel is er sprake van dierenverblijven. Het rijden met paarden is primair gericht op de ruiter/amazone. In hun aard zijn deze paardenhouderijen geen zuiver agrarische bedrijven, een paardenhouderij kan echter wel als
1
Zie voor definitie ‘hobbyboer’ paragraaf 5.4.2.
60
semi-agrarisch bedrijf beschouwd worden, dat door het beweiden van de paarden ook een duidelijke binding heeft met het landelijk gebied. Deze bedrijven worden daarom bestemd als agrarisch bedrijf (conform de regeling voor grondgebonden bedrijven en conform de vigerende bestemming) met de nadere aanduiding ‘gebruiksgerichte paardenhouderij’. Voorbeelden van dergelijke paardenhouderijen zijn maneges, verenigingsaccomodaties en pensionstallen.
In Borne is het aannemelijk dat de volgende paardenhouderijen als productie- dan wel gebruiksgerichte 2
paardenhouderij kunnen worden aangemerkt:
Productiegericht e
-
Stoeterij De Hemmelhorst, 5 Hemmelhorst 2 Borne;
-
Stal Heijdens (sportstal), Elhorsterweg 3 Zenderen;
-
Stoeterij De Bonte Parels, Zeilkerweg 8 Zenderen;
-
Paardenhandel Leuveld, Hesselerweg 11 Borne.
Gebruiksgericht -
Pension De Oale Greeuw, Piepersveldweg 7 Borne;
-
Paardenhouderij Roelink VOF, Braamhaarstraat 6 Zenderen;
In het huidige bestemmingsplan hebben de opgesomde paardenhouderijen dezelfde bestemming (‘Agrarisch’) als agrarische bedrijven. Dit betekent dat ook de bouwmogelijkheden gelijk zijn aan die van agrarische bedrijven.3 Omdat paardenhouderijen veelal specifieke bouwwerken en voorzieningen (denk aan: opslagruimte, rijhal, buitenrijbak, paddock, stapmolen en verlichting) behoeven, wordt in het nieuwe bestemmingsplan een aparte regeling voor paardenhouderijen binnen de bestemming ‘Agrarisch’ opgenomen. Dit kan door een paardenhouderij te bestemmen als ‘Agrarisch’ met specifieke functieaanduiding ‘productiegerichte paardenhouderij’ dan wel ‘gebruiksgerichte paardenhouderij’. Door het expliciet toe staan van specifieke voorzieningen, kunnen daar ook voorwaarden aan worden verbonden, hetgeen een verrommeling van het landelijk gebied tegengaat.
De criteria voor het bestemmen van paardenhouderijen in het bestemmingsplan zijn: -
Er moet sprake zijn van een bedrijfsmatig karakter.
-
Gebruiksgerichte paardenhouderijen dienen reeds gevestigd te zijn op een agrarisch bouwperceel én de hoofdactiviteit op het perceel dient gericht te zijn op het gebruiksgericht houden van paarden. Deze paardenhouderijen houden de bestemming Agrarisch en krijgen daarbij de aanduiding
2
Uit de inventarisatie voor het te actualiseren bestemmingsplan kan blijken dat het overzicht aangevuld dient te worden.
3
M.u.v. paardenhandel Leuveld, deze is bestemd als ‘niet-agrarisch bedrijf’ met specifieke aanduiding ‘paardenhandel’.
61
gebruiksgerichte paardenhouderij waarbij wordt voldaan het begrip zoals aangegeven in deze paragraaf.4 -
Productiegerichte paardenhouderijen dienen reeds gevestigd te zijn op een agrarisch bouwperceel én de hoofdactiviteit op het perceel dient gericht te zijn op het productiegericht houden van paarden. Deze paardenhouderijen houden de bestemming Agrarisch en krijgen daarbij de aanduiding productiegerichte paardenhouderij waarbij wordt voldaan het begrip zoals aangegeven in deze paragraaf.5
-
Voor nieuw op te richten rijhallen binnen de paardenhouderijen wordt een maximale maatvoering opgenomen van 2.500 m2. De maximale hoogte is gelijk aan die van agrarische bedrijfsgebouwen.
-
Alle voorzieningen en bebouwing dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht (rijhallen, paardenbakken, tredmolens, lichtmasten, mestopslag etc.), waarbij sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing. Voor paardenbakken kan een uitzondering worden gemaakt om deze buiten het bouwvlak te realiseren, mits deze aangrenzend aan het bouwvlak wordt gerealiseerd.
-
Horeca-activiteiten in de vorm van een kantine zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit waarbij een duidelijke koppeling met de hoofdactiviteit voorop staat.
-
Verblijfsruimten voor grooms en stagiaires bij productiegerichte paardenhouderijen worden specifiek bestemd. Zie hiervoor hetgeen hierna onder ‘Verblijfsruimten voor grooms en stagiaires’ is opgenomen.
Deze voorwaarden kunnen bij het opstellen van het bestemmingsplan worden bijgesteld en/of uitgebreid als dit nodig mocht zijn. Voor wat betreft nieuwvestiging van productiegerichte dan wel gebruiksgerichte paardenhouderijen kan aangesloten worden bij het uitgangspunt voor nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven. De overige bepalingen en afwijkingsbevoegdheden die gelden voor agrarische bedrijven blijven van overeenkomstige toepassing voor de paardenhouderijen met de functieaanduidingen ‘gebruiksgerichte paardenhouderij’ dan wel ‘productiegerichte paardenhouderij’.
Verblijfsruimten voor grooms en stagiaires In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan, zal ook gekeken worden naar het bestemmen van verblijfsruimten, niet zijnde een woning, voor grooms en stagiaires bij productiegerichte paardenhouderijen. Het houden van (waardevolle) paarden vereist permanent toezicht. Conform de handreiking Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening van de VNG (2009) dient gelet op de aard van de werkzaamheden, de bedrijfsvoering en het noodzakelijke toezicht, naast een bedrijfswoning één of meerdere verblijfsruimte(n) - niet zijnde een woning – aanwezig te zijn, daar waar gebruik wordt gemaakt van grooms en stagiaires. Onderwijsinstellingen blijken stagiaires uitsluitend te plaatsen (intern) wanneer daarvoor een afzonderlijke verblijfsruimte aanwezig is. Ook stellen verzekeringsmaatschappijen veelal de
4
Het houden van paarden bij een burgerwoning valt hier per definitie dus niet onder.
5
Zie tekst voetnoot 4.
62
eis dat permanent toezicht plaatsvindt door mensen die verblijven in (of nabij) de stal, aangezien het veelal om waardevolle paarden gaat.
In de gemeente Borne hebben vooralsnog twee productiegerichte paardenhouderijen, te weten Stal Heijdens en Stoeterij De Hemmelhorst, een verzoek ingediend om verblijfsruimten voor grooms toe te staan. Beide paardenhouderijen richten zich op het topsegment van de paardenhandel, -sport en/of –fokkerij en hebben de bedrijfsmatige noodzaak voor verblijfsruimten aangetoond.
Stoeterij de Hemmelhorst heeft in 2005 advies ingewonnen bij DLV Adviesgroep. Dit bureau heeft hiertoe een beoordeling en onderbouwing opgesteld voor de bouw van een aantal slaap- annex rustruimten op Stoeterij de Hemmelhorst. In deze beoordeling onderschrijft DLV Paardenhouderij de noodzaak van 24 uurs toezicht op een bedrijf met een omvang als die van stoeterij de Hemmelhorst. De omvang van twee ruimtes is noodzakelijk (deze zijn reeds vergund), echter gelet op de eis die gesteld wordt aan het huisvesten van stagiairs, acht DLV Paardenhouderij drie á vier extra ruimten bij stoeterij de Hemmelhorst als reëel.
Voor Stal Heijdens wordt inmiddels een procedure doorlopen voor het planologisch regelen van ondermeer twee verblijfsruimten voor grooms en/of stagiaires. Hiertoe heeft ook Stal Heijdens door DLV Paardenhouderij een beoordeling voor de nut en noodzaak van verblijfsruimten aangeleverd.
In het nieuw op te stellen bestemmingsplan worden verblijfsruimten voor grooms niet rechtstreeks in het bestemmingsplan of via een afwijkingsbevoegdheid dan wel wijzigingsbevoegdheid toegestaan, aangezien het een bijzondere vorm van verblijven betreft die niet veel voorkomt. Mocht zich een verzoek van een productiegerichte paardenhouderij voordoen, dan zal hiervoor een separate planologische procedure doorlopen moeten worden. Een uitzondering geldt voor de paardenhouderijen waarvan het verzoek in de actualisering van het bestemmingsplan mee wordt genomen (besluitvorming hiervoor is vereist) dan wel waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen: Bij Stal Heijdens (twee bestaande verblijfsruimten) en Stoeterij De Hemmelhorst (twee bestaande verblijfsruimten + eventuele uitbreiding) zullen de verblijfsruimten na besluitvorming worden vastgelegd in het nieuwe bestemmingsplan.
De gemeente Borne hanteert de volgende uitgangspunten bij verblijfsruimten voor grooms: -
Verblijfsruimten worden uitsluitend toegestaan productiegerichte paardenhouderijen;
-
De bedrijfsmatige noodzaak dient te worden aangetoond;
-
De verblijfsruimten mogen uitsluitend worden gebruikt door grooms, ruiters en/of stagiaires;
63
-
Voor wat betreft de omvang van de verblijfsruimten wordt aangesloten bij de geldende regeling voor plattelandskamers bij agrarische bedrijven: de oppervlakte van één verblijfsruimte is niet groter dan 50 m² en de totale oppervlakte aan verblijfsruimten inclusief gemeenschappelijke ruimten bedraagt niet meer dan 300 m²;
-
Een verblijfsruimte dient inpandig te worden gerealiseerd in een met vergunning opgericht gebouw ten behoeve van de paardenhouderij;
-
Keuken en sanitaire voorzieningen zijn in een gemeenschappelijke ruimte ondergebracht;
-
Er mag geen zelfstandig huishouden gevoerd worden en de verblijfsruimten mogen niet permanent worden bewoond, het is enkel een slaapverblijf ten behoeve van de bedrijfsvoering;
-
Gebruikers van de verblijfsruimten hebben elders een hoofdverblijf.
5.4.9 Specifieke vorm van agrarisch bedrijf: Boomkwekerijbedrijven In het buitengebied van de gemeente zijn twee boomkwekerijbedrijven aanwezig. De uitgangspunten voor een regeling voor dit type bedrijf zijn: -
De bestaande boomkwekerijbedrijven voorzien van een agrarisch bestemming met aanduiding boomkwekerij;
-
Uitbreidingsmogelijkheden (onder voorwaarden max. 2,5 ha) bouwvlak zijn ook van toepassing op boomkwekerijbedrijven;
-
Geen nieuwvestiging laten plaatsvinden van boomkwekerijen;
-
Per boomkwekerijbedrijf mag bij recht maximaal 2.500 m ondersteunend glas worden gerealiseerd
2
op het agrarisch bouwvlak, met de mogelijkheid om door middel van een afwijkingsbevoegdheid een uitbreiding tot maximaal 4.000 m² per bedrijf op het agrarisch bouwvlak toe te staan. Ondersteunend glas wordt alleen toegestaan binnen het bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 7,5 meter; -
Aansluitend aan het bouwvlak van een agrarisch bedrijf met de aanduiding ‘boomkwekerij’ is containerteelt met een omvang van maximaal 1,5 ha mogelijk. Uitbreiding kan geboden worden tot 5 ha door middel van een wijzigingsbevoegdheid;
-
Bij zowel de uitbreidingsmogelijkheid voor containerteelt als ondersteunend glas is de voorwaarde opgenomen dat in het kader van de ruimtelijke kwaliteit wordt voorzien in een goede erfinrichting en landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtings- en/of beplantingsplan. Hiertoe dient een (landschaps)deskundige te worden geraadpleegd.
Eén boomkwekerijbedrijf ligt in het oude hoevelandschap, het andere boomkwekerijbedrijf is gelegen in het jonge heide- en beekontginningslandschap. Bij het erfinrichtings- en/of beplantingsplan dient rekening gehouden te worden met de gebiedskenmerken van het landschap. Conform de zoneringskaart boomteelt ontwikkelt door Provincie Overijssel, is een groot deel van de overige gronden in Borne aangemerkt als ‘boomteelt uitgesloten’.
64
Bij een agrarisch bedrijf aan de Albergerweg 21 te Zenderen is reeds sinds enkele jaren containerteelt aanwezig. Dit gebruik zal specifiek in het bestemmingsplan worden opgenomen en worden begrensd conform huidig gebruik. Nieuwe containerteelt bij agrarische bedrijven – niet zijnde boomkwekerijbedrijven – wordt niet toegestaan.
5.4.10 Spuitzones Een specifieke soort van bedrijvigheid waarbij milieuzonering aandacht verdient zijn de spuitzones rond boomkwekerijen (hobbymatig en professioneel).
Uit jurisprudentie valt af te leiden dat de Raad van State, een afstand van 50 m, in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen, aanvaardbaar acht voor de bescherming van het woon- en leefklimaat.
Bij nieuwe ontwikkelen dient altijd rekening te worden gehouden met deze minimale afstand van 50 m vanaf boomkwekerijen, boomgaarden, fruittelers en glastuinders (hobbymatig en professioneel) tot gevoelige bestemmingen. Het op te nemen spuitzonebeleid is nieuw waardoor dit niet geldt voor bestaande situaties.
Op grond van het bovenstaande wordt in de regels een specifieke gebruiksregel opgenomen waarin het volgende is opgenomen: De uitoefening van (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt is niet toegestaan op een afstand van minder dan 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Dit zijn alle functies behoudens agrarische bedrijvigheid.
5.4.11 Ondersteunend glas en lage (boog)kassen De regeling zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan – binnen de agrarische bestemming – voor ondersteunend glas en lage (boog)kassen zal niet over worden genomen in het nieuwe bestemmingsplan. Bestaand gebruik zal vallen onder het overgangsrecht. In de praktijk blijkt de vigerende regeling achterhaald te zijn en leidt de regeling veelal tot landschapsontsierende bouwwerken. De vigerende regeling houdt in dat op elk agrarisch bouwvlak ondersteunende kassen tot een oppervlakte van maximaal 2
500 m worden toegestaan. Daarnaast staat de regeling lage boogkassen (tot 1,20 m hoog en bestemd voor de bescherming van gewassen tegen regen en vorst) toe gedurende de periode september tot en met april en tot een maximale oppervlakte van ten hoogste 20% van het totale bedrijfsareaal voor teelt in de open lucht. In de vigerende regeling wordt daarnaast een uitzondering gemaakt voor bestaande glastuinbouwbedrijven. In het bestemmingsplan van 2004 had maar één bedrijf daadwerkelijk de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’. Dit bedrijf is inmiddels opgeheven en de locatie heeft plaats gemaakt voor woningbouw.
5.4.12 Nevenactiviteiten In het kader van verbrede plattelandsontwikkeling kunnen verschillende nevenactiviteiten toegelaten worden 2
in bestaande bebouwing van (alle vormen van) agrarische bedrijven tot een maximum aantal m . Een
65
neventak is een vorm van semi- of niet-agrarische bedrijvigheid, opslag (geen buitenopslag) of recreatie naast de agrarische hoofdfunctie.
Voor wat betreft de regeling voor nevenactiviteiten zal grotendeels worden aangesloten bij hetgeen hierover is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Gebleken is echter dat het wenselijk is om extra aandacht te schenken aan een aantal onderdelen waar het huidige bestemmingsplan onduidelijk over is. Met name de maximale (cumulatieve) oppervlakte die in gebruik mag worden genomen ten behoeve van nevenactiviteiten behoeft verduidelijking.
Alleen nevenactiviteiten die naar hun aard niet (volledig) inpandig mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld boerderijexcursies of een kinderboerderij, zijn ook buiten de bedrijfsgebouwen toegestaan. Teneinde de ondergeschiktheid van nevenactiviteiten te waarborgen is een maximum bepaald voor in gebruik zijnde vloeroppervlakte.
Het verbouwen van een agrarisch bedrijfsgebouw tot een volwaardig niet-agrarisch bedrijfsgebouw is niet toegestaan. Het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bedrijfsgebouw, indien en voor zover dat noodzakelijk is om dat gebouw geschikt te maken voor een ondergeschikte nevenactiviteit is wel toegestaan. Afhankelijk van de soort bouwwerkzaamheden is mogelijk een vergunning voor het bouwen nodig. Nieuwbouw ten behoeve van ondergeschikte nevenactiviteiten is in het geheel niet toegestaan. In dat geval is geen sprake meer van ondergeschikte nevenactiviteiten en voormalige agrarische bebouwing. Een uitzondering hierop nieuwbouw ten behoeve van verblijfsrecreatie, zijnde een nevenactiviteit. Om verblijfsrecreatie in de gemeente te bevorderen, wordt momenteel in samenwerking met Het Oversticht gewerkt aan de nota ‘Verblijven met kwaliteit in het Bornse buitengebied’. Deze nota bevat een voorstel om een concept voor verblijfsrecreatie op agrarische erven te ontwikkelen, waarbij handvaten worden geboden voor bouwmogelijkheden voor verblijfsrecreatie, passend in het gebied. Indien deze nota voldoende is uitgewerkt en wordt vastgesteld, kan deze nota worden verwerkt in het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
De volgende vormen van nevenactiviteiten worden toegestaan.
Nevenactiviteiten die bij recht zijn toegestaan Voor toegestane (statische) opslag- (en verhuur)doeleinden mag niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen – die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest én met 2
vergunning zijn opgericht op het agrarisch bouwvlak - worden gebruikt met een maximum van 500 m .
Het gaat hierbij om: -
inpandige stalling en verhuur van paarden en wagens, fietsen en daarmee gelijk te stellen nietgemotoriseerde vervoermiddelen;
66
-
inpandige stalling van caravans, kampeerauto’s, vouwwagens en daarmee gelijkt te stellen recreatieve vervoermiddelen;
-
inpandige opslag van (semi)agrarische en/of particuliere (niet-bedrijfsmatige) goederen alsmede opslag van goederen ten behoeve van een elders uitgeoefend niet-agrarisch bedrijf.
Nevenactiviteiten die bij afwijkingsbevoegdheid zijn toegestaan Daar waar geen bebouwing nodig is, vindt de activiteit plaats binnen het bouwvlak. Een uitzondering geldt voor kleinschalig kamperen, dit mag in principe tot 50 m aangrenzend aan het bouwvlak plaatsvinden, kampeermiddelen mogen echter niet binnen 50 m van agrarisch door derden gebruikte percelen, 50 m van woningen van derden en niet binnen 100 m van agrarisch gebruikte gebouwen en mestopslagen van derden geplaatst worden.
Het huidige bestemmingsplan laat reeds de volgende nevenactiviteiten – bij afwijkingsbevoegdheid - toe: verwerking van en (detail)handel in (semi-)agrarische (eind)producten, kleinschalig kamperen, bed & breakfast, plattelandskamers/-appartementen, kleinschalige dagrecreatieve activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld boerderij- en omgevingsexcursies, kleinschalig kamperen, een kinderboerderij, culturele of spirituele groepsbijeenkomsten dan wel tentoonstellingen op het gebied van landbouw, cultuur, natuur of heemkunde, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening door gebruiker. Een nieuw fenomeen in het buitengebied zijn de zogenoemde rustpunten (zie ook paragraaf 3.7). Indien een rustpunt niet valt onder omschrijving van ‘extensief medegebruik agrarische gronden’, dient de activiteit als nevenactiviteit te worden aangemerkt. Overige trends in het plattelandstoerisme/recreatie zullen tevens in dit kader worden bekeken.
Voorwaarden nevenactiviteiten Wat betreft de te gebruiken voorwaarden bij het toestaan van nevenactiviteiten wordt gedacht aan: -
maximale (cumulatieve) oppervlakte (zowel inpandig als op het bouwvlak) van 25% van het agrarische bouwvlak en met een maximum van 200 m² aan inpandige nevenactiviteiten. Uitzonderingen hierop gelden voor: stalling en opslag tot maximaal 500 m², plattelandskamers/appartementen tot maximaal 300 m², kleinschalig kamperen tot maximaal 25 kampeermiddelen in de periode 1 april - 31 oktober, buiten deze periode mogen geen kampeermiddelen aanwezig zijn;
-
er moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing; ;
-
er mogen geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
-
de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit;
-
er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
de voorzieningen ten behoeve van de (nieuwe) activiteit dienen inpandig te worden ingericht. 2
Bijvoorbeeld sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m in bestaande bebouwing; -
er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
67
-
eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein worden ingericht en ingepast in het groen;
-
de schuren en het erf moeten hun agrarische uitstraling behouden. Deze uitstraling moet waar mogelijk worden versterkt;
-
er mag alleen sprake zijn van kleinschalige detailhandel, die ondergeschikt is aan de 'hoofdactiviteit'. De detailhandel moet dan ook een directe relatie met de hoofdactiviteit hebben. 2
Voor detailhandel geldt een maximum van 30 m van de totale brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen (specifieke gebruiksregels).
Omvang totale nevenactiviteiten en combinaties van verschillende soorten nevenactiviteiten Voor de toegestane nevenactiviteiten geldt dat stalling en opslag (bij recht) naast een nevenactiviteit die bij vergunning wordt toegestaan, mag plaats vinden. Nevenactiviteiten in de zin van plattelandskamers/appartementen waarbij de maximale 300 m² reeds wordt benut óf kleinschalig kamperen waarbij het maximum aantal kampeermiddelen is bereikt, zijn niet toegestaan naast het uitoefenen van overige nevenactiviteiten (met uitzondering van inpandige nevenactiviteiten met een maximale oppervlakte van 100 m2) waarbij tevens de maximaal te gebruiken oppervlakte reeds worden benut. Voor eventuele combinaties waarbij niet de maximale oppervlakten wordt benut, wordt gezocht naar maatwerkoplossingen.
Voor de nevenactiviteiten ‘stalling en opslag’ en ‘plattelandskamers/-appartementen’ worden de vigerende regelingen in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen. De regeling voor kleinschalig kamperen wordt op enkele onderdelen verruimd in het nieuwe bestemmingsplan.
Voor kleinschalig kamperen worden de volgende voorwaarden opgenomen: -
het kamperen is uitsluitend toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak of tot 50 m aangrenzend aan het agrarisch bouwvlak, mits de kampeermiddelen niet binnen 50 m van agrarisch door derden gebruikte percelen, 50 m van woonbestemmingen van derden en niet binnen 100 m van agrarisch gebruikte gebouwen en mestopslagen van derden geplaatst worden.
-
kleinschalig kamperen tot maximaal 25 kampeermiddelen in de perioden 1 april - 31 oktober. Buiten deze periode zijn geen kampeermiddelen toegestaan;
-
stacaravans zijn niet toegestaan;
-
sanitaire voorzieningen met een maximale oppervlakte van 50 m² dienen inpandig in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing te worden aangebracht. Regeling is uitgebreid met 10 m²;
-
een gemeenschapsruimte met een maximale oppervlakte van 50 m² mag inpandig in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Regeling is nieuw toegevoegd;
-
eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein worden ingericht en ingepast in het groen;
-
een goede landschappelijke inpassing van het kleinschalig kampeerterrein dient gewaarborgd te zijn. Zo nodig worden concrete afspraken gemaakt over het treffen van voorzieningen daartoe.
68
2
2
In deze regeling is de omvang voor de sanitaire voorzieningen uitgebreid van 40 m naar maximaal 50 m . Tevens biedt de regeling een mogelijkheid voor het realiseren van een gemeenschapsruimte met een 2
maximale omvang van 50 m .
In paragraaf 5.6.3 ‘Verblijfsrecreatieve voorzieningen’ komen nog enkele nieuwe vormen van nevenactiviteiten aan de orde op het gebied van verblijfsrecreatie. Deze vormen van verblijfsrecreatie vloeien voort uit de beleidsnota “Verblijfsrecreatie in Borne”.
Bestaande nevenactiviteiten Bestaande, vergunde, nevenactiviteiten worden in het bestemmingsplan positief bestemd. De activiteiten per adres moeten worden geïnventariseerd. Het vigerende plan kent de volgende nevenactiviteiten: -
Lodiek Landen 2 Hertme: museumboerderij Erve Daggel;
-
Zeilkerweg 1 Zenderen: Erve de Zeilker dagopvang, expositieruimte, bed & breakfast6;
-
Hertmerweg 37: pleisterplaats Rabo Scheele, camperplaatsen, ontvangstruimte en tentoonstellingsruimte;
-
Kerkweg 5: minicamping De Köller (mogelijk wijziging naar bestemming recreatie);
-
Braamhaarstraat 5: kapsalon, inventariseren of deze functie nog wordt uitgeoefend;
-
Erve Bekman: plattelandskamers, vergaderruimte, boerderijruimte.
De nevenactiviteiten zullen passend (middels een functieaanduiding) worden bestemd.
5.5 Werken en wonen
5.5.1 Niet-agrarische bedrijven In het buitengebied van de gemeente Borne is een aantal bedrijven gevestigd die geen binding hebben met de agrarische sector of anderszins aan het buitengebied verbonden zijn. Het betreft hier onder meer loonwerkbedrijven, aannemersbedrijven, een houtzagerij en een timmerbedrijf.
In aanloop naar het nieuwe bestemmingsplan zal na worden gegaan of de staat van bedrijfsactiviteiten uit het vigerende bestemmingsplan overeenkomt met de bedrijvigheid die voorkomt en nog actueel is.
In het vigerende bestemmingsplan zijn de niet-agrarische bedrijven zeer specifiek bestemd. Dit is inmiddels een achterhaalde wijze van bestemmen en weinig flexibel. De bestaande niet-agrarische bedrijven zullen daarom worden bestemd naar vigerende milieucategorie, met daaraan gekoppeld een actuele staat van bedrijfsactiviteiten die bij bedrijfsverandering zijn toegestaan. In de regels wordt daarnaast bij de bedrijfsbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de toegestane type bedrijfsactiviteit
6
Erve de Zeilker betreft een monumentale burgerwoning met een agrarische uitstraling (voormalige boerderij) en is een uitzondering op
de voorwaarde dat nevenactiviteiten enkel bij agrarische bedrijven kunnen worden uitgeoefend.
69
kan worden gewijzigd in een andere activiteit en een andere milieucategorie. Uitgangspunt daarbij is dat de nieuwe bedrijfsactiviteit dezelfde of een lagere milieucategorie heeft (nieuw ten opzichte van het vigerende plan) als de eerdere activiteit of bedrijvigheid. Indien de nieuwe bedrijfsactiviteit een hogere milieucategorie heeft, dan zal door middel van onderzoeken moeten worden aangetoond dat de milieu-situatie ter plaatse en voor de omgeving niet verslechterd. Nieuwvestiging van gebiedsvreemde functies (nieuwe niet-agrarische bedrijven) in het buitengebied is niet toegestaan, uitgezonderd nieuwe bedrijven in vrijkomende agrarische bebouwing of bestaande niet-agrarische bebouwing. Indien een bedrijf is gevestigd in de directe nabijheid van een burgerwoning, dient te worden onderzocht of een maatwerkoplossing mogelijk is.
Bij de positief te bestemmen bedrijven wordt geïnventariseerd wat het gebruik is en wat de bestaande bebouwing is. Aan de hand van de maximaal toegestane oppervlakte voor bebouwing krijgen bedrijven een (eenmalige) uitbreidingsruimte van maximaal 10% bij afwijkingsbevoegdheid, waaraan voorwaarden worden gekoppeld voor wat betreft ondermeer parkeren en ruimtelijke inpassing.
Indien zich verzoeken voordoen voor een grootschaliger uitbreiding dan het nieuwe bestemmingsplan zal toelaten aan uitbreidingsmogelijkheden, dan zal hiervoor een separate planologische procedure voor doorlopen moeten worden. Hiervoor geldt namelijk de eis voor een KGO, welke toeziet op compensatie voor de ruimtelijke kwaliteit vanwege uitbreiding van een gebiedsvreemde functie. Tevens zal hiervoor de (economische) noodzaak moeten worden aangetoond en is een vereiste dat een uitbreiding landschappelijk wordt ingepast.
Ten aanzien van bedrijfswoningen is het uitgangspunt dat het bestaande aantal bedrijfswoningen wordt gehandhaafd. Uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen is niet toegestaan.
Voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bebouwing geldt het specifieke VAB-beleid. De Rood voor rood regeling voor vervangende woningbouw kan ook worden toegepast voor solitaire niet-agrarische gebouwen in het buitengebied. Hiervoor dient een separate planologische procedure te worden doorlopen.
5.5.2 Wonen De woonfunctie is steeds meer aanwezig in het buitengebied. Naast bedrijfswoningen bij landbouwbedrijven liggen in het buitengebied woningen van of in vrijgekomen landbouwbedrijven, in buurtschappen, in lintbebouwingen en woningen die vroeger in het buitengebied gebouwd zijn (los van landbouwbedrijven) toen dat nog mocht. In het gemengd landelijk gebied is wonen erg in trek, niet in het minst om de kwaliteit van het landschap. De woningen verschillen in uitstraling en omvang.
5.5.3 Burgerwoningen In het vigerend bestemmingsplan is voor woningen de bestemming ‘Burgerwoning’ opgenomen. De woningen die in de vigerende plannen een woonbestemming hebben, krijgen deze ook in het nieuwe
70
bestemmingsplan. Aandachtspunt zijn de verleende vrijstellingen (WRO), ontheffingen (Wro) en afwijkingen (Wabo) in de afgelopen jaren. De bestaande regeling (maatvoering) uit het geldende bestemmingsplan wordt in principe overgenomen en geactualiseerd met de uitgangspunten in deze nota. Uitgegaan wordt dan van 750 m³. Bijgebouwen mogen worden aangebouwd (zie 5.5.4, voorstel is om deze regeling te verruimen naar 150 m²), hierdoor kan de omvang van de woning worden verruimd. Daarnaast geldt voor woningen die reeds groter zijn, dat de bestaande grotere inhoudsmaten gerespecteerd blijven.
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie’ hebben de opstallen gelegen op het perceel Zwartkotteweg 2e de bestemming burgerwoning gekregen. Hiertoe is – na inventarisatie van het aantal m³ – een kleinere inhoudsmaat opgenomen, aangeduid via een specifieke bouwaanduiding.
Nieuwe burgerwoningen Met nieuwe burgerwoningen in het buitengebied wordt heel terughoudend omgegaan. In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan. De gemeente Borne heeft hiervoor de notitie ‘Wonen in het buitengebied’ vastgesteld.
Het is niet ondenkbaar dat uit de inventarisatie ten behoeve van het te actualiseren bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ situaties naar voren komen, die er mogelijk toe leiden dat er extra woonbestemmingen in het plan worden opgenomen. De haalbaarheid en wenselijkheid - gelet op mogelijke precedentwerking van deze gevallen zullen nader moeten worden onderzocht.
Nieuwe landhuizen en splitsingsregeling De huidige regeling voor nieuwe landhuizen en woningsplitsing zal over worden genomen.
5.5.4 Bijgebouwen en voorzieningen De maatvoeringregeling voor bijgebouwen zal worden verruimd. Het huidige bestemmingsplan gaat uit van een maatvoering van 75 m². In het nieuwe bestemmingsplan wordt de maatvoering aangepast naar 150 m² voor bijgebouwen, dit gelet op de omstandigheid dat in de rest van de gemeente Borne voor grotere kavels tevens een ruimere maatvoering is toegestaan. De afstand van het hoofdgebouw tot het vrijstaande bijgebouw dient maximaal 25 m te bedragen. Ook na woningsplitsing blijft de maximale maatvoering gehandhaafd (in totaal 150 m² op een erf). Daarnaast geldt voor bijgebouwen die reeds groter zijn, dat de bestaande grotere oppervlaktematen gerespecteerd blijven.
Mede gelet op de verruiming van de maatvoering, wordt de mogelijkheid die het vigerende bestemmingsplan biedt om middels een afwijkingsprocedure de maatvoering voor bijgebouwen te vergroten naar 150 m², mits de vergroting dient te behoeve van het behoud van het landelijk gebied, niet overgenomen of verruimd in het nieuwe bestemmingsplan. Dit is overigens ook een vage omschrijving die vrijwel niet toetsbaar is. Wel zal de vigerende sloop en herbouwregeling voor bijgebouwen worden
71
overgenomen. Deze regeling houdt in dat bij afwijkingsbevoegdheid één of meer bijgebouwen herbouwd mag/mogen worden tot een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 150 m², mits: -
de gezamenlijke oppervlakte de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bijgebouwen meer bedraagt dan 150 m²;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de nieuwe bijgebouwen niet meer bedraagt dan 75 m², vermeerderd met 50% van de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande oppervlakte boven de 150 m², met een maximum van 250 m².
Voorts is een verruiming van de regels dat carports of overkappingen tot maximaal 30 m² worden toegestaan naast de hiervoor genoemde maximale maatvoeringen, dit in aansluiting op de regels die voor de rest van Borne gelden.
5.5.5 Hobbymatig houden van dieren Bij een woonbestemming is het mogelijk om hobbymatig dieren (waaronder paarden en andere evenhoevige dieren) te houden. In de doeleindenomschrijving van de bestemming ‘Wonen’ zal worden opgenomen dat ‘hobbymatig agrarisch gebruik’ is toegestaan. Dit is ook al kort aangegeven in paragraaf 5.4.8. Het aantal toegestane dieren wordt niet in het bestemmingsplan als zodanig vastgelegd. Hiervoor geldt namelijk het kader van de Wet milieubeheer. Het hobbymatig houden van paarden komt met name veelvuldig voor in het buitengebied (voor het gemak wordt gesproken over paarden maar hier worden ook pony’s mee bedoeld) en kenmerkt zich onder andere door het ontbreken van een winstoogmerk en de beperkte omvang van het aantal dieren, welke strekt ter persoonlijk gebruik door de bewoners. In algemene zin wordt een bovengrens van vijf dieren aangehouden voor hobbymatig gebruik. Deze grens wordt ingegeven door vaste jurisprudentie op basis waarvan minder dan vijf paarden als hobbymatig wordt aangemerkt. Het gaat hierbij overigens over het daadwerkelijk stallen c.q. huisvesten van paarden bij een woning. Dieren die in een weiland worden gehouden, vallen hier niet onder. Het aantal dieren wordt niet in het bestemmingsplan als zodanig vastgesteld en geeft een globale indicatie waar de grens ligt bij hobbymatig houden van paarden. Het aantal dieren alleen is hiervoor niet bepalend. De vraag die hierbij aan de orde komt is wanneer het hobbymatig houden van dieren als inrichting in de zin van artikel 1.1 Wet Milieubeheer moet worden gezien. Ook de criteria zoals opgenomen in paragraaf 5.4.8 worden meegenomen bij de afweging of dieren hobbymatig worden gehouden.
Paardenbakken In het buitengebied kan de behoefte bestaan aan realisatie van paardenbakken bij burgerwoningen. Bij burgerwoningen worden paardenbakken alleen toegestaan binnen het bestemmingsvlak ‘wonen’ of direct aansluitend daaraan in de naastgelegen agrarische bestemming door middel van een omgevingsvergunning. Voor de overige voorwaarden wordt aangesloten bij de nieuwe regeling die in het bestemmingsplan zal worden opgenomen voor de agrarische bestemming.
72
5.5.6 Inwoning en mantelzorg Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor inwoning door bijvoorbeeld zorgbehoevende familieleden (mantelzorg). Inwoning in de woning zodanig is bij recht toegestaan en wordt in het hele plangebied mogelijk gemaakt in bestaande woningen. Onder de noemer 2
van ‘Afhankelijke woonruimte’ kunnen aangebouwde bijgebouwen (tot maximaal 150 m ) bij woningen in het buitengebied, worden gebruikt als woonruimte. De voorzieningen welke hiervoor gerealiseerd dienen te worden, mogen permanent in de bebouwing aanwezig blijven. Eventueel latere vrijkomende woonruimte (na einde inwoonsituatie) kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor bijgebouw, ruimte ten behoeve van een beroep aan huis of voor bed & breakfast. Het is niet toegestaan om vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning te gebruiken.
5.5.7 Aan huis gebonden beroepen en bedrijven Onder het uitoefenen van beroep aan huis wordt verstaan: ‘een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend’.
In het vigerende bestemmingsplan geldt de regeling voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, enkel voor burgerwoningen. In het nieuwe bestemmingsplan zal deze regeling ook gaan gelden voor de overige bedrijfswoningen die voorkomen binnen het plangebied. Daarnaast wordt in het nieuwe bestemmingsplan het uitoefenen van een beroep aan huis bij recht toegestaan (in het vigerende plan is dit enkel toegestaan na afwijking van het bestemmingsplan). De vloeroppervlakte van ten behoeve van een beroep aan huis bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen met een maximum van 50 m². Met deze regeling wordt aansluiting gezocht bij de regeling die voor de rest van de gemeente Borne geldt voor het uitoefenen van een beroep aan huis. Uitzondering hierop is dat voor het buitengebied uit wordt gegaan van een maximaal vloeroppervlakte van 50 m² in plaats van 45 m². In de regeling worden tevens de voorwaarden opgenomen dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden en dat de uitoefening van het aan huis gebonden beroep niet mag leiden tot een onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking. Onder het uitoefenen van bedrijf aan huis wordt verstaan: ‘het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend’. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw van een (bedrijfs)woning, onder de voorwaarde dat:
73
-
de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft (zie de bovenstaande maximale oppervlaktematen);
-
bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving; dit betekent onder meer dat: o
geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
o
het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
o
het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
-
het niet een zodanig verkeersaantrekkende activiteit betreft die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
-
parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
-
maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 50 m².
5.6 Recreatie en toerisme
5.6.1 Algemeen Het buitengebied van Borne vervult zowel voor de bewoners van het buitengebied als voor de bewoners van het dorp en de kernen (uitloopgebied) een belangrijke rol. Bestaande voorzieningen zijn relatief beperkt en zijn overwegend historisch bepaald. Bij het ontwikkelen van recreatie dient rekening gehouden te worden met de kwetsbaarheid van het buitengebied. De gemeente wil de toeristische en recreatieve mogelijkheden en voorzieningen van het buitengebied verbeteren, zowel kwantitatief als kwalitatief: voldoende van de juiste voorzieningen op de juiste plek.
5.6.2 Dagrecreatieve voorzieningen In het agrarisch landschap vindt met name extensieve recreatie plaats. De aanleg van paden en voorzieningen als picknick plaatsen en bebording moeten hier mogelijk zijn. In het buitengebied wil de gemeente maximaal recreatief medegebruik bevorderen binnen de draagkracht van de natuur. Dit wil zeggen dat hier mogelijkheden zijn voor struinnatuur met voorzieningen als observatiehutten, wandel- en fietsroutes, maar ook avontuurlijke speelplekken. De recreatiedruk in en rond deze gebieden kan gestuurd worden met het situeren van routes en steunpunten, bijvoorbeeld door het aanleggen van parkeerplaatsen (toeristische opstappunten). Om de relatie tussen burger en landbouw te kunnen versterken zal de recreatieve infrastructuur hier op moeten inspelen. Dit betekent dat er wandelpaden in het uitloopgebied
74
gerealiseerd zullen worden. Waar mogelijk dient het bestemmingsplan hierin te voorzien.
5.6.3 Verblijfsrecreatieve voorzieningen In het vigerend bestemmingsplan zijn een aantal verblijfsrecreatieve voorzieningen opgenomen. Indien de huidige regeling nog voldoende actueel is kan deze worden overgenomen. Bestaande voorzieningen kunnen als zodanig worden bestemd. Voor het buitengebied bestaat de wens tot ontwikkeling van kleinschalige en hoogwaardige verblijfsaccommodaties. Hierbij wordt gedacht aan mogelijkheden voor: -
bed & breakfast;
-
plattelandskamers en plattelandsappartementen;
-
groepsaccomodaties c.q. kampeerboerderijen;
-
kleinschalig kamperen.
Bed & Breakfast Verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast zijn in het vigerende bestemmingsplan reeds bij afwijking toegestaan bij agrarische bedrijven. In het nieuwe bestemmingsplan wordt dit ook toegestaan bij alle woningen die voorkomen binnen het plangebied, middels een afwijkingsbevoegdheid. Hieraan kunnen voorwaarden (max. 4 bedden) worden verbonden, deze zullen worden geformuleerd bij het opstellen van het bestemmingsplan “Buitengebied Borne’.
Plattelandskamers en plattelandsappartementen Plattelandskamers en plattelandsappartementen als nevenactiviteit zijn reeds via een afwijking mogelijk binnen de bestemming ‘agrarisch’. Deze mogelijkheid wordt tevens opgenomen binnen de bestemming ‘Wonen’. Voor de beleving van dit recreatief-toeristisch product is behoud van de agrarische en landelijke uitstraling van gebouwen en omgeving van belang. Deze uitstraling hoeft echter niet gekoppeld te zijn aan het nog functioneel zijn van een agrarisch bedrijf. Zie voor de verdere voorwaarden voor plattelandskamers/appartementen als nevenactiviteit, hetgeen reeds is opgenomen in deze NVU onder ‘nevenactiviteiten’, paragraaf 5.4.11.
Binnen de bestemming ‘agrarisch’ bestaat ook de mogelijkheid om middels een wijzigingsprocedure over te gaan naar de bestemming ‘Recreatie’ indien er geen sprake meer is van nevenactiviteiten, maar van een hoofdactiviteit. De vigerende regeling wordt hiervoor overgenomen. Voor de bestemming ‘Wonen’ wordt enkel de nevenactiviteitregeling opgenomen.
Kleinschalig kamperen Kleinschalig kamperen wordt bij agrarisch bedrijven via een afwijking van het bestemmingsplan toegestaan onder een aantal voorwaarden, zie hiervoor hetgeen reeds is opgenomen in deze NVU onder ‘nevenactiviteiten’, paragraaf 5.4.11.
75
Groepsaccomodaties c.q. kampeerboerderijen Nieuw in het bestemmingsplan is dat er een regeling wordt opgenomen voor het realiseren van een groepsaccomodatie dan wel kampeerboerderij – conform de Nota Verblijfsrecreatie - door af te wijken van het bestemmingsplan. Deze functies kunnen via een afwijkingsbevoegdheid toe worden gestaan bij agrarische bedrijven, als zijnde een nevenfunctie. Nadere voorwaarden worden in de regeling van het bestemmingsplan opgenomen.
Paalkampeerterrein Een paalkampeerterrein is een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van één à twee tenten ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Paalkamperen is in de gemeente Borne reeds mogelijk. Hiervoor is een terreintje beschikbaar aan de Strootdijk te Zenderen. Het terreintje is in eigendom van het Waterschap Regge en Dinkel. In het nieuwe bestemmingsplan zal dit terrein met een functieaanduiding worden opgenomen.
Gereguleerde Overnachtings Plaats (GOP) Een (GOP) is een parkeerplaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, die een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats. Bij deze plaats zijn al dan niet voorzieningen aangebracht. In het bestemmingsplan zal geen regeling voor een GOP op worden nemen. Mocht zich de vraag om een GOP voordoen, dan zal - indien het noodzakelijk blijkt te zijn, zal een separate planologische procedure worden doorlopen.
Bevordering plattelandstoerisme De gemeente Borne wil de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie op agrarische erven uitbreiden. Op dit moment is een nota hiertoe in voorbereiding. Zie hiervoor hetgeen reeds is opgenomen in deze NVU onder ‘nevenactiviteiten’, paragraaf 5.4.12. Indien de nota voldoende concreet, ruimtelijk relevant en vastgesteld is kan hiervoor een nieuwe regeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Om deze reden wordt het onderdeel ‘trekkershutten’ zoals opgenomen in de ‘Nota Verblijfsrecreatie’ niet separaat in het bestemmingsplan voor het buitengebied opgenomen, maar zal aansluiting worden gezocht bij de nota ‘Verblijven met kwaliteit in het Bornse buitengebied’ voor kleinschalige verblijfsrecreatie op agrarische erven.
Het onderdeel ‘Verenigingskamperen op eigen terreinen’ zoals opgenomen in de ‘Nota Verblijfsrecreatie’ wordt niet in het bestemmingsplan voor het buitengebied opgenomen, aangezien de verenigingen die hiervoor in aanmerking komen niet in het plangebied voorkomen. Conform de ‘Nota Verblijfsrecreatie’ wordt de mogelijkheid om een hotelaccommodatie te realiseren niet in het bestemmingsplan opgenomen. Mocht zich een verzoek voordoen, dan heeft het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure de voorkeur aangezien het hier maatwerk betreft.
76
5.7 Horeca In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne’ (2004) is goedkeuring onthouden aan de bestemming ‘Horeca’. In dit plan is restaurant Bosch Jachtlust daarnaast niet bestemd. In het nieuwe bestemmingsplan zal deze accommodatie positief worden bestemd. Tevens is in 2008 theeschenkerij De Karmeliet opgericht. Deze theeschenkerij zal tevens een horecabestemming krijgen in het nieuwe bestemmingsplan. Uitbreidingsmogelijkheden zijn hetzelfde als voor andere niet-agrarische bedrijven in het buitengebied, zie hiervoor hetgeen is opgenomen in paragraaf 5.5.1.
De overige accommodaties zoals vermeld in paragraaf 3.8 zullen tevens passend worden bestemd, dat wil zeggen hetzij als daadwerkelijke horeca-inrichting, hetzij als ondersteunende/ondergeschikte horeca bij de bijbehorende bestemming (bijvoorbeeld agrarisch of recreatie).
5.8 Natuur, landschap en water
Natuur en landschap Zoals bij het thema ‘Zonering van het buitengebied’ nader is uitgewerkt, zal aan de hand van de Omgevingsvisie Overijssel de nadere begrenzing van de gebiedsbestemmingen worden vastgesteld. De typering van de gebieden is in hoofdstuk drie reeds omschreven. Op basis van de landschapstypologieën kunnen vervolgens de bestemmingen en waarde – aanduidingen worden bepaald. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor als uitgangspunt.
Watergangen e
e
In het bestemmingsplan zullen conform het beleid van het Waterschap, de 1 en 2 soort waterlopen een e
e
specifieke bestemming ‘Water’ krijgen. De 3 tot en met 5 soort waterlopen vallen binnen de gebiedsbestemmingen. Het waterschap Regge & Dinkel werkt daarnaast de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) (onder andere) uit in de vorm van natuurlijke stroken langs de waterlopen van 5 tot 50 meter breed. Op deze wijze wordt verbetering van de waterkwaliteit nagestreefd, evenals waterberging. Deze stroken kunnen deels hun landbouwkundige functie behouden. Deze natuurlijke stroken zijn gewenst langs de Bornsebeek, Gammelkerbeek, Deurningerbeek, Slangenbeek en de Oude Bornschebeek. Waar mogelijk combineert het waterschap de stroken met natuurontwikkeling, met de nadere invulling van recreatievoorzieningen. Voor de realisatie van natuurvriendelijke oevers is het een optie om deze rechtstreeks op de verbeelding of in de regels op te nemen van het bestemmingsplan.
Daarnaast is gaat extra aandacht uit naar de kleinere (perceels)sloten in het plangebied. Dit zijn als het ware de haarvaten van het watersysteem. De sloten vormen het belangrijkste landschapselement in het buitengebied en hebben naast een waterstaatkundige functie ook een landschappelijke en ecologische waarde. Slechts een deel daarvan wordt (gedeeltelijk) beschermd via de Keur van het Waterschap. Voor bescherming van deze sloten dient een ‘aanlegvergunningstelsel’ (Wabo) te worden opgenomen.
77
In het nieuwe plan zal daarnaast een uitgebreidere bestemmingsomschrijving worden opgenomen dan nu is opgenomen. Kunstwerken, bruggen en dergelijke zullen expliciet in de regels van het bestemmingsplan worden vermeld.
Waterberging In het plangebied moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. Mogelijkheden voor waterberging worden opgenomen in de bestemmingsomschrijving van de gebiedsbestemmingen danwel met een specifieke dubbelbestemming of een wijzigingsbevoegdheid geregeld. -
Primaire watergebieden: In deze gebieden worden functies geweerd, die strijdig zijn met het behoud van ruimte voor water.
-
Wateraandachtsgebieden (diverse delen van het plangebied): Voor nieuwe bebouwing in deze gebieden gelden voorwaarden met betrekking tot de situering en, compensatie.
-
Essentiële waterlopen: Dit zijn waterlopen die van vitaal belang zijn voor de waterafvoer uit het achterliggende gebied richting de rivieren.
In een signaleringszone van 100 meter vanuit het midden van de watergang, worden nieuwe ontwikkelingen beoordeeld op hun gevolgen voor de waterafvoer waarvoor advies wordt gevraagd bij het waterschap.
5.9 Cultuurhistorie en archeologie Cultuurhistorische waarden zijn verbonden aan landschappelijke, aardkundige en bouwkundige elementen. In de gemeente zijn diverse bouwkundige en archeologische monumenten te vinden. De gemeente beschikt over een archeologische waardenkaart.
Cultuurhistorie De gemeente Borne beschikt over tal van cultuurhistorische waarden van hoge kwaliteit. De cultuurhistorische waarden omvatten de ruimtelijke kwaliteit van het landschap met oude veldontginningen, oud bouwland en historische esbebouwing, de monumenten, waaronder boerderijen en huizen, de aanwezige kloosters en het rijke bodemarchief (het archeologisch erfgoed). Het begrip cultuurhistorische waarden kan worden uitgelegd als 'het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden'. Cultuurhistorie uit zich daarmee direct in het landschapsbeeld. Het zit verweven in de eigenheid van een gebied. De gemeente Borne heeft archeologisch beleid opgesteld, maar beschikt niet over eigen beleid ten aanzien van cultureel erfgoed. De gebouwde cultuurhistorische waarden (monumenten) worden reeds beschermd via de Monumentenwet.
De bouwkundige monumenten (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) kunnen op de verbeelding een informatieve aanduiding krijgen. Dit is niet noodzakelijk, omdat zoals aangegeven, de bescherming al in de Monumentenwet is geregeld. Voor karakteristieke bebouwing en cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen kan een regeling worden opgenomen die de cultuurhistorische waarde van deze bebouwing,
78
structuren en/of elementen moet behouden, beschermen en/of herstellen (gekoppeld aan een aanduiding en omgevingsvergunningenstelsel). Bij het opstellen van het bestemmingsplan zal worden bepaald of een dergelijke regeling wordt opgenomen.
Gebieden met een cultuurhistorische waarden worden beschermd in het plan door middel van een functieaanduiding met bijbehorende beschermende regeling in de regels (onder andere omgevingsvergunningenstelsel).
Archeologie De bescherming van archeologische monumenten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Beschermde archeologische monumenten worden in het bestemmingsplan ter herkenning op de verbeelding weergegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ook overige bekende waarden voor archeologie (zoals aangegeven op de waardenkaart) moeten worden beschermd. Aantasting moet worden voorkomen. Op basis van de archeologische waardenkaart van de gemeente Borne wordt een passende dubbelbestemming gegeven (Waarde- Archeologie) aan de archeologisch waardevolle gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen terreinen van zeer hoge archeologische waarde, terreinen van hoge archeologische waarde, gronden met een hoge archeologische verwachting en gronden met een zeer middelhoge archeologische verwachting. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. De regeling zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie’, zal over worden genomen in het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
5.10 Milieu en infrastructuur
Duurzame energie Duurzaamheid is een steeds belangrijker thema voor gemeenten. Er zijn verschillende manieren om tot een duurzame energievoorziening te komen. Een gemeente kan hierin faciliteren door onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de volgende vormen van duurzame energie-opwekking : -
Biomassa/mestvergisting. Energieopwekking door middel van biomassa/mestvergisting op agrarisch bedrijfsniveau toestaan tot maximaal 30.000 ton biomassa op jaarbasis per agrarisch bedrijf, mits omliggende functies, waarden en belangen niet worden geschaad en het hierbij gaat om de verwerking van mest van het eigen bedrijf of mest van samenwerkingsverbanden van lokale bedrijven. Zo wordt voorkomen dat er grote industriële installaties ontstaan die niet passend zijn in het buitengebied en geen recht meer doen aan het agrarisch bedrijf als geheel. Aangezien bij een dergelijk initiatief een KGO is vereist en dit onderdeel mee moet worden genomen in de mileueffectrapportage, zal in het nieuwe bestemmingsplan geen regeling worden opgenomen. Mocht zich een initiatief voordoen, dan zal deze een separate planologische procedure moeten doorlopen.
79
-
Koude- warmteopslag: In het bestemmingsplan hoeft hiervoor geen regeling te worden opgenomen, aardwarmte moet in verband met de grondwaterstromen worden afgestemd met het Waterschap.
-
Zonne-energie: Voor voorzieningen op bouwvlakken geldt de Wabo. In het nieuwe bestemmingsplan zal een regeling worden opgenomen waarbij onder voorwaarden het winnen van zonne-energie door middel van zonnepanelen op agrarische grond, buiten een bouwvlak wordt toegestaan. Onder voorwaarden en rekening houdend met de gebiedskenmerken wordt buiten het agrarisch bouwvlak 100 m² aan zonnepanelen toegestaan. Landschappelijk inpassing dient in ieder geval binnen deze oppervlakte plaats te vinden. Bij de keuze voor deze oppervlaktemaat is de afweging gemaakt tussen enerzijds het faciliteren in duurzame energie en anderzijds duurzaam intensief ruimtegebruik (de groene uitstraling van het buitengebied dient te worden behouden).
-
In het bestemmingsplan kan via een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid worden opgenomen voor de plaatsing van een kleine windturbine op of aansluitend aan het agrarische bouwvlak. Als voorwaarde geldt een maximale ashoogte van 15 m voor een verticale windturbine, waarbij geldt dat er maximaal één verticale windturbine per bouwvlak of bestemmingsvlak is toegestaan.
Overige opties en voorwaarden kunnen aan de orde komen bij het opstellen van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) bevat regels op grond waarvan de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen, tot een aanvaardbaar minimum dienen te worden beperkt. Het aspect externe veiligheid zal worden doorvertaald in het bestemmingsplan voor zover ruimtelijk relevant. Risico’s op het gebied van externe veiligheid zijn onder andere: -
tankstations met lpg in verband met het plaatsgebonden risico en gelet op de doorzet lpg moeten de aangegeven afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen;
-
de aanwezigheid van een spoorweg;
-
het vervoer van gevaarlijke stoffen (A1, A35).
Luchtkwaliteit Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer ten aanzien van Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Van belang is dat ruimtelijke projecten de luchtkwaliteit niet in ‘betekenende mate’ verslechteren.
Geluid Wanneer bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt geldt op grond van de Wet geluidhinder in principe de verplichting tot een akoestisch onderzoek. Dit geldt zowel voor bouwen in zones langs wegen, als voor zones langs industrieterreinen.
80
Geur Met ingang van 1 januari 2007 geldt voor heel Nederland de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wet Geurhinder en Veehouderij (WGV) schrijft voor hoe de gemeente de geurbelasting op gebouwen moet beoordelen bij een vergunningaanvraag voor een nieuwe veehouderij of vergroting van een veehouderij. Een vergunning wordt geweigerd als de geurbelasting op zogenaamde geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) groter wordt dan de voor het gebied vastgestelde waarde. 3
In Borne gelden de geurnormen van 3 ou/m 98 percentiel (verder ou) voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en van 14 ou voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Voor bepaalde veehouderijbedrijven (met bijvoorbeeld koeien of paarden) geldt een vaste afstand die in acht genomen dient te worden tussen een woning en een veehouderij. De gemeente kan op grond van de WGV binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de maximaal toegestane geurbelasting van gebouwen door een geurverordening vast te stellen. Op 28 september 2010 is de geurverordening van de gemeente Borne vastgesteld. In deze verordening is afwijkende vaste afstandseis tussen melkrundveehouderijen en geurgevoelige objecten (ggo) opgenomen, namelijk een afstand van 50 m t.o.v. een ggo binnen de bebouwde kom en 25 m t.o.v. een ggo buiten de bebouwde kom.
Bodem Het beleid voor de bodem is beschreven in de Bodembeheernota. Vooralsnog komen daar geen specifieke aspecten uit naar voren welke een regeling in het bestemmingsplan behoeven.
Infrastructuur De diverse wegen zullen conform de wegenlegger worden opgenomen in het bestemmingsplan. Aangezien de doeleindenomschrijving voor ‘Verkeer’ in het vigerende plan zeer summier is omschreven, wordt deze in het nieuwe plan uitgebreid met o.a. kunstwerken, paden, bruggen, lichtmasten. De in het plangebied gelegen onverharde wegen, die geen uitgesproken verkeersfunctie hebben, zullen onverhard worden gelaten, om ecologische, recreatieve en landschappelijke waarden te dienen. Ter bescherming van belangrijke zandwegen kunnen deze een afzonderlijk bestemming ‘Verkeer – Zandwegen’ krijgen of worden beschermd via de aanduiding binnen de verkeersbestemming met een omgevingsvergunningenstelsel. Deze keuze zal worden gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan.
Daarnaast spelen er diverse infrastructurele ontwikkelingen voortvloeiend uit de randwegendiscussie. Deze kunnen, indien voldoende concreet en onderzocht, worden verwerkt in het bestemmingsplan.
5.11 Bijzondere voorzieningen Voor wat betreft het planologisch regime van de bijzondere gebouwen die voorkomen in het plangebied, wordt verwezen naar paragraaf 3.10.
81
5.12 Milieueffectrapportage In april 2011 zijn de gewijzigde Wet milieubeheer (hoofdstuk m.e.r.) en het nieuwe Besluit m.e.r. in werking getreden. Hiermee wordt een m.e.r.-plicht voor plannen geïntroduceerd welke 'planMER' worden genoemd. De al langer bekende m.e.r.(beoordelings)plicht wordt vanaf nu 'projectMER' genoemd. De ontwikkelingen die worden vastgelegd in een bestemmingsplan buitengebied kunnen consequenties hebben op het milieu in de gemeente Borne. Waar het plan ‘kaderstellend’ is als het gaat om mogelijk m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten of activiteiten met een mogelijk effecten op aanwezige Natura 2000gebieden in en in de omgeving van het plangebied dan kan een verplichting ontstaan tot het opstellen van een voortoets. Mocht deze voortoets tot de conclusie komen dat er significante negatieve effecten kunnen zijn dan ontstaat op grond daarvan ook een verplichting tot het opstellen van een planMER.
Het instrument planMER brengt de mogelijke milieugevolgen al in een vroeg stadium in beeld. De planMER moet om die reden niet als een verplichting worden gezien, maar juist als een instrument dat kansen biedt om mogelijke ontwikkelingsrichtingen (scenario's) op een transparante wijze in beeld te brengen en tegen elkaar af te wegen. Daarmee kan het ook als een transparant communicatiemiddel worden ingezet.
Door het instrument planMER vroegtijdig en parallel met het bestemmingsplan in te schakelen wordt voorkomen dat de suggestie bij bewoners en belangengroepen wordt gewekt dat gemaakte keuzes achteraf worden 'gladgestreken'. Het instrument planMER wordt immers niet pas achteraf ingeschakeld om reeds gemaakte keuzes te verantwoorden, maar wordt al vanaf het eerste stadium gebruikt om te maken keuzes te onderbouwen. Doel van het instrument is het aspect milieu tijdig een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. Voor het gehele buitengebied zal één planMER worden opgesteld. In principe kan een planMER ongeveer drie jaar ‘mee’. Voor de deelgebieden die na deze periode in procedure worden gebracht dient het planMER geactualiseerd te worden.
Voor het bestemmingsplan buitengebied is specifiek van belang welke uitbreidingsruimte er bestaat en welke in het nieuwe bestemmingsplan verder wordt geboden aan agrariërs. De invloed op het milieu – met name voor wat betreft de stikstofdepositie - moet in het kader van de m.e.r.plicht in beeld worden gebracht. Hierbij moet worden gekeken naar de volgende aspecten: 1. de feitelijke situatie: hoeveel dieren zijn feitelijk bij de agrarische bedrijven aanwezig? 2. de autonome situatie: wat is de vergunde situatie? 3. de maximale situatie: het ‘worst-case-scenario’: hoe is de situatie als alle agrariërs gebruik gaan maken van de maximale mogelijkheden welke het bestemmingsplan biedt? Voor wat betreft de ‘feitelijke situatie’ kan gebruik worden gemaakt van de mei-tellingen die agrariërs jaarlijks moeten aanleveren. Bovendien is in dit kader een enquete uitgezet onder de agrariërs in het buitengebied. De ‘autonome situatie’ kan worden bepaald aan de hand van de milieuvergunningen en meldingen in het kader van het activiteitenbesluit. Deze gegevens zijn aanwezig bij de gemeente. De
82
‘maximale situatie’ kan de meest ingrijpende gevolgen voor een nieuw bestemmingsplan hebben. Hier is in paragraaf ‘5.4.2 Toekenning (omvang) bouwvlak agrarische bedrijven’ aandacht aan besteedt. Het is vaste jurisprudentie dat zowel bij het beoordelen van de plan-m.e.r.-plicht, als bij het opstellen van een MER moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die een plan biedt. Een bestemmingsplan kan flexibiliteitsbepalingen bevatten in de vorm van wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten. De milieugevolgen van deze bevoegdheden en plichten moeten vanaf het begin in het plan-MER worden meegenomen. Op elk perceel met een bepaalde bestemming moet rekening worden gehouden met de volledige benutting van die ruimte. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan waarbij bestaande agrarische bouwvlakken kunnen worden vergroot tot maximaal 1,5 hectare, brengt met zich mee dat in het ‘worst-case scenario’ van het plan-MER uit moet worden gegaan dat alle bestaande agrarische bouwvlakken zullen worden vergroot tot 1,5 hectare oppervlakte. Alle agrarische bouwvlakken zullen in het plan-MER dus in ogenschouw genomen moeten worden. Of het volledig benutten van die ruimte (de uitbreiding van alle agrarische bouwvlakken) realistisch moet worden geacht is hierbij niet van belang.
83
BIJLAGE Samenvatting algemene wijzingen bestemmingsplan buitengebied Overgangsrecht voor bouwwerken Aangezien veelal onduidelijk is wat er precies onder gedeeltelijke vernieuwing of verandering van een bouwwerk dat onder het overgangsrecht valt wordt verstaan, is in de NvU hiervoor een uitleg c.q. toetsingskader opgenomen.
Verruiming doeleindenomschrijving agrarische bestemming De uitgangspunten voor gronden met een agrarische bestemming worden in principe uit het bestaande plan overgenomen, met de volgende toevoegingen c.q. aanpassingen: -
Schuil- en/of melkstallen buiten het agrarisch bouwvlak zijn niet toegestaan.
-
Volkstuinen c.q. moestuinen zijn buiten het agrarisch bouwvlak niet toegestaan.
-
Hobbymatig agrarisch gebruik opnemen in de doeleindenomschrijving
-
Natuurontwikkeling opnemen in de doeleindenomschrijving.
Deze uitgangspunten kunnen bij het opstellen van het bestemmingsplan worden bijgesteld mocht dit wenselijk zijn.
Toekennen agrarische bestemming De nge-norm is sinds 2010 vervangen door de standaardopbrengst-norm (SO). Deze norm leent zich minder goed voor het bepalen van de omvang van een agrarisch bedrijf/bouwvlak. Het CBS hanteert als definitie voor ‘hobbyboeren’ bedrijven met een jaarlijkse standaardopbrengst van 3 tot 25 duizend euro.
Wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van een agrarisch bouwvlak naar maximaal 2,5 hectare wordt niet overgenomen Gelet op ondermeer het effect op de milieueffectrapportage, zal de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van een bouwvlak voor grondgebonden agrarische bedrijven tot maximaal 2,5 hectare niet worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Mocht er in de toekomst een grondgebonden agrarisch bedrijf een agrarisch bouwvlak willen vergroten tot 2,5 hectare, dan is dit onder voorwaarden mogelijk via een partiële bestemmingsplanprocedure.
Afwijkingsbevoegdheid voor paardenbakken Hieraan zullen diverse voorwaarden worden gesteld om de ruimtelijke impact zo klein mogelijk te houden. Met deze regeling worden extra mogelijkheden geboden ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan.
Afwijkingsbevoegdheid voor wandelpaden en overige oppervlakteverhardingen Het vigerende bestemmingsplan kent een aanlegvergunningstelsel voor het aanleggen van ondermeer wandelpaden. Een wandelpad staat echter niet ten dienste van de agrarische bestemming en is om deze reden niet rechtstreeks mogelijk binnen de agrarische bestemming. Daarom zal binnen deze bestemming een afwijkingsbevoegdheid voor oppervlakteverhardingen worden opgenomen. Hiermee wordt een afwegingskader gecreëerd om daar waar het wenselijk is, wandelpaden en overige oppervlakteverhardingen toe te staan.
84
Verruiming en verduidelijking regeling voor agrarische (bedrijfs)bebouwing De uitgangspunten voor agrarische (bedrijfs)bebouwing worden in principe uit het bestaande plan overgenomen, met de volgende toevoegingen c.q. aanpassingen: -
Nieuwe regeling: minimale dakhelling bedraagt 15%. in het vigerende plan was geen percentage voor een dakhelling opgenomen waardoor ook boogstallen en platte daken gerealiseerd konden worden. Hier leent het kleinschalige Bornse buitengebied zich niet voor.
-
De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt is aangepast van maximaal 3 m naar maximaal 4 m.
-
Specifiek wordt geregeld dat de hoogte van wanden van kuilvoerplaten, sleufsilo’s en of mestopslagplaatsen (niet zijnde mestopslagsilo’s) niet meer mag bedragen dan 2 m.
-
Nieuwe regeling: de hoogte van een voersilo en mestsilo bedraagt maximaal 10 m.
-
Aanvulling op geldende regeling (afwijkingsbevoegdheid) voor overschrijding grens bouwvlak aan ‘één zijde met maximaal 25 m zal naast bedrijfsgebouwen, ook gaan gelden voor kuilvoerplaten, sleufsilo’s en mestopslagplaatsen (niet zijnde mestopslagsilo’s), met dien verstande dat deze bouwwerken geen gebouw zijnde het bouwvlak aan één zijde met maximum 40 m mag overschrijden. Landschappelijke inpassing wordt als voorwaarde aan de regeling toegevoegd.
-
Na afwijking mag een bedrijfsgebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een hoogte van maximaal 15 m op het agrarisch bouwvlak, mits de grotere hoogte noodzakelijk is voor een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf.
-
Veldschuren worden actief bestemd. Tevens wordt voor wijziging van het gebruik een regeling in het bestemmingsplan opgenomen;
-
Vigerende bebouwing opgericht met de daarvoor benodigde vergunning, zal worden gerespecteerd.
Wijziging regeling vergroting bedrijfswoning in verband met bedrijfsvoering Deze regeling ziet toe op het vergroten van een bestaande bedrijfswoning tot maximaal 900 m³ ten behoeve van een inwoningsituatie, onder voorwaarde dat aangetoond wordt dat de inwoningsituatie noodzakelijk is voor bedrijfsvoering van het bedrijf. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door een positief advies van de agrarische beoordelingscommissie. Voorheen gold voor de regeling de voorwaarde van 1,75 volwaarde arbeidskracht, deze rekenmethode is niet meer gebruikelijk en wordt niet meer overgenomen.
Aanvullen regeling splitsing agrarische bedrijfswoning De huidige regeling om een agrarische bedrijfswoning te splitsen, zal worden aangevuld met de voorwaarde dat de bedrijfsmatige noodzaak voor de splitsing moet worden aangetoond.
Toevoeging regeling om ‘plattelandswoningen’ mogelijk te maken In het nieuwe bestemmingsplan zal een regeling worden opgenomen om een voormalige agrarische bedrijfswoning aan te merken als plattelandswoning.
Verruiming oppervlakte bijgebouwen, carports en overkappingen bij agrarische bedrijfswoningen De maximale oppervlakte voor bijgebouwen wordt verruimd van 50 m² naar 75 m². Voorts is een verruiming van de regels dat carports of overkappingen tot maximaal 30 m² worden toegestaan naast de hiervoor genoemde maximale maatvoeringen, dit in aansluiting op de regels die voor de rest van Borne gelden.
85
Verruiming oppervlakte bijgebouwen, carports en overkappingen bij burgerwoningen De maximale oppervlakte voor bijgebouwen wordt verruimd van 75 m² naar 150 m². Voorts is een verruiming van de regels dat carports of overkappingen tot maximaal 30 m² worden toegestaan naast de hiervoor genoemde maximale maatvoeringen, dit in aansluiting op de regels die voor de rest van Borne gelden.
Productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderijen worden specifiek bestemd binnen de agrarische bestemming De regeling voor agrarische bedrijven blijft van kracht maar er worden specifiekere regels voor paardenhouderijen opgenomen voor bouwwerken. Met deze regeling worden extra mogelijkheden geboden ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan.
Regeling voor ondersteunend glas en lage (boog)kassen wordt niet overgenomen De regeling zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan – binnen de agrarische bestemming – voor ondersteunend glas en lage (boog)kassen wordt niet over genomen in het nieuwe bestemmingsplan. Bestaand gebruik zal vallen onder het overgangsrecht. In de praktijk blijkt de vigerende regeling achterhaald te zijn en leidt de regeling veelal tot landschapsontsierende bouwwerken.
Nevenactiviteiten Algemeen: er zal worden gekeken naar nieuwe trends op het gebied van nevenactiviteiten. Tevens zal een regeling voor cumulatie van het aantal nevenactiviteiten worden opgenomen.
Verruiming regeling nevenactiviteiten ‘bed & breakfast’ en ‘plattelandskamers/-appartementen’ Vigerende regeling voor plattelandskamers/-appartementen die reeds geldt voor de bestemming ‘agrarisch’ wordt overgenomen in de bestemming ‘Wonen’ om zodoende het recreatief-toeristisch product verder te bevorderen. in dit kader wordt ook de mogelijkheid voor een bed & breakfast via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt voor alle woningen die voorkomen binnen het plangebied. Het vigerende plan staat een bed & breakfast enkel bij agrarische bedrijven toe.
Verruiming regeling kleinschalig kamperen 2
2
In deze regeling is de omvang voor de sanitaire voorzieningen uitgebreid van 40 m naar maximaal 50 m . Tevens biedt 2
de regeling een mogelijkheid voor het realiseren van een gemeenschapsruimte met een maximale omvang van 50 m .
Niet-agrarische bedrijven bestemmen naar milieucategorie In het vigerende bestemmingsplan zijn de niet-agrarische bedrijven zeer specifiek bestemd. Dit is inmiddels een achterhaalde wijze van bestemmen en weinig flexibel. In het nieuwe plan worden de bestaande niet-agrarische bedrijven daarom bestemd naar vigerende milieucategorie, met daaraan gekoppeld een actuele staat van bedrijfsactiviteiten die bij bedrijfsverandering zijn toegestaan. Bij bedrijfsverandering geldt het uitgangspunt dat de toegestane type bedrijfsactiviteit kan worden gewijzigd (middels een wijzigingsbevoegdheid) in een andere activiteit binnen dezelfde of een lagere milieucategorie. Indien de nieuwe bedrijfsactiviteit een hogere milieucategorie heeft, dan zal door middel van onderzoeken moeten worden aangetoond dat de milieu-situatie ter plaatse en voor de omgeving niet verslechterd. In het huidige bestemmingsplan is enkel opgenomen dat bedrijfsverandering naar een lagere categorie is toegestaan.
86
Afwijkingsbevoegdheid voor eenmalige uitbreiding niet-agrarische bedrijven Deze bedraagt maximaal 10% van de toegestane oppervlakte voor bebouwing. Hieraan worden voorwaarden gekoppeld voor wat betreft ondermeer parkeren en ruimtelijke inpassing. Met deze regeling worden extra mogelijkheden geboden ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan.
Verruiming regeling uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf In het vigerende bestemmingsplan geldt de regeling voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, enkel voor burgerwoningen. In het nieuwe bestemmingsplan zal deze regeling ook gaan gelden voor de overige bedrijfswoningen die voorkomen binnen het plangebied. Daarnaast wordt in het nieuwe bestemmingsplan het uitoefenen van een beroep aan huis bij recht toegestaan (in het vigerende plan is dit enkel toegestaan na afwijking van het bestemmingsplan). Met deze regeling wordt aansluiting gezocht bij de regeling die voor de rest van de gemeente Borne geldt voor het uitoefenen van een beroep aan huis.
Regeling voor groepsaccommodaties c.q. kampeerboerderijen wordt toegevoegd Nieuw in het bestemmingsplan is dat er een regeling wordt opgenomen voor het realiseren van een groepsaccommodatie dan wel kampeerboerderij – conform de Nota Verblijfsrecreatie - door af te wijken van het bestemmingsplan. Deze functies kunnen via een afwijkingsbevoegdheid toe worden gestaan bij agrarische bedrijven, als zijnde een nevenfunctie. Nadere voorwaarden worden in de regeling van het bestemmingsplan opgenomen. Met deze regeling worden extra mogelijkheden geboden ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan.
Doeleindenomschrijving bestemmingen ‘water’ en ‘verkeer’ worden uitgebreid In het nieuwe plan zal een uitgebreidere bestemmingsomschrijving worden opgenomen voor de bestemmingen water en verkeer. Kunstwerken, bruggen, speelvoorzieningen, lichtmasten, paden e.d. zullen expliciet in de regels van het bestemmingsplan worden vermeld.
Duurzame energie Een gemeente kan middels beleid faciliteren in duurzame energie door medewerking te verlenen aan verschillende vormen van duurzame energieopwekking. Voor het buitengebied is van belang dat er een afweging wordt gemaakt tussen enerzijds het faciliteren in duurzame energie en anderzijds duurzaam intensief ruimtegebruik (de groene uitstraling van het buitengebied dient te worden behouden). In deze NvU zijn specifiek de volgende vormen voor het opwekken van duurzame energie benoemd: biomassa/mestvergisting, koude- warmteopslag, zonnepanelen en kleine winturbines. In het nieuwe bestemmingsplan zal een regeling worden opgenomen voor het in beperkte omvang plaatsen van zonnepanelen buiten het agrarisch bouwvlak en het plaatsen van een kleine windturbine op of aansluitend aan het agrarische bouwvlak.
Karakteristieke bebouwing Borne beschikt niet over een vastgestelde lijst met karakteristieke bebouwing in het buitengebied. Aangezien er in diverse regelingen, waaronder in het VAB-beleid wel wordt gesproken over karakteristieke bebouwing, wordt zal de beoordeling of een bouwwerk al dan niet als karakteristiek dient te worden aangemerkt, over worden gelaten aan de Erfgoedcommissie die reeds werkzaam is in Borne.
87
Colofon
Dit is een uitgave van: Gemeente Borne Afdeling Grondgebied Productgroep Ontwikkeling
Status: vastgesteld
88