Multifunctionaliteit van windmolenparken; Inventarisatie van mogelijkheden en knelpunten V. Blankendaal (TNO) S. van den Akker (Stichting de Noordzee) S. Marx (Stichting de Noordzee) J. Steenbergen (Imares-WUR) R. Oorschot (TNO) J. van Dalfsen (TNO)
(We@Sea project 2004-002)
TNO nouw en Ondergrond
Laan van Wes~enenk 50I PosIbus 342 7300 AH Apeldoom
www,mep,tno.nl T 055 549 34 93 F 055 549 3201 info@mep.~o.nl
TNO-rapport 2006-DH-0043/B
Multifunctionaliteit van windmolenparken; inventarisatie van mogelijkheden en knelpunten.
Datum
4 april 2006
Auteurs
V.G. Blankendaal (TNO) S. van den Akker (Stichflng de Noordzee) S, Marx (Stichting de Noordzee) J. Steenbergen (RIVO-WUR) R.W.A. Oorschot J,A. van Dalfsen (TNO)
Projecmummer
35485/01.02.04 & 36163/01.02.02
Trefwoorden
Meervoudig ruimtegebruik Offshore windenergie We@Sea Programmabttreau Postbus 1 1755 ZG Pettan
We@Sea Projecmuramer: 2004-002 Alle rechten voorbehoudetl. Niets uit deze uitgave mag worden v emaenigvuldigd en/of openbaar gemaal~ door middel van dmk, fotokopie, microfilm of op welke andem wij ze dan ook zonder voorafgaande toe~temming van TN0. Indien dl.t rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffetlde terzake tassen de partijen geslotan overeenkomst. Het ter inzage geven van her "INO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan.
© 2006TNO
2 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
Samenvatting Binnen Europa wordt verschillend omgegaan met de mogelijkheid van multifanctioneel gebruik van de mimte die in beslag wordt genomen door windmolenparken en veiligbeidszones rondom deze parken. Een grote belemmering voor meervoudig ruimtegebruik is de instelling van een veiligheidszone. De "tot heden in Nederland verleende vergunningen zijn (op verzoek van de initiatiefnemers) verleend met instelling van een veiligheidszone van 500 m fond her hele windmolenpark. De Nederlandse overheid is bezig met een onderzoek naar het versoepelen van deze veiligheidszone. Ook de initiatiefnemers hebben geen bezwaar tegen her beperken van de veiligheidszone nadat de (dure) monitoringsprogramma’s zijn afgerond. De overheid blijft sturend in de mogelijkhedan voor meervoudig gebruik, omdat zij ook voor ander gebruik vergurmingverlenend zu]len zijn. Alle bekeken opties voor meervoudig ruimtegebruik kennen nog veel hiaten in kennis met betrekking tot de daadwerkelijke toepassingsmogelijkheden binnen een offshore windmolenpark. Momanteel zijn mosselkweek, recreatievaart en sportvisserij de meest interessante en meest in her buitenland toegepaste opties voor meervoudig ruimtegebruik van windmolenparken.
E6n van de gestelde vragen is ofmeervoudig ruimtegebruik de e×ploitatiekosten voor de initiatiefnemer zal reduceren. Voor de initiatiefnemer interessante opties van meervoudig gebruik zijn combinaties met kabels en leidingen en/of interconnectors. De overige in deze studie besproken opties zullen niet leiden tot een verlaging van de exploitatiekosten van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer zal slechts gebruiker zijn van de grond en geen eigenaar. Baten van medegebruik zullen toekomen aan de initiatiefnemer van her medegebruik. Wel wordt gesteld dat meervoudig ~imtegebruik in de zin van recreatieve voorlichting, zou kunnen leiden tot een betere acceptatie van offshore windenergie.
TNO-rappod
3 van 56
B&O 2006-DH-0043/B
lnhoud pagina Samenvatting .............................................................................................................2 1.
Inleiding .....................................................................................................5 Wet- en regelgeving multifunctioneel gebruik offshore windparken7........ 2.1 Nationaal .....................................................................................7 2.1.1 Beleid ..........................................................................7 Vergunningverlening ................................................... 9 2.1.2 2.1.3 Conclusie ........: ............................................................9 2.2 Internationaal ................................................................, .............9 OSPAR 9 10 2.2.1 Verenigd Koninkrijk ................................................. 2.2.2 Belgie ........................................................................11 2.2.3 Denemarken ..............................................................11 2.2.4 Duitsland ...................................................................12 2.2.5 Ierland .......................................................................12 2.3 Conclusie ..................................................................................12 Visserij .....................................................................................................14 14 3.1 Offshore aquacultuur ................................................................ 3.1.1 Viskweek ...................................................................16 3.1.2 Schelpdierkweek .......................................................18 3.1.3 Schaaldieren ..............................................................20 3.1.4 Algenkweek ...............................................................20 22 3.1.5 Conclusie aquacultuur ............................................... 3.2 Beroepsvisserij ......................................................................... 22 3.2.1 Boomkorvisserij ........................................................23 3.2.2 Passieve visserij ........................................................ 24 Natuur ......................................................................................................27 27 4.1 Oase: Kunstmatig rif ................................................................. 28 4.2 Vluchtlocatie voor vissen en zeezoogdieren ............................. 30 Onderzoeksfaciliteiten ............................................................................. 30 5.1 Meetnet Rijkswaterstaat ........................................................... 5.2 Proefstation voor zeeonderzoek ................................................ 30 Observatielocatie voor vogelonderzoek ................................... 30 5.3 Recreatie en toerisme ............................................................................... 31 6.1 Attractie ....................................................................................31 33 6.2 Recreatieboten en sportvisserij .................................................
TNO-rapport
B&O 2006-DH’OO43/B
4 van 56
6.3
Duiktoerisme ............................................................................34
Scheepvaart .............................................................................................. 35 7.1 Scheepvaartroutes .....................................................................35 7.2 Havenfunctie .............................................................................35 35 7.2.1 Veilige haven ............................................................ 7.2.2 Oliebestrijding ........................................................... 36 Combinatie met andere infrastructuur ...................................................... 38 38 8.1 Olie- en gasplatformen ............................................................. 38 8.2 Kabels en leidingen .................................................................. 38 8,3 Interconnec~ors ......................................................................... 8.4 Zendmast ..................................................................................39 8.5 Getij denenergie .........................................................................39 8.6 Opwekking van waterstof .............................................: ...........41 9.
Conclusie en discussie ............................................................................. 42
10.
44 Referenties ............................................................................................... 44 10.1 Literatuur .................................................................................. 46 10.2 Internetbronnen: .......................................................................
11.
47 Verantwoording .......................................................................................
48 Bijlage 1 Workshop verslag ....................................................................................
B&O 2006-[3H-OO43/B
5 van56
I,
Inleiding
De Nederlandse overheid heeft de intentie om 6000 Megawatt (MW) aan windenergie offshore te realiseren voor 2020. Hiermee is een forse ruimtelijke claim gemoeid, aangezien er nu geen ander gebruik binnen een straal van 500 meter van een windmolenpark is toegestaan. In de Nora Rt~mte (2004) is aangegeven dat, buiten uitsluitingsgebieden, offshore windparken in principe overal zijn toegestaan. De uitsluitingsgebieden zijn gebieden waar reeds ander (bestaand) gebruik plaatsvindt, zoals scheepvaart, (zoekgebied voor) zandwinning en de 12 mijlszone. Met bijvoorbeeld visserij, recreatievaart of natuurgebieden wordt geen rekening gehouden. Vergunningaanvragen worden momenteel getoetst op eventuele conflicten met beleid en regelgeving, op ruimtebeslag en eventueel ander gebruik. Het huidige Nederlandse beleid voor windparken op zee is gerieht op her afsluiten van de parken voor ander gebruik, anders dan noodzakelijk voor onderhoud. Dit beleid lijkt in strijd met her Integraal Beheerplan Noordzee 2015 en de Nora Ruimte, waarin meervoudig ruimtegebruik wordt gestimuleerd. De voorliggende studie maakt onderdeel uit van her We@Sea ptogramma. Her doel van dit onderzoek is om mogelijldaeden voor meervoudig ruimtegebruik op een rij te zetten en kansrijke opties concreter te maken. Hiermee kan bet "draagvlak voor bet ruimtebeslag" door windmolens mogelijk worden vergmot onder de gebruikers van de Noordzee. De studie bestaat uit de volgende onderdelen: Ean korte inventarisatie van de aanpak van multifunctioneel gebruik van windmolenparken in bet buitenland, en aanbevelingen hoe her Nederlands beleid beter kan aansluiten met her buitenlandse beleid. Inventarisatie van kansrijke opties voor meervoudig gebruik in Nederland Het benoeman van mogelijkheden en knelpunten voor meervoudig ruimtegebruik van offshore windparken binnen de Nederlandse EEZ. Aanpak Dit rapport is opgesteld aan de hand van een literatuurstudie naar de mogelijkheden van multifunctionaliteit van een windmolenpark. Deze studie is door middel van (telefonische) gesprekken met verschillende partijen aangevuld. Tevens zijn de resultaten van de workshop meervoudig ruimtegebruik tijdens het symposium over offshore wind op 8 december 2005 in deze studie verwerkt (Bijlage 1). De studie heeft plaatsgevonden in bet licht van de verwachte ontwikkelingen op gebied van offshore windenergie, gebaseerd op bestaand nationaal en internationaal beleid en/of op inschattingen op basis van kennis uit de markt. Binnen deze studie zijn niet alle gebruiksfuncties van de Noordzee betrokken. Er is niet gekeken naar de mogelijkheid van combinaties met militaire activiteiten,
TNO~rapport
B&O 2006-DH-OO43/B
6 van56
oppervlaktedelfstoffen, baggerstort, cultuurhistorische waarden en aardkundige waarden. Het gebruik van militaire oefengebieden is reeds vastgelegd in bet Structuurschema Militaire Terreinen waarbij is aangegeven dat deze niet toegankelijk worden voor de opwekking van windenergie. De nndergrond is belangrijk voor de fundamenten van een windmolenpark. De winning van oppervlaktedelfstoffen of baggerstort heeft direct gevolgen voor de morfologie van de zeebodem en daarmee op de fundering van windmolens. Een combinatie met windenergie lijkt daarmee niet realistisch. Alleen gefaseerd gebruik van de ruimte zou een optie kannen zijn. Aangezien in Nederland hog geen offshore windmolenparken zijn gerealiseerd, is bij de literatuurstudie uitgegaan van de ervaringen die men in bet buitenland heeft opgedaan bij het medegebruik van een offshore windmolenpark gebied. Leeswijzer In dit rapport wordt in hoofdstuk 2 kort ingegaan op bet huidige beleid t.a.v. multifunctioneel mimtegebruik van (toekomstige) windmolenparken. In de hoofdstukken 3-8 worden verschillende opties uiteengezet. In hoofdstuk 9 ~vordt op basis van de informatie uit hoofdstukken 3-8 een selectie gemaakt van de rneest geschikte combinatiemogelijkheden. Tevens worden in hanfdstuk 9 de belemmeringen en de mogelijke oplossingen voor meervoudig ruimtegebruik behandeld. In bijlage 1 is bet verslag van de workshop opgenomen.
TNO-rapport
B&O 2006-DH-OO43/B
7 van 56
Wet- en regelgeving multifunctioneel gebruik offshore windparken In dit hoofdstuk wordt her beleid op het gebied van multifunctioneel gebruik van offshore windparken in Nederland kort besproken. Daarna wordt voor verschillende andere landen aangegeven, hoe zij (in de praktijk) met multifunctioneel ruimtegebruik omgaan. 2.1
Nationaal
In deze paragraaf wordt het Nederlandse beleid ten aanzien van multifanctioneel gebruik van de ruimte op de Noordzee in relatie tot offshore windenergie besproken. 2.1.1 Beleid
Her beleid zoals geformuleerd in de Nota Ruimte (2004) heeft tot doel versnippering te voorkomen en efficient met ruimte omte gaan. Tegelijkertijd moeten marktpartijen de ruimte krijgen om eigen initiatieven op de Noordzee te ontplooien. Dit vereist een uitgebalanceerde sturing die voorkomt dater conflicten ontstaan. Buiten uitsluitingsgebieden is de bouw van windmolenparken toegestaan. In de Nota Ruimte (2004) staat dat voor nieuwe activiteiten met significante ruimtelijke en!of ecologische consequenties nut en noodzaak aangetoond dient te worden. De ruimtelijke claim moet worden gedefinieerd en de mogelijkheden voor combineren - ruimtelijk en in de tijd - met andere funeties moeten worden benut. Daarnaast zullen de mogelijke effecten van de acdviteit in beetd gebracht moeten worden. De Beheersvisie Noordzee 2010 (BN 2010) (1DON, 1999) onderkende al de noodzaak voor een integrale ruimtelijke afweging om te komen tot efficient ruimtegebruik en de integratie van funeties. Het Integraal Beheersplan Noordzee 2015 (IBN 2015) (IDON, 2005)dat in juli 2005 is verschenen vervangt de BN 2010. In het IBN 2015 is een uitgebreide inventarisatie en analyse van bet huidige en toekomstige gebmik gemaakt. Daaruit blijkt in grote lijnen dat verschillende gebruiksfuneties goed naast elkaar kunnen bestaan, omdat functies die in omvang toenemen, globaal hun eigen zone bestrijken, waarin voldoende ruimte is voor groei. Om de ontwikkelingen op de Noordzee in goede banen te leiden is bet nodig het bestaande beheersinstrumentarium aan te vullen met enkele nieuwe instrumenten die in her IBN 2015 (juli 2005) zijn ge~ntroduceerd.
TNO-rappor~
B&O 2008-DH-OO43/B
Vastgelegde bestemmingen zijn: - Sclaeepvaartroutes - Defensieoefengebieden - Gebieden met bijzondere ecologische waarden, onderverdeeld in: Twee speciale beschermingszones in her kader van de Vogel- en habitatrichtlijn Vijfindicatiefbegrensde gebieden met bijzondere ecologische waarden uit de Nora Ruimte, waarvan bet IBN 2015 er vier nader uitwerkt en begrenst: bet Friese Front, de Klaverbank, de Doggersbank en delen van de Kustzee. Daarnaast geldt een uitsluitingbeleid voor: - Zichtbare permanente werken binnen de 12-mijls zone - Zandwinning binnen de doorgaande NAP-20 m lijn - Veiligheidszones random vaste objectan (windmolens, platforms en onderhoudszones kabels (IDON, 2005). De lauidige Nederlandse visie op de ontwikkeling van windparken op zee is echter gericht op her afsluiten van de parken voor ander gebruik, anders dan noodzakelijk voor onderhoud. In de ’Beleidsregels inzake toepassing Wet bebeer rijkswaterstaatswerken op installaties in de exclusieve zone’ (Staatscourant 29 december 2004, rtr. 252 / pag. 19) is in Hoofdstuk 4, artikel 8 bepaald dat rondom een installatie (windmolenpark) met toepassing van dat wetsar~lkel een veiligheidszone wordt ingesteld en de toegang tot de installatie volledig wordt beperkt. Dit is in overeenstemming met artikel 60, vierde lid, van bet VNZeerechtverdrag. Buiten de bevoegde ambtenaren en degenen die op grond van vergunningvoorschriftan op of bij de installatie aanwezig moeten zijn, bijvoorbeeld voor bet verrichten van onderhouds- c.q. berstelwerkzaamlaeden, heeft geen ander toegang tot de veiligheidszone. Dit beleid lijkt daarmee in strijd met de Beheersvisie Noordzee 2010, het in de Nora Ruimte gewenste meervoudig ruimtegebruik en de intemationale ontwikkeling ten aanzien van het gebruik van de Noordzee waarin meer rekening gehouden wordt met de beschikbare ruimte en de natuur: enerzijds wordt multifunctioneel ruimtegebruik gestimuleerd, anderzijds wordt er geen toegang tot het windmolenpark gegeven. Het betekent overigeos niet dat andere gebruiksfuncties in het gebied nooit mogelijk zijn. Zo is her bijvoorbeeld mogelijk om een kabel aan te leggen binnen her gebied. Voor her reeds vergunde windpark Q7-WP zullen de fundaties gebruikt worden om mosselzaad te kweken. Combinatie van bet windpark met andere gebruiksfuncties dient echter altijd afgestemd te worden met de eigenaar van het windpark. Daarnaast heeft de overheid als bevoegd gezag instrumenten om medegebraik van een windmolenpark te reguleren (persoonlijke communicatie Ronald van den Heuvel, RWS-DNZ).
TNO-rappo~
9 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
2.1.2
Vergunningverlening
Voor de bouw, exploitatie en ontmanteling van een offshore windpark op het Nederlands Continentale Plat (NCP) moeten drie stappen worden doorlopen: Er is een concessie voor de locatie vereist (http://www.noordzeeloket.nl/) Er zijn vergunningen nodig in het kader van de ’Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken’ (WBR) en de ’Wet Milieubeheer’ (WM). Er moet een milieueffectrapportage procedure worden doorlopen. Rijkswaterstaat Directie Noordzee coOrdineert diten de Minister van Verkeer en Waterstaat is het bevoegde gezag. Vergunningen worden verleend in overeenstemming met bet Ministerie van VROM (Reith et al, 2005), EZ en LNV
Wanneer de initiatiefnemer een andere activiteit binnen zijn park wil Oaten) uitvoeren dient hij hiervoor toestemming te vragen aan bet bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zal per geval bekijken of zij toestemming geeft voor de betreffende activiteit. Voor de beoordeling is geen beleid ofhandreiking aanwezig. Voor de initiatiefnemer is bet daarmee vooraf niet duidelijk wat voor een procedure doorlopen moet worden. 2.1.3
Conclusie
Het huidige Nederlandse beleid sluit multifunctioneel gebruik van een windpark niet uit. Her beleid is echter niet eenduidig en over de procedure die gevolgd moet worden is geen duidelijkheid.
2.2
Internationaal
Een land mag volgens bet VN-zeerechtverdrag een veiligheidszone rond bijvoorbeeld constructies (zoals windmolens) ofkabels en leidingen instellen. Het is hier echter niet toe verplicht. Nederland past dit recht toe, door een veiligheidszone van 500 m rond windmolens in te stellen. Andere landen gaan hier anders mee om. OSPAR Binnen OSPAR is een werkgroep opgericht die zich bezig houdt met de mogelijke effecten van offshore windenergie (Working Group on the Environmental Impact of Human Activities). Deze werkgroep heeft aangeven dater hog te weinig bekend is over de mogelijkheden en beperkingen van her combineren van visserij met offshore wind. Dit geldt ook voor de effecten op het toerisme (OSPAR, 2005)
In de volgende paragrafen wordt kort op het beleid van andere landeu rondom de Noordzee ten aanzien van offshore windenergie ingegaan.
TNO-rapport
B&O 2006-DH-0043/8
10 van 56
2.2.1
Verenigd Koninkrijk
In het Verenigd Koningrijk wordt een gefaseerd uitgiftebeleid voor vergunningen gehanteerd. Tijdens de eerste ronde vergunningaanvragen voor offshore windenergie is discussie ontstaan over het instellen van veiligheidszones of exclusieve zones rond een offshore windmolenpark. Hierbij kan bet bijvoorbeeld gaan om het verbieden van scheepsactiviteiten in de nabijheid van en in een windmolenpark. De ’ Energy Act 2004’ heeft voor een nieuw instrument gezorgd om een veiligheidszone rondom een offshore energie installatie te kurmen instellen. In het gevaI van windmolenparken is het waarschijnlijk dat de veiligheidszone rondom de turbines zal worden ingesteld. Het doel van de veiligheidszone is het minimaliseren van bet risico van het botsen van schepen met een offshore windmolenpark. Het wordt een overtreding om binnen deze zone te komen. Er zullen standaard reguleringen worden ingesteld omte kunnen ingrijpen bij calamiteiten. Veiligheidszones kunnen door de initiatiefnemers worden aangevraagd, manr bet bevoegd gezag kan ook beslissen een veiligheidszone in te stellen als zij dit nodig achten (DTI, 2004). Het zoekgebied voor offshore windmolenparken in Engeland wordt beperkt door de aanwezigheid van: - Bestaande verguuning voor winning van aggregaten en afvallozing - Olie- en gasstructuren en hun veiligheidszones - Culturele erfgoedplaatsen (voomamelijk scheepswrakken en andere obstakels op de zeebodem) - Kabels - Bestaande scheeps/navigatie banen en scheepvaartscheidingsstelsels - Bestaande claims voor offshore windenergie Militaire oefengebieden zijn in beginsel niet uitgesloten voor de ontwikkeling van offshore windenergie. Het Ministerie van Defensie (MoD) zal alle aanvragen in militaire oefengebieden separaat beoordelen. Er is discussie ontstaan of het instellen van veiligheidszones wel zal leiden tot veiligere toeristische scheepsvaart, omdat de scheepsintensiteit rond deze veiligheidszones zal toenemen en daar bet risico voor aanvaringen vergroot zal worden. De Royal Yaughting Association (RYA) is tegen bet instellen van dergelijke veiligheidszones. Zij stellen dat de bestannde regelgeving om obstakels op zee te markeren voldoende bescherming zou moeten bieden.
Het gebied waarin offshore windmolenparken worden geplaatst zou weI ruimte kunnen bieden voor visserij en schelpdiervisserij. Indien er geen exclusieve zones rondom windmolenparken worden ingesteld, kan er sprake zijn van diverse soorten visserij in aangepaste vorm (Cordah, 2003).
TNO-rapp~t
B&O 2006-DH-0043/B
11 van 56
Er is een werkgroep met vertegenwoordigers vanuit de overheid en de visserij opgericht die kijkt naar de mogelijkheden en beperkingen van de combinatie van visserij met windmolenparken. Er zijn geen veiligheidszones ingesteld rondom bet North Hoyle Wind Farm. 2.2.2 Belgi~ Op dit moment zijn er in Belgie nog geen offshore windparken gebouwd en is er 66n vergunning afgegeven. Het "beleid" is vooral gericht op de veiligheid van de scheepvaart. Een concessie voor de oprichting van een offshore windmolenpark is gekwalificeerd als een priv~ onderneming binnen bet publieke domein. De indiener die het best bij de selectie criteria past krijgt het recht voor deze priv~ onderneming. Dit betekent echter niet dater geen andere activiteiten zullen kunnen plaatsvinden. Hierover moet echter wel overeenstemming plaatsvinden met de concessiehouder. Rond de Belgische windmolenparken van C-power, op Thornton Bank wordt een groot aantal maatregelen genomen om de veiligheid van de scheepvaart te vergroten. Zo zal her gebied worden afgesloten voor de scheepvaart en zal een veiligheidszone worden ingesteld (C-POWER, 2003). C-power heeft daarnaast zelf een intensieve campagne opgestart om bet draagvlak bij de bevolking te vergroten. Er is een informatiecentrum ingericht en er worden scheepstochten naar her park georganiseerd (persoonlijke communicatie J. Seys, VLIZ). In Belgie is geen speciaal beleid opgesteld voor multifunctioneel gebruik. Er is echter wel ruimte opengehouden om eventueel multifunctioneel gebruik toe te staan.
2.2.3 Denemarken
Denemarken heefi in Europa de grootste ervaring met offshore windparken. De gebieden voor offshore windenergie worden exclusief aangewezen. Dat wil zeggen dater in hetzelfde gebied geen tweede vergunning zal worden verleend voor offshore windenergie. Visserij en scheepsvaart zijn niet per definitie uitgesloten uit her geNed. Er wordt wel een veiligheidszane van 200 meter weerszijde van de kabels opgelegd. Binnen deze zone zal geen ankering door visserij en scheepsvaart worden toegestaan (COD-website). In de Deense windmolenparken is trawling naar vis en zandwinning verboden. Horns Rev waar een gelijknamig win@ark is gebouwd, is een belangrijke visgrond voor de trawling visserij. Mogelijk dat de aanwezigheid van het windmolenpark wei extra mogelijkheden zal geven voor netvisserij. Het Horns Rev win@ark is dermate vet vanuit de kust gelegen dat her visueel beperkt zichtbaar is vanaf land. Het is dan ook onduidelijk war eventuele positieve of negatieve effecten zijn op bet toerisme door de aanwezigheid van her windmolenpark. Her offshore gebied bij her
TNO~rappo~t
12 van 56
8&O 2006-DH-0043/B
windmolenpark Nysted is van belang voor de toeristische scheepsvaart. Gedurende de constructie fase is bet park voor deze vaart afgesloten geweest. Tijdens de productie fase was een speciale scheepsroute voor recreatievaart door het windmolenpark aangegeven. Tot heden vinden sportduikers de locatie niet interessant (Boesen & Kjaer, 2005). In Denemarken is geen speciaal beleid voor multifunctioneel gebruik van offshore windmolenparken. Wel is gesteld dat de vergunningverlener geen expliciet recht heeft tot het gebied. Hiermee wordt meervoudig gebruik niet uitgesloten. 2.2.4 Duitsland Duitsland heeft nog geen offshore windparken. Momenteel loopt er een groot onderzoeksprogramma voor zowel de Noordzee als de Oostzee met als doel informatie te verkrijgen om de ontwikkeling van OWP vooral vanuit een ecologisch standpunt verantwoord te laten plaatsvinden. In Duitsland geldt net als in Nederland het First Come First Served- principe. Exclusieve rechten worden toegewezen bij de vergunningverlening. Voor hetzelfde gebied zal geen tweede vergunning voor een offshore windmolenpark worden verleend, ander gebruik wordt echter niet uitgesloten. Voor de exploitatie van zand, grind en in het geval van olie afzettingen moet de vergunninghouder met betrokken bedrijven in onderhandeling gaan om een oplossing te vinden (COD - web). Andere vormen van meervoudig gebruik worden niet bespmken.
Bij het verlenen van vergunningen voor offshore windmolenparken worden geen overwegingen over meervoudig ruimtegebruik gemaakt. De vergunningen voor offshore windenergie en aquacultuur separaat verleend. Dit zou volgens Buck et al. (2004) d~n van de grootste obstakels kunnen zijn voor de meervoudig ruimtegebruik combinatie windenergie en aquacultuur. 2.2.5 Ierland In Ierland zijn reeds enkele parken in bedrijf. Er is geen veiligheidszone ingesteld rondom offshore windmolenparken. Deze zijn dan ook vrij toegankelijk voor bet publiek.
2.3
Conclusie
In Europese landen wordt op zeer verschillende wijzen omgegaan met de mogelijkheid van multifunctioneel gebmik van de ruimte die in beslag wordt genomen door windmolenparken en veiligheidszones rondom deze parken. Er zijn voorbeelden van windparken waarbij andere activiteiten zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld pleziervaart en visserij.
TNO-rappo~t
B&O 2006-DH÷OO43/B
13 van 56
Gezien de internationale ervaringen dn het beleid in de Nota Ruimte en het IBN 2015, waarin multifunctioneel raimtegebruik wordt gestimuleerd, verdient her aanbeveling om de mogelijkheden voor medegebruik van windmolenparken in Nederland te onderzoeken. In de volgende hoofdstukken worden verschillende opties voor medegebruik van offshore windparken besproken. Deze zijn mede gebaseerd op ervaringen uit het buitenland, literatuur en gesprekken met experts.
TNO-rapport
B&O 2006-OH-OO43/B
14 van 56
3.
Visserij
Visserij kan worden onderverdeeld in aquacultuur en beroepsvisserij. De aquacultuur kan worden onderverdeeld in een marital kweekvormen: viskweek, schelpdierkweek, schaaldierkweek en algenkweek. In de volgende paragrafen zal de Nederlandse situatie geschetst worden met hierbij de mogelijkheden en knelpunten. De beroepsvisserij kan worden onderverdeeld in de pelagische, bodemberoerende en statische visserij. 3.1
Offshore aquacultuur
Wereldwijd v~ndt de offshore aquacultuur van veel verschiilende soorten plants. Sinds de jaren ’70 van de 20° eeuw worden in Rusland salmoniden in kooien gekweekt. In de USA zijn zeer veel verschillende projecten op her gebied van offshore aquacultuur gestart. In Nederland is geen ervaring met offshore aquacultuur op grote schaal. De Nederlandse aquacultuur vindt met name plants in de kustgebieden (schelpdier- en schaaldierkweek) en/of op land (viskweek). Offshore aquaculttmr in Nederland wordt echter wel steeds interessanter. Door grootschalige beperkingen op de vangst van zoutwatervissen en bet opvissen van het voor mosselkweek benodigde mosselzaad, wordt de druk om altematieven te zoeken steeds groter. Internationaal zijn er voorheelden waarbij van andere reeds bestaande offshore infrastractuur gebruik wordt gemaakt voor de aquacultuur. De objecten, zoals platforms voor olie- en gaswinning, kunnen op twee manieren de aquacultuur dienen: als bevestigingslocatie voor constructies en als beschermingsconstructie. Over de combinatie van offshore windmolenparken met aquacultuur wordt veel geschreven, manr komt in de praktijk niet ofnanwelijks root. Buck (2002) heeft onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van de combinatie van offshore aquacultuur en offshore windmolenparken. Een belangrijk voordeel van het combineren van aquacultuur met windmolenparken is dater weinig kans is op beschadiging van de kweekconstructies door scheepvaart, omdat die in principe niet is toegestaan birmen windmolenparken. Tevens kan er gebruik worden gemaakt van onderhoudsschepen om ook bij de aquacultuur projecten te werken. Een nadeel is de extra scheepsbewegingen die gemaakt moeten worden voor de exploitatie van bet aquacultuur project. Aquacultuurinstallaties zouden direct aan de construcfie van de windmolen kunnen worden bevestigd, of op zichzelf staande units vormen binnen de grenzen van een windpark. Bij bevestiging ann de fundaties kunnen de krachten op de fundaties van de windmolen nadelig zijn voor stabiliteit van de molens.
TNO-rapt~ort
15van56
B&O 2006-DH 0043/B
Het Duitse AWI (Alfred Wegener Institute) is in 2003, in samenwerking met Terramare (Centre for Research on Shallow Seas, Coastal Zones and the Marine Environment), met een project begonnen om de groei van potentiele soorten voor aquacultuur te onderzoeken. De potentiele aquaculmur soorten zijn de zeewieren Laminaria saccharina en Palmaria palmata, de oesters Ostrea edulis en Crassostrea gigas en de mossel Mytilus edulis. Op diverse locaties in het Duitse Noordzeegebied waar windmolens gepland staan, zijn testfaciliteiten opgezet (zie Figuur 1 en Figuur 2).
EEZ ¯ Moorings -- Border of EEZ ..... Border of Coastal ~ PlanedWind Farms
The Netherlands Figuur l
Kaart met proeflocaties (’Moorings ’) en geplande windmolenparken (www.awi-bremerhaven.de)
TNO-rapport
16 van 56
B&O 2006-DH-0043/~
Anchor
Figuz~r 2
3.1.1
Proefopzet (www.awJ-bremerhaven.de.)
Viskweek
In Nederland worden nu paling, meerval, forel en de Afrikaanse zoetwatervis tilapia al op grote schaal land-based gekweekt onder gecantroleerde omstandighedenl Offshore visteelt zal zich onderscheiden van deze vormen van visteelt, omdat de temperatuur offshore niet kan worden gemanipuleerd. De laatste jaren vinden er echter ook ontwikkelingen plaats op her gebied van de kweek van zeevis op land, zoals tong en tarbot. De kwekerijproductie van consumptievis neemt volgens bet CBS langzaam toe. Her is economisch haalbaar paling, forel en meerval te kweken. Een aantal andere vissoorten, zoals tilapia, zijn in opkomst voor de kwekerij. Viskweek kan de teruglopende aanvoer van een aantal vissoorten uit de traditionele visvangst aanvullen (CBS, 2003). Probleman bij bet offshore kweken van vis zijn onder andere: De verschillende temperatuurseisen die de vissen hebben. Voor zalm en kabeljauw is Nederland te warm en voor her kwekan van zeebaars en tarbot is Nederland te koud. Her voedingsregime: de input van voedsel en de output van vis is hog niet met elkaar in balans. Door een open structuur komen feces in her milieu, hetgeen een verrijking van voedingstoffen in de omgeving van de kweekunits betreft. (Steketee, 2001) Er is ontsnappingsgevaar van de gekweekte vis De wildvis wordt blootgesteld aan medicijnen die worden toegediend ann geteelde visen kan in sommige gevallen resulteren in resistentie onder wildvis
TNO-rapport
B&O 2006-DH-OO43/B
17 van 56
Visziekten kunnen worden overgedragen aan wildvis (van Laere & Batenburg, 2003). Experimenten met verschillende soorten vis leiden, athankelijk van de gebruikte vissoort en het experimentele systeem, tot verschillend succes. Technische aspecten, productiekosten en verankering blijken ook voor problemen met de kweek te kunnen zorgen (Buck, 2002). In bet project Irmofisk is een concept bedacht voor bet kweken van zalm op een niet varend VLS (Very Large Ship), dat op volle zee op zijn plaats wordt gefixeerd. De gekweekte vis moet worden gevoerd met minerale en organische grondstoffen. Uitgangsptmt is dat bet schip zoveel mogelijk zelfvoorzienend zou moeten zijn, waarbij de vis binnen bet schip zou moeten worden gekweekt en er zo rain mogelijk interactie met het open water plaatsvindt (van Laere & Batenburg, 2003). De combinatie van viskweek met reeds bestaande offshore infrastructuur kan verschillende voordelen opleveren. Door de constructies voor viskweek te bevestigen aan bemande platforms, is er controle op bet welzijn van bijvoorbeeld de gekweekte vis, wordt vandalisme en diefstal bemoeilijkt en kan er direct ingegrepen worden bij calamiteiten. Ook kan gebruik gemaakt worden van de scheepstijd die wordt ingezet voor de proviandvoorziening van de offshoreinstallaties. Voorbeelden hiervan zijn: In de jaren 80 is in de Kaspische zee een experiment gedaan met de combinatie van aquacultuur en de al bestaande offshore infrastructuur. De vaar- en bedrij fskosten waren te hoog om dit experiment een succes te maken. In de Golf van Mexico loopt een omvangrijk onderzoek om offshore aquacultuur op te zetten op olie platforms die buiten gebruik zijn. Hier verloopt her gebruik van deze platforms met meer succes. Op deze wijze wordt tevans bespaard op de kosten die gemaakt moeten worden voor het opruimen van de platforms. Er zijn plannen om in de USA de productie van energie door getijdengenerators en windenergie te combineren met de kweek van verschillande vissoorten. De fundamenten die voor beide constructies moetan worden aangelegd zouden voldoende houvast kunnen bieden om de constructies voor de kweek van vis te kunnen verankeren. - In Europa zijn diverse bedrijven betrokken bij de bouw van een prototype kooi voor de offshore kweek van vis. In Duitsland is de haalbaarheid van de combinatie van offshore windmolenparken en aquaanltanr onderzocht (Buck 2002). - Volgens voeffabricant NUTRECO vindt voor de Franse kust op kleine schaal visteelt plaats (van Laere & Batenburg, 2003). Voor veel van de vrij in de Noordzee voorkomende vissoortan zijn weinig tot geen ervaringen met de kweek, ondanks de verschillende initiatieven die reeds in bet verleden zijn opgestart. Duitse onderzoekers concluderen op grond van de enorme kosten die met de investering van offshore kooien voor de kweek van vis gemoeid
B&O 2006-DN-OO43/B
18 van ~6
zullen zijn, de kosten die ann het onderhoud en de frequentie van bezoek ann deze installaties verbonden znllen zijn, dat bet op dit moment niet reeel is om de kweek van offshore vJs nan te raden (Buck, 2002). Nederlandse visserijbiologen hebben wel goede ervaringen met het op een goedkope mauler van kweken van vis in kooien in bet buitenland. Er wordt nu wel vis gekweekt in offshore kooien, en per m3 zijn ze niet heel erg danr. Het hangt nam~lijk allemaal van de productie afdie gehaald wordt en de waarde van de vis die geproduceerd wordt. Wat wel speelt in de Noordzee zijn de omstandigheden waardoor kweek in kooien waarschijnlijk niet haalbaar zal zijn. De zee is te ondiep voor kooi cultaur an bet water te onstuimig. De kooien kannan niet afgezonken worden naar rustiger water lagen, omdat bij storm de hele water laag onrustig blijfi. Daarnaast speelt in de Noordzee de stroming een rol, die is vrij hoog waardoor her water voor veel soorten te onrustig is. Hiervoor zullen aanpassingen nan bet systeem gemaakt moeten worden. En dan speelt ook hog eens de scheepvaart een rol, waardoor her risico op aanvaringan wellicht te hoog is (van der Mheen (tLIVO), pets. comm., 2006). 3.1.2
Schelpdierkweek
Verschillende soorten schelpdieren zoudeu bij windmolenparkan gekweekt kunnen worden. 3.1.2.1 Mytilus edulis: In Europa vindt 50% van de wereldwijde productie van mosselen plaats, 25% daarvan is in Nederlandse handen. Per jaar is minimaa1650.000 mosselton nodig om een productie van 1.000.000 mosselton consumptie mosselan te halan. De mosselzaadvisserij heeft de laatste jaren "slechts" 250.000-450.000 mosselton (1 mosselton -- 100 kg) mosselzaad gevist (mosselzaad bestaat uit jonge mosselen die worden uitgezaaid op verschillande kweekpercelan). Stormen zorgdan voor her verlies van veel mosselbanken. Verder zijn veel gebiedan niet meer toegankelijk voor de mosselkwekers. Binnen de opengestelde gebieden kan niet genoeg worden gevist om aan de behoefte nan mosselzaad voor de mosselkweek te voldoen.
Er worden verschillende initiatieven ondemomen om naar duurzame alternatieven te zoeken voor de bestaande mosselzaadwinning. Ean aantal bedrijven nit de sector heeft projecten opgestart en ook °nieuwe toetreders’ en projectontwikkelaars hebben bet plan gelanceerd om bij de offshore windmolenparken mosselzaad in te vangen. In andere landen is men verder met altematieve mosselkweek technieken. Echter, elke locatie is andersen elke methode moet derhalve toegesneden zijn op de aanwezige omstandigheden en gekweekte soort.
TNO-rappor~
B&O 2006÷DFI-0Q43/B
van 56
Meer dan 95 % van de mosselen wordt in bodemcultuur geproduceerd. Er zijn diverse experimenten uitgevoerd met alternatieve productiernethoden. Ook worden er experimenten uitgevoerd met mossel (zaad) productie op meet open zee. Voordelen van off-bottom kweek van mosselen zijn: Waarschijnlijk minder voedselconcurrentie door hogere verversingssnelheid en hierdoor ean hogere groeisnelheid; - Verkleinde karts op predatie door vogels, krabben en zeesterren; - Minder zand in de consumptiemosselen.
Op dit moment bestaat concrete interesse voor mosselzaadinvang en mosselkweek. Vooral de ondiepe kustzee (tot 8 ~ 10 meter diep) komt in aanmerking voor mosselkweek. Daarnaast lijkt mosselkweek goed gecombineerd te kunnen worden met vaste objecten, zoals windmolens. Hiernaar wordt onderzoek gedaan door initiatiefnemer E-connection. Als drijvende mosselpercelen op de Noordzee succesvol zijn, zou dit deel van de sector in de toekomst sterk kunnen groeien. Als de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, zal bet kabinet besluiten of en onder welke voorwaarden hiervoor ruimte in de Noordzee kan worden gereserveerd (IDON, 2005). In her buitenland zijn wel enkele initiatieven voor offshore mosselkweek ondernomen: Sinds de jaren 50 wordt er actief mosselen in kooien en aan lijnen gekweekt. Het verticaal positioneren van de schelpdieren heeft ertoe geleid dat bet productieoppervlak aartzienlijk werd vergroot. In Nieuw-Zeeland en Canada worden de lijnen zo verankerd dat de bovenste 15 meter en de onderste 5 meter van de waterkolom niet worden gebruikt. Hierdoor wordt predatie door zeesterren en eidereenden voorkomen. In de Verenigde Staten zijn verschillende voorbeelden van offshore mosselkweek; In California worden mosselen die vrijkomen bij het schoonmaken van boorplatforms op de markt gebracht (Buck, 2002). Long line productie op "Rhode Island Sound" door nnderzoekers van Woods Hole Oceanographic Institute (WHOI) Long line productie op "Isles of Shoals" in bet westelijk gedeelte van de Golf van Maine door onderzoekers van New Hampshire University In Canada worden long-line mosselen gekweekt enkele meters onder het oppervlak om beschadiging en verlies door ijsgang te voorkomen. Ook in Belgie, Nieuw-Zeeland, Frankrijk en Italic bestaan offshore initiatieven voor de kweek van mosselen.. Hierbij wordt met name gebruik gemaakt van longlines (zie ook het rapport in We@Sea verband: ’Wereldwijde verkenning van mogelijkheden voor mosselteelt op open zee & een mosselkansenkaart voor de Noordzee’, Steenbergen et al., 2005)
TNO-rapport
20 van 56
B&O 2006-DH-0043/B
Een under initiatief om een combinatie van gebraiksfancties te ontwikkelen is het project SEAWING. Hierin wordt de combinatie van windenergie en aquacultuur in een drijvende constructie verder onderzocht.
3.1.2.2 Crassostrea / Ostrea Oesterkweek vindt in Nederland vooral als bodemcultuur plants. De Japanse oester verovert de laatste jaren steeds meet terrein, Oesters hechten niet met behulp van byssus&aden, maar bevestigen zich met behulp van hun kalkschaal aan een verhard oppervlak. Over kweek van andere schelpdieren dan mosselen op de Noordzee is geen informatie beschikbaar. Op dit moment zijn er geen initiatieven bekend om mogelijkheden van de kweek van andere schelpdieren in combinatie met windenergie op zee te onderzoeken. 3.1.3
Schaaldieren
In Nederland bestaat geen schaaldier kweekcultuur. In andere landen is hier wel ervaring mee. In de USA wordt, vanwege de intensieve vangst op wilde kreeften, de kweek van cultuurkreeften gestimuleerd. De kweek van kreeften vindt plaats in het mariene milieu en is een zeer langdurig proces. Temperatuurregulatie is echter noodzakelijk omdat de verschillende kreeften-stadia verschillende temperatuurseisen hebben. Een kreeft in een kunstmatige kweekruimte kanna ongeveer 5 jaar de voor consumptie gewenste grootte bereiken. Een kreeft in de vrije natuur doet hier 10jaar over. Kreeften in een offshore installatie moeten met enige regelmaat gevoerd worden (minstens twee maal per week). Vrij in een offshore windmolenpark uitgezette kreeften zouden verhinderd moetan worden bet park uit te gaan aangezien kreeften grote afstanden kunnen afleggen. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door kunstmatige schuilmogelijkheden aan te bieden’(Buck, 2002). 3.1.4 Algenkweek
De teelt van zeewieren of ’macro-algen" heeft een enorm potentieel als bron van bio-energie en hemieuwbare grondstoffen, chemicalien en producten (Reith et al., 2005). Momenteel wordt wereldwijd ca. 18 miljoen ton zeewier per j aar geproduceerd en toegepast in voeding, diervoeders, chemicalien, cosmetica en farmaceutische producten. Ongeveer 50% van de productie wordt gerealiseerd door teelt op kustgebonden locaties en ca. 50 % door bet oogsten van natuurlijke populaties uit zee. In Nederland is geen sprake van grootschalige productie van zeewieren. Naast her gebruik van de stoffen uit de algen worden algen ook direct als voedingsmiddel gebruikt. Van algen wordt gedacht dat ze zeer vitaminen- en mineralenrijk zijn. Ook kannen algen worden aangewend als visvoer en bemestingsstof en kunnen algen als biomassa worden aangewend in de
TNO*rapport
B&O 2006-DH-0043/B
21 van 56
energieproductie. Algen leggen COz vast in organische stof en reduceren daarmee her CO2 gehalte van de atmosfeer. Hypothetisch zijn algen daarmee interessant in relatie tot bet de problematiek van de COz uitstoot. Er is een groeiende belangstelling voor kwalitatief hoogwaardige toepassingen van componenten uit mariene biomassa. Het zijn echter toch met name wetenschappelijk onderzoekers die kansen claimen voor hoogwaardige voedingscomponenten (anti-oxidanten, meervoudig onverzadigde vetzuren, vitamines, etc.) en medicijnen ’uit zee’. De verwerkande industrie heeft een grote vertaalslag naar toepassingen hog niet gemaakt. Er is nog onvoldoende duidelijk ann welke componenten behoefte is en of die ten aanzien van de kwaliteit, de kosten en de beschikbaarheid vervolgens rendabel uit mariene biomassa gewonnen kunnen worden (Luiten, 2002). Voor de selectie van geschikte zeewiersoorten voor grootschalige teelt gelden de volgende criteria: beschikbaarheid van voldoende gegevens/database voor vermenigvuldiger~voorkweek - geschikte biomassasamenstelling voor conversie/productwinning - hoge productiviteit in her heersende klimaat - snelle nutrientopname en vastlegging t.b.v, groei in hoge plantdichtheden - tolerantie voor langdurige blootstelling aan hoge lichtintensiteit - verankeringsstructuur voor hechting aan kunstmatig substraat - in staat om waterbewegingen te weerstaan in her dynamische zeemilieu - "drijforganel’en/of andere fysische kenmerken benodigd voor teelt en oogst - eenvoudig mechanisch te oogsten - mogelijkheden tot periodiek oogsten van een deel van de thallus door bijvoorbeeld afmaaien grote bestandheid tegen predatie en parasieten Kritische succesfactoren bij grootschalige zeewierteelt zijn: de inpassing van de teelt in het mariene ecosysteem met een minimale belasting van natuurlijke systemen, verwerking van zeewieren tot energiedragers en producten, ketenontwikkeling en her verwerven van maatschappelijk draagvlak. Qua technologieontwikkeling gaat het met name om bet ontwikkelen van ecologisch inpasbare, efficiente productiefaciliteiten en technologie voor oogst en verwerking via geavanceerde bioraffinage concepten (Reith et al,, 2005). De bestaande systemen voor zeewierteelt zijn relatief kleinschalig en worden vrijwel alleen gerealiseerd nabij de kust. Een beproefde methode voor de offshore kweek van zeewieren is nog niet ontwikkeld. Voor een systeem is bet van belang dat de dynamiek binnen dit systeem zoveel mogelijk wordt getemperd om losraken van wieren te voorkomen. Een alternatief voor vaste stmcturan zou een structuur zijn waarbinnen drijvende zeewieren zouden kunnen worden opgekweekt. Voor de
22 van 56
B&O 2006-DH-0043/B
Noordzee zijn echter geen drijvende inheemse zeewiersoorten bekend die geschikt zijn voor productie. Bij grootschalige zeewierteelt is de mogelijke sedimentatie van afgebroken zeewierfragmenten en ander organisch materiaal een belangrijk aandachtspunt. Sedimentatie is echter in grote mate afhankelijk van de stroomsnelheid en deze kan per locatie verschillen. Een ander aandachtspunt is het effect op de migratie van zeezoogdieren. Hierover is nog te weinig bekend. Positieve aspecten zijn bijvoorbeeld de opname van nutrienten en CO2 (Reith et al., 2005). 3.1.5
Conclusie aquacultuur
Voor de verschillende onderwerpen kunnen de volgende conclusies worden getrokken: Visteelt op de Noordzee lijkt de komende jaren niet waarschijnlijk. Open systemen zijn te bezwaarlijk vanuit het oogpunt van milieu; gesloten systemen zijn vooralsnog te duur en bieden meer kansen op her land. In her Innofisk project 12 wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van gesloten systemen (IDON, 2005). Het vergunningenbeleid voor de traditionele schelpdierkweekgebieden (met name de Waddenzee en Oosterschelde) is verscherpt. Hierdoor zal naar verwacht de schelpdiervisserij op de Noordzee toenemen. De kweek van schelpdieren is een kansrijke optie in combinatie met offshore windmolenparken. Hier is echter hog geen ervaring mee. Schaaldierkweek staat nog in de kinderschoenen. Het is maar de vraag of dit in de toekomst tot rendabele kweekmethoden zal leiden. De mogelijkheden en de toekomst van de kweek van biomassa in de vorm van zeewieren is hog onduidelijk
Voor aquacultuuractiviteiten op de Noordzee zal bij offshore windmolenparken een vergunning moeten worden verleend door Rijkswaterstaat Directie Noordzee. Van groot belang voor de functiecombinatie van windenergie en aquacultuur is een sterke toenadering van beide sectoren, zodat er een effectieve regeling voor vergunningverlening kan worden opgesteld. Omdat beide activiteiten gebruik maken van een offshore constructie zou de meest gewenste situatie zijn dat beide activiteiten in ~n vergunning geregeld kunnen worden. 3.2
Beroepsvisserij
De beroepsvisserij kan worden onderverdeeld in bodemberoerende visserij en de passieve visserij.
TNO-rapport
23 van 56
B&O 2006-DH-0043/B
3.2.1
Boomkorvisserij
Het NCP wordt intansief bevist, voornamelijk door boomkorkotters (die vooral naar platvissoorten vissen) en door vriestrawlers (die vooral vissen naar pelagische vissoorten). De visserij-intensiteiten in de Noordzee verschillen per gebied en per seizoen, maar de Nederlandse visserijvloot is vooral actief in het zuidelijke en oostelijke deel van de Noordzee. Binnen de 12-mijlszone en in de zogenaamde ’Scholbox’ ten noorden van de Waddeneilanden en in de Duitse Bocht, is vissen alleen toegestaan voor schepen met een motorvermogen van minder dan 300 pk. Deze ’Eurokotters’ vissen in de Kustzee voornamelijk op tong, schol en garnalen. Sinds 2002 daalt her aantal kotters. Met name her aantal grote boomkorkotters (> 2.000 pk) neemt steeds verder af, in 2003 met 24%. De vangstrechten op het NCP zijn sinds 1995 met zo’n 40% afgenomen (IDON, 2005). In Engeland ziet de beroepsvisserij problemen bij de aanwezigheid van windmolenparkan. De exploitant van de Burbo Bank Offshore Windfarm heeft geen exclusieve zone in en fond her windmolenpark. Betreding van het windmolenpark door visserijschepen staat daardoor vrij. Beroepsvissers geven echter ann dat zij de kans op ongelukken of andere calamiteiten te groot vinden om zich in de nabijheid van de windmolenparken te begeven, ook niet als doorgangsroute naar andere visgronden. Een mogelijk extra gevaar vormen de kabels die de windmolenparken verbinden met energiestations. Deze kabels zoudan door veranderingen in de zeebodem vrij op de bodem kunnan komen te liggen. Boomkorschepan zouden met hun netten in deze kabels verstrikt kunnen komen. Uit het oogpunt van veiligheid dienen kabels daarom zo diep begraven te worden dater geen risico is dat ze weer bloot komen te liggen (Poseidon, 2002).
In de Nederlandse situatie is (bodemberoerende) visserij birmen her windpark uitgesloten vanwege de kans op schade aan de elektriciteitskabels. Bovendien wordter een veiligheidszone ingesteld, waarbinnen visserij niet is toegestaan (van den Wittenboer, 2003). Naast de vraag of het vissen binnen een windmolenpark wel of niet is toegestaan, is her bovendien de vraag wat de effecten zijn van een windmolenpark op de aanwezige vissen in her gebied. De fundaties (monopiles) worden in de zeebodem geheid. Het geluid en de trillingen die hierbij optreden, kunnen lokaal en alleen gedurende de bouwfase leiden tot schade bij vissen (Anonymus, 2005a; Verboom, pers. comm., 2005.; Nedwell & Howell, 2004). Als her windpark in bedrijfis kan her geluid dat de draaiende turbines veroorzaken er mogelijk voor zorgen dat (bodem)vissen het gebied gaan mijden. Het geluidsnivean is qua volume gelijk aan een flinke scheepsmotor (Anonymus, 2005b). De Nederlandse visserijsector is zeer ongelukkig met de huidige gang van zaken rondom bet plaatsen van windmolenparken op de Noordzee. Zij hebben reeds in een eerder stadium aangegeven met overheid en initiatiefnemers om tafel te willen
TNO-rapport
24 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
zitten om voor de vissers belangrijke visgronden te kunnen behouden voor de visserij. Dit is echter nooit gebeurd. Nu wordt de sector geconfronteerd met een aanzienlijke ruimteclaim voor offshore windenergie op locaties die voor de visserij in economische zin van groot belang zijn. Ten aanzien van meervoudig mimtegebruik zien zij grote problemen voor de veiligheid van de visserijschepen en de bemarming. Door de visserijsector wordt het gelijktijdig gebruik van de ruimte van offshore windmolenparken door de beroepsvisserij dan ook niet gestimuleerd. Ook voor de recreatievaart en sportvisserij zien zij op dit vlak grote problemen. De veiligheid van de vissers zal verder onder druk staan doordat zij meer dan voorheen gedwongen zullen worden gebmik te maken van vaarwegen. Deze vaarwegen worden mogelijk door de aanleg van een tweede Maasvlakte voor uitbreiding van de Rotterdamse haven drukker bevaren, met alle risico’s van dien voor de scheepvaart, inclusief de visserij (H. Demkes, Productschap Vis, pers. Comm, 2005). 3.2.2
Passieve visserij
Staand want visserij’ is de samenvattende term voor alle vismethoden waarbij het net stil staat in bet water. Onder "vaste vistuigen" wordt een groot aantal typen vistuig verstaan. Het betreft onder meer de fuik, bet staand want, de weer, de kreeftenkorf, de zegen, het hoekwant, de ankerkuil, de totebel en bet kuilnet. Deze visserij heeft een statisch karakter, dat wil zeggen dat de tuigen in beginsel niet worden voortbewogen. Het gaat met name om de visserij op ongequoteerde soorten. De vangst bestaat uit aal, platvis, zeebaars, geep, harder, ansjovis, spiering en kreeft (Zeeland). Men maakt gebruik van kieuw- en warnetten waarmee men op kabeljauw, zalm en grote platvis (tarbot, grote tong) vist. Ook de visserij met fuiken valt onder deze vorm van visserij( de Vleet). Staand want is een passieve vorm van visserij: door het uitzetten van een net (als een muur) raken vissen erin verstrikt. Er zijn twee typen te onderscheiden: kieuwnet en warnet (ook wel laddemet genoemd) (Baan, 1998). Kieuwnetten zijn gebaseerd op bet principe dat een vis wel zijn kop door een maas van ean net kan steken, maar er niet meer uit terug kan omdat hij dan achter de kieuwdeksels blijfl hangen. Warnetten bestaan uit meerdere lagen. E~n of meet fijnmazige nettan hangen voor een grootmazig net. De vis trekt het fijnmazige net door de grote mazen been en raakt zo verstrikt. Deze netten worden met behulp van drijvers en een verzwaarde lijn aan de onderzijde van bet net (onderpees) ’staand’ in her water opgesteld, en na verloop van tijd binnengehaald. De visserij met kianwnetten is bijzonder selectief. Te kleine vis zwemt door de mazen been en te grote vis komt er niet in vast te zitten. De grote volwassen exemplaren die voor veel nakomelingen kunnen zorgen kunnen ook worden gespaard. Door de netten uit te zetten op uitgekiende plekken en dieptes kan de
B&O 2006÷DH-OO43/B
25 van 56
visser bovendien redelijk goed mikken op de soort vis die gevangen wordt. De bijvangst aan ondermaatse visen ongewenste soorten is bij deze methode dan ook laag in vergelijking met de sleepnetvisserij (waarbij de mazen van bet net vaak worden dichtgetrokken). De visserij met warnetten is minder selectief omdat het hier gaat om een combinatie van fijnmazige en grofmazige netten (de Vleet). Staandwant kan bestaan uit e6n, twee of drie tegen elkanr hangende netten (al dan niet met verschillende maaswijdte). De netten kunnen langst de bodem worden gezet, semipelagisch of aan de opperviakte. Bodemkieuwnetten kunnen tot een diepte van 150 meter. Vooral kabeljaaw en platvissen worden ermee gevangen. Ze worden vastgelegd met een anker. Oppervlakte kieuwnetten hoeven niet vast gezet te worden. Men noemt deze netten drij fnetten. Met name bij de kieuwnetten is door bet gebruik van de juiste eigenschappen (dikte, kleur en zachtheid van het garen) een grote selectiviteit te bereikan. Naast de selectiviteit is de lage brandstof/visverhouding een voordeel van staand want. In bet verleden is staand want visserij vooral beoefend door Denen en nauwelijks door Nederlandse vissers. Op bet noordelijk deel van bet NCP worden veelvuldig Deense staandwant vissers waargenomen (Baan et al., 1998). De Deense en Noorse staand-wantvisserij op grotere vissoorten (kabeljauw, tarbot, zalm) eist veel slachtoffers onder zeezoogdieren. Naar schatting stervan in de Noordzee jaarlijks 7000 bruinvissen op deze manier. Een ander voorbeeld is de massale sterfte onder zadelrobben, in 1987 voor de Noorse kust. Deze dieren trokken in dat jaar massaal uit de leeggeviste Barentsz Zee naar zuidelijker streken. Op zoek naar rijkere visgronden raakten 60.000 dieren verstrikt in de netten van de Noorse kustvissers (de Vleet; Zee In Zicht digitale encyclopedie). In december 2002 is her Beleidsbesluit vaste vistuigen van her Ministerie van LNV uitgekomen. Een belangrijke oorzaak voor het achterblijven van de beleidsontwikkeling op bet terrein van regulering van de visserij met vaste vistuigen is de beperkte kennis over de daadwerkelijke invloed van deze visserij op nattmrwaarden en visbestanden in de kustwateren en zeegebied. Onder ’kustwateren en zeegebied’ verstaat dit beleidsbesluit alle wateren die als zodanig zijn aangewezen in het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren. In concreto betreft dit de Waddenzee inclusief her Nederlandse deel van de Eems/Dollard, de Maasmonding/Eumpoortgebied, de Voordelta, de Oosterscbelde, de Westerschelde en de haven van IJmuiden. Het vistuig dat bet meest ter discussie staat zijn de staande netten. Bij onzorgvuldig gebruik van staande netten kunnen vogels in bet want verstrikt raken en verdrinken. Dit doet zich voor bij netten die tijdens laagwater op de droogvallende platen overeind blijven staan. Daamaast is er een karts dat zeezoogdieren zoals zeehonden en brainvissen in de netten verstrikt taken en verdrinken.
TNO-rapport
B&O 2006-DH-OO43/B
26 van 56
Het beleid ten aanzien van staand want visserij is niet specifiek gericht op de Noordzee. De combinatie van stand want visserij en offshore constructies is in de Nederlandse situatie derhalve hog niet besc~even. Staand want visserij is aantrekkelijk voor de vissers vanwege de lage vis/brandstofkosten verhouding. Hier staat echter tegenover dater in het gebied van een windmolenpark niet geankerd zal mogen worden. Hierdoor zou alleen gebruik gemaakt kunnen worden van oppervlakte kieuwnet visserij. 0ok zijn er hog reel vragen ten aanzien van de schadelijkheid van staand want visserij in relatie tot vogels en zeezoogdieren.
TNO~rapport
B&O2008-DH-O04~8
27 van 56
4.
Natuur
Het natuurbeleid voor de Noordzee is lange tijd aclatergebleven bij her beleid ten aanzien van de natuurbescherming zoals die voor de natuur op land geldt. De laatste jaren is bet bevoegd gezag bezig met een inhaalslag ten aanzien van bet natuurbeleid voor de Noordzee. De Voordelta en de Kustzee ten noorden van Petten zijn inmiddels aangewezen, respectievelijk aangemeld als Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Daaraan worden in bet Integraal Beheersplan Noordzee 2015 (IBN), als uitwerking van de Nota Ruimte, de volgende gebieden met bijzondere ecologische waarden toegevoegd: de Doggersbank, de Klaverbank, bet Friese Front en enkele delen van de Kustzee. Tevens zal een zeereservaat worden ingesteld als compensatie voor de uitbreiding van de Maasvlakte (her zeereservaat in de Voordelta) 0DON, 2005; LJndeboom et a.1, 2005). Natuurontwikkeling is in deze een kunstmatig begrip, want ’wat is in deze nog natuurlijk?’. In de volgende paragrafen zullen twee begrippen worden uitgewerkt: bet °oase-effect’ en bet refugium-effect. 4.1
Oase: Kunstmatig rif
Kunstmatige riffen kunnen worden beschouwd als oases in de woestijn. Ze bieden hard substraat in een modderige of zandige omgeving. Op dit harde substraat bevinden zich hechtingsmogelijkheden voor allerlei typen organismen. Deze organismen vormen de onderste schakels in een voedselketen, waardoor de aanwezigheid van vis en andere diersoorten kan worden bevorderd. De term kunstmatig rif is enigszins misleidend. De bij de riffen aanwezige organismen zijn organismen die van nature elke vierkante centimeter hard st~bstraat zullen gebruiken als levensruimte. Alleen bet substraat waarop zij zich vestigen is kunstmatig. De levensduur van deze gemeenschappen is afhankelijk van de levensduur van bet gebruikte materiaal. De exacte samenstelling van de gemeenschap hangt onder andere af van de mogelijkheid van larvan om zich te vestigen, de structuur van het substraat, voedselbeschikbaarheid, predatie, fysieke verstoringan en bet aantal jaar dat de gemeenschap de kans krijgt zich te ontwikkelen (Ospar Commission, 2005). In Nederland is in september 1992 een experiment met vier kunstriffen in de Noordzee begonnen, ruim 8 kilometer uit de kust bij Noordwijk, naast bet REMeiland. Rijkswaterstaat wilde onderzoeken of in de Noordzee soortgelijke effecten optreden bij deze kunstmatige riffen als in andere delen van de wereld. Gedacht werd aan vergmting van bet aantal dieren en planten dicht bij bet rif, maar ook aan bet verschijnen van nieuwe soorten. Jarenlang onderzoek naar scheepswrakken in de Noordzee liet zien dat vaak al snel een spectaculaire vermanigvuldiging plaats vond van zowel de hoeveelheid aanwezige soorten planten en dieren als van bet totaal aantal organismen (Bron: de Vleet). In 1997 zijn de resultaten geevalueerd.
TNO-rapport
B&O 2006~DH-OO43/B
28 van56
Het experiment lijkt een succes ware het niet dat de begroeiing van de riffen armer is gebleken dan die op andere harde substraten. Toch is de doelstelling om de biodiversiteit te vergroten gehaald. Een andere locatie keuze had door een andere dynamiek her succes wellicht hog vergroot (Leewis et al., 1997). Her ligt in de lijn der verwachting dat de bouw van kunstriffen, met als enige doel natuurontwikkeling, in de toekomst niet zal worden toegepast in Nederland. Rijkswaterstaat ziet echter wel mogelijkheden voor de toepassing van kunstriffen bij de kustverdediging, kunstmatige eilanden en boorplatforms, waarbij natuurontwikkeling een secundair doel zou kannen zijn (Bron: de Vleet). In Texas zijn tot heden 49 voormalige olie- en gasplatforms in gebruik genomen als kunstmatig rif. Deze platforms waren hiervoor uitermate geschikt vanwege de ecologisch veilige en duurzame materialen die gebruikt zijn (Bron: Artificial Reefs - Rigs to Reefs). Deze olie- en gasplatforms kunnen dienen als kunstmatige schuilofmstplaats voor trekkende vissoorten (Buck, 2002).
De OSPAR Commisie (2004) ziet als mogelijk neveneffect van de plaatsing van windmolenparken de creatie van hard substraat. Dit substraat kan leiden tot een nieuw type sublitorale habitat dat door een grote variatie aan organismen kan worden gekoloniseerd. Het substraat zal de mogelijkheden tot vestiging van epifauna vergroten en mogelijk een meet diverse levensgemeenschap herbergen dan de omliggende zeebodem. Het vestigen van diverse organismen op bet substraat kan leiden tot een toename van het voedselaanbod voor vissen, zoogdieren en vogels. Een verandering van her voedselaanbod (epifauna) kan verdere veranderingen in de plaatselijke gemeenschap tot gevolg hebben. Er kunnen andere soorten vissen, vogels of zeezoogdieren op afkomen. De oorspronkelijke flora en fauna zal hierdoor veranderen. De introductie van hard substraat zal in eerste instantie leiden tot een gemeenschap van fouling-organismen. In een periode van 5 jaar zou dit zich kurmen ontwikkelen tot een volwassen gemeenschap zoals deze op natuurlijk gesteente wordt aangetroffen. Observaties van een meteorologische mast nabij Horns Rev laten zien dat de fundering plaats biedt voor nieuwe levensgemeenschappen. Deze levengemeenschappen kurmen gedurende "zandstormen" echter weer van het substraat afgestraald worden (ELSAMPROJECT, 2000). Monitoring bij Horns Rev en Nysted gedurende de periode 2001-2004 laat zien dater wel een aanzienlijke toename van de biomassa die op de palen is aangegroeid kan zijn. Er wordt een duidelijk dieptegradient in soortensamenstelling aangetroffen. De belangrijkste soorten zijn mosselen en zeepokken. 4.2
Vluchtlocatie voor vissen en zeezoogdieren
Engelse natuur- en milieuorganisaties zien mogelijkheden in offshore windmolenparken als reservaat voor zich voortplantende vissen. Tevens zou een
TNO÷rapport
B&O 2006-DH-0043/B
29 van 56
windmolenpark een vluchtlocatie kunnen zijn voor vissen die bedreigd worden door intensieve visserij (Bron: YES2WIND). Ook de OSPAR Commissie (2004) ziet een windmolenpark als toevluchtsoord voor vis als er geen visserij binnen de windmolenparken wordt toegestaan. De fysieke structuur van de fundering zou organismen kunnen aantrekken die de constructie als rustplaats kunnen gebruiken of als schuilplaats tegen predatie. Er is echter hog veel onduidelijk over deze refugium functies van het windmolanpark. De parken zouden te vet uiteen geplaatst worden om een echt refugium te kunnen vormen. Bovendien is her effect van her door de windmolenparken geproduceerde geluid en de toegenomen activiteiten op de gezondheid en her gedrag van vissen en zeezoogdieren niet duidelijk. Her zou zelfs kunnen zijn dat vissen en zeezoogdieren de windmolenparken zullen mijden. Bepaalde configuraties van parken zouden dan zelfs een barri~re-effect kunnen veroorzaken. Verschillende onderzoeken geven hierbij echter verschillende resultaten (o.a. Vella et al., 2001; Verboom, 2005; Anonymus, 2005b; Hoffman et al., 2000; Lindeboom et aL, 2005).
TNO-rapport
30 van56
B&O 2006-DH-OO43/B
5.
Onderzoeksfaciliteiten
Huidige meetnetwerken bestaan uit kleine meetpalen die gevoelig zijn voor weersinvloeden. De aanwezigheid van robuuste instaAlaties, zoals windmolens, zou gelegenheid kunnen scheppen voor additionele meetapparatuur.
5.1
Meetnet Rijkswaterstaat
Het meetnet van Rijkswaterstaat bestaat uit een netwerk van kleine maritieme meetpalen en boeien in zee. Een combinatie met windmolenparken is in principe mogelijk. Eventueel kunnen meetinstrumenten zelfs op windmolens worden aangebracht. Er is niet bekend wat de onderlinge beinvloeding van de meetinstrumenten en de windmolens is (van den Wittenboer, 2003). De vergtmningverlenende overheid zou bet plaatsen van ean monitoringsinstallatie ook kunnen vereisen in de vergunning. Voorwaarde voor bet plaatsen van meetapparatuur is wel dat de windmolens geen verstorende werking hebben op de apparatuur. Tevens moeten de meetopstelling met enige regelmaat kunnen worden uitgelezen en/of bezocht. 5.2
Proefstation voor zeeonderzoek
Nu de ruimte aan land steeds beperkter wordt, wordt de vraag voor ontwikkeling van offshore activiteiten steeds groter. Aangezien dit terrein voor vele toepassingsmogelijkheden hog onontgonnen is, kan er behoefte ontstaan aan experimentele faciliteiten onder offshore omstandigheden. Mogelijk is bier combinatie met offshore windparken mogelijk. 5.3
Observatielocatie voor vogelonderzoek
De exploitant van het Burbo Offshore windmolenpark ziet naast mogelijkheden voor boottochten en sportvisserij als toeristische bijkomstigheid van her plaatsan van een windmolenpark, ook een mogelijkheid voor vogelobservatie (Poseidon, 2002). Vogelonderzoeken zoud~n kunnen plaatsvinden in het kader van de vergunningverlening, waarin vogelmonitoring wordt geeist. Het vogelonderzoek zou ook kunnen plaatsvinden in het kader van algemerte monitoringprogramma’s. In de Nederlandse situatie is weinig bekend over de lange termijn trek van vogels offshore. Gmot nadeel is, dater geen sprake is van ean ongestoorde, natuurlijke situatie; er staat immers al een windmolenpark.
TNO-rappor[
B&O 2006-DH-OO43/B
31 van56
6.
Recreatie en toerisme
Verschillende vormen van recreatie hebben elk eigen ruimtelijke eigenschappen. Badgasten maken gebruik van de zone rondom de laagwaterlijn. Relatief nieuwe vormen van watersport als surfen, kite-surfen en deltavliegen maken gebruik van de zone vlak onder de kust. Sportvisserij vindt plaats vanaf strand, zeedijk en vanaf boten. Zeil- en motorbootvaart vindt voornamelijk in de Kustzee plaats, maar er worden ook oversteken naar Groot-Brittannie gemaakt. Inschattingen van de relevante sectoren ANWB, KNWV en Toerzeiler laten zien dat de kustzone (5 it 10 mijl) her belangrijkste is. De recreatievaart, maar ook de grotere chartervaart, maakt hier intensief gebruik van. Een beperkt aantal recreatievaarders vaart verder uit de kust. Voor de recreatievaart zijn reel meer havens langs de Nederlandse kust beschikbaar, dan voor de routegebondan beroepsscheepvaart (IDON~ 2005). Verblijfsrecreatie langs de kust laat een dalende trend zien, mede door concurrentie van de Belgische Noordzeekust en de Duitse Oostzeekust. Er korean minder gasten (vooral uit bet buitenland), en ook de verblijfsduur wordt korter. Dit heeft echter nanwelijks consequenties voor strandgebmik an sporlvisserij. De watersportsector groeit juist, zowel in de vorm van recreatievaart langs de kust als via her recreatieverkeer van en naar Groot-Brittannie. De verkoop van jachten is in de loop der jaren gestegen, en er is behoefte aan meer jachthavens langs de Hollandse kust (IDON, 2005).
6.1
Attractie
Toerisme kan een belangrijk neveneffect van een offshore windmolenpark vormen. In her buitenland worden locale autoriteiten veelal aangemoedigd om offshore windmolenparken te plaatsen omdat bet ook voor extra werkgelegenheid kan zorgen door een toename van bet toerisme. Er zijn echter ook organisaties die tegen offshore windmolenparken zijn, omdat zij bet toerisme in een gebied negatief zouden kunnen bdinvloeden. De OSPAR CommJssie heeft in 2004 een document opgesteld waarin problemen en voordelen van de ontwikkeling van offshore windmolenparken zijn benoemd. Als potentieel voordeel wordt de ontwikkeling van bet toerisme benoemd in de vorm van boottochten naar de windmolenparken (Ospar Commissie, 2004). In het buitenland gaat men verschillend om met de mogelijkheden van toerisme en offshore windenergie: In Denemarken verwacht men dat offshore windmolenparken een bijdrage kunnen leveren aan bet toerisme in een bepaald gebied. Veel mensen vinden een windmolenpark offshore een interessante en een aantrekkelijke attractie.
TNO-rapport
B&O 2006-DH-OO43/B
32 van 56
Sommigen vinden zelfs dat het een toegevoegde waarde aan bet landschap kan geven, hoewel de meningen hierover verschillen. De locatie van een offshore windmolenpark is meestal dermate vet van de kttst gesitueerd dat bestoande aantrekkingskracht van de kust niet zal worden aangetast. De bestaande recreatieve- en vrijetijdsbesteding zal hiermee niet in bet geding komen. Consultatie van de bevolking tijdens inspraakrondes laat zien dat de reacties ten aa~zien van de aanwezigheid van een offshore windmolenpark over bet algemeen positief zijn (Bron: Offshore Wind Power Ltd). In her Deense Blfivandshuk is een bezoekerscentrarn ingericht dat de bezoeker informeert over bet ontstaan en bet in productie hebben van het windmolenpark Horns Rev. De tentoonstelling wordt ingericht door de exploitanten en fabrikanten van bet windmolenpark (Bron: Horns Rev Eltra). Ook in Engeland zijn vragen gerezen ten aanzien van de toeristische waarde van windmolenparken. Windmolenparken die reeds zijn gebouwd hebben geen negatief effect op her toerisme in de streek. Het eerste commerciele windmolenpark in DeIabole heeft in de eerste I0 jaar na in gebruikname 350.000 bezoekers ontvangen. Vaak wordt bij de constructie van een windmolenpark ook verzocht of er een bezoekerscentrum of een bezichtigingplatform kan worden geplaatst (Bron: BWEA - Frequentl,! Asked Questions). Ook de exploitant van Burbo Offshore Wind Farm ziet mogelijkheden voor het bieden van educatieve informatie met betrekking tot de voordelen van windmolenparken en vernieuwbare energiebrolmen. Naast passieftoerisme bestaan er ook mogelijkheden voor actief toerisme rond bet Burbo Offshore Wind Farm. Door bet ontbreken van een exclusieve zone rond bet windmolenpark is het mogelijk bet windmolenpark met een boottocht te bezoeke~ (Poseidon, 2002). Naar her Engelse ’North Hoyle’ worden door reders boottochten verzorgd (Bron: OWP Logistical Services). In Amerika wordt her toeristische aspect van een park gebraikt om draagvlak te creeren voor her offshore windmolenpark. Vanuit de kust gaan de offshore windmolenparken op in de horizon. Van dichtbij zijn de windmolenparkan een spectaculair gezicht. Dit spectaculaire zicht is alleen vanafhet water te bezichtigen en zal daarom leiden tot een nieuwe vraag van toeristische boottochten. Gecharterde visboten, zeiltochten en cruises kunne8 bet windmolenpark opnemen in hun attractieschema (Bron: Cape Wind).
In Nededand is er in bet kader van bet Offshorewindmolenpark Egmond (voorheen genoemd NSW) onderzoek gedaan naar de reactie van de bevolking op de aanwezigheid van een windmolenpark. Bij deze inventarisatie kwamen ook zeer negatieve reacties naar voren met betrekking tot zichthinder door windmolenparken. In de Nederlandse situatie zullen de windmolenparken zover t~it de kust worden geplaatst dat ze vanuit land niet of zeer beperkt zichtbaar zouden zijn. Toeristische bezichtiging met boten zou dan de enige manier zijn om deze molens te gaan
TNO-rappoR
33 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
bekijken. Vooralsnog is het in de Nederlandse situatie niet toegestaan om met boten in de nabijheid van het park te komen. Wil dit type toerisme dan ook een serieuze optie worden, dan zal het beleid zodanig gewijzigd moeten worden dat derden ook binnen bet park mogen komen. 6.2
Recreatieboten en sportvisserij
Recreatievaart vindt in de Nederlandse situatie met name in de kustzone plaats. Er vinden echter ook oversteken naar Engeland plaats. Het plaatsen van een windmolenpark zou een extra bezienswaardigheid kunnen zijn op zee. Zones rond offshore windmolenparken bieden volgens de zeesportvissers vanwege de bodemstructuur mooie visstekken en zouden daarom toegankelijk moeten zijn voor de sportvisserij met boten. In bet buitenland wordt op verschillende manieren omgegaan met recreatieve vaart: Binnen her Burbo Offshore windmolenpark in Engeland kan bet recreatieve gebruik van de locatie van bet offshore windmolenpark voortgezet worden. Bootbezitters die binnen het windmolenpark willen zeilen mogen dit zolang zij de masten niet te dicht naderen en niet aanmeren aan de masten (Poseidon, 2002). Offshore constmcties zorgen voor een schuil- en/of rustplaats voor verschillende vissoorten. In de USA gebruiken verschillende toeristen deze rijke locatie voor de beoefening van hun hobby’s; zoals de sportvisserij. Door bet aanbrengen van nieuwe harde substraten zou deze situatie ook kurmen optreden bij offshore windmolenparken. Bij her ’Cape wind’ project (USA) is expliciet rekening gehouden met de huidige toeristische waarde van het gebied. Door de palen ver genoeg uit elkaar te plaatsen zijn geen problemen te verwachten met recreatief gebruik van een gebied. Sportvissers zouden zelfs profijt kannen hebben van bet plaatsen van de molen, doordat er relatief luwe gebieden worden gecreeerd waar bepaalde vissoorten graag voorkomen fl3ron: Cape wind). Ook bij her Burbo Offshore Wind Farm zijn mogelijkheden tot sportvisserij binnen her windmolenpark vanwege her ontbreken van een exclusieve zone (Poseidon, 2002). Scheepvaart (waaronder de recreatievaar0 is in de Nederlandse situatie in windmolenparken niet toegestaan: enerzijds ter bescherming van de installaties en anderzijds ten behoeve van de veiligheid van de scheepvaart. Het verhoogt de kans op aanvaringen en dus ongevallen met schade als gevolg. Bovendien wordt de hulpverlening en het redden van mensen in een offshore windmolenpark emstig bemoeilijkt doordat hulpverlenings- en reddingsmateriaal lastiger (en minder veilig) ter plaatse kan komen, zeker in slechte weersomstandigheden. Het toelaten van recreatievaart betekent ook een mogelijke toename van andere ongewenste scheepvaart zoals sportvissers en dergelijke, waardanr de kans op aanvaringen met windmolens hog groter wordt (IDON, 2005). Vanuit de recreatievaart wordt echter
TNO-rappor[
B&O 2006-DH-0043/B
34 van56
benadrukt dat juist bet uitsluiten van de recreatievaart in windmolenparken tot gevaarlijke situatie kan leiden, omdat dan vaker door de drukke (beroeps) scheepvaartroutes gevaren moet worden. 6.3
Duiktoerisme
Slechts kleine gedeelten van de Nederlandse zeebodem bestaan uit hard substraat met de daarbij behorende bodemgemeenschap. Door de aanwezigheid van nieuw hard substraat, in de vorm van windmolenpalen en stortsteen, ontstaat een nieuw rijk milieu op locaties die onder natuurlijke omstandigheden soortenarm zijn. Allerlei organismen kunnen door deze verandering aanzienlijk toenemen. Deze organismen oefenen een grote aantrekkingskracht uit op duikers. In de Noordzee wordt momenteel al veel op wrakken gedoken, waarbij soortgelijke ecosystemen zijn ontstaan als bij windmolenparken worden verwacht. In het bt~itenland is nagedacht over de mogelijkheid van offshore windmolenparken en duiken. Zo wordt duiken in de nabijheid van bet windmolenpark Burbo Bank onwaarschijnlijk geacht. Een mogelijk nadeel van bet duiken bij een offshore windmolenpark is bet onderwatergeluid Onduidelijk is hog hoeveel geluid de windmolenparken in bedrij f onder water zullen produceren en of dit hinderlijk is voor de duikers.
TNO-rap~:x~rt
35 van 56
B&O 2006-DH-0043/B
7.
Scheepvaart
In dit hoofdstuk worden mogel~ke combinaties met scheepvaartfuncties beschreven. 7.1
Scheepvaartroutes
De Noordzee is ~n van de drukst bevaren zeeen ter wereld. Jaarlijks vinden op het Nederlandse deel van de Noordzee (de territoriale zee en de Exclusieve Economische Zone) ongeveer 260.000 scheepsbewegingen plaats. De verkeersscheidingsstelsels leiden dit routegebonden verkeer in goede banen. De belangrijkste ruutes liggen net buiten de 12-mijlszone en verder op zee, ter hoogte van het Friese Front. Naar de belangrijke zeehavens zijn speciale aanioopruutes vastgelegd, waamaast ankergebieden liggen. Het totale ruutestelsel beslaat een oppervlak van ongeveer 3.600 km2. Dit is 6% van het totale oppervlak van bet Nederlandse deel van de Noordzee. Naast dit ruutestelsel zijn clearways gedefinieerd. Dit zijn obstakelvrije zones, die ruede bedoeld zijn om een verbinding te vormen tussen de internationaal vastgestelde verkeersscheidingsstelse|s. Momenteel is iets meer dan de helft van het totale scheepvaartverkeer ruutegebonden. Dit bestaat uit vrachtv~rt (50%), tankers (25%), bulkschepen (15%) en comainerschepen (10%). Niet-routegebonden scheepvaartverkeer betreft met name visserij (60%), offshore werkvaart (20%) en recreatievaart (20%) (IDON, 2005).
Juridisch zijn de IMO vaarruutes, diepwatervaarroutes en ankergebieden uitgesloten voor windenergie. Vanaf 1 januari 2003 is tevens geregeld in de mijnbouwwet dat clearways uitgesloten zijn voor windmolenparken. Mogelijk zouden windmolenparken kunnen dienen als marketing van een scheidingsgebied. Dit brengt echt wel verhoogde risico’s met zich mee, doordat de uitwijkmogelijkheden en manoeuvreerbaarheid verder worden beperkt (van den Wittenboer, 2003). 7.2
Havenfunctie
Een andere functie die offshore windmolenparken zouden kunnen bieden is de havenfunctie. 7.2.1
Veilige haven
Rampen zoals deze zijn gebeurd met de Prestige en de Erika hebben duidelijk gemaakt dater aan land weinig tot geen ruimte is ofkan worden gemaakt voor schepen in nood. De Prestige liep emstige averij op. De bergingsfirma die het
TNO~rapport
B&O 2006-DH-0043/B
36 van 56
gehavende schip moest helpen, kreeg geen toelating om her schip naar rustigere wateren, een haven of een schuilplaats te brengen. Ze moesten de Prestige met een barst van enkele meters in haar romp richting volle zee trekken waar ze dan de olie moesten overpompen. Vijf dagen lang werd bet schip overgeleverd ann de najaarstormen: de bergingsfirma stood voor een onmogelijke opdracht. En toch hield Spanje zijn havens dicht. Als reactie op deze rampen is door de Europese Commissie een commissie ingesteld ter bevordering van de veiligheid op zee. Sinds deze rampen is er een verbod gekomen voor enkelwandige olietankers om nan te leggen in Europese havens of oanlegplaatsen. Dit maakt dat deze schepen niet meet worden gecontroleerd en als mogelijke tijdbommen langst de Europese kust varen. Een goed onderhouden enkelwandige tanker is in principe veilig. Een dubbelwandige tanker is niet per definitie gevrijwaard van calamiteiten. Een schip in hood moet naar een veilige plaats gebracht worden, waar de schade kan worden beperkt en waar de lading gemakkelijker kan worden overgepompt. Ten gevolge van beleid vanuit de Europese Commissie zou bet kunnen zijn dat elke Eoropese l~dstaat verplicht wordt een toevluchtshaven voor schepen in hood aan te wijzen. Mogelijk zouden veilige aanlegplaatsen op zee kunnen worden gecombineerd met offshore infrastmcmrele werken. Nadelen van dergelijke oplossingen zijn dat de condities offshore meestal gevaarlijker zullen zijn dan de omstandigheden nabij de kust en in havens. Schepen die in hood zijn zallen moeite hebben met het bereiken van deze locaties en bet aanmeren. Een aanmeerlocatie bij een windmolenpark zou mogelijk kunnen dienen als veilige haven.
Een nadeel van bet opvangen van probleemschepen binnen de infrastructuur van een windmolenpark is dat bij verlies van lading grote milieuproblemen kunnen ontstaan. Calamiteiten in havens zouden op de locatie kunnen worden ingeperkt. Dit is moeilijker op volle zee. 7.2.2
Oliebestrijding
Op zee doen zich ongevallen voor, zoals aanvaringen, bet vergaan van een schip of bet verlies van lading, bijvoorbeeld containers, h0ut, olie of chemicali~n. Hiernaast wordt (on)bewust door verschillende gebruikers van de zee lozingen van een aantal stoffen gedaan. Windmolenparken zouden op verschillende manieren kunnen worden aangewend ter ondersteuning van de oliebestrijding: Afn~mkelijk van de drift van een olievlek zouden windmolens kunnen dienen als opvanglocatie voor geloosde olie. De olie zoo tussen de bevestigingspunten van de windmolens ingedamd kunnen worden met behulp van oliekerende schermen. De bruikbaarheid van een windmolenpark voor deze doeleinden is zeer beperkt omdat men afhankelijk is van de drift van een olievlek.
TNO-rapport
B&O 2006-DH-OO43/B
37 van 56
Bij de windmolenparken zouden verschillende middelen kunnen worden ge~nstalleerd die de mobilisatietijd van voor de oliebestrijding belangrijke instrumenten aanzienlijk zouden kunnen verkorten. Ook zouden de windmolenparken hun infra-structuur kunnen aanbieden als tijdelijke opslagfaciliteit. Bij opruimacties is hiermee een opslagmogelijkheid op zee gecreeerd, waardoor niet telkens naar de kust gevaren hoeft te worden. Tevens hoefl er dan niet meet te worden gewacht op pendel-boten. Remote sensing waarnemingspunt. Aan de windmolens zouden sensoren kunnen worden bevestigd die een oliecalamiteit registreren.
TNO-rapport
38 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
8.
Combinatie met andere infrastructuur
In dit hoofdstuk worden combinaties voorgesteld met andere vormen van gebruik die een vaste infrastructaur vergen. 8.1
Olie- en gasplatformen
(On)rendabele olie- en gasplatforms zouden met hun bestaande infrastructuur voorzieningen kannen leveren aan exploitanten van offshore wiudanergie. De platformen hebben beschikking over accommodaties en een helikopterplatform. Onderhoudspersoneel voor windmolenparken zou gebruik kunnen maken van deze voorzieningen. Bij nog bemande platforman zouden deze voorzieningen kunnen worden gedeetd om kostan voor helikoptervluchten te beperken.
8.2
Kabeis en leidingen
Het is mogelijk om kabels en leidingen voor andere doeleinden dan windenergie door een park te trekken (van den Wittenboer, 2003). Bestaande leidingan van onrendabele olie- en gasplatforms kumaen worden gebruikt om elektriciteitsleidingen voor offshore windenergie doorheen te trekken. Deze leidingen tracees zijn reeds beschermd met veiligheidszones en bovendien worden de elektriciteitskabels op deze manier extra beschermd tegen calamiteiten; bijvoorbeeld schade door dynamiek van de zeebodem of visserij. Een mogelijk proNeem bij her combineren van leidingen kan het opwarmen van de leidingen zijn, door verwarmd transport. Of een eventuele reststroom die wordt geproduceerd door de elektriciteitsleidingen. Beide processen zouden kurmen zorgen voor beschadiging van de leidingen. 8.3
Interconnectors
Commercieel zeer interessant voor de initiatiefnemers is, het laten aanhaken van het windmolenpark op een centraal energie-stelsel. Voor her verbinden van het gasnet van Engeland met Europa wordt momenteel reeds een dergelijk stelsel gebruikt. De Interconnector, ofwel Hub van Zeebrugge, is een leiding van carbonstaal met een diameter van ruim 1 meter en een lengte van 230 kilometer. De leiding kan 20 miljard kubieke meter aardgas per jaar van Bacton naar Zeebrugge transporteren met een snelheid van 80 kilometer per uur en 8,5 miljard kubieke meter aardgas per jaar in omgekeerde richting (ECN, Energie Verslag Nederland website).
TNO-rappo~
39 van56
~3&O
Figuur 3
8.4
The Offshore Supergrid T3~ Plaatje uit de presentatie van Arno Verbeek (A rtrtclcy) nJdens het symposmm Wind op zee Natuurlqk. , van Snchtmg de Noor&ee op 8 december 2005.
Zendmast
Mogelijk zou een windmolenpark gecombineerd kunnen worden met een zendmast. De onderlinge belnvloeding van deze twee is echter hog onduidelijk (van den Wittenboer, 2003).
8.5
Getijdenenergie
Bij voldoende stroming in een bepaald gebied is de combinatie met getijdenenergie een optie. Hiervoor zijn drie mogelijke configuraties:
TNO-rapport
B&O 2006-DH-0043/B
40 van 56
1) Windmolen en getijturbine zijn gemonteerd op dezelfde paal: wind boven water, an getijstroming onder de oppervlakte. 2a) Windmolans staan bovenop een zeer lang damvak dat onderdeel uitmaakt van een getijcentrale ("droge offshore windenergie") 2b) Windmolens staan in zee (dus ’nat’), maar wel in een gebied dat door datzelfde damvak van 2a wordt afgeschermd van de meeste (en vooral de grootste en gevaarlijkste) golven. De windmolens zijn dus makkelijker bereikbaar, ook tijdens zwaar weer op zee, vanwege de beschermende werking van het damvak. Dit is een soort "golfluwe offshore windenergie". Optic (1) zou een combinatie zijn van twee al bestaande dingen. Een pilotgetijturbine draait ai enige tijd voor de NW kust van Cornwall. Uiteraard moet de paal wel worden berekend op deze combinatiefunctie. Toch kan hij wellicht met beide rotors (water en wind) gemiddeld goedkoper energie afleveren. Optics (2a) en (2b) betreffen een in 1996 nieuw bedacht getijsysteem, dat bestaat uit reeds beschikbare technieken, maar in een nieuwe vorm zodat er bijzondere voordelen ontstaan. Hier is van belang dat de getijcentrale bestaat uit een infrastructuur van betonnen caissons (waarin de turbines onder verval van 1 tot 2 ra draaian). Die aaneengeslotan rij caissons stoat haaks op de kustlijn, is met de kust verbonden, en steekt circa 25 km in zee, tot een waterdiepte van omstreeks 25 m Hoe langer de rij caissons, des te groter is het opgewekte verval over de dam met turbines, veroorzaakt door de zich longshore voortplantande getijgolf. Aan het zeewaartse eindpunt van de caissondam vastgemaakt zit een lange dichte dam. Deze laatste dam loopt evenwijdig aan de kust. Het geheel ontbreken van afgesloten bassins was een van de uitgangspunten bij bet ontwikkelen van dit nieuwe type getijcentrale, omdat her afsluiten van estuaria sinds de jaren 70 eigenlijk niet meer mag. Het evenwijdig met de kust lopende stuk dam heeft een lengte van bijvoorbeeld 40 km (hoe langer, des te groter her verval). Het dempen van golven is eigenlijk niet nodig voor de getijcentrale, maar mooi meegenomen voor windenergie. Bovendien kan dit ook een rol spelen bij kustbescherming, speciaal bij een verder verbogande zeespiegel met daarbij horende sterkere golfaanval, war de belangrijkste actor is bij kusterosie. Door de beschennde plaatsing van windenergie kan een goedkopere paal worden gekozen, en zal bovandien de ’availability’ van de turbines toenemen, doordat ze veel beter bereikbaar zijn tijdens ruw weer. De geproduceerde energie kan door twee uit getijfase geplaatste centra!es in hetzelfde net worden geleverd, zodat hun gezamenlijke vermogen vrijwel constant in de tijd is, en voor zover hog wat variabel kan datjaren vooruit exact worden voorspeld. In landen als UK, Frankrijk en China zijn de getijdan veel gunstiger dan in NL, dus de kostprijs lager en her geleverde vennogan veel hoger. In combinatie met offshore wind kan er wellicht een interessante combinatie ontstaan: de wind is goedkoper dan stand-alone offshore wind, terwijl de gecombineerde, aan bet net te
TNO-rapport
B&O 200B-DH-0043/B
41 van 56
leveren elektriciteit minder onvoorspelbaar is dan bij wind alleen. De voedingskabel komt natuurlijk gewoon over de caissondam te lopen (Kees Hulsbergen, t-I2ID, pets. comm.). 8.6
Opwekking van waterstof
Ruimtelijke inpassing van windmolens in de Noordzee wordt nu beperkt door de lengte van de elektriciteitskabel en de zeediepte waarin ze geplaatst kunnen worden. Door deze hoge kosten zijn de gewenste locaties zo dicht mogelijk bij de kust. Het beleid sluit de vrije horizon uit voor windmolenparken. Dit heeft tot gevolg dat de meeste parken net buiten de 12 mijls zone geplaatst zullen worden. Als de door windmolenparken geproduceerde energie door middel van een andere energiedrager dan elektriciteit, goedkoper getransporteerd zou kunnen worden, zou dit betekenen dat windenergie ook verder uit de kust opgewekt zou kunnen worden. Een voorbeeld van een dergelijke energiedrager is waterstofgas (Ritzen, 2005). Er zijn verschillende opties om H2 met behulp van wind op te wekken (bijvoorbeeld uit zeewater). De potenties hiervan ten opzichte van andere scenario’s, zoals het aanleggen van interconnectors, zal verder moeten worden onderzocht.
TNO~rappor[
B&O 2006-DH-0043/B
42 van 56
9.
Conclusie en discussie
Multifunctioneel ruimtegebruik van de ruirote van windmolenparken op de Noordzee wordt tot op heden vrijwel niet toegepast. Wel zijn er verschillende initiatieven (geweest). Veel van deze initiatieven strand(d)en op het ontbreken van essenti~le kennis. In de ons omringende landen wordt op verschillende wijze orogegaan met de roogelijkheden tot meervoudig ruimtegebruik. Belangrijk voor de roogelijkheden is bet al of niet instellen van veiligheidszones waardoor ander gebruik stork wordt gelimiteerd. Op grond van hot VN-zeerechtverdrag heeft elke staat de mogelijkheid tot het instellen van veiligheidszones. Het is hier echter niet toe verplicht. In Nederland wordt een windmolenpark gesloten voor andere gebruikers. Bij aanvang van dit project is gesteld dat meervoudig ruimtegebruik zou kunnen leiden tot een vergroting van bet roaatschappelijke draagvlak voor offshore windenergie. De huidige gang van zaken ten aanzien van hot vergurmingenbeleid geeft echter bij velen hot gevoel dat hot alleroaal wel niet zo een vaart zal lopen roet het ruimtebeslag van offshore windroolenparken. De noodzaak tot het combineren van functies gaat hiermee grotendeels verloren.
Er kan echter wel roaatschappelijk draagvlak gewormen worden door het bijtijds coromaniceren en door inzichtelijk te roaken waarom windenergie op zee noodzakelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door hot oprichtan van een educatiecentmm, nabij de windlocatie. Of door bet organiseren van toeristische boottochten naar de site. Een ander arguroant oro windenergie roet andere functies te combineren is hot verlagen van de kosten. Hiervan wordt gezegd dat windmolenparken ook zonder roeervoudig ruirotegebruik rendabel zullen rooeten zijn. En dat de windmolenparken in ieder geval niet van ander gebruik afhankelijk zullen zijn oro ook te kurmen renderen. Bovendien zullen de opbrengsten van hot medegebruik ten goede komen aan de initiatiefnemer van dat medegebraik. Hiervoor worden roet naroe mosselkweek, recreatievaart en sportvisserij als goede voorbeelden van roedegebruik gezien. Knelpunten voor de ontwikkeling van multifunctioneel gebruik op de Noordzee zijn: Op korte terroijn: bet verplichte monitoringsprogramma; De instelling van initiatiefneroers ten aanzian van roeervoudig gebruik bij windmolenparken is dat voor hun bepaalde vorroen van roedegebruik wel bespreekbaar zijn. Dit roedegebruik kan echter pas gaan plaatsvinden na her door de vergunningverlener verplichte gestelde roonitoringsprogramroa van vijfjaar.
TNO-rappo~t
B&O 2006-DH-0043/B
43 van56
De initiatiefnemer wil niet dat een duur opgelegd monitoringsprogramma be~nvloedt wordt door extra invloeden van buitena£ Onbekendheid met de natuurprocessen binnen een park; Door het windmolenpark vijfjaar te behoeden van extra invloeden van buitenaf, kan tevens een goed beeld worden verkregen van de natuurontwikkeling die plaatsvindt binnen het park. Als deze ontwikkeling niet bijzonder is zou de weg voor medegebruik openstaan. Als de natuurontwikkeling echter wel significant is dan zou men ervoor kunnen pleiten de veiligheidszone te laten bestaan. 0nbekendheid met de veiligheid voor medegebruikers en eventuele schade die kan optreden aan windmolenparken. Voor veel van de beschreven opties is niet bekend wat de risico’s zijn. Dit zijn zowel de risico’s voor de molen, als de risico’s voor de medegebruiker. Extra constructies die binnen een windmolenpark zouden moeten worden aangebracht, bijvoorbeeld voor de kweek van mosselen, zouden dermate grote krachten op de molens kunnen ontwikkelen, dat bet gevaar voor de molen zou kunnen opleveren. Ook is niets bekend over de veiligheid van kleine schepen. Dus de kans op aanvaringen en wat dan de schade voor schip en molen kan zijn. Het instellen van een veiligheidszone rondom windmolenparken. In Nederland wordt in de vergunning een veiligheidszone rondom de windmolenparken opgenomen. Dit is op verzoek van de initiatiefnemer in verband met het monitoringsprogramma. Rijkswaterstaat is aan het bekijken of deze veiligheidszones ook minder rigide ingesteld zouden kunnen worden. Op zich hebben de initiatiefnemers er geen probleem mee als deze zone na de monitoringsperiode wordt opgeheven. De overheid is hierin sturend, omdat zij eigen~uar van de grond blijft en dus ook het medegebruik zou moeten vergunnen. De voor de initiatiefnemer meest interessante opties van medegebruik zijn interconnectors en eventueel kabels en leidingen. AI kleven er aan bet combineren van kabels en leidingen vermoedelijk serieuze nadelen, zoals opwarming en reststromen. Door minder rigide omte gaan met het instellen van veiligheidszones zou de weg voor meervoudig ruimtegebruik geopend kunnen worden. De eerste parken moeten echter nog worden gebouwd. De monitoringsprogramma’s voor deze parken zullen vijfjaar in beslag nemen. Tot die tijd zal er van meervoudig ruimtegebruik slecht op zeer beperkte schaal sprake zijn.
De dandwerkelijke meerwaarde van meervoudig ruimtegebruik zal pas kannen worden vastgesteld op het moment dater daadwerkelijk initiatieven voor meervoudig ruimtegebruik worden opgestart. Tot die tijd kunnen hog veel onzekerheden ten aanzien van de mogelijkheden van de ruimte die wordt gebruikt door de windmolens worden onderzocht.
TNO~rapport
44 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
10. 10.1
Referenties Literatuur
Anonymus (2005a): ’Mensen berokkenen waterdieren gehoorschade’. Interview met Wim Verboom, 2NO, in De Water, juli 2005, p. 7-8. Anonymus (2005b): Interview met W. Verboom bij VARA’s Vroege Vogels, 3 juli 2005. W. Verboom is deskundige in onderwaterakoestiek bij TNO. Boesen C. & J. Kjaer (2005): Review report 2004. The Danish Offshore Wind Farm Demonstration Project: Horns Rev and Nysted Offshore Wind Farms. Environmental impact assessment and monitoring. Buck B.H. (2002): Open Ocean Aquaculture und Offshore Windparks. Eine Machbarkeitsstudie ~iber die multifunctionale Nutzung von Offshore-Win@arks und Offshore Marikultuur im Raum Nordsee. Berichte zur Polar und Meeresforschung (2002-41 ). Buck B. H., G.Krause & H. Rosenthal (2004): Extensive open ocean aquaculture development within wind farms in Germany: the prospect of offshore comanagement and legal constraints. Ocean & Coastal Management 47(3-4): 95-122. CBS (2003): Beroepsvisserij en viskweek. Chynoweth D.P. ( 2002): Review of biomethane from Marine Biomass. Review of history, results and conclusions of the "US marine Biomass Program" (1968-1990). 194 pp. Cordah (2003): Offshore Wind Energy Generation: Phase 1 Proposals and Environmental Report. For Consideration by the Department of Trade and Industrie. Cordah/DTI.009.04.01.06/2003.
C-POWER (2003): THORNTONBANK farshore windmolenpark. Algemene presentatie en milieueffecten. Derks G. & R. Idema (2004): Sturen op zee. Maandblad voor mimtelijke ontwikkeling hr. 4-2004
DTI (2004): Guidance notes offshore wind farm consents process. ELSAMPROJECT (2000): Horns Rev Offshore Wind farm. Environmental Impact Assessment. Summary of EIA Report.
"fNO-rap~3ort
45van56
B&O 2006-DH-OO43JB
Hoffmann E., J. Astrup, F. Larsen, S. Munch-Petersen & J. Stottmp (2000): Effects of marine windfarms on the distribution of fish, shellfish and marine mammals in the Horns Rev area. Report to ELSAMPROJEKT A/S. May 2000. Danish Institute for Fisheries Research. IDON (1999): Beheersvisie Noordzee 2010 IDON (2004): Noordzeeatlas. IDON (2005): Integraal Beheerplan Noordzee 2015.
Laere, V. van en O. van Batenburg (2003): De InnoFiskl. Een haalbaarheidsstudie naar een nieuw concept voor duurzame visteelt aan boord va~ een schip. Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster Rapportnr. 04.2.086 Leewis R.J., I. de Vries, H.C. Busschbach, M. de Kluijver & G.W.N.M. van Moorsel (1997): Kunstriffen in Nederland. Eindrapportage project Ktmstri£ Rijkswaterstaat, Dir. Noordzee/RlKZ Lindeboom H., J. Geurts van Kessel & L. Berkenbosch (2005): Gebieden met bijzondere ecologische waarden op het Nederlands Continentaal Plat. Rapport RIKZ/2005.008, Alterra rapport nr. 1109. Luiten E.M. (2002): STT Verkenning OCEAN Farming projectplan. Luiten E.M. (2003): Zee in zicht. Zilte waarden duurzaam benut. Innovatie Netwerk Groene Ruimte en Agrocluster rapport 04.2.064. McDermid K.J. & B. Stuercke (2004): A comparison of the natritional content of Hawaiian Gracilaria species. In: Taxonomy of economic seaweed, I.A. Abbott & K.J. McDermid Eds. Hawaii Sea Grant Publication E 8004 05 Plant.
Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (2004): Nota Ruimte Nedwell J. & D. Howell (2004): A review of offshore windfarm related underwater noise sources. Report No. 544R0308.
OSPAR (2005): Draft Review of the Current Gaps in Knowledge on the Environmental Impacts of Offshore Wind-Farms. (BDC Pm~amme of Work, product 30). EIHA 05/3/6-E (L). OSPAR convention for the protection of the marine environment of the north-east atlantic. Meeting of the working group on the environmental impact of human activities (EIHA). The Hague: 8 - l0 November 2005
TNO-rappor[
B&O 2006-DN-OO43/B
46 van 56
Poseidon (2002): The Burbo Bank offshore Windfarm. Impacts on the Human Environment. (Main report on Commercial fisheries). Reith J.H., E.P. Deurwaarder, K. Hemmes, A.P.W.M. Curvets, P. Kamermans, W. Brandenburg & G. Zeeman (2005): BIO-OFFSHORE. Grootschalige teelt van zeewieren in combinatie met offshore windparken in de Noordzee. ECN-C-05-008. Ritzen A. (2005): Grootschalige opslag van windenergie °War en hoe?’. Natuurwetenschap en Innovatiemanagement. Internal Report: NWS-I-2005-7. Steketee M. (2001): Opvoedkande voor vis. Paling, meerval en fore1 worden in Nederland al in grote anntallen gekweekt. Maar ook bet kweken van zeevis begint in Nederland van de grond te komen. NRC Webpagina’s 29 maart 2001 Vella G., I. Rushforth, E. Mason, A. Hough, R. England, P. Styles, T. Holt, & P. Thome (2001): Assessment of the effects of noise and vibration from offshore windfarms on marine wildlife. Department of Trade and Industry (DTI) contract report, ETSU W/13/00566/REP. Liverpool: University of Liverpool. Verboom W. (2005): Artikel in de Nieuwsbrief van de Nederlandse Zeevogelgroep. In press. Steenbergen J., M.C.J.Verdegem, J.J. Jol, J. Perdon, P. Kamermans, V.G. Blankendaal, A.C. Sneekes, A.G. Bakker, H. van ’t Groenewoud & G. Hoornsman (2005): Verkenning van mogelijldaeden voor mosselteelt op open zee & een mosselkansenkaart voor de Noordzee. Nederlands instituut voor visserij onderzoek & TNO. RIVO Rapportnr C088/05. Wittenboer W.G.F. van den (2003):Offshore windenergie en meervoudig ruimtegebruik op de Noordzee. Novem
10,2
Internetbronnen:
Artificial Reefs -Rigs to Reefs: http://www.tpwd.state.tx.us/fish/reef/artreef.htm www.yes2wind.com De Vleet: www.nioz.nl/vleet COD Concerted Action for Offshore Wind Energy Deployment (COD) WORK PACKAGE 3: LEGAL AND ADiVffNISTRATIVE ISSUES by Concerted action Offshore wind energy Deployment (COD) 2005 http://www.o ffshorewindenergy.org/cod!Final_COD_report legal_frameworks.pdf
TNO-rappod
47 van 56
B&O 2006-DH-0043/8
11.
Verantwoording
Naam en adres van de opdrachtgever:
We@Sea programrnabm’eau Postbus 1 1755 ZG Petten
Namen en functies van de projectmedewerkers;
V.G. Blankendaal R.W.A. Oorschot J.A. van Dalfsen S. van den Akker S. Marx J. Steenbergen
Projectleider Wetenschappelijk adviseur Onderzoeker Onderzoeker Stichting de Noordzee Onderzoeker Stichting de Noordzee Onderzoeker RIVO
Namen van inste~lingen waaraan een den van he~ onderzoek is uitbesteed:
Datum waarop, of tijdsbestek waarin, het onderzoek heefl plaatsgehad:
Oktober 2004 - maart 2006
Ondertekening:
Goedgekeurd dc
V.G. Blankendaal Projectleider 4 april 2006
W. van der Gali~n Teamleider a.i. 4 april 2006
TNO-rapport
48 van 56
B&O 2006-DH-0043/B
Bijlage 1 Workshop verslag Symposium ’Wind op zee, natuurlijk’ 8 december 2005 Hotel New York Rotterdam
Discussiegroep Meervoudig ruimtegebruik: goed voor draagvlak en rendement Jan van Dalfsen, Monique Blankendaal (TNO B&O) Tijdens het symposium ’Wind op zee, natuurlijk’is tijdens twee werkgroepen aandacht besteed aan meervoudig ruimtegebruik van de ruimte die gebruikt gaat worden door offshore windmolens.
Tijdens de werkgmepen werden de deelnemers vijf stellingen voorgelegd, waarop kon worden gestemd. Drie van deze stellingen werden tijdens de sessies besproken. Daarnaast was er ruimte voor andere discussiepunten. Insteek van de discussie rondom meervoudig ruimtegebmik was niet het opnieuw opsommen van alle mogelijkheden die gekozen zouden kunnen worden voor meervoudig ruimtegebruik, maar meer de beleids/technische hoek van het meervoudig mimtegebruik: ¯ Wat zijn belemmeringen voor meervoudig ruimtegebruik ¯ Door wie worden deze belemmeringen veroorzaakt ¯ Wat is nodig om de belemmeringen op te lossen De belangrijkste belemmeringen voor meervoudig ruimtegebruik zijn bet verkokerde beleid van de overheid, het instellen van veiligheidszones op verzoek van de initiatiefnemer en de onbekendheid met offshore windenergie binnen Nederland. Veel van de belemmeringen kunnen in overleg met overheid en initiatiefnemer worden weggenomen. Voor veei mensen in multifunctioneel gebruik nog verre toekomst. Prioriteit heeft het in werking hebben van de parken zel£ Veel van het multifunctioneel gebruik zal zich in de toekomst moeten bewijzen, zowel in de zin van nut en noodzaak als op het gebied van veiligheid.
TNO-rapport
B&O 2006-DH-0043/B
49 van 56
Sessie 1 Op de volgende stellingen is als volgt gestemd: Stelling Mee
Neutraal
eens Zet windmolenparken neer in een natuurgebied dan weet je zeker dater niet meer gevist mag worden
2
1
2
Zonder meervoudig ruimtegebruik is een windmolenpark te duur Ad-hoc-beleid van de overheid hindert multifunctioneel ruimtegebruik Meervoudig ruimtegebruik zal niks worden exploitanten zijn te bang dater iets met hun ’kindjes’zal gebeuren De veiligheidszones rond windmolenparken moeten worden afgeschaft
2
2
6
13
0
1
2
1
8
4
2
4
Als eerste stelling is de stelling °Ad-hoc-beleid van de overheid hindert multifunetioneel ruimtegebruik’ behandeld, omdat deze een aanzienlijke tegenstelling liet zien. Met deze stelling waren 13 mensen her eens en ddn stem was her oneens. De reden om het oneens met deze stelling te zijn was: bet initiatief voor meervoudig ruimtegebruik moet bij de ondernemer vandaan komen. Zij moeten nagaan wat noodzakelijk is om te regelen. Er moet voor dit soort dingen niet steeds naar de overheid gewezen worden. De reden om bet eens te zijn met deze stelling is: * De overheid en offshore windenergie werkt als een rode lap op elkaar ¯ Constant beleid is belangrijk voor de industrie, ook al is bet constante beleid slecht ¯ Structureel beleid vanuit de overheid is belangrijk voor de uiteindelijke realisatie van offshore windenergie. ¯ Het Noordzee beleid is te sterk verkokerd. Door de verkokering over de verschillende ministeries in stand te houden, houdt je tevens oneindig veel mogelijkheden tot beroepsprocedures in stand. ¯ Er zou een bestemmingsplan moeten komen voor de Noordzee, waarin de locatiekeuze wordt vastgelegd ¯ Als aanbeveling zou moeten worden opgenomen dat er een minister voor de Noordzee zou moeten komen ¯ Voor de Noordzee moet den visie komen op de ruimtelijke ordening, dit maakt ook her meervoudig gebruik eenvoudiger. ¯ Als je zelf niet weet waarje aan toe bent kan je ook niet met anderen gaan praten over multifunctioneel gebruik initiatieven ¯ Er zou door de overheid een premie kunnen worden gegeven voor locaties waar meervoudig gebruik wordt toegepast.
TNO-rapp~rt
50 van 56
B&O 2008-DH-OO43/B
¯ ¯
Een nieuwe beleidsnota, zoals bv een 6° Nora RO zou meervoudig ruimtegebruik expliciet moeten maken Meervoudig ruimtegebruik zou in een vergurmingsvoorschrift moeten worden beschreven
Naar aanleiding van deze discussie kan geconcludeerd worden dat het ad- hoc beleid van de overheid de gehele ontwikkeling van offshore windenergie frustreert en hiermee tevens de ontwikkeling van meervoudig gebruik. Een duidelijk visie van de overheid op bet mimtelijke ordeningsbeleid voor de Noordzee, zou veel belemmeringen kurmen wegnemen. ’Meervoudig ruimtegebruik zal niks worden -exploitanten zijn te bang dat er iets met hun ’kindjes’zal gebeuren’ Met deze stelling waren 2 stemmen het eens, ~n stem neutraal en 8 stemmen waren her oneens. Binnen deze sessie was ~dn initiatiefnemer van offshore windenergie die stelde dat als her meervoudig gebruik binnan juridische kaders past, zij open staan voor bepaalde vormen van meervoudig ruimtegebruik. In de toekomst zou bijvoorbeeld de kweek van mosselen in her gebied kunnen. Omdat echter nu de windmolenparken in de praktijk hog niet draaien wordt nu alles afgehouden. De initiatiefnemer wil geen risico’s lopen, dus bij meervoudig gebruik is her van belang dat de aansprakelijkheid in geval van incidenten goed is geregeld. De exploitatie van een windmolenpark wordt door de overheid uitgegeven. De initiatiefnemer wordt hierdoor echter geen eigenaar van het windmolenpark Elk Iand kan zelf kiezen voor her instellen van een veiligheidszone. Dit is in internationaal IMO verband vastgelegd. Het streven zou moeten zijn open laten voor publiek. De initiatiefnemer wil geen trawlers en olietankers in zijn park. Er werd gepleit voor een nuancering van de veiligheidszones door de initiatiefnemer of door de overheid. Een vraag die hierbij ward gesteld is in hoeverre dit houdbaar is? Er ontstond een discussie in hoeverre bet publiek de molen echt zou naderen. De verwachting was dat bet publiek de poten echt bewust gaat opzoeken. De hoeveelheid recreatievaart die de poten opzoekt wordt gering geacht, omdat maar weinig schepen echt zijn toegerust om zo’n stuk de zee op de varen. NSW is een experimenteel park waarin veel getest gaat worden. Zou ook her multifunctioneel gebruik niet in dit park kunnen worden getest? In dit geval werd NSW niet als representatief gezien voor de daadwerkelijke offshore windenergie omdat dit park relatiefdicht bij de kust ligt en derhalve niet geschikt zou zijn als testlocatie. Opgemerkt ward dat veel toepassen van meervoudig ruimtegebruik zou kunnen leiden tot een aantasting van de natuurwaardan in ontwikkeling binnen een offshore windmolenpark. Verwacht wordt dat een offshore windmolenpark een
TNO-rapport
51 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
toegevoegde waarde zou kunnen hebben voor de natuur op de Noordzee. Door bepaalde vormen van meervoudig gebruik toe te staan, zouden de locale omstandigheden voor natuurontwikkeling teveel verstoord taken. Uit deze discussie kan worden geconcludeerd dat de initiatiefnemers best open staan voor meervoudig ruimtegebruik, maar dat nu nog veel onzeker is ten aanzien van het in bedrijf hebben van het park. Tevens zullen niet alle vormen van meervoudig gebruik geschikt zijn.
’Zonder meervoudig ruimtegebruik is een windmolenpark te duur’ Met deze stelling waren 4 stemmen het eens, twee stemmen neutraal en 4 stemmen waren bet oneens. Multifunctionaliteit in het kader van offshore windenergie klinkt mooi, maar in de praktijk zal de opbrengst klein zijn. Voor de kweek van mosselen zijn bijvoorbeeld de krachten die op de palen staan doorgerekend en dit bleek geheel niet rendabel te
Het zal echter wel aflaankelijk zijn van de vorm van multifunctioneel gebruik. Het combineren van offshore wind met leidingen zou wel eens heel goed rendabel kunnen zijn. Bij het bundelen van de leidingen zou eea weI veel beter beschermd moeten worden. Vooral bij de combinatie met andere typen leidingen kunnen er interactie problemen ontstaan, zoals bijvoorbeeld door warmte en zwerfstroom Samenwerken tussen de verschillende partijen wordt ook als probleem gesignaleerd. In bet geval van functiecombinaties bij offshore wind zal het toch gaan om ieder voor zich. De overheid zou hierbinnen een faciliterende rol kurmen spelen. Misschien dat het wel goed is voor de publieke opinie.
Uit deze stelling kan geconcludeerd worden, dat de overheid faciliterend zou moeten werken bij multifunctioneel raimtegebruik. Multifunctioneel gebruik kan gefaseerd worden ingevoerd. De mogelijkheden voor multifunctioneel gebruik zijn er wel, maar bet is maar de vraag ofze voor de initiatiefnemers zoveel zullen opleveren. Functiecombinaties met kabels zijn mogelijk wel interessant, hierop moet echter wel een gedegen visie worden ontwikkeld.
TNO-rappor[
52 van 56
B&O 2006-DH-OO43/B
Sessie 2 Op de volgende stellingen is als volgt gestemd:
Stelling Zet windmolenparken neer in een natuurgebied dan weet je zeker dat er niet meer gevist mag worden Zonder meervoudig ruimtegebruik is een windmolenpark te duur Ad-hoc-beleid van de overheid hindert multifunctioneel ruimtegebruik Meervoudig raimtegebruik zal niks worden exploitanten zijn te bang dater iets met hun ’kindjes’zal gebeuren De veiligheidszones rond windmolenparken moeten worden afgeschaft
Mee eens Neutraal Mee oneens 1
2
5
1
1
7
1
1
1
1
6
1
3
2
’Zonder meervoudig ruimtegebruik is een windmolenpark te duur’ en ’Meervoudig ruimtegebruik zal niks worden -exploitanten zijn te bang dat er iets met hun ’kindjes’zal gebeuren’. Met deze stelling was 1 stem bet eens, 1 stem neutraal en 6 stemmen waren het oneens.
Het is athankelijk van de functiecombinatie, maar in sommige gevallen zou functiecombinatie rendabel kunnen zijn. Een combinatie die rendabel kan zijn is de combinatie met interconnectors. Nu zijn windmolenparken offshore veelal te duur bevonden omdat veel moet worden gesubsidieerd. Birmen de begroting van een park gaat veel geld naar de netaansluitingen. Door aan te haken bij leidingen die toch al worden gemaakt naar Nederland kan veel geld worden uitbespaard. De oneens stemmers zijn het op deze gronden ook wel eens met de stelling. Als je de stelling echter leest zonder deze informatie zouden windmolenparken wel uit moeten kurmen komen zonder gebruik te maken van meervoudig ruimtegebruik. De opbrengst van de meervoudig gebruik initiatieven zal in de meeste gevallen ook niet toekomen aan de initiatiefnemer van de windmolenparken. In Belgie gaat ook de opbrengst van aquacultuur projecten naar de kweker en niet naar de initiatiefnemer. De exploitant wordt geen eigenaar van de grond en mag dus voor het gebruik hiervan ook geen geld vragen. We zou bet kostendrukkend kurmen werken als met dezelfde schepen naar bet park zou kurmen worden gegaan. Maar nu worden de windmolenparken wel voorzien van een veiligheidszone: hoe zou danr dan mee om moeten worden gegaan. In principe zou de windmolenhouder
TNO-rapport
53 van 56
B&O 2006 DH-0043/B
een gedoogplicht moeten krijgen voor ander gebmik. De overheid kan de veiligheidszone wijzigen als dit wenselijk is. Initiatiefnemers hebben de veiligheidszones aangevraagd in verband met bet monitoringsprogramma dat zij verplicht zijn te doen. Na bet uitvoeren van het monitoringsprogramma is meervoudig gebruik best mogelijk. De exploitant wil echter geen schade oplopen dus bet is afnankelijk van bet type meervoudig gebmik. Daarom zou er geen bodemberoerende visserij mogen plaatsvinden. Er kan echter een handhavingsprobleem optreden als alleen commerciele vissers zouden moeten worden geweerd. De overheid zou ook kunnen zeggen: we beschermen de sportvissers en recreatieboten tegen zichzelf en handhaven een veiligheidszone. Meervoudig ruimtegebruik zou ook kunnen leiden tot bet verhogen van het maatschappelijk draagvlak Hiervan werd echter gezegd datje maatschappelijk draagvlak van te voren moet opbouwen en niet als het park er al ligt. Het zou wel kurmen helpen als de communicatie met betrekking tot offshore windenergie sowieso op een positievere manier wordt gedaan. In Belgie is bij de start van het SEA-POWER initiatief een educatief centrum gemaakt en ook worden er site-seeing trips gemaakt, ook al in de bouwfase van bet project. NSW en Q7 worden 5 jaar afgesloten voor bet publiek ivm monitoring. Opties van multifunctioneel gebruik die als Ok worden beschouwd zijn: maricultuur, recreatievaart en sportvisserij. Nu is de oppervlakteclaim voor offshore wind echter nog niet zo groot dat dit echt zinvol is. Multifunctioneel gebruik alleen doen als het nuttig en zinvol is. Ook zou tijdens het monitoringsprogramma kunnen blijken dat veel vogels worden aangetrokken door de windmolenparken, die je dan vervolgens weer zou willen beschermen tegen verstoring door recreatievaart en sportvissers.
Uit deze discussie kan geconcludeerd worden dat meervoudig ruimtegebruik in sommige gevallen zou kunnen leiden tot een kostenreductie. De meeste ftmctiecombinaties zullen echter relatief weinig voor de initiatiefnemers opleveren. Na het uitvoeren van het monitoringsprogramma is de initiatiefnemer best bereid te kijken naar de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik, het zou echter alleen moeten gebeuren als het nuttig en zinvol is. ’Zet windmolenparken neer in een natuurgebied dan weet je zeker dat er niet meer gevist mag worden’ Met deze stelling was 1 stem het eens, 2 stemmen neutraal en 5 stemmen waren bet oneens.
TNO-rapport
B&O 2006-DH-OO43/B
54 van 56
Met betrekking tot deze stelling werd gesteld dat door de overheid en natuurbeschermingsorganisaties worden zeenatuurreservaten gewenst, door een cirkel van windmolens eromheen te zetten wordt dit gebied door de aanwezigheid van de veiligheidszones rondom windmolens gevrijwaard van scheepvaart en visserij. Volgens de aanwezige mensen van Rijkswaterstaat wordt deze redenering echtar gebaseerd op een foute verondarstelling. LNV is namelijk niet voornemens om in de aan te wijzen zeenatuurreservaten een vaarverbod in te stellen. Het beleid van het ministerie is er niet op gericht om allerlei activiteiten te verbieden. De insteek van her beleid zal meer gericht zijn op restricties in bepaalde perioden van het jaar. Als er strikt naar de stelling wordt gekeken rijst de vraag of bet plaatsen van windmolens in een natuurgebied niet meet stuk zal maken dan de visserij in dat gebied zou doen. Het is ook afhankelijk wat onder de natuur in deze specifieke gebieden wordt verstaan, omdat de natuur uit veel van elkaar verschillende aspecten, met elk eigen eigenschappen bestaat. Gaat het bijvoorbeeld om beschermen van pelagische vis an vogels of om hard substraat gemeenschappen en vissen? Geconcludeerd kan worden dat bet plaatsen van windmolens geen gegarandeerde bescherming voor de natuur oplevert. Algemene discussie multifunctioneel gebruik Multifunctioneel gebruik moet je gewoon doen: het is beter voor het draagvlak en economisch is her ook beter. Kijk bijvoorbeeld naar Maasvlakte II, waar ook een stuk recreatiestrand wordt aangelegd. Er zal ook een stuk ecotoerisme gaan plaatsvinden. De economische waarde hiervan komt niet bij de exploitant. Voor toeristisch ondernemers is duidelijke regelgeving van belang; mag je ergens in of niet. De regelgeving voor offshore wind mag duidelijker. Rijkswaterstaat zegt dat wordt gekeken of differentiatie van de veiligheidszones mogelijk is. Zou multifunctionaliteit moeten worden meegenomen als driver voor de locatiekeuze van windmolenparken, in de zin van; als er alleen wind geproduceerd kan worden is bet een slechte locatie. Hiervan wordt geconcludeerd dat het geen belangrijk aspect binnen de keuzebepaling zal zijn. Het belang van medegebruik zal moeten blijken. Nu vormt een belemmering dater nog niet zoveel bekend is. Voor de initiatiefnemer en toeristisch exploitanten zal een belangrijk aspect het effect op de verzekeringspremie bijvoorbeeld zijn. Algeheel kan geconcludeerd worden: ¯ De initiatiefnemer schiet met multifunctioneel gebruik weinig tot niets op ¯ Mits goed en op tijd begonnen kan communicatie en interactie met het publiek voor groter draagvlak zorgen
TNO-rapport
B&O 2006-DH-0043/B
55 van 56
¯ Multifunctionaliteit mag geen stuurmiddel zijn ¯ Exploitanten willen op dit moment om monitoringsredenen en onbekendheid met betrekking tot veiligheidsaspecten geen toegang. ¯ In de toekomst mogelijk wel.
TNO-rapport
56 van 56
B&O 2006-DH-0043/B
Deelnemers: Sessie 1 Geiske Bouma (TNO B&O) Johan Dekkers (WEOM) Han Lindeboom (AlterrMNIOZ) Kees Hulsbergen (Hulsbergen Hydraulic Innovation & Design H2ID) Lammert Soet (Siemens Wind Power A!S) Marijke Kooiman (EUCC/Kustvereniging) Ralph Hendriks (TU Delft) Henk Baptist (Ecologisch Adviesbureau) W. de Leeuw (STC) Willem de Lint (Willem-Bemard Investeringsmaatschappij B.V.) Frans Veenstra (RIVO) Sarah Marx (St. De Noordzee) Jannes Heusinkveld ( Van Hall instituut) Bart Ummels (TU Delft) Hans Verdaat (Student Kust en Zee management) M. Poot (Bureau Waardenburg) Jan de Wilt (Innovatienetwerk LNV) Sessie 2 B.R.N Brink (Croon Electrotechniek B.V.) Chris van Brouerius van Nidek (Ministerie VROM) Frits Ogg (Organisatie voor Duurzame Energie/Windnieuws) Ingrid Tulp (RIVO) Jan Seys (Vlaams Instimut voor de Zee (VLIZ) Jurjen Keuning (Ministerie van Verkeer en Waterstaat DG Water) Hetty Kock (Ministerie van Verkeer en Waterstaat DG TL) Mathijs de Lange (The Seafoundation) Henk den Boon (E-Connection) Paul Smulders