Inventarisatie van LTO-Noord knelpunten in het archeologiebeleid gemeente Ooststellingwerf
Definitief 7 februari 2014
1. Probleemstelling De gemeente Ooststellingwerf heeft in 2013 een archeologische waarden- en verwachtingenkaart laten opstellen alsmede een nota archeologiebeleid. Bij het opstellen van de nota is LTO-Noord niet betrokken. Hieronder staan getalsgewijs de knelpunten opgesomd die rechtstreeks de belangen van de LTO-leden raken en waarmee tot op heden geen rekening is gehouden. Naar de opvatting van de afdeling ABO Ooststellingwerf zou de gemeente dat wel moeten doen. De opgesomde knelpunten gelden in belangrijke mate ook voor de gemeente zelf: immers met het huidige voorstel legt de gemeente zich zelf ook een zware onderzoeksplicht op. Die zal drukken op de gemeentelijke begroting en de (kosten voor) handhaving.
2. Knelpunten in archeologiebeleid gemeente Ooststellingwerf A
De archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Zoals ook de beleidsnota aangeeft is de gemeentelijk archeologische waarden en verwachtingenkaart van de gemeente Ooststellingwerf bijna geheel samengesteld op basis van de 2 verwachtingskaarten (IJzertijd/Middeleeuwen en Steentijd/Bronstijd)) van de FAMKE en de CH kaart van de provincie. Er is geen apart verwachtingenmodel voor de gemeente opgesteld. Daarmee is de gemeentelijke kaart eigenlijk een provinciale c.q. landelijke kaart geworden zonder rekening te houden met de specifieke geologisch/geomorfologische en andere bodemkundige aspecten in de gemeente Ooststellingwerf. De FAMKE is opgesteld op basis van o.a. de IKAW, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW is een landelijke kaart, met dus ook een (over het algemeen) landelijk opgestelde verwachting. Dit uit zich onder meer in het detailniveau van de kaart, welke te grof is om op gemeentelijk niveau (laat staan perceelsniveau) te gebruiken. De IKAW is ook niet gemaakt om op gemeentelijk, laat staan perceelsniveau te gebruiken; het diende om provincies en gemeenten een indicatie te geven van de te verwachten kwantiteit aan archeologische resten in een bepaald gebied. Lokale verschillen zijn dus ook niet meegenomen in de beoordeling van een regio. De IKAW doet tevens geen uitspraken over de (mogelijke) diepteligging van de verwachtte archeologische sporen. Door het gebruik van dit grofmazig kaartmateriaal, maar nog meer in het bijzonder door de aanpassing van dit grofmazige kaartmateriaal door de provincie Friesland, waarbij gebieden ook zijn aangemerkt als archeologisch interessant vanwege hun ongestoordheid alsmede het hanteren van diverse waardenkaarten voor verschillende archeologische periodes (steentijd/bronstijd en ijzertijd/middeleeuwen), maakt dat er een massief verwachtingsmodel tot stand komt waarbij de uitkomst is dat ca. 98% van Ooststellingwerf onderzoeksplichtig is. Dat is niet alleen ongeloofwaardig maar tast ook het draagvlak voor archeologische maatregelen ernstig aan. De FAMKE en ook het voorgestelde beleid voor de gemeente Ooststellingwerf geeft aan dat ook gebieden waarvan wordt vermoed dat deze ernstig verstoord zijn (de zogenaamde quick-scan-gebieden, roze aangeduid op de kaart) onderzoeksplichtig zijn en daarmee een dubbelbestemming ‘archeologie’ krijgen op de kaart. Het lijkt LTO irreëel voor dergelijke verstoorde gebieden vergunningaanvragers een onderzoeksplicht op te leggen. Het is ook maar zeer de vraag of een dergelijke bepaling (onderzoek verplicht stellen voor verstoorde gebieden) bij een bestuursrechter overeind blijft1.
1
Zie wat dat betreft ook de recente uitspraak van de RvS d.d. 22 januari 2014 inzake het bestemmingsplan buitengebied Sint.
Oedenrode waarin duidelijk wordt gesteld dat een gemeente een zorgvuldige afweging dient te maken van de belangen die mogelijk
LTO stelt daarom voor, voor deze zogenaamde quick-scan gebieden geen dubbelbestemming ‘archeologie’ op te nemen in de bestemmingsplannen van de gemeente. (1) Er kan naar voren worden gebracht dat het niet opvolgen van dit advies in strijd is met de Friese Verordening. In dit geval is daar geen sprake van omdat het hier gaat over vermoedelijke verstoorde archeologische waarden en niet om bewezen archeologische waarden c.q. vermoede aanwezige archeologische waarden. Zeker ook niet bevredigend voor vergunningaanvragers betreft de door de FAMKE aangewezen onderzoeksgebieden 2 en 3. Hierover stelt de provincie Friesland dat ‘archeologische sporen, voor zover aanwezig, diep onder de klei en/of het veen mogelijk aanwezig kunnen zijn’. Historisch bodemkundig kaartmateriaal2 (van Stiboka en Alterra) laat evenwel zien dat de aanwezige zandlaag waar sporen zich in kunnen bevinden, zich ook kan bevinden op 1.20 –mv. Is het nu een taak van een vergunningaanvrager ten behoeve van de gemeente en/of provincie op zijn kosten te laten vaststellen tot welke diepte de bodem verstoord kan worden? Deze informatie is immers op diverse plaatsen voorhanden (Stiboka-kaarten, Alterrakaarten etc.). Het ligt dan voor de hand dat de gemeente of de opsteller van de kaart hier – beter dan een generalistische vrijstellingsdiepte – aangeeft tot welke diepte de bodem verstoord mag worden. Het verwerken van deze informatie in de kaart kan immers agrariërs de ruimte bieden voor het bewerken van hun land omdat de bodem bv. tot 80 cm 0f 100 cm geroerd mag worden omdat archeologische sporen dieper liggen dan 80 of 100 cm. (2) De archeologische waarden- en verwachtingenkaart/beleidskaart zit niet logisch in elkaar. Er zijn gebieden aangegeven met een ‘lage verwachting’ (geen onderzoeksverplichting) terwijl daarover heen ook andere legenda-eenheden (zoals beekdal) lopen waarvoor wel een onderzoeksverplichting geldt. Noch archeologisch noch planologisch is dat mogelijk. Zie hieronder een voorbeeld van een dergelijke overlappende contour (ondergrond groen = geen onderzoek noodzakelijk, contour blauw gearceerd = wel onderzoek voorgeschreven). Daar waar er wordt geconstateerd dat er geen onderzoek hoeft plaats te vinden (contour groen) stelt LTO voor de overige contouren te laten vervallen. (3)
Er wordt in de beleidsnota gesteld dat er rekening is gehouden met verstoringen. Historisch kaartmateriaal (Stiboka ,o.a. van de ruilverkaveling van Haulerwijk) laat vergraven gronden zien. Zie hieronder een voorbeeld. zijn betrokken bij de bescherming van de archeologische waarden en het belang van , in dit geval een boomkweker, bij een onbelemmerende bedrijfsvoering’; 2014, no. 201205174/1/R4 in r.o. 68.4 (bestemmingsplan Buitengebied Sint Oedenrode). 2 R.v.k. Ooststellingwerf, Bodemkaart in gedetailleerd overzicht, Bijlage 2 / Stichting voor Bodemkartering
Zijn alle verstoringen die op dergelijk kaartmateriaal staan (vergraven gronden) op de archeologische kaart opgenomen of betreft het alleen de terreinen waar archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden ? Of alleen de verstoorde percelen zoals opgegeven bij de provincie Friesland? Als dergelijke verstoorde/afgegraven gronden niet zijn opgenomen op de kaart rust er dus wellicht onterecht een archeologische verplichting op deze percelen. Tevens stellen wij hierbij de vraag in welke mate er rekening is gehouden met recente moderne bodemverstoringen door agrariërs? Is daar onderzoek naar verricht? Zijn deze opgenomen op de kaart? Vraag LTO: hoe denkt de gemeente dit op te lossen ? (4) Tenslotte : de contouren van de historische boerderijen zijn bijzonder groot. Zo groot zelfs dat hele onbebouwde graslandpercelen deze aanduiding hebben gekregen en daardoor dus ook onder een zwaar onderzoeksregime vallen. Op basis van welke criteria zijn deze contouren tot stand gekomen en kan er niet een nauwkeurigere contour worden vastgesteld ? En kan de opsteller van de kaart aangeven op basis van welke argumentatie/onderbouwing hier sprake is van een archeologisch terrein c.q. een archeologisch object? Gaat het hier niet simpelweg om gebouwde monumenten? Als er voor elke boerderijplaats duidelijk valt aan te geven dat er belangrijke archeologische restanten in de bodem van de contour aanwezig zijn, bv. van voorgangers van de huidige boerderij, dan valt plaatsing op de kaart te beargumenteren. Echter het simpele feit dat er een historische boerderij is gevestigd, is geen onderbouwing van de aanduiding van de bodem rondom de boerderij als waardevol archeologisch terrein. LTO stelt voor als er geen duidelijk archeologische onderbouwing valt te geven voor een contour ‘historische boerderij’ deze te laten vervallen.(5)
Feitelijk krijgt het gehele gemeentelijke grondgebied, op basis van provinciaal beleid en een provinciale kaart, een onderzoeksplicht mee. Niet omdat er overal archeologisch vondsten aan te treffen zijn, maar simpelweg omdat er gebruik is gemaakt van een grofmazige provinciale kaart waarin o.a. relevante bodemgegevens niet zijn verwerkt. Feitelijk is voor een aantal gebieden te weinig onderzoeksgegevens bekend, om een reële archeologische verwachting op te baseren. Om dit gebrek aan onderbouwing te compenseren verlangt de provincie Friesland inventariserend onderzoek. Hiermee ontkent de provincie haar eigen archeologische zorgplicht en verantwoordelijkheid - namelijk goed en onderbouwd aangeven op basis waarvan vergunningaanvragers archeologisch onderzoek zouden moeten verrichten – en krijgen vergunningaanvragers, o.a. agrariërs, deze onderzoeksplicht in de schoenen geschoven. Het verstoorderbetaalt-principe wordt op deze manier wel opgerekt. B.
Beleidsnota archeologie
In aanvulling op hetgeen onder A. is gesteld over de archeologische waarden- en verwachtingenkaart c.q. beleidskaart, kan over de beleidsnota, en de daarin verwoorde voorstellen, nog het volgende worden opgemerkt: • De beleidskaart spreekt niet van een dubbelbestemming ‘Waarde archeologie 5 ‘ terwijl daar in de nota wel sprake van is. De beleidskaart en de nota zijn dan ook niet in overeenstemming met elkaar. Dat moet wel het geval zijn. Mocht de beleidskaart leidend zijn, dan vervalt ‘Waarde archeologie 5’. Het spreekt voor zich dat dat de voorkeur heeft van LTO. Daarmee zou de onderzoeksplicht voor de door de provincie opgestelde adviezen ten aanzien van de gebieden ‘quick scan’,’ karterend onderzoek 2’ en ‘karterend onderzoek 1’ komen te vervallen. (5) • In de planregels bij vergunningplichtige bouwwerken wordt geen dieptegrens genoemd. Juridisch gezien betekent dit een vrijstellingsgrens van 0 cm -mv. Dat betekent dat elk bouwwerk boven de genoemde oppervlakte grenzen in de voorgestelde planregels archeologievergunningplichtig is, ook als de bodem maar 10 of 20 cm verstoord wordt. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van de gemeente? Het is gebruikelijk om de genoemde dieptegrens bij ‘werken niet zijnde bouwwerken’ ook op te nemen bij de activiteit ‘bouwwerken’. LTO stelt daarom voor de genoemde dieptegrens bij ‘werken niet zijnde bouwwerken’ tevens op te nemen bij de activiteit ‘bouwwerken’. (6) • De voorgestelde planregels geven een verstoringsdiepte aan van 30/40 cm, respectievelijk 40/45 cm. Onduidelijk is dan tot welke diepte de vrijstelling geldt. Is een verstoring toegestaan van 31 cm of van 39 cm ? Of van 41 cm of van 44 cm? Juridisch gezien moet hier één verstoringsdiepte staan en niet een ‘bandbreedte’. Een bandbreedte leidt tot discussie in handhaving en uitvoering (welke diepte mag nu wel en niet?) en is onduidelijk voor burgers en het bedrijfsleven. LTO stelt voor in de planregels de dieptegrens vast te leggen op 40 cm daar waar nu 30/40 cm wordt genoemd, en daar waar nu 40/45 cm staat, deze vast te stellen op 45 cm. (7) • In de planregels wordt het aanleggen van drainage vergunningplichtig gesteld; uit de LTO-pilot’ Mag het een onsje minder zijn?’ blijkt dat het aanleggen van drainage (zowel sleufloos als met een sleuf) slechts tot een minieme verstoring leidt van het bodemarchief (ca. 1%). LTO stelt voor het aanleggen van drainage uit de planregels te halen en het niet vergunningplichtig te stellen (8) zoals ook veel andere gemeenten reeds hebben gedaan. • De nota spreekt van een excessieve kostenregeling van het Rijk (ministerie OCW). Deze is inmiddels afgeschaft. Deze passage kan worden geschrapt.
Drs. J.N.W. , Voorburg, 7 februari 2014
Laan van Nieuw Oosteinde 372
2274 GH VOORBURG
tel: 06-83247790
[email protected]
www.a-is-m.nl
A=M is gespecialiseerd in advisering van agrariërs als het gaat om het oplossen van archeologische problemen. A=M adviseert LTO-Noord, ZLTO, LLTB en uiteraard individuele agrariërs, zowel leden als niet-leden.