Naar een hernieuwde Almeerse invulling van het concept passend onderwijs, periode 2007 - 2012. De volgende reuzenstap !
Geschreven in opdracht van het Programmamanagement passend onderwijs Dr Olaf McDaniel, CBE Consultants September 2007
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
1
Inhoudsopgave: Samenvatting 1. Leeswijzer 2. Het onderzoek 3. Context 4. De opdracht 5. De ontleding van de problematiek 5.1 Er wordt in de loop van de schoolloopbaan een hulpvraag geconstateerd 5.1.1 Vroegtijdige signalering 5.1.2 Versterking relatie onderwijs – organisatie voor jeugd en gezin 5.1.3 Eén loket 5.1.4 Handen in de klas 5.1.5 Een Achilles hiel: de informatie voorziening: de informatie voorziening noodzakelijk voor realisatie van doorgaande leer- en zorglijnen 5.1.6 VSV, RMC en lik op stuk 5.2 Er is reeds een hulpvraag geconstateerd en gediagnosticeerd: hoek kan het kind op een zo optimaal mogelijke wijze worden geholpen? 5.2.1 Verantwoordelijkheden en voorzieningen 5.2.2 Leerlingen met zorgvragen geen onderdeel van concurrentie tussen scholen in Almere 5.2.3 Versterking van de expertise van scholen 5.3 De positie van ouders 5.3.1 Versterking van de positie van de ouders 5.3.2 Grenzen aan de keuzevrijheid van ouders 6. Wensen t.a.v. afwijking van de wetgeving 7. Naar een passende uitvoeringsorganisatie voor de toekomst 7.1 Kernfuncties 7.2 Het organisatiemodel 7.3 De thema’s en het invoeringspad
Bijlage 1: Deelnemers aan het proces
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
2
Samenvatting1 Inleiding In de periode januari – mei 2007 heeft onder regie van het programmamanagement 2 een uitgebreide studie plaatsgevonden over de volgende stappen die in Almere kunnen en moeten worden gezet in het kader van het passend onderwijs. In een interactief proces (interviews, versnellingssesies en een ontwerpconferentie “De expeditie”) is vanuit het programmamanagement getracht om velen in het inventarisatie- en ontwerpproces te betrekken. In dit voorliggende Plan van Aanpak worden voorstellen gedaan voor de inhoudelijke en organisatorische ontwikkeling van het passend onderwijs in Almere. Daarbij is het adagium “vorm volgt inhoud” benut om eerst vanuit de inhoud de richting te bepalen wat de gewenste stappen zijn en pas daarna de vraag te stellen “hoe ziet de organisatie eruit die hieraan voor het bovenschoolse vorm moet geven”. Uitgangspunt is en blijft gezamenlijkheid Almere heeft een krachtige traditie t.a.v. passend onderwijs. Het gaat om het onderwijs waarin voor alle kinderen/jongeren een plaats is die leidt tot optimale schoolprestaties met voor degenen die daarbij enige additionele hulp of ondersteuning nodig hebben een instrumentenkist vol met bruikbare instrumenten en voorzieningen. Passend onderwijs was het afgelopen decennium een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle scholen in het Almeerse onderwijs. Dat moet ook de ondertoon blijven voor het komende decennium. Het vraagstuk structureel en duurzaam aanpakken kan alleen in gezamenlijkheid. En de interactieve en betrokken wijze waarmee de plannen tot stand zijn gekomen, geeft het programmamanagement het vertrouwen dat gemeenschappelijkheid ook het adagium blijft voor de komende jaren. Het vormt dan ook geen issue van concurrentie tussen de besturen. Zes hoofdhoofdthema’s van aanbevelingen Het programmamanagement heeft zich intensief bezig gehouden met het schetsen van de elementen die de basis vormen voor de volgende stap in het passend onderwijs in Almere. Daarbij wordt -vanzelfsprekend – nauw aangesloten bij en voortgebouwd op al hetgeen er de afgelopen jaren al tot stand is gebracht. Het gaat om ruim 30 aanbevelingen, uitgesplitst in 6 hoofdthema’s. Thema 1: Versterking van de school en leerkrachten Het succes van passend onderwijs zal voor het grootste deel afhangen van de praktijk in de scholen. Daarom zijn aanbevelingen geformuleerd die ertoe moeten leiden dat de komende jaren de praktijk op de scholen kan worden versterkt door scholen en leerkrachten/docenten nog beter toe te rusten en de professionaliteit en handelingsvaardigheid op het punt van passend onderwijs te versterken. In onderstaand schema zijn deze aanbevelingen kort samengevat.
1
Het gehele rapport is de downloaden op www.gewoonanders.nl en www.opdc. Het onderzoek staan onder regie van het programmamanagement dat bestaat uit: A. van der Horst (voorzitter SLA en SGA), Mw. G. Durkstra (directeur SGA), B. Vismans (directeur SLA), R. Pet (Stichting 1), D. Hattenberg (Stichting OSA) en O. McDaniel (CBE Consultants) 2
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
3
Thema 1: versterking van de school en leerkracht Versterken van het “herkenvermogen” van leerkrachten om hulpvragen van kinderen vroegtijdig te kunnen signaleren
Versterking van de handelingsvaardigheid van de leerkracht: • Grotere zorgbreedte •Kennis van de expertise binnen en buiten de eigen school
Versterking van de vroegtijdige communicatie met de ouders
In het kader van de Wet BIO, prioriteit bij de scholing voor onderwerpen verbonden met passend onderwijs
Elke school een ZAT team ofwel al operationeel danwel direct beschikbaar
ZAT teams zoveel mogelijk verbonden met de organisaties van jeugd en gezin
Verder wordt aanbevolen om het kennismanagement tussen de scholen en andere relevante organisaties binnen Almere te versterken. Dit kan bijvoorbeeld door op internet een educatieve zorgkaart (welke expertise zit waar?) op te bouwen en op de praktijk gerichte kennisuitwisseling tussen scholen (en organisaties voor kind en gezin) te organiseren. Daartoe is de inrichting van een “Community of learners and teachers” waarin regelmatig praktijkmensen elkaars kunnen treffen een geschikt instrument. Ook intensivering van de verbinding met PABO en lerarenopleiding kan bijdragen tot versterking van de handelingsvaardigheden van nieuwe leerkrachten in het kader van passend onderwijs. Datzelfde geldt voor participatie in Mastersopleidingen voor speciaal onderwijs, opleidingen op het grensvlak van onderwijs en jeugdhulpverlening en het meer intensief participeren in en gebruik maken van onderzoek i.s.m. universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen. Kortom: het versterken van de kennisbasis en het meer systematisch gebruik maken van de schat aan ervaring die op de scholen beschikbaar is. Thema 2. Versterking van de samenhang met organisaties voor jeugd en gezin De problematiek rondom passend onderwijs is de afgelopen jaren steeds complexer geworden. Daarbij speelt de verbinding met organisaties voor jeugd en gezin voor een bepaalde groep leerlingen een essentiële rol. Een aantal aanbevelingen handelt concreet over het krachtiger betrekken van deze organisaties bij de oplossing van vraagstukken van passend onderwijs op school en het realiseren van een continuüm aan zorg op lokaal niveau. Het gaat om een (keuze uit een) groot aantal organisaties waarvan het totaal in onderstaand schema is opgenomen, inclusief de hoofdlijnen van de aanbevelingen.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
4
Provinciaal jeugdbeleid Lokaal jeugd beleid
Paramedische zorg GGD/JGZ 4-19 jaar GGD/JGZ 0-4 jaar Jeugd maatschappelijk Werk (VO)
RMC Leerplicht OSKAR overleg
Justitie en Politie KinderBescherming (ook AMK)
Thema 2: versterking relatie onderwijs - hulpverlening • Intensivering van de contacten gericht op
Centrum voor Indicatie Zorg (CIZ)
Leer-werk trajecten Bedrijfsleven
concrete handelingsplannen •Het dichten van gaten in het hulpverleningsketens •Incorporatie van GGD/Jeugdzorg 0-4 jaar met het basisonderwijs •Krachtige aansluiting bij de initiatieven van de gemeente Almere (van Oké-punten tot brandpunt functionaris)
School maatschappelijk Werk (PO)
BJZ
Oké punten Welzijn Jeugd hulpverlening
Org. Licht verstandelijk gehandicapten
Jeugd geestelijke gezondheidszorg
Thema 3: De metafoor van één loket De veelheid van actoren, processen, partijen en loketten leidt op dit moment voor een onnodige bureaucratie, herhaling van procedures met bijbehorende inspanningen van kinderen, hun ouders en medewerkers. Het herontwerpen van deze processen en procedures moet –in aansluiting op hetgeen daar de afgelopen jaren al in is bereikt – hoog op de agenda staan. In onderstaande figuur zijn daarvoor de componenten en aanbevelingen opgenomen:
1. Eén loket voor ouders voor onderwijs en hulpverlening
6. In alle stappen: forse reductie van de bureaucratie en complexiteit procedures
2. Eén indicatieorganisaties (CVI, PCL en RVC als één organisatie)
Thema 3: Eén loket 3. Eén methodiek van indicatie: geen herhaling Van zetten
5. Eén kinddossier, breder beschikbaar om early warning mogelijk te maken
4. Systeem van doorlopende indicatie, zodat de indicatie regelmatig kan worden geijkt
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
5
Thema 4: Meer handen in de klas Essentieel in het proces is niet alleen de kwalitatieve versterking van de scholen en hun leerkrachten, maar juist ook de kwantiteit en intensiteit van extra handen in de klas is van belang. Hoeveel aandacht en zorg kan worden gegeven aan kinderen / jongeren met een hulpvraag in het kader van passend onderwijs ? Wil passend onderwijs slagen, dan zal op een actieve en pro-actieve wijze moeten worden omgegaan met middelen en mogelijkheden. Bestaande methodieken moeten daarbij worden heroverwogen en verantwoordelijkheden scherp worden belegd. In de aanbevelingen worden voorgestellen gedaan voor een intelligente bundeling van het brede scala aan structurele en incidentele financiële middelen (LGF, rebound middelen, regionaal zorgbudget, time out voorzieningen, op de rails etc.), zodat meer synergie en efficiency bereikt kan worden. Voorts wordt voorgesteld om de bestaande methodiek van inzet van ambulante begeleiders van de SGA in de vorm van case managers voor die scholen die dat willen om te vormen tot andere onderwijshulparrangementen. Thema 5: Uitbreiding van het voorzieningenniveau Ook voor de komende jaren zal het nodig zijn om het voorzieningen niveau ten behoeve van passend onderwijs uit te breiden. Ook hier wordt aangesloten bij de ontwikkelingen die reeds gaande zijn hetgeen leidt tot de volgende opsomming: Potentiële additionele voorzieningen vooral voor PO
Potentiële additionele voorzieningen vooral voor VO
•
Uitbouw cluster 3 met regionale partners LG/MG/LZ
•
Voorzieningen op HAVO/VWO niveau voor ASS-leerlingen
•
Arrangementen in samenwerking met BaO en SBO voor cluster 4 leerlingen
•
Onderwijsvoorziening voor leerlingen met psychiatrische stoornissen in dag- of 24 uursbehandeling i.s.m. de Meregaard en de Bongerd
•
De functies / expertise van een pedologisch instituut (PI) i.k.v. onderzoek naar kinderen met ernstige leer-, gedrags- of emotionele problemen
•
Uitbreiding van voorzieningen voor VMBOT niveau en bovenbouw VMBO voor leerlingen die (tijdelijk) niet mee kunnen komen in regulier onderwijs
•
Aanvullende voorzieningen/oplossingen voor zeer moeilijk lerende kinderen met gedragsmoeilijkheden (ZMOLK-ers)
•
Aanvullende voorzieningen/oplossingen voor zeer moeilijk lerende kinderen met gedragsmoeilijkheden (ZMOLK-ers)
•
Afstemming van de verschillende reboundvoorzieningen en bundeling van financiële middelen (regionaal zorgbudget, reboundmiddelen, op de rails gelden, Herstart en LGF)
Thema 6. Versterking van de positie van de ouders Een bijzonder aandachtspunt voor het programmamanagement was de versterking van de positie van de ouders. Geconcludeerd is dat ouders het meest geholpen zijn door in de dagelijkse praktijk meer aandacht te besteden aan goede communicatie, heldere lijnen en besluiten, korte procedures, goede uitlijning van de rol van de ouders in het proces (bijvoorbeeld betrokkenheid bij het opstellen van handelingsplannen) en heldere definitie van rechten en plichten van ouders en scholen. Er moet voldoende tijd worden genomen voor de gesprekken en het begeleiden van de ouders. Daarnaast wordt gepleit voor intensivering van de ouderbegeleiding voor de groep ouders die dat nodig hebben, in samenwerking met de Oké-punten,
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
6
bijvoorbeeld in de vorm van gerichte oudertrainingen en informatieve ouderavonden. Verder is de oprichting van een Cliëntenraad voor ouders te overwegen en geadviseerd wordt om in overleg met o.a. de bestaande ouderverenigingen en de Gemeente Almere dit spoedig op te pakken. Tenslotte wordt voorgesteld om het woud van bestaande beroeps- en de bezwaarprocedures te herontwerpen, zodat ouders daarin niet verdwalen en kinderen en scholen in ellenlange procedures verstrikt raken. Voor de realisatie van de 6 thema’s: 5 functies bovenschools regelen Om de bovenstaande adviezen in gang te zetten is het nodig om de bestaande organisaties te herijken en een vijftal functies adequaat bovenschools te kunnen onderbrengen. Het gaat om de functies die zijn samengevat in onderstaande figuur:
Loket leerlingzorg Eén indicatie orgaan
Functie 3: Expertise organisatie voor de scholen en verbinding met clusterscholen
Functie 2: verbinding met jeugd- en gezinszorg
Functie 1: één loket
GGD/JZ JMW
ESAR Eén Dossier systeem
Onderzoek Diagnostiek
SMW OKé punt
Kennis management
RMC
Scholing
KDV/Peuterspeelzaal ZAT
Cluster 3 (ZMLK Mozarthof)
Cluster 3 (de Weerga) Cluster 4 De Bongerd
ZAT
VO scholen
Functie 5: Ambulante begeleiding
(Effata)
Cluster 4 (ZMOK Aquarius/ Nautilus)
PO scholen ZAT
Ambulante Begeleiding
Mytyl/Tyltyl LG/MG. Cluster 2 De Trappenberg
Pro LWOO
Vervolg onderwijs
ZAT
Time out Functie 4: Herstart
OPDC
Op de Almeer rails kans
coördinatie en (mede) exploitatie (tijdelijke) voorzieningen
Deze functies kunnen binnen de huidige nog relatief los van elkaar staande organisaties niet adequaat en efficiënt worden uitgevoerd. Daarom wordt geadviseerd om aan de hand van de inhoud de vormgeving van bestaande organisaties aan te passen. Dat kan op twee manieren die in dit Plan van Aanpak als scenario’s worden gepresenteerd: • scenario 1: bestaande organisaties als netwerk organisaties aan elkaar verbinden; • scenario 2: de oprichting van één nieuwe organisatie waarin bestaande organisaties opgaan. Aan beide scenario’s zijn voor- en nadelen verbonden en het programmamanagement legt deze voor aan de besturen, waarbij ook de gedachte aan de orde kan komen dat gaandeweg vanuit de netwerkaanpak één nieuwe organisatie moet ontstaan.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
7
Juridische ruimte Aan het ministerie van OCW is gevraagd om op een aantal terreinen gebruik te mogen maken van afwijkende regelgeving op basis van de Experimentenwet onderwijs. Het gaat enerzijds om een aantal punten waarop op dit moment ook al juridische ruimte is geboden, maar anderzijds om een set van issues die duidelijk verder gaan. Daarbij behoort ook het voorstel om een aantal aspecten van de regelgeving inzake Jeugdzorg te betrekken. Apart onderwerp van aandacht zijn de voorstellen om in het kader van de uitwisseling van gegevens tussen organisaties in het belang van doorlopende leer- en zorglijnen de grenzen van de privacy wetgeving op te zoeken. Besluitvorming en implementatie De eerste stap die nu gezet moet worden is besluitvorming over de inhoudelijke richting uit dit advies en daarna het kiezen van een hoofdrichting uit de organisatorische scenario’s. Voorgesteld wordt om het programmamanagement uit te breiden met een vertegenwoordiger van de gemeente en één of meer vertegenwoordigers vanuit organisaties rondom jeugdzorg. Tevens wordt aanbevolen een aantal werkgroepen in het leven te roepen van direct betrokkenen om een aantal deelaspecten (die veelal los staan van de keuze voor de organisatorische scenario’s) snel en efficiënt uit te werken, zodat invoering z.s.m. kan plaatsvinden. Het programmamanagement streeft ernaar om, mede afhankelijk van de bovenliggende organisatiekeuze door de bestuurders, het merendeel van onderdelen van het advies te kunnen implementeren in het cursusjaar 2007-2008. De reuzenstap opnieuw zal dan met ingang van het cursusjaar 2008-2009 kunnen worden gezet. Het spreekt voor zich dat de implementatie op de scholen van al hetgeen hier voorgesteld wordt over een langere periode zal plaatsvinden, mede ingepast in de mogelijkheden en keuzes van de scholen zelf.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
8
1. Leeswijzer In deze rapportage wordt een uitgebreid onderzoek in kort bestek doorgenomen en wordt een groot aantal conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. Na een korte beschrijving van het onderzoek (paragraaf 2), een schets van de unieke context van het passend onderwijs in Almere (paragraaf 3) en een weergave van de opdracht van het programmamanagement (paragraaf 4) worden de operationele voorstellen in de paragrafen 5 en 6 gedaan. In paragraaf 7 worden vanuit de inhoudelijke veranderingen uit de paragrafen 5 en 6 scenario’s geschetst voor de wijze waarop betrokken organisaties samenwerken ten behoeve van het passend onderwijs in Almere.
2. Het onderzoek In de periode van eind januari tot en met april 2007 heeft onder leiding van het programmamanagement een onderzoek plaatsgevonden dat bestond uit: a. een serie interviews met betrokkenen uit het Almeerse onderwijs, de gemeente en enkele van de Almeerse zorgstructuren alsmede enkele externe deskundigen; b. een tiental computer ondersteunde brainstormsessies (versnellingssessies) met een groot aantal bij deze problematiek betrokken personen; c. een aantal aanvullende interviews in het voortgezet onderwijs in Almere; d. een concluderende werkconferentie (genaamd “de expeditie”); e. een (over het algemeen) wekelijkse bespreking van de voortgang en de inhoudelijke ontwikkeling van het proces binnen het programmamanagement. Het onderzoek is uitgevoerd door Dr Olaf McDaniel die als extern lid tijdelijk aan het programmamanagement is toegevoegd. Het onderzoek heeft veel materiaal opgeleverd (primair gebaseerd op praktijk relevantie) en vormt de basis van de aanbevelingen die in dit concept eindrapport zijn opgenomen. Maar de reikwijdte van het materiaal is in veel gevallen gedetailleerder dan hanteerbaar in deze rapportage. Daarom is van het resterende materiaal een bronnenboek gemaakt met in het bijzonder de gegevens van de versnellingssessies en de expeditie, zodat in het vervolg van het veranderingsproces het materiaal kan worden benut.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
9
3. Context 1. Uitgebreide zorgstructuur In Almere bestaat, sedert een groot aantal jaren, een uitgebreide zorgstructuur om kinderen die met een zorgvraag het basis- of voorgezet onderwijs in komen op een goede wijze te kunnen helpen. Gedurende vele jaren was de Almeerse aanpak het voorbeeld voor menige andere regio in Nederland en veel van de inzichten en werkvormen zijn dan ook terug te vinden op andere plaatsen in ons land. Het Almeerse model gaat voor het primair onderwijs uit van de filosofieën die door de Stichting Gewoon Anders (SGA) de afgelopen periode zijn ontwikkeld 3. Hun modellen van (ruwweg) kind in groep, groep in groep, groep in school; groep gekoppeld aan school zijn effectief gebleken. Veel meer kinderen dan in de rest van ons land zijn dankzij deze modellen in staat om in het reguliere basisonderwijs een plek te vinden. De waardering voor het werk van de SGA is, zo bleek uit het onderzoek en in het bijzonder tijdens een versnellingssessie met ouders met kinderen met een hulpvraag, dan ook groot 4. Ook de problematiek van leerlingen met een hulpvraag is in het VO de afgelopen jaren toegenomen. De Stichting Leerlingzorg Almere (SLA) is voortgekomen uit het samenwerkingsverband vo/svo. In deze stichting zijn alle VO-besturen vertegenwoordigd en houdt men het huidige OPDC als een voortzetting van het voormalige SVO/LOM in stand. Naast het OPDC, zijn onder andere de PCL-VO en dverse opvangvoorzieningen voor jongeren bij de SLA onder gebracht. In het zorgplan 2006 – 2008 zijn de doelstellingen, missies en activiteitenplannen omschreven 5.
2. Evaluatie bestaande modellen, methodieken en organisaties Onderwijs maakt onverbrekelijk deel uit van onze samenleving en alle veranderingen die daarin optreden. Daardoor is het noodzakelijk om functionerende modellen en organisaties periodiek opnieuw op effectiviteit te beoordelen. Het inwoneraantal in Almere is sedert de oprichting van de SGA fors in omvang toegenomen en de problematiek van de hulpvraag van kinderen is gecompliceerder geworden en dat roept spanningen op t.o.v. de werkwijze van de bestaande organisaties. 3. Toenemende hulpvragen bij kinderen De toenemende complexiteit van de hulpvragen van leerlingen in het onderwijs heeft ook consequenties voor de relaties tussen het onderwijs en de vele organisaties van jeugd en gezin die als een hulpinstanties in Almere en Flevoland functioneren. Daarin heeft de gemeente Almere de laatste jaren een nadrukkelijk beleid opgezet, dat bij een sterkere verbinding met het onderwijs een krachtige synergie voor de toekomst kan opleveren. Het aantal organisaties waarbij in dit kader kan worden aangesloten is groot: ruim 15 instanties houden zich op de één of andere wijze bezig met het welzijn van jeugd en gezin.
3
De Almeerse situatie t.o.v. vele andere plaatsen in Nederland is recentelijk geïllustreerd door de studie van Van Steensel en Sontag (IVA december 2006) getiteld “Passend onderwijs in de praktijk. Ervaringen met innovatieve organisatievormen met betrekking tot de integratie van leerlingen met een beperking in het regulier onderwijs”. De studie illustreert dat in de behandelde casussituaties de Almeerse situatie verreweg het grootste aantel leerlingen betreft met een gemiddeld genomen veel hogere succes score. 4 Versnellingssessie met ouders. Zie paragraaf 3 van het overkoepelende verslag. 5 Zie Zorgplan 2006 – 2008, samenwerkingsverband 5.00, SLA 17 juli 2006
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
10
4. De uitdagingen van de toekomst Er is veel bereikt in de afgelopen jaren. De toekomstverwachtingen geven aan dat de uitdagingen van de toekomst nog complexer zijn dan die uit het verleden. Daarom zullen op een aantal punten de bakens moeten worden verzet. Dit werd aan het einde van de werkconferentie “de Expeditie”op 25 april 2007 nog eens bevestigd toen werd gepeild wat het rapportcijfer is dat men wil geven voor de mate waarin het passend onderwijs in Almere op dit moment is gerealiseerd. Het leidde tot de volgende rapportcijfers uitgesplitst naar de deelnemersgroepen aan de conferentie. Vraag: welk rapportcijfer geeft u voor de mate waarin passend onderwijs in Almere is gerealiseerd?
Primair onderwijs Voortgezet onderwijs MBO onderwijs
Uitvoerders (n=25) 5,8
Managers (n=16) 6,3
Bestuur (n=6) 6,3
Externen (n=9) 6,8
Totale score (n=56) 6,1
4,6
4,5
5,3
4,2
4,6
4,2
4,0
3,8
3,2
4,0
5. De bestuurlijke context in Almere is uniek. De bestaande voorzieningen zijn stadsbreed ontwikkeld, waarbij VO-scholen op belangrijke punten hebben afgesproken dat het onderwerp van “zorgleerlingen” geen issue van concurrentie tussen scholen mag zijn. Binnen het PO wordt een dergelijke afspraak inmiddels ook overwogen. Ook de wens om gemeenschappelijk een volgende stap te zetten behoort daarbij. De kunst is om dit gemeenschappelijk optreden in de aankomende fase verder uit te breiden. In het onderzoek is getracht om aanknopingspunten te vinden voor versterking van die gemeenschappelijkheid. Daartoe worden in paragraaf 5 nadere voorstellen gedaan. 6. Ook één inspectiekader In 2002 hebben vier inspecties besloten de samenwerking te versterken. Het zijn de Inspectie voor de Gezondheidszorg; de Inspectie jeugdzorg; de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, de Inspectie voor Werk en Inkomen 6 en de Onderwijsinspectie. De vier inspecties hebben onderzocht hoe zij een betere bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van maatschappelijke problemen met jeugd vanuit de notie dat te veel jongeren tussen wal en schip vallen omdat voorzieningen onvoldoende samenwerken. De problemen van jongeren (en gezinnen) zijn vaak zo complex zijn dat een ketenaanpak noodzakelijk is. Het moet leiden tot meetbare verbetering van prestaties en maatschappelijke effecten van algemene en specifieke voorzieningen voor de jeugd. Almere is één van de pilot gemeenten vanuit dit project Integraal Jeugd Toezicht 7 en loopt daarmee voorop. Voor het onderwijs wordt vanuit verschillende organisaties meegedaan aan deze pilot die wat betreft de werkmethode en filosofie bij uitstek past in de gedachtewereld van een volgende ontwikkelingsstap in de richting van passend onderwijs.
6 7
De Inspectie Werk en Inkomen sloot zich bij het initiatief in 2005 aan. Andere deelnemende gemeenten zijn Utrecht, Venlo en Eindhoven
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
11
7. Initiatieven van de gemeente Almere Met de initiatieven van de gemeente Almere (denk aan Oké punten, ESAR, brandpuntfunctie) alsmede de provincie (combinatie van jeugdbeleid en jeugdzorg; justitie en jeugdzorg) zijn interessante bruggen te bouwen. Daarbij speelt niet de vraag of we voor alle kinderen en jongeren in alle denkbare situaties een 100% sluitend geheel kunnen opbouwen. De groep van “quick wins” is zodanig interessant dat starten met die groepen die relatief gemakkelijk in een ontwikkelde zorgketen in relatie tot het onderwijs kunnen worden ondergebracht, al een behoorlijk voordeel kan opleveren 8.
8. Facts and figures In de Almeerse discussie wordt door vele partijen tegelijk gewerkt aan het vinden van oplossingen voor kinderen / jong volwassenen met specifieke hulpvragen. Pogingen om de afzonderlijke, daartoe behorende groepen in kaart te brengen zijn dan ook talrijk. Aan al deze indelingen kleven wel bezwaren. In de Almeerse context wordt, met name vanuit de gemeente, vaak gebruik gemaakt van een schematische indeling in de vorm van een piramide waarin een globale schatting wordt gegeven van het percentage potentiële probleemgevallen. In onderstaande figuur wordt deze benaderingswijze weergegeven, gekoppeld aan drie interventiemethodieken. Zoals opgemerkt is deze benaderingswijze niet onbetwist 9, maar het is een verdienstelijke poging om enig reliëf te brengen in kwantiteit van de probleemstelling
Hiërarchische indeling van leerlingen met specifieke zorgbehoefte Brandpunt functionaris
Proces coördinator
Zorg coördinator
5
Level 5: (0,03%) crisis / levensgevaar
4
Niveau 4: (1,47%) urgente problematiek
3
Niveau 3: (3,5%) meervoudige problematiek
2
Niveau 2: (10%) Enkelvoudige problematiek
1
Niveau 1 (85%) Leerlingen zonder specifieke zorgbehoefte
(figuur ontleend aan presentatie vanuit de gemeente Almere) 8
Het gaat hier dus niet direct om de kleine groep die al in de justitiële detentie, reclassering of jeugdbescherming zit, deel uitmaakt van het ambulante JHV circuit of zich bij het advies- en meldpunt kindermishandeling heeft gemeld. 9 Tijdens het onderzoek werden twijfels uitgesproken over de percentages en het “mono dimensionale karakter’ van de onderscheiden categorieën. Veel leerlingen kampen met meer dan één type hulpvraag. Bovendien wordt de schatting van 85% leerlingen zonder zorgbehoefte voor onderwijstermen als veel te optimistisch bestempeld. Een veel groter percentage heeft toch specifieke aandacht nodig om tot volle wasdom te komen.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
12
Op basis van provinciale cijfers uit 2007 10 wordt een beeld geschetst van jongeren in de leeftijdscategorie van 0 tot 17 jaar die zijn geregistreerd t.b.v. jeugdzorg organisaties. Onderstaand daarvan ter illustratie een selectie van de getallen voor de gehele provincie Flevoland. Totaal jeugd 0 - 17 Groei per jaar Aanmelding Bureau Jeugd Zorg Jeugdbescherming BJZ Jeugdreclassering Aanmeldingen Advies en Meldpunt Kindermishandeling Aantal nieuw cliënten dat jeugdzorg ontvangt
2005 99.924 522 1927 658 275 410
2006 100.446 1.155 2120 698 261 451
2007 101.601 1.155 2332 673 268 496
2008 102.757 1.155 2565 680 275 546
1100
1210
1331
De discussie over de piramide en de cijfers is mede ingegeven door de behoefte om (1) daarin meer precisie te kunnen realiseren en (2) scherpere antwoorden te krijgen op de vraag wie waarvoor verantwoordelijk is.
10
Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2007 (Provincie Flevoland) p. 53.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
13
Een meer inzichtelijk beeld voor het primair onderwijs geeft onderstaande omgekeerde piramide, waarbij concreet wordt ingezoomd op de situatie in Almere met ruim 21.000 leerlingen in het basisonderwijs waarvan bijna 4,5 % op het speciaal basisonderwijs terecht komt en 3,2 % op een andere passende voorziening 11.
9. Operatie Jong De afgelopen jaren is er in het kader van de “Operatie Jong”, onder leiding van de Commissaris voor Jeugd- en Jongerenbeleid de heer Steven van Eijck, veel gepubliceerd over de relatie tussen onderwijs, speciaal onderwijs en jeugdbeleid in het algemeen. Met name het advies “Koersen op het Kind - Groeistuipen in het speciaal onderwijs” van januari 2007, bevat een groot aantal aanbevelingen waarnaar ook in het kader van deze studie is gekeken. Zonder op elk van de 25 adviezen in te gaan, kan worden geconstateerd dat voor zover relevant voor en beïnvloedbaar in de Almeerse situatie 12 recht wordt gedaan aan de adviezen. Bij uitvoering van de voorliggende plannen zal een aantal beleidspunten verder worden gebracht dan hetgeen door Van Eijck is voorgesteld.
11
Bron: Dick Hattenberg 2007. Cijfers 2005. Inmiddels zijn de aantallen toegenomen. Een aantal aanbevelingen zijn gericht op de Rijksoverheid met het verzoek tot wijzigingen in de wet- en regelgeving. Deze overstijgen uiteraard de mogelijkheden van Almere. 12
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
14
4. Opdracht De opdracht van het programmamanagement 13 was het inrichten van een “Programmamanagement passend onderwijs in Almere” met een bijhorend Plan van Aanpak voor de komende jaren dat op kortere termijn meer gedetailleerd is, en op langere termijn op hoofdlijnen uitwerkt. Belangrijk zijn: • de gedeelde ambitie • opzet en organisatie van het programmamanagement • begin- en gewenste situatie, operationele doelstellingen en activiteiten • een fasering en planning • een financieel kader • actoren (verantwoordelijkheden en bevoegdheden) • succes- en risicofactoren • resultaten. In deze rapportage is het merendeel van deze issues bij elkaar gebracht. Omdat besluitvorming altijd in opeenvolgende fases gaat, zijn enkele issues slechts globaal ingevuld. Zo leent deze fase zich nog niet voor een gedetailleerde programmabegroting. Daarom is volstaan met het opsommen van de middelen die voor de toekomst in het proces van passend onderwijs moeten worden betrokken.
13
In strikte zin is de opdracht gegeven en uitgewerkt door het “voorlopige” programmamanagement
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
15
5. De ontleding van de problematiek Het vraagstuk van de toekomst van het passend onderwijs voor leerlingen in de leeftijdscategorie van 2 tot 23 jaar, is in het licht van de Almeerse problematiek te ontleden in een drietal subparagrafen die weliswaar allen samenhangen, maar ook afzonderlijk kunnen worden uitgelicht: a. Er ontstaat een hulpvraag gedurende de schoolloopbaan; welke mechanismen treden in werking om die vraag zo effectief mogelijk te beantwoorden? b. Er is reeds een hulpvraag geconstateerd en gediagnosticeerd: hoe kan het kind op een zo optimaal mogelijke wijze worden geholpen? c. De positie van de ouders. Deze subparagrafen worden hierna kort nader uitgewerkt, waarbij (gemarkeerd en genummerd met Romeinse cijfers) de aanbevelingen/conclusies zijn opgenomen. Het totaal van de aanbevelingen en conclusies zijn de voorgestelde bouwstenen van het programma passend onderwijs voor Almere voor de periode september 2007 - 2009. Deze aanbevelingen zullen over het algemeen voor het gehele onderwijsdomein van PO en VO gelden en voor een deel relevantie hebben voor het MBO. Uiteraard zijn niet alle aanbevelingen nieuw – veel sluit aan bij lopende discussies – en in een aantal gevallen wordt aanbevolen om zaken die reeds in het PO zijn gerealiseerd ook door te trekken naar het VO en omgekeerd. Het geheel van aanbevelingen levert de door het programmamanagement voorgestelde context met veranderingen op. In de paragrafen 6 en 7 wordt aan de hand van die schets ingegaan op de vraagstellingen: • welke vrijheidsgraden t.o.v. bestaande wet- en regelgeving zijn noodzakelijk om het concept van passend onderwijs in Almere in de voorgestelde next step te kunnen realiseren? (paragraaf 6) • welke organisatievormen kunnen de in paragraaf 5 genoemde doelstellingen naderbij brengen? (paragraaf 7) Tenslotte worden in paragraaf 8 voorstellen gedaan voor de implemenatiemethodiek.
5.1
Er wordt in de loop van de schoolloopbaan een hulpvraag geconstateerd
In een aantal gevallen wordt in het onderwijs (PO, waaronder SBO, VO en MBO) bij een kind een bepaalde hulpvraag geconstateerd. Dit kan een hulpvraag zijn gekoppeld aan het leren en/of de leerprestaties; gedragsvraagstukken, lichamelijke of verstandelijke handicaps danwel een andere hulpvraag die het functioneren in het reguliere onderwijs onder druk zet. 5.1.1 Vroegtijdige signalering Het is algemeen bekend en in het onderzoek nog eens bevestigd dat bij een vroegtijdige signalering de reactie op de hulpvraag effectiever is en een duurzamer effect heeft. Het is daarom van belang dat alle onderwijsinstellingen in Almere een goede signaleringsmethodiek hebben of ontwikkelen waarin vroegtijdige signalering aan de orde is. De eerste aanbevelingen en conclusies hangen dan ook samen met issues die vroegtijdige signalering en vroegtijdige interventies mogelijk maken. Het gaat om de volgende actiepunten voor de school zelf.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
16
I. Early warning. Het versterken van het herkenvermogen van onderwijsgevend personeel t.a.v. hulpvragen van hun kinderen. Hiertoe zullen afspraken gemaakt moeten worden om, in een aantal jaren, alle personeelsleden uit het PO en het VO daartoe additioneel toe te rusten. Dit impliceert afspraken over het inzetten van scholingsmiddelen. II. Vergroten handelingsbekwaamheid. Na de signalering moet er worden gehandeld. Voor een deel zal de leerkracht, al dan niet met ondersteuning, daar zelf verantwoordelijkheid in nemen. Het versterken van het primaire handelingsrepertoire van onderwijsgevend personeel t.a.v. de hulpvraag van een kind is daarvoor noodzakelijk. Dit moet bestaan uit het enerzijds kunnen geven van meer zorgbreedte (direct oplossend vermogen) doch anderzijds nadrukkelijk meer kennis van zaken bieden t.a.v. die gevallen waarin een oplossing niet binnen het bereik van een docent ligt 14. Daar hoort bij dat de onderwijsgevende de weg moet weten van en naar andere instanties, danwel dat het binnen een school zo geregeld is dat Interne Begeleiders en/of Ambulante Begeleiders die wegen verder kunnen bewandelen 15. III. Kritische oudergesprekken In ons onderzoek is gebleken dat er een uiterst praktisch doch belangrijk probleem bestaat, nl. het als school (primair als leerkracht) kritisch kunnen voeren van een gesprek met de ouders over de hulpvraag van een kind en daarbij in voorkomende gevallen ook te kunnen en durven aangeven dat de hulpvraag niet binnen de bestaande setting op school gegeven kan worden. 16. Het niet tijdig voeren van een kritisch gesprek leidt er soms toe dat leerlingen te lang in een voor hen ontoereikende onderwijskundige setting blijven omdat er geen knopen worden doorgehakt. Dat is niet in het belang van het kind noch van de ouders 17. Scholen moeten daarover heldere afspraken hebben en eventueel functionarissen opleiden om dit soort complexe en confronterende gesprekken te kunnen voeren. IV. Samenhang integraal personeelsbeleid. Voorgesteld wordt om met het oog op de realisatie van deze eerste aanbevelingen met alle schoolbesturen af te spreken dat in het kader van het IPB en de invoering van de Wet BIO het onderwerp passend onderwijs prioriteit te geven in de her-, bij- en nascholing van het personeel in de komende jaren. Als daarbij afspraken gemaakt worden over het efficiënt en zoveel als mogelijk gemeenschappelijk besteden van de beschikbare middelen daarvoor, dan kan dat t.a.v. efficiency, gemeenschappelijke kwaliteitsnormen en kostenbesparing positieve effecten hebben. Deze afspraken moeten ook betekenis krijgen voor de opleiding van nieuwe leraren (zie ook aanbeveling XXVII). V. Elke school kent een ZAT-team/functie. Elke school heeft een ZAT (Zorg Advies Team) of zorgoverleg bestaande uit vaste functiegroepen; hetzij operationeel functionerend, danwel paraat. Aansluitend bij de huidige praktijk wordt in ZAT teams zoveel mogelijk multidisciplinair samengewerkt met orga14
Uit het onderzoek is gebleken dat –overigens met de beste bedoelingen – docenten met een hulpvraag die feitelijk buiten de range van de leerkracht of de school ligt, te lang blijven proberen de oplossing zelf te vinden. 15 Ook het loket leerlingenzorg kan hierin een rol spelen 16 Hierbij wordt bewust gesproken over medewerkers, omdat uit het onderzoek blijkt dat in concrete gevallen leerkrachten daartoe niet in staat zijn en het ook niet als hun taak zien. Dat betekent dat dit soort gesprekken gevoerd moeten kunnen worden door bijvoorbeeld de interne begeleiders van de school, of het management. 17 Vaak evenmin in het belang van de klas waarin een kind zit!
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
17
nisaties van jeugd en gezin (zie verderop). Er wordt gestreefd naar het stellen van hogere kwaliteitseisen aan deze teams. 5.1.2 Versterking relatie onderwijs – organisaties voor jeugd en gezin In een aantal gevallen, met name in een situatie van gedragsproblemen, zal de hulpvraag niet adequaat kunnen worden opgelost door de school alleen. Zo kan een probleemsituatie thuis de oorzaak zijn van een hulpvraag die zich (ook) op school dwingend uit, maar waarvan de school de reikwijdte onvoldoende kan beïnvloeden. Dit vraagt een breder interventie regime waarin aansluiting (of idealiter zelfs gedeeltelijke incorporatie en gemeenschappelijk optreden) wordt gezocht met organisaties voor kind en gezin 18. VI. Versterkte aansluiting onderwijs - jeugdhulpverlening Voorgesteld wordt om voor de komende jaren de connectie tussen het onderwijs en de organisaties van jeugd en gezin krachtig te intensiveren, zowel op het niveau van de individuele scholen als op het niveau van gemeenschappelijke organisatie tussen de Almeerse scholen. In overleg met de meest voor de hand liggende organisaties zal, in aanvulling op hetgeen er op dit moment al gebeurt, een operationeel handelingsplan worden opgesteld waarin aan de hand van casussituaties afspraken worden gemaakt. Daar hoort voor de korte termijn een aansluiting bij de Oké punten bij (zie onderstaand) alsmede een goed ontwikkeld dossier en verwijzingssysteem (zie eveneens hieronder). VII. Een effectieve keten De te bereiken synergie tussen scholen en organisaties van jeugd en gezin (tot en met de crisis interventies, AMK etc.) moet ertoe bijdragen dat zowel scholen als externe instanties in hun acties en handelingsplannen direct aan de hulpvraag een follow up geven, al dan niet met inschakeling van externe expertise. Veel additionele problemen ontstaan door gaten in de hulpverleningsketens en lange wachttijden tussen de diverse schakels. VIII. Integrale aanpak 0 – 4 jarigen. Er wordt z.s.m.naar gestreefd om GGD/Jeugdzorg van 0-4 jaar met het basisonderwijs te incorporeren voor zover het gaat om kinderen met een hulpvraag. Door de onderwijsbegeleidingsstructuur en ZAT te laten aansluiten bij de bestaande Ouder-Kind-Punten (Oké punten) 19 wordt op multidisciplinaire wijze informatie uitgewisseld (informatie ook vanuit peuterspeelzalen, crèches, gezondheidscentra) en kunnen handelingsplannen over een grotere reikwijdte dan het onderwijs worden opgesteld. IX. Herontwerpen werkprocessen De gemeente Almere is pro-actief werkzaam op terreinen van het bundelen van expertise en middelen van organisaties van jeugd en gezin. Dat strekt zich uit van de Oké punten, de introductie van de Brandpuntfunctionaris en het digitale informatie systeem ESAR. Het spreekt voor zich dat de aanbevelingen uit deze paragrafen en de voorstellen voor een nieuwe organisatie uit paragraaf 7 daar nauw bij moet aansluiten om inefficiënties en doublures te voorkomen. Onderdeel van het programmamanagement voor de 18
Ook hier wordt nadrukkelijk voorgesteld aan te sluiten bij de reeds bestaande overlegstructuren en platforms (zoals het LEA) die zich met dit type van vragen bezig houden. Het is geenszins de bedoeling parallelle circuits op gang te brengen. 19 Het OKé-punt Muziekwijk/Literatuurwijk is het eerste Ouder Kind Centrum in Almere, Het OKé-punt Stad Oost is het tweede Ouder Kind Centrum.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
18
komende tijd moet zijn het gemeenschappelijk (her)ontwerpen van organisaties, processen en procedures rondom passend onderwijs en jeugd en gezinszorg.
In ons onderzoek is het netwerk van organisaties dat om het onderwijs heen cirkelt in kaart gebracht. In onderstaande figuur zijn daarvan de hoofdlijnen opgenomen 20:
20
Het gaat in een aantal gevallen om meerdere organisaties die zich met vergelijkbare functies bezighouden.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
19
Provinciaal jeugdbeleid
RMC Leerplicht OSKAR overleg
Lokaal jeugd beleid
Paramedische zorg GGD/JGZ 4-19 jaar GGD/JGZ 0-4 jaar Jeugd maatschappelijk Werk (VO)
Justitie en Politie KinderBescherming (ook AMK)
Leer-werk trajecten
ROC ZAT AOC CVI
Bedrijfsleven
ZAT
R S E G C A
VO scholen CVI
School maatschappelijk Werk (PO)
Centrum voor Indicatie Zorg (CIZ)
SLA Oké punten
RVC PCL
PO scholen
BJZ
OSA
Stichting 1
Welzijn Jeugd hulpverlening
Org. (licht) verstandelijk gehandicapten
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
Jeugd geestelijke gezondheidszorg 20
5.1.3 Eén loket Voor ouders van een kind met een hulpvraag (of in bijzondere gevallen ouders met zelf een hulpvraag) is het essentieel niet te verdwalen in het woud van instanties en organisaties. Daarom moet aan de front office de functie van één loket worden gerealiseerd met een goed georganiseerde back office. X. Eén loket voor ouders. Eén loket voor ouders met (vrijwel) al hun hulpvragen t.a.v. onderwijs en zoveel als mogelijk ook de instanties voor jeugd en gezin. Het ene loket vormt de front office; de backoffice wordt op een efficiënte wijze georganiseerd. XI. Harmonisering van indicatieprocedures. Bij het ene loket behoort één indicatieprocedure en organisatie voor het onderwijs. Deze ene organisatie vervangt de huidige drie instanties: de Commissie voor Indicatie (CVI), de Permanente Commissie Leerlingzorg (PCL) en de Regionale VerwijzingsCommissie (RVC) 21. Op dit moment wordt er tussen de organisaties zo goed als mogelijk samengewerkt. Vooral om juridische redenen is het werk van de RVC daarin vooralsnog niet opgenomen. Algemeen, zo concludeert ook Van Eijck in zijn eindrapport, bestaat de opvatting dat er één organisatie voor indicatie moet komen waarin de bestaande procedures worden geschoven. De juridische ruimte die OCW aan Almere wil bieden op basis van de Experimentenwet onderwijs, kan hiervoor een prima oplossing zijn. Eén indicerende organisatie waarin op basis van één registratiesysteem en één methodiek van indicatie zonder overlap en doublures kan worden gewerkt. Dit is in het belang van het kind en van een efficiënt beheer van middelen en expertise. Mede op basis van de Almeerse context 22, bestaan er gedetailleerde studies van o.a. de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCTI) waarin comparatieve analyses van de diverse indicatieprocessen worden geschetst. XII. Één integraal pakket van zorg. Een stap die in de eerste fase bij de harmonisering van de indicatietrajecten zou moeten worden meegenomen, is het vinden van aansluiting bij bijvoorbeeld de indicaties jeugdzorg en van (licht) verstandelijk gehandicapten. Als die instanties in de procesgang meteen in het ene loket kunnen worden geëngageerd, is er een volgende brug geslagen naar een integraal pakket van zorg. Dat is voordelig voor organisaties (betere afstemming, mogelijkheden tot optimalisering van kwaliteitsborging, vermindering van de administratieve lasten, bundeling van expertise, efficiëntere werkwijze) en voor ouders (minder rompslomp, geen dubbelingen, niet van het kastje naar de muur, snellere doorlooptijden en integrale benadering) 23. In de provincie Flevoland is een start gemaakt met het project harmonisatie indicatiestelling. XIII. Doorlopende indicatie. Uit het onderzoek is tevens gebleken dat er voor een bepaalde groep leerlingen behoefte is aan een “doorlopende indicatie”, waarbij de indicatie periodiek opnieuw wordt geijkt. 21
Deze instanties behandelen allen een ander deel van het spectrum. De CVI beoordeelt of leerlingen in aanmerking komen voor het speciaal onderwijs of een rugzak financiering in het regulier onderwijs; de PCL onderzoekt of leerlingen naar het SBO mogen en de RVC beslist uiteindelijk of een leerling in het praktijkonderwijs mag worden toegelaten, of een LWOO beschikking krijgt. 22 Uit het onderzoek blijkt dat er in de Almeerse context al op punten wordt samengewerkt tussen de CVI en de PCL en, via een omweg, met de RVC. Het advies versterkt deze praktijk. 23 Zie ook het advies van de Commissie Van Eijck van april 2006 “Koersen op het kind”.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
21
Als dat kan geschieden vanuit één organisatie die werkt met één administratief systeem en één werkmethodiek kan dat ertoe leiden dat met een minimum aan bureaucratie en belasting voor kind en ouders. De juistheid van de beantwoording van de hulpvraag kan worden getoetst en eventuele correcties kunnen worden aangebracht. 5.1.4 Handen in de klas Sinds de start van SGA in 1997 in het Primair Onderwijs bestaat de begeleiding uit twee componenten. Naast de ambulante begeleiding (het casemanagement) is er sprake van directe leerling gerichte begeleiding. De leerling gerichte begeleiding kan zowel door SGA (speciale leraren of speciale onderwijsassistenten) als door de school zelf (m.b.v. extra formatie) worden ingevuld. Almere neemt landelijk een bijzondere positie in, omdat SGA budgethouder is voor het geheel aan LGF middelen. Vanuit de overheid wordt groot belang gehecht aan de mogelijkheid voor budgettaire differentiatie. De ervaringen in Almere gelden als basis voor verdere studie over dit onderwerp 24. Door de budgettaire indictiestelling is het mogelijk een gedifferentieerd en flexibel ondersteuningsaanbod voor leerlingen in te richten. In de dagelijkse praktijk, de jaarlijkse evaluaties die SGA uitvoert en uit recent onderzoek 25 blijkt dat er bij scholen behoefte is aan meer handen in de klas. Mede om die reden is er in 2005 op enkele scholen gestart met onderwijszorgarrangementen (OZA). Hierbij is sprake van bundeling van (zorg) middelen en geïntensiveerde inzet van leraren / onderwijsassistenten. Deze wijze van werken wordt in overleg met scholen binnen het primair onderwijs jaarlijks verder ontwikkeld en uitgebreid. Het probleemoplossend vermogen van de school wordt –vanzelfsprekend – mede beïnvloed door de hoeveelheid financiële middelen die ter beschikking staan om aanvullende zorg te verlenen. De wijze waarop de (financiële) middelen op dit moment worden ingezet is aan verandering onderhevig. Naast het ontwikkelen van onderwijszorgarrangementen bestaat er grote behoefte aan financiële transparantie. De “producten” die SGA levert zijn financieel inzichtelijk gemaakt in een recent extern onderzoek 26. Er bestaat een opvallende mate van consensus bij de Almeerse scholen dat de huidige toekenning van middelen vanuit SGA aan de scholen voor de toekomst opnieuw moet worden vastgesteld. De wens is dat een substantiëler deel direct zichtbaar in de scholen wordt ingezet. Vanaf januari 2007 zijn hierover op bestuursniveau afspraken gemaakt die halverwege en aan het einde van 2007 worden geëvalueerd voor de leerlingen in het model Kind in Groep. Voor het SBO en de andere groepsmodellen gelden afwijkende afspraken; hierbij komen alle schoolgebonden middelen rechtstreeks ten goede aan de scholen. Dat financiering een belangrijk en ook “pijnlijk” aandachtspunt is blijkt uit het feit dat het enige tijd geleden de aansluiting met het voortgezet onderwijs in de weg stond. Het VO bleek niet bereid om alleen het schooldeel uit de LGF, dat volledig aan de VO scholen ter beschikking is, als oplossingsvorm voor de individuele hulpvragen van leerlingen in te zetten. In de samenwerkingsovereenkomsten met het VO zijn afspraken gemaakt over de inzet van (een deel van) de middelen voor de ambulante begeleiding (het REC deel) voor leerling gerichte begeleiding. Daarnaast zijn er met het PRO specifieke financiële afspraken voor een onderwijszorgarrangement voor leerlingen met een ZML indicatie. Ook de inzet van SGA binnen 24
Zie o.a. het rapport van Cees van Rijswijk 2006 over functionele en budgettaire indicatiestelling IVA Rapport 2006 26 Zie o.a. Ben Kuiper 2007 (BMC) 25
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
22
de PCL-VO en een aanpassing voor VO leerlingen in de toeleidingsroute naar de CVI worden uit het AB deel bekostigd. Er zijn drie hoofdredenen uit het onderzoek naar voren gekomen die pleiten voor een nadere analyse van de huidige financiering vanuit het budgethouderschap van SGA. Ten eerste bestaat er bij de betrokken scholen het beeld dat hetgeen zij van de SGA aan dienstverlening geboden krijgen naar volume (kwantiteit) niet in voldoende mate recht doet aan de mogelijkheden die er financieel zouden zijn zonder budgettaire differentiatie. Ten tweede bestaan er bij betrokken scholen twijfels over de effectiviteit en werkzaamheid van de dienstverlening. De werkwijze met casemanagers (ambulante begeleiders) is het meest gehoorde punt van kritiek 27. Het gaat hier om toegevoegde expertise op afstand, terwijl er veelal behoefte is aan begeleiding en ondersteuning in de directe omgeving van het kind. Het onderzoek naar de financiële transparantie toont aan dat er een reëel deel van het budget besteed wordt aan het secundaire proces. Maar ook dat het onderscheid tussen zichtbare en niet zichtbare dienstverlening duidelijker naar de scholen gecommuniceerd kan worden. Ten derde leidt de bestaande structuur ertoe dat de expertise en handelingsvaardigheid van de school zelf onvoldoende duurzaam op de werkvloer wordt ontwikkeld. De expertise moet integraal onderdeel zijn van het zorgsysteem van elke school. En daar hoort fysieke ondersteuning door case managers (ambulante begeleiders) bij. In het onderzoek is er van verschillende kanten voor gepleit om de case managers in de nieuwe situatie terug te brengen in de scholen ten behoeve van de directe ondersteuning van het kind. ( In de beschreven situaties van onderwijszorgarrangementen. Binnen de samenwerkingsovereenkomsten SGA - VO is deze ontwikkeling al in gang gezet). Daarbij is het overigens denkbaar dat als de huidige dienstverlening wordt omgevormd tot een soort keuzemenu met meer smaken dan alleen de huidige case manager, er scholen zijn die uit de methodiek van de case manager in concrete gevallen het hoogste rendement verwachten. Dat laat overigens onverlet dat er tevens een onbetwiste behoefte is aan een schooloverstijgend expertisepunt van onderscheidend niveau! XIV. Versterking oplossend vermogen scholen Het oplossend vermogen van de scholen moet in de komende jaren worden versterkt. Door bundeling van beschikbare financiële middelen voor kinderen met een hulpvraag in de school kan de directe leerling gerichte begeleiding geoptimaliseerd worden. Daarbij kan naast de gespecialiseerde leerkracht of onderwijsassistent ook de casemanager een rol vervullen 28. Essentieel is dat de afspraken op schoolniveau verschillend kunnen zijn, afhankelijk van de wensen en mogelijkheden van scholen en de vorm van samenwerking met SGA binnen een onderwijszorgarrangement. Als een school er zelf voor kiest om de huidige methodiek van case-management te volgen, dan staat het de school uiteraard vrij om daarover afspraken te maken.
27
Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt dat het hier zelden tot nooit gaat om kritiek op de individuele case managers, maar om het systeem waarin de begeleiding niet tot extra handen in de klas leidt. De kritiek doet evenmin af aan de waardering die er bestaat voor het werk van individuele case managers. Het gaat in deze analyse om de beantwoording van de vraag of er voor de komende jaren met eenzelfde soort uniforme werkvorm moet worden gewerkt en daarover hebben de bevraagde scholen zich helder uitgelaten: de huidige benaderingswijze moet niet het dominante uitgangspunt voor de toekomst zijn. 28 Of in andere rollen, afhankelijk van het gekozen opleidingsmodel.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
23
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
5.1.5 Een Achilles hiel: de informatie voorziening noodzakelijk voor realisatie van doorgaande leer- en zorglijnen Ons onderzoek heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat het succes van passend onderwijs voor individuele leerlingen mede afhankelijk is van een adequate informatievoorziening. Informatievoorziening speelt een belangrijke rol bij het diagnosticeren van hulpvragen (zeker daar waar er sprake is van complexe en/of meervoudige problematiek) en in het samenwerken van organisaties. Doel is dat er voor alle kinderen / jongeren die dat betreft in Almere sprake kan zijn van doorlopende leer- en zorglijnen. Informatieverzameling en uitwisseling is dus essentieel en in ons onderzoek zijn we verschillende gevallen tegengekomen waarbij voor individuele leerlingen / jongeren kostbare tijd verloren ging omdat beschikbare informatie niet kon of mocht worden overgedragen. De problematiek van de informatieverzameling en –uitwisseling stuit op de huidige interpretatie van de privacy wet- en regelgeving. Er bestaat bij en tussen instanties een zekere mate van angst om daarmee in aanvaring te komen. De keerzijde van dit alles is dat juist daar waar early intervention de meest kansrijke methode is om zich ontluikende problemen in de kiem te smoren, kansen worden gemist. In gevallen waarin het “in de kiem smoren” al lang geen optie meer is, is het gebrek aan mogelijkheden om informatie te kunnen uitwisselen een bedreiging voor een effectieve behandeling. Hoe lastig deze problematiek is op te lossen blijkt wel uit de moeilijkheden die de gemeente Almere ondervond bij het opzetten van een informatie portal: het Elektronisch Signaleringssysteem Almeerse Risicojeugd (ESAR). Uiteindelijk is gekozen voor een waarschuwingsoptie aan partijen als meerdere stakeholders problemen per kind / jongere rapporteren. De aanpak schuurt al tegen de wettelijke mogelijkheden aan en noodgedwongen is gekozen voor een reactieve in plaats van een pro-actieve aanpak. Als er door meerdere actoren een probleem wordt gerapporteerd komt de informatiestroom op gang. Dat kan in veel gevallen laat of zelfs te laat zijn voor een snelle aanpak. In het onderwijs is er behoefte aan meer uitwisseling van gegevens over individuele leerlingen tussen scholen. Maar deze uitwisseling is lastig enerzijds vanwege de privacy wetgeving maar anderzijds ook omdat sommige ouders weigeren om eraan mee te werken. Het recht van het kind op een optimale doorlopende leer- en/of zorglijn wordt op die manier aangetast. Het programmamanagement pleit er dan ook voor om het belang van het kind centraal te stellen. Dat betekent in concreto het verzoek aan OCW om (a) voor een deel van de privacy wetgeving de grenzen te kunnen opzoeken en (b) eventueel zelfs eventueel tegen de wens van de ouders toch de informatie aan een vervolgschool 29 ter beschikking te mogen stellen. Het leidt tot de volgende aanbevelingen. Om versterkte synergie tussen organisaties in het kader van passend onderwijs te kunnen realiseren is effectievere informatieverstrekking noodzakelijk. Daarbij gaat het om: XV. Beschikbaarheid informatie voor scholen Het beschikbaar hebben voor scholen (alsmede in voorkomende gevallen voor organisatie voor jeugd en gezin) van informatie waarin, in verschillende lagen van vertrouwelijkheid, de gegevens van een kind zijn te vinden ten behoeve van handelings- en actieplannen. XVI. Vanuit ESAR naar tijdig beschikbare informatie ESAR schiet te kort omdat het met een te grote tijdsvertraging de informatie levert. Voorgesteld wordt een minder omvattend systeem af te leiden uit het ESAR systeem, 29
En/of een hulpinstantie voor jeugd en gezin
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
24
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
aangevuld met alle relevante gegevens die voortkomen uit schoolinformatiesystemen (o.a. DIGIDOOR) en indicatie. Dat kan technisch door bovenop de bestaande informatiesystemen een management informatie portal te construeren die het mogelijk maakt vanuit bestaande (reguliere) gegevens de gewenste informatie te verkrijgen. XVII. Gewenste informatie in de exerimenteeraanvraag Het zal vermoedelijk noodzakelijk zijn om in het kader van de experimenteeraanvraag passend onderwijs in Almere op dit punt gedeeltelijke ontheffing te vragen van privacy bepalingen die uitwisseling van de relevante gegevens nu bemoeilijken. Tijdens ons onderzoek zijn wij er overigens op gewezen dat de meest stabiele bron voor basis gegevens over het kind de GGD gegevens zijn. Deze worden gedurende een lange periode bewaard 30. 5.1.6 VSV, RMC en lik op stuk Belangrijk aandachtspunt in met name het voortgezet onderwijs (alsmede het MBO) is de problematiek van het schoolverzuim. Spijbelen blijkt een belangrijke indicator van problemen en een actieve spijbel/verzuimaanpak is op veel plaatsen in ons land effectief gebleken. Daarbij is vroegtijdig opsporen en “lik op stuk beleid” essentieel. Directe actie zal in het merendeel van de gevallen ertoe leiden dat het probleem zich niet verder verergert en het tot een incident beperkt blijft. Ook de aansluiting tussen VO en MBO blijft een risicofactor voor uitval. Voor de toekomst moet, in aansluiting op hetgeen daaraan al wordt gedaan, de aansluiting integraal als een doorgaande zorglijn VO Æ MBO worden opgepakt. Dat kan via een goede digitale en warme overdracht van, om te beginnen, zorgleerlingen en het uitbreiden van projecten ter voorkoming van vroegtijdig schoolverlaten in het VO naar/in samenwerking met het MBO. Bovendien kan een afstemming tussen arrangementen voor LGF- leerlingen in VO en MBO bijdragen aan continuïteit en succes. De gemeente heeft een verantwoordelijkheid in de registratie van verzuim/uitval vanuit het RMC (Regionaal Meld en Coördinatiepunt) 31. Deze RMC’s vormen een speerpunt in het voorkomen van schooluitval en daarmee ook in het streven van de gemeente Almere en de schoolbesturen die als doelstelling hebben dat minstens 90% van de jongeren tot 23 jaar, met een startkwalificatie het onderwijs verlaat 32. In de praktijk blijkt dat “lik op stuk beleid” niet altijd gemakkelijk uitvoerbaar is. Omdat het veelal gaat om leerlingen/jongeren die ook tot de specifieke doelgroep van passend onderwijs behoren, verdient dit vraagstuk ook in dit kader nadere aandacht. Voorgesteld wordt in de volgende fase van het programmamanagement hieraan, tezamen met het MBO 33 en de gemeente (RMC) de bestaande arrangementen te optimaliseren i.k.v. VSV, leerplicht en RMC.
30
In principe voor de leeftijdscategorie van 0 – 19 jaar De Leerplichtwet schrijft voor dat een uitgeschreven leerling binnen zeven dagen gemeld moet worden bij leerplicht. 31
32
In de Stuurgroep Startkwalificatie ontwikkelt de gemeente, samen met andere relevante partners, beleid dat er voor moet zorgen dat deze jongeren terug worden geleid naar het onderwijs, of op een arbeidsplaats een startkwalificatie behalen. Jongeren met meervoudige problematiek, waarbij het halen van een startkwalificatie niet makkelijk gaat, worden in het Overleg StartKwalificatie Almeerse Risicojongeren (OSKAR) besproken. Daarin komt het voor de jongere meest gewenste traject aan de orde, alsmede de mogelijkheden voor ondersteuning (zie web site van de gemeente Almere) 33
Het betreft voor een belangrijk deel MBO leerlingen
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
25
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Belangrijk aspect hierbij is de toedeling van verantwoordelijkheden: wie is op welk moment verantwoordelijk voor de leerling / jongere. Met name op dit punt blijken er in de praktijk gaten te kunnen vallen die – ook i.k.v. het passend onderwijs – moeten worden gedicht. XVIII. Optimaliseren bestaande arrangementen handhaving leerplicht Belangrijk aandachtspunt, met name voor het VO en het MBO, vormt de problematiek van de leerplicht, het voortijdig schoolverlaten en het RMC. Voorgesteld wordt om in een volgende fase van het programmamanagement tezamen met de gemeente (RMC) en de BVE instellingen in de regio (ROC en AOC) te bezien of bestaande arrangementen kunnen worden geoptimaliseerd. Belangrijk aandachtspunt daarbij is de toedeling van verantwoordelijkheden. XIX. “Warme” overdracht naar het MBO Belangrijk aandachtspunt voor de eerstkomende jaren is de versterking van ononderbroken leer- en zorglijnen vanuit het VO naar het MBO. Een “warme overdracht” met gebruik van afgestemde digitale informatie en koppeling aan en uitbreiding van projecten ter voorkoming van vroegtijdig schoolverlaten in het VO/MBO zullen goede effecten kunnen sorteren. Daarbij kan adequate afstemming tussen arrangementen voor LGFleerlingen in VO en MBO verder bijdragen aan continuïteit en succes.
5.2 Er is reeds een hulpvraag geconstateerd en gediagnosticeerd: hoe kan de leerling op een zo optimaal mogelijke wijze worden geholpen? 5.2.1 verantwoordelijkheden en voorzieningen In veel gevallen is er sprake van een reeds gediagnosticeerde of geïndiceerde hulpvraag. Dat kan een tijdelijke hulpvraag zijn, maar ook een structurele. Bij een tijdelijke hulpvraag gaat het erom deze hulpvraag zodanig te beantwoorden dat na verloop van tijd de hulpvraag kan worden opgelost. Dit kan binnen de school zelf door: a. een leerling in de reguliere school situatie tijdelijk extra aandacht te geven; b. een leerling tijdelijk binnen de school in een voor hem/haar meer geschikte entourage te plaatsen; c. een leerling tijdelijk buiten de school te plaatsen met het oogmerk hem/haar naar verloop van tijd weer in het reguliere onderwijs op te nemen. Bij een structurele hulpvraag is er vaak behoefte aan een specifieke voorziening. In alle gevallen blijft de school waar de leerling is ingeschreven eindverantwoordelijk voor het ontwikkelingsaanbod dat hem of haar wordt gedaan. Het scherp toedelen van de blijvende verantwoordelijkheid voor de leerling bij de school waar hij/zij is ingeschreven, maakt het voor alle betrokkenen duidelijk (waaronder met name ook voor de ouders) waar de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt. Het zal er sterker dan thans toe bijdragen dat de verantwoordelijkheid duidelijk is belegd. XX. School blijft eindverantwoordelijk De school waarin de leerling is ingeschreven blijft onder alle omstandigheden eindverantwoordelijk voor het hulpaanbod dat de leerling wordt aangeboden. Ook bij tijdelijke uitplaatsing (bijvoorbeeld in het OPDC of de time-out voorziening) blijft de school waar de leerling is ingeschreven, verantwoordelijk. Dit veronderstelt een handelingsrepertoire waarin de school waarin de leerling is ingeschreven t.a.v. het handelen bij en het con-
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
26
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
tact na uitplaatsing, op welke wijze de terugkeer wordt voorbereid en welke nazorg wordt verleend. XXI. Naar een onderling samenhangende bekostigingssystematiek De bekostiging van voorzieningen waarin leerlingen tijdelijk zijn uitgeplaatst, geschiedt vanuit de instelling die de leerling heeft uitgeplaatst. Daarvoor is de methodiek zoals die nu voor het OPDC is afgesproken tussen de scholen voor VO een geschikte werkwijze. Het meest effectief is het wanneer er sprake is van onderling samenhangende bekostigingssystematiek (o.a. rebound middelen, OPDC, regionaal zorgbudget).
XXII. Parallelliteit tussen onderwijs, jeugdgezondheidszorg en gezinshulp Essentieel is de koppeling aan externe organisaties voor jeugd en gezin. Het niet op tijd beschikbaar zijn van zorg (bijvoorbeeld door wachtlijsten) kan ernstige consequenties hebben voor de leerling in nood. Dat geldt ook voor (soms lange) wachttijden in de aansluiting tussen bijvoorbeeld onderwijs en jeugdzorgvoorzieningen. Door onderwijs, jeugd(gezondheids)zorg en gezinshulp meer parallel te laten schakelen en bestuurlijk gemeenschappelijk in te bedden, moeten dit soort problemen tot het verleden gaan behoren.
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
De afgelopen jaren is een aantal voorzieningen en arrangementen voor minder geïntegreerd speciaal onderwijs ontstaan in Almere. De ideaaltypische benadering om het zonder gespecialiseerde voorzieningen naast regulier onderwijs te doen, bleek uiteindelijk niet volledig te handhaven, mede onder druk van ouders. Deze gespecialiseerde voorzieningen maken onderdeel uit van het netwerk van passend onderwijs in Almere 34. Het is van belang deze voorzieningen ook de komende jaren als een organisch onderdeel van de onderwijsarrangementen in Almere in het denken mee te nemen. De expertise die in deze instellingen aanwezig is, is van grote betekenis voor de overige scholen in Almere. In het bijzonder is het omgaan met kinderen met gedragsstoornissen een aandachtspunt voor vrijwel alle andere scholen, omdat –zoals eerder opgemerkt – de populatie daarvan sterk toeneemt. XXIII. Naast integratie ook noodzakelijke specialisatie De in de loop van de jaren in Almere ontwikkelde voorzieningen en arrangementen voor minder geïntegreerd speciaal onderwijs maken ook voor de toekomst onontbeerlijk deel uit van de onderwijszorgarrangementen i.k.v. passend onderwijs. Hun expertise (met name het omgaan met leerlingen met gedragsproblemen) speelt een grote rol in het beheersen van deze problemen in de scholen voor regulier onderwijs. Tijdens het onderzoek is nadrukkelijk naar voren gekomen dat op een aantal terreinen behoefte is aan uitbreiding van het bestaande netwerk van voorzieningen. Soms gaat dat om het scherper positioneren van een tijdelijke voorziening (bijvoorbeeld de behoefte om in het PO een voorziening te hebben voor observatie en diagnostiek), in andere gevallen gaat het om uitbreiding van bestaande voorzieningen (bovenbouw OPDC). Het programmamanagement beveelt aan in een volgende fase hierna meer gericht en door betrokkenen onderzoek te laten verrichten. Het gaat daarbij met name om de in onderstaande tabel opgenomen suggesties.
34
Zie voor een opsomming de figuur in paragraaf 7.1
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
27
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
XXIV. Behoefte aan uitbreiding specifieke voorzieningen PO en VO Er is behoefte aan een uitgebreider pakket aan specifieke voorzieningen die het zorgaanbod in Almere moeten completeren. Het gaat hierbij o.a. om:
Potentiële additionele voorzieningen vooral voor PO
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Potentiële additionele voorzieningen vooral voor VO
•
Uitbouw cluster 3 met regionale partners LG/MG/LZ
•
Voorzieningen op HAVO/VWO niveau voor ASS-leerlingen
•
Arrangementen in samenwerking met BaO en SBO voor cluster 4 leerlingen
•
Onderwijsvoorziening voor leerlingen met psychiatrische stoornissen in dag- of 24 uursbehandeling i.s.m. de Meregaard en de Bongerd
•
De functies / expertise van een pedologisch instituut (PI) i.k.v. onderzoek naar kinderen met ernstige leer-, gedrags- of emotionele problemen
•
Uitbreiding van voorzieningen voor VMBO-T niveau en bovenbouw VMBO voor leerlingen die (tijdelijk) niet mee kunnen komen in regulier onderwijs
•
Aanvullende voorzieningen/oplossingen voor zeer moeilijk lerende kinderen met gedragsmoeilijkheden (ZMOLK-ers)
•
Aanvullende voorzieningen/oplossingen voor zeer moeilijk lerende kinderen met gedragsmoeilijkheden (ZMOLK-ers)
•
Afstemming van de verschillende reboundvoorzieningen en bundeling van financiële middelen (reboundmiddelen, op de rails gelden, LGF)
XXV. Rebound voorzieningen Daarnaast moet worden bezien hoe de verschillende rebound voorzieningen (denk aan Time Out, Op de Rails, Herstart en opvangklassen in het reguliere onderwijs) beter op elkaar kunnen worden afgestemd en –zoals al eerder opgemerkt – de financiële middelen worden integraal ingezet Hetzelfde geldt voor de afstemming van middelen en inzet van de jeugdzorg. 5.2.2. Leerlingen met specifieke zorgvragen zijn geen onderdeel van concurrentie tussen de scholen in Almere Een krachtig element van samenwerking tussen de VO scholen in Almere is dat de LWOO leerlingen proportioneel worden verdeeld onder de scholen. Dit voorkomt dat de aanwezigheid van een LWOO afdeling en de daarbij behorende leerlingen een negatief element worden in de “concurrentie” tussen de scholen. Het is een bijzondere samenwerkingsvorm, wellicht uniek in ons land, maar in elk geval ontwikkeld en uitgedragen met verve en effect. Deze bestuurlijke lijn om van leerlingen met een hulpvraag geen concurrentie element te maken moet ook de komende jaren het heersende paradigma blijven.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
28
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
XXVI. Geen concurrentie tussen instellingen t.a.v. leerlingen met hulpvragen Het bestuurlijke commitment t.a.v. het niet in de onderlinge concurrentie tussen scholen gebruiken van leerlingen met hulpvragen, moet ook voor de komende jaren uitgangspunt blijven. Dit soort afspraken moet het uitgangspunt worden voor alle scholen en schooltypen in Almere. Al eerder is opgemerkt dat het breukvlak tussen PO en VO, ook in het kader van passend onderwijs, een belangrijke grens markeert. Dit geldt bijna in nog sterkere mate voor het breukvlak van VO (met name VMBO) naar MBO. Het noodzaakt goede informatie uitwisseling, programmatische aansluiting en warme overdracht van leerlingen van de ene onderwijssector naar de andere. Het beperkte aanbod van MBO instellingen in Almere maakt één en ander overzichtelijk en dat heeft er de afgelopen jaren al toe geleid dat er steeds meer contacten zijn. Deze moeten de komende jaren worden gesystematiseerd en versterkt, zodat er doorlopende leer- en zorglijnen ontstaan tussen VMBO en MBO. Warme overdracht van leerlingen tussen VO en MBO draagt in sterke mate bij tot een succesvolle transfer. In de samenwerking tussen ROC Flevoland, SGA en REC Flevoland zijn de eerste stappen gezet om tot warme overdracht en optimalisering te komen. In 2007-2008 wordt dit verder projectmatig uitgewerkt.
5.2.3 Versterking van de expertise van de scholen Zoals al eerder opgemerkt is er behoefte aan versterking van de expertise van scholen. Daartoe zijn hiervoor enkele voorstellen geformuleerd. Meer bezien vanuit het collectief van de scholen heeft ons onderzoek, met name vanuit de versnellingssessies, opgeleverd dat er ook van de gemeenschappelijke expertiseversterking positieve impulsen mogen worden verwacht. Onderstaand een aantal concrete suggesties. Er is behoefte aan een goede (digitale) educatieve zorgkaart, bijvoorbeeld in de vorm van een WEB site. Dat betreft organisaties (binnen en buiten het onderwijs) alsmede scholen, maar ook de specifieke kwaliteiten van individuele docenten of andere experts waarvan de hulp eenvoudig is in te roepen. De zorgkaart moet vooral ook hands-on steun geven in de praktijk. Uiteraard zal dat op een moderne en goed toegankelijke manier WEB-based moeten gebeuren en voorgesteld wordt dan ook om een digitale landkaart van expertise te ontwikkelen, waarop te vinden is welke expertise waar beschikbaar is. Tevens wordt er gevraagd naar een effectieve en op de praktijk gerichte kennisuitwisseling tussen scholen (inclusief IB’ers) en andere personen betrokken bij het oplossen van hulpvragen) en organisaties voor kind en gezin. Daarbij past het inrichten van een “Community of learners and teachers” waarin regelmatig praktijkmensen elkaars kunnen treffen. Een andere suggestie is het kiezen van een gemeenschappelijke aanpak om als opleidingsschool te gaan functioneren in het kader van de opleiding van leerkrachten basisonderwijs en VO. Dit moet ertoe leiden dat in het standaardpakket van afgestudeerde PABO studenten en lerarenopleidingen de kennis en ervaring met leerlingen met een hulpvraag in de komende jaren sterk gaat toenemen. Een belangrijke bovenschoolse functie is het coördineren van gespecialiseerde stageplaatsen bij de scholen voor PO en VO. Daarin past ook het eventueel participeren in Mastersopleidingen voor speciaal onderwijs en opleidingen op het grensvlak van onderwijs en jeugdhulpverlening. Een laatste suggestie is het vormen van een onderzoeksplek waarin wetenschappers en opleiders de Almeerse context kunnen onderzoeken, met hun inzichten kunnen versterken en ervaringen en nieuwe inzichten kunnen delen. . Geformuleerd als aanbeveling:
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
29
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
XXVII. Versterking bovenschoolse functies Er blijkt 35 belangstelling en behoefte aan de inrichting van een aantal bovenschoolse functies om het expertise niveau t.a.v. passend onderwijs te versterken. Uit het onderzoek komen de volgende 6 suggesties naar voren: • Een educatieve zorgkaart in de vorm van een WEB site waarin de beschikbare expertise in beeld wordt gebracht (welke expertise zit waar). • Effectieve en op de praktijk gerichte kennisuitwisseling tussen scholen (inclusief IB’ers en andere personen betrokken bij het oplossen van hulpvragen) en organisaties voor kind en gezin. • Een gemeenschappelijke aanpak om als opleidingsschool te gaan functioneren in het kader van de opleiding van leerkrachten PO en VO. • Het participeren in Mastersopleidingen voor speciaal onderwijs en opleidingen op het grensvlak van onderwijs en jeugdhulpverlening. • Het inrichten van een “Community of learners and teachers” waarin regelmatig praktijkmensen elkaar kunnen treffen. • Het vormen van een ’werkplaats’ waar wetenschappers en opleiders in samenspraak met het veld de Almeerse context kunnen onderzoeken en met hun inzichten kunnen versterken.
5.3 De positie van de ouders 5.3.1 Versterking van de positie van ouders De positie van de ouders heeft de afgelopen jaren in het Almeerse onderwijs veel aandacht gekregen. Eén van de opdrachten aan de SGA was destijds de realisatie van de keuzevrijheid van ouders. In de praktijk van vandaag in het PO en VO speelt de keuze van de ouders een belangrijke rol. Daarbij gaat het overigens niet alleen om hun rechten om voor hun kind een optimale ontwikkelingskans te krijgen in het Almeerse onderwijs, al dan niet in combinatie met trajecten van jeugdzorg. Het gaat ook om de plicht van ouders om actief bij te dragen aan de condities waaronder de slaagkans van hun kind kan worden versterkt. Daarbij gaat het om het nemen van de juiste verantwoordelijkheden in de thuissituatie, de opvoeding en de contacten met de school en/of organisaties voor ondersteuning van jeugd en gezin. Daar waar de school de ouders hierin kan ondersteunen, bijvoorbeeld in de vorm van oudertrainingen of informatieve ouderavonden is het de taak van de school om daarin zoveel als mogelijk te voorzien. Nauwe aansluiting bij de activiteiten van de Oké-punten (die dit soort activiteiten verrichten) is daarbij uiteraard uitgangspunt. Zo wordt expertise gebundeld en efficiënt gewerkt. Het is de uitdrukkelijke opdracht van het programmamanagement, mede ingegeven door een vraag van het Ministerie van OCW, om te bezien of en zo ja hoe de positie van ouders met een kind met een hulpvraag kan worden versterkt. In het onderzoek is er uitgebreid aandacht aan besteed. Ondanks die aandacht is het resultaat niet spectaculair; eigenlijk wat pover. Het blijkt niet eenvoudig om bovenop hetgeen de afgelopen jaren al is gerealiseerd nieuwe en betekenisvolle zaken te bedenken. Daarbij moet worden opgemerkt dat veel van de hiervoor gepresenteerde plannen ook een positief effect op de positie van de ouders zal hebben, zonder dat ze daar 35
Boven het vele materiaal dat trouwens op dit moment al beschikbaar is.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
30
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
expliciet op gericht waren (denk aan één loket, één indicatie procedure, één dossier, uitbreiding van voorzieningen, versterking van de kwaliteiten van het personeel binnen de scholen om met hulpvragen om te kunnen gaan, het sterker samenbrengen van school en bijvoorbeeld Jeugdzorg etc.). Daaraan kan worden toegevoegd dat de veranderingen die, mede als gevolg van de discussie over dit rapport, in de komende jaren aan de orde zijn het gewenst is de ouders een duidelijke plaats te geven. Hun inbreng – het gaat tenslotte om de ontwikkelingskansen van hun kinderen – kan bijdragen tot een versterking van de inhoud en het proces. Ouders zijn vanzelfsprekend medeverantwoordelijk voor het hetgeen aan specifieke hulp aan hun kind wordt geboden. Als in gevallen waarin ook de thuissituatie aanleiding geeft tot zorg de ouders regelmatig worden betrokken bij de definitie van specifieke zorg op school voor hun kind, kan de aansluiting met de thuissituatie worden versterkt. Door actief de effecten van de hulpverlening voor het kind te meten (zijn de doelen uit het handelingsplan gehaald) en in overleg met de ouders zonodig bij te sturen, wordt de betrokkenheid vergroot. In het onderzoek zijn in twee versnellingssessies ouders zelf aan het woord geweest. De uitkomst van die sessies wees overigens in de richting dat “versterking van de positie van ouders” ook niet om spectaculaire nieuwe punten hoeft te gaan. Goede communicatie, heldere lijnen en besluiten, korte procedures, goede uitlijning van de rol van de ouders in het proces (bijvoorbeeld betrokkenheid bij het opstellen van handelingsplannen), heldere definitie van rechten en plichten, voldoende tijd nemen voor de gesprekken en het begeleiden van de ouders, zijn zaken die dicht bij het primair proces liggen en voor ouders zeer belangrijk zijn. Als algemeen uitgangspunt kwam naar voren dat het noodzakelijk is om ouders vanaf het begin intensief bij de specifieke trajecten voor hun kinderen te betrekken. Nu gebeurt dat nog in wisselende mate van intensiteit. Specifiek punt van aandacht is de opvoedingsondersteuning in de leeftijdscategorie van het primair onderwijs. De samenhang van school en het schoolmaatschappelijk werk juist in die leeftijdscategorie kan in de komende jaren verder worden geïntensiveerd. In de Expeditie kwam het idee van de inrichting van een Cliëntenraad naar voren, naar analogie van de modellen uit de gezondheidszorg. Naar de mogelijkheden van zo’n raad is al eens door de SGA in het verleden onderzoek gedaan. Te overwegen is om dat niet te beperken tot ouders met een hulpvraag maar tot het gehele onderwijs in Almere uit te breiden. Tenslotte kan in de set van beroep- en bezwaarprocedures meer eenduidigheid worden gebracht (zie ook paragraaf 6). Het leidt tot de volgende conclusies en aanbevelingen: XXVIII. Verbeterde communicatie tussen school en ouders De positie van de ouders kan worden versterkt door in de dagelijkse praktijk aandacht te besteden aan goede communicatie, heldere lijnen en besluiten, korte procedures, goede uitlijning van de rol van de ouders in het proces (bijvoorbeeld betrokkenheid bij het opstellen van handelingsplannen), heldere definitie van rechten en plichten van ouders en scholen. In de dagelijkse praktijk moet voldoende tijd worden genomen voor de gesprekken en het begeleiden van de ouders. Ouders moeten vanaf het begin worden betrokken. XXIX. Empowerment van de ouders In samenwerking met de Oké punten moet de ouderbegeleiding voor de groep ouders die dat nodig hebben worden versterkt. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van gerichte oudertrainingen en informatieve ouderavonden. XXX. Samenwerking met schoolmaatschappelijk werk
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
31
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Met name in de leeftijdscategorie van de basisschool, kan intensivering van de samenwerking met het schoolmaatschappelijk werk en het onderwijs leiden tot positieve effecten. Deze samenwerking concentreert zich nu vooral op de leeftijdscategorie in het VO. XXXI. Eén loket ook een bijdrage aan ouderbetrokkenheid Versterking van de rol van de ouders vindt ook plaats als resultaat van een aantal van de reeds voorgestelde plannen zoals aan de ontwikkeling van één loket, één indicatie procedure, één dossier, uitbreiding van voorzieningen, versterking van de kwaliteiten van het personeel binnen de scholen om met hulpvragen om te kunnen gaan, het sterker samenbrengen van onderwijs en jeugd(gezondheids)zorg. XXXII. Oprichting Cliëntenraad voor ouders De oprichting van een Cliëntenraad voor ouders is een goed idee en verdient in overleg met o.a. de bestaande ouderverenigingen en de Gemeente Almere snelle uitvoering. Het kan onderdeel uitmaken van een scherp herontwerp van de beroeps- en de bezwaarprocedures. Dit laatste zal vermoedelijk afwijking van de bestaande regelgeving vragen en wordt dan ook in paragraaf 6 in de lijst van wensen in de richting van OCW opgenomen. 5.3.2 Grenzen aan de keuzevrijheid van ouders Ons onderzoek maakt duidelijk dat er naast de hierboven beschreven versterking van de positie van ouders ook grenzen zijn aan de keuzevrijheid en keuzemogelijkheden van ouders. Het is van belang om de spanning tussen het belang van ouders en de mogelijkheden van de scholen te problematiseren. Hoezeer er ook wordt gestreefd naar thuisnabij onderwijs en een dekkend zorgaanbod in Almere kunnen niet alle wensen van ouders worden gerealiseerd. Met andere woorden: de keuzevrijheid van ouders wordt beperkt door het aanbod. Uit de vele praktijkvoorbeelden die we in het onderzoek tegen kwamen bleek dat ouders –vanuit de zorg voor hun kind – soms ook wensen hebben waarin niet of slechts beperkt kan worden tegemoet gekomen. In dat soort gevallen is de kwaliteit van het zorgaanbod belangrijker dan de keuzevrijheid van ouders en leerlingen. Een ander punt van spanning in de positie van de ouders is het onderwerp van de privacy bescherming bij digitale informatie bestanden van hun kind en/of hun gezinssituatie. De huidige privacy bescherming staat uitwisseling van gegevens in een aantal gevallen zodanig in de weg, dat de kwaliteit en effectiviteit van het te bieden zorg aanbod daardoor onder druk staat. In paragraaf 6 wordt, in aanvulling op de voorstellen in paragraaf 5.1 dan ook het voorstel gedaan om ondanks de privacy regelingen tot aanzienlijk meer uitwisseling van gegevens te mogen overgaan. Uit ons onderzoek blijkt dat sommige ouders dit zeer toejuichen terwijl andere zwaarder hechten aan de privacy bescherming.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
32
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
6. Wensen t.a.v. afwijking van de wetgeving In de ontstaansgeschiedenis van de SGA heeft de mogelijkheid om op punten te kunnen afwijken van de bestaande wetgeving op basis van de Experimentenwet onderwijs bijgedragen aan het succes van passend onderwijs in Almere. Deze juridische ruimte maakte een aantal ontwikkelingen mogelijk die binnen het toenmalige wettelijke kader niet mogelijk zouden zijn geweest. Nu het programmamanagement de opdracht heeft gekregen voor het geheel van het onderwijs (PO, SBO, SO, VO met aansluiting naar het MBO) de lijnen voor de toekomst uit te zetten, ligt het voor de hand om opnieuw te bezien waar de regels knellen. Daartoe is onderzocht op welke punten de wetgeving (in het bijzonder de wetgeving voor het PO en VO 36) de in paragraaf 5 geschetste ontwikkelingen in de weg staan. Het blijkt maar om een beperkte set van regels te gaan, maar ze strekken zich wel uit over het domein van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Jeugd en Gezin. Het gaat om de volgende specifieke wensen: XXXIII. Gewenste afwijkingen van de regelgeving: • Eén systeem (vrijheid tot het inrichting van één orgaan, één procesgang, één dossier, één type beschikking) van indicatie in het onderwijs (CVI, PCL en RVC). • Nog een stap verder: aanhaken van de belangrijkste organisaties uit het werk voor Jeugd en Gezin bij de bovenstaande indicatie procedures. • De mogelijkheid om uitgebreider individuele dossiers aan te leggen van zorgleerlingen met de mogelijkheid om die met de leerling te laten “meereizen” als een leerling van plaats verandert. De dossiers bevatten de onderwijsgegevens alsmede een beperkte (nader af te bakenen) set van gegevens vanuit de organisaties • De mogelijkheid om in overleg met de scholen financiële middelen voor (individuele) versterking van passend onderwijs flexibel in te zetten. Het gaat hierbij met name om: Zorgmiddelen PO Zorgmiddelen VO, waaronder LWOO LGF-middelen RZB Op de rails en Herstart gelden Rebound middelen • Het ontwikkelen van één onafhankelijke beroepsinstantie tegen beslissingen i.k.v. het passend onderwijs. De beroepsinstantie geldt voor het PO, SBO, SO, VO en VSO en vervangt de bestaande procedures. • Het optimaal benutten van de privacy wetgeving als het gaat om het doorgeven van dossiers en relevante informatie van het kind en/of het gezin waaruit het kind afkomstig is. Er moet juridische ruimte komen om daarin tot intensievere uitwisseling te komen dan op dit moment. De samenwerkende organisaties willen als opleidingsschool gaan functioneren in het kader van de opleiding van leerkrachten basisonderwijs. Dit moet ertoe leiden dat in het standaard pakket van een afgestudeerde PABO student de kennis en ervaring met kinderen met een hulpvraag in de komende jaren sterk gaat toenemen. Een belangrijke functie is het coördineren van gespecialiseerde stageplaatsen bij de basisscholen, waarbij ook een beperkt deel van 36 In de zijlijn is ook gekeken naar de Wet educatie en beroepsonderwijs voor de aansluiting met het MBO, maar de obstakels zijn daar zeer gering.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
33
de begeleiding van de student zal kunnen worden ingezet. Eenzelfde constructie voor het VO zou tot de mogelijkheden moeten behoren.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
34
7.
Naar een passende uitvoeringsorganisatie voor de toekomst
7.1 Kernfuncties In paragraaf 5 is een set van wensen en suggesties opgenomen die voor een deel als synthese van het onderzoeksproces tot nu toe kan worden gezien. Het gaat om inhoudelijke en procesmatige/procedurele versterkingen die als de “volgende stap” in het passend onderwijs in Almere kunnen worden beschouwd. Ontwikkeling en uitvoering van deze aspecten veronderstelt dat er slagvaardig kan worden gewerkt en opgetreden. De instituties die daar tot nu toe verantwoordelijkheid voor hebben gedragen (SGA, SLA en de beide WSNS organisaties: Stichting 1 en OSA) hebben met inrichten van een programmamanagement een stap naar verdere synergie gezet. Met de beslissing tot het onderzoeken van een fusie tussen Stichting 1 en OSA, neemt het aantal potentiële actoren verder af. Nu het ambitieniveau voor de komende jaren zich over het integrale domein van onderwijs (PO-VO-MBO) uitstrekt, heeft het programmamanagement zich uitvoerig met de vraag bezig gehouden wat voor de verdere ontwikkeling de meest gunstige organisatie context is. Daarbij speelt tevens een belangrijke rol dat het ambitieniveau een krachtige integratie met organisaties voor jeugd en gezin noodzakelijk maakt. Het denkraam bevat daarmee het gehele domein van het onderwijs, in (nader uit te werken) combinatie met de Oké punten, de GGD/JZ, het School en Jeugd Maatschappelijk Werk. Daarbij zijn 5 kernfuncties te onderscheiden: • functie 1: één loket voor ouders en leerlingen, met één indicatiesysteem, één registratiesysteem en -procedure, één format en één dossier systeem. Het sluit nauw aan bij de Oké punten (op termijn een partiële integratie) en benut de informatie vanuit ESAR. • functie 2: het verbindt de meest in het oog springende organisaties voor jeugd en gezin: de GGD/JZ en het Algemeen- en School Maatschappelijk Werk met de scholen. Tevens kan er nauw bij de functie van het RMC worden aangesloten. Met andere organisaties uit de veelheid aan relevante organisaties wordt een relatie netwerk opgebouwd. • functie 3: de expertisebundeling voor alle scholen van PO en VO en voor het MBO als het gaat om de kwalitatieve versterking van de ambulante begeleiding, kennismanagement, scholing van personeel en een onderzoeksfunctie. Deze laatste functie biedt mogelijkheden tot professionele kennisvermeerdering door samenwerkingsverbanden aan te gaan met wetenschappelijke instituten en expert instituten uit het beroepsonderwijs. Nog een stap verder: er is behoefte aan een ontmoetingsplaats voor leraren in opleiding i.k.v. versterking van kennis en ervaring met kinderen met een hulpvraag in het onderwijs. Datzelfde geldt voor het leggen van lijnen met en daarmee bundelen van kennis tussen het reguliere onderwijs en de scholen voor speciaal onderwijs zoals deze thans bestaan in de Almeerse context 37 (of net daarbuiten). Ze maken onverbrekelijk deel uit van het netwerk van voorzieningen voor leerlingen met een specifieke hulpvraag en moeten bestuurlijk en inhoudelijk nauw verbonden zijn met de organisatie. Daarnaast is er behoefte aan expertise uitwisseling t.a.v. de Zorg Advies Teams (ZAT).
37 Op dit moment maakt de SGA formeel deel uit van de REC structuur in de regio (REC Holland Flevoland, cluster 2 REaCtys, cluster 3 en REC Flevoland)
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
35
•
•
functie 4: Ook voor de komende jaren zullen er specifieke voorzieningen voor leerlingen met een hulpvraag worden georganiseerd, geëxploiteerd en/of gecoördineerd. Daarbij gaat het ook om specifieke voorzieningen die erop zijn gericht om leerlingen tijdelijk buiten de reguliere school te plaatsen. Daarbij is het de bedoeling dat de leerlingen na verloop van tijd weer terugkeren in de reguliere setting. Of het tijdelijke karakter hier ook uitgangspunt kan blijven, hangt mede af van de mate van succes. Van daaruit loopt een stippellijn voor de inhoudelijke en bestuurlijke verbindingen met de clusterscholen in de komende jaren. functie 5: Tenslotte de coördinatie van de organisatie de ambulante begeleiding.
Schematisch zijn de functies als volgt te tekenen:
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
36
Functies uitvoering passend onderwijs in de toekomst Functie 1: één loket
GGD/JZ JMW OKé punt Loket leerlingzorg Eén indicatie orgaan
ESAR Eén Dossier systeem
Ambulante Begeleiding Functie 5: Ambulante begeleiding
Functie 3: Expertise organisatie voor de scholen en verbinding met clusterscholen
Functie 2: verbinding met jeugd- en gezinszorg
Diagnostiek
SMW
Onderzoek
RMC functie
Kennis Scholing management
KDV/Peuterspeelzaal PO scholen ZAT ZAT VO scholen Pro LWOO ZAT Vervolg onderwijs
Time out Op Herstart de Almeer rails kans OPDC
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
Mytyl/Tyltyl LG/MG. Cluster 2 De Trappenberg (Effata)
Cluster 3 Cluster 3 (de (ZMLK Mozarthof) Weerga) Cluster 4 (ZMOK Aquarius/ Nautilus)
Cluster 4 De Bongerd
Functie 4: coördinatie en (mede) exploitatie (tijdelijke) voorzieningen
37
XXXIV. Voorgesteld wordt (in aansluiting op hetgeen nu al bestaat) voor de toekomst bovenschools te organiseren: • Eén loket voor ouders en scholen met één indicatiesysteem, één registratiesysteem en -procedure, één format en één dossier systeem. • Het verbinden van de meest in het oog springende organisaties voor jeugd en gezin met het onderwijs: de GGD/JZ, en het School- en Algemeen Werk.. • Het vormgeven van een expertisefunctie voor passend onderwijs voor alle scholen van PO, SBO, VO en voor het MBO als het gaat om de bundeling van de ambulante begeleiding, kennismanagement, scholing van personeel, een onderzoeksfunctie en een expertise uitwisselingsfunctie met de voorzieningen van speciaal onderwijs in Almere en expertiseontwikkeling voor de Zorg Advies Teams. Tevens moet het een ontmoetingsplaats worden voor leraren in opleiding en moet het functioneren als opleidingsinstituut voor de PABO’s en VO lerarenopleidingen in Nederland. • Het organiseren, exploiteren of coördineren van specifieke (al dan niet tijdelijke) voorzieningen die erop zijn gericht leerlingen tijdelijk buiten de reguliere school te plaatsen. • De coördinatie en de organisatie van de ambulante begeleiding.
7.2 Het organisatiemodel Wat is nu het meest geëigende organisatorische model voor de optimale realisatie van de vijf samengevatte functies? In de analyse van modellen en mogelijkheden waren in de concept versie van dit rapport dat voor de zomervakantie van 2007 is besproken met de wethouder van onderwijs (Mw. Martine Visser) alsmede met de besturen van SGA, SLA, de Stichting 1 en OSA twee scenario’s opgenomen (een netwerkscenario en een één organisatiescenario): • Scenario 1: het netwerkscenario waarin de bestaande organisaties sterker en meer verplichtend aan elkaar worden verbonden; • Scenario 2: de ontwikkeling van één nieuwe organisatie met scherp omlijnde taken en op maat uitgelijnde relaties met alle stakeholders. Uit deze besprekingen is af te leiden dat er een voorkeur bestaat voor een aanpak die uitgaat van een groeimodel, waarbij per onderwerp kan worden bezien welke organisatieaanpak het meest effectief is. Dat het op termijn moet leiden tot één organisatie voor het onderwijs (in welke organisatiemodaliteit dan ook) is niet betwist. Maar de kunst is voor de korte termijn van het studiejaar 2007-2008 zodanige stappen te zetten dat alles wat snel kan worden gerealiseerd niet met vertraging wordt geconfronteerd omdat er moet worden gewacht op organisatiediscussie. Daar komt nog bij dat vlak voor de zomervakantie 2007 de besturen van de Stichting 1 en OSA hebben besloten om in het komende cursusjaar een fusie van beide organisaties voor te bereiden. Dat beperkt op termijn het aantal actoren aan de onderwijskant, maar impliceert ook een bepaalde mate van bestuurlijke drukte in de beide werkverbanden. Daarom wordt voorgesteld om voorlopig te kiezen voor een aangeklede netwerkbenadering waarin aan de hand van een aantal concrete thema’s nadere afspraken worden gemaakt over initiatief en verantwoordelijkheden i.k.v. het passend onderwijs. Daarin speelt het (uitgebreide) programmamanagement een initiërende en regisserende rol. Omdat er in de samenstelling van het programmamanagement een grote personele overlap zit met de meest betrokken organisaties, moeten de daaruit voortkomende korte lijnen snelle bestuurlijke afhechting mogelijk maken.
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
38
Daarmee wordt voor de korte termijn gekozen voor de netwerkachtige benadering. De beide WSNS stichtingen zullen in het komende cursusjaar fuseren en ook het verder in elkaar vlechten van de werkzaamheden van de SGA en de SLA kan voor het komende cursusjaar worden overwogen. Daarmee wordt het aantal bestuurlijke actoren vanzelf beperkt en zal de stap naar het ontwikkelen van één organisatie meer als een natuurlijk groeiproces ontstaan. Overigens zal ook één organisatie weer een groot aantal netwerken hebben o.a. met de organisatie voor jeugd en gezin, want die zullen in de meeste gevallen geen deel uitmaken van de die ene organisatie.
7.3 De thema’s en het invoeringspad Tegen deze achtergrond wordt de volgende aanpak voorgesteld voor de periode september 2007 – januari 2008. Stap 1: uitbreiding van het programmamanagement Het programmamanagement blijft vanaf september 2007 in functie en wordt uitgebreid met een vertegenwoordiger van de gemeente en van één of meer instanties uit de hoek van jeugd en gezin. In het gesprek met de Wethouder van Onderwijs van de gemeente Almere is deze vertegenwoordiging al toegezegd. Met de overige organisaties moet nog worden gesproken. het programmamanagement benut de maand september om te dien aanzien afspraken te maken. Stap 2: naar de rol van regisseur Het aldus uitgebreide programmamanagement vormt het centrum van het te ontwikkelen netwerk passend onderwijs. Het spreekt voor zich dat dit netwerk zijn startpositie vindt in alle gemeenschappelijke en gezamenlijke activiteiten die al in dit kader plaatsvinden. Daar bovenop regelt het programmamanagement de nodige afspraken om de stappen in het proces te zetten. Omdat er in de personele samenstelling van het programmamanagement een functionele overlap en personele unie zit met alle partijen in het onderwijs (met de voorgestelde aanvullingen wordt dat naadloos uitgebreid tot gemeente en organisaties voor jeugd en gezin) zullen de lijnen kort zijn naar de organisaties om netwerkafspraken (zie onderstaand) snel en effectief te maken. Daarmee kan, zonder dat er sprake is van de overheveling van bevoegdheden (zoals in het model van één organisatie), snel en vanuit een centraal punt naar de organisaties worden gehandeld en afspraken snel in gang gezet. Daarmee kan een belangrijk bezwaar tegen netwerkorganisaties (wie neemt het initiatief, wie zorgt voor de uitvoering en wie zorgt voor de monitoring van de voortgang) worde weggenomen: als de rol van het programmamanagement zicht ontwikkelt in de richting van een regisseur in (niet van!) het geheel. Stap 3: binnenhalen van laaghangend fruit Op tal van punten bestaat een grote mate van consensus en deze punten moeten in de versnelling worden gebracht. Het gaat om de volgende issues waar (zeker op onderdelen) quick wins gehaald kunnen worden: o afspraken over scholing van personeel t.a.v. vroege signalering en hulpverlening (zie aanbeveling I en IV) o één indicatieproces met doorlopende indicatie (zie aanbevelingen XI en XIII) o uitbreiding van enkele voorzieningen (zoals voorzieningen HAVO/VWO voor AASleerlingen en leerlingen met psychiatrische stoornis, zie aanbeveling XXIV) o afstemming (middelen) rebound voorzieningen (zie o.a. aanbeveling XXI) o het realiseren van een “warme overdracht” van leerlingen bij alle schoolsoorten (aanbeveling XIX)
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
39
o versterking positie ouders (aanbevelingen XXVII t/m XXXII). Stap 4: verder uitwerken van en in gang zetten van versterking van de competenties van de scholen en hun personeel t.a.v. passend onderwijs Een grote groep van aanbevelingen (o.a. I t/m V) gaat over de versterking van het handelingsrepertoire en de competenties van Almeerse scholen om met de vele dimensies van passend onderwijs te kunnen omgaan. Voorgesteld wordt om dit onderwerp, in scherp overleg met de scholen zelf, verder uit te werken en het begin 2008 te laten leiden tot nadere afspraken tussen de scholen over de aanpak en het tijdschema (aanbevelingen I tot V). Stap 5: vorm geven van de versterking van de samenwerking met organisaties voor kind en gezin Belangrijke thematiek is het versterken van bestaande verbanden en het leggen van nieuwe verbanden met de reeks van organisaties van kind en gezin. Prioritaire organisaties daarbij zijn de Oké-punten, de GGD/Jeugdzorg, het Schoolmaatschappelijk werk, het Jeugdmaatschappelijk werk en de RMC functie (met name voor de relatie met het MBO, aanbeveling XVIII). De beoogde doelstellingen zijn weergegeven in de aanbevelingen VI t/m IX; XV t/m XVII en XXII. Voorts lopen ze voor een deel parallel aan de hierboven genoemde onderwerpen als één loket, één integraal pakken van zorg. Stap 6: interactief en geïnformeerd blijven betrekken van alle betrokken in het proces In de onderzoeksfase uit het voorjaar van 2007 kon een grote betrokkenheid worden gerealiseerd van alle partijen en actoren in het complexe proces van het uittekenen van de volgende stappen i.k.v. passend onderwijs. Nu de werkzaamheden in het komende jaar intensiever en meer gericht op operationele veranderingen en versterking zullen worden gericht is het van belang die betrokkenheid en input op spanning te houden. Het voorgestelde implementatiepad ziet er naar thema’s schematisch als volgt uit:
1. Uitbreiding van het Programmamanagement per 1 september
2. Rol voor het Programmamanagement als regisseur van een netwerkontwikkeling
6. interactief en geïnformeerd blijven betrekken van alle betrokken in het proces
Cursusjaar 2007 - 2008 5. Uitwerken nieuwe relaties met organisatie voor jeugd en gezin
3. Opzetten van een aantal werkverbanden om het laaghangend fruit binnen te halen
4. Uitwerken en in gang zetten van de versterking van scholen en leraren i.k.v. competenties Voor passend onderwijs
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
40
Werkverbanden Voor de uitvoering van deze werkzaamheden zal het nodig zijn om een aantal werkverbanden in het leven te roepen waarin betrokkenen en deskundigen het ontwerpwerk kunnen verrichten. Daartoe wordt voorgesteld om vanaf 1 oktober een aantal werkgroepen in het leven te roepen die –wederom voortbouwend op al hetgeen al is gedaan – aan de slag gaan om in enkele maanden tijd de stap voorwaarts voor te bereiden. Belangrijk onderdeel van de opdracht zal zijn het concretiseren en preciseren van de aanvraag aan OCW tot afwijking van wet en regelgeving (zie aanbeveling XXXIII). Het merendeel van deze werkverbanden zal, onder regie van het Programmamanagement, zijn werkzaamheden in het najaar van 2007 moeten kunnen afronden. Schematisch ziet het proces er als volgt uit:
Besluitvormingslijn Juni
Juli
Bespreking concept Versies eindrapport
Augustus
Afronden van de rapportage
September
Oktober
Bespreking eindrapport op de scholen en in de besturen
November
December
Januari
Februari
Besluitvorming door Gemeente, besturen, andere organisaties
Activiteiten programmamanagement 1 en 2 Juni
Juli
Afronding werkzaamHeden programmamanagement 1
Augustus
Afronding eindrapport
September
Oktober
Start Programmamanagement 2 (uitgebreid)
November
December
Januari
Februari
Laag hangend fruit en het in gang Verdere implementatie zetten langere termijn acties
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
41
BIJLAGE 1. Deelnemers aan het proces Aan het ontwikkelproces van dit eindrapport en alle daaraan ten grondslag liggende studies en documenten heeft een grote groep van personen bijgedragen in de vorm van interviews, deelname aan versnellingskamers en/of deelname een de expeditie. In onderstaande lijst is daarvan een overzicht opgenomen. Het Programmamanagement dankt een ieder voor zijn of haar actieve en constructieve bijdrage. Onderdeel 1: Interviews: A. van der Horst, voorzitter SGA en SLA G. Durkstra, SGA B. Vismans, SLA B. Adema, Groenhorst College D. de Boer, SIVOA / Het Baken L. Bos, BCA-BOO M. Sparreboom, REC Flevoland D. Hattenberg, BCA-BO J. de Groot, Gemeente Almere M. van Hees, Onderwijsinspectie J. Schreuder, Onderwijsinspectie J. Klaver, Gemeente Almere N. den Os, Provincie Flevoland G. Deen, Provincie Flevoland P. van Gelder, Algemeen Bijzonder Onderwijs Flevoland N. Tiemersma, Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs A. Jacobs, Praktijkonderwijs Almere B. Blok, Praktijkonderwijs Almere A. van Maastricht, Oostvaarders College R. van Westing, Echnaton Onderdeel 2: Versnellingssessies 13 maart 2007 (ochtend ) L. van Buuren, Flevodrome A. Timmerman Stichting Gewoon Anders K. Aarden, REC-Flevoland J. Boonstra, BCA-BOO Y. Der Schow, Stichting Gewoon Anders H. Van der Heide, De Bascule D. Saal, ERC 13 maart 2007 (middag ) M. Ransijn, OPDC Almere H. Everts, Stichting Gewoon Anders F. de Brouwer, Stichting Gewoon Anders I. de Wit, OPDC Almere D. van der Elst, Stichting Gewoon Anders P. Ouwens, Stichting Gewoon Anders H. Ruiter, OPDC Almere K. Zijlstra, OPDC Almere
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
42
R. Reuvekamp, Stichting Gewoon Anders F. Smit, Stichting Gewoon Anders B. van Nus, OPDC Almere Barbara, Stichting Gewoon Anders W. Hubner, HCC net M. Cordang, Stichting Gewoon Anders H. Speth, Stichting Gewoon Anders H Visser, OPDC Almere S .Sarphatie, Stichting Gewoon Anders
14 maart 2007 (ochtend) M. Westerbeek, Gemeente Almere G. Durkstra, Stichting Gewoon Anders A. Ekas, gemeente Almere N. Den Os, Provincie Flevoland N. Tiemersma, BCO-BOO M. van der Wart, Symfora A. van der Horst, voorzitter SGA en SLA B. Vismans, SLA A. Veer, SKOV M. Eigenstein bestuur Prisma P. van Gelder, Algemeen Bijzonder Onderwijs Flevoland 14 maart 2007 (middag) F. Pree, Helenpark A. Blei, Stichting Gewoon Anders D. Berendsen, Stichting Gewoon Anders A. Iwema, De Meergronden J. Henskens, Buitenhoutcollege D. Siemons, Mind at Work J. Kips, De Meergronden M. Schellings, Het Baken D. Loupatty, OC - Aquarius E. Dutrieux, Buitenhout College 21 maart 2007 (ochtend) S. Walstra, Stichting Gewoon Anders B. Verbeek, Gemeente Almere J. Weekenborg, de Meergronden B. Lommen Buitenhout college R. Pet, BCA-BOO C. Biemans, nautilus-college T. Schinkel, Mozarthof D. Hattenberg, Prisma H. Van Aken, GGD Flevoland A. Rooze, Klimop B. Houtsma, Groenhorst College E. Dumond, De Trappenberg
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
43
21 maart 2007 (middag) A. Jacobs, pro almere J. Reitsma, de Kleine Prins L. Bos, BCA-BOO A. Schouten, Het Baken C. Slots, OPDC Almere K. Heijsteeg, Het Baken J. Dijk, Echnaton M. Muis BCA-BOO P. Van Weerd, Het Baken H. Hendriks, bjz Flevoland R. Harmsen, OVC H. Theeboom BCA-BOO M. Leeftink OPDC Almere M. Sparreboom REC Flevoland F. Wijnholds Stichting Gewoon Anders M. Blijboom OVC B. Hoek, POO Almere 21 maart 2007 (avond, ouders) Johan en marlene M. v.d. Broek M. Kerkhoven Bob Kerkhoven A. Leeflang W. Bonnee, Stichting Gewoon Anders W. Overbosch Pvg Biervliet J. Westerbaan F. Namink R. Verwer PRO Almere 3 april 2007 (middag) W. Jager, De Watertuin L. Dagloonder, OBS de Egelantier K. Heinsman; intern begeleider R. Ten Cate, De Watertuin Y. van Engelen, orthopedagoog H. Naderman, OBS De Vedelaar en OJBS De Troubadour, T. Hoving, Watertuin H. Haan, logopediste A. Ruijtenberg, KOA De Beestenboel W. Moorman, Bombardon K.J. Swart; De Ark P. Defourny, Flevoschool J. van Velsen, Het Meesterwerk J. Kets, Buitenburcht O. Vrijhof, SKOFV
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
44
L. Zijlstra, Zorg Omnibus J. van Velsen, Het Meesterwerk A. Ruijtenberg, KOAR de Beestenboel 3 april 2007(avond. ouders) C. Groen M. Valk E. Valk J. Hofmeijer J. Bakker T. Bus S. Verlare 4 april 2007 J. Hoekstra, SBO G. Refos, De Bombardon L. Te Vrede-Elshot, De Hernhutter C. Coenen, De Bombardon N. Kan, Tjasker E. Vogelvang, PCL/St. OSA, samenwerkingsverband bcoa T. Hensen, leerkracht groep 7/8 A. Buschman, Zonnewiel A. Smallenbroek, de Beestenboel
Onderdeel 3: De Expeditie. De Uitnodigingslijst van de Expeditie was als volgt: M. Van Leeuwen, Zorggroep-almere P. Sengers, symfora N. den Os, gemeente Flevoland M. Sparreboom, REC-Flevoland N. Korthuis, REDC-flevoland K. Bos, HVDF B. Verbeek, Gemeente Almere J. Koopmans, Nieuw- Veldzicht-lsg H. Hendriks, BJZ Flevoland E. Bearda, ROC-Flevoland D. Siemons, Mind At Work M. Baumfalk, Zorggroep-almere W. Bokkers, Politie Flevoland I. Bruin, CPS P. Geertsema, MEE IJsseloevers H. Keesenberg, VOS/ABB F. Dingelstad, Ministerie van OCW J. Meulenbroek, Triade Flevoland J. Reitsma, de Kleine Prins T. Schinkel Mozarthof D. Saal, REC 2 Holland-Flevoland M. Meer, HU
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
45
Haal D. de Broer, SIVOA / Het Baken N. Tiemersma BCA-BOO B. Veer, BMT SKOF L. De Wildt, Vrije School Elmgrand P. van Gelder, Algemeen Bijzonder Onderwijs Flevoland J. Boonstra, BCA-BOO A. van der Horst, voorzitter SGA en SLA C. Kool, Algemeen Bijzonder Onderwijs Flevoland T. De Boer, Het Baken Y. Vogels, Het Baken B.Adema, AERES R. Westing, Echnaton S. Heinsma, Helen Parkhurst R. De Mink, Het Baken J. Peek, het Baken R. Passchier, De Meergronden M. Blijboom, OVC J. Sluimer, OVC B. Lommen, Buitenhout College C. Biesmans, OC Aquarius B. Houtsma, Groenhorst College B. Hoek, PRO Almere C. Slots, OPDC Almere A. Iwema, De Meergronden B. Hoekman, Groenhorst College J. Waart, Helen Parkhurst C. Tabak, Het Baken A. Maastrichta, OVC A. Schouten, Het Baken G. Kremer, OVC K. Heijsteeg, Het Baken B. Vismans, SLA Almere M. Leeftink, OPDC J. Dijk, Echnaton R. Harmsen, OVC J. Willemsen, Helen Parkhurst W. van Leeuwen, OPDC J. Konigs, OPDC T De Vrueh, De Meergronden F. Pree, Helen Parkhurst E. Dutrieux, buitenhout College M. Schellings, Het Baken F. Oliveira, Het Baken G. Topper Groenhorst College M. Boermeester, OC-Aquarius N. Kempe, Nautilus M. Verdonk, Echnaton I. De Wit, OPDC
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
46
A. Jacobs, PRO Almere A. Nieuwenhuizen PRO Almere J. De Kom, Stichting Gewoon Anders J. Vrede, Stichting Gewoon Anders D. Eijs, De Schoor F. Meester, PABO almere W. Pap, IJsselgroep B. Ooms, IJsselgroep J. Schreuder, Onderwijsinspectie M. Van Hees, Onderwijsinspectie C. Wielingen, Schoolmaatschappelijk werk P. Roodenburg C. Constandse, Effatha Guyot A. Zijlstra, SJF M.van der.Wart, Symfora J de Groot, Gemeente Almere A. van der Linde, PABO Almere F. Wijnholds, Stichting Gewoon Anders J. Scheepers, ROC Flevoland
Eindrapportage programmamanagement passend onderwijs 2007 – 2012 in Almere
47