My job is not to reason why but to do and die Niels Roelen Het is niet aan militairen om zich publiekelijk uit te spreken aangezien zij slechts een uitvoeringsorgaan van de politiek zijn. De Amerikaanse generaal Stanley McChrystal brak deze ‘code’ onlangs, toen hij een zeer openhartig interview gaf aan Rolling Stone Magazine. Nog geen dag later zat McChrystal in het vliegtuig op weg naar de Oval Office voor een serieus onderhoud met president Obama. De president vond dat de generaal buiten zijn boekje was gegaan en zag geen andere uitweg dan hem uit zijn functie, bevelhebber van de Amerikaanse troepen in Afghanistan, te ontheffen. McChrystal bood, al dan niet gemeend, zijn excuses aan voor de gemaakte fout en nam niet veel later ontslag uit het Amerikaanse leger. Zelf schreef ik ooit een minder spraakmakend artikel over de politiek en defensie in NRC Handelsbad, maar ook daarop waren de reacties vrij heftig. Op de dag van publicatie ging ik naar mijn werk in de wetenschap dat ook voor mij ontslag het gevolg zou kunnen zijn. Een mens maakt in zijn leven keuzes en niet van alle keuzes vallen de gevolgen te overzien. Toch twijfel ik er niet aan dat generaal McChrystal wist wat de gevolgen van zijn interview in Rolling Stone Magazine zouden zijn. In mijn ogen heeft hij dus bewust zijn baan op het spel gezet en de vraag is waarom. Het dilemma waarmee ‘The runaway general’, zoals hij al gauw genoemd werd, kampte is er misschien wel een van alle tijden, evenals de manier waarop ermee wordt omgegaan. Militairen die zich met de politiek bemoeien, boezemen kennelijk angst in en werpen verdenkingen van insubordinatie – of erger: van een greep naar de macht – op zich. In dit artikel vraag ik me drie dingen af: Ten eerste vraag ik me af in hoeverre het altijd zo is geweest dat militairen zich van de politiek dienen te onthouden. Ten tweede ben ik benieuwd waarom militairen openlijk geen mening dienen te hebben over de politiek. En als laatste vraag ik mij af of dit in de huidige wijze van oorlogvoeren te handhaven is. Om een duidelijk antwoord op deze vragen te vinden beschouw ik eerst in het kort de geschiedenis van oorlog en politiek. Vanuit dit historisch perspectief zal ik kijken naar de transformatie van oorlog om zo te komen tot de hedendaagse conflicten. In dat laatste deel zal ik als specifiek voorbeeld vooral gebruik maken van voorbeelden uit de missie in Afghanistan. Op basis hiervan zal ik afsluiten met enkele mogelijk te leren lessen. De opkomst van het politieke bestel Historisch gezien is de ontkoppeling tussen de politiek en het leger misschien wel vergelijkbaar met de ontkoppeling tussen geloof en de politiek. De eerste aanzet tot een strikte scheiding van de twee vond plaats in het oude Romeinse Rijk. In een tijd waar de keizer zich vooral druk maakte over het vergroten van zijn rijk en veelvuldig op pad was met zijn legers, ontstond er een behoefte om het bestuur van het land, maar vooral de hoofdstad Rome, over te laten aan anderen. Het land diende bestuurd te worden door een gekozen volksvertegenwoordiging, de
Senaat. Hoewel de macht van de Senaat dusdanig toenam dat de keizer niet altijd in staat was deze tot de orde te roepen, bleef zij echter wel onder zijn bevel staan. Een groot verschil met de tegenwoordige situatie was echter dat deze Senaat (‘de politiek’) weinig tot geen macht had over de inzet van de Romeinse legers. Na de val van het Romeinse Rijk begon in Europa langzaam maar zeker een periode waarin staten geregeerd werden door koningen en keizers. In de tijd van het feodale stelsel was het vooral aan de koning, als afgezant van God en dus gesouffleerd door de kerk en zijn staf, om te beslissen over oorlogen en wetgeving. De transformatie van de oorlog De echte verandering in politiek denken in Europa begon op 14 juli 1789, de Franse Revolutie. Enigszins vormgegeven door Napoleon, zelf overigens nog een feodaal heerser, ontstond de Trias Politica. De rol van de bourgeoisie was niet meer weg te denken in het politieke stelsel en na de slag bij Waterloo ontstond er een Europa zoals we dat eigenlijk nu nog kennen met Staatse legers. Zoals de Pruisische officier Von Clausewitz al beschreef in zijn werk Vom Kriege was oorlog nu definitief de voortzetting van de politiek geworden maar met andere middelen, terwijl het tot die tijd eigenlijk altijd andersom was geweest. In het interbellum veranderde de krijgsmacht definitief tot een apparaat dat door de politiek werd ingezet. Hoewel staatshoofden, meestal nog getooid in uniformen, nog een belangrijke adviserende rol vervulden had de politiek een duidelijk prominentere plek ingenomen dan voorheen. Misschien was de Tweede Wereldoorlog in die zin ook de eerste oorlog waar het volk naar ‘verlangde.’ Aangezet door Hitler, die de massa deed geloven in de onderdrukking van het Duitse volk door met name Frankrijk en Engeland en een uiteindelijke overwinning van Duitsland, stemde het Duitse volk uiteindelijk zelfs in met de ‘Totalen Krieg.’ Dat ook in het Duitse leger militairen een politieke mening hadden, bleek uit de mislukte aanslag van 20 juli 1944 op Hitler, de politieke leider. Daarnaast was de Tweede Wereldoorlog ook de laatste grote conventionele oorlog en na het vallen van het Derde Rijk ontstond er een nieuwe wereldbalans met twee grootmachten: Rusland en Amerika. De Koude Oorlog was de eerste oorlog die vooral in de politieke arena werd uitgevochten. Er waren wel indirecte conflicten zoals Korea, Vietnam, Afghanistan en Cuba waar de krachten tussen de grootmachten in conflict kwamen, maar dit leidde niet meer tot grootschalige conflicten. De rol van het leger raakte meer en meer op de achtergrond en de politiek kwam hierbij steeds sterker op de voorgrond. Na de politiek van glasnost en perestrojka werd ook Rusland een democratie en viel uiteindelijk, in 1989, de Berlijnse Muur. Het machtsevenwicht was verdwenen en de noodzaak om een krijgsmacht te onderhouden leek weg te vallen. De verstoring van de balans bracht andere, nieuwe problemen met zich mee die zich als eerste uitten op de Balkan waar diverse staten uiteen begonnen te vallen met interne conflicten tot gevolg. Het meest sprekende voorbeeld vormde hierin het voormalig Joegoslavië waar, onder leiding van de VN, een internationale troepenmacht werd opgezet met als doel het handhaven van vrede en veiligheid. Het leger had een nieuwe taak gevonden en had die van de politiek ook gekregen.
Onder het motto: ‘It’s not a soldiers job, but only a soldier can do it,’ werden militairen wereldwijd ingezet om regeringen te ondersteunen bij het vormen of handhaven van een democratie. Militairen werden uitgezonden en kwamen terecht op politieke slagvelden waar de individuele soldaat werd geconfronteerd met media en de (internationaal)politieke gevolgen van zijn handelen. Afghanistan In het machtsvacuüm dat was ontstaan kreeg de internationale gemeenschap langzaam maar zeker te maken met een nieuwe vijand: het internationale terrorisme. Een vijand die zich niet gebonden voelde aan de traditionele staatsgrenzen en daarom ook niet op een conventionele manier aan te vallen was. Toch werd door de VS, na de aanslagen op 11 september 2001, de oorlog uitgeroepen tegen het internationale terrorisme. Een oorlog waaraan veel NAVO landen deelnamen omdat volgens het NAVO handvest een aanval op één gelijk staat aan een aanval op allen. Aangezien Al-Qaeda volgens inlichtingenbronnen haar thuisbasis in Afghanistan zou hebben, besloten de Amerikanen het land binnen te vallen onder de naam Operation Enduring Freedom (OEF). Dat het leger steeds meer inzetbaar moest zijn voor politieke taken bleek uit het feit dat ze een speciale eenheid1 de opdracht hadden gegeven om het land te helpen aan een nieuwe president: Hamid Karzai. De grote strategie van de Amerikanen was om steeds een gebied veilig te maken in het kader van OEF en dit gedeelte daarna over te dragen aan de ISAF eenheden. Het grote verschil tussen ISAF en OEF ligt hem vooral in het feit dat ISAF een operatie is ter ondersteuning van de Afghaanse regering waardoor het door de politiek al gauw betiteld werd als wederopbouwmissie. De strikte scheiding tussen OEF en ISAF maakte het voor veel Europese landen ook makkelijker, of politiek verkoopbaar, om in te stemmen met uitzending van hun troepen naar het gevaarlijke Afghanistan. Uitgerust met zwaar materieel namen veel landen deel aan de missie. Soldaten kregen duidelijk verschillende petten op en er werden zelfs eenheden ingericht die als specifieke taak hadden om zorg te dragen voor de opbouw van lokaal bestuur, het leger en de lokale politie. Militairen werden in veel gevallen de directe aanspreekpartners en adviseurs van hooggeplaatste lokale Afghaanse bestuurders. Van alle militairen werd verwacht dat zij zich in konden leven in de lokale gewoonten en dat zij inschattingen konden maken van de behoeften en de, vaak ook regionaal gebonden, gevoeligheden. Het wapen van de soldaat werd in eerste instantie het woord en pas uit zelfverdediging zouden zij gebruik maken van hun gevechtswapens. ‘Winning hearts and minds’ was opeens de hoofdtaak geworden van de militair die is opgeleid om veiligheid te garanderen. Soldaten gingen opbouwen waar het kan en vechten wanneer het moest en werden op die manier langzaam maar zeker onderdeel van de lokale en ook internationale politiek. Het ‘winning hearts and minds’ klonk zo simpel, maar bleek niet voor te komen in boeken over tactiek of in de drills die de militairen geleerd hadden. De politiek probeerde zich een beeld van de realiteit in het missiegebied te scheppen op basis van nieuws, korte bezoeken aan het gebied en gesprekken met de militairen. Maar de stroom aan informatie over gevonden
bermbommen, de gevechten met Opposing Forces, het aantal gebouwde politieposten, geplaatste waterpompen en geopende ziekenhuizen is – zonder lang in het gebied te verblijven – moeilijk op waarde te schatten. Koppel hieraan een totaal andere politieke en persoonlijke cultuur met bijbehorende normen en waarden, en alles wat hier in het westen logisch lijkt, staat in Afghanistan op losse schroeven. Pas na vier maanden Afghanistan durfde ik uitspraken te doen over de structuur en de verhoudingen in het gebied waar ik voor het grootste deel van de tijd actief ben geweest. Zo bleek bijvoorbeeld uit een gesprek met een klein jongetje die stoer bleef volhouden dat hij Jan Mohammed Khan heette, dat Jan Mohammed Khan ondanks dat hij door de Nederlanders aan de kant was geschoven nog altijd de informele leider was in bepaalde gebieden. Langzaam maar zeker werd me duidelijk dat de Afghanen traditioneel gezien werken vanuit een bottom up democratie, waarin luisteren een belangrijke rol speelt en consensus bereikt wordt op basis van aanzien binnen de groep. Waarin stammen, familie en geloof nog onlosmakelijk met de politiek verbonden zijn en waar onze democratie volkomen onbegrijpelijk kan lijken. Ik kan me goed voorstellen dat de generaal McChrystal destijds ook met een ander beeld Afghanistan is ingegaan. Elke voor hem logische oplossing op een Afghaans probleem bracht een nog groter aantal nieuwe problemen met zich mee. Zo bleek dat een belangrijk object als de Kayaki dam in de provincie Helmand niet kon worden toevertrouwd aan een lokale stam. Dit zou die ene stam de macht geven over de watertoevoer in de hele provincie en dus zou die beslissing de woede van alle andere stammen op de hals van ISAF eenheden halen. Langzaam maar zeker leerde hij de Afghanen te begrijpen en kwam hij tot nieuwe inzichten. Hij besloot zijn superieuren in Amerika over de problemen te informeren en vroeg hen om mee te denken aan mogelijke oplossingen. Maar die zagen geen reden om iets te veranderen. Hij stelde voor dat ze zelf zouden komen kijken en dat deden ze: met een helikopter vlogen ze over het land en zagen niet de dreiging die de soldaten op de grond en de bevolking wel voelden. Een dreiging die McChrystal zelf maar al te goed kende doordat hij niet alleen op politiekstrategisch niveau in Afghanistan had geopereerd, maar ook regelmatig mee was gegaan met patrouilles waar hij werd geconfronteerd met de dilemma’s op het technische en tactische niveau. De generaal sprak met zijn politieke opdrachtgevers en vroeg nogmaals om hulp. Sterker nog: hij had zelf nagedacht over de problemen en op basis van wat hij wist, kwam hij met een voorstel. Maar de politiek zag geen noodzaak om haar strategie te wijzigen. De politici kenden hun klassiekers en wezen de man op zijn opgedragen taken. Verbaasd bleef de generaal alleen in Afghanistan achter, zijn opdracht was om van Afghanistan een democratie te maken. Een opdracht waarin het technologisch superieure materieel van de Westerse mogendheden wel voordelen, maar geen oplossingen bood. Hij moest leren denken als een politicus, en in het bijzonder als een Afghaanse politicus, maar toen hij dat eenmaal deed werd hij gepasseerd. Niemand herinnerde zich nog de uitspraak over dat het geen werk was voor de militair, maar dat hij wel de enige was die hem uit kon voeren. Niemand leek zich ook druk te maken over een oorlog tegen een internationale organisatie die dus ook niet gewonnen kon worden door land te bezetten. Dagelijks voerde de generaal gesprekken met de Afghaanse president om hem te helpen een geloofwaardig leider te worden voor zijn volk, een onderdeel van de, inmiddels, alom geaccepteerde COIN2 strategie. Verontwaardigd kaartte hij bij zijn superieuren aan dat de tegenstander eigenlijk al
vertrokken was naar Pakistan en probeerde hij zijn punt nog een laatste keer te maken, voordat hij besloot gebruik te maken van de vrijheid van meningsuiting in Rolling Stone. Waar Caesar en Napoleon nog konden rekenen op de steun van het volk, worden de huidige oorlogen niet meer gevoerd rond de eigen landsgrenzen. De directe dreiging is hierdoor voor het volk niet meer zichtbaar Het beeld dat overheerst, is dat van de overleden of gewonde landgenoten die terugkomen uit plaatsen op de wereld die veel mensen het liefste zo snel mogelijk vergeten. Een generaal die opkomt voor een opdracht waar hij in gelooft is al gauw een dissident en misschien wel een directere bedreiging voor het land dan de terrorist die hij moet verslaan. De dreiging van die laatste heeft de politiek namelijk al weggenomen met de schijnveiligheid van regels. Het generaal pardon Oorlog en politiek zijn naar mijn mening altijd hand in hand gegaan en zoals de politiek haar rol heeft in de oorlog, heeft de militair altijd zijn rol gehad in de politiek. Je kunt niet van militairen verwachten dat ze politiek moeten bedrijven in een operatie zonder dat ze daar ook een mening over kunnen en mogen vormen. De uitlatingen van de generaal McChrystal zijn voor mij dan ook geen verrassing. Natuurlijk blijft het een dunne scheidslijn en hoewel de Fransen daar anders over denken ging Napoleon echt te ver door zichzelf als keizer te kronen. Een militair mag zich wat mij betreft in het politieke debat mengen maar mag de uitkomst daarvan niet beïnvloeden op het militaire vlak. Als oorlog de voortzetting is van de politiek, maar met andere middelen, dan ontkomt de politiek er in mijn ogen niet aan om zelf zorg te dragen voor vertegenwoordigers in de staven van internationale operaties. Op die manier waarborg je een drietal heel belangrijke zaken: Ten eerste schep je de mogelijkheid om, zodra er gelegenheid toe is, weer gebruik te maken van het politieke middel en ten tweede voorkom je een verstrengeling van belangen voor de militaire commandanten. Als laatste is hierdoor de politiek altijd betrokken bij het conflict en dus op de hoogte van de echte gevolgen van haar beleid. Het was een les die Nederland in Uruzgan leerde en toepaste door de commandant van Task Force Uruzgan te laten samenwerken met een Civil Representative van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Naar mijn mening slechts een goed begin, want als het niet de taak is van een soldaat dan moet je hem ook niet door een soldaat laten uitvoeren en dient de politiek meer verantwoordelijkheden op zich te nemen in dergelijke missies. Niels Roelen is als majoor werkzaam bij de Nederlandse landmacht en auteur van het boek Soldaat in Uruzgan.
1. ODA 574 o.l.v. maj Jason Amerine. Zie ook Eric Blehm en Jason Amerine, The only thing worth dying for, HarperCollins Publishers, 2010. 2. COIN: Counter Insurgency operaties. Zie o.a. Killcullen.