Bestemmingsplan buitengebied
Inhoud: Toelichting en bijlage Voorschriften en bijlagen Plankaart nummer: 108.00.01.21.40 C01 Projectnummer: 108.00.01.21.40 Datum: 1 december 2006
..................................................................
Toelichting
................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
Inhoudsopgave
Deel I Inventarisatie
5
1
7 7 8
Inleiding 1.1 Probleem- en doelstelling 1.2 Begrenzing van het plangebied 1.3 Wijze waarop het bestemmingsplan tot stand is gekomen
9
2
Landschap en cultuurhistorie 2.1 Geomorfologie en bodem 2.2 Ecologische ontwikkeling 2.3 Occupatiegeschiedenis 2.4 De huidige ruimtelijke opbouw van het gebied 2.5 Cultuurhistorische waarden 2.5.1 Inleiding 2.5.2 Archeologische waarden 2.5.3 Historisch-geografische waarden 2.5.4 Bouwkunde 2.6 Relevante ontwikkelingen
13 13 14 15 16 17 17 18 20 28 28
3
Natuur 3.1 Relatie bodem, hydrologie en ecologische waarden 3.2 Gradiënten 3.3 Ecosystemen als ecologische waarden 3.4 Algemene karakteristiek 3.5 Bossen, boomgaarden en knotbomen 3.6 Waardevolle graslanden 3.7 Rivieren, weteringen en sloten 3.8 Uiterwaarden en dijken 3.9 Ecologische samenhang 3.10 Perspectieven voor de natuur 3.10.1 Knelpunten 3.10.2 Perspectieven
29 29 29 30 30 32 33 34 35 35 36 36 36
4
Water 4.1 Inleiding 4.2 Vooroverleg met Waterschap Rivierenland 4.3 Het watersysteem
39 39 39 40
5
Landbouw 5.1 Inleiding
41 41
................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
5.2 5.3 5.4
Bedrijfstypen Aantal, oppervlakte en productieomvang van de bedrijven Relevante ontwikkelingen
41 42 44
6
Wonen 6.1 Huidige situatie 6.2 Relevante ontwikkelingen
47 47 47
7
Niet-agrarische bedrijvigheid 7.1 Huidige situatie 7.2 Relevante ontwikkelingen
49 49 49
8
De recreatie 8.1 Huidige situatie 8.2 Relevante ontwikkelingen
51 51 53
9
Infrastructuur 9.1 Wegen en paden 9.2 Spoorwegen 9.3 Gasleidingen 9.4 Brandstofleiding 9.5 Relevante ontwikkelingen
55 55 55 55 56 56
10
Milieu 59 10.1 Inleiding 59 10.2 Geluidshinder 59 10.2.1 Algemeen 59 10.2.2 Geluidszones 59 10.2.3 Geluidscontouren 60 10.2.4 Gevolgen van de Wet voor bestaande situaties langs wegen 61 10.2.5 Gevolgen van de wet voor nieuwe situaties langs wegen 62 10.3 Grondwaterbescherming 62 10.4 Milieuzones op basis van de Wet milieubeheer 63 10.4.1 Algemeen 63 10.4.2 Agrarische bedrijven 63
11
Overheidsbeleid 11.1 Rijk 11.1.1 Nota Ruimte 11.2 Vierde nota waterhuishouding 11.3 Europese Kaderrichtlijn Water en Nationaal Bestuursakkoord Water 11.4 Milieubeleid
67 67 67 68 69 70
................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
11.5 Vogel- en Habitatrichtlijn 74 11.6 Flora- en faunawet 74 11.7 Belvedère 74 e 11.7.1 Natuur, Bos en Landschap in de 21 eeuw 75 11.7.2 Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer 75 11.8 Provincie 76 11.8.1 Streekplan Gelderland 2005 ’Kansen voor de regio’s’ 76 11.8.2 Gebiedsplan Natuur en Landschap 2004 84 11.8.3 Derde Gelders Waterhuishoudingsplan 2005-2009 85 11.8.4 Gelders Milieuplan 3 86 11.9 Mooi Dichtbij, Uitwerkingsnota Recreatie en Toerisme provincie Gelderland (12 november 2003) 87 11.10 Masterplan Cultuurtoerisme (2003-2007) 89 11.11 Gemeente 90 11.11.1 Structuurvisie Geldermalsen 90 11.11.2 Bestemmingsplan Buitengebied, 1984 92 11.11.3 Landschapsbeleidsplan Geldermalsen, 1994 92 11.11.4 Landschapsontwikkelingsplan (in voorbereiding) 93 11.11.5 Stedelijk waterplan (in voorbereiding) 94 11.11.6 Nota Landgoed Heerlijkheid Mariënwaerdt 94 11.11.7 Nota Landgoed Noordenhoek 95 11.11.8 Nota recreatieve aspecten in het buitengebied 95 11.11.9 Nota Kanobeleid gemeente Geldermalsen 96 11.11.10 Nota gemeentelijke visie nieuwe landgoederen 97 Deel II
Visie op hoofdlijnen
99
12
Inleiding 12.1 Doel 12.2 Aanpak en opzet van het hoofdstuk
101 101 101
13
Ruimtelijk beleid per functie 13.1 Landschap en cultuurhistorie 13.1.1 Waardevolle kenmerken 13.1.2 Gewenste ontwikkelingen 13.2 Natuur 13.2.1 Waardevolle kenmerken 13.2.2 Gewenste ontwikkelingen 13.2.3 Ongewenste ontwikkelingen 13.3 Water (natte paragraaf) 13.4 Landbouw
103 103 103 104 104 104 105 106 106 113
................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
13.5
13.6 13.7 13.8 14
13.4.1 Waardevolle kenmerken 13.4.2 Perspectief 13.4.3 Gewenste ontwikkelingen 13.4.4 Ongewenste ontwikkelingen Recreatie 13.5.1 Waardevolle kenmerken 13.5.2 Gewenste ontwikkelingen 13.5.3 Ongewenste ontwikkelingen Wonen Niet-agrarische bedrijvigheid Infrastructuur
113 114 116 117 117 117 118 118 119 119 120
Ruimtelijk beleid per deelgebied 121 14.1 Deelgebiedbegrenzing 121 14.2 Beleid voor deelgebied Uiterwaarden 121 14.3 Beleid voor de Lingezone-oeverwallen 123 14.4 Beleid voor de noordelijke en zuidelijke komgebieden 124 14.5 Beleid voor het noordelijk kerngebied 124
Deel III
Bestemmingsplanbeleid
127
15
Uitgangspunten en bestemmingen 15.1 Uitgangspunten 15.2 Bestemmingen 15.3 Juridische vormgeving voorschriften
129 129 130 130
16
Bestemmingsplanbeleid per functie en per deelgebied 16.1 Beleid landschappelijke en cultuurhistorische waarden 16.2 Beleid afzonderlijke functie 16.2.1 Natuur 16.2.2 Water 16.2.3 Landbouw 16.2.4 Recreatie 16.2.5 Wonen 16.2.6 Niet-agrarische bedrijvigheid 16.2.7 Verkeer 16.2.8 Andere functies
130 130 130 130 130 130 130 130 130 130 130
Juridische vormgeving 17.1 Handhavingsniveau 17.2 De handhavingsprocedure 17.3 Verslaglegging
130 130 130 130
17
Bijlage
................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
Deel I
Inventarisatie
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
5
...................................................................
1
Inleiding 1.1
Aanleiding en probleemstelling
Probleem- en doelstelling
De gemeente Geldermalsen heeft besloten om het bestemmingsplan buitengebied te herzien. Er zijn vele ontwikkelingen in het buitengebied gaande en er worden verschillende ontwikkelingen verwacht die het noodzakelijk maken om een nieuw bestemmingsplan te maken. Het oude plan dateert uit 1985 en bestaat uit een technische herziening na de gemeentelijke herindeling in 1978. Het besluit komt bovendien voort uit de behoefte aan een goede ruimtelijke ordening voor het plangebied. Het bestemmingsplan uit 1985 is onvoldoende toegesneden om de nieuwe ontwikkelingen te toetsen en te sturen, teneinde de bedreigingen in het buitengebied om te zetten in kansen. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het ontwikkelen van beleid ten behoeve van hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing en het regelen van recreatiepercelen langs de Linge (Lingelandjes). Bovendien verplicht de wet op de Ruimtelijke Ordening de gemeente om het plan eens in de 10 jaar te herzien. Naast de specifieke lokale en regionale problemen speelt ook de doorwerking van rijks- en provinciaal beleid met betrekking tot bijvoorbeeld de bescherming van natuur-, cultuurhistorische- en landschapswaarden een rol. Overigens ligt de kracht van het plangebied niet alleen in de aanwezigheid van de vele natuur-, cultuurhistorische- en landschapswaarden. De kracht ligt ook in de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling van deze waarden. Landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden zijn de groene onderlegger (harde randvoorwaarden) bij de verdere ontwikkeling van de gemeente. In dat verband is het noodzakelijk om het beleid voor de ecologische hoofdstructuur en ander beleid gericht op handhaving en versterking van cultuurhistorische - en landschapswaarden bestemmingsplantechnisch te vertalen. Voornoemde aandachtspunten zijn aanleiding tot actualisering van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Doelstellingen
Op basis van voornoemde probleemstelling kunnen de volgende doelstellingen worden geformuleerd. Het doel van het bestemmingsplan is: 1. Te komen tot een degelijk toetsingskader voor de ontwikkeling van reeds bestaande functies. Het plan beoogt daarmee het volgende te regelen:
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
7
...................................................................
de functies waarvoor de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt (bijvoorbeeld voor de landbouw, voor wonen, voor recreatie enzovoort); - de functies waarvoor mag worden gebouwd, op welke plaats mag worden gebouwd en onder welke voorwaarden; - de functies waarvoor gronden mogen worden ingericht, waar en onder welke voorwaarden inrichtingswerkzaamheden mogen worden uitgevoerd (bijvoorbeeld het graven of dempen van sloten, het aanleggen van wegen enzovoort); 2. Ruimte te creëren voor ontwikkelingen die in de komende termijn te verwachten zijn, of om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden. Om hierbij sturend op te kunnen treden, bevat het bestemmingsplan specifiek beleid en flexibiliteitsbepalingen in de voorschriften (vrijstellingen en wijzigingsbevoegdheden). Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart met voorschriften en gaat vergezeld van een toelichting waarin het bestemmingsplanbeleid wordt toegelicht Het bestemmingsplan is op democratische wijze tot stand gekomen volgens een procedure die in de Wet en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (WRO en Bro) is vastgelegd. Deze procedure voorziet erin, dat iedere betrokkene of belanghebbende zo goed mogelijk de gelegenheid wordt geboden om zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Uiteindelijk beslist de gemeenteraad door het bestemmingsplan vast te stellen, waarna Gedeputeerde Staten het plan dienen goed te keuren. 1.2
Begrenzing van het plangebied
Het buitengebied wordt gevormd door het gehele grondgebied van de gemeente Geldermalsen met uitzondering van de kernen (Geldermalsen, Tricht, Deil, Enspijk, Beesd, Rumpt, Rhenoy, Gellicum, Acquoy, Meteren en Buurmalsen). Voor sommige delen gelden afzonderlijke bestemmingsplannen of zijn afzonderlijke bestemmingsplannen gemaakt.
Kaart 'Begrenzing plangebied'
Met betrekking tot de plangrens zijn de binnengrenzen van het bestemmingsplan afgestemd op het Experiment Rivierenland. Voor een aantal kernen is inmiddels de grens ten opzichte van het buitengebied gewijzigd en vastgelegd in het betreffende komplan. De nieuwe grens is overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Op de kaart ‘Begrenzing plangebied’ is de exacte begrenzing van het Bestemmingsplan Buitengebied aangegeven.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
8
...................................................................
1.3
Wijze waarop het bestemmingsplan tot stand is gekomen
Een belangrijke stap tot het opstellen van een Bestemmingsplan Buitengebied is het uitvoeren van een inventarisatie naar de bestaande situatie en het verrichten van onderzoek naar ontwikkelingen in het plangebied. Het is immers een plicht ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ordening van het gebied onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand (art. 9, lid 1 Bro 1985). Ten behoeve van het opstellen van het Bestemmingsplan Buitengebied is het volgende onderzoek verricht: 1. Inventarisatie bestaande bebouwing en gebruik; 2. Inventarisatie cultuurhistorische-, landschappelijke - en natuurwaarden; 3. Een analyse van de inventarisatie en het onderzoek naar knelpunten, mogelijkheden en kansen voor het plangebied; 4. Onderzoek (retrospectieve toets: gebruik, bewoningsgeschiedenis, oppervlakte, enzovoort) recreatiepercelen aan de Linge (Lingelandjes); 5. Onderzoek luchtkwaliteit; Aanpak, procedure en status van de inventarisatie buitengebied
In de periode augustus 2004 tot en met december 2005 is de feitelijke situatie in het plangebied uitvoerig naverkend na een eerste inventarisatie in 2000 en is uitvoerig onderzoek verricht naar de afzonderlijke aspecten ten behoeve van het ruimtelijk beleid in het buitengebied. Het betreft een grondige en zorgvuldige inventarisatie en onderzoek van bestaande functies, ruimtelijke kwaliteiten en bebouwing, milieuaspecten, maar ook om geldende rechten en afspraken. Onder de agrarische bedrijven is een bedrijfsenquête gehouden om onder meer de bedrijfsomvang in beeld te brengen. Met de inventarisatie is beoogd duidelijk in beeld te krijgen wat de huidige toestand en wat het huidige gebruik van de bebouwing en de waarden zijn. De volgende gegevens zijn geïnventariseerd: - de bebouwing en het gebruik van deze bebouwing bij: - agrarische bedrijven; - niet-agrarische bedrijven; - woningen; - dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen; - nuts- en maatschappelijke voorzieningen; - natuur -, landschappelijke - en cultuurhistorische waarden. Gedurende de inventarisatie is onder andere gekeken naar de situering van de bedrijfsgebouwen, aard van de (agrarische) bedrijvigheid, type agrarisch bedrijf, omvang agrarisch bedrijf in NGE’s, aantal dienstwoningen, functie omliggende grond, omvang niet-agrarische bedrijvigheid in vierkante meters enzovoort.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
9
...................................................................
De inventarisatiegegevens zijn verwerkt in een afzonderlijke rapportage waarin (het gebruik van) de bebouwing is aangegeven. Analyse plangebied
Voorafgaand aan het opstellen van het concrete bestemmingsplan is thematisch het plangebied geanalyseerd. Het betreft een analyse van de inventarisatie en het onderzoek naar knelpunten, mogelijkheden en kansen voor het plangebied. De informatie is thematisch in deze toelichting beschreven. De te onderscheiden thema's zijn: - landschap en cultuurhistorie; - natuur; - water; - landbouw; - niet-agrarische bedrijvigheid; - wonen; - recreatie; - infrastructuur: verkeer en leidingen; - milieu. Van elk thema is de feitelijke situatie in het buitengebied beschreven. Voorts is in het document het relevante beleid en de relevante regelgeving opgenomen.
Watertoets
Op 12 december 2003 heeft overleg met Waterschap Rivierenland plaatsgevonden in het kader van de watertoets. De resultaten van het overleg zijn eveneens als bijlage in dit document opgenomen. Voorts heeft het schap de gelegenheid gekregen te reageren op het ontwerp van de waterparagraaf, zoals deze in dit bestemmingsplan is opgenomen. Het verslag van het gesprek is in de bijlage van de toelichting opgenomen. In de waterparagraaf zullen de resultaten van het overleg in het kader van de watertoets beschreven worden.
Onderzoek naar gebruik van recreatiepercelen langs de Linge
In het plangebied komt langs rivier de Linge een groot aantal recreatiepercelen voor. Teneinde afgewogen keuzes te kunnen maken bij het al dan niet bestemmen van deze particuliere recreatielandjes, is gedurende de voorbereiding van het opstellen van het bestemmingsplan een afzonderlijke beleidsnota opgesteld. Gedurende de periode 10 juni t/m 8 juli 2005 heeft éénieder de gelegenheid gehad op de beleidsnota in te spreken. De nota bevatte concrete voorstellen voor de bestemmingswijze die in het bestemmingsplan integraal verwerkt zijn.
Verantwoording aanpak en beschrijving opbouw bestemmingsplan
Het Bestemmingsplan Buitengebied bestaat uit: - een toelichting (wit), met 1 bijlage; deze bijlage is op geel papier afgedrukt;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
10
...................................................................
- voorschriften (blauw), met de overige bijlagen; - een tiental kaartbladen die tezamen de plankaart omvatten. De voorschriften en de plankaart vormen het feitelijke bestemmingsplan en zijn in juridische zin rechtsgeldig. Het plan is gebaseerd op het voornoemde onderzoek. Voor wat betreft de verantwoording van de bestaande situatie kan worden teruggevallen op de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouwen milieudossiers, de luchtfoto’s en de WOZ-gegevens. De toelichting bestaat uit drie delen namelijk: - deel 1 ‘Inventarisatie’: deel 1 is inventariserend van karakter. Het beschrijft de bestaande situatie, het perspectief en de te verwachte ontwikkelingen van de diverse functies in het plangebied. Voorts is aandacht besteed aan het bestaande beleid van het rijk, de provincie, het waterschap, samenwerkende gemeenten in de regio en het beleid van de gemeente zelf; - deel 2 ‘Visie op hoofdlijnen’: in dit deel komt het beleid voor de lange termijn aan bod en wordt het beleid uiteengezet voor de voorkomende functies en de te onderscheiden gebiedsbestemmingen; - deel 3 ‘Bestemmingsplanbeleid’: in deel 3 is het bestemmingsplanbeleid uiteengezet.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
11
...................................................................
2
Landschap en cultuurhistorie 2.1
Sedimentatie
Geomorfologie en bodem
Het landschap in Geldermalsen is in sterke mate bepaald door de invloed van de rivieren in en rond het gebied. Vanaf circa 8.000 voor Christus hebben de Lek, de Waal en de Linge in vaste patronen zware klei, lichte klei en zand afgezet. Door de verschillen in stroomsnelheid van het water bij overstromingen ontstonden verschillende zones, waarin zich grover of fijner materiaal kon afzetten. Gezien vanuit de rivier ontstaat op deze wijze eerst een zone met grover materiaal: zand en grotere kleideeltjes. Verder van de rivier af neemt de stroomsnelheid af, zodat ook de fijne kleideeltjes in het water kunnen bezinken. Doordat de fijne kleideeltjes sterker inklinken dan zand en grove kleideeltjes, ontstond er een systeem van hogere stroomruggen en lagere kommen met zware kleien. Vooral ten westen van Tiel veranderde in de loop der jaren de bedding van de verschillende rivieren. Hierdoor zijn er min of meer ronde komgronden ontstaan welke een belangrijk deel van het gebied innemen. De ronde kommen worden doorsneden door langgerekte stroomruggen. In het oosten nemen de oeverwallen een groot deel van het gebied in. Als gevolge van deze bodemvormende processen is het grondgebied van Geldermalsen onder te verdelen in: de oeverwal van de Linge, het zuidelijk komgebied en het noordelijk komgebied. De komgebieden bestaan voornamelijk uit kalkloze zware kleigronden.
Stroomrug Linge
De stroomrug van de Linge bestaat uit een brede gordel van twee oeverwallen met daartussen de bedding van de rivier. In dit gebied komen vooral kalkhoudende poldervaaggronden voor met vooral zavel en lichte klei. De oeverwallen van kalkrijk zand en lichte klei hebben een kronkelig verloop, door het meanderen van de rivier. De oeverwallen liggen één tot anderhalve meter hoger dan het maaiveld in de kommen. Binnen de oeverwallen zijn door de mens verscheidene kleine terp-achtige verhogingen aangebracht om droog te kunnen wonen, bijvoorbeeld bij Deil en Buurmalsen. De bodem wordt hier gekenmerkt door een humusrijke bovenlaag. Tevens komen er veel resten van baksteen, houtskool en aardewerkscherven in voor.
Zuidelijk komgebied
Het grote zuidelijk komgebied heeft sterk onder de invloed van de Waal gestaan en in mindere mate van de Linge. Het gebied wordt gekenmerkt dor kalkloze poldervaaggronden met zware klei. In het zuiden komt hier en daar een moerige ondergrond voor (dieper dan 80 cm.).
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
13
...................................................................
Noordelijke komgebied
Ook het noordelijke komgebied bestaat hoofdzakelijk uit kalkloze poldervaaggronden met zware klei. In het grote noordelijke komgebied heeft het grondwater een dermate hoge stand gekregen, dat er naast de afzetting van klei, ook veen is gevormd. In het noorden ligt de overgang naar veen tussen de 40 en 80 cm onder het maaiveld.
GEA-objecten
De bodemvormende processen hebben een aantal bijzondere reliëfvormen opgeleverd. Deze worden aangeduid als GEA-objecten welke geologische en aardwetenschappelijk waardevol zijn. In het plangebied is het totale gebied van de Linge aangewezen als GEAobject. Dit sterk meanderende riviertje is waarschijnlijk tijdens het vroeg subatlanticum ontstaan. Het riviertje moet worden beschouwd als een voorloper van de huidige Waal, benedenstrooms van Tiel. Hoewel de aan weerszijden hoog opgeslibde uiterwaarden op veel plaatsen zijn aangetast door vergraving en bebouwing, moet de Linge, dankzij het representatieve karakter, van aardwetenschappelijk belang worden beschouwd.
Bodemkundige waarden
Een deel van het landgoed Mariënwaerdt bestaat uit een oude opstand met loofhout. Het voorkomen van loofbos op mineraal rijke ondergrond, is tamelijk zeldzaam. Dit omdat het overgrote deel van het rivierengebied in gebruik is als landbouwgrond. Van de bodemkundige processen die zich afspelen onder het bos, is nog relatief weinig bekend. Bescherming van de bodem en continuering van het bosbouwkundig gebruik is hier dan ook gewenst. De komgronden tussen Culemborg, Geldermalsen en Beesd behoren tot de drecht- en poldervaaggronden die sterk onder invloed van grondwater staan. Het waardevolle van dit gebied wordt bepaald door afwezigheid van bebouwing in de kom en openheid gecombineerd met de karakteristieke komgrondeigenschappen als: kalkarm, zware textuur, gleyverschijnselen en laklagen. 2.2
Ecologische ontwikkeling
De ontwikkeling van de stroomrug van de Linge heeft geleid tot een belangrijke drager voor de ecologische structuur van het gebied. Hier is een natte structuur aanwezig in de vorm van de bedding van de Linge en de aangrenzende natte gebieden in de uiterwaarden. De natuurwaarden die worden aangetroffen bevinden zich in de schrale graslanden en oevervegetatie. Direct aangrenzend liggen er twee oeverwallen (aan elke kant één) die dragers zijn van een droge ecologische structuur. De ecologische waarden worden ingevuld door oude beplantingselementen, wegbeplantingen, landgoedbos en bermen.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
14
...................................................................
Belangrijke natuurwaarden zijn daarnaast geconcentreerd in het noordelijke komgebied, waar nog een groot aantal grienden en eendenkooien bewaard is gebleven. Hier bevindt zich ook ‘De Regulieren’ dat in eigendom is van het Geldersch Landschap. Het zuidelijke komgebied is van betekenis als rust- en fourageergebied voor ganzen. Ook hier komen enkele eendenkooien voor. De ecologische waarden worden uitgebreider in hoofdstuk 3 besproken. 2.3
Occupatiegeschiedenis
Romeinse tijd
De eerste vestiging van mensen vond plaats op de oeverwallen. Dit waren vanaf het begin de droogste plaatsen in het natte rivierengebied. Op de oeverwallen werden plekken verhoogd met aarde en afval om ook bij overstromingen droog te blijven. Zo werden de terpen gevormd. De oeverwallen van de Linge zijn in de Romeinse tijd relatief dicht bewoond geweest. De naam Tricht wordt sinds de bewoning door de Romeinen genoemd (Trajectum).
Middeleeuwen
In de Middeleeuwen werden dijken nodig door de verhoogde activiteit van de rivier. In 1259 was er al een dijk langs de Linge. In 1304 werd de Linge tussen Drumpt en Tiel afgedamd in een poging de wateroverlast te verminderen. In 1385 werd de Diefdijk aangelegd om de Vijfheerenlanden te beschermen. In deze dijk zijn op twee plaatsen wielen aanwezig. Dit zijn plassen, die ontstonden na een doorbraak van de dijk. Bij het herstel van de dijk werd deze met een bocht om zo’n wiel heen gelegd.
Middeleeuwen tot 1850
In het rivierenland ontstond een sterke tweedeling van het landschap. Op de hoge oeverwallen ontstonden dorpen en boerderijen omringd door boomgaarden en akkers. In de lage komkleigebieden waren veel hooilanden, eendenkooien, rietlanden en grienden gelegen. Het gebied de Regulieren vormt nog een vrij goede afspiegeling van de oude toestand van het landschap. De Diefdijk die gedeeltelijk de westgrens van het plangebied vormt, is een onderdeel van een defensielinie geweest. Bij oorlogsdreiging kon het gebied ten zuidoosten ervan onder water worden gezet. Om de vijandelijke doortocht te kunnen beletten, werden er in de dijk een aantal forten aangelegd. In feite vormde de Diefdijk daarmee een verlengstuk van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Nu heeft de dijk voornamelijk een waterstaatkundige betekenis om de schade bij een doorbraak van de Lekdijken te beperken. Het huidige landgoed Mariënwaerdt (zie paragraaf ‘Relevante ontwikkeling’ in dit hoofdstuk) was vroeger een abdij en heeft een
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
15
...................................................................
duidelijke invloed op het landschap gehad. Dat is nog te zien aan de afwijkende parcellering van het gebied. De perceelsvormen waren sterk gerelateerd aan het grondgebruik. Op de stroomrug lagen vooral blokvormige percelen, terwijl de graslanden in de kommen vooral door strokenverkaveling worden gekenmerkt. Ontwikkelingen na 1850
Na 1850 zijn in het gebied sterke veranderingen opgetreden. De dorpen, waaronder vooral Beesd en Geldermalsen, zijn uitgebreid. De spoorlijn van Geldermalsen via Tiel naar Nijmegen werd aangelegd, evenals de spoorlijn van Utrecht naar Den Bosch. Daarnaast is door de zuidelijke kom de A15 aangelegd, met dwars daarop de A2 van Utrecht naar Den Bosch. In het kader van de ruilverkaveling is het landschap sterk veranderd. De ontwatering van het gebied is verbeterd door het graven en verbeteren van een stelsel van weteringen. De percelen zijn gerationaliseerd. De hoofdverdeling van de verschillende grondgebruiksfuncties is echter nog grotendeels bewaard gebleven. 2.4
Rivierenlandschap
De huidige ruimtelijke opbouw van het gebied
Het grondgebied van de gemeente Geldermalsen vertoont alle kenmerken van het rivierenlandschap. Naast de vele oeverwallen met de traditionele boomgaarden, laagten waarin oude strangen zijn te herkennen en het open komgebied in het zuidwesten, stroomt van oost naar west de rivier de Linge met het begeleidende kleinschalige landschap. De visueel-ruimtelijke structuur van het plangebied is in hoofdlijnen te karakteriseren als een gesloten stroomrug tussen twee open komgebieden. De kommen worden ruimtelijk vooral bepaald door lange rijen populieren, eiken en essen langs de wegen, de verspreid liggende erfbeplantingen en bossen. Het noordelijke komgebied kent daarnaast een aantal massa-elementen in de vorm van grienden en eendenkooien.
De Linge
De Lingezone is in de kommen steeds zichtbaar als een rand van gevarieerde beplanting. De Lingezone is sterk verdicht door bebouwing met erfbeplantingen en tuinen. Daarnaast zorgen de vele boomgaarden voor een meer besloten sfeer. Het ruimtelijke contrast tussen de gebieden is de afgelopen jaren echter verminderd door de aanwezigheid van infrastructuur en door de verplaatsing van boerderijen van de Lingezone naar de kommen, in het kader van de ruilverkaveling.
Bebouwing
De woonbebouwing is geconcentreerd in de dorpen op de stroomruggen. De meeste dorpen hadden oorspronkelijk een
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
16
...................................................................
lintbebouwing langs de Lingedijk. Buurmalsen kan echter worden gekarakteriseerd als een esdorp. Door het gebied lopen twee autosnelwegen: de A2 (Den BoschUtrecht), de A15 (Gorinchem-Tiel) en de spoorlijnen tussen dezelfde bestemmingen. Landschappelijk gezien kunnen de volgende deelgebieden worden onderscheiden (zie kaart Landschap): Kerngebied noordkant
Dit gebied wordt gekenmerkt door een afwisselend open en besloten landschap bestaande uit open graslanden in regelmatige kavels afgewisseld met grienden, populierenbossen en eendenkooien. Door de hoge grondwaterstand heeft dit gebied een ander grondgebruik gekregen dan de komgebieden in de vorm van meer populierenbosjes en grienden. Het is daardoor kleinschaliger van karakter.
Noordelijk komkleigebied
Het noordelijk komkleigebied is oorspronkelijk een open landschap waarbij alleen beplanting langs de wegen en op de erven aanwezig is. De regelmatige blokverkaveling ligt tussen een regelmatig patroon van rechtlijnige wegen. Het geheel is ruimtelijk zeer open. Door de aanplant van bossen en laanbeplanting op het landgoed Mariënwaerdt is hier sprake van een halfopen landschap.
Stroomrug van de Linge
De stroomrug van de Linge is een zeer kleinschalig onregelmatig verkaveld landschap. De vormen van de verkaveling hangen samen met het bochtige karakter van de Linge en de dijken. Zowel de wegen als de waterlopen kronkelen door het landschap. Het beplantingspatroon wordt gekenmerkt door houtsingels, boomgaarden, bosjes en erfbeplantingen. Het verkavelingspatroon is opgebouwd uit onregelmatige blokken en slagen.
Zuidelijk komkleigebied
Het zuidelijk komkleigebied is zeer open van karakter met een regelmatige blokverkaveling. Het wordt overigens wel doorsneden door grootschalige infrastructuur en wegen met boerderijen uit de ruilverkavelingen. 2.5
Cultuurhistorische waarden
2.5.1 Inleiding In het plangebied komen belangrijke cultuurhistorische waarden voor. Deze kunnen worden onderscheiden in landschappen en elementen. Landschappen
De karakteristieke landschappen zoals die in de vorige paragrafen beschreven zijn, vertegenwoordigen belangrijke cultuurhistorische waarden. Het stroomgebied van de Linge tussen Tiel en Leerdam
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
17
...................................................................
wordt in het rapport ‘Levend Verleden’ (LNV, 1989) omschreven als een van de mooist bewaard gebleven stroomrug- en komontginningslandschappen. Op de lijst van speerpuntgebieden heeft het gebied de hoogst mogelijke combinatiescore voor nationale en internationale cultuurhistorische waarde. Elementen
Belangrijke cultuurhistorische elementen zijn: eendenkooien, grienden, boomgaarden, oude bebouwing, sporen van kastelen, oude nederzettingsplaatsen (terpen) en kromakkers. Op de kaart ‘Cultuurhistorische waarden’ zijn de belangrijkste cultuurhistorische elementen aangegeven. Belangrijke cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn restanten van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie en het landgoed Mariënwaerdt. Het Gelders Genootschap heeft in 2004 de cultuurhistorische waarden geïnventariseerd en onderzoek verricht naar deze waarden in de gemeente Geldermalsen. In het onderstaande worden de resultaten hiervan weergeven, onderverdeeld in de thema’s archeologie, historische geografie en bouwkunde. 2.5.2 Archeologische waarden
Archeologische waarden
Alle menselijke ordening verdwijnt vroeg of laat, zodra de mens die ordening aan zijn lot overlaat en de natuur haar rechten weer herneemt. Er blijven slechts sporen van menselijk handelen over, die op den duur ook zullen verdwijnen, maar die nog lang als de laatst overgebleven kenmerken van de menselijke geschiedenis kunnen blijven voortbestaan. De bewoning van het plangebied kent een zeer lange geschiedenis. Sporen in de bodem getuigen daarvan. Op grond van deze sporen is bekend dat de menselijke bewoning een meer permanent karakter kreeg in de IJzertijd (circa 700-15 voor Christus). Bovendien wordt daaruit duidelijk dat de grote rivieren de noordelijke grens vormden van het Romeinse Rijk. Uit deze periode en de perioden daarna zijn in Geldermalsen belangrijke en minder belangrijke vindplaatsen bekend van menselijke activiteiten. Van groot belang zijn vooral de sporen van menselijke nederzettingen uit de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen. Deze sporen zijn allen in de hogere gronden gevonden. De komgebieden zijn in archeologisch opzicht ‘lege’ gebieden. Bij het onderzoek voor de Betuwelijn(goederenspoor naar Duitsland) is men gestuit op belangrijke archeologische waarden. Ook bij de voorbereiding van het nieuwe bedrijventerrein Hondsgemet zijn belangrijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Het is niet denkbeeldig dat er bij grondwerkzaamheden nieuwe, in archeologisch
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
18
...................................................................
opzicht interessante ontdekkingen worden gedaan. Daarom is het van belang dat bij toekomstige werkzaamheden, zoals wegenaanleg, dijkverzwaring, ontgravingen wordt gelet op scherven, botten en fosfaatverkleuringen in de bodem. Door het archeologisch adviesbureau RAAP is in opdracht van de gemeente Geldermalsen gewerkt aan het opstellen van een ‘Beleidsnota Archeologische monumentenzorg. De beleidsnota bevat beleidsregels en gaat vergezeld van een ‘’ Archeologische beleidskaart’. De beleidsregels zijn vertaald in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. De beleidskaart is onderdeel van de voorschriften, het juridische deel van het bestemmingsplan. De door RAAP opgestelde ‘Archeologische beleidskaart’, schaal 1:12.500, onderscheidt een drietal archeologische gebieden: - archeologisch waardevolle gebieden; - archeologische onderzoeksgebieden; - overige eenheden. De archeologisch waardevolle gebieden omvatten alle terreinen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK). De AMK-kaart is opgesteld door het Rijksoudheidkundige Bodemonderzoek (ROB). De AMK is één van de bronnen om ruimtelijke plannen, zoals streek- en bestemmingsplannen, te kunnen opstellen, beoordelen en toetsen op hun gevolgen voor de archeologie. De terreinen zijn beoordeeld op de criteria kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde. Op de beleidskaart komen diverse gebieden voor met een status ‘archeologisch waardevol’; het gaat bijvoorbeeld om sporen van (voormalige) bewoning/ bebouwing zoals: - terrein met resten van versterkt huis ‘Bulkestein’ nabij Deil; - terrein met resten van versterkt huis ‘Crayenstein’ nabij Tricht; - terrein net ten noorden van de provinciale weg bij Enspijk met sporen van bewoning uit de late ijzertijd; - terrein op landgoed Mariënwaerdt met sporen van bewoning uit de Late Middeleeuwen. De archeologische onderzoeksgebieden omvatten de gebieden met een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting (een nadere uitwerking van gebieden uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, de IKAW). De bodemkundige gegevens (aangevuld met geologische gegevens) geven, in combinatie met de spreiding van waarnemingen en onderzoeksresultaten een indicatie over de archeologische potenties van het plangebied. In het buitengebied van Geldermalsen hebben de oeverwallen (de hoge gronden) over het algemeen een (middel)hoge archeologische potentie; de uiterwaarden en de komgebieden (lage
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
19
...................................................................
gronden) hebben daarentegen een lage archeologische potentie. De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde liggen vooral op de stroomrug van de huidige Linge alsmede de diverse voormalige oude zijtakken/meanders. Archeologisch belangrijke terreinen die onder de Monumentenwet 1988 vallen zijn in Geldermalsen (nog) niet aanwezig. 2.5.3 Historisch-geografische waarden Uit de inventarisatie van de cultuurhistorische waarden in Geldermalsen komt naar voren, dat in het buitengebied nog diverse waardevolle historisch-geografische elementen/patronen aanwezig zijn (zie kaart Cultuurhistorische structuur). Omdat het buitengebied van oudsher een landbouwkundig gebruik kende, zijn veel van die waarden verbonden met het oorspronkelijk (agrarisch) gebruik (bouwlandcomplexen, kromakkers, grienden, eendenkooien en dergelijke). Om het gebied in gebruik te kunnen nemen/houden voor landbouwkundige doeleinden, moesten er allerlei waterhuishoudkundige ingrepen uitgevoerd worden (aanleg dijken, waterlopen en dergelijke). Ook hiervan zijn nog veel sporen in het landschap terug te vinden. Als bijzonderheid zijn in het westelijk deel van de gemeente voorzieningen getroffen van militaire aard in het kader van de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (onder andere fort Asperen, inundatiesluizen en dergelijke). Deze elementen, de waardevolle open komgronden, essen en andere bouwlanden (kromakkers), overgangsgebieden, watergangen, dijken/ kaden, wegen, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, eendenkooien en molenbiotopen, worden in deze paragraaf kort besproken. Mede door enkele grootschalige ruilverkavelingen is het oorspronkelijke landschap in de 20e eeuw danig veranderd. Vooral ten zuiden van de Linge is door de ruilverkaveling Tielerwaard-west het landschap flink op de kop gezet. De oorspronkelijk open komgronden zijn verdicht door de bouw van nieuwe agrarische bedrijven en de aanleg van nieuwe wegen met wegbeplanting. Vele kleine landschapselementen die samenhingen met de waterbeheersing (sloten, sluizen en dergelijke) zijn verdwenen. Door de betere verkaveling en waterbeheersing is het gebied ook steeds intensiever in gebruik genomen, waardoor de oorspronkelijke verschillen tussen de oeverwallen en de komgronden zijn genivelleerd. De aanleg van de A-15 heeft het voorheen aaneengesloten komgebied tussen de Linge en de Waal ook nog eens in tweeën verdeeld. Ondanks alle veranderingen kan nog steeds gesproken worden van landschappelijke verschillen tussen de oeverwallen (meer bebouwing, veel fruitteelt) en de komgronden (openheid en vooral weidegebied). Daarbij kent het noordelijke komgebied veel meer verdichting door de
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
20
...................................................................
oost-west lopende (natte) strook van bospercelen van populieren en grienden, aangevuld met eendenkooien en weidepercelen (onder andere de Regulieren en Mariënwaerdt). Daar waar de open agrarische gebieden en de kernen elkaar raken, liggen nog fraaie overgangszones met behoudenswaardige doorkijkjes. De waardevolle open komgronden
Hoewel de bebouwing en het grondgebruik in de komgronden redelijk stabiel lijken, is het gewenst om de meest waardevolle/ karakteristieke gedeelten expliciet te beschermen. Al in het huidige bestemmingsplan ‘Buitengebied 1984’ is een tweetal gebieden aangewezen als ‘karakteristiek komgebied’. Deze liggen in het noordoosten (ten noorden van de spoorlijn naar Dordrecht en tussen de A2 en de Rijksstraatweg) en het zuidwesten van de gemeente. Ook op de streekplankaart worden deze gebieden ruwweg aangeduid. In de cultuurhistorische analyse worden onder meer de volgende (elementen in de) komgronden als waardevol aangeduid: - de grienden in het noordelijk deel van de gemeente (met name de groene natte strook langs de gemeentegrens met Culemborg, over het Beesdse Lage Veld, langs de Zeedijk naar de Regulieren (komgrondenreservaat); - de populierenbossen in de zuidelijke komgronden (bezuiden de lijn Korengraaf - Middelste Bansloot); - de eendenkooien; - onderdelen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals de voormalige inundatievelden en de Diefdijk die in de Waterlinie is opgenomen, om als dijk inundatiewater vast te houden.
Essen en andere bouwlanden (kromakkers)
De provincie vraagt aandacht voor de bescherming van de op de streekplankaart aangeduide essen en andere bouwlandcomplexen (onder andere bij Acquoy, Deil en Buurmalsen/Tricht). Een bijzondere plaats wordt ingenomen door restanten van oude verkavelingstructuren, de ‘kromakkers’. De kromakkers worden geacht terug te gaan tot de vroege Middeleeuwen. Een kromakker is een Middeleeuwse kavelvorm, die ontstaan is door het gebruik van de primitieve karploeg. Het is een smalle, gebogen en door greppels begrensde strook land waarop in het verleden akkerbouw heeft plaatsgevonden. Deze ontstond doordat men, om niet in een scherpe hoek te hoeven keren, al van tevoren een draai begon te maken. Enkele waardevolle kromakkers die genoemd zijn in de cultuurhistorische inventarisatie zijn: - de kromakkers direct ten westen van Rhenoy; - bij de Grote en Kleine Wiel (nabij Rumpt) bevinden zich enkele karakteristieke kromakkers;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
21
...................................................................
Waardevolle overgangszones tussen de kernen en omliggend agrarisch gebied
de kromakkers aan weerszijden van de voormalige Bisschopsgraaf (nabij Tricht); ten westen van het dorp Tricht liggen kromakkers.
Uit de cultuurhistorische inventarisatie zijn bij diverse kernen nog waardevolle overgangszones aangemerkt. Vanuit de kernen wordt hier het omliggende cultuurlandschap nog goed ervaren. Ook andersom kan men de oudere delen van de desbetreffende kernen, zonder de tussenkomst van nieuwbouwwijken, nog goed vanuit het buitengebied waarnemen. Voorkomen moet worden dat deze zones verder met (agrarische) bebouwing verdicht raken. Dit kan ook het woongenot in de kernen in positieve zin beïnvloeden. Enkele waardevolle gebieden zoals genoemd in de cultuurhistorische inventarisatie: - de zuidelijke randzone bij Gellicum; - de zuidelijke uiterwaarden, Molendijk nabij Beesd; - het open gebied rondom Buurmalsen; - de randzone van Rumpt.
Watergangen en dijken/kaden
Uit de cultuurhistorische inventarisatie blijkt dat er in het buitengebied nog diverse waterlopen met een cultuurhistorische waarde liggen. Alle waterlopen in de komgebieden zijn cultuurelementen. Hiervan bezitten de volgende een hoge cultuurhistorische waarde: - in het noordelijk buitengebied: Culemborgse Vliet, het Acquoyse Meer, restanten van ontwatering langs de Beesdse Zeedijk, de Achtervliet, de Bisschopsgraaf, de Assche- en Hooglandse Wetering en de Hoogveldse Wetering; - in het zuidelijk buitengebied: herkenbare delen van de Hellouwse Wetering, Korengraaf, Haaftense Molenvliet en Mark en Deilse Graaf, de Voorvliet, met daaraan de poldermolen van Geldermalsen en Meteren en de Boutensteinse Wetering. Naast de primaire waterkeringen langs de Linge zijn er andere behoudenswaardige (restanten van) oude waterkeringen. Dijken die in de cultuurhistorische waardering genoemd zijn, zijn: - in het noordelijk buitengebied: Zeedijk, Beesdse kade, Oude Beesdseweg, Mariënwaardse kade, Zwarte kade, Tiendweg en de Rhenoyse kade; - in het zuidelijk buitengebied gaat het om: Nieuwe Dijk, langs de Korengraaf, Boutensteinse Kade, delen van de dijk langs de Deilse Graaf en de Markkade.
Nieuwe Hollandsche Waterlinie
De Nieuwe Hollandsche Waterlinie werd aangelegd tussen 1815 en 1940. De Linie liep van Muiden aan de vroegere Zuiderzee tot aan de Biesbosch - oostelijk van de Oude Hollandse Waterlinie die Holland
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
22
................................................................... e
had beschermd tegen de Fransen in de 17 eeuw. Totaal kon de strook van 85 km lang en gemiddeld 5 km breed binnen een kleine 3 weken onder water worden gezet. Dit was te danken aan een ingenieus waterhuishoudkundig systeem van sluizen, inundatiekanalen en bestaande waterwegen en -keringen. Op zwakke punten werd de natuurlijke verdedigingslinie aangevuld met onder meer forten, kazematten en (groeps)schuilplaatsen (totaal 1000 elementen). Tot de linie behoren ook de liniedijken, verbinding tussen de forten en tevens de westgrens van de inundaties. Het landschap rondom de linie was zodanig ingericht, dat de aanvaller, die in die dagen uit het oosten en zuiden werd verwacht, van verre kon worden waargenomen (blikveld) en vanuit versterkingen was te beschieten (schootsveld), zonder dat de verdediging zelf in het oog liep. In het landschap was dit zichtbaar door het ontbreken van bebouwing aan de oostzijde van de liniedijken, bij Geldermalsen de Diefdijk. Het vrijhouden van de omgeving van de verdedigingswerken was geregeld in de Kringenwet (1853). De Kringenwet onderscheidt rond elk verdedigingswerk drie denkbeeldige kringen. Binnen de eerste kring (0-300 m) mochten uitsluitend houten opstallen gebouwd worden, binnen de tweede kring (300-600 m) bestond de mogelijkheid gedeeltelijk in steen te bouwen en in de derde kring (600-1000 m) was alles toegestaan. Maar in geval van oorlog konden alle gebouwen, beplantingen en andere obstakels zonder enige vorm van proces worden opgeruimd. De Kringenwet is in 1951 opgeschort. Het gevolg van deze Kringenwet is dat er rond de verdedigingswerken in het plangebied weinig bebouwing aanwezig was. e In de tweede helft van de 20 eeuw is de bebouwing in de voorheen vrij open komgronden sterk toegenomen. De verdichting van de open komgronden is het gevolg van het feit dat de Nieuwe Hollandsche Waterlinie haar militaire functie verloor en door ruilverkaveling, waardoor de waterhuishouding in de voorheen erg natte komgronden sterk is verbeterd en boerderijen naar de komgronden zijn verplaatst. Het rijk heeft de Nieuwe Hollandse Waterlinie als voorbeeld (nationaal 1 project ) gelanceerd van toepassing van het belvedèrebeleid. De toepassing moet duidelijk maken op welke wijze cultuurhistorie kan doorwerken in de ruimtelijke inrichting. In 1999 is het Projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie opgericht. Deze impuls is de Waterlinie toegekend, enerzijds vanwege de complexe bestuurlijke opgave (de samenwerking tussen 5 departementen, 5 provincies, 25 gemeenten en 5 waterschappen), anderzijds vanwege de complexe ruimtelijke
1
www.belvedere.nu
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
23
...................................................................
opgave (een 'megasingel' met een eigen identiteit aan de oostflank van de Deltametropool). In maart 2004 is de Liniecommissie geïnstalleerd. Deze commissie stuurt het Nationale Project in haar totale samenhang aan en zorgt ervoor dat er zeven gevulde projectenveloppen ontstaan; de deelgebieden waarin de Waterlinie is opgedeeld om de uitvoering beter te laten verlopen. Eén van deze enveloppen is ‘Diefdijk’. In 2004 is de ruimtelijke visie voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie gepresenteerd: het Linieperspectief, ook wel ‘Panorama Krayenhoff’ genoemd. Deze ruimtelijke visie is geaccordeerd door maatschappelijke organisaties, alle betrokken bestuurlijke partijen en tot slot de Ministerraad. In Panorama Krayenhoff wordt de Nieuwe Hollandse Waterlinie zichtbaar door de hoofdverdedigingslijn: de wat hoger gelegen noord-zuidlijn met forten, groepsschuilplaatsen en kazematten. Ten westen van de hoofdverdedigingslijn lag het meer verdichte en bewoonde gebied dat werd verdedigd: oostwaarts lag het lage, weidse gebied dat onder water kon worden gezet. Deze beredeneerde samenhang tussen versterking van de verdichting (westen) en behoud van de openheid (oosten) wil de Liniecommissie juist benadrukken. Als er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op handen zijn, dan zijn deze in beginsel mogelijk op bepaalde plekken langs de westkant van de hoofdverdedigingslijn. Aan de oostkant is behoud aan de orde. Het is de bedoeling dat de (financiële) opbrengsten uit de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen benut gaan worden om rust, uitzicht en vernatting aan de oostkant intact te houden of te versterken. Om de Nieuwe Hollandse Waterlinie tot een herkenbare ruimtelijke eenheid te maken, zullen eigentijdse functies (zoals recreatie, waterbeheer, landbouw, natuur en verkeer) aan de Waterlinie worden toegevoegd. Ook zullen enkele forten weer toegankelijk worden gemaakt voor het publiek. De gemeente heeft ingestemd met de ontwikkelingsvisie en de daarin verwoorde doelstelling om de NHW tot een ruimtelijke eenheid te maken en deze duurzaam in stand te houden door de toevoeging van eigentijdse functies. De gemeente heeft samen met de bij het zuidelijke deel van de NHW betrokken provincies (Gelderland en Noord-Brabant), gemeenten, waterschappen en Staatsbosbeheer een intentieverklaring ondertekend, het Pact van Loevestein. In deze intentieverklaring is afgesproken dat de NHW nadrukkelijk wordt betrokken bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied van de Waterlinie, aantasting
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
24
...................................................................
van de Waterlinie tegen te gaan en ontwikkelingen te stimuleren die bijdragen aan behoud en versterking van de NHW. Het pact betreft een eigen gebiedsvisie, die vrijwel één op één in Panorama Krayenhoff is terechtgekomen. De volgende militaire verdedigingswerken zijn nog te vinden in het plangebied∗ : 1. Werk op de spoordijk bij de Diefdijk (in Het Wiel) Het fort (Werk) met bijgebouwen aan de Diefdijk werd aangelegd in de jaren 1879-1883 ter verdediging van de spoorlijn GorinchemGeldermalsen als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor en achter het Werk lagen in totaal 4 beweegbare kraanbruggen waarvan nu nog slechts de achter het Werk gelegen brug in tact is. Deze kraanbrug is het enige in Nederland overgebleven exemplaar van dit type brug. Het fort wordt bewoond. Het bestaat uit drie verdiepingen, waarvan twee ondergronds. Op de onderste verdieping bevond zich een buskruitmagazijn met lampgang. 2. Batterijen aan de Meerdijk Deze verdedigingswerken werden ten noorden van Asperen aangelegd in 1845 en in 1906 van een betonnen schuilplaats voorzien. Ze verkeren in redelijke staat en geven een goed beeld van een nevenbatterij. 3. Fort Asperen Het fort is aangelegd in 1845 op de Lingedijk ter verdediging van de achterliggende inundatie-sluizen. Het fort had de vorm van een halve cirkel voorzien van een bomvrije toren en omgeven door een gracht met ophaalbrug. Het is het enige torenfort in de waterlinie waarvan het interieur te bezichtigen is. Voor het bestemmingsplan is vooral de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voormalige schootsvelden en inundatiegebieden van belang. De percelen behorende tot de voormalige inundatievelden bezitten een hoge cultuurhistorische waarde. De afzonderlijke onderdelen van de linie (de forten/verdedigingswerken) vallen al onder de bescherming van de Monumentenwet. Het is niet reëel om het gehele voormalige inundatiegebied te vrijwaren van nieuwe bebouwing. Een nader te bepalen zone direct langs de Diefdijk zou wel aanvullend beschermd kunnen worden tegen met name de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven. Deze zone kan dan ook deels fungeren als buffer voor het Habitatrichtlijngebied ‘Zuider Lingedijk-Diefdijk Zuid’ en daarnaast wordt de mogelijke aanleg van een natte ecologische verbindingszone langs de oostzijde van de Diefdijk niet geblokkeerd door nieuwe bebouwing. Binnen deze zone
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
25
...................................................................
wordt dan ook een deel van de voormalige schootsvelden van onder meer fort Asperen zoveel mogelijk gevrijwaard van verdere verdichting. Eendenkooien
Eendenkooien vallen onder regio-specifieke historisch-geografische relicten. De oudste eendenkooien dateren uit de 15e eeuw. Deze vanginrichtingen voor wilde eenden en andere eend-achtigen, zoals pijlstaarten, komen – op een handvol uitzonderingen na – alleen in Nederland voor. Oorspronkelijk in vrijwel het hele land, met het accent op de lagere en nattere gedeelten. Eendenkooien bestaan uit een waterplas met enkele vangpijpen te midden van een hoog opgaand kooibos. Vanouds is aan vangende kooien het zogeheten recht van afpaling verbonden. Dit houdt in dat binnen een cirkel met een bepaalde straal (in het plangebied 753 m = 200 Rijnlandse Roeden) alle handelingen verboden zijn, die de rust in de kooi kunnen verstoren. Het afpalingsgebied is gemeten vanuit de kooiplas. Waar het recht van afpaling nog van kracht is, hebben eendenkooien door de aanwezigheid van zo’n omvangrijk rustgebied nog steeds een bijzondere waarde. Onder de huidige wetgeving is het afpalingsrecht alleen gewaarborgd wanneer er tenminste één vangpijp gebruiksklaar is en de kooiplas een diepte heeft van minimaal 1 m. Het beheer van eendenkooien is vrijwel altijd gericht op het vangklaar houden van de kooi en daarmee op het instandhouden van het afpalingsrecht. Hier en daar wordt ook gewerkt aan overblijfselen van eendenkooien waarvan het afpalingsrecht reeds verloren is gegaan. Van de naar schatting 200 eendenkooien die er in Nederland omstreeks 1900 waren, zijn er nog maar 118 geregistreerde kooien over, waarvan er 24 in de provincie Gelderland en 5 in het plangebeid zijn gelegen. de 5 eendenkooien zijn via de Flora- en faunawet geregistreerde eendenkooien met afpalingsrecht. De resterende eendenkooien bezitten een zekere zeldzaamheidswaarde en informatiewaarde, mede vanwege hun gaafheid en zijn natuur- en cultuurhistorisch waardevol. Eendenkooien zijn, ook als ze niet meer in bedrijf zijn, vanwege hun plantengroei en vogelleven belangrijke natuurterreinen, die ook aantrekkelijke landschapselementen vormen. Een aantal kooien wordt dan ook terecht als natuurreservaat beheerd. Men vangt er dan alleen vogels ten behoeve van het ringonderzoek. Op het grondgebied van Geldermalsen liggen in de voormalige komgronden van oudsher diverse eendenkooien. Het betreft een reeks van kooien in het noordelijk komgebied en een drietal
∗
Bron: Stichting Fort Asperen/Uitgeverij Veen, ‘De Hollandsche Waterlinie’, Utrecht/Antwerpen 1986
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
26
...................................................................
eendenkooien in het zuidelijk komgebied. Niet alle kooien zijn meer gebruiksklaar en hebben dus hun afpalingsrecht verloren. Molenbiotopen
In het plangebied zijn twee molens aanwezig, namelijk de Vrijheid bij Beesd en de Vlinder tussen Enspijk en Deil. Daarnaast ligt aan de rand van het plangebied, op het bedrijventerrein van Geldermalsen, nog een molen. Elke molen kent een molenbeschermingszone, ook wel molenbiotoop genoemd. Een molenbiotoop kan gedefinieerd worden als het gebied rondom de molen, dat van essentieel belang is voor de vrije windvang en het zicht op de molen. Om dit gebied te begrenzen is voor alle drie de molens de molenbiotoop vastgesteld, dat wil zeggen, dat op basis van een rekenformule een straal vanuit het middelpunt van de molen rond de molen is getrokken. Gebouwen, bomen of andere obstakels beperken niet alleen het optimaal functioneren, het rendement, maar ook de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van een molen. Dit proces van inbouwen of dichtgroeien van een molen gaat vaak geleidelijk en onbewust.
Landgoed Mariënwaerdt
Heerlijkheid Mariënwaerdt is een landgoed van circa 900 ha. Hiervan bestaat circa 300 ha uit landgoedbos, 70 ha uit wegen, karakteristieke landgoedpaden, erven, watergangen en waterpartijen en circa 530 ha is landbouwgrond, verpacht aan agrariërs en tuinbouwbedrijven. Mariënwaerdt valt onder de Natuurschoonwet en staat naast het natuurschoon bekend om haar monumentale landhuizen, boerderijen, hooibergen en vloedschuren. Het heeft met dit alles een belangrijke ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve functie. Het landgoed vindt haar oorsprong in 1129, toen op deze plaats een premonstratenzer abdij werd gesticht. Vanwege het multifunctionele karakter van het gebied zijn de externe landbouwkundige productieomstandigheden niet optimaal. Om het behoud van het authentieke karakter van het landgoed op de lange termijn te kunnen waarborgen, zijn derhalve alternatieve inkomstenbronnen noodzakelijk. Zo werd begonnen met de Landgoedwinkel en de Landgoedfair, de verhuur van locaties voor besloten bijeenkomsten, de productie van delicatessen met de producten van het landgoed en de verbouwing van een hofstede tot Bed & Breakfast. Er zijn meer concrete plannen voor multifunctioneel gebruik van gebouwen en terreinen op het landgoed. In de toekomst wordt gedacht aan een overschakeling naar de biologische teelt van specifieke landgoedproducten.
Landgoed Noordenhoek
Ten noordwesten van Deil ligt, in een meander van de Linge, het landgoed Noordenhoek. De basis van dit landgoed is gelegen in de e 15 eeuw, toen er al sprake was van het kasteel ’Palmesteyn’ waarvan de slotgracht nog duidelijk in het landschap is te zien. De huidige basis van het landgoed wordt gevormd door het aan de
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
27
...................................................................
Appeldijk gelegen landhuis Noordenhoek. Bij dit huis liggen diverse nevengebouwen waaronder een koetshuiswoning en agrarische bedrijfsgebouwen. De totale oppervlakte van het landgoed bedraagt ongeveer 60 ha. Vooral langs de Appeldijk en de Linge bevinden zich natuurterreinen in de vorm van grienden en natte graslanden. Op de dijk staan cultuurhistorisch waardevolle hoogstambomen. De akkeren weidegronden van het landgoed dragen bij aan het behoud van de landschappelijke openheid van het voormalige akkercomplex (es) van Deil. Een groot deel van het landgoed is opengesteld voor recreanten. 2.5.4 Bouwkunde De historisch waardevolle bebouwing kan als derde onderdeel van de cultuurhistorie aangemerkt worden. De monumenten (rijks- en gemeentelijke monumenten) worden afzonderlijk beschermd via de Monumentenwet en de gemeentelijke Monumentenverordening. In beide gevallen is een monumentenvergunning nodig om de panden te wijzigen. 2.6 Zuidelijk komgebied
Relevante ontwikkelingen
De zuidelijke kom is tijdens de laatste ruilverkaveling sterk verdicht door boerderijverplaatsingen. Daarbij zijn erfbeplantingen aangelegd volgens de toen geldende aanpak met singels, bomenrijen en dergelijke. Deze erfbeplantingen hebben geen band met het verleden en we kunnen hier daarom spreken van een nieuw landschap. Belangrijke problemen met betrekking tot de erfbeplantingen zijn de watermerkziekte die de wilgen aantast en de iepziekte. Sommige erfbeplantingen dreigen daardoor geheel te verdwijnen waardoor de erven als kale bouwsels in het landschap komen te liggen. Het waardevolle landschap van de Linge kent tegenwoordig een veel intensiever gebruik. Vooral het recreatief gebruik van de Linge en de aangrenzende gronden is de laatste decennia sterk toegenomen. Met name ten westen van Beesd zijn diverse particuliere recreatieperceeltjes ontstaan. Plaatselijk heeft dit geleid tot een aantasting van het landschapsbeeld, mede door het gebruik van gebiedsvreemd groen en de aanwezigheid van allerlei bouwsels waaronder caravans. Vooral in het oostelijk deel van de gemeente zijn veel van oudsher extensief gebruikte weilanden in de uiterwaarden omgezet in boomgaarden voor de fruitteelt. Daarbij zijn oorspronkelijke hoogstamboomgaarden later weer vervangen door laagstamboomgaarden. Verder worden in de kersenteelt in toenemende mate teeltondersteunende voorzieningen gebruikt, die de kwaliteit van het landschap niet altijd ten goede komen.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
28
...................................................................
3
Natuur 3.1
Relatie bodem, hydrologie en ecologische waarden
De ontwikkeling van natuurwaarden hangt samen met de aard van de bodem, de beschikbaarheid van water in de wortelzone en de kwaliteit van het grondwater. Dit zijn voor de natuur belangrijke abiotische omstandigheden. Daarnaast hangt de ontwikkeling van natuurwaarden af van de ruimte die de mens hiervoor heeft geboden, dan wel heeft overgelaten. Omdat de hydrologische processen vrij ingewikkeld zijn en zich over een grote oppervlakte uitstrekken, kunnen plaatselijke ontwikkelingen in het grondgebruik, zoals de landbouw en de drinkwaterwinning, ingrijpende en verstrekkende gevolgen hebben voor de voorkomende natuurwaarden. Als gevolg van verschillen in de samenstelling van de bodem, de kwaliteit van het grondwater en de mate van kwel, is er sprake van een grote variatie in groeiomstandigheden voor planten. Als deze verschillen tot uiting kunnen komen, mag er een rijke variatie aan ecosystemen worden verwacht. De actuele situatie is echter vrij zorgelijk, met name als gevolg van de verstorende invloed van vermesting, verzuring van bodem en grondwater en als gevolg van verdroging door verlaging van het grondwaterpeil. Door het verlies van areaal van natuurgebieden, bossen met hoge natuurwaarden en kleine landschapselementen ten koste van andere functies en de verminderde combinatiemogelijkheden van natuur en landbouw, is gedurende de laatste decennia het oppervlak aan leefgebieden voor plant- en diersoorten sterk achteruitgegaan. 3.2
Gradiënten
Een gradiënt is een geleidelijke overgang tussen uitersten, zoals kleizand, hoog-laag en droog-nat. Doordat bij een gradiëntsituatie op korte afstand van elkaar verschillende abiotische omstandigheden voorkomen die elk hun eigen vegetatie en dierenleven kennen, zijn gradiënten soortenrijk en in ecologisch opzicht waardevol. Ook in het plangebied blijkt de verspreiding van veel soorten terug te voeren op de aanwezigheid van gradiënten. In het buitengebied van Geldermalsen komt dit soort gradiëntsituaties voornamelijk voor in het stroomgebied van de Linge. De ontwikkeling van de stroomrug van de Linge heeft geleid tot een belangrijke drager voor de ecologische structuur van het gebied. Hier is een natte structuur aanwezig in de vorm van de bedding van de Linge en de aangrenzende natte gebieden in de uiterwaarden. De natuurwaarden die worden aangetroffen bevinden zich in de schrale
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
29
...................................................................
graslanden en oevervegetatie. Direct aangrenzend liggen twee oeverwallen (aan elke kant één) die dragers zijn van een droge ecologische structuur. De ecologische waarden worden ingevuld door oude beplantingselementen, wegbeplantingen, landgoedbossen en bermen. Omdat in het stroomgebied van de Linge op relatief kleine oppervlakten veel abiotische variatie voorkomt, spreekt men wel van microgradiënten. 3.3
Ecosystemen als ecologische waarden
Om in het kader van een bestemmingsplan aan te kunnen geven met welke ecologische waarden rekening moet worden gehouden in het plangebied, zijn ecosystemen en soorten beschreven. Ecosystemen worden in dit verband beschouwd als delen van de omgeving met een samenhangende bezetting van organismen uit alle biologische groepen; niet alleen de aanwezigheid van verschillende planten en dieren is van belang, maar met name de aanwezigheid van tenminste één gesloten voedselketen. In het Nederlandse cultuurlandschap zijn niet alleen maar natuurlijke ecosystemen te onderscheiden. Het overgrote deel van de ruimte wordt ingenomen door de landbouw en de bebouwde omgeving. De meest waardevolle ecosystemen vinden we niet alleen in natuurterreinen en kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, zie ook hoofdstuk Overheidsbeleid), maar ook in randzones van het agrarische gebied; overhoekbosjes, verruigde grienden, waterlopen en poelen zijn natuurwaarden geconcentreerd. 3.4
Algemene karakteristiek
Beperkingen
Hoewel steeds meer agrariërs bij hun bedrijfsvoering rekening houden met de natuur (o.a. randbeheer en weidevogelbeheer) laat de huidige moderne bedrijfsvoering weinig ruimte voor min of meer natuurlijke vegetaties. Waardevolle vegetaties zijn daardoor beperkt tot kleine snippers. Op plaatsen waar deze voorkomen is meestal door een samenloop van omstandigheden de nivellerende invloed van cultuurmaatregelen minder groot. Deze omstandigheden kunnen zijn: - hydrologische isolatie, afscherming van vervuild water; - extensief gebruik op bedrijfsniveau (lage bemestingsdruk, niet scheuren van grasland); - graslandgebruik door niet agrariërs; - geen agrarisch gebruik: park, reservaat, landgoed en dergelijke.
Kansen
Aan de andere kant is het (extensief) agrarisch grondgebruik juist gunstig voor bepaalde planten en dieren. Het traditionele cultuurlandschap van dit deel van Geldermalsen is onder meer geschikt voor weidevogels (graslanden) en watervogels (graslanden
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
30
................................................................... 2
en uiterwaarden). Ook voor echte cultuurvolgers is het agrarisch landschap van belang: vogels als kerkuil, zwarte roodstaart, boerenzwaluw en huiszwaluw zijn voor nestgelegenheden in grote mate afhankelijk van agrarische bebouwing. Rivierenlandschap
Binnen het rivierengebied is een aantal ecosystemen te onderkennen dat deels op zichzelf, deels in relatie met andere systemen functioneert. Karakteristiek voor het rivierenlandschap zijn de hoger gelegen stroomruggen en de lager gelegen kommen. Het komgebied is van oudsher in gebruik als grasland. Indien de omstandigheden gunstig zijn kunnen rijk bloeiende schraallanden voorkomen. Plaatselijk zijn de komgronden van belang voor weidevogels en als uitwijkplaats voor watervogels. Langs de dijken liggen wielen, kleiputten, bosjes en kaden. Grotere wateren hebben een belangrijke functie voor watervogels als eenden, ganzen en zwanen. De uiterwaarden zijn met name van belang voor moerasvogels.
Lingedal
Het Lingedal met de aangrenzende oeverwallen bezit veel landschappelijke en natuurwetenschappelijke kwaliteiten. De natuurwaarden langs de Linge bestaan uit een afwisseling van allerlei biotopen. Daarbij gaat het om schraallanden, grienden, moerassen, populierenbossen, wielen, oude strangen, rietlanden en oeverwalbossen met een breed scala aan plantengemeenschappen en vogels. Tussen Tricht en Beesd is sprake van een landgoederenzone met vochtige hooi- en weilanden, afgewisseld door meidoornhagen, houtwallen, knotbomen en notenlanen.
Komgebieden
Aan weerszijden van het Lingedal strekken zich de komgronden uit. Het noordelijke komgebied is een landschappelijk en natuurwetenschappelijk waardevol gebied waarin grienden, eendenkooien, populierenbossen en weiden elkaar afwisselen. Hier bevindt zich ook het natuurgebied ‘De Regulieren’ dat in eigendom is van het Geldersch Landschap. Het zuidelijk komgebied is onder meer van betekenis voor weidevogels en als rust- en fourageergebied voor ganzen. Ook hier komen enkele eendenkooien voor.
De Regulieren
De Regulieren is een van de laatste karakteristieke natte komgebieden in Gelderland. In het gebied zelf en in de omgeving is sprake van kwel. Vermoedelijk gaat het om diepe, regionale kwel afkomstig van de Utrechtse heuvelrug. In feite hoort bij dit gebied ook het lage Veld en het Beesdsche Lage Veld, westelijk van de Regulieren. Niet het gehele gebied is waardevol; de natuurwaarden zijn vooral te vinden op de natte gronden, eendenkooien, grienden,
2
Een organisme dat bij zijn verspreiding gebruik maakt van de mogelijkheden die de mens hem biedt.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
31
...................................................................
moerassen, bossen en schraallanden. Op de door de gangbare landbouw in gebruik zijnde gronden worden nauwelijks nog waardevolle soorten aangetroffen. Op de kaart ‘Natuur’ zijn de belangrijkste ecologische waarden aangegeven. 3.5
Bossen, boomgaarden en knotbomen
Bos
Het noordelijke komgebied, met name het gebied ten westen van de Regulieren is vrij bosrijk. In het Lingedal en in het zuidelijke komgebied komen verspreid enkele bosjes voor. De ecologische waarde van bossen is gelegen in het feit dat op een klein oppervlak een groot aantal planten en diersoorten kan leven. De diversiteit is groter naarmate de bossen ouder zijn, meer loofhout bevatten en een ongestoorde ontwikkeling hebben doorgemaakt. Bosgebieden bevatten doorgaans een rijke zangvogelpopulatie. De jonge hakhoutbosjes zijn vooral van belang voor mezen en lijsters. In de oudere loofbossen komen meer vogels voor en kunnen soorten als sperwer, grote bonte specht en boomklever tot broeden komen. Op het landgoed Mariënwaerdt komt een goed ontwikkeld parkbos voor, met een zeer fraaie kruidlaag waarin onder meer de keverorchis voorkomt.
De Regulieren en omgeving
Het merendeel van de bossen in de Regulieren en omgeving bestaat uit loofhout, voornamelijk populier. Daarnaast komen soorten als zwarte els, es en verschillende soorten wilgen voor. In de ondergroei groeit groot springzaad, blaaszegge en groot heksenkruid. Ook zijn overblijfselen aangetroffen van oud essen-iepenbos. Dit is het oorspronkelijke bostype van de natte komgebieden. Broedvogels die in de verspreide bosjes voorkomen zijn onder meer wielewaal en nachtegaal. Langs de bosranden wordt gejaagd door vleermuizen als laatvlieger en dwergvleermuis.
Linge
De binnen- en buitendijksgelegen bosgebieden van de Linge behoren grotendeels tot het elzen-vogelkersverbond. De meeste bossen hebben een redelijk tot goede ontwikkelde kruidenvegetatie met onder meer groot springzaad, groot heksenkruid en keverorchis als kenmerkende soorten. Op de meest natte plaatsen kunnen dotterbloem en elzenzegge worden gevonden. De dicht bij de rivier gelegen grienden vertonen kenmerken van het wilgenverbond met een ondergroei van stikstofminnende soorten zoals brandnetel en smeerwortel.
Moerasbos
In het stroomgebied van de Linge komen waardevolle overgangen voor van droge naar natte gebieden. De moerasgebieden bij de Linge bestaan uit elzen- of wilgenbroekzomen, overgaand in riet, ruigte en open water. Plaatselijk zijn hier nog zeldzame en karakteristieke
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
32
...................................................................
moerasvogels aanwezig als woudaapje, grote karekiet en blauwborst. Minder kritische moerasvogels als kleine karekiet en bosrietzanger komen in grotere aantallen voor. Ook langs de Diefdijk komen waardevolle moerasvegetaties voor. Hierin wordt onder meer gebroed door blauwborst en nachtegaal. Eendenkooien
Langs de noordgrens van de gemeente en ten noorden van de A15 ligt een aantal eendenkooien en bosjes die plaatselijk ook waardevol zijn. De meeste eendenkooien (zie ook Landschap en Cultuurhistorie, Cultuurhistorische waarden) zijn oud waardoor het omringende bosgebied oud en structuurrijk is en dientengevolge een gevarieerde flora en fauna herbergt. Vogels als wielewaal en boomklever kenmerken oud loofhout met een rijke ondergroei.
Overige houtopstanden
Verspreid in het plangebied komen op sommige plaatsen vrij uitgegroeide meidoornhagen, laan- en bomenrijen met een ruigtekruiden- of struiketage, erfbeplantingen en boomgaarden voor. Hoewel het hier niet of nauwelijks om natuurlijke structuren gaat, zijn ze wel van belang voor zoogdieren (bosmuis, wezel) en vogels. In boomgaarden en oude erfbeplanting kunnen vogels aangetroffen worden als gekraagde roodstaart, appelvink en grauwe vliegenvanger. Knotbomen komen vooral voor in de landgoederenzone tussen Beesd en Tricht. Vooral de oude knotbomen hebben, naast een landschappelijke waarde, ook een hoge ecologische waarde. Zij zijn vaak rijk begroeid met mossen en korstmossen, bieden voedsel aan insecten zoals de wilgenhoutvlinder en nestgelegenheid voor holenbroeders zoals de steenuil. 3.6
Waardevolle graslanden
Beheer
Uitgestrekte graslanden bevinden zich in de komgebieden. Waardevolle graslandvegetaties kunnen zich ontwikkelen bij een combinatie van de volgende factoren: extensief beheer; geen of een zeer lage bemestings- en begrazingsdruk, een hoge grondwaterstand en het optreden van kwel. Het plangebied bestaat overwegend uit matig tot sterk intensief beheerde graslandgebieden. Waardevolle graslanden zijn in het plangebied beperkt tot kleinere oppervlakten, waar de bovengenoemde randvoorwaarden in meer of mindere mate van toepassing zijn. Ook slootkanten en bermen worden doorgaans extensiever beheerd.
De Regulieren en omgeving
In de Regulieren en de gebieden ten westen hiervan komen veel soortenrijke graslanden voor. Graslanden welke in botanisch opzicht waardevol zijn, kenmerken zich door soorten als kamgras, kruipend struisgras, velddravik, grote ratelaar en blauwe zegge. In sommige percelen komen kwelindicatoren voor zoals dotterbloem en
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
33
...................................................................
schildereprijs. Deze vegetaties wijzen op kalk- en mineralenrijke kwel van regionale afkomst. Weidevogels
Voor de weidevogels hebben de meeste graslanden een geringe tot matige functie. Niet kritische weidevogels als kievit en scholekster komen in het gehele plangebied voor, maar kritischere soorten als grutto en tureluur ontbreken of komen slechts in lage dichtheden voor. In het plangbied komen drie waardevolle weidevogelgebieden voor met grutto en tureluur als kenmerkende soorten. Deze gebieden zijn te vinden (1) ten westen van de Boutensteinsche wetering (Rouweiblok en Eigenblok), (2) het gebied ten noorden van de spoorlijn, ten westen van de A2 en Oude Waag en (3) het gebied tussen de spoorlijn Utrecht – Geldermalsen en de Rijksweg (zie ook kaart ‘Natuur’). Naast de grutto komen de watersnip, de zomertaling en de slobeend voor. De watersnip komt als broedvogel op nog maar enkele plaatsen in de provincie voor. Het voorkomen van deze soort duidt op een bijzonder biotoop: extensief beheerde, natte en vrij besloten graslanden. 3.7
Grote wateren
Rivieren, weteringen en sloten
De kwaliteit van het water in de Linge en de grotere weteringen laat veelal te wensen over. Over het algemeen is er sprake van hoge concentraties nitraat en fosfaat. Dit brengt beperkingen met zich mee ten aanzien van de flora en fauna in deze wateren. De kwaliteit van het water in de Culemborgse Vliet en een aantal wielen langs de Linge is redelijk tot goed. In de Culemborgse Vliet komt een waardevolle waternatuur voor met onder andere verschillende soorten fonteinkruiden en amfibieën als groene kikker en kleine watersalamander. In het Kleine wiel bij Rumpt is Zanichellia aangetroffen. Grotere wateren als de Linge, recreatieplassen (Betuwestrand) en de grotere wielen zijn onder meer van belang als foerageer- en pleistergebied voor grote groepen watervogels (onder andere aalscholver, grote zaagbek, kuif-, tafel- en wilde eend). Als gevolg van de toenemende waterrecreatie op de Linge is er althans ’s zomers sprake van en afnemende betekenis van dit gebied voor watervogels als ganzen, eenden en zwanen. Minder schuwe watervogels als wilde eend, meerkoet, fuut en knobbelzwaan komen wel veel voor.
Sloten
Omdat slootoevers doorgaans niet onder intensief agrarisch gebruik vallen, zijn waardevolle slootoevers wijder verspreid dan waardevolle graslanden. Kwelindicatoren als holpijp, waterviolier en grote boterbloem worden op veel plaatsen aangetroffen. In sloten langs de Diefdijk komen veel waardevolle natte zegge- en biezenvegetaties
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
34
...................................................................
voor. Waardevolle kwelafhankelijke natuur komt voor langs sloten in de Regulieren en in het gehele gebied hier ten westen van (tot aan de Diefdijk) en tevens in een brede zone langs het Culemborgse Vliet. De sloten en weteringen van dit gebied zijn tevens van belang voor amfibieën en vissen zoals alver, rietvoorn, bruine kikker en kleine watersalamander. De Regulieren
Langs de sloten van de Regulieren komen soorten voor als holpijp en waterviolier en soorten van het dotterverbond, hetgeen wijst op mineralenrijke kwel. In de sloten van de Regulieren komen veel waterplanten voor die wijzen op een goede waterkwaliteit. Daarbij gaat het om soorten als puntig fonteinkruid, dichtbladig fonteinkruid en haarfonteinkruid. In de Regulieren komt tevens de heikikker voor. 3.8
Uiterwaarden en dijken
De uiterwaarden van de Linge gelegen tussen de dijken en de rivier, vormen bijzondere biotopen. Het zijn over het algemeen rustige en geïsoleerde gebieden, door riviersedimentatie rijk aan microreliëf in de vorm van oeverwallen, rivierduinen en oude strangen. Tevens komt er in hoge mate een ruimtelijke temporele variatie in grondwaterstanden voor. Voor een groot deel bestaan de uiterwaarden uit graslanden die, mits ze extensief worden beheerd, rijk zijn aan soorten. Typische bomen van de uiterwaarden zijn wilgen (knotwilgen), meidoorn (hagen) en Hondsros. Een kenmerkende vogel van dit halfopen landschap is de steenuil. In de graslanden komen soorten voor als kruisdistel, grasklokje, sikkelklaver en kattendoorn. Ook dijkvegetaties zijn plaatselijk van belang. Bij het Grote en Kleine wiel (bij Rumpt) komen onder meer gewone agrimonie en kattendoorn voor. 3.9
Ecologische samenhang
Waardevolle combinaties
Voor een aantal diersoorten is een combinatie van verschillende biotopen van belang. Voor vleermuizen, grotere zoogdieren als ree, vos en roofvogels als buizerd en havik, is een afwisseling van populierenbossen, grienden en graslanden aantrekkelijk. De bossen bieden schuil- en broedgelegenheid, de open gebieden dienen als jachtgebied. In fort Asperen is een grote kolonie vleermuizen gevestigd.
Verbindingen
Gedurende de laatste decennia is het oppervlak aan geschikte leefgebieden voor planten- en diersoorten sterk afgenomen en zijn deze leefgebieden geïsoleerd geraakt. Veel planten- en diersoorten zijn daardoor sterk in aantal achteruitgegaan. Het nationaal en provinciaal natuurbeleid is daarom gericht op het versterken van de kerngebieden en deze door middel van een groene dooradering met
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
35
...................................................................
elkaar te verbinden. De Diefdijk vormt op deze wijze een verbinding tussen het Beesdsche veld en de Regulieren. De lijnvormige structuur van het stroomgebied van de Linge functioneert ook als ecologische verbinding. Daarbij gaat het zowel om een natte verbindingsas (het water zelf en de oeverzone) als een begeleidende droge verbindingsas (schraallanden, grienden, populierenbossen, oeverwalbossen en dergelijke). 3.10 Perspectieven voor de natuur Samenvattend kan worden gesteld dat in de gemeente Geldermalsen plaatselijk bijzondere kwaliteiten voorkomen. Behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden is daarom noodzakelijk. Conform rijks- en provinciale natuurbeleidsplannen is het aanbrengen van meer onderlinge samenhang daarbij een voorwaarde. 3.10.1 Knelpunten De Linge
De Linge is vrijwel over de gehele lengte beschoeid. Ter weerszijden van de beschoeiing komt een circa 1 m brede strook van moeras- en oeverplanten voor. Het betreft meestal slecht ontwikkelde rietvegetaties. Zowel ter verhoging van de ecologische kwaliteit van het Lingegebied zelf als de functie van de Linge als ecologische verbindingszone, is uitbreiding van natuurvriendelijke oevers langs de Linge dringend gewenst. Een ander knelpunt ligt ten noorden van Geldermalsen waar, mede als gevolg van de hoge bebouwingsdichtheid tussen de kernen Geldermalsen en Tricht een droge verbindingsas onderbreekt.
Stroomdalgraslanden
De stroomdalgraslanden hebben zwaar te lijden gehad onder de intensivering van het graslandgebruik. Plaatselijk is de laatste jaren weer sprake van een extensiever grondgebruik in de uiterwaarden. Deels gaat het daarbij om gronden in eigendom en beheer van Staatsbosbeheer, maar ook agrariërs sluiten beheersovereenkomsten af. 3.10.2 Perspectieven Voor het plangebied geldt het provinciaal Gebiedsplan Natuur en Landschap (zie ook het beleidshoofdstuk). Met behulp van het gebiedsplan wordt beoogd de natuur veilig te stellen, bijvoorbeeld door middel van het verlenen van subsidies voor aankoop van natuur, voor inrichting en beheer van natuur of door vergoedingen voor een aangepaste bedrijfsvoering op een agrarisch bedrijf. Op deze wijze blijven bestaande natuurgebieden behouden en is het mogelijk nieuwe natuurgebieden te ontwikkelen. Ook blijven bestaande
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
36
...................................................................
waardevolle cultuurlandschappen behouden, waarbij de agrarische functie niet verandert. De Regulieren
De Regulieren en omgeving is een gebied van het hoogste ecologische niveau. De natuurwaarden zijn hier afhankelijk van een hoge grondwaterstand. Daar waar de natuur de hoofdfunctie heeft, kan de grondwaterstand aangepast worden zonder dat de omliggende agrarische gronden hierdoor te nat worden. In de Regulieren wordt gestreefd naar de ontwikkeling van bos en schraalgraslanden. Bosontwikkeling sluit goed aan op de reeds bestaande bossen op Mariënwaerdt. Daarbij zal worden aangesloten op het oorspronkelijke essen-iepenbostype. Ten behoeve van bosontwikkeling wordt natuurontwikkelingsgebied begrensd dat aansluit op de terreinen van het Geldersch Landschap en Staatsbosbeheer. De arealen schraalgrasland lopen steeds verder terug. Zowel in ecologisch als cultuurhistorisch oogpunt is het gewenst deze tendens te keren. Door het voorkomen van regionale kwel is het gebied rond de Regulieren bijzonder geschikt voor het ontwikkelen van kwelindicerende water- en oevervegetatie.
Lingegebied
Voor het Lingegebied wordt gestreefd naar handhaving en ontwikkeling van voor het gebied kenmerkende begroeiingstypen (hooilanden, grienden, moerassen, oevervegetatie en bepaalde bostypen). Een belangrijke factor voor de ontwikkeling van ecologische waarden langs de Linge is de aaneenschakeling van natuurgebieden. Het is gewenst dat er een doorgaande groene structuur langs de rivier ontstaat in de vorm van een bos- of moerasstrook, die de afzonderlijke grotere eenheden natuur verbindt. Langs de Linge kunnen ecologische verbindingszones worden aangelegd of versterkt.
Vogel- en habitatrichtlijngebied
Met betrekking tot de Vogelrichtlijn is in de gemeente Geldermalsen geen gebied aangewezen. In het kader van de Habitatrichtlijn heeft de regering het gebied Zuider Lingedijk en Diefdijk Zuid in Brussel aangemeld als Habitatrichtlijngebied voor diverse habitattypen en soorten (zie kaart Natuur).
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
37
...................................................................
4
Water 4.1
Inleiding
In de afgelopen jaren is een nieuw procesinstrument, namelijk de watertoets, ontwikkeld met de bedoeling om de betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke plannen te waarborgen. Water dient daarbij ‘als sturend principe en meeordenend’ in de ruimtelijke besluiten, concreet invulling te krijgen. Belangrijkste aanleiding voor het ontwikkelen van dit instrument is de breed gedragen overtuiging, vastgelegd in het nieuwe waterbeleid (Kabinetsstandpunt Anders Omgaan met Water, december 2000), dat het water in Nederland weer meer de ruimte moet krijgen. In de e Startovereenkomst Waterbeleid 21 eeuw (februari 2001) hebben de betrokken partijen: Rijk, Provincies, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Unie van Waterschappen zich bestuurlijk gecommitteerd om vanaf dat moment van start te gaan met de watertoets, vooruitlopend op een eventuele nadere bestuurlijkjuridische verankering ervan. Dit is nog eens bevestigd met de gezamenlijke vaststelling van de Bestuurlijke notitie Watertoets (oktober 2001). Inmiddels is per 1 november 2003 een wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) in werking getreden, waarmee de watertoets ook wettelijk verankerd is. Derhalve ligt er de plicht voor de gemeente in het bestemmingsplan, in een afzonderlijke waterparagraaf, verantwoording af te leggen hoe het thema water in de voorschriften en op de plankaart is vastgelegd. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de volgende punten: - veiligheid; - waterkwantiteit/wateroverlast; - waterkwaliteit; - afvalwater; - overige aspecten; - relatie bestemmingsplan - de Keur. 4.2
Vooroverleg met Waterschap Rivierenland
Op 12 december 2003 heeft overleg met Waterschap Rivierenland plaatsgevonden in het kader van de watertoets. Waterschap Rivierenland draagt zorg voor het waterbeheer, onderhoudt de waterkeringen en beheert en zorgt voor de zuivering van afvalwater. Van het overleg met het waterschap is een verslag gemaakt. Voorts heeft het schap de gelegenheid gekregen te reageren op het ontwerp van deze toelichting. Het verslag van het gesprek is als bijlage van de toelichting opgenomen.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
39
...................................................................
Dit hoofdstuk van de toelichting zal beknopt de resultaten van het overleg in het kader van de watertoets beschrijven. 4.3
Het watersysteem
Water speelt in het buitengebied een steeds belangrijkere rol. Inzicht in de kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater is onontbeerlijk. In de voorgaande twee hoofdstukken ‘Landschap en cultuurhistorie’ en ‘Natuur’ is reeds een beschrijving opgenomen van het water voor de ontwikkeling van het plangebied en de ecologische waarden van het water in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt derhalve volstaan met een beknopte samenvatting van het watersysteem. Met watersysteem wordt bedoeld: het water in haar verschillende vormen van voorkomen (oppervlaktewater, grondwater, bodemvocht), in relatie met de directe omgeving (oever, waterbodem) en met de verschillende (fysische, chemische en biologische) processen die in het watersysteem plaatsvinden. Oppervlaktewatersysteem
Het gebied staat onder de invloed van twee grote rivieren en de Linge. Ingeklemd tussen de Lek en de Waal stroomt de Linge door het gebied. De Beneden-Linge vanaf Rumpt tot Gorinchem is een natuurlijke waterloop geweest, die bij Tiel in verbinding stond met de Waal. Later is de verbinding afgedamd. Tegenwoordig is de Linge verbonden met een stelsel van gegraven watergangen en wordt door de Linge water uit de gehele Betuwe afgevoerd. Even ten oosten van Buurmalsen voegt de rivier de Korne zich bij de Linge. De Korne voert water af uit het gebied rond Buren. De Linge krijgt water uit de Rijn bij Doornenburg. Daarnaast bestaan mogelijkheden om water in te laten uit de Waal en uit het Amsterdam-Rijnkanaal. Vanuit de Linge worden zowel het noordelijke als het zuidelijke komgebied via de weteringen voorzien van water. Via gemalen wordt het water weer geloosd op de Linge. Ook het peil van de Linge zelf wordt gecontroleerd.
Grondwatersysteem
De oeverwallen van de Linge hebben een lage grondwaterstand die gemiddeld dieper dan 1,2 m onder het maaiveld ligt. De kommen daarentegen hebben een hoge grondwaterstand; de gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt hoger dan 40 cm onder het maaiveld. Het zuidelijke komgebied wordt doorsneden door enkele smalle ruggen met een lagere grondwaterstand. Het noordelijke komgebied heeft als geheel een hoge grondwaterstand. In de Regulieren wordt op kunstmatige wijze het grondwaterpeil op ± 30 cm onder het maaiveld gehouden.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
40
...................................................................
5
Landbouw 5.1
Inleiding
Dit hoofdstuk behandelt de huidige situatie en de te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de landbouw in het buitengebied van de gemeente Geldermalsen. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van gegevens uit de ‘Landbouwtellingen 1997’, de ‘Landbouwtellingen 2000’ en ‘de Landbouwtellingen 2004’ van het CBS. Allereerst is ingegaan op de verschillende bedrijfstypen en productierichtingen in het plangebied. Deze paragraaf wordt gevolgd door een beschrijving van het aantal, de oppervlakte en de productieomvang van de agrarische bedrijven in het plangebied. Voorts is een beschrijving gegeven van de externe productieomstandigheden. Tot slot is in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk een beeld geschetst van enkele ontwikkelingen die voor het ruimtelijke beleid voor de landbouwsector relevant zijn. 5.2
Bedrijfstypen
In de agrarische sector is sprake van verschillende bedrijfstypen. Welke bedrijfstypen er overheersen in een agrarisch gebied is vaak afhankelijk van de bodemkundige situatie en de waterhuishouding. In de gemeente Geldermalsen zijn de volgende bedrijfstypen te onderscheiden: akkerbouw-, tuinbouw-, graasdier- (met name melkveehouderijen), hokdier- en combinatiebedrijven. De volgende tabel geeft een overzicht van het aantal bedrijven naar bedrijfstype in de jaren 1997, 2000 en 2004. Tabel 1
Verdeling van het aantal (en percentage) bedrijven naar bedrijfstype in de jaren 1997, 2000 en 2004 in de gemeente Geldermalsen
Bedrijfstype akkerbouw tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven graasdierbedrijven hokdierbedrijven combinatiebedrijven totaal Bron:
1997 17 (4) 165 (38)
2000 19 (5) 143 (36)
206 (48) 9 (2) 33 (8) 430 (100)
201 (50) 8 (2) 28 (7) 400 (99)
2004 18 (5,5) 114 (35) 168 (51,5) 9 (3) 17 (5) 326 (100)
CBS landbouwtellingen 1997, 2000 en 2004
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
41
...................................................................
De belangrijke bedrijfstypen die in het buitengebied van de gemeente Geldermalsen voorkomen zijn de graasdierbedrijven (51,5%) en de tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven (35%). Het gaat hierbij overwegend om fruitteeltbedrijven. Deze sector bepaalt in belangrijke mate het aanzien van de oeverwallen. Combinatiebedrijven en akkerbouwbedrijven nemen respectievelijk 5% en 5,5% van het totale aantal bedrijven voor hun rekening. Slechts 3% van de bedrijven behoort tot het type hokdierbedrijven. De graasdierbedrijven zijn in het plangebied vooral in de kommen gesitueerd. De kommen zijn over het algemeen te vochtig voor de akker- en tuinbouw, maar wel geschikt om als gras- en hooigronden te worden gebruikt. De fruitteeltbedrijven bevinden zich met name op de stroomruggen. De stroomruggen zijn dankzij hun hogere ligging bijzonder geschikt voor fruitteelt. In het plangebied is daarnaast sprake van extensief agrarisch beheer op landgoed Mariënwaerdt. Ook de uiterwaarden van de Linge zijn voor een belangrijk deel in gebruik voor de landbouw. De uiterwaarden zijn met name geschikt voor de fruitteelt door de goede kwaliteit van de grond, de hoogteligging, de goede ontwatering en de beschikbaarheid van water voor beregening. Daarnaast maken ook veel veehouderijen gebruik van de uiterwaarden. 5.3
Aantal, oppervlakte en productieomvang van de bedrijven
Bij vrijwel alle bedrijfstypen, met uitzondering van de hokdierbedrijven, zien we een afname van het absolute aantal bedrijven (zie tabel 1). In totaal is het aantal agrarische bedrijven sinds 1997 met 104 afgenomen (bijna 25%). Relatief gezien zijn de combinatiebedrijven en tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven sinds 1997 het meeste afgenomen. Een afname van het aantal agrarische bedrijven is niet specifiek voor de gemeente Geldermalsen. In heel Nederland zien we een afname van het aantal agrarische bedrijven. Deze afname is het gevolg van economische ontwikkelingen in de landbouw en de veranderende milieuwetgeving. Oppervlakte
Een gevolg van de afname van het aantal agrarische bedrijven is een schaalvergroting van de overgebleven agrarische bedrijven. Dit is weergegeven in de tabel 2.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
42
...................................................................
Tabel 2
Verdeling van de agrarische bedrijven (absoluut en in procenten) naar oppervlakte cultuurgrond in hectares in de gemeente Geldermalsen in de jaren 1997, 2000 en 2004.
Oppervlakte cultuurgrond in ha. < 5 ha 5-10 ha 10-20 ha 20-30 ha 30-50 ha > 50 ha Totaal Bron:
1997 abs.
2000
2004
in %
abs
in %
abs
in %
142
33
117
29
85
26
79 72 68 53 16
18 17 16 12 4
72 80 59 44 28
18 20 15 11 7
59 59 42 48 33
18 18 13 15 10
430
100
400
100
326
100
CBS landbouwtellingen 1997, 2000 en 2004
Uit deze tabel blijkt dat er sinds 1997 een lichte verschuiving van het aandeel agrarische bedrijven van de grootteklassen kleiner dan 20 ha naar de grootteklassen 50 ha en meer heeft plaatsgevonden. De gemiddelde omvang van de agrarische bedrijven in de gemeente Geldermalsen is toegenomen. Was de gemiddelde grootte van de agrarische bedrijven in de gemeente Geldermalsen in 1997 16,2 ha, in 2004 was deze 21 ha. Productieomvang
De productie van een agrarisch bedrijf is afhankelijk van de oppervlakte cultuurgrond en in sterkere mate van de teelten. De onderlinge verschillen in omvang van de teelten worden gemeten in NGE (de Nederlandse grootte-eenheid). Een NGE is een economische grootte-eenheid, gebaseerd op de saldi per diersoort en per hectare gewas. Voorbeeld voor het basisjaar 2000: 1 ha wintertarwe = 0,87 nge; 1 melkkoe = 1,27 nge. Uit informatie van het Landbouw Economisch Instituut blijkt, dat bij de huidige stand van de technische ontwikkeling een volwaardig en efficiënt functionerend eenmansbedrijf een productieomvang heeft van 50-60 nge. Tabel 3
Aantal agrarische bedrijven in Geldermalsen ingedeeld naar nge (alle bedrijven).
3-8
8-12
12-16
16-20
20-24
Aantal bedrijven naar nge klasse 24-32 32-40 40-50 50-70
70-100
100-150
51
24
16
22
10
15
38
43
17
26
40
> 150 24
Bron: CBS 2004
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
43
...................................................................
In Geldermalsen heeft volgens CBS-gegevens (2004) bijna 45% van de agrarische bedrijven (in totaal 145 bedrijven) 50 NGE of meer. Bijna 18% van de agrarische bedrijven (58 bedrijven) heeft een productieomvang tussen de 24 en 50 NGE. Hoewel deze bedrijven minder efficiënt zijn, kunnen ze als eenmansbedrijf toch goed functioneren. Ruim 37% van de bedrijven (123 bedrijven) heeft een productieomvang van minder dan 25 NGE. Deze laatste groep bestaat voornamelijk uit nevenberoepsbedrijven of zogenaamde hobbybedrijven: woningen waarbij op hobbymatige wijze enige agrarische activiteiten worden uitgevoerd. 5.4
Relevante ontwikkelingen
a. Als gevolg van economische ontwikkelingen in de landbouw en de veranderde milieuwetgeving is er de verwachting, dat ook de komende jaren een deel van de agrarische ondernemingen de bedrijfsvoering beëindigt. Dit geldt ook voor Geldermalsen. Voor deze vrijgekomen agrarische bedrijven zal een andere bestemming moeten worden gezocht; b. Door de rijksoverheid worden ten behoeve van de algemene milieukwaliteit aan de uitstoot van ammoniak, de mestgift en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beperkingen gesteld. Voor de fruitteelt betekent dit, dat het verminderen van de hoeveelheid bestrijdingsmiddel, maar ook het gebruik van minder schadelijke stoffen wordt gestimuleerd; c. Binnen de fruitteeltsector is er een ontwikkeling gaande. om het fruit bij het eigen bedrijf op te slaan in daarvoor ingerichte koelruimtes. Door het fruit bij huis op te slaan kan het fruit op een (door de markt afgedwongen) gunstig moment op de markt gebracht worden, wat de opbrengsten van het fruit kan verhogen; d. In de fruitteelt is de wateraanvoer in het vroege voorjaar een probleem; bij nachtvorst moet de bloesem beregend worden om de fruitteelt te beschermen; e. Uit het oogpunt van economische duurzaamheid kan het nodig zijn dat binnen de tuinbouw tijdelijke overkappingen gerealiseerd worden. Dit om de gewassen te beschermen tegen regen of hagel, nachtvorst of de oogst te vervroegen of te verlaten; f. De landbouw moet rekening houden met het natuurbeleid, zoals dit door de provincie en het rijk wordt gevoerd. Dit beleid is erop gericht om plaatselijk, op basis van een zogenaamd begrenzingenplan, via functiewijziging (delen van) landbouwgebieden om te zetten in natuurgebied (natuurontwikkeling); g. Steeds meer agrariërs zullen de bestaansbasis van hun bedrijf willen verbreden met nevenactiviteiten. De wijze waarop deze verbrede landbouw zich zal ontplooien, zal divers zijn.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
44
...................................................................
Nevenactiviteiten kunnen bijvoorbeeld gezocht worden in de recreatiesector (minicamping, kamerverhuur e.d.), in het natuuren landschapsbeheer (weidevogelbeheer, onderhoud landschapselementen e.d.), in verkoop van eigen producten en het leveren van diensten aan andere agrarische bedrijven (neventak loonbedrijf e.d.). Ook is het mogelijk dat de bedrijfsvoerders een baan buiten de landbouw zoeken en het bedrijf als nevenberoepsbedrijf voortzetten.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
45
...................................................................
6
Wonen 6.1
Huidige situatie
Het wonen in het buitengebied was tot de Tweede Wereldoorlog met name gebonden aan bedrijvigheid op het platteland. Daarna zien we dat steeds meer mensen in het buitengebied komen wonen, die elders (in de omliggende dorpen en steden) werk vinden. Meestal werden bestaande woningen betrokken en opgeknapt, maar soms vond ook volledige nieuwbouw plaats. In de jaren zestig en zeventig, toen door de welvaartsontwikkeling het ‘buiten wonen’ sterk in de belangstelling stond, heeft de trek naar het buitengebied zijn hoogtepunt bereikt. Mede door schaalvergroting in de landbouw en de uitstoot van arbeidskrachten wordt de groep mensen die door hun werk aan het buitengebied gebonden is, steeds kleiner. Dit proces zet zich nog steeds verder voort. Werden aanvankelijk de arbeiderswoningen bewoond door mensen die niet functioneel aan het buitengebied zijn gebonden, de afgelopen jaren komt dit ook in toenemende mate voor bij de boerderijen. De toename van de mobiliteit en de behoefte aan rust en ruimte maken deze vrijkomende woningen en boerderijen tot begeerde objecten. Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden bewoners beperken op zich niet de traditionele hoofdfuncties van het buitengebied (landbouw, natuur, recreatie en landschap). Toch komt het wel voor dat er conflicten ontstaan, zoals milieubezwaren bij de uitbreiding van agrarische bedrijven en ontsiering van het landschap door slecht aangepaste verbouwingen en nieuwbouw. In het plangebied komen naast de buitenplaatsen en de werken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ook diverse karakteristieke panden voor, die kenmerkend zijn voor deze streek. Een belangrijk deel daarvan is in gebruik als woning, soms gaat het om een gehele boerderij. 6.2
Relevante ontwikkelingen
De gemeente acht het in principe ongewenst dat buiten de kernen nieuwe niet-agrarische woningen worden gebouwd. Dit onder meer om te voorkomen dat het buitengebied verder ’versteent’ en om de agrarische belangen te beschermen. In de toekomst zullen mogelijk toch incidenteel nieuwe burgerwoningen gerealiseerd kunnen worden als onderdeel van de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing. Hiervoor zal op regionaal niveau een beleidskader worden opgesteld
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
47
...................................................................
en aan de provincie voor goedkeuring worden aangeboden. Ook als uitvloeisel van het thema ’landschapsversterkende bebouwing’, waarvoor regionaal beleid gemaakt wordt, zal mogelijk zeer incidenteel een woning gebouwd kunnen worden, als daarmee de landschapskwaliteiten verbeterd kunnen worden. Tenslotte is een visie voor nieuwe landgoederen in voorbereiding. Dit kan in de toekomst leiden tot het oprichten van bijzondere woonbebouwing in het buitengebied.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
48
...................................................................
7
Niet-agrarische bedrijvigheid 7.1
Huidige situatie
In het plangebied komt een groot aantal niet-agrarische bedrijven voor. Niet-agrarische bedrijven zijn bedrijven die op grond van hun aard en/of productie niet tot de agrarische of recreatieve bedrijven behoren. Uit de inventarisatie en de bij de gemeente bekende gegevens, blijkt dat er binnen het plangebied een groot aantal nietagrarische bedrijven voorkomt. Het betreft hier allerlei bedrijfsvormen. De niet aan het buitengebied gebonden bedrijven zijn vaak als een klein bedrijf begonnen en hebben zich successievelijk ontwikkeld tot de omvang van vandaag. De beschikbaarheid van (goedkope) bedrijfsruimte was meestal de belangrijkste ‘vestigingsvoorwaarde’. Juist deze situatie is kenmerkend voor de bedrijfsruimte in het buitengebied, die het ook mogelijk heeft gemaakt dat bedrijven zich in een soort van ‘broedstoof’ hebben kunnen ontwikkelen, tot een niveau waarop ze zich op een kwalitatief betere plek zoals een bedrijventerrein kunnen vestigen. In veel gevallen is verplaatsing naar een bedrijfsterrein dan ook gewenst, in verband met milieuhinder en verstoring van het landschapsbeeld. 7.2
Relevante ontwikkelingen
De vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven in het buitengebied zijn beperkt. Het hergebruiken van agrarische bedrijfsgebouwen biedt wel enige mogelijkheden. Hiervoor moet gebruik gemaakt worden van de in de voorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Door ontwikkelingen in de landbouw beëindigen elk jaar een aantal agrarische ondernemingen de bedrijfsvoering. Daarmee komt een aanzienlijk aantal bedrijfspanden vrij, die een nieuwe invulling vraagt. De belangrijkste criteria bij nieuwe invullingen zijn: - geen uitbreiding bebouwing; - geen detailhandel; - geen nadeliger positie omliggende agrarische bedrijven; - ‘broedplaatsfunctie’ voor startende bedrijven; - geen stalling of opslag buiten de bebouwing; - de mate van verkeersaantrekking, waaronder vrachtverkeer. Vooral startende bedrijven moeten in aanmerking komen voor vestiging in de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Dit omdat juist deze bedrijven, vanwege de lage huisvestingslasten, aangewezen zijn op deze locaties. Hierbij gaat het om ambachtelijke, arbeidsintensieve kleinschalige bedrijvigheid.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
49
...................................................................
Als uitwerking van het streekplan Gelderland 2005 is regio Rivierenland, samen met de betrokken gemeenten, bezig met het opstellen van een beleidskader voor vrijkomende agrarische bebouwing. De bedoeling is dat dit beleidskader, na vaststelling door de gemeenteraden en goedkeuring door Gedeputeerde Staten, aanvullende gebruiksmogelijkheden biedt voor het hergebruiken van voormalige agrarische opstallen. Daarbij wordt ook nadrukkelijk gekeken naar de vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. Het regionale beleidskader wil op een genuanceerde wijze, rekening houdend met de gebiedskwaliteiten, meer uitbreidingsruimte bieden aan de in het buitengebied gelegen nietagrarische bedrijven. Vooral agrarisch gerelateerde bedrijven zouden meer mogelijkheden moeten krijgen, omdat deze bedrijven feitelijk thuishoren in het buitengebied. In dit bestemmingsplan ‘Buitengebied’” is daarmee al rekening gehouden. Omdat op dit moment geen zekerheid bestaat over de wijze waarop het regionale beleid zal worden vastgesteld, is in dit bestemmingsplan de regeling voor niet-agrarische bedrijven vooralsnog niet verder verruimd.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
50
...................................................................
8
De recreatie 8.1
Huidige situatie
De recreatie concentreert zich in de gemeente rond de Linge. Het Lingegebied is zowel voor de eigen inwoners als voor bezoekers van elders, van belang. Watersport
Er zijn mogelijkheden voor de (gemotoriseerde) pleziervaart aanwezig met passantenhavens en aanlegmogelijkheden. Het aantal officiële ligplaatsen is 200 in de jachthaven ‘Achter ’t Veer’ en 15 in de passantenhaven. De Linge is niet geschikt voor de doorgaande pleziervaart. Bezoekers per (motor)schip kunnen de Linge alleen bij Arkel opvaren en zullen de rivier ook weer bij Arkel moeten verlaten. Het bevaarbare deel van de Linge ligt tussen Geldermalsen en Gorinchem. De Linge wordt tevens intensief bevaren door kanoërs. Er zijn verschillende kanoverhuurbedrijven aanwezig. Verder wordt de Linge gebruikt voor de hengelsport. In de gemeente zijn drie hengelsportverenigingen actief. Vissen zonder vergunning is alleen toegestaan op het bevaarbare deel van de Linge. Tenslotte wordt er op verschillende plaatsen gezwommen.
Lingelandjes
Langs de oevers van de Linge hebben zich in de loop der tijd diverse vormen van kleinschalige dagrecreatie ontwikkeld. Deze recreatielandjes worden Lingelandjes genoemd. Onder het begrip Lingelandje wordt in dit kader verstaan: een perceel, aansluitend aan de oever van de Linge, waarop zich een vorm van kleinschalige dagrecreatie heeft ontwikkeld. De Lingelandjes zijn in particulier bezit. De intensiteit van het gebruik van deze percelen verschilt. De volgende vijf gebruiksvormen zijn te onderscheiden: - caravanplaats (perceel met caravanplaats en ligplaats); - aanlegplaats (perceel met ligplaats); - zitplaats (perceel zonder ligplaats); - overtuin (perceel behorende bij een binnendijkse woning aan de dijk); - ligplaats zonder perceel (alleen een ligplaats). Nadrukkelijk gaat het om buitendijkse recreatiepercelen, al dan niet aansluitend aan een binnendijkse woning. De gebruiksvorm ligplaats zonder perceel is afwijkend, omdat er geen sprake hoeft te zijn van een directe relatie met het er achterliggende perceel. Het gaat om aanlegvoorzieningen, zoals steigers, planken, aanleg harde oevers enzovoort.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
51
...................................................................
Inventarisatie beknopte analyse
In de periode januari tot en met september 2002 heeft een uitvoerige inventarisatie plaatsgevonden en zijn enkele tientallen Lingelandjes uitvoerig onderzocht. Van de vele Lingelandjes zijn er 12 bij Rhenoy in het geldende bestemmingsplan Buitgebied 1984 bestemd als stacaravanterrein. De overige Lingelandjes zijn niet bestemd, maar vallen thans onder het overgangsrecht van het Bestemmingsplan Buitengebied 1985.
Beleidsnota Lingelandjes
Gedurende het opstellen van het Bestemmingsplan Buitengebied is voor de Lingelandjes een afzonderlijke beleidsnota opgesteld. De nota bevat de resultaten van een retrospectief onderzoek, teneinde te komen tot een goede, zorgvuldige planologische regeling voor de Lingelandjes in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente, rekening houdend met de overige functies (water, landbouw) en waarden (natuur, landschap, cultuurhistorie) op basis waarvan de gemeente: 1. de afzonderlijke recreatiepercelen in het Lingegebied heeft beoordeeld, om de bestaande percelen te voorzien van een bestemming met voldoende duidelijkheid en zekerheid voor eigenaren en gebruikers van percelen; 2. voorkómt dat nieuwe percelen ontstaan (handhaving). Overigens blijft het restrictieve beleid voor bestaande en nieuwe recreatielandjes langs de Linge onverminderd van kracht.
Status beleidsnota
Het college van Burgemeester en Wethouders heeft de beleidsnota vastgesteld na een oriënterende bespreking in de commissie. Na de besluitvorming in het college is de regeling voor overleg voorgelegd aan de provincie en Waterschap Rivierenland, waarna de regeling op perceelsniveau is uitgewerkt en verwerkt in het Bestemmingsplan Buitengebied. Over de concrete bestemmingsplanregeling heeft inspraak met burgers en overleg met instanties, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied, plaatsgehad.
Recreatieterreinen
In het plangebied ligt nabij Rhenoy een van oudsher bestemd recreatieterrein waar het toegestaan is stacaravans te plaatsen. Daarnaast zijn er drie minicampings (maximaal 15 kampeermiddelen) die als neventak bij agrarische bedrijven zijn ontstaan. Hoewel zelf niet gelegen in het plangebied, zijn de gebruikers van de twee grote recreatieterreinen (De Rotonde en het Betuwestrand) voor diverse recreatieve activiteiten (wandelen, fietsen e.d.) wel voor een groot deel aangewezen op het buitengebied van Geldermalsen.
Wandelen en fietsen
Het recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen, motorrijden en autorijden, concentreert zich op en in de omgeving van de dijken. Door de gemeente loopt de ANWB fietsroute ‘Linge, lusthof van
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
52
...................................................................
Nederland’. Verder heeft landgoed Mariënwaerdt een belangrijke functie voor dagrecreanten. Om de recreant meer ruimte te geven zijn nieuwe wandel- en fietspaden aangelegd en ligt er de wens om het landgoed grotendeels af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer (zie paragraaf Relevante ontwikkelingen). In de rest van de gemeente zijn slechts enkele fietspaden aanwezig. 8.2 Masterplan Mariënwaerdt
Relevante ontwikkelingen
Voor landgoed Mariënwaerdt is een Masterplan opgesteld door de beheerder voor de jaren 2000-2005. Doel van dit Masterplan is de instandhouding van het landgoed Mariënwaerdt als één geheel en het bereiken van een nieuw evenwicht tussen landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie. Enerzijds wordt gevraagd om bestendiging van bestaand gebruik van gebouwen, met daarbij in sommige gevallen een intensivering van dat gebruik. Daarnaast zijn er in de afgelopen jaren enkele nieuwe functies op het landgoed gerealiseerd. Men wil graag het gemotoriseerd verkeer van het landgoed weren, om het nog aantrekkelijker te maken voor wandelaars en fietsers. Op basis van het masterplan is het aantal evenementen op het landgoed uitgebreid. Daarnaast gaat het masterplan in op onderhoud en beheer van gebouwen en beplanting. De bestaande activiteiten zijn: - meubelverkoop bij de Lage Sluis; - bouwbedrijf in de Balverensbouwing; - masterclasses en demonstraties van de koks van EuroToques in de Ambtsbouwing; - Bed en Breakfast in de Neust; - verhuur van ruimte voor vergaderingen en symposia; - horeca (pannenkoekenbakkerij) en landgoedwinkel in de voormalige boerderij De Stapelakker; - kaasmakerij en fruitemballage (jam en dergelijke) en opslag ten behoeve van een landbouwmuseum in nieuwe bedrijfsloodsen nabij De Stapelakker.
Voor diverse voormalige boerderijcomplexen op het landgoed (o.a. Lingehof aan ’t Klooster, de Woerdheuvel aan de Oude Waag en de Mouwe aan de Notendijk) wordt nog naar een nieuwe functie gezocht. Met de voorgenomen ontwikkeling van een paardencentrum op de Woltersbouwing aan de Dwarssteeg is in dit plan al rekening gehouden. Het paardencentrum zal het startpunt worden voor het per paard verkennen van het landgoed.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
53
...................................................................
Vrijstellingskamperen
In het plangebied komt een drietal minicampings voor. Deze campings zijn gerealiseerd met behulp van een vrijstelling/ontheffing in het kader van de Kampeerwet (later de Wet op de Openluchtrecreatie), waaronder deze campings bekend stonden als ‘kamperen bij de boer’. De gemeente heeft inmiddels het beleid voor kleinschalig kamperen gewijzigd. Grondslag voor deze beleidswijziging is de Gemeentelijke Beleidsnota Recreatie en Toerisme uit 2004 geweest met een nadere uitwerking van het beleid in de nota kleinschalige verblijfsvormen. In grote lijnen komt het beleid voor het kleinschalig kamperen neer op het volgende. In het plangebied is kleinschalige verblijfsrecreatie toegestaan in Landelijk Gebied II (oeverwallen). Onder bepaalde nader omschreven voorwaarden is de gemeente bereid vrijstelling te verlenen in deze bestemming, om particulieren de mogelijkheid te bieden een kleinschalig kampeerterrein te beginnen. Voorwaarden zijn onder andere: - het perceel waarop het initiatief betrekking heeft dient minimaal een oppervlakte van 5.000 m² te hebben; - het perceel mag niet direct gelegen zijn naast een perceel waarvoor reeds een vrijstelling/ontheffing voor het kleinschalig kamperen van toepassing is; - er mogen geen stacaravans op het terrein geplaatst worden; - er mogen geen andere bouwwerken worden opgericht anders dan bestemd voor de realisatie van sanitaire voorzieningen.
Kleinschalige recreatieve voorzieningen
De gemeente wil ruimte bieden aan de realisatie van kleinschalige ondersteunende dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van onder meer theetuinen en kamerverhuur (bed and breakfast). Zo kan een groter deel van de vele bezoekers van de Betuwe hier ook overnachten. Deze kleinschalige voorzieningen worden geacht goed inpasbaar te zijn in het huidige landschap en de bestaande bebouwingsstructuren.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
54
...................................................................
9
Infrastructuur 9.1 Wegen en paden De gemeente Geldermalsen wordt ontsloten door een aantal wegen van lokale en bovenlokale betekenis (zie kaart Infrastructuur). Niet alle wegen vervullen eenzelfde functie. Sommige wegen hebben een doorgaande functie en verbinden verschillende landsdelen met elkaar; andere hebben een regionale ontsluitingsfunctie, terwijl een groot aantal wegen in het buitengebied van de gemeente een functie vervult voor de ontsluiting van agrarische cultuurgrond en individuele agrarische bedrijven. De A2 en de A15 zijn van nationale betekenis; deze wegen doorsnijden de gemeente in noord-zuid respectievelijk oost-west richting. De provinciale N327 en de N833 (Rijksstraatweg) hebben een regionale ontsluitingsfunctie. De oost-west lopende N327 vormt de verbinding tussen de verschillende dorpen in de gemeente. De overige wegen vervullen een lokale functie. Opvallend in de gemeentelijke wegenstructuur is het beperkte aantal noord-zuid verbindingen over de Linge; het lokale verkeer heeft slechts drie bruggen tot zijn beschikking, te weten de Lingebrug in Geldermalsen, de Veerweg bij Beesd en de Rhenoyseweg (N327) tussen Gellicum en Rhenoy. Hierdoor is het gemeentelijk grondgebied boven de Linge beperkt verbonden met dat beneden de Linge. Zoals al in het voorgaande hoofdstuk bleek, komen veel wandel- en fietspaden voor op het landgoed Mariënwaerdt. 9.2
Spoorwegen
De gemeente Geldermalsen wordt doorsneden door twee spoorwegen. De spoorweg Utrecht - ’s-Hertogenbosch vormt een belangrijke bovenregionale verbinding; de spoorweg Dordrecht - Tiel is vooral van regionale betekenis. Geldermalsen is onderdeel geworden van Randstadspoor, een manier om beter te kunnen reizen in de omgeving van Utrecht. Voor Geldermalsen kan dit ertoe leiden dat er meer treinverbindingen met Utrecht komen. 9.3
Gasleidingen
In het plangebied van de gemeente Geldermalsen liggen een aantal transportleidingen en drie leidingdelen die buiten gebruik zijn van de N.V. Nederlandse Gasunie (zie kaart Infrastructuur). Eén leiding heeft een bedrijfsdruk van 66,2 bar en een diameter van 42”. De overige
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
55
...................................................................
zes hebben een bedrijfsdruk van 40 bar en een diameter van 6”, 8”, 12” en 16”. Rond deze leidingen liggen zones waarvoor (een aantal) beperkingen gelden, hetgeen consequenties heeft voor het gebruik van het plangebied. De leidingen zijn aangegeven op de plankaart. In het buitengebied zijn geen hoogspanningsleidingen en/of straalverbindingspaden van de KPN aanwezig. 9.4
Brandstofleiding
In de westelijke berm van de A2 ligt een brandstoftransportleiding van Klaphek (bij IJsselstein) naar Best met een doorsnede van 6”. In verband met de veiligheid geldt voor deze leiding volgens de circulaire ‘Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3categorieën’ (1992) van het Ministerie van VROM een afstand van 5 m waarbinnen slechts na overleg met de eigenaar/beheerder (i.c. Ministerie van defensie) mag worden gebouwd. (In de voorbeeldregeling van defensie staat: beschermingszones van 3 m ter weerszijden van de leiding). 9.5
Relevante ontwikkelingen
Verbreding A2
Momenteel wordt gewerkt aan een verbreding van de A2 van twee keer twee rijstroken naar twee keer drie rijstroken. Bij de werkzaamheden wordt ruimte gereserveerd voor een mogelijke vierde rijstrook.
Randweg
Sinds een aantal jaren werkt het gemeentebestuur fasegewijs aan het realiseren van een Randweg aan de oostkant van de kern Geldermalsen. Inmiddels vormt deze Randweg een verbinding tussen de Rijksweg A15 en de Rijnstraat. In de planvorming is steeds gesproken over een mogelijke laatste (7e) fase, omvattende een nieuw aan te leggen weggedeelte tussen de Rijnstraat, met een nieuwe (2e) brug over de Linge, aan de oostzijde langs de kern Buurmalsen en noordelijk van dat dorp aan te sluiten op de Rijksstraatweg. Een ingrijpend project, niet alleen qua ingreep in het bestaande landschap, maar ook qua kosten. Aan de andere kant de moeite waard om serieus te overwegen in het licht van verbetering van de leefbaarheid in Geldermalsen/Buurmalsen en het oplossen van daar nu aanwezige verkeersproblemen.
Betuwelijn
Een belangrijke ontwikkeling met betrekking tot het railverkeer is de Betuwelijn. De Betuwelijn ligt ten noorden van de A15. In het
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
56
...................................................................
plangebied loopt het tracé parallel aan de A15. Ten westen van Meteren sluit de Betuwelijn aan op de spoorweg Utrecht – ’s-Hertogenbosch. Op dit moment is de constructie van de Betuwelijn af, er moeten alleen nog testen gedaan worden, voordat de Betuwelijn in januari 2007 in gebruik zal worden genomen.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
57
...................................................................
10
Milieu 10.1 Inleiding In toenemende mate is de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuzones rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van welke milieuzones er in het buitengebied gelden en wat daarvan de consequenties zijn. In de gemeente Geldermalsen zijn de volgende milieuzones van belang: - zones langs wegen en spoorwegen in verband met geluidshinder; - drinkwaterbeschermingszone rond het drinkwaterwingebied; - stankzones rond veehouderijen; - specifieke hinderzones rond niet-agrarische bedrijven. 10.2 Geluidshinder 10.2.1 Algemeen In 1982 is de Wet geluidhinder in werking getreden. Het doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van geluidshinder in de toekomst. In de wet is onder meer bepaald dat de ’geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 50 dB(A). Op grond van de normstelling in de wet kan de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten aan de hand van zogenaamd akoestisch onderzoek worden berekend. In het buitengebied van de gemeente Geldermalsen is de geluidshinder als gevolg van het (spoor)wegverkeer relevant voor het planologisch beleid. In het navolgende is aangegeven waar de geluidszones langs wegen en de spoorwegen zich bevinden. 10.2.2 Geluidszones
Wegen
Hieronder is aangegeven welke geluidszone (gemeten vanuit de as van de weg aan één zijde) er voor wegen in het buitenstedelijke gebied gelden (enkelzijdig, gemeten vanuit de as van de weg):
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
59
...................................................................
Buitenstedelijk gebied Wegtype weg met 5 of meer rijstroken weg met 3 of 4 rijstroken weg met 1 of 2 rijstroken
Geluidszone 600 m 400 m 250 m
Voor de volgende wegen geldt de zoneplicht niet: wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied; wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur; wegen waarvan op grond van een door de Gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 m uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt. Binnen het plangebied is geen sprake van woonerven en wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De gemeente beschikt niet over een geluidsniveaukaart. Op grond hiervan gelden er de volgende geluidszones: Weg A2 en A15 Overige wegen
Geluidszone 400 m 250 m
In het hoofdstuk ‘Verkeersinfrastructuur’ is al aangegeven dat het de bedoeling is om de A2 van 4 naar 6 of zelfs 8 rijstroken om te bouwen. Wanneer deze plannen doorgaan, wordt de geluidszone van deze weg verbreed van 400 naar 600 m. Spoorwegen
Ook langs de spoorwegen ligt een geluidszone. Op grond van de wettelijke bepalingen (gebaseerd op het aantal treinbewegingen en het aantal sporen) gelden langs de spoorweg Utrecht’s-Hertogenbosch en langs de spoorweg Dordrecht-Tiel en de Betuwelijn verschillende zonebreedten. Met ingang van 1 januari 2004 zijn de zonebreedten op grond van het Besluit geluidshinder Spoorwegen aangepast, met als prognose jaar 2015. Voor Geldermalsen zijn tevens nieuwe trajecten in het besluit opgenomen. De zonebreedten liggen tussen de 100 en de 1000 m en zijn ondermeer afhankelijk van ligging van de spoorlijnen en de gebruiksintensiteit. 10.2.3 Geluidscontouren De Wet geluidhinder geeft verschillende geluidsnormen waarboven bepaalde activiteiten zijn uitgesloten of onder bepaalde voorwaarden mogelijk zijn. In dit verband zijn de 50, 55, 60 en 65 dB(A) contouren van belang in verband met het wegverkeerslawaai. De 57 dB(A) en 70
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
60
...................................................................
dB(A) contouren zijn van belang in verband met het railverkeerslawaai. Een gevelbelasting tot 50 dB(A) voor wegverkeerslawaai en 57 dB(A) voor railverkeerslawaai wordt wettelijk als een aanvaardbaar niveau gezien voor geluidsgevoelige objecten. Naarmate de geluidsbelasting hoger wordt, stelt de wet meer beperkingen. De geluidscontouren worden voor de gebieden met een wettelijke vastgestelde geluidszone berekend aan de hand van akoestisch onderzoek. Voor wat betreft het bepalen van de consequenties van deze contouren, maakt de wet onderscheid tussen bestaande en nieuwe geluidsgevoelige objecten. Voor de nieuwe gevallen gelden strengere normen dan voor bestaande gevallen. 10.2.4 Gevolgen van de Wet voor bestaande situaties langs wegen De Wet geluidhinder regelt dat in gevallen waarbij de geluidsbelasting van het verkeer op bestaande gevels boven het niveau van 55 dB(A) komt, saneringsonderzoek moet worden uitgevoerd. Dit onderzoek dient oplossingen op te leveren op basis waarvan de geluidshinder van binnen de betreffende geluidsgevoelige objecten, kan worden teruggedrongen. Momenteel loopt er een landelijk saneringsprogramma. Dit programma is zo opgezet, dat de ergste gevallen het eerst worden aangepakt. Teneinde de budgetten voor sanering beter te kunnen vaststellen, is recent door het ministerie besloten om de nog aanwezige saneringsgevallen in kaart te brengen. Daartoe dienden alle gemeenten of samenwerkingsverbanden van gemeenten de zwaarste categorie nog voorkomende saneringssituaties (wegverkeer èn railverkeer) aan te melden. Woningen en andere geluidgevoelige objecten die voor sanering aangemeld konden worden, dienen voor wat betreft het wegverkeerslawaai te voldoen aan de volgende voorwaarden: - de geluidsgevoelige objecten moesten op 1 maart 1986 reeds aanwezig zijn; - de geluidsgevoelige objecten mogen niet na 1 januari 1982 gebouwd zijn; - de geluidsbelasting diende op 1 maart 1986 in de regel meer dan 55 dB(A) te zijn. Wat betreft het railverkeerslawaai gelden de volgende voorwaarden: - de geluidsgevoelige objecten moesten op 1 juli 1987 aanwezig zijn;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
61
...................................................................
-
de geluidsbelasting diende op 1 juli 1987 meer dan 65 dB(A) te bedragen.
10.2.5 Gevolgen van de wet voor nieuwe situaties langs wegen Er is sprake van een nieuwe situatie bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin een nieuwe weg of geluidsgevoelige bestemming (bijvoorbeeld een nieuwe woning) kan worden gerealiseerd. Geluidsonderzoek moet aantonen of er door de realisering van de nieuwe weg of de bouw van de nieuwe woningen, geen onaanvaardbare geluidshinder optreedt. Het onderhavige bestemmingsplan biedt beperkte mogelijkheden voor het bouwen van (bedrijfs)woningen. Bovendien biedt het plan de mogelijkheid om nieuwe wegen en paden te realiseren en om agrarische bedrijven te wijzigen in woningen. In dit soort gevallen is er sprake van een ’nieuwe situatie’. Dit geldt niet voor reeds aanwezige woningen bij agrarische bedrijven. Voor het realiseren van een ’nieuwe situatie’ binnen een geluidszone moet worden nagegaan in hoeverre voldaan kan worden aan de in de wet genoemde geluidsnormen. In principe dient de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor wegverkeerslawaai en 57 dB(A) voor railverkeerslawaai in acht te worden genomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder en artikel 8 van het besluit geluidshinder spoorwegen voor de bouw van woningen in het buitenstedelijk gebied door Gedeputeerde Staten ontheffing kan worden verleend tot 55 dB(A) en tot 60 dB(A) voor agrarische bedrijfswoningen in verband met wegverkeerslawaai en 70 dB(A) in verband met railverkeerslawaai. 10.3 Grondwaterbescherming Ten zuiden van knooppunt Deil in het plangebied ligt een grondwaterbeschermingsgebied. In de PmG is de provinciale milieuregelgeving ten aanzien van grondwaterbeschermingsgebieden opgenomen. Er geldt een verbod voor uitbreiding of nieuwvestiging van risicovolle bedrijvigheid zoals afvalinrichtingen en intensieve land- en tuinbouwbedrijven. Verder zijn er (gebruiks)regels opgenomen ten aanzien van: - de aanwending van mest; - het tot stand brengen van wegen, parkeerplaatsen en dergelijke; - bouw- en aanlegwerkzaamheden; - het op- en overslaan van gevaarlijke stoffen; - het verrichten van grondwerkzaamheden en diepe boringen. Om ook in de toekomst drinkwater te kunnen blijven winnen uit grondwater, zijn nu reeds reserveringen nodig die moeten voorkomen
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
62
...................................................................
dat de grondwatervoorraden vervuild raken. In dit kader zijn in het Waterhuishoudingsplan Gelderland zogenaamde ’zoekgebieden‘ aangeduid voor waterwinning in de verre toekomst en ’reserveringsgebieden’ waarin concrete winningen binnen een periode van 10 jaar in gebruik zullen worden genomen. Een gebied ten oosten van de kern Geldermalsen is aangewezen als ’drinkwaterzoekgebied’. De begrenzing van dit gebied valt net binnen de gemeente. In zoekgebieden, bestemd voor de waterwinning na het jaar 2005, zal de provincie zelf geen initiatieven ontplooien die risico’s inhouden voor het grondwater zoals baggerdepots, stortplaatsen, woningbouw en wegenbouw. Voor initiatieven van derden gelden in principe geen beperkingen, hoewel de provincie steeds zal aandringen op het voorkomen van onomkeerbare ingrepen met risico’s voor de waterwinning. 10.4 Milieuzones op basis van de Wet milieubeheer 10.4.1 Algemeen De Wet milieubeheer richt zich op de bescherming van het milieu. Deze wet bepaalt dat sommige bedrijven een zogenaamde milieuvergunning (voorheen Hinderwetvergunning) moeten hebben. Als algemene weigeringsgrond om de milieuvergunning te weigeren geldt het belang van de bescherming van het milieu. Het bevoegd gezag (vaak de gemeente, soms de provincie) moet met het oog hierop rekening houden met geldende grenswaarden, Algemene Maatregelen van Bestuur (kortweg AMvB’s), verordeningen en richtlijnen. Op grond hiervan kan zij nagaan welke maatregelen een bedrijf moet nemen of welke normen in acht moeten worden genomen. In het kader van dit bestemmingsplan is het van belang dat bij de ontwikkeling van functies in het buitengebied rekening wordt gehouden met de milieuzone rond verschillende bedrijven, die uit de milieuvergunning van een bedrijf of AMvB blijkt. In het onderstaande is de situatie met betrekking tot de milieuzonering rond agrarische bedrijven uiteengezet. De situatie voor niet-agrarische bedrijven is zo divers, dat hiervoor niet een algemeen beeld kan worden geschetst.
10.4.2 Agrarische bedrijven De milieuzones rond bedrijven zijn van belang in verband met eventuele bedrijfsontwikkelingen en in verband met ontwikkelingen van andere functies in de nabijheid van bedrijven. In beide gevallen kan de milieuregelgeving ertoe leiden dat de gewenste ontwikkelingen
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
63
...................................................................
geen doorgang kunnen vinden, omdat dan een in milieuhygiënisch opzicht ongewenste situatie zou ontstaan. Bij het uiteindelijke bestemmingsplanbeleid is het dan ook raadzaam om bij het bieden van planologische ontwikkelingsmogelijkheden, rekening te houden met de daaruit voortvloeiende milieuconsequenties. Een sprekend voorbeeld van niet-agrarische bedrijven met een milieuzonering in het plangebied zijn de twee verkooppunten van LPG. Ammoniak
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij in werking getreden. De Wet ammoniak en veehouderij vormt samen met het nog vast te stellen Besluit ammoniakemissie huisvesting en veehouderij (Besluit huisvesting) het nieuwe wettelijke toetsingsinstrumentarium met betrekking tot het verlenen van milieuvergunningen voor de emissie van ammoniak uit dierenverblijven. Op grond van de Wav worden specifiek de voor verzuringgevoelige gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. Deze gebieden worden in de terminologie van de wet aangemerkt als ‘kwetsbare gebieden’. In deze kwetsbare gebieden en in een zone van 250 m daaromheen is nieuwvestiging van veehouderijen niet mogelijk (tenzij de dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer worden gehouden) en worden strenge beperkingen gesteld aan de ammoniakemissie uit bestaande veehouderijen (met uitzondering van biologische veehouderijen). In de zomer van 2003 werd door de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een brief gezonden aan de Tweede Kamer, inhoudende: een handreiking voor toetsing van ammoniakemissies uit veehouderijen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijnen en de IPPC-richtlijn (deze laatste richtlijn is gericht op de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging); een aanpassing van de Wet ammoniak en veehouderij. In de brief wordt onder andere voorgesteld kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijngebieden extra te beschermen door middel van een zoneringsstelsel. Ter hoogte van de Diefdijk komt een Habitatrichtlijngebied voor. In de gemeente komen twee gebieden die als verzurgingsgevoelig zijn aangemerkt, dat wil zeggen die kwetsbaar zijn en waarvoor een 250 m zone van kracht is. Het gaat om gebied De Regulieren en een Staatsbosbeheerterrein bij de Diefdijk. In beide gebieden en in een zone van 250 m rond deze gebieden liggen geen agrarische bedrijven. Deze kunnen er ook niet komen gezien de gebiedsbestemmingen die erop van toepassing zijn.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
64
...................................................................
Overigens is in het hoofdstuk ’Ruimtelijk beleid per deelgebied’ de verdere vertaling van dit beleid naar het bestemmingsplan opgenomen. Spuitzones fruitteelt
Tussen boomgaarden en gevoelige bestemmingen, waaronder woonbebouwing, dient voldoende afstand te worden aangehouden om risico's voor de volksgezondheid, als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, te voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen in het plan wordt rekening gehouden met de milieuhygiënische aspecten, om de eventuele belangen van het agrarisch bedrijf, in geval van conflicterende situaties tussen gevoelige bestemmingen en het aanwezige bedrijf, te waarborgen.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
65
...................................................................
11
Overheidsbeleid 11.1 Rijk 11.1.1 Nota Ruimte
Ruimte voor ontwikkeling
Eind april 2004 heeft het kabinet de Nota Ruimte, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkelingen staan, gepresenteerd. De nota heeft de titel ’Ruimte voor ontwikkeling’ meegekregen. Er wordt meer ruimte aan lagere overheden gegeven, om hun eigen beleid te ontwikkelen. Met de Nota Ruimte geeft de regering aan dat het haar menens is met de liberalisering van de ruimte, ook als het gaat om het landelijk gebied. De Nota Ruimte gaat uit van ’ja mits’ en zet daarmee de markt in de centrale positie. Dit dwingt gemeentebesturen om veel scherper dan voorheen te formuleren hoe zij de toekomst, van met name het landelijk gebied, wil zien.
Basiskwaliteit
Het rijk streeft in de Nota Ruimte naar meer basiskwaliteit. Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke regels gehanteerd onder de noemer ’basiskwaliteit’: dat zorgt voor een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. Voorbeelden zijn functiecombinaties met water, beleid voor bouwen in het buitengebied, beleid voor recreatiewoningen en -complexen, bescherming van overige natuur(gebieden), landschappelijke en ontwerpkwaliteit en dergelijke. Water wordt als structurerend principe gehanteerd.
Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur
Zaken van nationaal belang zijn vastgelegd in de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). Voor heel Nederland vereist het rijk tenminste basiskwaliteit, maar bij de elementen van de nationale RHS heeft het rijk veelal een hogere ambitie. Dit kan blijken uit een hoger ambitieniveau wat betreft bijvoorbeeld ruimtelijk ontwerp, milieuhygiënische aspecten of landschappelijke kwaliteit. Een voorbeeld hiervan voor Geldermalsen is het ontwikkelde Panorama Krayenhoff voor de Nieuwe Hollandsche Waterlinie.
Beleid buitengebied
Het beleid met betrekking tot het buitengebied richt zich op het behouden van de vitaliteit en de draagkracht van het buitengebied, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging. Zo worden er meer mogelijkheden geboden tot hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Soms kan ook
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
67
...................................................................
nieuwbouw wenselijk zijn, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe landgoederen. Zo worden middelen gegenereerd voor aanleg van recreatie en/of natuurgebieden. Daarnaast zal voor de landbouw ruimte worden geboden tot het voeren van een bredere bedrijfsvoering, met name als dat leidt tot een duurzame productie. De provincies dienen landbouwontwikkelingsgebieden aan te wijzen voor de nietgrondgebonden en kapitaalintensieve landbouw. Recreatie
Voor de versterking van de recreatiemogelijkheden is het onder andere van belang de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de groene ruimte te verbeteren. Het ruimtelijke beleidskader voor nieuwe recreatiewoningen wordt gelijkgetrokken met reguliere woningen. Recreatiewoningen die bedrijfsmatig voor recreatieve doeleinden zijn en worden geëxploiteerd, worden niet gelijkgetrokken met reguliere woningen. Hier moet permanente bewoning worden tegengegaan. Woningen die in VHR/NB-wet en EHS liggen, dienen als recreatieterreinen in gebruik te zijn en te blijven. Indien, met in achtneming van het bovenstaande, een terrein wordt omgezet naar een reguliere woonfunctie, dient er voldoende verblijfsrecreatief aanbod te resteren voor de borging en ontwikkeling van de kwaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. 11.2
Vierde nota waterhuishouding
In het najaar van 1997 presenteerde de regering de Vierde nota Waterhuishouding (NW4), bedoeld voor de periode 1998-2006. Het doel van deze nota is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Deze nota is een vervolg op de derde nota Waterhuishouding, maar is op bepaalde punten aangescherpt. Meer dan de derde nota is de NW4 gericht op meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu. Voor het bestemmingsplangebied zijn met name de twee volgende beleidsuitspraken van belang: - de verdroging is nog steeds een van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van natuurwaarden. In de NW4 is aangegeven dat het beleid, gericht op het verminderen van de verdroging, verder wordt voortgezet, maar dat daarbij een betere afstemming van beleidsmiddelen moet worden bereikt. In het kader van dit bestemmingsplan betekent dit een goede afstemming van bestemmingsplan en waterbeheersingsplan van de in het gebied opererende waterschappen.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
68
...................................................................
-
het streven is erop gericht om beken hun natuurlijke loop weer terug te geven en sloten en slootkanten sterker dan voorheen te beheren met het oog op het vergroten van de natuurwaarde.
In het actuele beleid is veel aandacht voor waterbeheer en de relatie met ruimtelijke ordening. Water krijgt een bepalende rol als (mede)ordenend principe in de ruimtelijke ordening van stad en land. Dit komt tot uiting in: - toepassing van de watersysteembenadering; - verdrogingsbestrijding en beekherstel; - duurzame ontwikkeling stedelijk waterbeheer; - aandacht voor natte natuur; - vasthouden van water/tegengaan van snelle afvoer (vooral uit stedelijk gebied). 11.3
Europese Kaderrichtlijn Water en Nationaal Bestuursakkoord Water
De kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn uit 2000. De Kaderrichtlijn richt zich op de bescherming van alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in 2015 een ‘goede toestand’ hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. De doelstelling is bijzonder ruim en omvat de bescherming van de kwaliteit en kwantiteit van zowel oppervlakte-, als grond- en zeewater. Alle Europese landen moeten uitvoering geven aan de bepalingen uit de richtlijn, dus ook Nederland. De nieuwe richtlijn betekent een ambitieuze en innovatieve aanpak van het waterbeheer. Kernelementen zijn: - de bescherming van alle wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwater; - het stellen van ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de ‘goede toestand’ hebben bereikt; - de verplichting tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen; - ervoor zorgen dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer’; de verplichting tot het voeren van een waterprijsbeleid en ervoor zorgen dat de vervuiler betaalt; - het in evenwicht houden van de milieubelangen en zij die afhankelijk zijn van het milieu (bron: Europese Commissie, 2000). De invoering van de Kaderrichtlijn Water heeft géén rechtstreeks ingrijpende gevolgen voor het plangebied. Op 2 juli 2003 is een Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten, waarin taakstellende afspraken en procesafspraken zijn
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
69
...................................................................
vastgelegd tussen het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen. Voorbeelden zijn: 1. afspraken voor de benodigde afspraken en maatregelen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem, bijvoorbeeld over: - de doorwerking en uitwerking van de deelstroomgebiedsvisies; - opgave voor het regionale watersysteem; - stedelijke wateropgave; - grondwater landelijk gebied; - hoofdwatersysteem; - samenhang hoofdwatersysteem en regionaal watersysteem. 2. afspraken voor het benodigde instrumentarium voor het op orde brengen en houden van de stroomgebieden, bijvoorbeeld over: - watertoets; - kostenveroorzakingsbeginsel; - extreme situaties; - normering wateroverlast; - schaderegeling en gebruiksvoorwaarden bergingsgebieden. 3. afspraken over kosten en financiering; 4. afspraken over de organisatie; 5. afspraken over monitoring en evaluatie; 6. afspraken over knelpunten, geschillen, afdwingbaarheid en looptijd. 11.4
3
Milieubeleid
Het milieubeleid op rijksniveau is gebundeld in het Nationaal Milieubeleidsplan, dat verder vertaald is in wetten en regelgeving voor ammoniak, mest (stikstof en fosfaat) en geur. Nationaal Milieubeleidsplan 4
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) kijkt dertig jaar terug en dertig jaar vooruit naar het milieubeleid. De nota gaat uit van doelstellingen voor 2030 - gezond en veilig leven in een aantrekkelijke omgeving te midden van vitale natuur, zonder biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten - en beschrijft welke maatregelen nodig zijn om deze te bereiken. Het oplossen van zeven hardnekkige milieuproblemen staat centraal. Ondanks dat veel bereikt is met milieubeleid, krijgen we op een aantal grote milieuproblemen (zoals klimaatverandering) maar geen greep en wentelen we de gevolgen van de daaruit voortvloeiende milieuproblemen af op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Het NMP4 wil per 2030 deze afwenteling stoppen. 3
Bron: Milieudossiers VROM
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
70
...................................................................
De betrokken grote milieuproblemen zijn onderling sterk verweven en het NMP4 wil ze dus ook in clusters aanpakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Voor deze problemen wil het NMP4 systeemfouten wegnemen uit de huidige maatschappelijke ordening en de nu functionerende instituties. Voor het oplossen van de grote milieuproblemen is daarom systeeminnovatie nodig. Ammoniakbeleid
Ammoniak (NH3) is een stikstofverbinding die overal in het milieu voorkomt. Een teveel aan ammoniak is slecht voor het milieu; het kan de bodem zuur maken (verzuring), wat vooral voor bos- en natuurgebieden schadelijk is. Meer dan de helft van de verzuring in Nederland komt door de uitstoot van ammoniak. Ook kan ammoniak een overdaad aan voedingsstoffen veroorzaken, waardoor bijvoorbeeld de algengroei in het water explosief toeneemt (vermesting). De huidige overmaat aan ammoniak in het milieu is voor 90% uit de landbouw afkomstig. De ammoniak ontsnapt uit de stallen of komt in de lucht terecht, na bemesting van het land (emissie). Via de lucht komt de ammoniak in de bodem of het water terecht (depositie). Om aan de doelstellingen uit het Nationaal MilieubeleidsPlan 4 (NMP4) te kunnen voldoen, moet de landbouw het milieu in de toekomst minder belasten. In het ammoniakbeleid ligt het accent op vermindering van de uitstoot. In 2010 moet Nederland op grond van de EU-NEC-richtlijn de emissie hebben teruggebracht tot 128 kiloton per jaar. Het kabinet hanteert een inspanningsverplichting om in 2010 de emissie terug te brengen tot 100 kiloton per jaar. Voor de langere termijn zal de emissie verder moeten afnemen, met het oog op de bescherming van kwetsbare natuurgebieden. De twee voornaamste wetten met betrekking tot ammoniak zijn de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Wet Milieubeheer. De Wav is de opvolger van de Interimwet ammoniak en veehouderij. De Wav is op 8 mei 2002 in werking getreden en heeft tot doel de natuur extra te beschermen tegen de nadelige gevolgen van ammoniakuitstoot van veehouderijen in of nabij kwetsbare gebieden. Met de nieuwe ammoniakregelgeving voor de dierenverblijven van veehouderijen is gekozen voor een aanpak die zich meer richt op de emissie (uitstoot) van ammoniak, in plaats van de depositie. De nieuwe regelgeving bestaat uit een algemeen emissiebeleid voor heel Nederland en een aanvullend zoneringsbeleid voor de kwetsbare
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
71
................................................................... 4
gebieden . Wie een veehouderij wil beginnen of veranderen, heeft een Vergunning nodig op grond van de Wav. Sinds 1 februari 2006 kan een vergunning worden geweigerd, als niet de beste beschikbare technieken worden toegepast om de uitstoot van ammoniak te beperken. Dat is het resultaat van de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet ammoniak en veehouderij. Voor de wijziging kon een vergunning niet op die gronden geweigerd worden. Deze wet heeft alleen betrekking op de uitstoot van ammoniak uit dierenverblijven (stallen). De gevolgen van ammoniakemissie uit andere bronnen zoals mestopslag en mestverwerking, worden beoordeeld aan de hand van de Wet Milieubeheer. Mestbeleid: stikstof en fosfaat
Staatssecretaris Van Geel (Milieu) en minister Veerman (landbouw) hebben in juli 2004 met Eurocommissaris Wallström een akkoord bereikt over mest. Met het zwaarbevochten akkoord is een einde gekomen aan een lang slepend geschil (tien jaar) tussen Nederland en de Europese Commissie over het Nederlandse mestbeleid. Het nieuwe beleid is vanaf 1 januari 2006 van start gegaan. In oktober 2003 oordeelde het Europese Hof van Justitie dat het Nederlandse mestbeleid niet voldeed aan de eisen van de Europese Nitraatrichtlijn. Dat dwong Nederland tot het uitwerken van een nieuw mestbeleid. Volgens het nieuw bereikte akkoord wordt het oude minassysteem vervangen door een nieuw systeem, gebaseerd op maximum normen voor het gebruik van stikstof en fosfaat. De commissie heeft ingestemd met de plannen, zoals die in mei aan de Tweede Kamer zijn toegezonden, al eiste zij op enkele punten nog een verdere aanscherping. Zo is de toelaatbare hoeveelheid stikstof op het grasland iets verlaagd. Daar staat onder meer tegenover dat de commissie instemt om niet langer onderscheid te maken tussen droge en natte zandgronden. Het akkoord betekent dat de Europese Commissaris Wallström instemt met het Nederlandse verzoek om af te wijken van de Nitraatrichtlijn (derogatie). Nederland wil op grasland 250 kilo stikstof per hectare uit dierlijk mest toestaan, dat is meer dan de 170 kilo die de Nitraatrichtlijn voorschrijft. Op basis van de overeenkomst zal Nederland nu een nieuw formeel verzoek om derogatie indienen. Met de commissie is afgesproken dat Nederland in 2009 voldoet aan de norm van maximaal 50 mg nitraat in het bovenste grondwater. Voor 4
Om als kwetsbaar gebied in aanmerking te komen, gelden twee criteria: het gebied moet op grond van de oude Interimwet ammoniak en veehouderij zijn aangemerkt als voor verzuring gevoelig gebied; het gebied moet gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur . De provincie bepaalt welke voor verzuring gevoelige gebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur liggen. Zolang een dergelijk besluit nog niet is genomen, zal de gemeente bij de vergunningverlening alle voor verzuring gevoelige gebieden als kwetsbaar gebied moeten beschouwen, ook al liggen ze buiten de Ecologische Hoofdstructuur.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
72
...................................................................
fosfaat zal in 2015 evenwichtsbemesting worden gerealiseerd. Dat betekent dat er dan evenwicht zal zijn tussen de hoeveelheid fosfaat die op het land wordt gebracht en de opname daarvan door de gewassen. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet in het realiseren van de milieudoelen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Door het aangescherpte mestbeleid wordt de ruimte voor het gebruik van mest in Nederland aanzienlijk kleiner, waardoor de kosten van mestafzet zullen stijgen. Meer bedrijven zullen mest moeten afvoeren, extra grond in gebruik moeten nemen of bedrijfsmaatregelen moeten nemen om binnen de gestelde regels te opereren. Dat brengt extra kosten met zich mee en dat leidt tot druk op de inkomens. Wetsvoorstel Geurhinder en veehouderij
In juli 2005 heeft de ministerraad op voorstel van staatssecretaris Van Geel van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het wetsvoorstel Geurhinder en veehouderij. Daarin wordt bepaald op welke manier geurhinder ('stank') van veehouderijstallen in de milieuvergunning moet worden geregeld. De nieuwe 'stankwet' komt in de plaats van de stankwet voor de reconstructiegebieden en drie stankhandreikingen en gaat voor heel Nederland gelden. De nieuwe wet betekent een sterke vereenvoudiging ten opzichte van de oude, ingewikkelde stankregelgeving met haar stankcirkels. Belangrijke inhoudelijke wijziging in het wetsvoorstel is het uitdrukken van de normen voor geurbelasting ('geureenheden' in plaats van 'mestvarkeneenheden'). Deze aanpak lijkt op de geluidregelgeving, waar de hoogst toegestane geluidsbelasting in decibellen wordt uitgedrukt. Een andere belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Daarnaast mogen gemeenten de normen variëren. Gemeenten kunnen naar beneden en naar boven afwijken. Daardoor kan de gemeente lokaal maatwerk leveren voor veehouderijen en de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Geurhinder is immers een lokaal probleem. De Wet Geurhinder en Veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Stopt momenteel een veehouder met boeren, dan krijgt de voormalige bedrijfswoning automatisch de status van gewone ‘burgerwoning’ met het bijbehorende recht op zo min mogelijk stankoverlast. Met als consequentie dat de andere boerenbedrijven in de buurt van deze woning rekening moeten houden met de stankoverlast die ze veroorzaken. Ook hier geeft de nieuwe wet ruimte voor maatwerk. De gemeente mag zelf bepalen welke ‘bescherming’ de voormalige
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
73
...................................................................
bedrijfswoning moet krijgen; die van een burgerwoning of van een bedrijfswoning. Uitgangspunten bij de nieuwe wet zijn dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat burgers optimaal tegen geurhinder worden beschermd. De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State worden pas openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer. Het streven is erop gericht dat de wet begin tweede kwartaal 2006 in werking kan treden. 11.5
Vogel- en Habitatrichtlijn
In het kader van Europese regelgeving zijn in de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) speciale beschermingszones aangewezen voor vogels en zeldzame dieren. Deze gebieden maken deel uit van Natura 2000, het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden in Europa duurzaam te beschermen. In Geldermalsen valt de omgeving van de Diefdijk onder de Habitatrichtlijn. (zie kaart ’Natuur’). Dit betekent dat alle ontwikkelingen die plaatsvinden in dit gebied of grenzend eraan, moeten worden getoetst op de consequenties van de ontwikkeling voor de habitat van de dieren die tot aanwijzing hebben geleid. 11.6
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen. Voor de uitvoering van alle ruimtelijke plannen moet worden onderzocht welke natuurwaarden aanwezig zijn en of er verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet zullen worden overtreden. 11.7
Belvedère
De nota Belvedère (1999) geeft cultuurhistorie van bebouwing en landschap een centrale plaats. Gevraagd wordt om bij planvorming rekening te houden met cultuurhistorische waarden. In de nota zijn
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
74
...................................................................
verschillende gebieden aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. De waarden in de beschreven gebieden dienen beschermd te worden in de ruimtelijke ordening, maar ook bij landinrichtingsprojecten. In de gemeente Geldermalsen gaat het om belvedèregebied Tieler- en Culemborgerwaard. Ook de Hollandsche Waterlinie, die deels in Geldermalsen ligt, is belvedèregebied (zie hoofdstuk Landschap en cultuurhistorie). 11.7.1 Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw Het hoofddoel van deze nota over natuurbeleid is behoud herstel en ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap als essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. In deze nota worden 5 perspectieven voor natuur in Nederland geschetst. Voor Geldermalsen is met name het perspectief ’landelijk natuurlijk’ en in mindere mate ’nat-natuurlijk’ relevant. Ook in de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur wordt de Hollandse waterlinie gezien als een kans waar in combinatie natuur, cultuurhistorie en waterberging gerealiseerd kunnen worden. De ecologische hoofdstructuur, die ruim 10 jaar geleden in het nationale beleid is geïntroduceerd, moet sterker worden neergezet. De inzet op meer ruimtelijke samenhang in de EHS is niet primair vertaald in het aankopen van extra natuurhectares, maar in de inzet op een bredere kwaliteitsverbetering in de Groene ruimte. 11.7.2 Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer In december 2003 is de partiële herziening van kracht geworden, die is gericht op de verlenging van de werkingsduur van het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer. Deze werkingsduur, die liep tot 17 januari 2004, is verlengd met vijf jaar, of zoveel korter als nodig totdat het nieuwe PKB-beleid voor verkeer en vervoer in werking treedt. De gemeente Geldermalsen ligt volgens het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer aan een knooppunt van hoofdtransportassen: - De A15 tussen de Rijnmond en het Ruhrgebied en de Betuwe spoorlijn ten noorden van de A15; de Betuwelijn moet een nieuwe verbinding gaan vormen voor vrachtvervoer tussen de Rijnmond en het Ruhrgebied; - de A2 en de spoorlijn tussen Amsterdam en Maastricht. Een deel van de A2 (Amsterdam-’s-Hertogenbosch) is in het structuurschema aangewezen als een te verbreden verbinding. Dit
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
75
...................................................................
betekent dat ook de gemeente Geldermalsen te maken krijgt met de verbreding van het deel van de A2 dat door het plangebied loopt. 11.8 Provincie 11.8.1 Streekplan Gelderland 2005 ’Kansen voor de regio’s’ Provincie Gelderland heeft een nieuw streekplan opgesteld, waarin de hoofdlijnen staan weergegeven van het provinciaal ruimtelijk beleid tot in 2015. Het streekplan is voorbereid in nauw overleg met gemeenten, maatschappelijke organisaties, waterschappen en het rijk. Het plan is op 29 juni 2005 door Provinciale Staten vastgesteld. Het ruimtelijk beleid richt zich op de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur. Deze hoofdstructuur wordt gevormd door het groenblauwe raamwerk en het rode raamwerk. Het groenblauwe raamwerk, met de daarbij behorende opgaven, is in de regio Rivierenland, waar Geldermalsen onder valt, aanwezig in de vorm van de rivieren met haar uiterwaarden en de verspreid liggende natuurgebieden, aangevuld met de regionale waterbergingsgebieden, die op dit moment nog zijn vervat in zoekgebieden. Regionale waterbergingsgebieden dienen nader begrensd en ingericht te worden. Voorts is ‘Ruimte voor de Rivier’ van groot belang in deze regio. De wateropgave heeft een belangrijke sturende rol. In het groenblauwe raamwerk ligt het beleidsaccent op het beschermen en versterken van aanwezige kwetsbare waarden en gebieden. In het rode raamwerk ligt het accent op het ontwikkelingsbeleid in de sfeer van stedelijke functies en intensieve land- en tuinbouwteelt. Tussen deze twee raamwerken liggen de multifunctionele gebieden waarvoor het provinciaal beleid globaal en beperkt is. Groenblauwe raamwerk
Voor het groenblauwe raamwerk is van belang: - de bescherming van ecologische kerngebieden en waardevolle open gebieden; - de realisering van ecologische verbindingszones, die ecologische kerngebieden verbinden; - afbakening en bescherming van regionale waterbergingsgebieden; - maatregelen in het kader van ruimte voor de rivier.
Rode raamwerk
Het rode raamwerk wordt gevormd door stedelijke netwerken en regionale centra, die goed bereikbaar dienen te zijn. De ruggengraat van dit netwerk wordt gevormd door de hoofdinfrastructuur. Daarnaast maken ook de gebieden voor intensieve teelten deel uit van het rode
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
76
...................................................................
raamwerk. Voor de provincie is in het rode raamwerk onder andere de zorg voor voldoende recreatie en groen in en om de steden van belang. Multifunctionele gebieden
De multifunctionele gebieden worden gezien als domein van de samenwerkende gemeenten waar de provinciale bemoeienis beperkt is. Het betreft de overige steden en dorpen die niet behoren tot de stedelijke netwerken of regionale centra, waardevolle landschappen en het multifunctionele platteland. Voor de delen van de waardevolle landschappen die samenvallen met gebieden die op grond van andere dan landschappelijke waarden (bijvoorbeeld EHS of water) tot het groenblauwe raamwerk behoren, geldt de daarbij behorende ’nee, tenzij’ benadering. Voor de delen van deze landschappen gelegen in het multifunctioneel gebied geldt, conform het generieke beleid, een ’ja, mits’ benadering voor het toevoegen van bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen, waarbij recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen. Eventuele nieuwe bebouwing dient te passen in de door de regio vastgelegde dan wel nieuw vast te leggen zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking. In deze gebieden spelen de volgende ontwikkelingen: - accommoderen van nieuwe economische dragers; - accommoderen behoefte aan centrum-dorps landelijk wonen/werken; - inspelen op regionale structuurkenmerken; - gebiedsspecifieke strategie in waardevolle landschappen. Als gevolg van de veranderingen in de land- en tuinbouwsector verliezen veel (agrarische) bedrijfsgebouwen hun functie. Ook komen defensieterreinen en terreinen van zorginstellingen vrij. De provincie geeft diverse richtlijnen voor mogelijkheden van functieverandering. Deze komen hieronder aan bod. Vervolgens komen uitbreidingsmogelijkheden van stedelijke functies in het buitengebied aan bod, gevolgd door ontwikkelingen van bestaande functies van het buitengebied.
Functieverandering
Voor het accommoderen van de behoefte aan landelijk wonen en de vestiging van niet agrarische bedrijven in het buitengebied, wordt primair uitgegaan van functieverandering van vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied. De provincie hanteert de volgende doelen en eisen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied:
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
77
...................................................................
-
-
-
-
-
-
-
-
in het groenblauwe raamwerk staat functieverandering naar gebiedsgebonden functies als natuurbeheer en extensieve (verblijfs)recreatie voorop; functieverandering naar wonen en woon-werkcombinaties (bijvoorbeeld kantoor aan huis) is eventueel ook toegestaan in het groenblauwe raamwerk; van het beleid ’Functieverandering van (bedrijfs)gebouwen naar wonen en/of werken’ dient een positieve impuls uit te gaan naar de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied. Er zal een bijdrage aan het verbeteren van het landschap geleverd moeten worden. Concreet houdt dit in dat functieverandering gekoppeld moet worden aan de aanleg van landschapselementen en openbaar toegankelijke paden; de functieverandering dient wat betreft verschijningsvorm afgestemd te zijn op de omgeving door middel van een beeldkwaliteitsplan. Monumenten en karakteristieke bebouwing mogen niet gesloopt worden; per agrarisch bouwperceel waar functieverandering plaats vindt, zijn meerdere wooneenheden toegestaan. Ook het hoofdgebouw kan gesplitst worden in meerdere wooneenheden. De wooneenheden komen in maximaal twee gebouwen. Een deel van de overige bedrijfsgebouwen kan worden hergebruikt als bijgebouw; indien hergebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen niet mogelijk is, kan na sloop van de bedrijfsbebouwing vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van één gebouw met een omvang van maximaal 50% van het gesloopte oppervlak; vervangende nieuwbouw is niet mogelijk bij functieverandering naar werken; voor niet agrarische bedrijvigheid wordt een maximum gehanteerd van 500 m² bebouwd oppervlak per locatie; land- en tuinbouwbedrijven de mogelijkheid geven een nietagrarische nevenfunctie te vervullen; met betrekking tot nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven staat de provincie toe, dat maximaal 25% met een maximum van 350 m² van het bedrijf wordt gebruikt voor nietagrarische nevenfuncties. De nevenfunctie mag geen verkeersaantrekkende werking hebben en er mag geen detailhandel plaatsvinden, anders dan de verkoop van lokaal geproduceerde, agrarische producten. Buitenopslag is niet toegestaan in het groenblauwe raamwerk en in waardevolle landschappen, gelegen in het multifunctioneel gebied; per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt, dienen de resterende vrijgekomen gebouwen gesloopt te worden. Het bebouwd oppervlak dient met minimaal 50% gereduceerd te worden;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
78
...................................................................
-
bij functieverandering mag de bedrijfsontwikkeling van overige agrarische bedrijven niet belemmerd worden; er mogen geen knelpunten voor de verkeersafwikkeling ontstaan.
De gemeenten dienen in regionaal verband een regeling uit te werken voor het omzetten van bestaande functies in wonen en werken, waarbij bovenstaande criteria in acht genomen moeten worden. Verevening dient in deze regeling deel uit te maken, waarbij aandacht gevraagd wordt voor de kernkwaliteiten van de waardevolle landschappen met een verwijzing naar een landschapsontwikkelingsplan of een vergelijkbaar plan. De regionale regeling dient vertaald te worden in bestemmingsplannen. Indien de provincie haar goedkeuring over een regionale regeling heeft gegeven, hoeven individuele gevallen niet meer van de provincie beoordeeld te worden. De regio Rivierenland wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied als bedoeld hierboven. De alternatieve beleidsinvulling zal na definitieve en unanieme vaststelling door alle gemeenten en na accordering door Gedeputeerde Staten, door middel van een afwijkingsprocedure voor de regio Rivierenland, in de plaats treden van het in dit streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering. Uitbreiding of nieuwvestiging stedelijke functies Voor het accommoderen van de behoefte aan landelijk wonen, kunnen in multifunctionele gebieden zoekzones landschappelijke versterking worden toegepast, voor het toevoegen van een beperkt aantal woningen in kleinschalige woon-werkcombinaties in lage dichtheden. Deze dienen dan wel te passen in de landschappelijke structuur en bij te dragen aan de landschappelijke versterking. Hieraan moet een door de provincie geaccordeerd gebiedsplan ten grondslag liggen, waarin is uitgewerkt hoe met het nieuwe rood, via verevening, wordt bijgedragen aan versterking van de kwaliteiten van het gebied. Nieuwe landgoederen
Nieuwe landgoederen kunnen gesticht worden in delen van het groenblauwe raamwerk (EHS-verweving, EHS verbindingszones) en in het multifunctioneel gebied, niet in EHS-natuur, waardevol open gebied, in weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang of in het concentratiegebied voor intensieve teelten. Gebieden die met name geschikt worden geacht, zijn gebieden met een grote mate van verweving, gebieden waar bosaanleg gewenst is, grondwaterbeschermingsgebieden etcetera.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
79
...................................................................
Een nieuw landgoed is een openbaar toegankelijk bos- en of natuurcomplex van minimaal 5 ha met daarin een woongebouw van allure van maximaal drie wooneenheden. De hoofdfunctie is wonen, een daaraan ondergeschikte kantoorfunctie is acceptabel. Het is alleen mogelijk niet agrarische bedrijven op nieuwe bouwlocaties in het buitengebied te vestigen, als is aangetoond dat de vestiging niet geaccommodeerd kan worden in vrijgekomen agrarische bebouwing, of op het (boven)lokale bedrijventerrein. De meeste vormen van niet-agrarische bedrijvigheid horen thuis op een bedrijventerrein. Binnen het blauwgroene raamwerk zijn nieuwe bouwlocaties voor de vestiging van niet-agrarische bedrijven niet mogelijk, als er geen relatie is met het buitengebied en in multifunctionele gebieden zijn de gebiedsfuncties medebepalend voor de vestigingsmogelijkheid van niet-agrarische bedrijven. Als kleinschalige bedrijvigheid in het buitengebied op passende schaal van start gaat, kan de vraag naar uitbreiding leiden tot een niet passende omvang en impact. Daarom wordt voor niet-agrarische bedrijvigheid een maximum gehanteerd van 375 m² bebouwd oppervlak per locatie. Voor de uitbreiding van bestaande, niet-agrarische, bedrijven in het buitengebied geldt een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak per planperiode met een maximum van 375 m².
Waterbergingsgebieden
Water De regionale waterbergingsgebieden maken deel uit van het groenblauwe raamwerk. In definitief begrensde, regionale waterbergingsgebieden is functieverandering, die het tijdelijk bergen van water frustreert, uitgesloten; de aanwezige functies worden gehandhaafd. Waterschap Rivierenland zal in overeenstemming met de betreffende gemeenten uiterlijk 1 mei 2006 het feitelijk benodigde areaal voor de regionale waterberging definitief begrenzen. Vervolgens zal de provincie vóór 1 januari 2007 in een streekplanuitwerking de definitief begrensde bergingsgebieden vastleggen. Uiterlijk 1 januari 2008 leggen de gemeenten de definitief begrensde waterbergingsgebieden in hun bestemmingsplannen vast. Als de doorwerking in bestemmingsplannen niet binnen die termijn is gebeurd, zullen Gedeputeerde Staten overwegen tot een aanwijzing aan de betreffende gemeente over te gaan als bedoeld in artikel 37 WRO. Vóór de vastlegging in bestemmingsplannen dienen de waterbeheerders een regeling voor de eventuele planschade met de betreffende gemeente(n) te hebben getroffen. Binnen waterwingebieden zijn andere bestemmingen en het uitbreiden van bebouwing niet gewenst.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
80
...................................................................
Binnen grondwaterbeschermingsgebieden zijn nieuwe bestemmingen die risico’s voor de drinkwaterwinning kunnen opleveren, niet toegestaan. Natuur Het streekplan kan gezien worden als belangrijk uitvoeringskader voor de EHS realisatie. Binnen of nabij de EHS geldt dat bestemmingswijzigingen niet mogelijk zijn, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Er dienen dan wel mitigerende maatregelen te worden genomen, waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Compensatie van de resterende schade dient plaats te vinden in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen. Voor het overige wordt verwezen naar de Richtlijn Compensatie Natuur en Bos, die op 2 juli 1998 in het Provinciaal Blad is gepubliceerd. De aantasting van het areaal bos en natuur is niet gewenst. Gemeenten dienen deze dan ook als zodanig te bestemmen, met uitzondering van snelgroeiend bos met een omlooptijd van 25 jaar. Natte natuur
De gehele EHS, dus ook de natte delen daarvan en de HEN-wateren, behoren tot het groenblauwe raamwerk. Voor de natte natuur dienen de gemeenten uiterlijk 1 januari 2008 de bescherming van de natte delen van de EHS en de bijbehorende beschermingszones in hun bestemmingsplannen te regelen. Voor natte natuurgebieden zal in de bestemming in ieder geval onderscheid gemaakt moeten worden tussen droge en natte natuur. Er vindt afstemming plaats met de regelingsmogelijkheden die de Keur biedt, met als uitgangspunt dat hetgeen dat met de Keur kan worden geregeld, niet alsnog in het bestemmingsplan hoeft te worden geregeld. Gemeente en waterschap beoordelen dit samen in het kader van de watertoets. Als de bescherming niet vóór 1 januari 2008 is geregeld, zullen Gedeputeerde Staten overwegen tot een aanwijzing aan de betreffende gemeente over te gaan, als bedoeld in artikel 37 WRO. Vóór de vastlegging in bestemmingsplannen dient er een regeling voor eventuele planschade te zijn opgesteld.
Natuur buiten de EHS
Buiten de EHS komen verspreid natuurwaarden voor. De provincie vraagt de gemeenten om hiervoor op passende wijze regelingen in hun bestemmingsplannen op te (blijven) nemen (zie onder andere voor natte natuur de functiekaart van het Waterhuishoudingsplan). Gelderland neemt een bijzondere verantwoordelijkheid voor een aantal weidevogel- en ganzengebieden buiten de EHS. Hierop is toegespitst beleid van toepassing: de weidevogel- en ganzengebieden
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
81
...................................................................
buiten de EHS, die van provinciaal belang worden geacht, worden beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring. Landbouw en veeteelt De grondgebonden landbouw krijgt ruimte om de agrarische activiteiten uit te breiden. Bij de groei wordt op grond van wet- en regelgeving in het kader van milieu en dierenwelzijn winst geboekt. De groei wordt door het ruimtelijk beleid gefaciliteerd. Nieuwvestiging (oprichting van een nieuw bouwperceel) van volwaardige grondgebonden melkveebedrijven en akkerbouwbedrijven is toegestaan, behalve in het groenblauwe raamwerk en in de weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang. Recreatie De provincie vindt dat extensieve vormen van recreatie en toerisme zich, in het algemeen, goed verenigen met diverse functies in het buitengebied. Gemeenten dienen aan functieverandering van vrijgekomen (agrarische)bedrijfsgebouwen naar extensieve recreatieve functies mee te werken. Wel geldt de voorwaarde dat de extensieve vorm van recreatie verenigbaar moet zijn met natuur- en landschapsdoelstellingen, met name binnen het groenblauwe raamwerk en de waardevolle landschappen in multifunctionele gebieden. Nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve recreatieve en/of toeristische voorzieningen zijn uitgesloten binnen het groenblauwe raamwerk en de concentratiegebieden voor intensieve teelten. Uitbreidingen in multifunctioneel gebied blijven mogelijk. Uitgangspunt is dat initiatieven voor bestaande bedrijven of voor nieuwvestiging, gerelateerd worden aan de kenmerken van de omgeving en aan hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het toeristisch recreatief product. Er mogen geen problemen ontstaan met betrekking tot de verkeersafwikkeling, (boven)lokale uitstraling op mens en milieu en huidige bedrijfsvoering van agrarische bedrijven in de directe omgeving. De provincie heeft richtlijnen opgesteld om het permanent bewonen van recreatiewoningen en stacaravans tegen te gaan. Terreinen met recreatiewoningen dienen, gezien hun aard en functie, een aan de omgeving aangepast karakter te hebben. Om dit te waarborgen zijn richtlijnen ten aanzien van oppervlakte en bouwvolume gesteld; er wordt een maximummaat toegestaan van 75 m² en 300 m³ (inclusief berging, en kelder). De lange afstandswandel- en fietsroutes worden van zo’n groot belang geacht, dat zij planologisch bescherming behoeven in bestemmingsplannen. Voorts dienen ruimtelijke ontwikkelingen
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
82
...................................................................
rondom deze routes te worden beoordeeld op mogelijke gevolgen voor de toeristische routes. Mochten er vanuit deze ontwikkelingen belemmeringen ontstaan voor een goed functioneren van de route, dan zal dat binnen hetzelfde plan moeten worden gecompenseerd (door bijvoorbeeld het ontwikkelen van een alternatief tracé). Waardevolle open gebieden
Verdrag van Malta
In de regio Rivierenland is onder andere binnen het landschap ‘De Regulieren’ waardevol open gebied te onderscheiden, met als belangrijkste kernkwaliteit grootschalige openheid. De kernkwaliteiten van de landschappen in Regio Rivierenland zijn leidend voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze landschappen geldt conform het generieke beleid dat ingrepen die de openheid aantasten, zoals nieuwe bouwlocaties, niet zijn toegestaan. Voor overige ruimtelijke ingrepen geldt een ’nee, tenzij’ benadering. Archeologie Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten, moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Het door Nederland geratificeerde Verdrag van Malta bepaalt, dat in beginsel de waarden in de bodem worden bewaard en dat bij ruimtelijke planvorming waarmee het archeologisch bodemarchief is gemoeid, de initiatiefnemer in een vroeg stadium een archeologisch (voor)onderzoek moet hebben uitgevoerd. Naar aanleiding van ’Malta’ wordt momenteel een wijziging van de Monumentenwet voorbereid, die naar verwachting in 2006 doorgevoerd wordt. Dan wordt ook van gemeenten gevraagd om hun bestemmingsplannen volgens het verdrag van Malta te maken. De Monumentenwet zal hiervoor de provincie het instrument van de aanwijzing van zogenaamde attentiegebieden bieden. Met dit instrument heeft de provincie de mogelijkheid om de attentiegebieden bij voorrang planologisch te beschermen, totdat gemeenten deze bescherming hebben verankerd in het bestemmingsplan. De provincie Gelderland wil geen gebruik maken van dit instrument, maar vraagt van gemeenten om hun bestemmingsplannen aan te passen aan de archeologische kwaliteiten. Mochten gemeenten hun verantwoordelijkheid onvoldoende oppakken, dan kan alsnog overwogen worden om het instrument van de attentiegebieden in te zetten. Duidelijkheid over noodzaak, omvang en soort archeologisch onderzoek bij provinciale vergunningverlening zal de provincie geven, door uiterlijk in december 2006 een afwegingskader vast te stellen. In het geval de gemeente bevoegd gezag is, zoals bij de verlening van
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
83
...................................................................
bouwvergunningen op grond van het bestemmingsplan, dient de gemeente een eigen afweging te maken. Bij afwegingen op het lokale schaalniveau is het nodig om gebruik te maken van gemeentelijke archeologische beleidskaarten en/of andere resultaten van veldinventariserend onderzoek. Daarom ondersteunt de provincie in het kader van de provinciale cultuurhistorische nota Belvoir 2 de ontwikkeling van (inter)gemeentelijke archeologische beleidskaarten. Gemeente Geldermalsen heeft inmiddels een dergelijke kaart door het RAAP laten opstellen. De Nieuwe Hollandsche Waterlinie
Voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie neemt de provincie de ruimtelijke regimes uit het Linieperspectief Krayenhoff over, met dien verstande dat voor de ’open velden’ geldt dat al dan niet gerealiseerde bestaande bestemmingen ongewijzigd blijven. Voor de ’verdichtingsvelden’ geldt dat, waar dat afhankelijk van de ruimtelijke kwaliteiten toelaatbaar is, tot verdichting kan worden overgegaan. Het beleid voor de ’open velden’ is de openheid niet aantasten. Uitbreiding en nieuwbouw zijn mogelijk binnen of aansluitend op bestaande bouwpercelen. Uitbreiding en nieuwbouw tot aaneengesloten glastuinbouwgebied is niet gewenst.
Duurzame energievoorzieningen
De provincie verlaat de lijn van het toestaan van solitaire installaties op bedrijventerreinen. Om de visuele effecten op het landschap zo beperkt mogelijk te houden en per locatie een aansprekende energieopbrengst te bereiken, is concentratie van windturbines in een beperkt aantal windturbineparken per regio gewenst. De provincie streeft naar ruimtelijke facilitering van middelgrote clusters van vier à acht windturbines per locatie. Er zijn, op basis van de nieuwe inzichten op de actiekaart zoekzones aangegeven voor windenergie. Daarnaast kunnen ook nieuw te ontwikkelen, of in ontwikkeling zijnde regionale bedrijventerreinen, als zoekzone worden beschouwd. 11.8.2 Gebiedsplan Natuur en Landschap 2004 In het Gebiedsplan Natuur en Landschap heeft de provincie vastgelegd waar welke natuur aanwezig is of gewenst is. De provincie wil natuur veiligstellen. Dit doet zij door het verlenen van subsidies voor aankoop van natuur, voor inrichting en beheer van natuur of door vergoedingen voor een aangepaste bedrijfsvoering op een agrarisch bedrijf. Zo blijven bestaande natuurgebieden behouden en is het mogelijk nieuwe natuurgebieden te ontwikkelen. Ook blijven bestaande waardevolle cultuurlandschappen behouden, waarbij de agrarische functie niet verandert. Met deze maatregelen wordt Gelderland steeds mooier en aantrekkelijker voor haar bewoners en bezoekers.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
84
...................................................................
Niet alleen natuurbeschermingsorganisaties maar ook particuliere grondeigenaren komen in aanmerking voor subsidie voor natuurbeheer of natuurontwikkeling. Het behouden en het ontwikkelen van natuur gebeurt op vrijwillige basis. In het gebiedsplan staan de mogelijkheden die de Subsidieregelingen Agrarisch Natuurbeheer en Natuurbeheer aan grondgebruikers bieden voor het realiseren van natuur- en landschapsdoelen. Op 4 oktober 2005 hebben Gedeputeerde Staten het besluit ‘Wijziging gebiedsplan Natuur en Landschap 2004’ vastgesteld. De wijzigingen hebben vooral betrekking op het verbeteren van begrenzingen van enkele deelgebieden en de concrete begrenzing van de Beekbergse en Hierdense Poort. Het gaat om ongeveer 60 wijzigingen die allemaal door belanghebbenden zijn aangedragen. Bij het beoordelen van de voorgestelde wijzigingen hebben de natuurdoelen zoals die in juli 2000 in de Gelderse natuurdoelenkaart zijn vastgesteld, en de haalbaarheid van deze natuurdoelen centraal gestaan. 11.8.3 Derde Gelders Waterhuishoudingsplan 2005-2009 Provinciale Staten hebben op 15 december 2004 het Derde Gelders Waterhuishoudingsplan 2005-2009 vastgesteld. De hoofdlijnen van het provinciale waterbeleid zijn terug te voeren op een drietal onderdelen. Te weten basisbeleid dat provinciebreed nodig is, aanvullend beleid in bijzondere gebieden en gebiedsgericht grondwaterbeheer. De belangrijkste thema’s zijn: - het vormgeven van de wateropgaven ten aanzien van de algemene waterkwaliteit en het vasthouden en bergen van water in het regionale watersysteem; - het bieden van buitendijkse ruimte voor de rivier in verband met de veiligheid; - het realiseren van het beleid uit het Waterhuishoudingsplan 2 onder andere het herstel van natte natuur en waternatuur middels een aangescherpte gebiedsgerichte aanpak; - het grondwaterbeheer richt zich op het draagkrachtprincipe. De waterbalans en functies van een gebied bepalen of grondwateronttrekkingen moeten afnemen of kunnen toenemen, middels een krimp en groeikaart. Om ervoor te zorgen dat het beleid ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt is een functiekaart opgesteld. Hierop zijn functies gekoppeld aan de waterhuishoudkundige inrichting in een gebied. Daarnaast is de aanpak om tot verdrogingsherstel te komen verscherpt. Er komt een systeem van blauwe diensten die ondersteuning geeft bij aanpassing van de bedrijfsvoering aan landbouwers in combinatie met nadeelcompensatie. Zo nodig wordt het beginsel van vrijwilligheid losgelaten.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
85
...................................................................
11.8.4 Gelders Milieuplan 3 Het Gelders Milieu Plan-3 (GMP-3) richt zich op een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Het plan stelt daartoe behoud en herstel van de basiskwaliteit in Gelderland centraal. Basiskwaliteit betekent dat risico’s voor mens en natuur, op het vlak van gezondheid en veiligheid, binnen een acceptabele grens vallen. Tevens vult het plan het Gelders aandeel in bij de aanpak van mondiale milieuproblemen, zoals het klimaatvraagstuk. Behoud en herstel van basiskwaliteit betekent dat een aantal hardnekkige milieuproblemen in de provincie Gelderland opgelost zal moeten worden. Ondanks dat lucht, water en bodem de afgelopen decennia schoner zijn geworden en de milieuprestaties, van bijvoorbeeld bedrijven, opvallend zijn, resteren er milieuproblemen die complexer van aard zijn en lastiger zijn aan te pakken. Het GMP-3 omschrijft achtereenvolgens de milieuproblemen, de aanpak van deze problemen, de inzet van de middelen binnen en buiten het milieubeleidsveld, de te leveren prestaties door provincie en derden en de financiële consequenties van dit plan. In het GMP-3 wordt geanticipeerd op de Kaderrichtlijn Water (zie Europees en Nationaal beleid). Kenmerken nieuw beleid
Basiskwaliteit en leefomgeving staan centraal: - uitgangspunt is minimaal basiskwaliteit: bereiken van gezonde leefomgeving voor mens, plant en dier in 2010; - aanpak bron (de schoorsteen, de weg etcetera) afgeleid van de te bereiken gezonde leefomgeving; - vier uitzonderingen op behalen van basiskwaliteit in 2010: - wonen op schone bodem (later); - natuur (minder); - drinkwaterwinning (meer); - oppervlaktewater (later).
Prioriteiten in het buitengebied
Gezondere natuur en betere recreatie: - aanpak doorsnijding en stilteverlies door drukke wegen, door stiller asfalt, faunavoorzieningen, verlaging snelheid, autoluw maken (leefomgevingsoffensief); - uitbreiding stiltebescherming in vijf kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur door ruimtelijk beleid (stand still-step forward); - aanpak herstel kwaliteit belangrijkste beken en sprengen door middel van groene en blauwe diensten, aanpak overstorten. Duurzame drinkwaterwinning: - bescherming van waterwingebieden door milieuregelgeving (PmG) en ruimtelijk beleid (stand still-step forward);
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
86
...................................................................
-
verbetering ruimtelijke inrichting van waterwingebieden (robuuste functiecombinaties, oasevorming); nog minder mestgebruik in waterwingebieden op zandgronden door middel van groene en blauwe diensten; herstel van de oppervlaktewaterkwaliteit in de Bommelerwaard.
11.9
Mooi Dichtbij, Uitwerkingsnota Recreatie en Toerisme provincie Gelderland (12 november 2003)
Mooi Dichtbij is een uitwerking van de paragraaf recreatie en toerisme uit het Sociaal Economisch Beleidsplan ’Trekkracht 2001 – 2006’ en geldt als opvolger van de nota ’Recreatie en Toerisme 1995 - 2010’. Voor recreatie en toerisme voert de provincie Gelderland een specifiek beleid. Gelderland heeft immers veel te bieden en staat hoog genoteerd op de (binnenlandse) vakantiemarkt. De sector levert door werkgelegenheid en extra bestedingen, een bijdrage aan de ontwikkeling van stad en platteland. De toeristische sector vraagt om nieuwe heldere keuzes wat betreft inhoud en organisatie van het toeristisch-recreatieve beleid. In de nota ’Mooi Dichtbij’ kiest de provincie nadrukkelijk voor een decentrale aanpak en regionale diversiteit. Beleidskeuzes
a. Van ’product’ naar ’ondernemer’ De nota ’Mooi Dichtbij’ herkent het belang van een gezonde, veerkrachtige sector voor de Gelderse economie. Het Gelderse toeristisch-recreatieve aanbod is inmiddels zo veelzijdig ontwikkeld, dat het de komende jaren vooral aankomt op kwaliteitsverbetering en uitgekiende marketing in plaats van op kwantitatieve groei. b. Gezonde en vitale sector De provincie koerst aan op een werkgelegenheidsgroei die bovengemiddeld, dat wil zeggen hoger is dan in andere sectoren. c. Meer aandacht voor ruimte De provincie inventariseert (de aard en kwantiteit van) mogelijke knelpunten en ruimteclaims. Ook de mogelijkheden voor functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen naar een toeristisch-recreatieve functie worden, nader bepaald. d. Van provinciaal product naar regionale profilering Bij het bepalen van hun vakantiebestemming kiezen toeristen voor regio's. Daarom is het voor de Gelderse regio's van vitaal belang dat zij beschikken over een duidelijk, onderscheidend imago (“merk” of “profiel”) en dat ze dit imago ook waar maken bij het bezoek van toeristen. e. Regie op hoofdlijnen Met de invoering van het Gebiedsgericht beleid voor het Landelijk
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
87
...................................................................
f.
Gebied en het Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid, zijn diverse provinciale processen gedecentraliseerd. Deze decentralisatie betekent overigens niet dat de provincie zich geheel terugtrekt. Voor sommige thema’s worden door de provincie afzonderlijke plannen en projecten ontwikkeld (sleutel-projecten). Inspirerend kader voor projecten Recreatie en toerisme is één van de zeven gehanteerde thema's uit het gebiedsgerichte beleid voor het landelijk gebied.
De toeristisch-recreatieve speerpunten uit Trekkracht zijn in Mooi Dichtbij verder uitgewerkt in vier thema's: - Thema 1. Kwaliteitsverbetering Hierbij gaat het om de kwaliteit van het fysieke product waaronder de natuurlijke omgeving en haar ecologische waarden - maar ook om ondersteunende kwaliteiten als goed ondernemerschap, gastvrijheid, professionaliteit en duurzaamheid; - Thema 2. Plattelandstoerisme Dit omvat alle vormen van kleinschalig toerisme waarbij de beleving van het platteland en zijn identiteit centraal staat. Het Masterplan Plattelandstoerisme voor Landsdeel Oost, opgesteld door het GOBT, zal de leidraad vormen voor het provinciale plattelandstoeristische beleid. In dat beleid staat de beleving van het platteland als sfeerbeeld centraal: goed gastheerschap, gemoedelijkheid, authenticiteit etcetera. Producten moeten zo bijdragen aan het behoud van de huidige kwaliteit van het landelijk gebied, het benutten van de streekcultuur en het behoud van een vitaal platteland. - Thema 3. Cultuurtoerisme Bij deze vorm van toerisme worden kunst, cultuur en cultuurhistorie ingezet om de toeristische aantrekkelijkheid van een gebied te versterken. Het Masterplan Cultuurtoerisme, dat in 2003 is verschenen, vormt de leidraad voor dit nieuwe beleidsveld. - Thema 4. Basisinfrastructuur & -voorzieningen Dit betreft de netwerken en voorzieningen voor alle vormen van dagrecreatieve vrijetijdsbesteding, zoals wandelen, fietsen, zwemmen, paardrijden, varen, etcetera. Gelderland is hier over het algemeen goed in voorzien, hoewel de kwaliteit van de basisvoorzieningen aandacht blijft vragen. Uitbreiding van recreatieruimte is gewenst in de zogeheten stedelijke uitloopgebieden.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
88
...................................................................
11.10
Masterplan Cultuurtoerisme (2003-2007)
Het Masterplan Cultuurtoerisme (2003-2007) is een nieuw integraal beleidskader voor cultuurtoerisme. Het is een uitwerking van het Sociaal-Economisch Beleidsplan; Trekkracht Gelderland (2001). Met behulp van dit Masterplan wil de provincie het cultuurtoerisme in Gelderland actief stimuleren. Onder cultuurtoerisme wordt verstaan ’het mede inzetten van kunst, cultuur en cultuurhistorie om de toeristische aantrekkelijkheid van een gebied te versterken'. Cultuurtoerisme heeft veel voordelen omdat het vooral individueel toerisme, geen massatoerisme, betreft. Het biedt kansen voor seizoensverlenging en -spreiding. De cultuurtoerist kent bovendien een relatief hoog bestedingsniveau. Het is een vorm van toerisme die voor een economische impuls van de Gelderse regio’s kan zorgen. Daarbij kan cultuurtoerisme zorgen voor meer bestedingen en werkgelegenheid in het toeristisch bedrijfsleven maar ook in andere sectoren zoals de kunst- en cultuursector en de bouw (onder andere restauratie). Dit betekent een kwaliteitsimpuls voor cultuur en cultuurhistorie. Gelderland heeft een aantrekkelijk aanbod van kunst, cultuur en cultuurhistorie dat toeristisch benut kan worden. Het cultuur(historisch) aanbod is momenteel echter nog onvoldoende aantrekkelijk ontwikkeld dan wel op elkaar afgestemd, om een imago als aantrekkelijke cultuurhistorische bestemming in de markt te kunnen ontwikkelen. Er zijn in het masterplan verschillende (potentiële) knelpunten gesignaleerd die de cultuurtoeristische ontwikkeling in de weg staan. Op basis van de belangrijkste kansen en knelpunten die in het masterplan zijn gesignaleerd, zijn de uitgangspunten van beleid en de maatregelen geformuleerd. In het beleid staan de volgende uitgangspunten centraal: - doelgroepen: de provincie richt primair op de verblijfstoerist en daarnaast op de in cultuur of cultuurhistorie geïnteresseerde dagtoerist (inclusief de eigen inwoners); - thema’s/concepten: om de samenhang binnen cultuurtoerisme te bevorderen, willen de provincie het aanbod op het gebied van kunst, cultuur en cultuurhistorie zo veel mogelijk toeristisch ontsluiten, middels aansprekende thema’s en concepten; - de provincie wil de kwaliteit van het cultuurtoeristisch aanbod verder verhogen, door versterking en ontwikkeling van
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
89
...................................................................
kwaliteitsaspecten als toegankelijkheid en tastbaarheid, ervaring en beleving, originaliteit en innovatie en samenwerking. Om het cultuurtoerisme in Gelderland te stimuleren, staat de provincie een groot aantal maatregelen voor ogen, waaronder het stimuleren van het aanbod van karakteristiek, hoogwaardig, kleinschalige logiesaccommodaties in Gelderland, zogenaamde erfgoedlogies. 11.11 Gemeente Regio Rivierenland
Gemeenten krijgen in het Streekplan 2005 meer beleidsruimte om in regionaal verband het streekplanbeleid voor bepaalde beleidsonderwerpen uit te werken. Zo biedt het streekplan de gemeenten ruimte om in regionaal verband af te wijken van de in het streekplan gehanteerde maatvoering rond vrijkomende agrarische bebouwing, mits passend in een door Gedeputeerde Staten geaccordeerde regionale beleidsinvuling voor functieverandering. Deze regionale beleidsinvulling treedt na definitieve en unanieme vaststelling door alle gemeenten in de regio en na accordering door Gedeputeerde Staten, door middel van een afwijkingsprocedure in de plaats van het in het streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering in de betreffende regio. Regio Rivierenland verzorgt deze processen, biedt de gemeenten als het ware een platform voor dit gemeentelijke overleg. Afstemmen betekent luisteren, een strategie ontwikkelen, onderhandelen en ook compromissen sluiten. 11.11.1 Structuurvisie Geldermalsen In 1999 heeft de toenmalige gemeenteraad van Geldermalsen de Structuurvisie 2000-2015 vastgesteld. In deze visie is uitvoerig beschreven op welke wijze de gemeente Geldermalsen zich de komende jaren zou moeten gaan ontwikkelen. Allerlei belangrijke aspecten worden beschreven zoals woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen, infrastructuur en het omgaan met cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Woonvisie
In de loop van 2004 is besloten de structuurvisie op onderdelen te actualiseren. Aanleiding hiertoe was onder meer het feit dat met nieuwe beleidskaders rekening moet worden gehouden. Zo heeft de provincie Gelderland aan de gemeenten in het rivierengebied verzocht om een ’woonvisie’ in te bedden in de gemeentelijke structuurvisies. Ook de uitkomsten van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland (het aanwijzen van verstedelijkingscontouren) moest ingebed worden in de bestaande structuurvisie. Voor het buitengebied was de discussie rond de zoekgebieden voor de waterberging van belang.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
90
...................................................................
In 2004 is de notitie ’Wikken en Wegen’ voor de inspraak naar buiten gebracht. In deze notitie zijn, waar nodig, de teksten van de structuurvisie aangepast en aangevuld. Het accent ligt daarbij vooral op stedelijke projecten met inbegrip van de toekomstige uitbreidingsgebieden bij vooral Geldermalsen/Meteren (woonwijk De Plantage en bedrijventerrein Hondsgemet) en Beesd-Noord. Voor het buitengebied hebben de aanvullingen onder meer betrekking op toegevoegde passages over de cultuurhistorie, vrijkomende agrarische bebouwing en de waterbergingsopgave. Het is de bedoeling dat eind 2006 de gemeenteraad de geactualiseerde Structuurvisie 2005-2015 zal vaststellen, waarbij oorspronkelijke Structuurvisie 2000-2015 en de uitkomsten van de notitie ’Wikken en Wegen’ tot één beleidsdocument zijn geïntegreerd. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan ’Buitengebied’ zijn diverse passages uit de Structuurvisie 2000-2015 actueel. Van algemeen belang is het uitgangspunt dat bij het streven naar een hoge ruimtelijke kwaliteit en identiteit, dient te worden uitgegaan van de karakteristieken van het rivierenlandschap en de meerkernige structuur van de gemeente. De verstedelijkingsopgave zal vooral in het gebied Geldermalsen-Meteren gerealiseerd dienen te worden en in mindere mate ten noorden van Beesd. Bij de overige woonkernen zal in veel beperktere mate woningbouw mogelijk zijn. In alle gevallen zal er aandacht zijn voor duurzaam en ecologisch verantwoord bouwen. De gemeente wil als geheel een groene gemeente met grote landschappelijke kwaliteiten blijven. Komgronden
In de komgronden blijft de grondgebonden landbouw de hoofdfunctie. Dit biedt tevens de beste garantie voor het halen van de landschappelijke doelstelling: handhaven van het groene en weidse karakter. Uitbreiding tot hoofdtak of nieuwvestiging van intensieve agrarische teelten is niet toegestaan. Nieuwe woningen en bedrijventerreinen horen niet thuis in de komgronden. Gekoppeld aan het blijvende agrarische gebruik kunnen wel de mogelijkheden voor extensief recreatief medegebruik worden benut.
Oeverwallen
De oeverwallen vormen een gebied waar een bont mozaïek van intensieve agrarische en stedelijke functies aanwezig is. In de toekomst zal dit zo blijven met nadruk op het behoud van het kleinschalige mozaïek. Forse uitbreidingen van wonen en werken passen hier niet in. Op de oeverwallen kan verdere ontwikkeling van de fruitteelt plaatsvinden. Op beperkte schaal kan een incidentele overgang naar een meer intensieve vorm van agrarisch gebruik plaatsvinden (bijvoorbeeld glastuinbouw als neventak) mits deze wordt beperkt en goed inpasbaar is in het landschap.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
91
...................................................................
Voor zover gewenst kan versterking van de verblijfsrecreatie op de oeverwallen plaatsvinden. Grootschalige accommodaties zijn minder gewenst. Gedacht wordt aan appartementen in voormalige boerderijen en dergelijke. Stroomdal van de Linge
Voor dit gebied is het beleid meer en meer gericht op versterking van natuur en landschap. Gestreefd wordt naar extensivering van het agrarisch gebruik en het tegengaan van nieuwe vormen van verstedelijking en uitbreiding van particuliere recreatielandjes. Ook het autoverkeer zal op de Lingedijk zoveel mogelijk worden geweerd. In het kader van de landinrichting zullen natuurvriendelijke oevers een belangrijke rol gaan spelen.
De Regulieren/Diefdijk
In dit gebied staat een verdere ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden centraal. Nadere studies zullen uit moeten wijzen op welke manier natuur- en landbouwbelangen op elkaar afgestemd kunnen worden.
Recreatie
Nieuwvestiging van verblijfsrecreatie in complexvorm wordt in de gemeente niet nagestreefd. Kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie (kamperen bij de particulier, herbergen of appartementen in voormalige boerderijen), zijn mogelijk. Per geval wordt besloten of verblijfsrecreatie op die manier op die plek kan worden toegestaan. 11.11.2 Bestemmingsplan Buitengebied, 1984 In het vigerende bestemmingsplan buitengebied valt het agrarisch gebied uiteen in zes agrarische bestemmingen: agrarisch gebied (grootste deel van het plangebied), agrarisch gebied met beperkte bebouwing (gebieden rondom de kernen), agrarisch gebied van landschappelijke waarde (stroomruggen van de Linge, noordelijk komgebied), agrarisch gebied van grote landschappelijke waarde (stroomdal van de Linge bij Geldermalsen, de Regulieren), agrarisch gebied van landschappelijke waarde en natuurwaarde (sommige uiterwaarden van de Linge) en tot slot agrarisch gebied van natuurwaarde en grote landschappelijke waarde (landgoed Mariënwaerdt, gebied ten westen van de Culemborgse Vliet, stroomgebied van de Zlinge bij Beesd en Acquoy). De bestemming agrarisch gebied met beperkte bebouwing is opgenomen om in zones rond de dorpen nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven te voorkomen. 11.11.3 Landschapsbeleidsplan Geldermalsen, 1994 In tegenstelling tot het bestemmingsplan dat een juridische bescherming biedt ten aanzien van functies en waarden, moet het
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
92
...................................................................
landschapsbeleidsplan opgevat worden als een richtinggevend plan, waarmee een wensbeeld wordt gegeven voor de handhaving en versterking van landschappelijke structuren en elementen. Daarbij gaat het om zowel het behoud als, waar mogelijk, om verbetering van de kwaliteit van het landschap. In het landschapsbeleidsplan worden vier zones onderscheiden: - kerngebied aan de noordkant; - noordelijk komgebied; - zone langs de Linge; - zuidelijk komgebied. Kerngebied aan de noordkant
De noordkant van de gemeente bestaat uit een fijnmazig netwerk met kleine bosjes, populieren en grienden. Vooral de Regulieren en de Diefdijk hebben hoge natuurwaarden. Het toekomstbeeld van het gebied wordt gericht op handhaving van de huidige verdeling open en dicht, het behoud van de percellering en het handhaven en herstellen van een hoge grondwaterstand. Het uitbouwen van de natuurwaarde van de populierenbossen vormt een belangrijk thema. Tussen het gebied van de Regulieren en de Diefdijk dient op deze wijze een ecologische verbinding tot stand te komen.
Noordelijk komgebied
Het beleid is hier gericht op het handhaven van de landbouwwaarden en het aanpassen van de weteringen (natuurontwikkeling) voor zover landbouwkundige en waterstaatkundige randvoorwaarden dit toelaten.
Zone langs de Linge
Langs de Linge komt een veelheid aan functies voor die nauw met elkaar zijn verweven. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om fruitteelt, weidegebieden, recreatie, natuur en wonen. De strategie is gericht op het handhaven van verschillende waarden in het gebied met een verweving van functies.
Het zuidelijk komgebied
Het toekomstbeeld is gericht op het handhaven van het landschap, waarin de openheid een centrale rol speelt. De erfbeplantingen kunnen versterkt worden. 11.11.4 Landschapsontwikkelingsplan (in voorbereiding) Samen met de buurgemeenten Neerijnen en Lingewaal heeft de gemeente in het voorjaar van 2006 opdracht gegeven tot het opstellen van een Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Dit plan zal uiteindelijk het Landschapsbeleidsplan gaan vervangen. Het LOP heeft inhoudelijk een bredere benadering van het landschap dan het huidige landschapsbeleidsplan. Er zal niet alleen aandacht zijn voor de groenelementen (de stoffering van het landschap), maar ook de cultuurhistorie en de ecologische waarden van het buitengebied krijgen volop de aandacht. Procesmatig wordt bij het opstellen van het LOP veel aandacht besteed aan de samenwerking met de bewoners
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
93
...................................................................
en gebruikers van het buitengebied. Dit laatste omdat het LOP een uitvoeringsgericht plan moet worden, waaruit concrete projecten voortvloeien. Daarbij is het maatschappelijke krachtenveld, bestaande uit onder meer de agrarische sector, de bewoners, het bedrijfsleven en de terreinbeherende instanties, onmisbaar. 11.11.5 Stedelijk waterplan (in voorbereiding) Samen met de buurgemeenten Neerijnen en Lingewaal en Waterschap Rivierenland wordt gewerkt aan het opstellen van een stedelijk waterplan. Hoewel het accent zal liggen op het realiseren van de wateropgaven (retentie en berging) binnen het stedelijke gebied, is niet uitgesloten dat bij gebrek aan mogelijkheden, plaatselijk uitgeweken moet worden naar het aangrenzende buitengebied. 11.11.6 Nota Landgoed Heerlijkheid Mariënwaerdt De gemeente heeft haar visie en haar beleid voor het landgoed in een afzonderlijke beleidsnota vastgelegd. De Nota bevat uitgangspunten en voorwaarden voor behoud en verdere ontwikkeling van het landgoed. Het landgoed is van belang voor de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit van het buitengebied. Bovendien heeft Mariënwaerdt een belangrijke functie voor wandelaars en fietsers. Er wordt gezocht naar passende inkomstenbronnen voor het in stand houden van het landgoed en de monumentale panden die erbij horen. Er wordt gezocht naar een evenwicht tussen landschap, natuur en cultuurhistorie aan de ene kant en recreatie en instandhouding van het landschap aan de andere kant. Belangrijke punten daarbij zijn: - het behoud van het landschappelijk en agrarisch karakter; - behoud en realisatie van bos- en natuurwaarden; - bevorderen van recreatief medegebruik; - ontwikkelen van een beleidskader voor nieuwe ontwikkelingen; - saneren van ongewenste functies; - behoud van cultuurhistorie inclusief de monumentale panden; - nieuwe gebruiksvormen voor de oude boerderijen en gebouwen zijn gewenst, maar een toename van het aantal woningen is in beginsel niet aanvaardbaar (tenzij hierdoor bijvoorbeeld monumenten behouden kunnen worden). In de nota worden voor diverse vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen alternatieve functies voorgesteld. Inmiddels is hiervan een deel gerealiseerd zoals: - bed and breakfast in de Neust; - een landgoedwinkel en pannenkoekenbakkerij in de Stapelakker;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
94
...................................................................
masterclasses, kookdemonstraties, vergaderruimtes e.d. in diverse gebouwen zoals de Abtsbouwing, de Nieuwe Bouwing en de Hooge Schuur. Tevens wordt tweemaal per jaar nabij het landhuis een landgoedfair gehouden. -
In voorbereiding is de realisatie van een paardencentrum in de Woltersbouwing aan de Dwarssteeg. Voor andere gebouwencomplexen zoals De Mouwe, de Lingenhof en Hofstede de Hooge Spijk wordt nog naar nieuwe bestemmingen gezocht. Omdat het huidige Masterplan deels achterhaald is, wil landgoed Mariënwaerdt dit plan actualiseren. 11.11.7 Nota Landgoed Noordenhoek Analoog aan de nota voor Landgoed Mariënwaerdt is ook voor het landgoed Noordenhoek een gemeentelijke notitie gemaakt. In de notitie wordt onder meer aangegeven welke gebruiks- en bouwmogelijkheden aan het landgoed zullen worden geboden. Ook hierbij is het uitgangspunt dat de gemeente het behoud van het landgoed als ruimtelijk functionele eenheid wil ondersteunen. Nieuwe passende activiteiten zullen daarbij positief worden benaderd. Niet alle voorgestane ontwikkelingen hebben overigens betrekking op het plan buitengebied. Deels gaat het ook om gronden/gebouwen die gelegen zijn in het plangebied van het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan voor de kern Deil. In het plangebied van het bestemmingsplan ’Buitengebied’ liggen onder meer het huidige landhuis en daarbij horende nevengebouwen en een agrarisch bedrijf van waaruit de landbouwgronden worden geëxploiteerd. In de notitie wordt onder meer melding gemaakt van een gedeeltelijke omschakeling van het agrarische bedrijf naar een paardenrevalidatiecentrum. 11.11.8 Nota recreatieve aspecten in het buitengebied De gemeente beschikt over een Gemeentelijke Beleidsnota Recreatie en Toerisme. De nota is het resultaat van een herbezinning met betrekking tot het beleid voor recreatie en toerisme. In deze nota neemt de gemeente Geldermalsen in plaats van een passieve een actieve grondhouding aan ten aanzien van recreatie en toerisme. Deze grondhouding heeft geresulteerd in het vaststellen van een aantal uitgangspunten waar de gemeente Geldermalsen de komende jaren aan wil gaan voldoen, te weten: - kleinschaligheid; - kwaliteit; - gastvrijheid; - streekeigen karakter;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
95
...................................................................
- seizoensspreiding. Deze uitgangspunten zijn voorwaarden voor de toekomstige recreatieve ontwikkelingen. Kamperen - er komen in het buitengebied in principe geen grotere reguliere kampeerterreinen bij; - kleinschalig kamperen bij de particulier is onder voorwaarden in Landelijk Gebied II (oeverwallen) in het plangebied toegestaan; - verenigings- of natuurkampeerterreinen worden onder voorwaarden toegestaan; - groepskamperen buiten kampeerterreinen zal ad hoc worden bekeken; - in het landelijk gebied worden onder voorwaarden bepaalde kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie toegestaan, bijvoorbeeld bed en breakfast als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Maneges Bestaande maneges worden positief bestemd en er wordt gestreefd naar ruiterpaden in de nabijheid van maneges. Wandelen en fietsen Het aantal wandel- en fietspaden in het buitengebied moet uitgebreid kunnen worden. Er wordt bijvoorbeeld onderzocht of de Lingeroute nabij Enspijk kan worden doorgetrokken. Daarnaast moeten er mogelijkheden zijn voor kleinschalige gelegenheden om koffie, thee en zwak alcoholische dranken te schenken en sanitair voor de recreanten. De vestiging van een kinderboerderij als nevenactiviteit of als functiewisseling bij beëindiging van een agrarisch bedrijf is mogelijk. Aanleg van ijsbanen, visvijvers en zwemgelegenheden in het buitengebied wordt niet noodzakelijk geacht. De gemeente stelt duidelijke regels op voor de gebruikers van de recreatielandjes langs de Linge en handhaaft deze streng. 11.11.9 Nota Kanobeleid gemeente Geldermalsen De gemeente heeft in deze nota haar beleid ten aanzien van kanobedrijven bepaald. Het aantal kanobedrijven in de gemeente zal niet uitgebreid worden en wordt vastgesteld op maximaal twee, op de bestaande locaties. Een van die locaties ligt in het plangebied. Een locatie kan worden ingewisseld voor een planologisch beter ingepaste locatie. Hierbij geldt wel dat door bedrijven de landschappelijke en natuurlijke waarden niet mogen worden aangetast. Bovendien moet overlast voor de omgeving voorkomen worden.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
96
...................................................................
Het aantal parkeerplaatsen (10) is een uitgangspunt bij het bepalen van het maximum aantal bezoekers en daarmee het maximum aantal te verhuren kano’s. Hier bovenop is nog ruimte voor extra kano’s in piekperiodes en voor mensen die niet met de auto komen. Uiteindelijk wordt het maximum gesteld op 60 kano’s, mits de overlast niet op de omgeving wordt afgewenteld. De primaire voorzieningen, zoals een toilet en peddelopslag, moeten in de bestaande bebouwing worden ondergebracht. De bebouwing mag niet worden uitgebreid, maar mag eventueel worden vervangen. Horeca is niet toegestaan. Er is behoefte aan meer rustpunten voor kanoërs langs de Linge. Voor de aanleg hiervan zal een vergunning aangevraagd moeten worden. Het is van belang dat deze rustpunten alleen vanaf het water te bereiken zijn, zodat het geen tewaterlaatpunten worden voor bedrijven van buiten de gemeente. 11.11.10
Nota gemeentelijke visie nieuwe landgoederen
De gemeente Geldermalsen wil ruimte bieden aan het stichten van nieuwe landgoederen. Het centrale doel daarbij is het verkrijgen van nieuwe natuur en/of bos dat onder meer voor dagrecreatie gebruikt kan worden. Opdracht is verleend tot het opstellen van een gemeentelijke visie die enerzijds als toetsingskader moet dienen voor het beoordelen van nieuwe initiatieven en anderzijds als inspiratiebron moet fungeren. Onder meer zal worden aangegeven in welke gebieden, onder welke voorwaarden, nieuwe landgoederen gesticht kunnen worden. De verwachting is dat de visie in de loop van 2006 zal worden vastgesteld. De feitelijke realisatie van nieuwe landgoederen zal planologisch via een bestemmingsplanherziening moeten geschieden.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
97
...................................................................
Deel II
Visie op hoofdlijnen
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
99
...................................................................
12
Inleiding 12.1
Doel
De visie op hoofdlijnen (kortweg visie) vormt de beleidsbasis van het uiteindelijke bestemmingsplan. In deze visie is in globale zin aangegeven welke ruimtelijke koers de gemeente in het buitengebied wil varen. Dit betekent dat u in dit deel kunt lezen welke kant de gemeente met de landbouw, de natuur, de recreatie en alle andere buitengebiedfuncties op wil. Daarmee schept de gemeente enerzijds duidelijkheid voor de bewoners/gebruikers over het huidige gebruik van hun gronden. Anderzijds geeft de gemeente aan welke ontwikkelingsmogelijkheden zullen worden toegelaten en welke zullen worden geweerd. Het doel van deze visie is met andere woorden om voor de langere termijn helderheid te bieden over: - datgene waarvan de gemeente vindt dat het waardevol is binnen het buitengebied en derhalve planologische bescherming verdient; - welke mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen de gemeente voorstaat of zelfs zou willen stimuleren; - welke ontwikkelingen de gemeente beslist wil tegengaan. De uitkomsten hiervan zullen primair in de voorschriften van het bestemmingsplan worden verwerkt; ze zullen tevens de basis vormen voor het stimuleren van de uitvoering van overheids- en particuliere plannen die hiermee stroken. 12.2
Aanpak en opzet van het hoofdstuk
Hoewel het mag lijken dat de gemeente eigen vrije keuzen kan maken omtrent de ruimtelijke ontwikkeling van het eigen buitengebied, zal het duidelijk zijn dat de keuzerichting reeds in hoge mate door hogere overheden is aangegeven. Bovendien zijn er veel ruimtelijke ontwikkelingen die door het milieubeleid worden bepaald. Daaruit mag blijken dat het formuleren van ruimtelijk beleid in deze nota, in veel gevallen geïntegreerd ruimtelijk en milieubeleid vormt. Derhalve heeft de gemeente zich ten behoeve van de eigen beleidsbepaling laten inspireren door de ruimtelijke plannen van rijk en provincie, met name de Nota Ruimte en het Streekplan Gelderland en het eigen Landschapsbeleidsplan en de Structuurvisie. In het hoofdstuk ’Ruimtelijk beleid per functie’ is voor de verschillende buitengebiedfuncties (landbouw, natuur, recreatie enzovoort)
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
101
...................................................................
aangegeven, hoe zij in het licht van de bovengenoemde plannen denkt dat deze functies zich het best kunnen ontwikkelen. Hierbij is het volgende per functie aangegeven: - de kenmerken van het plangebied die als waardevol voor de betreffende functie worden beschouwd en die derhalve bescherming verdienen (een en ander blijkt uit de inventarisatie en het onderzoek, zie ook het hoofdstuk ’Inleiding’); - de gewenste ontwikkelingen van de verschillende functies, waarbij steeds is aangegeven waar welke ontwikkeling het best kan plaatsvinden; de ongewenste ontwikkelingen van de verschillende functies.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
102
...................................................................
13
Ruimtelijk beleid per functie
In dit hoofdstuk is per buitengebiedfunctie aangegeven welke waardevolle kenmerken voor de betreffende functie in het plangebied kunnen worden onderscheiden, welke gewenste ontwikkelingen de gemeente hiervoor voor de langere termijn wil ondersteunen en welke ontwikkelingen de gemeente beslist afwijst. Voorafgaand aan de beschrijving van het ruimtelijk beleid per functie, wordt aandacht geschonken aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied. 13.1
Landschap en cultuurhistorie
13.1.1 Waardevolle kenmerken Op basis van de inventarisatie en het onderzoek kan een aantal gebiedskenmerken als waardevol beoordeeld worden. Tevens is kort aangegeven volgens welke strategie de waardevolle kenmerken het beste kunnen worden behouden: De Linge
-
visueel ruimtelijk aantrekkelijk gebied; houtsingels, boomgaarden, bosjes en erfbeplantingen; verkavelingspatroon met onregelmatige blokken en slagen; bossen, laanbeplanting en openheid op het landgoed Mariënwaerdt.
De ruimtelijke contrasten tussen gebieden binnen de Lingezone zijn de afgelopen jaren verminderd door de aanwezigheid van infrastructuur en door de verplaatsing van boerderijen van de Lingezone naar de kommen in het kader van de ruilverkaveling. De strategie is in dit gebied gericht op het handhaven van de waarden van dit gebied. Een zorgvuldige verweving van de functies landbouw, natuur, recreatie en wonen is daarbij van belang. Bedreigde functies moeten planologisch worden beschermd of gereguleerd. Noordelijk kerngebied
-
afwisselend open en besloten landschap met onder andere de Regulieren en Diefdijk en omgeving; fijnmazig netwerk van open graslanden in regelmatige kavels afgewisseld door kleine bosjes, populieren en grienden.
Gelegen aan de noordkant van het plangebied. Vooral de Regulieren en de Diefdijk hebben hoge natuurwaarden. Het toekomstbeeld van het gebied wordt gericht op handhaving van de huidige verdeling open en dicht, het behoud van de percellering en het handhaven en het
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
103
...................................................................
plaatselijk herstellen van een hoge grondwaterstand. Het uitbouwen van de natuurwaarde van de populierenbossen vormt een belangrijk thema. Tussen het gebied van de Regulieren en de Diefdijk dient op deze wijze een ecologische verbinding tot stand te komen Het toekomstbeeld is gericht op het handhaven van de huidige verdeling tussen open en dicht, het behoud van de percellering en het handhaven of herstellen van een hoge grondwaterstand. Noordelijk en zuidelijk komkleigebied
Overwegend open karakter waarbij alleen beplanting langs de wegen en op de erven aanwezig is. De regelmatige blokverkaveling ligt tussen een regelmatig patroon van rechtlijnige wegen. 13.1.2 Gewenste ontwikkelingen In het Landschapsbeleidsplan zijn de gewenste ontwikkelingen aangegeven. Het ruimtelijk beleid is gericht op het uitvoeren van dit Landschapsbeleidsplan, zij het dat de hierbij behorende plankaart indicatief is voor de exacte plaatsbepaling van de verschillende gewenste nieuwe ontwikkelingen. Bij de uitvoering van dit beleid gaat het erom dat het beeld dat op de bij het Landschapsbeleidsplan behorende plankaart is aangegeven, zo mogelijk wordt gerealiseerd. In de toekomst zal het Landschapsontwikkelingsplan leidend worden bij het aansturen van plannen ter versterking van de landschappelijke waarden in de meest brede zin. Voor het Landgoed Mariënwaerdt wordt gestreefd naar behoud van het halfopen landschap waarbij versterking van bos en houtwallen plaats kan vinden. Voor de infrastructurele werken Betuwelijn en verbreding A2 is het beleid gericht op een goede landschappelijke inpassing. Dat kan inhouden dat, in zones rond de tracés, plaatselijk een versterking van groenstructuren gewenst is. 13.2
Natuur
13.2.1 Waardevolle kenmerken Lingedal
-
-
-
schraallanden, grienden, moerassen, populierenbossen, wielen, oude strangen, rietlanden en oeverwalbossen met een breed scala aan plantengemeenschappen en vogels; tussen Tricht en Beesd (landgoederenzone): vochtige hooi- en weilanden afgewisseld door meidoornhagen, houtwallen, knotbomen en notenlanen; landgoed Mariënwaerdt: waardevol parkbos;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
104
...................................................................
-
-
Komgronden
binnen- en buitendijks gelegen bosgebieden: elzenvogelkersverbond met kruidenvegetaties, wilgenverbond met rijke ondergroei; uiterwaarden met moerasgebieden, elzen- of wilgenbroekzomen overgaand in riet, ruigte en open water.
Noordelijk komgebied - ‘De Regulieren’ met onder meer bijzondere kwelvegetaties, oude essen-iepenbossen en natte moerasgebieden; - botanisch waardevolle graslanden; - twee waardevolle weidevogelgebieden; - langs de Diefdijk, sloten met waardevolle moerasvegetaties; - Bisschopsgaaf met een waardevolle waternatuur; - eendenkooien. Zuidelijk komgebied weidevogelgebied Rouweiblok en Eigenblok en rust- en fourageergebied voor ganzen; eendenkooien. 13.2.2 Gewenste ontwikkelingen In samenhang met de beleidskeuzes in het landschapsbeleidsplan en het in voorbereiding zijnde landschapsontwikkelingsplan, alsmede verschillende plannen van hogere overheden, kiest de gemeente voor de volgende ontwikkelingen: - het behoud en zo nodig herstel van de bestaande natuurwaarden binnen het totale plangebied, waarbij met name het aspect van de terugdringing van de verdroging aandacht verdient; - bescherming van de weidevogelgebieden in het plangebied; - bescherming van eendenkooien in verband met hun cultuurhistorische-, landschappelijke- en natuurwaarden. Teneinde bepaalde natuurwaarden te versterken en nieuwe natuurwaarden te ontwikkelen, bevat het plan een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de ontwikkeling van natuurwaarden. Het gaat om: - het ontwikkelen van meer natuurgebied in de uiterwaarden van de Linge; - het ontwikkelen en versterken van natuurgebieden in een zone langs de Diefdijk, ten noorden van de Nieuwe Graaf en in de Regulieren in verband met het voorkomen van kwel; - het ontwikkelen van een ecologische verbindingszone tussen de Regulieren en de zone langs de Diefdijk en het verbeteren van de ecologische verbindingsfunctie van het Lingedal; - het ontwikkelen van een ecologische verbindingsfunctie van de Nieuwe Graaf, Bisschopsgraaf en Boutensteinse Wetering;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
105
...................................................................
-
compensatie van natuur in het kader van de verbreding van de A2. Hierover vindt overleg plaats met Rijkswaterstaat. Inmiddels (mei 2006) is met enkele grondeigenaren overeenstemming bereikt over de aanleg van compenserende natuur- en bosgebieden. Het toekomstig beheer van deze gebieden blijft in handen van de eigenaren dan wel de Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Tieler- en Culemborgerwaarden. In dit bestemmingsplan hebben deze percelen, die gelegen zijn nabij de Huigenstraat, de Acquoysemeer en de Ridderslag, de bestemming Natuur- en bosgebied (NBO) gekregen. Uitvoering van de plannen zal geschieden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan. Voor andere locaties zijn de gesprekken nog gaande. Indien overeenstemming wordt bereikt voordat dit bestemmingsplan wordt vastgesteld zullen ook die percelen nog de bestemming NBO kunnen krijgen.
13.2.3 Ongewenste ontwikkelingen Buiten de hierboven genoemde gebieden is de ontwikkeling van grootschalige nieuwe natuurgebieden in principe ongewenst. Dit geldt voor de noordelijke en zuidelijke komgebieden en de oeverwallen van de Linge. In deze gebieden dienen met name de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw geoptimaliseerd te worden. Wel kunnen in de toekomst plaatselijk, mits passend binnen de uitgangspunten van de nog op te stellen visie voor nieuwe landgoederen, nieuwe natuur- en/ of bosgebieden worden aangelegd als onderdeel van een nieuw landgoed. 13.3
Water (natte paragraaf)
Op basis van de beschrijving van het watersysteem in het hoofdstuk Water en het waterbeleid in het hoofdstuk Overheidsbeleid, worden ten behoeve van het plangebied voor de volgende aspecten de knelpunten en de ontwikkelingen besproken: - veiligheid en voorkomen wateroverlast; - schoon water voor gebruik (waterkwaliteit en afvalwater); - natte natuur en landschap; - relatie bestemmingsplan - de Keur van Waterschap Rivierenland. Voornoemde aspecten zijn voortgekomen uit een advies van de e ’Commissie waterbeheer in de 21 eeuw’. Deze commissie heeft, in opdracht van Rijkswaterstaat en de waterschappen, een advies uitgebracht over toekomstig beleid met betrekking tot water. Belangrijke elementen uit het advies zijn: - de watertoets; - water als ordenend principe (geen afwenteling); - extra ruimte voor waterberging;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
106
...................................................................
-
meervoudig gebruik van de ruimte; vasthouden, bergen en dan pas afvoeren; concrete ruimtereservering voor waterberging; aanwijzing van gebieden die gecontroleerd onder water kunnen worden gezet.
Veiligheid Voor de oppervlakte waterhuishouding in Geldermalsen is de Linge het centrale aan- en afvoerkanaal. Het peil van de Linge wordt door middel van gemalen en stuwen nauwkeurig gecontroleerd. De Linge is bestemd als Water. Langs beide zijden van de Linge komt een waterkering voor, namelijk de Lingedijk. Er is en wordt veel onderzoek verricht naar mogelijke maatregelen om watersystemen aan te passen, teneinde te kunnen voldoen aan de veiligheidsnormen. In de Stroomgebiedsvisie, die geïntegreerd is in het WHP-3, zijn evenwel geen maatregelen voor de Lingedijk aangekondigd, zoals dijkverhoging of -verlegging. Waterkwantiteit/wateroverlast Als gevolg van klimaatverandering, bodemdaling, het insnoeren van beken en rivieren en het versneld afvoeren van water uit de stad en het platteland is, soms op grote schaal, wateroverlast ontstaan. Indien er geen maatregelen worden getroffen zal steeds vaker, ook in het plangebied, sprake zijn van wateroverlast. Teneinde deze problemen te ondervangen is in de Stroomgebiedsvisie Rivierenland rekening gehouden met al deze ontwikkelingen. In de stroomgebiedsvisie is aangegeven dat ruimte moet worden gezocht voor het bergen van water. Het regionale watersysteem is op dit moment ingericht om het wateraanbod te verwerken, dat grofweg éénmaal in de 100 jaar voorkomt. De verwachting is dat het wateraanbod als gevolg van klimaatverandering in 2050 in extreme situaties met ongeveer 10 procent zal toenemen. Om ongecontroleerde wateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten er maatregelen worden getroffen. Wateroverlast kan worden voorkomen door, in deze voorkeursvolgorde, water vast te houden, te bergen of af te voeren. Indien geen maatregelen worden getroffen, zal er overlast op ongewenste locaties optreden. Daarom is in de stroomgebiedsvisie voorgesteld om waterbergingsgebieden aan te wijzen, waar het overtollige oppervlaktewater in extreme situaties tijdelijk geborgen kan worden. In het nieuwe streekplan Gelderland 2005 zijn hiervoor zogenaamde zoekgebieden op de kaart gezet. Deze ruim bemeten zoekgebieden zijn groter dan het ruimtebeslag dat uiteindelijk nodig zal blijken. De zoekgebieden liggen met name in de komgebieden van het
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
107
...................................................................
rivierengebied. Ze zijn voornamelijk in gebruik als graslanden en hebben weinig bebouwing. Ook in het plangebied van het bestemmingsplan ’Buitengebied’ liggen gronden die in het streekplan zijn aangemerkt als ’zoekruimte regionale waterberging’. Het gaat hierbij onder meer om het gebied ’De Worden/Tielerwaard’ en ’De Regulieren’. Inmiddels heeft het Waterschap Rivierenland normenstudies laten verrichten met als doel te achterhalen op welke wijze de wateropgave (retentie en berging) in het rivierengebied kan worden uitgevoerd. Uit deze studies is gebleken dat op het grondgebied van de gemeente Geldermalsen geen grootschalige waterbergingsgebieden nodig zijn. Volstaan kan worden met beperktere maatregelen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan gaat het daarbij vooral om het verbreden van reeds bestaande watergangen zoals bijvoorbeeld de Nieuwe Graaf of de Voorvliet. Het waterschap zal de resultaten uit de normenstudies als ’ruimteclaim‘ indienen bij de provincie. Mogelijk kunnen hierdoor de bestaande zoekgebieden voor de waterberging komen te vervallen. Hoe de uitkomst van de discussie rondom de waterbergingsgebieden ook zal verlopen, dit bestemmingsplan voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen die een beletsel kunnen gaan vormen voor de uitvoering van de plannen. Omdat het bestemmingsplan ’Buitengebied’ vooral een conserverend karakter heeft en daarbij in de komgebieden geen ruimte geboden zal worden tot nieuwvestiging van (agrarische)bedrijven, blijven de bouwmogelijkheden beperkt tot de nu aanwezige locaties met woningen en/of bedrijven. Het ’op slot’ zetten van deze bestaande activiteiten wordt, mede gelet op alle (ruimtelijke, juridische, financiële en dergelijke) onzekerheden omtrent de uiteindelijke uitwerking van het principe van bergingsgebieden, als onnodig beperkend beschouwd. Daarbij komt dat de in de planvoorschriften opgenomen beperkte ontwikkelingsmogelijkheden bij de bestaande activiteiten in de zoekgebieden de realisatie van de bergingsgebieden niet zullen kunnen blokkeren. Vanwege de onzekerheid met betrekking tot de ligging, omvang en vormgeving en eventueel benodigde aanpassingen in het landschap, zullen de bergingsgebieden dus niet al rechtstreeks in het bestemmingsplan ’Buitengebied’ juridisch worden vastgelegd. Het is evenzeer de vraag of het realiseren van een berging door middel van het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid vanuit rechtszekerheid aanvaardbaar is. Via een wijzigingsbevoegdheid is flexibiliteit namelijk
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
108
...................................................................
slechts in de marge mogelijk. Alvorens een wijzigingsbesluit te nemen, dient aangetoond te worden dat: - de waarden van omringende functies, welke het plan beoogt te beschermen, niet in onevenredige mate zullen worden geschaad; - de belangen van rechthebbenden en andere belanghebbenden niet onevenredig worden geschaad; - het plan uitvoerbaar is, waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid. Het realiseren van een waterberging is echter een ingrijpende wijziging in het plangebied. In dit stadium is over voornoemde aandachtspunten nog onvoldoende duidelijkheid en zekerheid te geven. Dit plan voorziet nog niet in het juridisch vastleggen van grootschalige waterbergingsgebieden. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bestaande watergangen (in beperkte mate) te verbreden. Volstaan wordt met deze toelichting over de ontwikkeling van een waterberging in het gebied, teneinde bewoners en gebruikers in de zoekgebieden te wijzen op de mogelijke toekomstige functiewijziging. Tegelijkertijd dient er aandacht te zijn voor de verdrogingsgevoelige natuurgebieden. In het plangebied komt een aantal verdroogde (natuur)gebieden voor. De realisatie van nieuwe natuur, al dan niet in combinatie met ecologische verbindingszones, kan vaak gecombineerd worden met maatregelen om wateroverlast of verdroging tegen te gaan. Het bestrijden van verdroging door gebiedsvreemd water binnen te laten, heeft in bijna alle gevallen tot gevolg dat vervuild water of verontreinigd water uit landbouwgebieden wordt ingelaten. Hierdoor verdwijnen vele zeldzame plantensoorten, die alleen kunnen gedijen in schoon voedselarm water. Ervoor in de plaats komt de eentonigheid van snelgroeiende alles verdringende monoculturen van gras en brandnetels. Dit proces heet verruiging. Derhalve dienen wel nadere afspraken te worden gemaakt over deze mogelijkheden. Overigens verdient de bescherming van deze verdrogingsgevoelige natuurgebieden wel aandacht. Ingrepen die de waterhuishouding in de directe omgeving van deze natuurterreinen beïnvloeden, zijn daarom aan een aanlegvergunning verbonden, zoals het verruimen van bestaande waterlopen of het graven van nieuwe waterlopen. Waterkwaliteit De kwaliteit van het water in de Linge en de grotere weteringen laat te wensen over. Er is overwegend sprake van hoge concentraties nitraat en fosfaat. De kwaliteit van het water in de Culemborgse Vliet en een aantal wielen langs de Linge is redelijk tot goed. Over zware metalen zijn in het plangebied geen gegevens bekend, maar op grond van
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
109
...................................................................
bemonsteringen beneden- en bovenstrooms mag worden verwacht, dat ook in dit geval de normen worden overschreden. Bij hoge temperaturen in de zomer bestaat er een grote kans op botulisme in bepaalde gedeelten van de Linge. De Benedenloop Linge, De Regulieren, Nieuwe Zuider Lingedijk, Mariënwaard en de Grote Wiel en Kleine Wiel (Rumpt) hebben in het WHP III van de provincie een aanwijzing als SED-water (Specifiek Ecologische Doelstelling) gekregen. Voor deze wateren geldt het minstens handhaven van de huidige waterhuishoudkundige situatie ('stand still') en minimaliseren van nadelige effecten en invloeden. In de overige wateren binnen de gemeentegrens blijkt ook het zuurstofgehalte vaak niet aan de normen te voldoen en is het doorzicht dusdanig laag, dat een goede vegetatieontwikkeling en visstand onvoldoende tot stand komen. Ook elders voldoet de waterkwaliteit niet aan de normen. Oorzaken hiervoor zijn onder meer effluentlozingen, uit- en afspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen en de inlaat van gebiedsvreemd water. De inlaat van gebiedsvreemd water is in droge perioden nodig ter compensatie van de ontwatering voor agrarische gebruik en om vorstbestrijding bij fruitteelt mogelijk te maken. De kwaliteit van het water in de Culemborgse Vliet is redelijk tot goed. Kwelindicatoren komen voor in de Culemborgse Vliet en in sloten in de Regulieren. In het Waterhuishoudingsplan van de provincie is het gebied rond fort Asperen aangeduid als ’water voor landnatuur van het hoogste ecologische niveau’. Deze waarden zijn niet afhankelijk van kwel en daarom is een smalle bufferzone voldoende om de gebieden veilig te stellen. De Culemborgse Vliet is ’te beschermen waardevol water’. In de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG) is het grondwaterbeschermingsgebied Kolff aangewezen. Dit gebied ligt rond de waterwinning ten zuidwesten van het knooppunt Deil. Een klein deel van dit grondwaterbeschermingsgebied ligt binnen het plangebied. In de PmG is de provinciale milieuregelgeving ten aanzien van grondwaterbeschermingsgebieden opgenomen. Er geldt een verbod voor uitbreiding of nieuwvestiging van risicovolle bedrijvigheid zoals afvalinrichtingen en intensieve land- en tuinbouwbedrijven. Verder zijn er (gebruiks)regels opgenomen ten aanzien van: - de aanwending van mest; - het tot stand brengen van wegen, parkeerplaatsen en dergelijke; - bouw- en aanlegwerkzaamheden; - het op- en overslaan van gevaarlijke stoffen; - het verrichten van grondwerkzaamheden en diepe boringen.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
110
...................................................................
Om de waterkwaliteit voor de overige functies te verbeteren, zijn in de stroomgebiedsvisie enkele maatregelen opgenomen, zoals: - het terugdringen van ongezuiverde lozingen (aansluiting op de riolering of voorzien van een individuele Behandeling Afvalwater – IBA); - het verbeteren van het zuiveringsrendement van rioolwaterzuiveringsinstallaties; - het verminderen van de uitworp van rioolwater via riooloverstorten. Dit kan bereikt worden door aanpassingen in het rioolstelsel, maar ook door afkoppelen van verharde oppervlakken, waardoor de riolering bij (zware) regenval niet overbelast raakt; - het verminderen van de uit- en afspoeling van meststoffen uit landbouwgronden. Afvalwater In het plangebied liggen (hoofd)rioolleidingen. Het gaat zowel om druk- en persleidingen als om vrijvervalleidingen. In het plangebied ligt voorts de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Beesd. In het GRP 2000-2005 en de herziening van dit plan, d.d. 27 mei 2003, zijn maatregelen opgenomen om alle percelen voor 1 januari 2005 aan te sluiten op een gemeentelijke afvalwatervoorziening. Dat kan zijn op (druk)riolering of op een IBA-systeem. Inmiddels zijn op een enkel perceel na de benodigde maatregelen uitgevoerd. Eventueel toekomstige nieuwe functies in het buitengebied zullen wat betreft het lozen van afvalwater ook moeten gaan voldoen aan de eisen uit het Gemeentelijk rioleringsplan. De rioolwaterzuiveringsinstallatie is als nutsvoorziening in de bestemming Landelijk gebied II geregeld. Overige aspecten Vergunningen voor ingrepen in de uiterwaarden worden afgegeven na overleg met het waterschap. Hierbij is onder andere de afstand van de bebouwing tot het water van belang. De Linge heeft niet uitsluitend een waterhuishoudkundige functie. De Linge heeft ook belangrijke waarden voor de natuur en de recreatie. De Linge is aangewezen als natte ecologische verbinding. Daartoe zijn oeveraanpassingen gewenst ten behoeve van de versterking van deze ecologische functie. Zeer karakteristiek voor het Lingebied is de aanwezigheid van (woon)bebouwing aan de rivierzijde van de dijken. De dijkbebouwing bepaalt zelfs voor een niet gering deel de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Daarnaast ligt, ook los van de
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
111
...................................................................
dijklichamen, incidenteel bebouwing (woningen en bedrijven) in de uiterwaarden zelf. Aangezien de Linge een sterk gereguleerde rivier is, kampt het buitendijkse gebied hier, in tegenstelling tot bij de grote rivieren, niet met periodieke wateroverlast. De mogelijkheden voor het opzetten van het waterpeil in de Linge zijn feitelijk ook zeer beperkt, doordat onder meer in de kern Geldermalsen een aanzienlijk deel van het centrum formeel buitendijks ligt. In het bestemmingsplan ’Buitengebied’ zullen de bouwmogelijkheden in de uiterwaarden mede om landschappelijke redenen beperkt blijven. Nieuwvestiging van (agrarische)bedrijven en de bouw van nieuwe woningen zullen daarom hier uitgesloten worden. Daarentegen zullen voor de bestaande buitendijks gelegen functies in hoofdlijnen, geen andere bouwvoorschriften gaan gelden dan voor soortgelijke activiteiten elders in het buitengebied. Voor een algemeen bouwverbod langs de Linge ontbreekt op dit moment een juridische en beleidsmatige grondslag. De Linge valt immers niet onder de beleidslijn ’Ruimte voor de rivier’. Overigens zullen de bouwmogelijkheden voor de bestaande functies zeker niet onbeperkt zijn. Het bestemmingsplan ’Buitengebied’ kent namelijk een overwegend conserverend karakter. Het weinige dat theoretisch nog bijgebouwd kan worden, zal zeker geen wezenlijke invloed hebben op de feitelijke bergingscapaciteit van het Lingedal. Overigens dient voor buitendijks gelegen bouwplannen altijd een ontheffing bij het waterschap aangevraagd te worden. Het waterschap kan daarbij zonodig compenserende maatregelen eisen ter behoud van het waterbergende vermogen van het rivierdal en de vertraagde afvoer van hemelwater van verharde oppervlakten (=retentie). Rouweiblok en Eigen blok zijn ’weidevogelgebied’. Hier is een aangepast peilbeheer en eventueel inlaat van gebiedsvreemd water gewenst. De grondwaterpeilen liggen diep op de oeverwallen, tot 120 cm onder maaiveld en hoog in de kommen, ongeveer 40 cm onder maaiveld. Voor bepaalde ecologische waarden is de grondwaterstand van groot belang. In de Regulieren wordt het grondwaterpeil daarom kunstmatig op ongeveer 30 cm onder maaiveld gehouden. Via aanlegvergunningen zal deze waterstand behouden moeten worden. Ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit en de natuurdoelstelling van voornoemde (natuur)gebieden, worden in het plangebied uitgesloten, zoals bouwen en het uitvoeren van tal van werken en werkzaamheden (vergraven, egaliseren, dempen enz.).
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
112
...................................................................
Relatie bestemmingsplan met de Keur van het waterschap Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. In een afzonderlijk kader is meer informatie over de Keur opgenomen. De Keur In de Keur staan de gedoogplichten, geboden en verboden vermeld voor de eigenaren van nabij watergangen en waterkeringen gelegen gronden vermeld. gedoogplichten: er moet worden toegestaan dat het waterschap in de uitoefening van zijn taak gronden van particulieren betreedt en de uit de watergangen afkomstige bagger op de kanten deponeert; geboden: de Keur wijst (tezamen met de legger) de onderhoudsverplichtingen van de watergangen en de waterkeringen aan; verboden: ziet toe op het wijzigen van de hoedanigheid van watergangen en waterkeringen, het aanbrengen van werken, struiken en materiaal in en nabij watergangen en waterkeringen, het houden van vee op de waterkeringen enzovoorts. De breedte van de strook waarop deze verboden van toepassing zijn (de keurzone) staat in de legger aangegeven. Het is mogelijk dat het waterschapsbestuur van de verboden ontheffing verleent. In dat geval dient vergunning te worden aangevraagd bij de Afdeling Vergunningen van Waterschap Rivierenland.
De Keur bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhoud- en beschermingszones. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de A-watergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen. In het plangebied komt één grote hoofdwatergang, namelijk de Linge, 0en een groot aantal kleinere hoofdwatergangen voor (zie kaart ‘Water’). 13.4 Landbouw 13.4.1 Waardevolle kenmerken Algemeen
-
de agrarische sector vormt een belangrijke drager van het landschap en draagt in grote mate bij aan het functioneren van het buitengebied ook voor andere functies.
Oeverwallen van de Linge
-
goed ontwaterde grond, geschikt voor groente- en fruitteelt, akkeren weidebouw; goede ontsluiting van gronden en bedrijven.
-
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
113
...................................................................
Noordelijke en zuidelijke komgebieden
-
gemiddeld vrij grote bedrijven; rationeel verkavelde gronden; overwegend goed ontwaterde gronden; gronden en bedrijven goed ontsloten; overwegend moderne bedrijfsgebouwen; relatief weinig stankgevoelige bebouwing.
13.4.2 Perspectief Hoewel landbouwpolitiek bij uitstek een Brussels thema is, is toch ook de houding en het beleid van de gemeente mede van belang voor het perspectief van deze sector. Er zijn verschillende keuzemogelijkheden: a. De gemeente kiest voor een op specialisatie gerichte landbouw, waarbij de agrarische ondernemers zich uitsluitend met een of meerdere takken van landbouw bezighouden en waarbij het product in de handel of de verwerkingsindustrie wordt afgezet; b. De gemeente kiest voor een landbouw met een verbrede doelstelling, waarbij agrarische ondernemers het product een grotere toegevoegde waarde geven, door het zelf te bewerken en verwerken en/of waarbij de agrarische ondernemers hun bedrijf mede in dienst stellen van verzorging, recreatie of andere activiteiten. Ad a. Deze keuze is traditioneel bepalend geweest voor het ruimtelijk beleid voor het buitengebied. De gemeente gaat er daarbij vanuit dat zij de kaders helpt scheppen waarbij de agrarische bedrijven een overwegend bulkproduct afzetten naar de verwerkende industrie. Daarvoor is het nodig dat bedrijven de mogelijkheden maximaal benutten om de kosten/opbrengsten-verhouding zo gunstig mogelijk te doen uitpakken. In dat verband richtte het overheidsbeleid zich veelal op het bevorderen of zelfs uitvoeren van maatregelen met het oog op het verbeteren van de externe en interne productieomstandigheden, bijvoorbeeld in het kader van een ruilverkaveling. Voorbeelden van dit soort maatregelen zijn: - het beperken van rijafstanden door het uitruilen van percelen tussen agrarische bedrijven; - het verbeteren van de waterhuishouding, waardoor bijvoorbeeld voor de fruitteelt de wateraanvoer is veiliggesteld, om vooral tijdens nachtvorst de bloesem te kunnen beschermen middels sproeiwater. In het recente verleden zijn veel van dit soort maatregelen uitgevoerd. Daarmee heeft de landbouw voor een zekere periode een goede uitgangspositie voor haar productie verworven. In het bijzonder geldt
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
114
...................................................................
dit voor de fruitteelt. Geldermalsen vervult een centrumfunctie in de fruitteelt. Enerzijds vanwege de aanwezige fruitteeltbedrijven en hun bepalende rol in het buitengebied, anderzijds door de aanwezigheid van de veiling Fruitmasters. De centrumfunctie is ontstaan door een optimale combinatie van de factoren grond, water en licht. Fruitteeltbedrijven moeten zich kunnen blijven ontwikkelen om economisch duurzaam te functioneren. De ontwikkeling naar intensivering en controle op de productie leidt tot een grotere toepassing van teeltondersteunende voorzieningen. Op deze wijze kan tevens de gevraagde reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot stand gebracht worden. Ook op het bedrijf zelf is voldoende ruimte belangrijk. Omdat er steeds hogere eisen gesteld worden aan het product, zijn het sorteren en koelen van het fruit van groot belang. Deze handelingen dienen in goed afgesloten gebouwen plaats te vinden. Ad b. Toch lijken de onder a. bedoelde maatregelen onvoldoende soelaas te bieden voor de lange termijn. De Nederlandse landbouw produceert voor een veelal verzadigde bulkmarkt. Ze wordt in toenemende mate geconfronteerd met buitenlandse aanbieders die voor dezelfde of een lagere prijs dezelfde kwaliteit leveren. Slechts de beste bedrijven hebben ook op de lange termijn kans om te overleven. In een dergelijke markt biedt het aanbod van diversiteit en nog hogere kwaliteit, kans op een betere prijs. Mogelijkheden om het agrarisch bedrijf als basis voor andere activiteiten te gebruiken zijn bijvoorbeeld: - kinderboerderij; - zorgboerderij waarbij de dagbesteding van gehandicapten op het agrarisch bedrijf plaatsvindt; - stadsboerderij waarbij - volkstuinen en het regulier agrarisch bedrijf in een aantrekkelijke ambiance worden gecombineerd; - de volkstuinder profiteert van de beschikbaarheid van mest, materieel, kennis en het beheer van het volkstuinencomplex door de agrarische ondernemer; - de agrarische cultuurgrond, die in gemeentelijk bezit is vanuit de stadsboerderij, kan worden beheerd. - het agrarisch natuur- en/of landschapsbeheer waarbij agrarische ondernemers het beheer van natuurgebied of landschapselementen tegen vergoeding voor hun rekening nemen; - plantenpension waarbij bedrijven tegen vergoeding kuipplanten in een verwarmd gebouw kunnen laten overwinteren.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
115
...................................................................
De gemeente blijft de agrariërs de mogelijkheid bieden om zo goed mogelijk hun traditionele functie uit te voeren. Daarnaast wil de gemeente de agrarische ondernemers de ruimte bieden het product een grotere toegevoegde waarde te geven. Dit betekent dat de gemeente kiest voor verbreding van de landbouw en voor een duurzamere productiewijze. De primaire productie op het traditionele bedrijf vormt dus het uitgangspunt. Daarnaast biedt het mogelijk maken van verbreding en verdieping van de agrarische bedrijfsvoering kans op: - behoud van de agrarische sector als de belangrijkste drager van het landschap; - een rem op de daling van het aantal agrarische bedrijven; - een grotere diversiteit in en kwaliteit van het landschap; - een grotere betrokkenheid van de bewoners met de agrarische bedrijvigheid; - een zo groot mogelijk behoud of wellicht zelfs vergroting van de werkgelegenheid in het buitengebied. Kiezen voor verbreding van de landbouw betekent dat agrariërs de noodzakelijke beleidsruimte moeten krijgen om hun erf, grond en gebouwen voor een andere bedrijfsvoering in te richten en te gebruiken. Kiezen voor een duurzame landbouw betekent dat de gemeente vooral investeringen in grondgebonden activiteiten zal stimuleren. Bij beëindiging van het bedrijf kunnen de voormalige bedrijfsgebouwen voor diverse doeleinden gebruikt worden. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid in de voorschriften opgenomen. Genoemd worden onder meer kleinschalige bedrijvigheid, agrarisch gerelateerde bedrijven, een dierenpension e.d. De voormalige bedrijfswoning kan als burgerwoning herbestemd worden. Op termijn is het mogelijk dat de regelgeving voor vrijkomende agrarische bebouwing wordt aangepast. Regio Rivierenland is met de betrokken gemeenten een beleidskader aan het opstellen, dat op termijn de status van streekplanuitwerking moet krijgen. Indien mogelijk zullen bij de vaststelling van het bestemmingsplan nog elementen van dat beleid ingepast worden. Een andere optie is, dat het bestemmingsplan nadien gedeeltelijk herzien wordt. 13.4.3 Gewenste ontwikkelingen De gemeente spreekt zich uit voor de volgende ontwikkelingen: - bij voorkeur een verdere ontwikkeling van de agrarische bedrijven in de bodemgebonden productiesectoren; - met name in het Linge-oeverwallengebied kiest de gemeente voor het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de fruitteelt;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
116
...................................................................
-
-
-
-
-
indien noodzakelijk kan bij bedrijven waar reeds sprake is van een neventak intensieve veehouderij, deze neventak in zeer beperkte mate en onder voorwaarden worden uitgebreid; indien noodzakelijk in verband met de bedrijfssituatie kan bij bestaande agrarische bedrijven een tweede bedrijfswoning worden gebouwd; de ontwikkeling van kleinschalige kampeermogelijkheden kan in principe alleen bij woningen en agrarische bedrijven in Landelijk gebied II plaatsvinden; ruime en op de praktijk aansluitende bebouwingsmogelijkheden van de agrarische erven in het gehele plangebied; bij bedrijfsbeëindiging of –verkleining kunnen de vrijkomende bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor hobbymatige activiteiten of voor in de vorige paragraaf genoemde vormen van nietagrarische bedrijvigheid; ruime mogelijkheden voor ondergeschikte nevenactiviteiten op de agrarische bedrijven.
13.4.4 Ongewenste ontwikkelingen De gemeente spreekt zich, op grond van de kwaliteit van het landschap, uit tegen de volgende ontwikkelingen: - de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven in de uiterwaarden en Landelijk gebied III, alsmede de nieuwvestiging in Landelijk gebied I, indien ter plekke geen bebouwing aanwezig is; - de oprichting van kassen bij niet-glastuinbouwbedrijven, behoudens een beperkte oppervlakte aan glas ter ondersteuning van de grondgebonden agrarische hoofdactiviteit; - de oprichting van geheel nieuwe in hoofdzaak intensieve veehouderijbedrijven; - de oprichting van nieuwe niet-agrarische bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, met uitzondering van bedrijven die qua aard (omvang en/ of soort bedrijvigheid) passen in het buitengebied. 13.5
Recreatie
13.5.1 Waardevolle kenmerken
Watersport aan de Linge
De recreatie concentreert zich in de gemeente voornamelijk in de Lingezone: uiterwaarden en stroomruggronden. Het Lingegebied is zowel voor de eigen inwoners als voor bezoekers van elders van belang. Op basis van het inventarisatierapport worden de volgende kenmerken als waardevol beoordeeld: - passantenhavens en aanlegmogelijkheden; - kanoverhuurbedrijven;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
117
...................................................................
-
Wandelen en fietsen
-
kanoroutes; hengelsportmogelijkheden; zwemfaciliteiten. een regulier verblijfsrecreatieterrein met stacaravans nabij Rhenoy; een drietal minicampings (maximaal 15 kampeermiddelen) bij (voormalige) agrarische bedrijven. ANWB-fietsroute ’Linge, lusthof van Nederland’; landgoed Mariënwaerdt; Linge route; fiets- en wandelroute Fort Asperen; voetveertjes (Linge).
13.5.2 Gewenste ontwikkelingen -
-
-
-
recreatieve paden (wandel-, fiets- en ruiterpaden) en bijbehorende voorzieningen als picknickplekken en dergelijke aanleggen. Dit kan ook buiten de oeverwallen plaatsvinden, enerzijds om de drukte deels van de Lingedijken af te leiden, anderzijds om de recreatieve waarden van de komgronden te benutten; de gemeente heeft in een afzonderlijke beleidsnota vastgelegd de bestaande Lingelandjes planologisch te regelen, teneinde te komen tot een goede, zorgvuldige planologische regeling voor de Lingelandjes in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente, rekening houdend met de overige functies (water, landbouw) en waarden (natuur, landschap, cultuurhistorie); het kleinschalig kamperen bij particulieren (vrijstellingskamperen) behoort onder nader omschreven voorwaarden tot de mogelijkheden binnen de bestemming Landelijk gebied II; deze zonering dient bij te dragen aan de geleiding van activiteiten als fietsen, wandelen en watersporten. De gebiedsbestemming Landelijk gebied II leent zich bij uitstek voor aansluiting op bestaande routes; het is vanuit recreatief oogpunt gewenst, dat de kwaliteit van de bestaande kampeerterreinen en de aansluitende omgeving wordt verhoogd ten behoeve van de verblijfsrecreant.
13.5.3 Ongewenste ontwikkelingen -
-
het restrictieve beleid voor bestaande en nieuwe recreatielandjes langs de Linge, dat wil zeggen verdere uitbreiding en intensiever gebruik van de recreatielandjes evenals aanpassing van de beschoeiing met harde materialen, blijft onverminderd van kracht; nieuwvestiging van verblijfsrecreatie in complexvorm wordt door de gemeente in het gehele plangebied in principe niet nagestreefd. Mogelijk zou het wel in een bijzondere situatie een
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
118
...................................................................
-
rol kunnen spelen bij de sanering van ongewenste bebouwing in het buitengebied; behoudens een geringe en welbewuste uitbreiding van enkele recreatieve fiets- en wandelpaden is uitbreiding van dagrecreatieve voorzieningen in de Linge-uiterwaarden en het noordelijk kerngebied niet gewenst.
13.6 Wonen Waardevolle kenmerken
Op basis van het inventarisatierapport worden de volgende kenmerken als waardevol beoordeeld: - het bestaande bebouwingsbeeld dat over het algemeen bestaat uit relatief grote erven met bebouwing in de vorm van één bouwlaag met kap; - in combinatie met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied, de aantrekkelijke woonbebouwing en de diversiteit van functies kan het woonklimaat in het Lingegebied als extra attractief worden beschouwd.
Beleid
De gemeente spreekt zich uit voor de volgende beleidslijn: met uitzondering van situaties waarbij sprake is van bijzondere omstandigheden, dient het aantal woningen tot het bestaande aantal beperkt te blijven; bouw- of verbouwplannen voor woningen, aanbouwen of schuren zullen zoveel mogelijk zonder belemmeringen doorgang moeten kunnen vinden; de uitoefening van een beroep aan huis is zeer wel mogelijk, mits een en ander niet uitmondt in detailhandel. 13.7
Niet-agrarische bedrijvigheid
De gemeente spreekt zich uit voor de volgende beleidslijn: - een grote uitbreiding van bestaande bedrijven, die qua bedrijvigheid niet passen in het buitengebied, is ongewenst; - indien een bedrijf wordt beëindigd, zal worden gestreefd naar de omschakeling naar een meer bij het buitengebied passende functie; - uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid is slechts mogelijk binnen de bestaande gebouwen van voormalige agrarische bedrijven; - de mogelijkheden voor uitbreiding van de bebouwing van bestaande bedrijven zullen worden beoordeeld op basis van de aard van de bedrijvigheid.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
119
...................................................................
13.8
Infrastructuur
Beleid
De gemeente is van oordeel dat: - het huidige net van wegen en paden in hoofdlijn dient te worden gehandhaafd.
Leidingen
Het beleid is gericht op het handhaven van de bestaande leidingen en het planologisch beschermen van de vrije werking hiervan.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
120
...................................................................
14
Ruimtelijk beleid per deelgebied
In dit hoofdstuk is aangegeven welk integraal ruimtelijk beleid de gemeente per deelgebied wil gaan voeren. De inhoud van dit beleid is afgeleid van hetgeen in het vorige hoofdstuk per functie reeds is vermeld en is op sommige punten nader gedetailleerd. In de eerstvolgende paragraaf is de gekozen deelgebiedbegrenzing toegelicht. 14.1
Deelgebiedbegrenzing
Bij de uiteindelijke keuze van de deelgebieden ten behoeve van de visie op hoofdlijnen is rekening gehouden met de logische gebiedsindeling van de verschillende functies. Op de kaart ’Visie op hoofdlijnen’ is de gekozen deelgebiedsindeling weergegeven. De gebiedsindeling is op hoofdlijnen gebaseerd op de te onderscheiden landschappen in het plangebied. De visie is nader gedetailleerd, verfijnd en toegespitst op de huidige situatie en de gewenste toekomstige ontwikkelingen. Bij de nadere detaillering hebben zowel het landschapsbeleidsplan als de Structuurvisie een belangrijke rol gespeeld. De volgende deelgebieden worden onderscheiden: - de uiterwaarden, waarbij de waterhuishoudkundige en de natuurfunctie belangrijke functies zijn, maar waarbij ook de functies wonen, landbouw en recreatie, zij het minder nadrukkelijk, voorkomen; - de Linge-oeverwallen: een brede multifunctionele zone ter weerszijden van de uiterwaarden, alsmede een groot gebied rondom de kern Geldermalsen. Landbouw is er een belangrijke functie; natuur en recreatie spelen hier echter eveneens een belangrijke rol; - het Noordelijk kerngebied: een brede zone langs de noordrand van de gemeente, het gebied rond de Diefdijk, het Lage veld en de Regulieren. Natuur vormt hier een belangrijke functie naast de landbouw. Mits verenigbaar met de natuurwaarden is een blijvende en duurzame rol weggelegd voor de landbouw; - het noordelijke en zuidelijke komgebied. Landbouw vormt hier de belangrijkste functie. 14.2 Beleid voor deelgebied Uiterwaarden Het einddoel voor het deelgebied is een recreatief, ecologisch en agrarisch goed en duurzaam functionerend en in de landschappelijke
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
121
...................................................................
karakteristiek ingepast gebied. Conform het rijks- en provinciale beleid is de realisering van de Ecologische hoofdstructuur een belangrijk doel voor het deelgebied. Voor de realisering van de gehele Ecologische hoofdstructuur in dit gebied wordt een periode van circa 20 jaar uitgetrokken. In het deelgebied Uiterwaarden komen ook de zogenoemde Lingelandjes voor. Voor deze Lingelandjes is een structurele planologische regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Landbouw
De landbouw zal een belangrijke functie van het gebied blijven. Wel zullen naar verwachting, vooral in het westelijk deel van de gemeente, steeds meer gronden als natuurgebied worden ingericht en beheerd. Dit kan deels gecombineerd worden met maatregelen ter vergroting van de waterbergende functie van het rivierdal. Grondgebonden landbouw (veehouderij en fruitteelt) zal daarnaast echter ook in de toekomst blijven voorkomen, al dan niet in de vorm van verbrede landbouw, waarbij ook natuur- en landschapsdoelstellingen zijn geïntegreerd in de bedrijfsvoering. In de uiterwaarden wordt geen ruimte geboden aan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven.
Natuur
Voor delen van de uiterwaarden van de Linge en andere waardevolle gebieden heeft de provincie in het Gebiedsplan Natuur en Landschap aangegeven waar welke natuur aanwezig is of gewenst is, teneinde de natuur veilig te stellen. Subsidies zijn te verkrijgen voor aankoop van natuur, voor inrichting en beheer van natuur of door vergoedingen voor een aangepaste bedrijfsvoering op een agrarisch bedrijf. Voorts wordt gestreefd naar het behoud van bestaande waardevolle cultuurlandschappen. Voor het Lingegebied wordt gestreefd naar handhaving en ontwikkeling van voor het gebied kenmerkende begroeiingstypen: hooilanden, grienden, moerassen, oevervegetaties en bepaalde bostypen. Een belangrijke factor voor de ontwikkeling van ecologische waarden rond de Linge is de aaneenschakeling van natuurgebieden. Het is gewenst dat er een doorgaande groene structuur langs de rivier ontstaat in de vorm van een bos- of moerasstrook, die de afzonderlijke grotere eenheden natuur verbindt. Langs de Linge kunnen ecologische verbindingszones worden aangelegd of versterkt. Waar mogelijk dient de harde beschoeiing van de Lingeoevers te worden vervangen door natuurvriendelijke oevers. De gemeente handhaaft de mogelijkheden om het Lingegebied als extensief wandel- en eventueel fietsgebied te kunnen gebruiken. Ook de mogelijkheden voor de watersport zullen worden gehandhaafd. Van belang is daarbij de betere geleiding van activiteiten als kanosport, zoals in- en uitstapplaatsen en rustplekken. Daarvoor
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
122
...................................................................
kunnen eventueel in beperkte mate noodzakelijke voorzieningen worden gerealiseerd. 14.3 Beleid voor de Lingezone-oeverwallen In een brede zone rond de Linge is een bont mozaïek aanwezig van verschillende stedelijke- en agrarische functies. Het beleid is hier gericht op een combinatie van verschillende functies: landbouw, landschap, natuur, wonen en recreatie. De landbouw wordt in dit gebied als de belangrijkste functie aangemerkt. Recreatie en natuur zijn in het gebied van minder belang; plaatselijk kunnen ze wel een belangrijke rol vervullen. Het wonen is met name in de kernen van belang en speelt daarbuiten eveneens een minder belangrijke rol. Landbouw en landschap
De landbouw heeft in het verleden dit gebied zodanig ingericht dat er sprake is van een aantrekkelijk landschap bestaande uit boomgaarden met windsingels, wegbeplantingen en aantrekkelijke doorkijkjes. De landbouw is als drager van het landschap van groot belang. In dat verband is het beleid gericht op het handhaven van het grondgebonden karakter van de nog aanwezige bedrijven (boomgaarden en graslanden). Voor de grondgebonden bedrijven worden ruime ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven is onder voorwaarden en in beperkte mate mogelijk in deze zone. Tussen Beesd en Geldermalsen is het handhaven van het huidige landschap gewenst met weinig bebouwing of andere stedelijke elementen in de grote open ruimten. Op de oeverwallen is een ruime regeling voor teeltondersteunende voorzieningen (met name voor de fruitteelt) van toepassing.
Functieverandering
Omdat wordt verwacht dat de landbouw ook binnen dit deelgebied langzamerhand ’terrein zal verliezen’, is het gewenst dat de landschapsfunctie wordt ondersteund door het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen. In dit deelgebied kunnen vrij ruime mogelijkheden geboden worden bij functieverandering van agrarische bedrijven ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid. Nieuwe functies in vrijkomende agrarische gebouwen dienen per geval te worden afgewogen.
Mariënwaerdt
Mariënwaerdt heeft een status als NSW-landgoed (natuurschoonwet). Enige uitbreiding van het bosareaal kan plaatsvinden, mits de afwisseling tussen open en besloten delen gehandhaafd blijft. Tevens onderschrijft de gemeente de instandhouding van het landgoed Mariënwaerdt als één geheel en het bereiken van een nieuw evenwicht tussen landbouw, natuur, cultuurhistorie en recreatie.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
123
...................................................................
14.4 Beleid voor de noordelijke en zuidelijke komgebieden Landbouw
Met uitzondering van de bestaande natuurelementen, waaronder enkele weidevogelpercelen, worden de komgebieden primair als landbouwgebied beschouwd. De agrarische bedrijven krijgen hier ruime ontwikkelingsmogelijkheden. De omschakeling van een grondgebonden bedrijf naar een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf, is echter niet toegestaan. Wel kan bij een grondgebonden bedrijf een bepaalde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen benut worden voor de intensieve veehouderij als neventak. Ook enige glasopstanden, ter ondersteuning van de grondgebonden hoofdactiviteit, zijn middels vrijstelling toegestaan Voor nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven wordt, om landschappelijke redenen, de voorkeur gegeven aan het Lingeoeverwallengebied. Alle andere typische buitengebiedfuncties worden ondergeschikt beschouwd aan het belang van de agrarische sector. Dit betekent in de praktijk dat daar, waar de gemeente een afweging moet maken tussen de belangen van de agrarische sector en een andere functie, de belangen van de landbouw zwaarder zullen wegen.
Natuur
Uitzonderingen worden gemaakt voor de weidevogelgebieden en andere bestaande natuurelementen. Ook wordt ernaar gestreefd om enkele watergangen, zoals de Bisschopsgraaf en de Boutensteinse Wetering als ecologische verbindingszone te ontwikkelen.
Recreatie en overige functies
Nieuwe woningen, recreatiewoningen, intensieve dagrecreatieve voorzieningen (sportterreinen, horeca etcetera) horen niet thuis in de komgronden. Tevens wenst de gemeente binnen dit gebied wel de uitloopmogelijkheden van recreanten verder te vergroten. Gekoppeld aan het blijvende agrarische gebruik kunnen de mogelijkheden voor extensief recreatief medegebruik (fietsen, wandelen, kanoën) worden benut. Het uitwerken van een aantal fiets- en wandelroutes in de komgebieden, zoals voorgesteld door het recreatieschap ’het Lingelint’, kan de recreatieve druk op de Lingedijken verminderen en legt ook fraaie andere delen van de gemeente open voor recreatief bezoek. 14.5 Beleid voor het noordelijk kerngebied
Natuur
Voor het noordelijke kerngebied is het beleid gericht op de afwisseling van de landbouw- en de natuurfunctie. Beide worden daarom hier als de belangrijkste functie beschouwd. In de praktijk zal dit betekenen dat er voor de zone langs de Diefdijk en in de Regulieren een beleid zal worden gevoerd gericht op het benutten van kansen voor het vergroten van de natuurwaarde (met name het benutten van de kwel).
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
124
...................................................................
Om dit beleid succesvol te kunnen voeren, is het gewenst dat de natuur in deze zones langs de Diefdijk als hoofdfunctie naast de landbouw wordt beschouwd waardoor, in voorkomende gevallen van een afweging van belangen, de natuur- en landbouwbelangen even zwaar zullen worden gewogen. Soortgelijke motieven gelden ook voor de andere delen van dit noordelijke kerngebied: de verschillende hier aanwezige bos- en natuurgebieden ontlenen hun waarde aan de vochtige toestand van de bodem. In afwegingssituaties waarbij landbouw- en natuurbelangen in het geding zijn, is het van belang dat niet overal het belang van de landbouw prevaleert. Dat zou in dit gebied mogelijk tot extra verdroging kunnen leiden. De omzetting van grienden van productiegriend naar natuurgriend wordt toegejuicht. Voorop staat de handhaving van de gemengde structuur van broek-, griend- en populierenbossen en landbouwgronden. De ecologische verbindingsfunctie van de Nieuwe Graaf en de Bisschopsgraaf dient te worden versterkt. Regulieren
De Regulieren en omgeving is een gebied van het hoogste ecologische niveau. In de Regulieren wordt gestreefd naar de ontwikkeling van bos en schraalgraslanden. Bosontwikkeling sluit goed aan op de reeds bestaande bossen op het Mariënwaerdt. Daarbij zal worden aangesloten op het oorspronkelijke esseniepenbostype. De arealen schraalgrasland lopen steeds verder terug. Zowel in ecologisch als cultuurhistorisch oogpunt is het gewenst deze tendens te keren. Door het voorkomen van regionale kwel is het gebied rond de Regulieren bijzonder geschikt voor het ontwikkelen van kwelindicerende water- en oevervegetaties.
Landbouw
Het beleid is verder gericht op het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande grondgebonden bedrijven. Waar op sommige plaatsen gekozen wordt voor herstel van natuurwaarden, kan in andere delen gekozen worden voor het verbeteren van de productieomstandigheden voor de landbouw,. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven, intensieve agrarische teelten en glastuinbouw is in dit deelgebied ongewenst.
Recreatie
De recreatie dient voornamelijk beperkt te blijven tot extensief, dagrecreatief medegebruik (wandelen, fietsen).
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
125
...................................................................
Deel III
Bestemmingsplanbeleid
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
127
...................................................................
15
Uitgangspunten en bestemmingen 15.1 Uitgangspunten De gemeente heeft bij de uitwerking van de Visie op hoofdlijnen in concreet bestemmingsplanbeleid, de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Het bestemmingsplan dient als uitwerking van de Visie op hoofdlijnen slechts regels te stellen die echt noodzakelijk zijn voor de ruimtelijke ordening van het buitengebied van Geldermalsen; 2. Gezien de menging van verschillende functies binnen een gebied waarvan de belangen soms conflicteren, is het noodzakelijk dat de ontwikkelingsmogelijkheden per functie voldoende gedetailleerd zijn geregeld; 3. In verband met de verwachting dat er tijdens de planperiode behoefte zal ontstaan om deze ontwikkelingsmogelijkheden aan te passen aan gewijzigde omstandigheden, zal het plan voldoende flexibel moeten zijn opgebouwd. Daardoor kunnen via afwegingsmechanismen de regels zo nodig worden aangepast. Een en ander mag slechts plaatsvinden binnen vooraf afgesproken randvoorwaarden; 4. Het is van groot belang dat het plan handhaafbaar is. Het zal duidelijk zijn dat de onder 1. en 2. genoemde uitgangspunten in elkaars verlengde liggen. Er is voor gekozen om deze uitgangspunten in het plan op de volgende wijze in te vullen: 1. In veel gevallen mag worden verondersteld dat het niet direct noodzakelijk is om al te beperkende regels te stellen; het plan dient echter regels te bevatten om in bijzondere gevallen te kunnen worden verruimd. 2. In gevallen waarbij ’ruime‘ regels ongewenst zijn, worden juist strakke regels gesteld, die in bijzondere gevallen kunnen worden verruimd. Voor een goede handhaving gelden drie vereisten: - het ruimtelijk beleid moet in grote trekken draagvlak hebben bij de bevolking van de gemeente Geldermalsen; - de regels in het plan moeten uitvoerbaar/toepasbaar zijn; - tenslotte dient de ambtelijke dienst, die met de uitvoering van het bestemmingsplan is belast, regelmatig de uitvoering en de handhaving aan ’de politiek’ te rapporteren. Hoewel bovenstaande vereisten allen belangrijk zijn, wordt de regelmatige terugkoppeling met de politiek van groot belang geacht.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
129
...................................................................
15.2
Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn op basis van de Visie op hoofdlijnen vier deelgebieden onderscheiden, die ook tegelijkertijd (gebieds)bestemmingen vormen: - Landelijk Gebied I (Noordelijk en Zuidelijk komgebied); - Landelijk Gebied II (Stroomruggronden); - Landelijk Gebied III (Noordelijk kerngebied); - Uiterwaarden Zoals in de vorige paragraaf reeds is aangegeven, is in deze vier bestemmingen voor de functies landbouw, wonen, recreatie, maatschappelijke – en nutsvoorzieningen bepaald hoe het gebied voor deze functies mag worden gebruikt, bebouwd en ingericht. De functies natuur, water, niet-agrarische bedrijven en verkeer zijn afzonderlijk bestemd. 15.3 Juridische vormgeving voorschriften De voorschriften vallen in 3 ’hoofdstukken’ uiteen: - algemene bepalingen met de volgende 2 onderdelen: - de begripsbepalingen, waarin de in de voorschriften gebruikte begrippen zijn omschreven (artikel 1); - de wijze van meten, waarin is vastgelegd hoe de maten in de voorschriften moeten worden geïnterpreteerd en ten opzichte waarvan moet worden gemeten (artikel 2); - bestemmingsbepalingen met daarin de volgende 3 onderdelen: - afstemmingsbepaling, waarin de relatie met overige regelgeving wordt uitgelegd (artikel 3); - de gebiedsbestemmingen (artikel 4 tot en met 7); - de doelbestemmingen (artikel 8 en 14); - bijzondere bepalingen, met de volgende 4 onderdelen: - alle wijzigingsbepalingen ex artikel 11 WRO, voor zover die in dit bestemmingsplan voorkomen (artikel 15); - de algemene vrijstellingsbepalingen ex artikel 15 WRO, die voor meerdere bestemmingen gelden (artikel 16); - de overgangsbepaling, waarin is aangegeven hoe met bepaalde gebruiksvormen en bouwwerken moet worden omgegaan, waarvoor in het plan geen specifieke regeling is opgenomen (artikel 17); - de slotbepaling, waarin de naamgeving van het plan is vastgelegd (artikel 18).
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
130
...................................................................
Ten slotte is aan de voorschriften een vijftal bijlagen toegevoegd, namelijk: - overzicht bedrijven, waarin een overzicht is gegeven van alle bestemde niet-agrarische bedrijven met het aantal bestaande m² aan bebouwing; - lijst met toegestane nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven; - overzicht Lingelandjes, waarin een overzicht is gegeven van de locatie van de recreatielandjes (kadastrale nummer van de percelen) en de omvang van de gebouwen; - staat van bedrijfsactiviteiten; - kaartbijlage Archeologische beleidskaart met voorschriften ten behoeve van Archeologische Monumentenzorg (RAAP-rapport 1384, kaartbijlage 2, schaal 1:12.500 d.d. 19 oktober 2006).
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
131
...................................................................
16
Bestemmingsplanbeleid per functie en per deelgebied
Dit hoofdstuk beschrijft het bestemmingsplanbeleid per functie en, als afgeleide daarvan en voor zover relevant, per deelgebied. Dit beleid is bepalend voor de toepassing van het bestemmingsplan en is rechtstreeks vertaald in voorschriften en plankaart. In het navolgende is in grote lijnen op de functies natuur, water, landbouw, recreatie, wonen en niet-agrarische bedrijvigheid ingegaan. Voorafgaand aan de beschrijving van voornoemde functies wordt eerst ingegaan op het belang van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. 16.1
Beleid landschappelijke en cultuurhistorische waarden
In het plangebied komt een zeer groot aantal landschappelijke en cultuurhistorische waarden voor. Deze waarden dienen behouden te blijven, maar vergen soms ook versterking of zelfs ontwikkeling. Hieraan wordt inhoud gegeven, bijvoorbeeld door middel van het stellen van voorwaarden bij vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden. Maar ook de voorschriften over het bouwen binnen een bouwperceel dragen bij aan het behoud van landschappelijke kwaliteiten. Ook moet zo geconcentreerd mogelijk gebouwd worden. De voorschriften bepalen daarover bijvoorbeeld dat de onderlinge afstand tussen gebouwen in een bouwvlak van een agrarisch bedrijf niet meer dan 20 m mag bedragen. In ’Landelijk gebied II’ en ’Uiterwaarden‘ is sprake van een behoorlijke menging van diverse gebruiksfuncties. Gelet op dit gegeven is er een behoorlijke druk om plaats te maken voor (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen. Het behoud, herstel en versterken van karakteristieke waarden zal gericht moeten zijn op aspecten als de visuele aantrekkelijkheid en de variatie in ruimtelijke kenmerken zoals gevormd door diverse beplantingselementen, het onregelmatige verkavelingspatroon, de karakteristieke waarde van landgoed Mariënwaerdt en het behouden van karakteristieke bebouwing (bijvoorbeeld het fort Asperen). In Landelijk gebied III zijn de gebruiksfuncties landbouw en natuur overheersend. Dit heeft geleid tot een visueel aantrekkelijke afwisseling van besloten- (bijvoorbeeld: De Regulieren) en open landschap. Het verkavelingspatroon is hier regelmatiger dan in het
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
133
...................................................................
gebied van de Uiterwaarden. Het behoud en herstel van deze waarden is gekozen als beleidsdoel. In het Landelijk gebied I is de aanwezige openheid een belangrijke te behouden landschappelijke waarde. Dit is in de bestemmingsregeling tot uitdrukking gebracht door verdichting van deze gebieden zoveel mogelijk te weren. Ook hier is sprake van een regelmatig verkavelingspatroon. Voor deze waarden wordt gestreefd naar het behouden en waar mogelijk herstellen daarvan. Kromakkers zijn smalle gebogen akkers die in de vroege middeleeuwen in het rivierengebied zijn ontstaan door het ploegen met een zware ploeg achter een span ossen. Zo’n ploeg is moeilijk wendbaar, daarom begon men voor het einde van de akker al te keren en dat bepaalde de vorm van de akkers. Dit is nu nog in het landschap te zien. Deze oude cultuurhistorische kenmerken worden in dit bestemmingsplan beschermd door middel van het aanlegvergunningenstelsel. Langs de Diefdijk ligt de Nieuwe Hollandse waterlinie. Het rijksmonument Fort Asperen maakt hier deel van uit, maar ook het werk op de spoorweg en de batterijen aan de Meerdijk. De nieuwe Hollandse waterlinie is opgenomen in de nota Belvedère. De hele linie moet in het landschap herkenbaar worden gemaakt. Dit betekent niet alleen restauratie van de forten, batterijen en werken, maar ook het herkenbaar maken door het vrijmaken van de schootsvelden en het zichtbaar maken, waar mogelijk, van de inundatiegebieden. De afzonderlijke onderdelen van de linie (de forten/verdedigingswerken) zijn evenwel reeds onder bescherming van de Monumentenwet gebracht. Overigens is het is niet reëel om het gehele voormalige inundatiegebied te vrijwaren van nieuwe bebouwing. Overigens bevat het bestemmingsplan een planologische regeling voor de volgende landschappelijke en cultuurhistorische waarden: - de bescherming van archeologische waarden in het plangebied door middel van het opnemen van deze (verwachtings)waarden op een kaartbijlage bij de voorschriften van het bestemmingsplan in combinatie met een aanlegvergunningenstelsel en het opnemen van een algemene voorwaarde voor archeologisch onderzoek in de wijzigingsbevoegdheden. In de op de kaart als ‘archeologisch waardevolle gebieden’ aangemerkte gebieden is vanaf een (bouw)oppervlakte van 100 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk. In de gebieden met een hoge archeologische verwachting is de ondergrens op 500 m² gesteld en in de gebieden met een middelmatige archeologische verwachting op 1.000 m². In de gebieden met een onbekende
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
134
...................................................................
-
-
archeologische verwachtingswaarde is dit 2.500 m². De gestelde ondergrens doet zich voor wanneer de voorgenomen activiteit leidt tot bodemverstoringen dieper dan 30 cm onder het maaiveld, met uitzondering van gebieden met een onbekende archeologische verwachtingswaarde, waarbij dit op een diepte van meer dan 3 m is gesteld. Zowel voor het bouwvergunningstelsel als het aanlegvergunningstelsel voor ‘werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, gelden dezelfde maten. Het ploegen is als normaal onderhoud aangemerkt en dus niet aanlegvergunningplichtig. Bij het ploegen wordt niet dieper dan 30 cm. beneden het maaiveld geploegd. Voorts wordt de vervanging van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden als normaal agrarisch gebruik van commerciële boomgaarden aangemerkt en is daarmee ook niet aanlegvergunningplichtig. Tenslotte is de vervanging van bestaande bestratingen en de aanleg van kabels en leidingen binnen bestaande tracés, alsmede het terugbouwen van gebouwen op oude funderingen/grondvlakken, zonder dat dit gepaard gaat met nieuwe bodemverstoringen, niet onderzoeksplichtig. waardevolle open komgronden: de strategie is gericht op het handhaven van de bestaande openheid en de landbouwwaarden van het gebied. Alle komgronden worden beschermd, aangezien deze gebieden gevrijwaard blijven van nieuwe agrarische bouwpercelen. Daarnaast zijn delen aangewezen als weidevogelgebied; enkele waterlopen, dijken en kades met een cultuurhistorische waarde; de twee molens met molenbiotoop, alsmede de molenbiotoop van de molen aan de rand van het plangebied op het bedrijventerrein van Geldermalsen worden in het plan geregeld, teneinde de werking van de molens voldoende te waarborgen;
De Rijksmonumenten in het bestemmingsplan worden niet afzonderlijk planologisch geregeld. De Monumentenwet waarborgt de bescherming van Rijksmonumenten. Wel worden de monumenten op de plankaart aangeduid. De enige betekenis van een dergelijke aanduiding is het tijdig signaleren van de aanwezigheid van een monument. Om voornoemde reden worden ook gemeentelijke monumenten op de plankaart aangeduid.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
135
...................................................................
16.2 Beleid afzonderlijke functie 16.2.1 Natuur In het plangebied zijn de belangrijkste bestaande natuurwaarden geïnventariseerd. Daarmee wordt bevorderd dat het belang bij het behoud van deze waarden nadrukkelijk een rol speelt, indien functionele ontwikkelingen een nadere afweging van het gemeentebestuur vergen. Voorts hebben enkele agrarische percelen de bestemming NBO gekregen om daarmee na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering te geven aan natuur- en boscompensatieplannen in verband met de verbreding van de A-2 (zie over deze compensatie ook de toelichting onder paragraaf ‘Natuur’, bij de bespreking van het ruimtelijk beleid per functie). In samenhang met de beleidskeuzes in het landschapsbeleidsplan en verschillende plannen van hogere overheden kiest de gemeente voor de volgende ontwikkelingen: - het behoud en zo nodig herstel van de bestaande natuurwaarden binnen het totale plangebied, waarbij met name het aspect van de terugdringing van de verdroging aandacht verdient; - de weidevogelgebieden in het plangebied worden door middel van een aanduiding op de plankaart planologisch beschermd tegen doorsnijding, aantasting van rust en openheid, verlaging van het waterpeil en verstoring; - in verband met hun cultuurhistorische-, landschappelijke- en natuurwaarden worden eendenkooien (of relicten ervan) als bosof natuurgebied bestemd. Van de vijf nog in gebruik zijnde en geregistreerde eendenkooien worden tevens de afpalingscirkels verbaal in het plan geregeld, teneinde bepaalde ongewenste handelingen in de omgeving van deze kooien te voorkomen. De 5 kooien zijn afzonderlijk op de plankaart aangeduid. Voor een in gebruik zijnde eendenkooi is via vrijstelling in de planvoorschriften een beperkte bouwmogelijkheid van 15 m² opgenomen voor de bouw van een zogenaamd kooikerhuisje. Deze bouwmogelijkheid zit ook in het vigerende bestemmingsplan ’Buitengebied’; - het versterken van bestaande natuurgebieden en het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden. Al eerder is toegelicht dat de omgeving van de Diefdijk is aangewezen als speciale beschermingszone. Het gebied maakt deel uit van Natura 2000. De speciale beschermingszone maakt geen deel uit van het plangebied. Wel maakt het aangrenzende gebied deel uit van het plangebied. De aanwijzing betekent dat alle ontwikkelingen die plaatsvinden in dit gebied of grenzend eraan, moeten worden getoetst op de consequenties van de ontwikkeling voor de habitat van de
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
136
...................................................................
dieren die tot aanwijzing hebben geleid. In het betreffende gebied komt een aantal woonbestemmingen en agrarische bouwvlakken voor. Deze bestemmingen laten evenwel geen nieuwe ontwikkelingen toe ten opzichte van het Bestemmingsplan Buitengebied 1985. Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de ontwikkeling van natuurwaarden. 16.2.2 Water Op basis van de watertoets, de inventarisatie en het onderzoek zijn ten behoeve van het bestemmingsplan voor het thema water de volgende keuzes gemaakt: - de Linge en overige hoofdwatergangen in het plangebied krijgen een afzonderlijke waterhuishoudkundige bestemming, inclusief onderhouds- en beschermingszone (waterschapsbelang). De overige watergangen worden niet op de plankaart aangegeven om onnodige verstarring van het plan te voorkomen; - in de toelichting is al in gegaan op de noodzaak van het zoeken naar gebieden voor de berging van water. In de voorschriften of op de plankaart worden geen gebieden genoemd respectievelijk aangewezen; - de in het buitengebied gelegen rioolpersleidingen worden in de voorschriften als zodanig geregeld, door in de voorschriften de bepaling op te nemen dat binnen een afstand van 3 meter uit het hart van de leiding bouwen en uitvoeren van werkzaamheden eerst na toestemming van de leidingbeheerder is toegestaan; - overigens wordt het grondwaterbeschermingsgebied planlogisch geregeld door middel van een aanduiding op de plankaart en wordt het graven of dempen van sloten en het verkleinen van het doorstromingsprofiel geregeld via een aanlegvergunningenstelsel. Ook blijft een aanlegvergunning vereist voor werkzaamheden, zoals draineren, uitdiepen en het slaan van putten. De Lingedijk is als waterkering planologisch verbaal geregeld in een zonevoorschrift, in combinatie met het omschrijven van de kering in de doeleinden van de gebiedsbestemming Uiterwaarden, voornamelijk vanwege de bescherming van de waterkering. 16.2.3 Landbouw De landbouw is een belangrijke functie in het gehele plangebied en wordt door de gemeente, waar mogelijk, dan ook ruimhartig ondersteund in haar verdere ontwikkeling. In drie van de vier onderscheiden gebiedsbestemmingen is de landbouw (één van de) hoofdfunctie(s). Dit betekent dat andere functies van even groot of van ondergeschikt belang aan de landbouw worden geacht.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
137
...................................................................
Daarnaast leiden specifieke belangen in bepaalde deelgebieden tot beperkingen. De ondersteuning van de landbouw houdt in dat, zoals in paragraaf ‘landbouw’ van het hoofdstuk ’Ruimtelijk beleid per functie’ is aangegeven, de gemeente zowel ruimte wil bieden voor verdere specialisatie als voor verbreding. Dit betekent in Geldermalsen vooral: ruimte bieden aan grondgebonden landbouw. In het bijzonder worden mogelijkheden geboden voor fruitteelt, hetgeen met name speelt in de bestemming Landelijk gebied II (het gebied van de stroomruggronden). De gemeente zal in overleg met Waterschap Rivierenland benadrukken dat een goede aanvoer van water van groot belang is voor de fruitteelt (beregening en voorkoming van vorstschade). Ook in het Landelijk gebied I (de komgebieden) wordt nadrukkelijk ruimte geboden voor bodemgebonden landbouw. Wijze toekenning agrarisch bouwvlak
In Nederland wordt een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 NGE of meer beschouwd als een volwaardig agrarisch bedrijf, dat wil zeggen een bedrijf met voldoende perspectief om een redelijk inkomen uit de landbouw te halen voor één volwaardige arbeidskracht. Als bedrijven kleiner zijn dan 40 NGE, wil dat overigens niet zeggen dat deze bedrijven niet rendabel zouden zijn. In combinatie met een neventak of een nevenberoep is het mogelijk een reëel agrarisch bedrijf uit te oefenen. De NGE is gebruikt als een hulpmiddel, teneinde te bepalen wanneer een agrarisch bedrijf als zodanig moet worden bestemd. Het onderscheid tussen kleinere en grotere agrarische bedrijven (zie verderop) maakt het mogelijk meer maatwerk toe te passen bij de bestemming van de agrarische bedrijven. In dit bestemmingsplan is een bedrijf met 10-40 NGE aangemerkt als een klein agrarisch bedrijf en een bedrijf met meer dan 40 NGE als een groot agrarisch bedrijf. De NGE geeft een indicatie, maar is niet alleen van belang. Ook is rekening gehouden met het geheel van de zich ter zake voordoende feiten en omstandigheden, voortkomend uit: - het vooronderzoek en de veldinventarisatie ten behoeve van het bestemmingsplan; - de situatie volgens de bestemmingsplannen die voorheen voor het plangebied van kracht waren; - de milieuvergunning. Bedrijven met een omvang van 40 NGE of meer hebben een verbaal bouwvlak toegekend gekregen. Binnen dit verbale bouwvlak dienen de gebouwen binnen een denkbeeldige rechthoek van 1 ha, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan 1 ha, te worden
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
138
...................................................................
gegroepeerd. De breedte van deze rechthoek bedraagt gemeten langs de weg niet meer dan 80 m en de diepte niet meer dan 160 m. Bedrijven met een bedrijfsomvang kleiner dan 40 NGE worden op de plankaart aangeduid met ‘k’. Voor deze bedrijven geldt, dat de oppervlakte van het verbale bouwvlak niet meer bedraagt dan 0,5 ha, met een breedte van niet meer dan 60 m en een diepte van niet meer dan 100 m en dat de bestaande oppervlakte aan gebouwen mag worden vermeerderd met 10%. Gewenste uitbreidingsrichting
Bij de op de plankaart aangeduide agrarische bouwpercelen zijn door middel van pijlen uitbreidingsrichtingen aangegeven. Beoogd is hiermee aan te geven in welke richting bij het betreffende bedrijf bij voorkeur de uitbreidingen (nieuwe bebouwing) dienen plaats te vinden. De bebouwing moet worden opgericht binnen dit flexibel bouwperceel. Aan de hand van het eerste gebouw en de opgenomen voorschriften zullen langzamerhand de contouren van het bouwblok duidelijk worden. De bebouwing mag de verbale bouwgrenzen van 160 m diepte en 80 m breedte aan de wegzijde voor agrarische bedrijven niet overschrijden. Voor agrarische bedrijven aangeduid met een ‘k’ zijn deze normen 100 m, respectievelijk 60 m. Elke bouwaanvraag zal worden getoetst aan de plankaart en de voorschriften, waarna in overleg met de aanvrager bekeken kan worden waar het nieuw op te richten bouwwerk kan worden gesitueerd. Zo is in de voorschriften geregeld, op welke wijze en in welke omvang agrarische bebouwing kan worden opgericht en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Het gaat hierbij om de maximale afstand van 20 m tussen gebouwen, waardoor een zekere concentratie wordt gewaarborgd, als ook om de lengtebreedteverhouding van het denkbeeldige bouwperceel in combinatie met de maximale omvang van het bouwperceel (1 ha of 0,5 ha voor bedrijven aangeduid als ‘k’). Ter verduidelijking zijn twee tekeningen opgenomen. Een bouwvlak waarbij sprake is van twee uitbreidingsrichtingen en een bouwvlak met één uitbreidingsrichting. In kleur is aangegeven wat de maximale diepte en breedte bij beide bouwvlakken zijn. Voorbeeld 1 Indien de ondernemer kiest voor uitbreiding naar het westen toe, geeft de zwarte doorgetrokken lijn de maximale diepte van het bouwvlak aan. Gerekend is vanaf de uiterste grens van de bestaande bebouwing aan de oostzijde van het bouwvlak. Met een onderbroken zwarte lijn is de maximale breedte van het bouwvlak aangegeven. In rood is een vergelijkbare uitbreiding aangegeven, indien de ondernemer kiest voor de maximale uitbreidingsmogelijkheden naar de zuidzijde van het bedrijf. De zwarte en rode stippellijn geven de maximale flexibiliteit weer.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
139
...................................................................
Voorbeeld 2 In deze situatie is sprake van één uitbreidingsrichting. De zwarte, onderbroken lijn geeft de maximale breedte van het bouwvlak weer, indien de ondernemer kiest voor uitbreiding naar het westen toe. De rode, onderbroken lijn geeft de maximale breedte weer in geval er naar het oosten toe wordt uitgebreid. De bestaande bebouwing is het uitgangspunt van waaruit de maximale breedte van het bouwvlak wordt berekend. De te benutten ruimte daartussen in, aangegeven met stippellijnen, is flexibel.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
140
...................................................................
Bij het bepalen van de uitbreidingsrichting is rekening gehouden met omliggende belangen: - landschappelijke waarden (onder andere behoud openheid); - natuurwaarden (aanwezigheid van bos- en natuurgebieden, houtopstanden); - milieuhygiënische aspecten (onder andere nabijheid van burgerwoningen); - de bestaande situering van de bebouwing op de huiskavel mede in relatie tot de bouwpercelen zoals opgenomen in het bestemmingsplan ’Buitengebied 1984’. In het plan zijn vrijstellingsmogelijkheden opgenomen voor een grotere breedte of diepte in gevallen waarin de feitelijke situatie het onmogelijk maakt om het bouwperceel te kunnen inrichten volgens de hierboven geschetste regeling (als het perceel bijvoorbeeld aan de achterzijde aan een weg grenst, op een afstand die kleiner is dan de toegestane diepte), of als gelet op de milieuhinder een grotere afstand tot aangrenzende woningen aangehouden moet worden. Nieuwvestiging agrarische bedrijven
De gemeente staat in het bestemmingsplan onder toepassing van stringente voorwaarden in beperkte mate mogelijkheden toe tot nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Dit betreft dan Landelijk Gebied I en Landelijk II. Ter vermindering van de vraag naar nieuwe agrarische bouwpercelen wordt in Landelijk gebied I aan de op de plankaart aangeduide burgerwoningen een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld, om daarmee de locatie te kunnen benutten voor het stichten van een nieuw agrarisch bedrijf. Ook wordt hiermee gestimuleerd dat bestaande bebouwing wordt ingezet voor de vestiging van een agrarisch bedrijf. Veel van de aangeduide burgerwoningen hebben vroeger ook een agrarische functie gehad. Vaak zijn dan ook nog oude bedrijfsgebouwen aanwezig, die herbenut
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
141
...................................................................
dan wel gesloopt en vervangen kunnen worden voor nieuwe bedrijfsgebouwen. Tevens dient vermeden te worden dat de aanvraag van een nieuw bouwperceel ingegeven is door de wens om een nieuwe (bedrijfs)woning in het buitengebied te krijgen, zonder dat er ooit sprake zal zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf. Vooral bij bedrijven waarbij geen sprake is van toezicht op levende have, zou daarom in eerste instantie volstaan kunnen worden met de bouw van de bedrijfsgebouwen. Pas na verloop van tijd wanneer feitelijk is aangetoond dat het bedrijf een duurzaam en volwaardig karakter heeft, zou dan bijvoorbeeld door middel van een vrijstelling meegewerkt kunnen worden aan de bouw van een bedrijfswoning. Bepaalde gebieden worden nadrukkelijk uitgesloten van het toewijzen van een nieuw agrarisch bouwperceel, waar nu nog geen bebouwing aanwezig is. Het gaat om de gebiedsbestemmingen ’Landelijk Gebied I, III’ en ’Uiterwaarden’. In landelijk gebied II kan geen nieuw agrarisch bouwperceel worden toegewezen aan gronden die op de plankaart zijn aangemerkt als ‘kromakkers’. Aanvullend op het toewijzen van nieuwe agrarische bouwpercelen op bebouwingsvrije locaties is het in landelijk gebied I en II ook mogelijk om bestaande woningen met bijgebouwen, die op de plankaart zijn aangeduid met ‘woning’, te herbestemmen naar ‘agrarisch bouwperceel’. Deze woonbebouwing kent vaak ook een agrarische voorgeschiedenis. De regeling is niet van toepassing op de kromakkers en de weidevogelgebieden. Buiten het gebied van de oeverwallen (Landelijk gebied II) wordt de nieuwvestiging van zeer intensieve gebruiksvormen (boombloemkwekerijen al of niet via containerteelt) zondermeer uitgesloten. Dergelijke bedrijfstypen passen niet in het overwegend open gebied met grondgebonden landbouwbedrijven (voornamelijk veehouderij). Kassen/glastuinbouw
Glastuinbouw als hoofdactiviteit is beperkt tot de bestaande bedrijven. Deze bedrijven zijn op de plankaart met de aanduiding ‘Gl’ aangegeven. De bestaande glasopstanden mogen bij deze bedrijven bij recht met maximaal 20% worden uitgebreid. Met vrijstelling kan onder voorwaarden een verdere uitbreiding van het glasareaal worden toegestaan. Daarbij zal onder meer aangetoond moeten worden, dat een verplaatsing naar een glasconcentratiegebied of regionaal cluster niet mogelijk is. Bij de niet glastuinbouwbedrijven zijn in beperkte mate kassen op het agrarische bouwperceel toegestaan ter ondersteuning van de grondgebonden hoofdactiviteit. In Landelijk gebied I is maximaal 500 m² toegestaan, in Landelijk gebied II 1.500 m² en in Landelijk gebied III en Uiterwaarden 250 m².
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
142
...................................................................
Intensieve veehouderij
Alle agrarische bedrijven kunnen een neventak intensieve veehouderij opzetten met een oppervlakte van ten hoogste 250 m². Bestaande 2 neventakken zijn vastgelegd op 500 m . Bestaande agrarische bedrijven die de intensieve veehouderij als hoofdtak uitoefenen, zijn als zodanig op de plankaart aangeduid.
Teeltondersteunende voorzieningen
In de voorschriften is een regeling opgenomen voor teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwperceel voor de periode april-oktober. Deze tijdelijke voorzieningen worden in de gemeente Geldermalsen vooral gebruikt in de fruitteelt. Op de oeverwallen, waar zich de meeste boomgaarden bevinden, zijn geen beperkingen opgenomen voor het toepassen van deze voorzieningen. In verband met onder meer de landschappelijke kwaliteiten geldt in de gebiedsbestemmingen ‘Landelijk Gebied I’ en ’Uiterwaarden’ een vrijstellingsregeling voor een maximale oppervlakte van 0,5 ha per bedrijf. In ‘Landelijk Gebied III’ zijn teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwperceel niet toegestaan. Binnen de bestemming ‘ Landelijk gebied II’ is een mogelijkheid opgenomen om voorzieningen te treffen voor overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten. Deze voorzieningen mogen alleen in het seizoen gebruikt worden.
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Een verbrede landbouw wordt door velen gezien als een mogelijkheid om de bestaansbasis van de agrarische sector te versterken. Nevenactiviteiten moeten dan leiden tot extra bedrijfsinkomsten, waardoor de hoofdactiviteit (= het agrarisch bedrijf) kan blijven voortbestaan. Daarbij moet wel voorkomen worden dat de nevenactiviteit geleidelijk aan de agrarische bedrijfsvoering gaat overvleugelen. Ook zijn niet alle nevenactiviteiten in het buitengebied gewenst. Uitgangspunt is dat de nevenactiviteiten niet leiden tot een substantiële toename in de bedrijfsbebouwing. Bij voorkeur zullen dan ook bestaande leegstaande ruimtes ingezet dienen te worden voor de toegelaten functies. Daar waar bestaande gebouwen worden benut, zal de toegestane oppervlakte begrensd dienen te worden. De toegestane oppervlakte is deels afhankelijk van de soort activiteit. Sommige activiteiten zijn minder gewenst in vrijstaande bijgebouwen. Dit gaat vooral op voor het fenomeen ’bed and breakfast’ dat thuishoort in het hoofdgebouw, waarin ook de bedrijfswoning is gelegen. Ook bij andere vormen van verblijfsrecreatie waar overnacht wordt in agrarische bedrijfsgebouwen, zou bij voorkeur het hoofdgebouw benut dienen te worden.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
143
...................................................................
Het benutten van bestaande gebouwen is uitgangspunt, tot een oppervlakte van 350 m². Horeca is beperkt tot 250 m². Teneinde enig inzicht te geven in de mogelijkheden, is in de bijlage bij de voorschriften een lijst opgenomen met (neven)activiteiten. In de meeste gevallen is het starten van een nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf uitsluitend na toepassing van een vrijstelling toegestaan. Op deze wijze is per situatie een zorgvuldige afweging te maken. Kleinschalig kamperen
De kleinschalige kampeeractiviteiten zijn toegestaan bij particulieren en derhalve ook op bedrijven binnen de bestemming Landelijk gebied II.
Vrijkomende agrarische bebouwing: nieuwe nietagrarische bedrijfsactiviteiten
In geval van beëindiging van het agrarisch bedrijf voorziet het plan in de mogelijkheid van functiewisseling. Bij functiewisseling is voorzien in een zorgvuldige afweging van belangen, opdat de introductie van een andere functie ruimtelijk aanvaardbaar is. De procedure op basis van artikel 11 Wet Ruimtelijke Ordening (wijzigingsbevoegdheid) voorziet hierin. Overigens bevat het bestemmingsplan voor deze bestemmingswijziging wel voorwaarden bij het toestaan van nieuwe bedrijfsactiviteiten. De voorwaarden zijn: - de nieuwe activiteiten moeten qua aard inpasbaar zijn in het buitengebied. Sommige gebruiksvormen zijn in bepaalde gebiedsbestemmingen uitgesloten. Voor andere achteraf ook acceptabele hergebruiksvormen zal dan zonodig een afzonderlijke planherziening doorlopen dienen te worden; - het voormalige agrarische complex dient als een functionele ruimtelijke eenheid te blijven bestaan. Het afzonderlijk afsplitsen van de voormalige bedrijfswoning van de rest van de bebouwing, is niet gewenst. Dit kan namelijk op termijn leiden tot onderlinge conflicten en tot een wens om in een later stadium alsnog weer een bedrijfswoning te mogen bouwen; - de regeling dient een stimulans te bevatten om een deel van de bedrijfsbebouwing te slopen. Om de vestiging van bedrijven in het buitengebied niet te eenvoudig te maken ten opzichte van bedrijven op dure bedrijfsterreinen, wordt geëist dat bij hergebruik van bestaande bebouwing een bepaald percentage wordt gesloopt; - in alle gevallen zullen de nieuwe activiteiten alleen binnen de bebouwing mogen plaatsvinden. Buitenopslag en bedrijfsactiviteiten op het erf, opzichtige reclame-uitingen zijn niet toegestaan en er mag geen sprake zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
144
...................................................................
Vrijkomende agrarische bebouwing: extra inhoud voor de woning en/of meer oppervlakte voor de bijgebouwen
Als alternatief voor het toestaan van nieuwe niet agrarische bedrijfsvormen, wordt tevens de mogelijkheid geboden om in ruil voor het slopen van bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning) toe te staan dat de woning of de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot. 16.2.4 Recreatie In het plangebied is onderscheid gemaakt tussen verblijfsrecreatie en dagrecreatie. De gemeente is ruimhartig in het bieden van mogelijkheden voor (met name) routegebonden vormen van dagrecreatief medegebruik van het plangebied (wandelen, fietsen, paardrijden). Om deze routes aantrekkelijker te maken is kleinschalige horeca langs de routes toegestaan. Wel zal enige terughoudendheid betracht worden bij het aanleggen van paden, als dit al te zeer ten koste zal gaan van bijvoorbeeld landbouw- of natuurwaarden. Het aanleggen van dergelijke paden vindt nooit zonder meer plaats, maar vergt altijd een afwegingsprocedure via een aan te vragen aanlegvergunning. Het mede benutten van het buitengebied als recreatief uitloopgebied in de omgeving van de diverse woonkernen, kan aanleiding geven tot het introduceren van bepaalde landschappelijke elementen, uiteraard voor zover inpasbaar in de te behouden landschappelijke structuur. In het buitengebied is ook een bestemming uilenpark voorzien aan de Dr. Kuyperstraat. Het recreatieterrein met stacaravans nabij Rhenoy is eveneens in het bestemmingsplan opgenomen. Ook zijn de verspreid voorkomende recreatiewoningen op de plankaart aangeduid. Deze 3 mogen een inhoud hebben van 200 m en een bijgebouw van maximaal 20 m2. Onderkeldering is niet toegestaan. Permanente bewoning uiteraard ook niet. Aan het landgoed Mariënwaerdt wordt ruimte geboden voor het opzetten van dagrecreatieve evenementen, zoals bijvoorbeeld de landgoedfair Mariënwaerdt. De gemeente wenst hiermee uitdrukking te geven aan het ondersteunen van de instandhouding van dit landgoed, in het verlengde van het Masterplan voor Mariënwaerdt uit 2000. In het bestemmingsplan zijn verscheidene voorstellen uit het Masterplan Mariënwaerdt meegenomen. De bestemming ‘Water’ is voor de watersport van belang. Het aanbrengen van voorzieningen daarvoor vergt een nadere afweging via een aan te vragen aanlegvergunning, zodat goed rekening gehouden kan worden met kwetsbare natuurlijke en landschappelijke waarden.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
145
...................................................................
In het buitengebied is één kanoverhuurbedrijf. Het bedrijf heeft slechts een aanlegsteiger, een opslag, toiletten en een stellage voor de kano’s. Voor kanoërs zal een aantal van dergelijke voorzieningen als rustpunten langs de Linge worden gerealiseerd, die alleen vanaf het water te bereiken zijn. Deze rustpunten moeten voorkomen dat mensen op andere plekken, waar het minder gewenst is, aan land gaan. Bijzondere aandacht vergen de zogenaamde recreatielandjes, ondergebracht in de bestemming ‘Uiterwaarden’, langs de Linge. Voor deze percelen is een specifieke beleidsnota ontwikkeld. Het bestemmingsplan is gebaseerd op deze beleidsnota. In de nota is vastgelegd dat, gelet op de ontstaanshistorie van het bestemmingsplan ’Buitengebied 1984’ en het nadien gevoerde stringente beleid om nieuwe Lingelandjes tegen te gaan, al die percelen die er qua gebruik al voor 27 februari 1989 waren aan te merken als recreatiepercelen, in het nieuwe bestemmingsplan ’Buitengebied’ planologisch in te passen. Het nieuwe bestemmingsplan ’Buitengebied’ verbiedt de (verdere) ontwikkeling van (nieuwe) Lingelandjes. Voor het kleinschalig kamperen bij de particulier (voormalig kamperen bij de boer) geldt dat het niet bij recht is toegestaan. Door middel van een vrijstelling kan onder voorwaarden in Landelijk gebied II worden meegewerkt. De voorwaarden zijn in de voorschriften uitgewerkt. Via het functiewisselingsbeleid (wijzigingsbevoegdheid op basis van artikel 11 Wet Ruimtelijke Ordening) worden ook bepaalde vormen van recreatie mogelijk gemaakt als een mogelijke bron voor extra inkomsten. Het betreft hier met name ontwikkelingen als het stichten van een kinderboerderij of bed and breakfast. 16.2.5 Wonen De bestaande en als zodanig geïnventariseerde woningen zijn voor het gehele plangebied op de plankaart voorzien van een aanduiding woning(en), waaraan de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gekoppeld zijn. Door middel van een vrijstellingsbepaling is het mogelijk kleinschalige bedrijvigheid uit te oefenen. Ook is een regeling voor ‘bed and breakfast’ en theetuinen opgenomen. Het geleidelijke proces waarbij het aantal agrarische bedrijven afneemt, leidt eveneens tot een toename van burgerwoningen. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor agrarische bedrijven om in aanmerking te komen voor een tweede bedrijfswoning, mits daarvoor een aantoonbare noodzaak bestaat.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
146
...................................................................
16.2.6 Niet-agrarische bedrijvigheid Voor de niet-agrarische bedrijven is het onderscheid tussen bedrijven die wel en die niet passend worden geacht, in het buitengebied relevant. Alle bedrijven die een zekere binding hebben met het buitengebied dan wel gelet op hun aard thuishoren in het buitengebied (waaronder agrarisch gerelateerde bedrijven) worden in het plan aangegeven als “Bedrijven 1”. Het gaat dan bijvoorbeeld om een landbouwmechanisatiebedrijf en een agrarisch loonwerkersbedrijf, maar ook om een dierenpension. Alle overige bedrijven zijn op de plankaart en in de voorschriften geregeld als “Bedrijven 2”, dat wil zeggen bedrijven die naar hun aard niet in het gebied thuishoren. Op zich zijn alle bestaande en als zodanig geïnventariseerde bedrijven op de plankaart voorzien van voornoemde bestemmingscode waaraan gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gekoppeld zijn. Het beleid is erop gericht dat wanneer grootschaliger uitbreidingen noodzakelijk zijn, het bedrijf bij voorkeur zou moeten worden verplaatst naar een bedrijventerrein. Onverkort hebben de bestemde bedrijven bij recht de mogelijkheid gekregen de bebouwing uit te breiden met een maximum van 10%, indien de bebouwing thans reeds meer bedraagt dan 375 m². Voor zover de bestaande oppervlakte thans minder dan 375 m² bedraagt kan de oppervlakte worden vermeerderd met 20% tot een maximum van 375 m². Een uitbreiding met 75 m² is in elk geval mogelijk, ongeacht de genoemde percentages. Het plan bevat overigens een vrijstellingsbepaling voor het vergroten van de oppervlakte van agrarisch gerelateerde bedrijven met ten hoogste 25%, uitsluitend voor de bedrijven op de plankaart aangegeven met B1. Het plan kent een vrijstellingsbepaling waarmee een B1 bedrijf kan omschakelen naar een ander type bedrijvigheid van het type B1. Een B2 bedrijf kan omschakelen naar een ander type B2 bedrijf of naar een B1 type bedrijf. Uitgesloten is echter het omschakelen van B1 naar B2, aangezien een toename van niet aan het buitengebied gerelateerde functies gewenst is. Daarnaast kan vrijstelling worden verleend voor B2 bedrijven om een andere qua milieubelasting vergelijkbare functies toe te staan dan de in de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestane categorieën. 16.2.7 Verkeer Voor zover de wegen niet in een eigen bestemming zijn geregeld, maken de bestaande wegen deel uit van de toepasselijke gebiedsbestemming. Het hiervoor geldende beleid is gericht op het globaal handhaven van de bestaande verkeersstructuur. Dit betekent dat de gemeente in grote lijnen hecht aan:
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
147
...................................................................
-
het in stand houden van de bestaande verbindingen; het in stand houden van het bestaande dwarsprofiel van de wegen.
Met betrekking tot het in stand houden van de verbindingen voert de gemeente het beleid om zo nodig de huidige ligging van een tracé enigszins aan te passen. Daarbij gaat het slechts om beperkte aanpassingen zoals een bochtafsnijding en dergelijke met het oog op het verbeteren van de verkeersveiligheid, het beter inpassen in het landschap of het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden van aanliggende functies. Het geheel verleggen van een weg of een wegvak behoort derhalve niet tot de mogelijkheden: daarvoor zal een eigen bestemmingsplanprocedure moeten worden gevoerd. De gemeente wil de opbouw van het dwarsprofiel (dus de breedte van bepaalde stroken als rijstroken, bermen, voetpaden etcetera) van de wegen in principe intact laten, tenzij er belangrijke argumenten zijn (bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid) om wegen te verbreden of te versmallen, te voorzien van een fiets- of voetpad, zonder dat het doel van de weg wordt gewijzigd. Dit betekent met andere woorden dat, wanneer een weg slechts een ontsluitingsfunctie heeft voor een bepaald gebied, deze weg niet een doorgaande functie voor ook andere gebieden mag krijgen. Indien het noodzakelijk is om de bestaande situatie aan te passen en voor zover dit kan binnen de kaders van dit plan, dient hiervoor een aanlegvergunningenprocedure te worden gevolgd. In het algemeen betekent dit dat het gemeentebestuur zichzelf een aanlegvergunning moet verlenen. Deze vergunningplicht vormt een garantie voor belanghebbenden om hun zienswijze binnen een wettelijk vastgelegde afwegingsprocedure in te brengen. Ten behoeve van de verkeersfunctie is het mogelijk om de wegen in te richten en bouwwerken (geen gebouwen zijnde) te bouwen. Hierbij moet worden gedacht aan verkeerslichten en dergelijke. 16.2.8 Andere functies De rioolwaterzuiveringsinstallatie en een aantal opslagvoorzieningen zijn reeds als nutsvoorziening in de bestemming Landelijk gebied II geregeld. Leidingen waarvoor het noodzakelijk wordt geacht dat ze worden ’meebestemd’ in een bestemmingsplan, krijgen in het kader van dit plan een zogenaamde aandachtstrook. De desbetreffende leidingen zijn op de plankaart aangegeven.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
148
...................................................................
Het plan biedt tevens de mogelijkheid om kleine gebouwen te bouwen voor de stroomvoorziening of voor de polderbemaling en dergelijke. Daarvoor kan een vrijstelling worden verleend van het plan voor gebouwen met een inhoud van maximaal 75 m³ en een maximale bouwhoogte van 3 m.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
149
...................................................................
17
Juridische vormgeving 17.1
Handhavingsniveau
Het is van groot belang dat de gemeente toezicht houdt op de naleving van het bestemmingsplanbeleid. Daarom dienen de voorschriften van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied consistent te worden gehandhaafd. Handhaving bestaat uit 3 fasen: - handhaving start bij het bieden van de noodzakelijke informatie; immers onbekend maakt onbemind; - bij concrete overtredingen zal primair in minnelijk overleg worden getracht deze op te lossen; - als het minnelijk overleg niet tot het gewenste doel leidt, zal feitelijk optreden onontkoombaar zijn. De gemeente zal dan een keuze maken uit het opleggen van een dwangsom of het uitvoeren van bestuursdwang. De gemeente zal vooral de nadruk leggen op de eerste en tweede fase. In de praktijk blijkt dat het meeste rendement op te leveren. Soms ontkomt de gemeente er niet aan om tegen overtredingen op te treden. In beginsel zullen signaleringen van overtredingen, ongeacht de aard en omvang, altijd een vervolg krijgen in de zin van legalisatie (bestemming en/of vergunning), aanschrijving of, onder bepaalde voorwaarden een gedoogbesluit. Alleen op deze wijze kunnen niet gewenste ontwikkelingen in het buitengebied tijdig worden tegengegaan en kunnen eventueel te accepteren afwijkingen (tijdelijk) worden gedoogd. Tevens wordt voorkomen dat de handhaving afglijdt naar een ongewenst niveau. 17.2
De handhavingsprocedure
Handhaving vindt plaats aan de hand van controles. Deze vinden op verschillende manieren en momenten plaats: - nadat een bouwaanvraag bij de gemeente is ingediend, wordt de plaatselijke situatie gecontroleerd; - via controle achteraf op verleende bouwvergunningen; - via ad hoc controles vanaf de openbare weg en aan de hand van klachten/meldingen van burgers; - via een systematische periodieke controle, zo mogelijk vanaf de openbare weg en desnoods door percelen te betreden;
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
151
...................................................................
-
via controle aan de hand van luchtfoto’s; deze worden periodiek van het gehele buitengebied genomen, waarna zij vergeleken kunnen worden met de oude luchtfoto’s.
Zodra een overtreding is geconstateerd, zal worden nagegaan of een oplossing (legalisatie) mogelijk is. Kan geen vergunning worden verleend (bijv. overtreding is in strijd met het bestemmingsplan of welstandseisen) dan vindt een gesprek plaats tussen de overtreder en de gemeente. De bedoeling van dit gesprek is om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Zo nodig treedt de gemeente op. 17.3
Verslaglegging
In de reguliere op te stellen rapportages over de handhaving van bouw- en milieuregelgeving zal ook melding gemaakt worden van handhavingsgevallen die betrekking hebben op het bestemmingsplan ‘Buitengebied’.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
152
...................................................................
Bijlage
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
Verslag overleg watertoets Bestemmingsplan Buitengebied gehouden op 12 december 2003 bij de gemeente Geldermalsen
Datum en plaats overleg: - Gemeentehuis Geldermalsen vrijdag 12 december 2003 Aanwezigen: - mevrouw. H. Nonnekens - de heer W. Bomhof - de heer F. Schmidt
Waterschap Rivierenland; BügelHajema Adviseurs afdeling Ruimtelijk Beleid gemeente Geldermalsen
Doel gesprek: Bezien in hoeverre het in 2001 in procedure gebrachte voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied’, gelet op recente ontwikkelingen op het beleidsterrein ‘water’, dient te worden aangepast/aangevuld.
Inhoud gesprek op hoofdlijnen Door Wim Bomhof, namens het stedenbouwkundig bureau de projectleider van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, is het doel van het gesprek toegelicht. Als basis voor het gesprek zijn vooraf diverse gesprekspunten/stellingen op papier gesteld, die als leidraad hebben gefungeerd voor het gesprek. Vooraf is nog contact gelegd met de provincie (o.a. de heer de Vos) maar de provincie heeft in overleg met het Waterschap besloten om de waterbelangen in eerste instantie door het Waterschap te laten behartigen. Met dit gesprek wordt invulling gegeven aan de vereiste ‘watertoets’ in een bestemmingsplan. Hoewel in het voorontwerp wel degelijk aandacht is besteed aan het aspect ‘water’ zijn de inzichten sindsdien zodanig ontwikkeld, dat het noodzakelijk/wenselijk werd geacht om nog eens apart met het Waterschap hierover van gedachten te wisselen. Ook het Waterschap had hier behoefte aan. Het in het kader van het algemeen vooroverleg art. 10 Bro in 2001 uitgebrachte advies van het toenmalige Waterschap Polderdistrict Tieler- en Culemborgerwaarden voorziet niet in alle opzichten aan de wensen van het huidige Waterschap. Vanuit het bureau is aangegeven dat bij voorkeur alleen die wateraspecten in het bestemmingsplan worden vastgelegd die ook in
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
dit plan thuishoren. Doublures met eigen regelgeving van het Waterschap (de Keur) dienen zo veel mogelijk vermeden te worden. Door het Waterschap is daarbij opgemerkt dat het bestemmingsplan als toetsingskader van bouwaanvragen een belangrijke signaalfunctie kan vervullen om mensen te attenderen op het feit dat in sommige situaties ook een ontheffing van het Waterschap nodig is. Bij de verdere uitwerking van het wateraspect in het bestemmingsplan wordt door het bureau de door de NIROV opgestelde notitie ‘Watertoets en het bestemmingsplan’ van juni 2003 gebruikt. Daarnaast heeft ook de provincie Gelderland zijn eigen checklist uitgebracht en hetzelfde kan gezegd worden van het Waterschap Rivierenland. Aandachtspunten voor het Waterschap zijn: - de Keurzones behorende bij de A-watergangen, de rivier de Linge en de waterkeringen; - de bouwactiviteiten buitendijks in relatie tot het compensatiebeginsel; - de voorgenomen aanwijzing van zogenaamde waterbergingsgebieden; - de mogelijke aanwezigheid van een stukje van een zoekgebied voor een nieuw drinkwaterwingebied in het oostelijk deel van de gemeente; - het ruimtebeslag voor opvang afgekoppeld hemelwater (met name van belang bij bedrijven). Over deze onderwerpen is uitvoerig van gedachten gewisseld. Afgesproken is dat in een nog op te stellen notitie over het aspect water, aangegeven zal worden in hoeverre bij het opstellen van het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied’ met genoemde onderdelen rekening zal/kan worden gehouden. Deze notitie zal ook aan het Waterschap voor commentaar worden toegezonden. Aan te leveren informatie Waterschap: Het Waterschap zal proberen zoveel mogelijk relevante informatie digitaal aan te leveren (o.a. afbakening winterbed Linge, ligging van de A-watergangen en andere relevante waterstaatkundige objecten zoals stuwen, gemalen e.d.). BügelHajema neemt hiervoor in januari rechtstreeks contact op met het Waterschap (de heer van Vessem) voor de digitale uitwisseling. Daarnaast zal door het Waterschap rechtstreeks naar de gemeente informatie gestuurd worden over:
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe
...................................................................
-
de waterbergingsgebieden,: o.a. de ligging, de beoogde inrichting en het toekomstige gebruik en de fase van besluitvorming over het wel of niet aanleggen van dergelijke gebieden; de exacte positie van het beoogde nieuwe waterwingebied (de planologisch relevante beïnvloedingszone) en de status van de besluitvorming hierover.
.................................................................... 108.00.01.21.40.toe