JA ARTHEMA 2008
MONUMENT en HERBESTEMMEN Nationaal Restauratiefonds
BELEIDSMAKERS ONT WIKKEL A ARS
eci- centrale
ONT WIKKEL A ARS
BELEIDSMAKERS
BELEIDSMAKERS BELEIDSMAKERS
ONT WIKKEL A ARS ruïnekerk
ONT WIKKEL A ARS
BELEIDSMAKERS
BELEIDSMAKERS
silo van weijers BELEIDSMAKERS
ONT WIKKEL A ARS ONT WIKKEL A ARS
ONT WIKKEL A ARS
caballero fabriek BELEIDSMAKERS
ONT WIKKEL A ARS
BELEIDSMAKERS
BELEIDSMAKERS ONT WIKKEL A ARS ONT WIKKEL A ARS BELEIDSMAKERS ONT WIKKEL A ARS ministerie van financiën ONT WIKKEL A ARS BELEIDSMAKERS
BELEIDSMAKERS dru- complex
ONT WIKKEL A ARS
Nationaal Restauratiefonds
JA ARTHEMA 2008
BELEIDSMAKERS ONT WIKKEL A ARS
eci- centrale
ONT WIKKEL A ARS
BELEIDSMAKERS
BELEIDSMAKERS BELEIDSMAKERS
ONT WIKKEL A ARS ruïnekerk
ONT WIKKEL A ARS
BELEIDSMAKERS
BELEIDSMAKERS
silo van weijers BELEIDSMAKERS
ONT WIKKEL A ARS ONT WIKKEL A ARS
ONT WIKKEL A ARS
caballero fabriek BELEIDSMAKERS
ONT WIKKEL A ARS
BELEIDSMAKERS
INHOUD
Inhoudsopgave Woord vooraf
4
Monument en herbestemmen
10
In gesprek met... beleidsmakers en ontwikkelaars
12
Projecten
26
Herbestemmen, obstakels en uitdagingen
40
Restauratiefonds in beeld
50
2008 Monumentenzorg: de stand van zaken
56
Kerncijfers 2008
70
Bestuur en organisatie
74
3
voorwoord
4
prof. mr. pieter van vollenhoven
Woord vooraf
Tijdens de Open Monumentendag 2008 was ik op bezoek bij een klein kerkje in het oosten van het land, dat met heel veel inzet van vrijwilligers en de particuliere eigenaar is gerestaureerd. Hierdoor kan zowel het gebouw, als ook het prachtige interieur aan volgende generaties worden doorgegeven. Ook de naastgelegen pastorie, een gemeentelijk monument, is met een laagrentende lening uit het Cultuurfonds voor Monumenten gerestaureerd en herbestemd tot kinderopvang. Hier kunnen (kleine) kinderen nu spelenderwijs het mooie van een monument ervaren. Als voorzitter van het Restauratiefonds heb ik grote bewondering voor de inzet en het enthousiasme waarmee dit particuliere initiatief is uitgevoerd.
instrument Beschermd Stads- en Dorpsgezicht tot stand kwam. Ik heb deze Beschermde Stads- en Dorpsgezichten altijd van groot belang geacht. In ons land kennen wij zo’n 90.000 rijks- en gemeentelijke monumenten. Dat lijkt veel, maar afgezet tegen een totale bebouwing van circa 8 miljoen panden vallen die bijna in het niet. Het is juist de samenhang tussen meerdere historische gebouwen en hun directe omgeving die maakt dat je een historische omgeving beleeft. De meerwaarde van deze samenhang is verankerd in de Beschermde Stads- en Dorpsgezichten van Nederland. Steden als Amsterdam en Doesburg, maar ook een dorp als Woudsend in Friesland zijn hier mooie voorbeelden van.
Datzelfde enthousiasme heb ik ook gezien bij de wethouders van een aantal gemeenten, met wie ik gesproken heb over Beschermde Stadsen Dorpsgezichten. Overigens was het opvallend dat deze wethouders aangaven dat zij nooit eerder met elkaar over dit onderwerp van gedachten hadden gewisseld. In twee rondetafelgesprekken sprak ik met hen over hun ervaringen en wensen voor de toekomst. Want de Nederlandse monumentenzorg bevindt zich in een vernieuwingsproces, waarin ook de toekomst van het instrument Beschermd Stads- en Dorpsgezicht ter discussie staat.
Dankzij de aanwijzing tot beschermd gezicht zijn vele historische kernen in Nederland behouden gebleven. Het Restauratiefonds heeft daarom meerdere keren gepleit voor revitalisering van het beleid ten aanzien van beschermde gezichten. Het project Modernisering Monumentenzorg biedt daarvoor de ideale gelegenheid. Tot mijn grote teleurstelling echter oppert minister Plasterk in het visiedocument ‘Een lust, geen last’ het voornemen om het aanwijzingsbeleid van Beschermde Stads- en Dorpsgezichten stop te zetten. De minister geeft aan dat het aanwijzen van beschermde gezichten overbodig wordt, omdat het Rijk van gemeenten kan verlangen een beschermend bestemmingsplan vast te stellen. Mede op basis van gesprekken met wethouders van gemeenten met een beschermd gezicht kom ik tot de conclusie dat deze werkwijze geen alternatief is voor het aanwijzen van beschermde gezichten. Zo’n aanwijzing tot rijksbeschermd gezicht geeft naast de juridische werking immers ook tal van positieve neveneffecten; het is een ‘nationale erkenning’ die meer inhoudt dan alleen een wettelijke status. Het stimuleert het historisch besef bij burgers en bestuurders. Daarnaast gaan bewoners zich trotser voelen op hun leefomgeving. Dat acht ik van groot belang, want die historische leefomgeving draagt bij aan de eigen identiteit.
Het monumentenveld is volop in beweging. In 2008 is op initiatief van minister Plasterk het project Modernisering Monumentenzorg daadwerkelijk van start gegaan. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwingen waar de samenleving om vraagt. Economie, duurzaamheid en sociale samenhang spelen hierbij een rol. Een voorlopige mijlpaal in dit project was de presentatie van het visiedocument ‘Een lust, geen last’, in december 2008. Hierin heeft de minister op hoofdlijnen geschetst welke rol cultuurhistorie inneemt bij de inrichting van onze leefomgeving. Hoe de Nederlandse monumentenzorg er in de toekomst uitziet, staat echter nog niet vast. Een groot aantal organisaties, waaronder het Restauratiefonds, heeft een reactie op deze visie uitgebracht die hopelijk kan leiden tot een verfijning van de huidige voorstellen. Hierbij denk ik onder andere aan het realiseren van een meer gebiedsgerichte monumentenzorg. Het belang van gebiedsgerichte monumentenzorg werd ook in 1961 in de eerste Monumentenwet onderkend toen het
Naar mijn mening moet ook een vernieuwd structureel en transparant financieringsstelsel een essentieel onderdeel zijn van een toekomstbestendig monumentenbeleid. Om dat te kunnen realiseren, moeten wij echter nog een aantal stappen zetten. De oorzaak daarvan ligt in het verleden. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw nam de restauratieachterstand snel toe als gevolg van vijftien jaar durende bezuinigingen op de monumentenzorg. De achterstand liep op tot circa 1,6 miljard euro
in 1993, zijnde de totale benodigde investering vanuit de overheid en de particuliere sector. Becijferd werd dat hiervoor een subsidiebedrag van 635 miljoen euro nodig zou zijn om deze achterstand weg te werken. De ommekeer kwam met de introductie van het Strategisch Plan voor de monumentenzorg in 1994. Kern van dit plan was de ambitie, dat vanaf 2010 de voorraad te restaureren monumenten niet groter zou zijn dan 10%; de zogenoemde werkvoorraad. Daarboven is er sprake van een restauratieachterstand. Het Strategisch Plan heeft in een aantal opzichten goed gewerkt. Opeenvolgende kabinetten hebben geld beschikbaar gesteld voor het wegwerken van de restauratieachterstand. Volgens de berekeningen is nu nog 48 miljoen euro aan subsidie nodig om deze achterstand geheel weg te werken. De werkvoorraad van 10% resteert dan nog. In de afgelopen jaren hebben wij echter ook een aantal tekortkomingen geconstateerd in de wijze waarop de Nederlandse monumentenzorg is gefinancierd. Het terugdringen van de restauratieachterstand is nauwelijks verlopen via de normale monumentenbegroting, maar via incidentele bedragen uit incidenteel beleid. Het beschikbaar stellen van grote financiële bedragen ineens, gevolgd door jaren dat er weinig tot niets beschikbaar werd gesteld, heeft geleid tot een inefficiënte besteding van middelen en tot onzekerheid bij eigenaren van monumenten.
sint willibrorduskerk Dit kerkje (1870) ligt op Landgoed Suideras in Vierakker. Een kerkje in een prachtig natuurgebied omgeven door eeuwenoude beuken. De Sint Willibrorduskerk heeft één van de best bewaarde neogotische interieurs van Nederland. Dit alles tezamen geeft de kerk haar bijzondere schoonheid. Een goede reden om de kerk in 1999 te restaureren. Mede dankzij de samenwerking van verschillende instellingen en fondsen, waaronder het Restauratiefonds, is deze restauratie goed geslaagd. Vandaag de dag wordt de Sint Willibrorduskerk regelmatig opengesteld en doet het dienst als concertpodium en uiteraard als kerk.
Ook groeit de weerstand tegen een werkvoorraad van 10%. Waarom zou men accepteren dat op een willekeurig moment nog circa 5.800 monumenten ingrijpend gerestaureerd moeten worden? Natuurlijk zullen er altijd restauraties nodig zijn. Ook als een pand goed onderhouden wordt. Deze monumenten - en de eigenaren daarvan - moet perspectief worden geboden op een volledige restauratie, op het moment dat het pand erom vraagt. Een structurele regeling daarvoor ontbreekt nu. Stel dat wij nu besluiten dat dit onacceptabel is en wij alle ingrijpende restauraties in deze werkvoorraad aan willen pakken, dan is hiervoor volgens de berekeningen een extra subsidiebedrag van 350 miljoen euro nodig. Het kunstmatige onderscheid tussen werkvoorraad en restauratieachterstand maakt het financieringsvraagstuk in de monumentenzorg bovendien onnodig complex en onoverzichtelijk. Voor velen is het ondoorgrondelijk wat er bedoeld wordt met een werkvoorraad van 10% en een achterstand van 48 miljoen euro, en met de berekeningen die hieraan ten grondslag liggen. Deze tekortkomingen zijn, samen met het project Modernisering Monumentenzorg en het (bijna) bereiken van de doelstelling uit het Strategisch Plan, goede redenen om het financieren van de monumentenzorg voor de toekomst op een andere, structurele wijze vorm te geven.
5
bezoek sint willibrorduskerk, vierakker, open monumentendag 2008
voorwoord
In een toekomstig financieringsstelsel moet structureel budget zijn voor de twee sporen die samen zorgen voor het in stand houden van monumenten; onderhoud en restauratie. Door tijdig onderhoud financieel te ondersteunen, wordt gewaarborgd dat monumenten zo lang mogelijk in goede staat blijven. Maar omdat veel bouwmaterialen, ondanks goed onderhoud een eindige levensduur hebben, moet ook voor het uitvoeren van restauraties blijvend budget worden gereserveerd. Als het financieringsstelsel op deze manier is ingericht, hoeft slechts bij calamiteiten of grote tegenslagen een beroep te worden gedaan op aanvullende financiële middelen.
6
Juist in deze economisch zware tijden doet de Nederlandse overheid er verstandig aan te investeren in de restauratie en het onderhoud van monumenten. Dat is niet alleen goed voor de monumenten zelf, maar voor de hele Nederlandse economie. Het restaureren van monumenten is een arbeidsintensief proces, waardoor elke in monumentenzorg geïnvesteerde euro veel werkgelegenheid oplevert. Het Restauratiefonds heeft in het verleden, met meerdere onderzoeksrapporten onder de naam ‘Rekenen met Monumenten’, al aangetoond dat een overheidsinvestering voor het in stand houden van monumenten een forse extra investering vanuit de markt oproept (de multiplier). Uiteindelijk verdient de overheid op elke geïnvesteerde euro. Restaureren loont! In dit jaarthema geeft het Restauratiefonds extra aandacht aan het herbestemmen en herontwikkelen van monumentale objecten en structuren. De herbestemmingsopgave blijft de komende jaren onverminderd groot en lijkt in omvang zelfs toe te nemen. Tot voor kort riep het begrip ‘herbestemmen’ bijna automatisch een beeld op van robuuste, doorleefde, vooroorlogse industriële complexen. Daarvan zijn er ook veel succesvol herbestemd, maar voor de ‘moeilijke gevallen’ in deze categorie is vaak nog geen passende nieuwe functie gevonden. Mede dankzij het succesvolle Jaar van het Religieus Erfgoed is duidelijk geworden dat de komende jaren ook honderden kerkgebouwen hun religieuze functie zullen verliezen en op zoek moeten naar een tweede leven. Juist voor deze gebouwen ligt het vinden van een passende nieuwe bestemming vaak gevoelig. Het Restauratiefonds wil zich daarom graag inzetten voor een digitale ‘voorbeeldenbank’, met projecten die als inspiratiebron voor anderen kunnen dienen.
Het tekort aan financiële ondersteuning voor de grotere herbestemmingsopgaven zie ik als één van de knelpunten in de monumentenzorg, zeker als wij kijken naar de toekomstige opgaven. Gelukkig erkent minister Plasterk dit probleem en heeft hij het voornemen middelen beschikbaar te stellen om herbestemmen en herontwikkelen te stimuleren. Het Restauratiefonds is graag behulpzaam bij het ontwikkelen en faciliteren van de nieuwe financiële regelingen. Vooral het idee van een plankostenregeling spreekt mij zeer aan, omdat daarmee kwalitatief goede en haalbare plannen gestimuleerd worden. Een exploitatiebijdrage lijkt mij zeer zinvol voor het in stand houden van monumenten waarin vanwege hun uitzonderlijke cultuurhistorische waarde geen economisch krachtige functie kan worden ondergebracht. Al met al is de monumentenzorg volop in beweging. Het Restauratiefonds blijft zich ook in de komende jaren inzetten voor de financiering van monumenten in hun omgeving, en dus ook voor die cultuurhistorisch waardevolle omgeving. Samen met de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, met gemeenten en provincies, met particuliere instellingen en vooral met eigenaren, de ‘monumentenzorgers’ bij uitstek.
Professor mr. Pieter van Vollenhoven Voorzitter Nationaal Restauratiefonds
7
voormalige timmerfabriek, scheepswerf ‘de schelde’, vlissingen
8
9
thema
Monument en herbestemmen Herbestemmen is van alle tijden. Talloze gebouwen zijn in het verleden meermalen van functie gewisseld. Neem bijvoorbeeld de Waag in Amsterdam. Gebouwd als stadspoort kreeg het in de zeventiende eeuw de functie van waaggebouw. In de negentiende eeuw deed het gebouw achtereenvolgens dienst als stadsschermzaal, meubelmakerij, werkplaats voor stadsolieverlichting, brandweerkazerne en gemeentearchief. Gedurende de twintigste eeuw had de Waag een veelal museale functie en nu is het een trendy café-restaurant. Zo zijn er vele voorbeelden te geven van gebouwen die in het verleden een andere functie hadden dan vandaag de dag. Toch hebben eeuwen ervaring met functiewijzigingen niet kunnen voorkomen dat herbestemmen de laatste decennia wordt beschouwd als een ‘probleemgebied’ in de monumentenzorg. Hoe heeft dit kunnen ontstaan?
wat is herbestemmen?
10
Uit het bovenstaande spreekt onbegrip voor de huidige situatie, die wellicht onterecht is. Want tegelijkertijd moeten wij constateren dat sloop eveneens van alle tijden is. Tot het einde van de negentiende eeuw was er in de samenleving nauwelijks interesse voor het behoud van panden. Pas in die tijd groeide het besef dat gebouwen het behouden waard kunnen zijn vanwege cultuurhistorische of esthetische redenen. Tot die tijd werden gebouwen die niet meer aan hun functie voldeden rücksichtslos gesloopt of ingrijpend aangepast. Daarnaast zijn onze eisen ten aanzien van de gebouwen waarin wij wonen, werken, recreëren of ons bezinnen in de loop van de tijd verder toegenomen. Met als gevolg dat gebouwen steeds verder zijn toegesneden op de functie waarvoor ze gebouwd zijn. Het onderscheid tussen een woning en een industrieel complex was nog niet eerder zo groot als nu aan het begin van de 21e eeuw. Toch willen wij oude gebouwen een nieuwe functie geven om ze te kunnen behouden. In sommige gevallen stellen wij onszelf daarmee voor een moeilijke opgave. Hoewel de opgave in de loop van de tijd moeilijker is geworden, gaan wij tegenwoordig actief op zoek naar een nieuwe bestemming voor oude gebouwen. De aandacht voor herbestemmen houdt gelijke tred met de ontwikkeling van de monumentenzorg in Nederland. De beste manier om een monument te behouden, is immers door het te gebruiken. Veel herbestemmingsprojecten worden vrijwel onopgemerkt uitgevoerd. Het gebouw wordt zo snel mogelijk aangepast aan de nieuwe functie, waardoor de periode van leegstand kort is. Onze aandacht wordt vooral getrokken door gebouwen waarin vanwege hun omvang, specifieke karakter en/of locatie niet eenvoudig een nieuwe functie ondergebracht kan worden.
Over het begrip herbestemmen ontstaat soms spraakverwarring; hebben wij het bijvoorbeeld over het vinden van een nieuwe functie voor een gebouw, over het opnieuw inrichten van een gebied of over een bouwkundige aanvulling op een bestaand gebouw? Ieder geeft er zijn eigen interpretatie aan. ‘Herbestemmen’ is een verzamelbegrip, en het is afhankelijk van de context wat men ermee bedoelt. Zonder een afgebakende definitie te geven, kunnen wij bij herbestemmen vier elementen onderkennen: • herbestemmen: de actie van de planoloog/stedenbouwkundige, op zoek naar een nieuwe functionele drager binnen de bestaande omgeving • herontwikkelen: de actie van de markt, de financier, op zoek naar een nieuw rendement binnen de bestaande omgeving • herontwerp: de actie van de architect, op zoek naar nieuwe functionele vormen, toegevoegd aan het bestaande • hergebruik: de actie van de gebruiker, op zoek naar een nieuw/ander gebruik binnen het bestaande. Herbestemmen vraagt niet om ‘terug naar het oude’, maar juist om ‘verder gaan met het oude’. Daarmee is herbestemmen een uitdaging voor de stedenbouwkundige, de architect en de gebruiker/ eigenaar. Het vraagt om inzicht en om uitzicht. Inzicht in de cultuurhistorische waarde en de kansen die een gebouw of gebied in zich heeft. Uitzicht op een eindresultaat dat iets toevoegt, dat meer is dan de som der delen. Ook herbestemmen schept cultuurhistorische waarde.
De Nederlandse bouwwereld heeft veel ervaring met herbestemmen, maar doordat elke generatie andere eisen stelt aan de gebouwen die ze in gebruik heeft, verandert de herbestemmingsopgave ook. Vanaf de jaren zestig leidden schaalvergroting en technologische ontwikkelingen tot leegstand onder vooroorlogse industriële complexen. Lange tijd riep het begrip ‘herbestemmen’ dan ook vooral gedachten op aan bakstenen fabriekscomplexen met sheddaken en hoge schoorstenen. Een groot deel van deze panden is in de afgelopen decennia succesvol herbestemd en tegenwoordig is wonen in een herbestemd fabriekscomplex zelfs populair. Vooroorlogse fabriekscomplexen die ‘minder courant’ zijn vanwege bijvoorbeeld een ongunstige ligging of wel heel specifieke vorm wachten echter nog op herbestemming. De laatste jaren zijn daar andere categorieën panden bijgekomen. Vanwege de ontkerkelijking verliezen steeds meer religieuze gebouwen hun oorspronkelijke functie. Ook boerderijen worden steeds vaker object van herbestemming. Vanwege de continuerende schaalvergroting in de landbouw verliest een groot aantal boerderijen ieder jaar haar oorspronkelijke functie. Ten slotte kunnen gebouwen uit de wederopbouwperiode zich nu verheugen op aandacht vanuit het cultureel erfgoedveld. De wens om deze gebouwen na het verlies van hun huidige functie te behouden, leidt ertoe dat de herbestemmingsproblematiek zich ook hier voordoet. Herbestemmen gaat gelukkig niet alleen gepaard met problemen, het biedt ook kansen. De laatste jaren groeit het besef dat het belang van herbestemmen verder reikt dan de cultuurhistorische waarde van het individuele pand. Herbestemmen van bestaand vastgoed is veelal duurzaamheid in optima forma. Nieuwbouw in het buitengebied krijgt nog vaak de voorkeur, maar zorgt tegelijkertijd voor verrommeling van het landschap en leegstand in de bestaande omgeving. In de Nota Ruimte neemt het Rijk hierin ook stelling. Herbestemmen en herontwikkelen behoren tot de speerpunten van het beleid. Door te anticiperen op leegstand blijven cultuurhistorisch waardevolle gebouwen behouden en worden aanslagen op het landschap voorkomen. Daarnaast is herbestemmen ook een sociale opgave. Leegstand versnelt sociale ontwrichting van de buurt. Iedereen weet wat er gebeurt als een wijk meerdere dichtgetimmerde panden telt. In het actieprogramma Ruimte en Cultuur en in de laatste architectuurnota van het Ministerie van OCW en het Ministerie van VROM nemen herbestemming en herontwikkeling dan ook een prominente plaats in. En het beter mogelijk maken van herbestemmingen is één van de speerpunten in het project Modernisering Monumentenzorg.
ruimte en cultuur Actieprogramma Ruimte en Cultuur: “Met het actieprogramma Ruimte en Cultuur wil het Rijk een ontwerpklimaat creëren waarin oog is voor vernieuwing én voor geschiedenis. Nederland verandert snel. Iedere generatie bouwt voort op overgeleverde historische lagen. Het resultaat is een tastbare erfenis van landschappen, gebouwen, wegen en waterwegen. In een snel veranderende leefomgeving vormen historische structuren, monumenten en nieuwe architectuur ankerpunten die houvast geven aan bewoners en gebruikers van een gebied”.
Nota Een Cultuur van Ontwerpen visie architectuur en ruimtelijk ontwerp 2008-2012: “In geen van de drie domeinen (stedelijk domein, landelijk domein en stadslandschap) is het nog denkbaar om nieuwe ontwikkelingen vorm te geven zonder rekening te houden met de lokale ruimtelijke en historische context. Herbestemming en herontwikkeling winnen aan belang. Het programma Belvedere heeft onder het motto ‘behoud door ontwikkeling’ veel inzicht opgeleverd in de mogelijkheden om invulling te geven aan de rol en betekenis van cultuurhistorie in de ruimtelijke inrichting”.
Deze ontwikkelingen zijn voor het Restauratiefonds aanleiding om in dit themadeel de aandacht te richten op ‘Monument en herbestemmen’. Hiermee wil het Restauratiefonds meer zicht geven op de problematiek van herbestemming en op de mogelijke (financiële) instrumenten die Nederlandse overheden kunnen benutten om herbestemmingsprojecten in de toekomst vaker succesvol te laten verlopen. In dit jaarthema vindt u twee verslagen van gesprekken met ervaringsdeskundigen op het gebied van herbestemmen. U leest vanuit verschillende invalshoeken de visie van ‘ontwikkelaars’ en van ‘beleidsmakers’. Vaak partners, soms tegenspelers. In de afsluitende tekst belichten wij het Restauratiefonds vanuit zijn financieel-economische expertise, de knelpunten in herbestemmingsprojecten en leest u handreikingen om hieraan tegemoet te komen.
11
anita blom john haverdil
HEro klinker
in gesprek met... BELEIDSMAKERS 12
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
in gesprek met... ONTWIKKELAARS
mariet schoenmakers peter stut voet arno boon
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
Moderne monumentenzorg reikt verder dan een gebouw laten staan Een grote gemeente is de Oude IJsselstreek niet met zijn veertigduizend inwoners, maar de ambities houden daarmee gelukkig geen rekening. De gemeenteraad heeft op 24 december 2006 toestemming verleend voor het plan om de voormalige DRU-fabriek te restaureren en een nieuwe bestemming te geven. Op dat terrein, aan de Oude IJssel, werden een eeuw lang gietijzeren kachels, radiatoren, fornuizen en andere gietijzeren producten vervaardigd. Het oudste gedeelte stamt uit 1850; daarin waren de portiersloge, de dokterskamer, het schaftlokaal en de stamperij gehuisvest.
‘Slopen die meuk’, riepen de meesten lange tijd Dezelfde architecten, Gerrit en Arend Beltman, ontwierpen daarna de Badkuipenfabriek waar gegoten badkuipen werden geëmailleerd en opgeslagen. Dat het complex in verschillende fasen werd gebouwd, blijkt
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
beleidsmakers
uit de diversiteit aan bouwstijlen en functies. De voormalige fabriekshallen hebben met elkaar de zaagtanddaken en lichtstraten gemeen. Daardoor lijken ze geknipt voor bijvoorbeeld kantoren. De gemeente heeft grootse plannen met dit erfstuk uit de negentiende eeuw in een gebied, dat behoort tot een van de weinige plekken in Nederland waar de industriële revolutie voet aan de grond heeft gekregen. Anders dan velen denken, is dit deel van de Achterhoek niet agrarisch maar juist industrieel van aard. In het portiersgebouw moet een cultuurcluster komen, met een bibliotheek, grand café, theater, poppodium en raadzaal, terwijl de andere fabrieksvleugels zich goed lenen voor kantoren (waar woningcorporatie Woneon gebruik van gaat maken) en appartementen. De laatste zijn niet gereserveerd voor de happy few maar voor avontuurlijk ingestelde starters. Hoewel op de tekeningen een rij woningen aan de oevers van de Oude IJssel staat aangegeven, hoeft dat van wethouder John Haverdil niet zo nodig.
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
Ontwikkelaars over de kansen en grenzen van herbestemming: de tijd moet je vriend zijn De veranderingen zijn subtiel maar ze zijn er onmiskenbaar: de modernisering in de monumentenzorg begint manifest te worden. Waar lange tijd de nadruk lag op de voorbeeldige en nauwkeurige restauratie van het object, verschuift het accent nu naar het behoud van grote ensembles. Daarbij gaat het niet alleen om de koestering van het detail of het ornament, maar om het levend houden van de herinnering die voor een dorps- of stadsgemeenschap van belang kan zijn. Kerken, industrieën, pakhuizen, energiecentrales, kloosters en ziekenhuizen, die leeg staan of zullen vrijkomen: zij doen in toenemende mate een appèl op de inventiviteit van ontwikkelaars en de wil van gemeenten om ze een nieuwe passende bestemming te geven.
Opdat ze kunnen voortleven en hun verhaal kunnen blijven vertellen. Makkelijk is dat doorgaans niet. Want veel van die complexen liggen buiten het stadscentrum en als ze wel op strategische plekken liggen, zijn ze een begerenswaardige prooi voor woning- of kantoorbouw.
Welke onderdelen sloop je, welke bewaar je Zo zijn in het afgelopen decennium al vele kerken gesneuveld, omdat de grond voor een parochie veel geld opbracht. Als parochies vanwege de ontkerkelijking toch moeten worden
samengevoegd of de kerk zijn functie als gebedsruimte is kwijtgeraakt, is de beslissing snel genomen: sloop. En zo zijn geleidelijk aan belangrijke symbolen en iconen uit het stedelijk weefsel verdwenen. Het tij keert. De geschiedenis wordt steeds belangrijker – kijk naar de roep om een nationaal historisch museum en de nationale canon – dus ook de ondersteuning daarvan met tastbare bewijzen. Dat is de ervaring van stedenbouwkundige Mariet Schoenmakers, directeur van AM Concepts, de inhouse ontwerpgroep van AM Vastgoedontwikkeling BV. “Je wilt objecten meenemen uit het verleden. Het besef groeit dat je ze niet moet weggooien.”
o n t w i k k e l a a r s
13
ont wikkelaars
BELEIDSMAKERS
Daarmee zou een eersteklas uitzicht op de rivier worden prijsgegeven en wordt de kans ontnomen om de oevers te bestemmen tot flaneerboulevard.
John Haverdil
Oude meuk
Geboren en wonende in Ulft. Hij studeerde af als technisch tekenaar, maar trad in de jaren tachtig toe tot de politiek. Hij werd raadslid voor de PvdA en daarnaast Statenlid in Overijssel. Nog steeds wethouder voor de PvdA in de gemeente Oude IJsselstreek; met onder meer volkshuisvesting, cultureel erfgoed en monumentenzorg in zijn portefeuille. Haverdil zet zich al sinds 1998 in voor de herontwikkeling van het grootschalige DRU-complex in ‘zijn’ Ulft.
Dat dit fabrieksterrein zou worden teruggegeven aan de dorpskern van Ulft lag niet zo voor de hand. Het bezat, zegt Haverdil, een beladen geschiedenis voor de bevolking die er weinig positieve herinneringen aan heeft overgehouden. ‘Slopen die meuk’, riepen de meesten lange tijd. “DRU stond gelijk aan slecht betaald werk en vieze omstandigheden. Pas langzaam groeide het besef dat je het verleden niet kunt wegpoetsen. Dat het complex ook is opgebouwd door de arbeiders en dat je de geschiedenis van de ijzergieterij moet kunnen doorvertellen aan je kinderen en kleinkinderen. Dat is de filosofie en de basis van herbestemmen.”
14
b e l e i d s m a k e r s
ONT WIKKEL A ARS
De wethouder heeft zich persoonlijk sterk gemaakt voor het behoud van het fabriekscomplex, zelfs zo dat het volgens velen zonder zijn bemoeienis niet van de grond zou zijn gekomen. Je moet erin geloven, is dan ook het credo van Haverdil, en je moet actief naar financieringsbronnen op zoek gaan, “want zo’n project komt niet vanzelf op je af. Je moet het als bestuurder zien zitten en voluit voor het plan gaan.”
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
Ze bespeurt een tweedeling in de opvattingen over hergebruik en/of restauratie. Bij sommige grote monumenten, zoals het Paleis op de Dam, zal het nog steeds draaien om een nauwgezette restauratie en is dagelijks gebruik minder van belang, terwijl bij andere complexen gedacht kan worden aan tijdelijk gebruik voordat een nieuwe bestemming zich aandient.
“Bezinning is nodig om een tweede leven voor een complex te kunnen bedenken” Het voormalige postkantoor op het Oosterdokseiland in Amsterdam, dat vier jaar lang een broedplaats was voor creatieve ondernemingen en het Stedelijk Museum, is daarvan een treffend voorbeeld. In Dordrecht werkt AM samen met de gemeente en partners aan een Masterplan
b e l e i d s m a k e r s
“Je moet erin geloven en voluit voor het plan gaan”
john haverdil
Haverdil past met deze houding in een select gezelschap van politici die een reputatie hebben verworven bij het herbestemmen van monumenten. Zijn eigen perceptie is een stuk bescheidener. “Als ik geen wethouder meer ben, wil ik over tien jaar trots op het project kunnen terugkijken. Je bent schatplichtig aan de gemeenschap, dat besef ik terdege.” Hij stuitte aanvankelijk niet alleen op weerstand, maar tevens op tegenvallers. Het vijftien hectare grote terrein is vergeven van giftige afvalstoffen. Bodemsanering zou veel tijd en veel geld met zich meebrengen. Wat de doorslag gaf, zijn de potenties van een cultuurfabriek in het DRU-complex. “Wij liggen ten opzichte van de Randstad misschien decentraal, maar juist centraal als je naar het gebied Nordrhein-Westfalen kijkt. Dit is de kans om ook een ander gezicht van de Achterhoek te laten zien”, zo verdedigde Haverdil zijn plannen. Een theater moet er goed kunnen lopen, omdat nu al twintig procent van de bezoekers aan de schouwburg in het naburige Doetinchem uit zijn gemeente komt.
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
Potenties
welke functies komen in welk gedeelte van het gebouw en waarom?” Een ontwikkelaar als BOEi daarentegen stelt het gebouw voorop en pas daarna zijn betekenis in de stad, zegt directeur Arno Boon. BOEi, staat voor Nationale Maatschappij tot Behoud, Ontwikkeling en Exploitatie van Industrieel Erfgoed.
Schoenmakers spreekt overigens liever over hergebruik dan herbestemming. “Hergebruik impliceert duurzaamheid en daadwerkelijke transformatie waarbij oud en nieuw worden gecombineerd. Dat is een ander interessant thema in deze tijd. Je gaat onderzoeken waar een gebouw geschikt voor is, maar dat doe je eerst op stedenbouwkundig niveau. Hoe past het in de stad, welke betekenis heeft het en kan het krijgen? Vervolgens bestudeer je de potenties van het gebouw zelf, en zodra je die in kaart hebt gebracht, maak je afwegingen. Welke onderdelen sloop je, welke bewaar je,
Dat het verleden ons zowel in sociaal als in cultureel opzicht steeds meer bevraagt, bewijst een andere wind die in de wereld van ontwikkelaars en bestuurders waait. In 1986 liet de gemeente Vlissingen het Van Dishoeckhuis slopen, omdat ze er geen nieuwe bestemming voor zag en omdat het in de weg stond voor de uitbreiding en bedrijfsvoering van de werf De Schelde. Zo’n ingreep zou anno 2009 ondenkbaar zijn. Ontwikkelaar AM onderzoekt nu de mogelijkheden om dit monument uit de maritieme geschiedenis te herbouwen.
voor Stadswerven, ten oosten van de binnenstad. De Biesboschhal maakt daarvan deel uit: daarvoor worden nu verschillende gebruiksvarianten onderzocht: wijkcentrum, wellness, gezondheid of werkfuncties, wie zal het zeggen?
Gelukkig zijn veel documentatie en enkele gebouwfragmenten bewaard gebleven. Het Van Dishoeckhuis zou zo opnieuw kunnen gloriëren in het nieuwe binnenstadsdeel, het Scheldekwartier, waar de scheepsbouw zal plaatsmaken voor woningen en bedrijven. Maar reproductie van het Van Dishoeckhuis is een noodmaatregel, vindt bijvoorbeeld Peter Stutvoet van het Monumenten Fonds Brabant (MFB). Het is niet gelijkwaardig aan restauratie.
over de volgende fase en over de exploitatie van een gebouw. Stutvoet wijst er daarentegen op dat het vinden van een gebruiker erop gericht moet zijn om de kosten van het in stand houden te dekken. “Hergebruik is bovendien cyclisch. Ook nieuw gebruik zal na acht of tien jaar weer moeten worden aangepast aan de dan geldende eisen of wensen. Het is een illusie te denken dat gebruik een statisch gegeven is, het is juist een steeds dynamischer wordend proces.”
“De bestemming van het Van Dishoeckhuis moet je niet afdwingen”, vindt Schoenmakers, waarmee ze een nieuwe opvatting ten beste geeft. Werden gebouwen niet zo lang geleden pas gerestaureerd wanneer een volgend gebruik bekend was, nu kan er een overgangsperiode worden ingelast waarin het gebruik zich vanzelf aandient. Er wordt, met andere woorden, door ontwikkelaars minder krampachtig nagedacht
Quickscan Hoe je daar ook tegenaan kijkt, het betekent dat de factor tijd hoe dan ook een hoofdrol gaat spelen. “Je moet de tijd zijn werk laten doen”, meent Schoenmakers. Arno Boon beaamt dat: “Tijd moet je vriend zijn.” Bezinning is namelijk nodig en zelfs wenselijk om een tweede leven voor een complex te kunnen bedenken. Een quickscan kan in het begin een discussie over
het al dan niet behouden hanteerbaar maken, en vervolgens een leidraad zijn voor een nieuwe functie. Wat voor gebouw is het, hoe degelijk staat het erbij, is het van beton of van baksteen, dat zijn vragen die gesteld moeten worden. Als de kwaliteit van het beton slecht is, wordt restauratie al een stuk lastiger. Dan is het onderzoek nog niet af: waar staat het, welke monumentale of sociale omstandigheden spelen een rol en wat zijn de te verwachten kosten?
“Je moet het gebouw door en door leren kennen en zo de potentie gaan zien” Bestemming is niet zozeer het grootste vraagstuk, vindt Boon, omdat er altijd wel huurders/ gebruikers te vinden zijn. Zo zijn leegstaande fabrieken paradijselijke podia voor kunstenaars.
BELEIDSMAKERS
Verder gelooft hij in een stroom toeristen met speciale belangstelling voor het industriële erfgoed. “Ik voorspel dat het straks een toplocatie is, niet alleen voor toeristen maar ook voor bewoners.” Hij ziet het al voor zich, een ANWB-bord aan de A12 bij de Duitse grens waarop attracties worden aangeprezen. Waarop dan staat: industrieel erfgoed Oude IJsselstreek.
Geen idee De gemeente Oude IJsselstreek heeft zich het gevoel voor het onroerend goed uit het verleden eigen gemaakt. Dat is niet overal het geval. Anita Blom, beleidsmedewerker van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en speciaal thuis in de naoorlogse erfenis, kan het weten. Zij reist stad en land af en ziet hoe gemeenten soms onhandig omspringen met hun monumenten. “Een grote gemeente als Amsterdam heeft ervaring met monumenten, dat merk je. In een kleinere gemeente heeft men vaak geen idee van de waarde van het bezit. Helaas worden daar soms om verkeerde redenen interessante gebouwen afgestoten en gesloopt, en dat is zonde.” Maar Blom heef tegenwoordig een instrument in handen. In de recente architectuurnota is herbestemmen van monumentaal erfgoed voor de
16
b e l e i d s m a k e r s
ONT WIKKEL A ARS
Arno Boon (1964) Studeerde aan de Universiteit van Wageningen. Sinds 2002 directeur van BOEi; Nationale Maatschappij tot Behoud, Ontwikkeling en Exploitatie van Industrieel Erfgoed. Doel is instandhouding van industrieel erfgoed door herbestemming met een passende functie. Arno was onder meer lid van de gemeenteraad Wageningen. En de initiatiefnemer tot herbestemming van diverse gebouwen in Wageningen, waaronder het rijksmonument ‘steenfabriek De Bovenste Polder’.
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
Boon: “Kunstenaars zijn goedkoper dan een beveiliging, dus dan is de afweging voor het tijdelijk gebruik, de bewaking, gauw gemaakt.” Zodra een gemeente daartoe besluit, moet ze accepteren dat er een onrendabele aanvangsperiode zal zijn, omdat de kosten van restauratie niet opwegen tegen de huur die het gebouw opbrengt. Herbestemmen is dan ook een kwestie van een lange adem, van veel geduld. Bouwtekeningen moeten nauwkeurig gescreend worden, omdat het voorkomt dat de werkelijke situatie afwijkt van de ooit verstrekte bouwaanvraag. Archieven zijn in dat opzicht niet betrouwbaar genoeg. “Je moet het gebouw door en door leren kennen en zo de potentie gaan zien.” En dan moet het hoofdstuk van de exploitatie nog beginnen. Pas na een jaar of tien zal de kerk, de fabriek of het ziekenhuis renderend zijn. Je kunt deze onrendabele periode ondervangen
b e l e i d s m a k e r s
komende jaren opgenomen als speerpunt. Zo kan er geleidelijk aan een handboek worden samengesteld dat aanknopingspunten kan bieden aan bestuurders. “Er bestaat een top 100 van wederopbouwmonumenten. De gevallen die daarin voorkomen, lopen geen gevaar of hebben uitzicht op een nieuwe functie. Het gaat juist om de net-niet monumenten, moeilijke complexen waarvoor nieuwe functies niet meteen voor de hand liggen en die evenmin op veel waardering kunnen rekenen.” Daar komt een andere categorie bij, de wijken uit de wederopbouwtijd, die in deze regeerperiode zijn uitgeroepen tot pracht- of krachtwijken. Ook daarvoor bestond weinig liefde met als gevolg dat veel portiekflats roemloos zijn verdwenen of met weinig consideratie zijn ‘opgepimpt’. Dat het anders kan, illustreert volgens Blom de Enschedelaan in Den HaagZuidwest waar blokken van vier verdiepingen op een creatieve manier opnieuw zijn ingedeeld en van nieuwe balkons zijn voorzien. Herbestemmen lijkt in deze situatie meer op herinterpretatie. Omdat het om ingewikkelde opgaven gaat, moet het criterium niet direct zijn: ‘het uitzicht op de definitieve nieuwe functie’. Komt tijd komt raad, lijkt een betere methode, denkt Blom. Zo dreigde het Sint Jozefziekenhuis
o n t w i k k e l a a r s
door een passende restauratie uit te voeren die erin voorziet dat de daken niet langer lekken en de muren niet verder doorslaan. “De gebouwen even op de been houden”, noemt Boon het totdat er een moment komt dat een definitieve functie om een ingrijpende verbouwing vraagt. Dan breekt het uiteindelijke tweede leven aan, waarmee iedereen (ook dat is een ervaringsgegeven) ingenomen is. “Bij de oplevering komen wij scharen en linten te kort omdat iedereen er dan bij wil zijn. Iedereen ziet dan de kracht en de uitstraling van het herbestemde gebouw.”
Westergasfabriek Dat een dergelijke methodiek haar vruchten afwerpt, bewijst het succes van de Westergasfabriek in Amsterdam waar het stadsdeel het geduld kon opbrengen om de voormalige fabriekshallen en gashouder stukje bij beetje op te knappen, totdat ze zich geleidelijk vulden met nieuwe
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
arno boon
gebruikers: een filmhuis, creatieve firma’s, een restaurant en podia voor voorstellingen. Zo moet het, roepen ontwikkelaars, beleidsmakers en bestuurders in koor.
“Het zijn gekke gebouwen, waarop je niet een standaardoplossing kunt loslaten” De Westergasfabriek is exemplarisch gebleken voor andere initiatieven, zoals de DRU-fabriek in Ulft, de Mediacentrale in Groningen en het culturele cluster in de voormalige textielfabrieken in de rampwijk Roombeek te Enschede. Maar een makkelijke weg is het niet, ook dat heeft de casus van de Westergasfabriek bewezen.
in Deventer gesloopt te worden nadat het zijn functie had verloren. Op het juiste moment kon de Rijksdienst in overleg met de architect een afweging maken welke onderdelen gesloopt konden worden en welke niet. Hoe eerder de Rijksdienst wordt betrokken bij het overleg, hoe gestroomlijnder het proces kan verlopen. Herbestemmen is in dit bijzondere geval een samenwerking geweest tussen een architect en een kunstenaar, gestimuleerd door de provincie Overijssel vanuit het actieprogramma Ruimte en Cultuur. Een moderne vorm van monumentenzorg is volgens Blom een onderzoek hoe zo’n ziekenhuis – maar het kan evengoed een kerk of een kazerne zijn – bij een wijk betrokken kan worden, omdat dergelijke gebouwen vaak in groene enclaves liggen. “Waar je voor moet hoeden, is een gebiedsvreemde bestemming bedenken; het beste is een functie te vinden die aansluit bij de wijk.”
Onzekerheid Maar herbestemming heeft niet altijd een populair imago, heeft Blom ervaren op haar missie door het land. Herbouwen is voor een ontwikkelaar goedkoper. De processen duren lang, waardoor er tussentijds vaak gewisseld wordt van gesprekspartners. En dan is er de onzekerheid over subsidie, waardoor investeerders afhaken. “Wij krijgen vaak te horen dat de overheid in dat
opzicht niet zo betrouwbaar is en dat monumentenzorgers zo divers zijn, de een strikt, de ander ruimdenkend. Bovendien bestaat er tegenover naoorlogse gebouwen een andere houding dan ten aanzien van de vooroorlogse. Voor de laatste categorie geldt dat ze in functie bleven zolang ze nodig waren, terwijl de naoorlogse gebouwen na een bepaalde periode zijn afgeschreven. Een eigenaar wil er dan niet verder in investeren. Beter zou het zijn te kijken naar de reële waarde in plaats van de boekwaarde”, bepleit Blom. De factor tijd is daarom van levensbelang voor een monumentaal complex.
“Straks is het een toplocatie, voorspel ik, niet alleen voor toeristen maar ook voor bewoners.” Blom: “Het is de Van Nellefabriek ten goede gekomen, dat de eigenaar Sara Lee al in een vroeg stadium te kennen gaf van de fabriek af te willen. Zo hadden wij vijf jaar de tijd om na te denken over een formule en manier van verbouwen.” Slechte voorbeelden zijn er helaas ook. “Kerken, Bisdommen lijken hun beleid in dat opzicht geheim te houden, zodat wij nog wel eens verrast worden als een kerk gesloopt wordt”.
BELEIDSMAKERS
drs. Anita Blom Architectuurhistorica en werkzaam bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Zij is als specialiste in de wederopbouwperiode, de zogenaamde ‘naoorlogse opgave’, projectleider bij de RACM. Daarnaast adviseur voor het Atelier van Bouwmeesters, die kennisdeling met betrekking tot herbestemming en hergebruik van gebouwen tot doel heeft. Ook is zij lid van het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Monumentenzorgers (NVMz).
18
b e l e i d s m a k e r s
ONT WIKKEL A ARS
“Want een kerk met sloopvergunning brengt meer op dan één zonder.” Kerken zijn nog in een ander opzicht gevoelige objecten. Zodra ze een nieuwe bestemming hebben gekregen, als appartementencomplex of kantoor, zijn ze niet meer openbaar toegankelijk, en dat was nou juist het wezen van een religieus gebouw.
Maatschappelijk belang Het behouden en herbestemmen van monumenten is een maatschappelijk belang waar de overheid zich sterk voor moet maken. In het streven naar decentralisatie heeft de rijksoverheid het zicht op het vraagstuk verloren, terwijl lokale overheden niet altijd op de hoogte zijn van de opgave. In die mening staat Anita Blom niet alleen. Ook Hero Klinker, beleidsambtenaar van de provincie Overijssel, houdt een pleidooi voor een actieve rol van de overheid, omdat gebouwde erfstukken niet louter beoordeeld kunnen of mogen worden op hun economische waarde voor de eigenaar of de ontwikkelaar. Klinker: “De maatschappelijke waarde van het erfgoed moet het uitgangspunt zijn. De overheid zou zich er meer en actiever mee moeten bemoeien, dan nu het geval is. Al te vaak beperkt ze zich vanuit haar monumentenbeleid tot het laten staan van een gebouw, zonder zich te bekommeren om een functie.”
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
Het restaureren van een woonhuismonument is betrekkelijk overzichtelijk. Bouwen in een weiland, zoals bij de Vinex-opgave is gebeurd, is relatief eenvoudig, vinden ontwikkelaars. Bij herontwikkelen van afgedankte industrieterreinen in binnenstedelijke gebieden rolt een kluwen aan – onaangename – verrassingen op de ontwikkelaars af. Bodemsanering is het eerste obstakel. Het terrein van de DRU in Ulft was ‘Lekkerkerk in het kwadraat’, zo betitelt wethouder John Haverdil de situatie. Een eeuw lang waren er zware metalen in de bodem terechtgekomen, waaronder het giftige email. Om maar te zwijgen van de hoeveelheid asbest die in plafonds is verwerkt en moet worden verwijderd voordat er überhaupt één nieuwe gebruiker kan worden binnengelaten. Met name fabrieksterreinen zijn synoniem met een hindernisbaan: ze herbergen monumentale
b e l e i d s m a k e r s
“Het gevaar dreigt dat er ‘dode monumenten’ worden gecreëerd”
anita blom
Op zichzelf is de monumentenzorg in Nederland goed geregeld. Het beleid geeft duidelijk aan waarom een gebouw waardevol is en moet blijven staan. En de restauratie is bovendien met de nodige zorg omgeven. Maar die voorwaarden zijn onvoldoende, vindt Klinker. Behoud wordt onafhankelijk gezien van eventuele functies voor de betrokken gebouwen, waardoor het gevaar dreigt dat er ‘dode monumenten’ worden gecreëerd. Hij haalt het Europees erfgoedbeleid aan, zoals dat is vastgelegd in het Verdrag van Granada. “Daarin staat dat de overheid niet kan volstaan met het laten staan van oude gebouwen, maar zoveel mogelijk moet zorgen die aan te passen aan een functie die ze in de huidige maatschappij zouden kunnen hebben.” Er bestaat naar zijn mening ook veel te weinig verbinding tussen (overheids)investeringen in bijvoorbeeld woningbouw- en economische programma’s en de restauratie en herbestemmingsopgaven. “Het kan zijn dat de overheid middelen beschikbaar stelt voor een gebouw, terwijl er over de functie helemaal niet wordt nagedacht. Middelen en functies staan los van elkaar en dat zou niet zo moeten zijn.”
o n t w i k k e l a a r s
onderdelen (waaronder ook bomen), kunnen archeologische bronnen bevatten, vertegenwoordigen een stuk sociale geschiedenis en horen thuis in een stedelijk patroon. Daar komt bovendien een onberekenbare factor als emotie bij. Een kerk, een fabriek, een watertoren, ze zijn vergroeid met levens van mensen in een buurt, soms prettige, maar soms ook pijnlijke getuigen.
“Een silo is een van de moeilijkste objecten, omdat het een gesloten volume is” Ontwikkelaars als BOEi, AM en Monumenten Fonds Brabant moeten daarom als het ware jongleren met de opgave, beslissingen afwegen, een lang proces ingaan van overleg en onderzoek, en niet in de laatste plaats een balans zoeken tussen investeren en ‘incasseren’. Het zijn gekke
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
gebouwen, zegt Mariet Schoenmakers, waarop je niet een standaardoplossing kunt loslaten. “Het is een kwestie van uitvinden, telkens weer. En het vraagt om evenwichtskunst: wat kunnen wij wel en wat niet?”
Actiever Daarom pleiten Schoenmakers en Boon voor een ontwerponderzoek naar dergelijke opgaven, waarbij de overheid zich actiever moet opstellen en budgetten ter beschikking moet stellen. Diezelfde overheid moet zich rekenschap geven van de culturele en maatschappelijke waarde die dergelijke complexen bezitten en zou in de aanloop naar het herbestemmen een bedrag moeten reserveren voor benodigd gedegen onderzoek en conserverend onderhoud. Want wat weg is, is weg. “Het is niet erg als hallen een tijdje leeg staan”, zeggen de ontwikkelaars. Die overbruggingsperiode kan benut worden
om een plan tot ontwikkeling te brengen. De provincie Noord-Brabant faciliteert onderzoek naar herbestemming via een speciale subsidie. Stutvoet vindt dat een terechte houding, omdat monumenten immers deel uitmaken van de publieke ruimte en daaraan waarde kunnen toevoegen. “Het is onjuist het initiatief geheel aan de private sector over te laten.” Waarschijnlijk zal het sluiten van allianties de beste uitkomst bieden. Boon geeft een voorbeeld hoe lijnen en partijen bij elkaar kunnen komen in een onmogelijk restant uit het verleden: een silo in Wehl (Achterhoek). “Een silo is een van de moeilijkste objecten, omdat het een gesloten volume is. Kenmerkend zijn de gevels zonder ramen. Hoe prikkel je de verbeelding om daarvan iets te maken? Wij hebben het gezocht in de verbinding. De silo staat in de buurt van het station. Wij proberen NS Poort erbij te betrekken
om de silo deel te laten uitmaken van het stationsgebied en het tot een halte te maken.” Zo wordt stap voor stap toegewerkt naar een inpassing van het verleden in het heden.
Economische situatie Natuurlijk kan de economische situatie roet in het eten gooien, omdat een proces van lange termijn en een uitgestelde exploitatie een ontwikkelaar niet uitkomt. Een industrieel monument mag dan een aanlokkelijke opgave zijn, als het op een strategische plek in de stad ligt, het is ook een zorgenkind. De bouwplaats is in logistieke zin lastig, zegt Schoenmakers, de oplossingen liggen niet direct voor de hand, en het is voortdurend een kwestie van keuzes maken. Karakteristieke, beeldbepalende gebouwen kunnen gespaard worden; de rest van het terrein krijgt hoofdzakelijk een woonbestemming. Zo is het gegaan met het Enka-terrein in Ede, een
immens complex van veertig hectare waarvan tien hectare behouden blijft. Eenderde zal bebouwd worden met woningen, terwijl de resterende fabrieksgebouwen zich waarschijnlijk lenen voor ondernemingen en congresfaciliteiten. Het is een discutabele operatie: Boon van BOEi vindt het plaatje ‘niet ideaal’, omdat er naar zijn mening te veel is gesloopt, Schoenmakers ziet daarentegen juist kansen. Woningbouw kan de resterende industriegebouwen compenseren. Want eindeloze hallen met zaagtanddaken tussen een spooremplacement en de bosrand, wat moet je ermee? Stutvoet vindt dat je out of the box moet denken en je niet door je eigen agenda of context moet laten leiden, zoals volgens hem Schoenmakers doet. “Haal je inspiratie uit gesprekken met geïnteresseerden en betrokkenen, durf los te komen van je eigen opvattingen.” Dan was er bij Enka misschien nog wat anders mogelijk geweest.
BELEIDSMAKERS
Strategisch Een belangrijke opgave zijn de wederopbouwwijken, stellen Blom en Klinker. Ze vormen tegelijk een spanningsveld. Want voor ontwikkelaars, gemeenten en woningbouwverenigingen is het herontwikkelen van een oud gebouw soms duurder dan het bouwen van een nieuw complex. Bij de afweging van de baten van investeringen valt hergebruik af, een lot dat met name kerken treft. Klinker: “Hier zie je dat het maatschappelijk draagvlak het aflegt tegen het economische motief op de korte termijn. Dat is jammer, want dit soort gebouwen hebben vaak een markante plek en kunnen worden benut voor het identiteitsbewustzijn en het versterken van de sociale samenhang op langere termijn.” Herbestemming wordt een stuk makkelijker als het complex op een strategische locatie ligt. Blom: “De laatste tijd komt de discussie op gang om lege kantoren te hergebruiken. Een gemeente doet er goed aan dan niet aan het eind van een bedrijventerrein te beginnen, maar juist een leeg kantoor in de buurt van een woonwijk te kiezen.” Die kan als katalysator de herontwikkeling van een hele wijk inluiden. Het is vaak een kwestie van inventiviteit en creativiteit om bedreigde complexen te herbestemmen. Blom noemt als voorbeeld Wageningen.
20
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
ONT WIKKEL A ARS
ir. Mariet Schoenmakers (1952) Stedenbouwkundige en sinds 2004 directeur bij AM Concepts. Hierbij geeft zij inhoudelijke sturing aan grote projecten op de grens van stad en land. Zij was kroonlid van de Raad voor Cultuur van 1999 tot 2007. Lid van de subcommissie Bouwkunst van het Fonds voor Beeldende Kunst en Vormgeving. Sinds 2005 is zij voorzitter van het Stimuleringsfonds voor Architectuur. Tevens maakt zij deel uit van de Raad van Toezicht van het Berlage Instituut.
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
Exploiteren Tussen de ontwikkelaars neemt Monumenten Fonds Brabant (MFB) een aparte positie in. Het is het enige provinciale fonds dat monumenten opkoopt en laat exploiteren door derden, iets wat BOEi op landelijke schaal doet. In die zin is het te vergelijken met een initiatief als Stadsherstel Amsterdam of de National Trust in Groot-Brittannië. Het MFB zetelt in een statige vleugel van een voormalig klooster op een landgoed in Vught. Sinds de oprichting in 2002 heeft MFB een kleine vijftien objecten aangekocht, waaronder een zestal kerken, een religieus ziekenhuis, twee woningen, een boerderij en twee kastelen. De portefeuille, die nog moet rijpen, is een dwarsdoorsnee van het cultureel erfgoed van Brabant, wat ruraal en religieus impliceert. Industrieel erfgoed, een andere belangrijke pijler, ontbreekt
b e l e i d s m a k e r s
De gemeente zoekt onderdak voor het archief, denkt aan uitbreiding van het museum en heeft tegelijk een ongebruikt universiteitsgebouw van architect Van Tijen in de aanbieding, waarin zich een fraaie collegezaal bevindt. Wat ligt er meer voor de hand dan het hele cultuuraanbod in dat gebouw te concentreren en de collegezaal te bestemmen tot filmhuis? Gemeenten denken te vaak in vastgoed en grondwaarden in plaats van in potenties.
Agrarisch gebied De provincie Overijssel heeft zich toegelegd op het aanbieden van kennisen stimuleringsprogramma’s voor bewustwording en behoud van cultureel erfgoed. Klinker: “Wij hebben zelf geen provinciale monumenten aangewezen, maar kiezen voor inzet op de punten waarop wij vanuit onze provinciale rol de meeste toegevoegde waarde denken te hebben.” Een voorbeeld hiervan is het programma Na-oorlogs bouwen in Overijssel (NOBO). Binnen dit programma is een inventarisatie en waardestelling gemaakt van alle wederopbouwerfgoed in Overijssel. Ook stimuleert de provincie gemeenten, woningbouwcorporaties en bewonersprojecten in een aantal wijken. In Overijssel bestaan daarnaast inventarisaties van watererfgoed, industrieel erfgoed en silo’s. Klinker: “Deze kennis bieden
o n t w i k k e l a a r s
omdat het in gesloopte staat meer opbrengt dan in gerestaureerde conditie. Het is bovendien enorm van omvang, vindt directeur Peter Stutvoet, met een belangrijk nadeel in zijn ogen. “Het is niet aaibaar.” In de publieke opinie en in de ogen van bestuurders zouden de voormalige textiel- en machinefabrieken niet goed in de markt liggen. Daarin verschilt Stutvoet van mening met BOEi, die de waardering voor industrieel erfgoed juist ziet toenemen. Toch werken BOEi en MFB nu samen bij een fabrieksgebouwtje in Tilburg en een schoorsteen in Bergen op Zoom. Kapitaal wordt aan NV MFB ter beschikking gesteld door een aantal gemeenten (onder andere Roosendaal en Veghel), financiële instellingen uit de provincie als Van Lanschot en CZ en via leningen van de provincie. Omdat MFB winstgevend moet zijn, kan het zich niet permitteren onroerend goed te verwerven dat onevenredig
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
mariet schoenmakers
veel onderhoud of restauratie vergt. “Er moet uitzicht zijn op een rendabele exploitatie”, zegt Stutvoet. In die houding verschilt MFB niet van BOEi: gebouwen moeten zich uiteindelijk zelf kunnen redden.
“Het interieur is met zo weinig mogelijk visuele ingrepen aangepast” Dat betekent dat MFB neigt naar een commercieel gebruik van een historisch pand. Het idealisme is iets voor langere termijn, pragmatisme is het credo van nu. Stutvoet, diplomatiek: ”Ik voel me verplicht commercieel te denken om een ideaal te verwezenlijken.“
wij aan via een digitale cultuurhistorische atlas. Daarbij werken wij veel samen met Het Oversticht, de Overijsselse organisatie voor welstand, monumenten en archeologie.”
“Overbruggen van de tijd voordat de definitieve herbestemming is gevonden, dat is essentieel” Traditioneel houdt de provincie zich veel bezig met bedreigd cultuurhistorisch erfgoed in het landelijk gebied. Klinker: “Binnen het Provinciaal Meerjarenprogramma voor het Platteland (PMJP) stimuleren wij bijvoorbeeld een bundeling van restauratie en herstelwerkzaamheden, bij voorkeur integraal, waarbij ook de groene elementen en erven worden hersteld. Onder de noemer ‘Streek eigen huis en erf’ is al een flink aantal van dit soort projecten uitgevoerd.” Voor het cultuurhistorisch erfgoed heeft de provincie zelf autonome middelen en doelen opgenomen. Boerderijen die vrijkomen door schaalvergroting of door sanering in de landbouw, kunnen in een neerwaartse spiraal komen; ze verliezen hun monumentale kwaliteiten of worden doodeenvoudig afgebroken. Dit wordt, zegt Klinker, in de hand
gewerkt door een sectoraal beleid, waardoor cultuur, landbouw of economie gescheiden optrekken. Daarnaast is de toenemende schaal een punt van zorg. Zoals de vrijgekomen fabrieksterreinen omvangrijker en gecompliceerder zijn voor hergebruik, zo zijn de lege boerderijen ook in schaal groter. Vroeger ging het om een klassiek hoofdgebouw met een gecombineerd woon- en bedrijfshuis en een aantal bijgebouwen, nu zijn het bijna miniatuurdorpjes met een woonhuis en een aantal grote bijgebouwen/ opstallen. Omdat deze erven zeer bepalend zijn voor de kwaliteit van het landschap moeten provincie en gemeenten nadenken over de manier waarop ze kunnen worden omgezet naar nieuwe functies. Voor reanimatie van het industrieel en agrarisch erfgoed heeft de provincie Overijssel een speciaal stimuleringsprogramma, waarbinnen samen met eigenaren en investeerders transformatieplannen worden ontwikkeld voor een kwalitatief goede herbestemming. Daarnaast stelt ze via Het Oversticht een ‘ervenconsulent’ beschikbaar voor kennis en advies. Klinker: “Wij kiezen heel bewust niet alleen voor het behoud van gebouwen, maar besteden ook aandacht aan de relatie tot de kwaliteit van de omgeving.” Hiervoor wordt bij de provincie ook vanuit een bredere context gewerkt aan ruimtelijke kwaliteit in het algemeen.
BELEIDSMAKERS
drs. Hero Klinker (1969) Afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen, met specialisatie Regionale Geografie. Sinds 2006 beleidsmedewerker Zorg en Cultuur, provincie Overijssel. Werkt op het terrein van archeologie, monumentenzorg en cultureel erfgoed. Actief in het provinciale actieprogramma Ruimte en Cultuur. Nam deel aan de MoMo-werkgroep Financiën, dat advies uitbracht aan de minister van OCW. Trekker van dossier ‘monumenten’, binnen IPO-werkgroep Cultuurhistorie.
22
b e l e i d s m a k e r s
ONT WIKKEL A ARS
In het Atelier Overijssel wordt onderzocht op welke manier je ruimtelijke kwaliteit kunt vormgeven in concrete opgaven, zoals stallenbouw en dorpsranden. De provincie trekt de laatste jaren ook veel geld uit voor het wegwerken van restauratieachterstanden aan rijksmonumenten. Door de werking van het huidige Brim kunnen alleen gerestaureerde rijksmonumenten gebruikmaken van de reguliere onderhoudssubsidie. Om de restauratieknelpunten niet verder op te laten lopen en te voorkomen dat belangrijke monumenten onherstelbaar beschadigd raken, probeert de provincie zoveel mogelijk monumenten in aanmerking te laten komen voor een onderhoudssubsidie. De provincie vindt het jammer dat daarin niet meer samenwerking met het Rijk (als eerste belanghebbende) mogelijk is. Daardoor is het ook lastig om prioriteit te geven aan projecten waar herbestemming aan de orde is. Blom van de RACM oppert een zogenaamde ‘mottenballensubsidie’ te verstrekken voor ingewikkelde complexen die de gebruiker/eigenaar de gelegenheid geeft naar een nieuwe bestemming te zoeken. Die zou dan wel in de tijd beperkt moeten zijn en niet tot passiviteit moeten uitnodigen.
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
hero klinker
Klinker is het met Blom eens op voorwaarde dat de gebruiker niet lui wordt. “Het is belangrijk dat een gebouw water- en winddicht is, maar het is minstens zo belangrijk om een functie te vinden.” Klinker zou wel voorstander zijn van een subsidie voor tijdelijke functies in plaats van een beloning voor leegstand. “Overbruggen van de tijd voordat de definitieve herbestemming is gevonden, dat is essentieel.”
“Een monument kan veel hebben, maar kan ook ‘doodgeknuffeld’ worden” Klinker wijst in dit verband op de rol die krakers in het verleden hebben gespeeld: “Afgezien hoe je vanuit de politieke/maatschappelijke kant over de kraakbeweging denkt, kun je denk ik constateren dat een aantal waardevolle gebouwen en complexen nu nog bestaan dankzij deze vorm van tijdelijk gebruik. Het heeft De Oude Ambachtsschool in Zwolle geholpen, die via krakers terechtkwam bij een gebruikersvereniging van kunstenaars en nu verbouwd wordt tot appartementen en ateliers.
o n t w i k k e l a a r s
In een van de woonhuizen zetelt een reclameadviesbureau; de boerderij doet dienst als kunstenaarscentrum met overnachtingsfaciliteiten. De trots van MFB is het hergebruik van de Sint Janskerk in Roosendaal, een gebouw in waterstaatstijl, die sober is gerestaureerd. “Het interieur is met zo weinig mogelijk visuele ingrepen aangepast voor een organisatie die er allerhande commerciële evenementen wil houden. Wij hebben er anderhalf miljoen euro aan verspijkerd. Voor een jas en een plas, zoals dat dan heet.” Deze ingreep kan op de goedkeuring rekenen van het bisdom Breda dat als iets progressiever bekend staat dan het bisdom ’s-Hertogenbosch.
emotionele obstakels. Wat laat het bestemmingsplan toe en wat de regelgeving van de kerk? De evenementen en activiteiten in de kerk moeten passen bij de sfeer van een godshuis. Zo hebben wij een carnavalsbijeenkomst afgekeurd. Dat hoort niet in een kerk thuis.” Een burgemeesterscongres of een nieuwjaarsreceptie stuiten daarentegen niet op bezwaren. Discutabel was een lingeriepresentatie, totdat duidelijk werd dat die was ingebed in een besloten gala van een hoog niveau.
Carnavalsbijeenkomst
Stutvoet: ”Waar je voor moet oppassen, is de naamschade die je bij de exploitatie van zo’n gebouw kunt oplopen. Dat kun je ondervangen door een regel in het contract op te nemen dat
Niettemin dient MFB te schipperen met de spanningen die hergebruik met zich mee kunnen brengen. “Er zijn procedurele en
“Je moet het niet tot in de puntjes restaureren”
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
activiteiten niet in strijd mogen zijn met de richtlijnen van de rooms-katholieke kerk in het algemeen.” Namens MFB beweegt Stutvoet zich als een spin in het web, op zoek naar objecten die zich lenen voor aankoop. Er worden contacten gelegd met parochies, gemeenten en overige organisaties. “Men weet ons goed te vinden.” Maar het is een kwestie van behoedzaam manoeuvreren. Immers, zodra MFB zijn belangstelling openbaar maakt, kan prijsopdrijving het gevolg zijn en dat druist in tegen de commerciële positie van MFB. Dat verklaart de omzichtigheid waarmee Stutvoet zijn verlanglijstje in de mouw houdt. Hij maakt een uitzondering voor de Ploegfabriek van Gerrit Rietveld in Bergeyk en de woningen die de architect in de omgeving heeft ontworpen. Die zijn respectievelijk in bezit van een woningcorporatie en van particulieren.
Pas als zij bereid zijn hun gebouwen af te stoten, komt MFB in beeld. Sterker zelfs. ”Wij zouden ze graag willen bezitten.”
Bevlogen wethouder Wat AM, BOEi en Monumenten Fonds Brabant gemeen hebben, is hun oordeel over de lokale politiek, die zeer wisselend omgaat met herbestemming van monumentaal onroerend goed. Het is afhankelijk van een bevlogen wethouder of een enthousiaste particulier die zich wil inzetten voor het behoud van een complex. Overheden zijn zich doorgaans nog niet bewust van de waarde die bijvoorbeeld industrieel erfgoed kan hebben, met als gevolg dat in het verleden complexen te snel zijn afgebroken of zodanig zijn verbouwd dat het unieke karakter verloren is gegaan. “Overleg duurt lang”, is de ervaring van Boon, “je moet telkens het wiel uitvinden.” Want geen enkel relict uit het verleden
is hetzelfde, net zo min als de mogelijkheden tot herbestemming. Waar in de ene gemeente met gemak een kunstenaarsgemeenschap kan worden gesticht, moet elders naar een andere bestemming worden gezocht. Boon: ”Omdat er in feite geen ervaring is met dergelijke processen, moet je tijd inbouwen om betrokken ambtenaren, bestuurder en burgers aan de opgave laten wennen.”
“Wij maken het niet mooier dan het is” Waar de ontwikkelaars elkaar tevens in vinden, is in de wijze van restaureren. Een kaasstolp over een fabriek heen zetten, is niet de aangewezen weg, vindt Boon. Bij de anderen valt de term ‘Anton Pieck’. Een te fraaie restauratie haalt het rauwe karakter van een complex weg.
Musealisering van objecten uit het verleden is in de optiek van Mariet Schoenmakers uit den boze. “Je moet het niet tot in de puntjes restaureren”, zegt Stutvoet, “omdat je moet laten zien in welke staat een gebouw verkeert. Zo springen wij om bij een fort in Moerdijk. Wij conserveren het om te voorkomen dat het slechter wordt, wij maken het niet mooier dan het is.” Dezelfde methode heeft MFB toegepast op een ruïnekerk in Dongen, waarvan de oorsprong teruggaat tot de dertiende eeuw. Een ruïne is een ruïne, stelt Stutvoet vast, daar kun of moet je niet zoveel aan veranderen. Het mooie van de oplossing die bij hergebruik is gekozen, is dat de kerk zondags nog diensten aanbiedt aan de (protestantse) gelovigen en door de week voor andere activiteiten ingezet wordt. In de ogen van MFB is dat een ideale combinatie, omdat recht gedaan wordt aan het religieuze karakter van het gebouw.
BELEIDSMAKERS
Het lijkt erop dat een teveel aan overheidsbeleid eerder verlammend dan inspirerend werkt bij herbestemmen. Ik vraag me echt af of met een leegstandssubsidie hetzelfde effect zou zijn bereikt.”
Rekkelijk Hoe rekkelijk of precies moet een bestuurder zijn bij herbestemming? Mag alles, kan alles? Een monument kan veel hebben, blijkt in de praktijk, maar kan ook ‘doodgeknuffeld’ worden, waardoor het een stuk uit het Openluchtmuseum lijkt te zijn geworden. Haverdil, Blom en Klinker bevinden zich in het kamp der rekkelijken. Blom: “De mate van herbestemming verschilt per gebouw. Voor mij is een criterium dat een openbaar gebouw toegankelijk blijft. Er is veel verkeerd gegaan met de kerken in de jaren tachtig, die na verbouwing niet meer als zodanig herkenbaar zijn.” Klinker: “Het is belangrijk een balans te vinden. Eigenlijk opereer je daarin pragmatisch. Doordat gebouwen getransformeerd zijn, staan ze er nu nog. Kijk naar de kerken waarmee in de Napoleontische tijd niet zachtzinnig is omgesprongen. Het waren ziekenhuizen, kazernes, enzovoorts, en ze hebben het desondanks overleefd. Wij zijn nu blij dat ze er staan. Hoe weet je op basis van de inzichten van nu hoe waardevol een gebouw over honderd jaar zal zijn? Opvattingen veranderen.” Tien jaar geleden was het misschien
24
b e l e i d s m a k e r s
ONT WIKKEL A ARS
mr. ing. Peter Stutvoet Geboren te Rotterdam,1952. Studeerde af aan de Academie voor Bouwkunst. In 2003 voltooide hij de studie Nederlands recht, gespecialiseerd in bouwrecht. Hij werkte in directiefuncties voor verschillende bouwbedrijven (o.a. BAM Groep en Ballast Nedam). Sinds 2005 is hij directeur van NV Monumenten Fonds Brabant (MFB). Met als missie het behoud van Brabants cultureel erfgoed: door monumenten te verwerven, te restaureren en te herbestemmen.
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
Het kan de redding zijn van een kerk, die in andere bekende gevallen een minder fraai tweede leven heeft gekregen, als klimhal, tapijtzaak of als partycentrum. Vandaar het pleidooi van Schoenmakers om gebouwen desnoods een tijdje leeg te laten staan, totdat een goede functie zich aandient. “Niet alles moet direct nuttig en functioneel zijn.”
Vinex-opgave Herbestemming van onroerend goed wordt steeds populairder, ook al leent het ene object zich gemakkelijker voor een nieuwe functie dan het andere. Het komt door een aantal ontwikkelingen: sinds de rijksoverheid duurzaamheid hoog op de agenda heeft gezet, is sloop geen automatisme meer. De kosten van de verwerking van bouwafval wegen steeds minder op tegen die van restauratie en hergebruik. Bovendien werkt het aantal
b e l e i d s m a k e r s
mode om een complex terug te restaureren tot zijn meest oorspronkelijke staat. Nu mag je de tand des tijds laten zien. Het is een standpunt waarin bestuurders en ontwikkelaars elkaar weten te vinden. Wethouder Haverdil weet het zeker. Zijn DRU-fabriek mag geen Anton Pieck-tafereel opleveren.
Keuzes Doordat het erfgoed uit de wederopbouwtijd nu op de agenda is geplaatst – niet in de laatste plaats door het prachtwijkenbeleid – lijkt het erop alsof steeds meer omvangrijke monumentale complexen om behoud vragen. Bovendien lijkt de opgave tegelijk ingewikkelder. Moet de overheid dan niet een strengere keuze maken: wat wel, wat niet en waarom? Klinker is daar mordicus op tegen, omdat het een klassieke opvatting is waarbij de schaarste aan middelen het beleid dicteert. De keuzes moeten niet alleen door de overheid gemaakt worden, maar ook door de samenleving. “Het kan heel goed gebeuren dat een monumentaal object naast een minder behoudenswaardig gebouw staat dat zich echter beter laat hergebruiken. Als een burger daarin wil investeren, moet een overheid dat steunen. Je moet het beleid vermaatschappelijken, wat wil zeggen dat de uitdaging zit in het combineren van middelen. Dus niet voor 50 miljoen euro honderd gebouwen laten staan, maar met jouw 50 miljoen euro 50 miljoen extra
o n t w i k k e l a a r s
voorbeeldprojecten stimulerend: het Olympisch Stadion, de Van Nellefabriek, de eerder genoemde Westergasfabriek, Villa Augustus in Dordrecht, ze zijn de visitekaartjes van geslaagd herbestemmen. Nu de Vinex-opgave – het bouwen aan de rand van de steden – vrijwel voltooid lijkt, zijn de voormalige industrie- en rangeerterreinen, ziekenhuizen, kloosters of scheepswerven gewilde objecten. Binnenstedelijk bouwen is voor de ontwikkelaars de komende jaren de enige uitweg. Ze kunnen daarom niet langer om de objecten uit het verleden heen.
“Niet alles moet direct nuttig en functioneel zijn” Maar de belangrijkste reden om complexen te herbestemmen, is misschien wel de emotionele factor. Het gaat om het geheugen van de plek en
b e l e i d s m a k e r s
o n t w i k k e l a a r s
b e l e i d s m a k e r s
peter stutvoet
het besef van de geschiedenis van nu en straks. Bouwen is een culturele opgave en erfgoed geeft de mensen wortels in een globaliserende wereld. Het erfgoed speelt een alledaagse rol in de beleving van onze geschiedenis. Van obstakels in de stad zijn het iconen voor een gemeenschap geworden, die veel flexibeler in het gebruik zijn, dan lang werd gedacht. In geredde staat blijken ze te floreren op een manier die niemand voor mogelijk heeft gehouden.
investeringen vanuit de markt uitlokken zodat er tweehonderd gebouwen kunnen worden behouden. Je moet een systeem creëren waarmee de totale hoeveelheid aan middelen zo groot mogelijk wordt.” Het rijksbeleid moet als het ware een multipliereffect sorteren in investeringen van andere overheden en partijen.
“De keuzes moeten niet alleen door de overheid gemaakt worden, maar ook door de samenleving” Bij objecten die onbetwiste monumenten zijn, is het maken van een keuze niet aan de orde, vindt Blom. Anders ligt het in haar ogen bij het naoorlogse erfgoed, dat nog volop wordt geïnventariseerd en waarvan lang niet alles de status van rijksmonument krijgt. “Dan is het criterium of een object interessant is en of je er iets van kunt leren. Achttiende-eeuwse monumenten kennen wij, maar wat te doen met een nieuw type gebouw? Omdat de Rijksdienst een kennisinstituut is, moeten wij erbij betrokken zijn, ook bij herbestemming.” Maar het gaat hard in de naoorlogse wijken, constateert Blom. Alleen al de hoeveelheid kerken die verdwijnt, daar kun
je niet tegenop herbestemmen. Dat het multipliereffect in de praktijk kan werken, ondervond Haverdil toen hij fondsen zocht voor de DRU-fabriek in zijn gemeente. Toen hij toestemming kreeg van de raad waren de financiën niet rond. Desondanks kreeg hij carte blanche. Twaalfeneenhalf miljoen euro had hij gekregen, terwijl de provincie ten lange leste met 3,3 miljoen euro over de brug kwam. Uit het potje IPSV (Innovatie Programma Stedelijke Vernieuwing) schraapte hij een miljoen bijeen. Voor de sanering van de bodem moest hij elders geld vragen. Pas toen er duidelijkheid kwam over de exploitatie voor de komende tien jaar, met een aantal omschreven functies zoals raadszaal, bibliotheek en twee ROC’s, kon de hersteloperatie van de DRU beginnen. Hoewel nog niet alles financieel is gedekt omdat voor een aantal fabrieksdelen nog naar een bestemming wordt gezocht, houdt Haverdil goede moed. Het draagvlak onder de bevolking is gegroeid; zodra iedereen de herboren fabriek ziet, moet het complex gaan leven bij zowel toekomstige bewoners als investeerders, daarvan is hij overtuigd. Herbestemmen loont, omdat een goed concept zich op den duur verkoopt. Maar het vraagt om engelengeduld, dat wel.
projecten Alle geïnterviewden voor dit jaarthema vroegen wij naar hun favoriete herbestemmingsproject, uiteraard met een motivatie. Het resultaat is een zestal mooie voorbeeldprojecten, deels reeds uitgevoerd, maar ook projecten waar het herbestemmingsproces in volle gang is, of waar men graag de tanden in wil zetten. Voorbeelden van waar een visie, uithoudingsvermogen en een 26
succesvolle samenwerking toe kunnen of zouden moeten leiden.
silo van weijers ruïnekerk
ministerie van financiën eci- centrale
caballero fabriek
dru- complex
project
Arno Boon
Electro Chemische Industrie-centrale (ECI) Anita Blom
caballero fabriek Peter Stutvoet
ruïnekerk dongen 27
Mariet Schoenmakers
Ministerie van Financiën Hero Klinker
silo van weijers John Haverdill
Diepenbrock en Reigers Ulft (dru)
PROJECT
eci-centrale, roermond
Arno Boon, directeur van BOEi
Electro Chemische Industrie-centrale (ECI) “Er zijn inmiddels veel goede voorbeelden van herbestemmen. Ik denk aan het oude fabrieksterrein van de DRU in Ulft, maar ook aan de ECI-centrale in Roermond. Het wordt de centrale omdat het een overrompelend interieur heeft, dat uitnodigt tot allerlei functies. Je weet niet wat je ziet als je binnen bent.”
De ECI-centrale kent een rijke historie. De centrale werd gebouwd in 1920 door NV ‘Het Steel’, en bevindt zich aan de rivier de Roer, even stroomopwaarts van de monding in de Maas. In 1926 werd de waterkrachtcentrale overgenomen door ECI. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft de waterkrachtcentrale, van september 1944 tot eind februari 1945, stroom geleverd aan het net, waardoor Roermond ook tijdens de bezetting van electriciteit kon worden voorzien. Totdat in 1945, tijdens de terugtrekking van de Duitse troepen, de ECI-centrale werd opgeblazen. In 1948 werd deze hersteld en opnieuw in gebruik genomen. ECI stopte haar productie 26 jaar later, in 1974, waardoor de waterkrachtcentrale stil kwam te liggen.
28
Pas 26 jaar later, in 2000, is de ECI-centrale, opnieuw in gebruik genomen door het bedrijf Nederstroom. Hiervoor werd de nog aanwezige oorspronkelijke turbine uit 1917 volledig gereviseerd en geautomatiseerd en het gebouw van de waterkrachtcentrale gerestaureerd. De waterkrachtcentrale levert nu voldoende (groene) stroom om te voorzien in de elektriciteitsbehoefte van circa 700 huishoudens.
De waterkrachtcentrale ligt op een deels, braakliggend complex, aan de Maas. Op een deel van het terrein liggen verlaten en sterk vervallen monumentale fabrieksgebouwen. Het complex is de kern van het stedelijk uitbreidingsgebied, rondom de monding van de Roer en de Maas. Momenteel is het gebied onderwerp van onderzoeken betreffende de organisatie, de financiële haalbaarheid, de mogelijke functionaliteit bij restauratie/herbestemmen van het complex en de afstemming met huidige gebruikers. Het voorstel is, om het voormalige industrieterrein ten zuidwesten van het centrum, te ontwikkelen tot een woonwijk, onder de naam ‘RoerDelta’. Verder voorziet het plan in een zogenaamd ‘ Cultuureiland ’. Hier zal een groot aantal culturele instellingen worden gevestigd, waaronder De Azijnfabriek, Centrum voor de Kunsten, inclusief het theater en de verplaatsing van een deel van de collectie van het Stedelijk Museum. Het project moet binnen 15 jaar gereed zijn.
eci-centrale, roermond
“je weet niet wat je ziet als je binnen bent”
29
PROJECT
caballero fabriek, den haag
Anita Blom, beleidsmedewerker RACM
caballero fabriek “De Caballero Fabriek in Den Haag, onbetwist, omdat het aantoont hoe een gebouw – geen monument – behouden kan blijven nadat de oude gebruiker eruit is getrokken. Het is een goed voorbeeld van een geslaagd gemeentelijk initiatief om daarin de creatieve industrie te huisvesten, waarbij de karakteristieke aspecten van de fabriek bewaard zijn gebleven. De Caballero Fabriek laat zien hoe het kan en moet.” Deze sigarettenfabriek, waar de eerste filtersigaret voor de Nederlandse roker werd gerold, is gebouwd in 1921. Vlak na de oorlog vestigde Caballero zich in deze fabriek, die het pand in 1953 liet vervangen voor een modernere versie. Na verplaatsing van alle bedrijfsactiviteiten in 1995 werd de gemeente Den Haag in 2001 eigenaar. 30
Zij startte in 2004 de herontwikkeling van het complex, met financiële hulp vanuit de Europese Unie. De voormalige fabriek is heringericht tot een bedrijfsverzamelgebouw, waarin nu overwegend creatieve, culturele en innovatieve bedrijven zijn gehuisvest. Het gebouw heeft een bijzondere architectuur. Veel van de oorspronkelijke details, als de grote stalen deuren en het hoge plafond, zijn bewaard gebleven. Wel zijn er eigentijdse elementen aan het complex toegevoegd. Dit heeft geleid tot een open, uitnodigende sfeer van het gebouw. De bedrijven die direct aan de gang liggen, zijn toegankelijk via grote glazen
schuifdeuren. Dit geeft een onbelemmerde blik in de rechthoekige ruimtes en brengt het licht van de gang naar binnen. Om contact tussen de bedrijven te bevorderen, zijn gesloten tussenmuren zoveel mogelijk vermeden. De grote hal met zitjes is de ontmoetingsplaats. In 2006 werd dit project winnaar van de ‘Nieuwe Stad Prijs’, gekozen door zowel jury als publiek. Dit is een prijs die, sinds 1996, jaarlijks door de gemeente Den Haag wordt uitgereikt aan het beste project van stadsvernieuwing. De Caballero Fabriek ligt midden in het gebied Binckhorst en is één van de voorbeeldprojecten voor de herontwikkeling van Binckhorst. Dit gebied zal de komende twintig tot dertig jaar veranderen in een woon- en werkgebied. Modern en stedelijk, met woningen, detailhandel, bedrijven, een aantrekkelijke openbare ruimte en een grootschalig park. Het project ‘Nieuw Binckhorst’ zal in 2030 gerealiseerd zijn.
caballero fabriek, den haag
“de caballero fabriek laat zien hoe het kan en moet”
31
PROJECT
ruïnekerk sint laurentius, dongen
Peter Stutvoet, directeur Monumenten Fonds Brabant
ruïnekerk “De ruïnekerk in Dongen is mijn keus als het gaat om een goed voorbeeld van herbestemming. Het is eigendom van de protestantse kerk, die toch wat soepeler met zijn bezittingen omgaat dan de katholieke. Op zondag worden er diensten gehouden en door de week heeft het een cultureel-maatschappelijke functie. In twee apsissen hebben wij een verdiepingsvloer laten leggen, zodat de kerk zich beter leent voor zijn nieuwe functie. En zo is het oudste gebouw van Dongen bewaard en levend gebleven.”
Een van de weinige ruïnekerken die Nederland rijk is, staat in de gemeente Dongen. De Sint Laurentiuskerk heeft een zeer bewogen geschiedenis. Toen in 1566 de Beeldenstorm vanuit Antwerpen oversloeg, raakte de kerk zwaar beschadigd. Daarna bleef de kerk, in haar beschadigde toestand, lang verwaarloosd.
32
De kerk werd door de Dongenaren zelf hersteld. Ook kreeg zij verhoogde zijbeuken, een dwarspand en een drie traveeën diep koor. In 1641 brandde de kerk achter de toren af, waarbij ook de toren beschadigd raakte. Opnieuw werd de kerk opgebouwd en rond het jaar 1642 was de kerk weer in oude glorie herrezen. Met de Vrede van Munster, die een eind maakte aan de tachtigjarige oorlog, werd de kerk ten behoeve van de protestantse eredienst ontnomen aan de Dongenaren die de kerk met veel inspanning hadden herbouwd. De kerk overleefde, ondanks dat zij regelmatig werd
gebrandschat, zowel de tachtigjarige oorlog als de komst en het vertrek van de Fransen, maar het onderhoud van de kerk hield te wensen over. In 1830 onderging de kerk een dringende restauratie. Bijna honderd jaar later verkeerde de Sint Laurentiuskerk weer in hachelijke toestand. In 1928, werd een storm de kerk fataal, waarbij het gehele dak van het middenschip verloren ging. Dit middenschip is nooit meer opgebouwd. In 1932 werd een gedeelte van de kerk gerestaureerd, zodat het priesterkoor en de consistoriekamer weer voor de diensten van de Nederlandse hervormde kerk gebruikt konden worden. Vandaag de dag bestaat de kerk uit de ruïne van het middenschip en de gerestaureerde toren en zijbeuken. De aloude Sint Laurentiuskerk staat, als gedeeltelijke ruïne, onder de hoede van monumentenzorg en is nog steeds de protestantse kerk voor de hervormden in de gemeente Dongen.
ruïnekerk sint laurentius, dongen
“door de week heeft het een cultureelmaatschappelijke functie”
PROJECT
ministerie van financiën, den haag
Mariet Schoenmakers, directeur AM Concepts
ministerie van financiën “Ik twijfel tussen het stadhuis van Vlissingen en het Ministerie van Financiën in Den Haag, hoewel ze overeenkomsten vertonen. Het zijn beide voorbeelden van hergebruik en niet van herbestemmen en het zijn jonge monumenten. Het stadhuis van Vlissingen was het laatste ontwerp van D. Roosenburg in de jaren zestig, het ministerie dateert uit de jaren zeventig. In beide gebouwen is een binnenhof overkapt, waardoor ze een nieuwe openheid uitstralen. De ingrepen laten zien dat je op een verantwoorde manier een laag kunt toevoegen. Als ik echt zou moeten kiezen, moet het het ministerie worden, omdat het werkelijk een vondst is hoe dit gebouw is vernieuwd.”
Op 22 oktober 1975 nam het ministerie zijn intrek in het gebouw dat was ontworpen door de voormalige rijksbouwmeester, J. Vegter. Destijds ‘reusachtig modern’, maar in de eenentwintigste eeuw technisch sterk verouderd en weinig flexibel. Het gebouw, waarin het Ministerie van Financiën is gehuisvest, onderging van 2006 tot 2008 een ingrijpende renovatie. Deze renovatie was het eerste project voor de rijkskantoren in Nederland, dat via publiek-private samenwerking (PPS) tot stand is gekomen. Het ministeriegebouw onderging geen sloop of nieuwbouw. Er kwam een nieuw ontwerp, herinrichting en financiering; inclusief beheer en onderhoud, met een periode van 25 jaar voor ogen. Het ging hierbij vooral om de renovatie en ‘upgrading’ van het ministeriegebouw.
34
stadhuis, vlissingen
“het is werkelijk een vondst hoe dit gebouw is vernieuwd”
De gestelde ‘hedendaagse’ eisen aan het gebouw leidden al snel tot een integrale ontmanteling van het gebouw, waarin slechts het betonnen casco zou blijven bestaan. Handhaving van de markantste delen van het gebouw was een voorwaarde, waarbij er wel ruimte bleek voor vervangende nieuwbouw. Daardoor zou, in de 25-jarige exploitatiefase, een gebouw met een geringer volume en efficiëntere indeling ontstaan. Het pand is (inclusief de inrichting) duurzaam aangepast aan de eisen van deze tijd en de wensen van het ministerie. Het gebouw biedt in haar huidige toestand ruimte aan 1750 werkplekken. Ook werd er meer ruimtelijkheid en transparantie bereikt, dan in het oorspronkelijke gebouw mogelijk was. Die openheid en transparantie zorgen voor een prettige, ruimtelijk interessante werksfeer en een dynamisch straatbeeld. Dit was een belangrijke verbetering voor de stedenbouwkundige inpassing en de publiekstoegankelijkheid. Het resultaat van het ontwerp van Meyer en Van Schooten Architecten is een gebouw dat een markante positie inneemt in de Haagse binnenstad. Het gebouw is gehuld in glas en de oorspronkelijke brutalistische stijl is gehandhaafd. Wintertuin, atrium en de dubbele huidgevel geven het gebouw een moderne, representatieve uitstraling. De grote binnentuin is een, voor het publiek, toegankelijk hof geworden met toegang tot de centrale entree.
PROJECT
silo van weijers, deventer
Hero Klinker, beleidsambtenaar provincie Overijssel
silo van weijers “In een graansilo in Deventer is sinds kort het archeologisch depot gehuisvest. Wat ik daar zo bijzonder aan vind, is dat er een passende bestemming is gevonden voor een van de moeilijkste gebouwsoorten, want silo’s hebben nu eenmaal een gesloten gevel. Het plan van de gemeente past bovendien heel goed in het provinciaal beleid om architectuur en erfgoed met elkaar te verbinden.”
De graansilo van de firma Weijers werd in 1899 gebouwd door architect Beltman. Firma Weijers was al in 1780 opgericht en de fabriek stond tot 1891 in de binnenstad van Deventer. Nadat in 1876 de vestingwerken van Deventer werden ontmanteld, ontstond er aan de zuidkant van Deventer een industriegebied. Voor Weijers de plek om uit te breiden: door de ligging aan de IJssel werd de bereikbaarheid sterk verbeterd. 36
Aan het begin van de twintigste eeuw werd de graansilo uitgebreid met een magazijn en stoomgrutterij. Later nam de stoomolieslagerij van de gebroeders Ten Hove het hele complex van Weijers over. Tot in 1987 bleef de silo in bedrijf. Zowel door die zeldzaamheid, als het grootschalige en kapitaalintensieve karakter van productie (typerend voor silo’s uit de 19e eeuw), werd de ‘Silo van Weijers’ aangewezen tot rijksmonument.
silo van weijers, deventer
“silo’s zijn een van de moeilijkste gebouwsoorten”
In 1999 werd gekeken naar de mogelijkheid voor vestiging van een archeologisch depot als geschikte herbestemming voor de silo. Voorwaarde voor herbestemming was een zo min mogelijk uiterlijke verandering van het pand. Inwendig is de silo wel ingrijpend aangepast. In de houten constructie zijn stalen roostervloeren aangebracht; om de stellingen van het provinciaal en gemeentelijk depot op te plaatsen. Eind 2005 was het archeologisch depot een feit. Daar, waar ooit graan lag opgeslagen, liggen nu archeologische topstukken van Deventer en de provincie Overijssel opgeslagen. Oude elementen van de graansilo zijn bewust behouden gebleven en hebben nu een functionele of decoratieve functie. Het voormalige pakhuis wordt gebruikt als kantoorruimte.
PROJECT
dru-complex, ulft
John Haverdil, wethouder Oude IJsselstreek
Diepenbrock en Reigers Ulft (dru) “Het beste voorbeeld van herbestemmen ligt in mijn gemeente, de ijzergieterij en badkuipenfabriek van de DRU in Ulft. Het is een lang proces geweest dat gaat leiden tot een interessant complex waarin woningen, de raadszaal, de bibliotheek en culturele voorzieningen worden ondergebracht. Ik verwacht dat het een trekpleister wordt, omdat het laat zien hoe je van industrieel erfgoed iets nieuws kunt maken.”
Langs de Oude IJssel in de gemeente Ulft ligt het voormalige bedrijfscomplex van de DRU. Hier begonnen in 1754 tijdens de industriële revolutie de eerste activiteiten van de bekende ijzergieterij met de oprichting van een zogenaamde ijzerhut waarmee het ijzer uit de oer gesmolten werd. 38
De ijzergieterij kwam tot bloei onder de naam Diepenbrock en Reigers in Ulft (DRU). In haar beste periode (na WO II) had de DRU 3.000 werknemers in dienst. De fabriek werd bekend om haar gietijzeren pannen, haarden, badkuipen en emaille-werk. Mede door toenemende concurrentie legde de DRU in de jaren zeventig de gieterijen stil en in het jaar 2000 verhuisde de DRU naar Duiven, waar nog steeds kachels worden geproduceerd.
dru-complex, ulft
“ik verwacht dat het een trekpleister wordt”
Het DRU-complex is een historisch gegroeid fabrieksterrein dat, door zijn plaats, nauw verbonden is met de ruimtelijke, historische en sociale ontwikkeling van het dorp Ulft. Sinds 1890 is het complex voortdurend uitgebreid en heeft daardoor alle denkbare bouwstijlen van de industriebouw in zich. Het Beltman-complex, de eigenlijke emailleerfabriek, stamt uit 1913 en is een complex op zichzelf. Het heeft een carré-vormige structuur en een met sheddaken overkapt binnenterrein. De watertoren is gebouwd in de stijl van de neorenaissance. Het karakter van een fabrieksstraat in Nederland is nergens beter aanwezig dan hier. Onderdelen van het DRU-complex (waaronder het Beltman-complex met zijn watertoren) zijn daarom bestempeld tot industrieel erfgoed. Onder de naam ‘Het Gietelinck’ wordt het gebied volledig herontwikkeld. Zeven rijksmonumentale panden krijgen een nieuwe functie en bieden onderdak aan de toekomstige Cultuurfabriek met onder meer een theater en een poppodium. Nieuwe woningen zullen om de oude gebouwen heen worden gebouwd. Het gehele binnenterrein zal een nieuwe functie krijgen. De watertoren wordt gerestaureerd, maar de functie die het gaat bekleden is nog niet bekend. Het hele project moet in 2012 klaar zijn.
thema
Herbestemmen, obstakels en uitdagingen
het voormalige luchthavengebouw van vliegveld ypenburg
Herbestemmen vraagt om veel creativiteit en inventiviteit. Het ene gebouw leent zich voor het inpassen van een theater, een ander voor woningen en weer een ander voor een bedrijfsmatige invulling. Creativiteit en inventiviteit zijn ook belangrijk als het gaat om het verwerven van politieke steun voor het herbestemmingsproject en het vergaren van de benodigde financiële middelen. Als de voorbeeldprojecten in dit jaarthema iets duidelijk maken, dan is het wel dat ieder herbestemmingsproject uniek is.
40
De grote onderlinge verscheidenheid tussen herbestemmingsprojecten maakt het voor overheden lastig om hiervoor beleid te ontwikkelen. Dit geldt zeker voor de rijksoverheid, die als uitdaging heeft om een beleid te ontwikkelen dat zowel van toepassing is in het dunbevolkte NoordoostGroningen als in het grootstedelijke Amsterdam. Toch is dit wel wat het Ministerie van OCW zich tot doel heeft gesteld in het project Modernisering Monumentenzorg. Daarom gaan wij in dit thema in op de vraag hoe de overheid herbestemmingsprojecten het best kan stimuleren. Daarvoor kijken wij eerst naar de obstakels die eigenaren van herbestemmingsprojecten tegenkomen om vervolgens de overstap te maken naar mogelijke oplossingsrichtingen.
De problematiek in een notendop Als een beschermd gebouw zijn oorspronkelijke functie verliest en langdurige of permanente leegstand dreigt, moet daarvoor een nieuwe bestemming worden gezocht. De uitdaging hierbij is om een nieuwe functie te vinden die past bij het gebouw én de omgeving. Bij voorkeur worden met deze functie voldoende inkomsten gegenereerd om in het onderhoud van het gebouw te voorzien. Veel herbestemmingsprojecten worden vrijwel geruisloos uitgevoerd. Het gebouw wordt zo snel mogelijk aangepast aan de nieuwe functie, waardoor de periode van leegstand kort is. De problemen ontstaan vooral bij gebouwen waarin vanwege hun omvang, specifieke karakter en/of locatie moeilijk een nieuwe functie ondergebracht kan worden. Vaak is dit de kern van het probleem, maar de zoektocht naar een nieuwe functie wordt door een aantal factoren nog gecompliceerder. Hoewel ieder herbestemmingsproject uniek is, zien wij een aantal obstakels vaker terugkomen. • Er zijn vaak hoge kosten verbonden aan het geschikt maken van een gebouw voor een nieuwe functie. Uiteraard komt dit doordat nieuwe faciliteiten in het gebouw aangebracht moeten worden. Maar de kosten worden vaak verhoogd door achterstallig onderhoud of de noodzaak om bijvoorbeeld vervuilde grond te saneren. Een goed voorbeeld hiervan
is het DRU-complex in Ulft, waar deze problemen zich tegelijk aandienden. Subsidieregelingen zijn in het algemeen niet afgestemd op herbestemmingsopgaven. Alleen het in stand houden van monumentale waarden wordt gesubsidieerd. De grote investeringen die nodig zijn voor onderzoek en herinrichting, maar ook grote restauratie-ingrepen vallen vrijwel geheel buiten de regelingen. De eisen die aan de aanvraag voor subsidieregelingen gesteld worden, leiden bij grote herbestemmingsopgaven vaak tot excessief hoge kosten. • Een belangrijke stap die nogal eens wordt overgeslagen bij het herbestemmen van objecten in zowel stedelijke als niet-stedelijke gebieden is een gedegen cultuurhistorisch onderzoek. Een dergelijk onderzoek kan antwoord geven op de vraag wat je wilt behouden en wat veranderd mag worden. Het kan daarmee ook de kansen en de ontwikkelingsmogelijkheden aangeven. • De vele betrokkenen bij een herbestemmingsproject hebben verschillende belangen. De zittende eigenaar heeft vaak belang bij een hoge financiële opbrengst bij verkoop of verhuur van het pand. Omwonenden willen niet beperkt worden in hun woongenot en omringende bedrijven niet gehinderd in hun bedrijfsuitoefening. Daarnaast verlangt de gemeente bijvoorbeeld een functie die een economische of sociale impuls geeft aan de directe omgeving. Het op één lijn krijgen van al deze partijen is een essentiële voorwaarde voor succesvol herbestemmen. • Het vinden van een nieuwe functie voor een monumentaal gebouw kan zeer gevoelig liggen. Mensen hechten vaak aan een gebouw zoals zij dat kennen en willen dat ook zo houden. Het herbestemmen van religieus erfgoed neemt daarin een bijzondere plaats in. Het vooruitzicht dat een kerkgebouw een andere functie krijgt dan de religieuze, is voor velen ronduit schokkend. In het Jaar van het Religieus Erfgoed 2008 is becijferd dat de komende tien jaar zo’n duizend kerkgebouwen de deuren moeten sluiten. Dat betekent twee kerken per week, oftewel: honderd kerken per jaar.
41
thema
• In de wet- en regelgeving zijn voor het bestemmingsplan, het bouwbesluit en de brandweerverordening bepalingen opgenomen om de belangen van de verschillende betrokkenen te beschermen. Ook als de betrokkenen onderling tot overeenstemming zijn gekomen, kost het vaak tijd en moeite om het herbestemmingsproject met de regels in overeenstemming te brengen. Gemeenten moeten rekening houden met zaken als brandveiligheid, verkeersstromen, parkeergelegenheid en – last but not least – het behoud van cultureel erfgoed. Daardoor hebben herbestemmingsprojecten vaak een zeer lange doorlooptijd.
1+1=3? Herbestemmen vraagt soms ook om offers. Niet altijd verhoudt een nieuwe functie of een toevoeging aan het gebouw of gebied zich goed tot de aanwezige cultuurhistorische waarde. Dan zullen cultuurhistorici moeten accepteren dat nieuwe cultuur geschapen wordt. Voorwaarde voor een goede herbestemming is wel dat de ‘culturele balans’ positief uitkomt; de herbestemming moet duurzaam en afleesbaar zijn. Herbestemmen kan met drie ‘erfgoedfilosofieën’:
1+1=1
42
oftewel, alles wat wijzigt of wordt toegevoegd, verhoudt zich met het oude. Oud en nieuw maken samen één gebouw. Voorbeelden hiervan zijn de vele pakhuizen die verbouwd zijn tot appartementen en waar het oude karakter overeind is gebleven.
1+1=2 oftewel, de wijziging of nieuwe toevoeging is duidelijk van deze tijd. Oud en nieuw vormen eigenlijk twee gebouwen. Een sprekend voorbeeld hiervan is de glazen aanbouw aan het Concertgebouw in Amsterdam.
1+1=3 oftewel, door de consolidatie van het oude en het toevoegen van het nieuwe ontstaat feitelijk een geheel nieuw gebouw. Een voorbeeld hiervan is de ROC van Twente in Hengelo, waar de oude gieterij van Stork in een andere functie bewaard is gebleven binnen een nieuw gebouw.
Uit deze korte probleemschets blijkt al dat het behoud van cultureel erfgoed slechts één van de vele belangen is bij herbestemmingsprojecten. Als het gebouw een beschermd monument is, dan vormt de aanvraag van een monumentenvergunning voor verbouw of sloop doorgaans een redelijk stevige verdedigingslinie voor het cultuurhistorische belang. Dankzij deze verplichte monumentenvergunning kunnen destructieve ingrepen worden voorkomen. Er is echter geen instrument dat verhindert dat de conditie van een gebouw door verwaarlozing verder achteruit gaat. Zolang het pand leeg staat, gaat het verval verder. Ook vanuit het perspectief van het behoud van cultureel erfgoed is het daarom van belang dat een herbestemmingsproces zo snel en soepel mogelijk verloopt.
glaspaleis, heerlen
De rol van de overheid De ervaring leert dat de beste garanties voor het behoud van een beschermd monument verkregen worden als het gebouw op een aangepaste manier gebruikt wordt. Een gebouw dat goed en regelmatig gebruikt wordt, wordt onderhouden zoals het hoort en blijft behouden zoals het hoort. Leegstand heeft verval tot gevolg. Het Charter van Venetië, basisdocument van de internationale monumentenzorg, verwoordt dit heel letterlijk: ‘voor het behoud van monumenten is het altijd gewenst daaraan een maatschappelijk nuttige bestemming te geven’. Artikel 11 van het Verdrag van Granada uit 1985, dat door Nederland werd ondertekend, stelt het nog iets scherper: ‘rekening houdend met de architectonische en historische aard van het erfgoed, verplicht iedere partij zich tot het bevorderen van (…) het zodanig aanpassen van oude gebouwen dat die voor nieuwe doeleinden kunnen worden gebruikt.’ Dit verdrag is door de Nederlandse Staat goedgekeurd en op 1 juni 1994 is het in Nederland in werking getreden. Het verdrag brengt voor de overheid zodanige verplichtingen met zich mee dat herbestemmingsvraagstukken niet meer vrijblijvend benaderd kunnen worden. De vraag is echter op welke wijze de overheid het best invulling kan geven aan haar taken. In de afgelopen decennia is veel ervaring opgedaan met het uitvoeren van herbestemmingsprojecten. Herbestemmen is een traject, een proces. Vaak van vallen en opstaan, van wikken en wegen. Soms van toeval of geluk, maar meestal van studie, overleg en diepgaande denkprocessen. Kortom: de toverformule voor herbestemming bestaat niet. Er bestaat geen model dat zonder meer op elk type erfgoed toegepast kan worden. Hoe anderen het hebben aangepakt, kan hoogstens inspiratie bieden, maar kan nooit zonder meer worden overgenomen. Zoals blijkt uit de gesprekken met de ontwikkelaars en de beleidsmakers vraagt herbestemming van erfgoed om creativiteit, maar ook om realisme. Ideeën moeten worden getoetst op financiële, technische, cultuurhistorische en economische haalbaarheid. Bovenal moet een herbestemming te rijmen zijn met de intrinsieke waarde van het erfgoed en het behoud ervan. Als het idee dan nog overeind blijft, is er kans op een succesvolle herbestemming. Er is dus geen standaardoplossing voor het herbestemmingsvraagstuk, maar uit talloze publicaties over dit onderwerp blijkt dat de overheid wel een aantal stappen kan zetten om het succesvol herbestemmen van monumentale gebouwen te bevorderen.
43
44
thema
sint janskerk, roosendaal
Anticipeer op leegstand De rijksadviseur voor Cultureel Erfgoed concludeert in zijn publicatie ‘De oude kaart van Nederland’ dat leegstand vaak te laat wordt opgemerkt door de lokale overheid. Als de eigenaar zelf geen actie onderneemt, wordt de zoektocht naar een nieuwe bestemming pas opgestart als het pand al leegstaat. Hiermee gaat kostbare tijd verloren, want het vinden van een nieuwe passende bestemming kan veel tijd vragen. Verzamel en verspreid informatie over het huidig gebruik van monumenten Overheden met verantwoordelijkheden op het gebied van monumentenzorg verzamelen informatie over monumenten, maar deze beperkt zich veelal tot informatie over de monumentale waarden van het pand. Over het huidig gebruik van monumenten is betrekkelijk weinig bekend. Hoeveel rijksmonumenten in Nederland staan momenteel leeg? Het antwoord op deze vraag is niet voorhanden, hoewel dit soort informatie van grote waarde is voor het ontwikkelen van beleid ten aanzien van herbestemmen. Één van de voorwaarden om proactieve monumentenzorg te realiseren, is het beschikken over informatie omtrent het huidig gebruik van monumenten. Bevorder regie Met herbestemmingsprojecten zijn veel verschillende belangen gemoeid. Door de betrokkenen tijdig bij elkaar te brengen in een constructieve zoektocht naar mogelijkheden kan voorkomen worden dat het project in een later stadium stagneert vanwege ingediende bezwaarschriften. De lokale overheid kan hierin een coördinerende functie vervullen. Geef ruimte voor een tijdelijke invulling De projectontwikkelaars die zijn geïnterviewd voor dit themadeel geven aan dat een nieuwe, passende bestemming vaak niet voor het oprapen ligt. De periode tot een meer definitieve bestemming kan overbrugd worden door tijdelijke functies in het gebouw onder te brengen. Lokale wet- en regelgeving kan echter roet in het eten gooien, bijvoorbeeld doordat de tijdelijke invulling niet past binnen het bestemmingsplan. Coulance in de toepassing van lokale regelgeving biedt grotere overlevingskansen voor gebouwen. Geef een financiële bijdrage Herbestemmen lijkt in eerste opzicht misschien een goedkopere oplossing dan nieuwbouw, omdat gebruik kan worden gemaakt van een bestaand pand, maar is dat in de praktijk vaak niet. Het aanpassen van het bestaande pand vraagt veelal om inventieve en arbeidsintensieve ingrepen. Zeker als er sprake is van achterstallig onderhoud en restauratie van cultuurhistorisch waardevolle elementen stijgen de kosten snel.
Deze meerkosten van restauratie en aanpassing ten opzichte van nieuwbouw leiden bij veel herbestemmingsprojecten ertoe dat de exploitatieopbrengst (door verhuur of eigen gebruik) van het gebouw na herbestemming onvoldoende is om de kosten te dekken. Dit is de inmiddels befaamde ‘onrendabele top’. Om ervoor te zorgen dat het herbestemmingsproject geen verliespost oplevert voor de eigenaar van het pand is een financiële bijdrage van de overheid vaak noodzakelijk. Zeker als de cultuurhistorische waarde het vinden van een meer lucratieve bestemming belemmert. Het geven van financiële ondersteuning is slechts één van de mogelijkheden waarop de overheid herbestemmingsprojecten kan faciliteren, maar wel een heel belangrijke. Vanwege dit belang, en omdat financiering van de monumentenzorg het werkterrein is van het Restauratiefonds, leest u in het vervolg van deze tekst meer over de manier waarop overheden herbestemmingsprojecten het beste financieel kunnen ondersteunen.
Financiële ondersteuning van herbestemmingsprojecten Het belang van financiële ondersteuning bij herbestemmingsprojecten is bij de rijksoverheid gelukkig niet onopgemerkt gebleven. Het Ministerie van OCW schrijft in ‘Een lust, geen last’, het visiedocument op de modernisering van de monumentenzorg, dat zij geld beschikbaar wil stellen voor het stimuleren van herbestemmen en herontwikkelen. Het is van belang om dit geld op een slimme manier in te zetten, zodat de bijdrage aan het behoud van cultureel erfgoed bij het uitvoeren van herbestemmingsprojecten maximaal is. Deze maximale bijdrage wordt niet enkel bereikt door het herstel van bouwkundige elementen mogelijk te maken, maar ook door in het gebouw een passende functie onder te brengen en een sluitende financiële exploitatie te stimuleren. Tot nu toe biedt de rijksoverheid geen structurele geldstromen specifiek gericht op het herbestemmen van monumenten. De reguliere Brim-subsidies voorzien in een bijdrage voor het uitvoeren van onderhoud, maar zijn onvoldoende groot voor het financieren van de vaak grootschalige restauratiewerkzaamheden die bij herbestemmingsprojecten worden uitgevoerd. Substantiële bijdragen kwamen wel uit de ‘kanjerregelingen’ en uit de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstanden (Rrwr). Grootschalige herontwikkelingsprojecten in stedelijke gebieden hebben vaak bijdragen gehad vanuit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van het Ministerie van VROM. Een deel van dit geld is ten goede gekomen aan de restauratie van monumenten in deze gebieden. Een aantal forten in de nieuwe Hollandse Waterlinie wordt herbestemd met bijdragen uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Uit de herkomst van het geld blijkt wel dat herbestemmingsprojecten aandachtsgebied zijn van de Ministeries van VROM, LNV en OCW.
45
thema
46
Het grote probleem in de financiering van herbestemmingsprojecten is dat veel eigenaren geen duidelijkheid wordt geboden over een financiële bijdrage van de overheid. Veel regelingen zijn tijdelijk van aard. Als wij kijken naar de huidige regeling van het Ministerie van OCW voor het financieel ondersteunen van grootschalige restauraties, de Rrwr, dan valt op dat de voorwaarden om deel te kunnen nemen aan deze regeling ieder jaar veranderen. Ook voor eigenaren van te herbestemmen panden is de Rrwr-regeling van belang, omdat een groot deel van de kosten bij herbestemmingsprojecten meestal wordt veroorzaakt door de noodzakelijke restauraties. Zij kunnen echter niet de plannen voortdurend aanpassen aan de snel wisselende voorwaarden van de Rrwr-regeling. Het verkrijgen van een substantiële rijkssubsidie voor een herbestemmingsproject is dan ook eerder een lot uit de loterij dan een stabiele basisvoorziening. Dit probleem is extra nijpend omdat de kosten voor het aanvragen van een Rrwr-subsidie erg hoog zijn. Bij een industrieel monument van enige omvang bedragen de plankosten al snel enkele tienduizenden euro’s vanwege de verplichting om gedetailleerde bouwtekeningen, bestek en begrotingen in te dienen. Als de subsidie vanwege een te gering budget uiteindelijk niet verleend wordt, is dat extra zuur. Deze houding druist ook in tegen de belangrijke aanbeveling uit de in 2008 uitgevoerde Brim-evaluatie, dat de overheid bij het aanvragen van een subsidie moet vermijden de aanvrager te dwingen een bepaald uitvoeringsproces te volgen. De grootste winst voor het mogelijk maken van herbestemmen wordt behaald als de overheid zich een betrouwbare partner toont en continuïteit biedt in de financiële bijdrage voor het uitvoeren van grote restauraties. Bij herbestemmingsprojecten kan deze financiële bijdrage verstrekt worden in de vorm van een subsidie of een laagrentende lening. Bij herbestemmingsprojecten is de systematiek van laagrentend lenen zeer goed toepasbaar, omdat het pand na herbestemmen – als het goed is – een positief exploitatiesaldo heeft. Het bedrag dat laagrentend geleend kan worden, zal bij herbestemmingsprojecten wel hoger moeten zijn dan het maximum van 300.000 euro, dat nu geldt voor het verstrekken van Restauratiefonds-hypotheken voor woonhuizen en voor boerderijen zonder agrarische functie. Te denken valt aan een lening zo hoog als het volledige bedrag van de subsidiabele kosten. Als bovenstaande basis voor de financiering van restauraties is gerealiseerd, kan gedacht worden aan aanvullende financieringsregelingen specifiek voor herbestemmingsprojecten. Één van de uitgangspunten voor het bieden van financiële ondersteuning vanuit het cultureel erfgoedveld moet zijn dat herbestemmen nooit een doel op zich wordt. Vanuit het perspectief van het cultureel erfgoedveld
hotel/restaurant villa augustus, voormalige watertoren, dordrecht
bezien is de vraag of herbestemmen wenselijk is afhankelijk van twee factoren. De eerste is in hoeverre de monumentale (of ruimtelijke) waarde van het pand wordt aangetast door herbestemmen. Het onderbrengen van een nieuwe functie in een bestaand pand gaat gepaard met wijzigingen die van invloed zijn op het karakter. Bij een te herbestemmen postkantoor zal het karakter van het pand doorgaans beter behouden blijven als daarin opnieuw een publieke, kantoor- of winkelfunctie wordt ondergebracht in plaats van woningen. De tweede factor is de invloed van herbestemmen op het exploitatiesaldo van het pand. Een herbestemmingsproject heeft als doel het pand te behouden door het exploitatiesaldo van het pand te verbeteren, zodat de toekomst van het monument gewaarborgd is. Op basis van deze aspecten kunnen wij panden in hun huidige functie indelen in vier categorieën. • Hoge monumentale waarde, negatief exploitatiesaldo Panden in deze categorie willen wij graag in hun oorspronkelijke staat behouden vanwege hun hoge monumentale waarde. Helaas stelt deze hoge monumentale waarde wel beperkingen aan het gebruik, waardoor het exploitatiesaldo negatief is en niet in het onderhoud van het gebouw kan worden voorzien. In dat geval zou de overheid een bijdrage moeten leveren, zodat het pand goed onderhouden kan worden. • Hoge monumentale waarde, positief exploitatiesaldo Panden in deze categorie moeten in hun oorspronkelijke staat behouden blijven. Gelukkig kan dat ook omdat het pand genoeg inkomsten genereert om in het in stand houden te voorzien. In dit geval is een exploitatiebijdrage van de overheid niet noodzakelijk. • Lagere monumentale waarde, negatief exploitatiesaldo De panden in deze categorie lenen zich goed voor herbestemmingsprojecten. Vanzelfsprekend willen wij het pand graag behouden, maar wij zijn bereid concessies te doen aan het behoud van monumentale waarden als daarmee het pand in zijn geheel behouden kan blijven. Dit zijn niet de monumenten om een kaasstolp overheen te zetten, zoals de ontwikkelaars in dit themadeel het uitdrukken. In de afweging tussen het behoud van cultuurhistorische waarde en het doen van de benodigde ingrepen voor het creëren van een nieuwe functie zal de balans sneller naar dat laatste doorslaan. Daarin moeten wij dus ook keuzes durven maken. Logische consequentie is dan wel dat het herbestemmingsproject moet leiden tot een positief exploitatiesaldo, waardoor (in grotere mate) zelfstandig in het in stand houden van het pand kan worden voorzien.
het blokhuis, voormalige huis van bewaring, leeuwarden
• Lagere monumententale waarde, positief exploitatiesaldo Indien nodig zouden panden in deze categorie herbestemd kunnen worden, omdat de monumentale waarde niet dermate hoog is dat dit onbespreekbaar is. Gelukkig is dit niet nodig omdat het exploitatiesaldo dermate positief is dat in het in stand houden van het pand kan worden voorzien. De bovenstaande schematische indeling is een simplificatie van de werkelijkheid, maar het is naar onze mening in essentie wel waar de overheid naar moet streven als het gaat om de financiering van de monumentenzorg en dus ook bij herbestemmingsprojecten. Zoals hierboven aangegeven, is functiebehoud vaak wenselijker voor het handhaven van het karakter van het pand dan herbestemmen. Het is daarom onwenselijk dat een financiële prikkel van de overheid zou leiden tot herbestemmingen die an sich, dus vanuit het monument geredeneerd, overbodig zijn. Vanuit het cultureel erfgoedveld zouden de financiële regelingen daarom gericht moeten zijn op: • het goed en planmatig in stand houden van het monument (daarom ook voorkomen van leegstand) • het behoud van cultuurhistorische waarden • een tijdig en soepel verlopend proces om voor een leeg komend pand een nieuwe bestemming te vinden. Bij herbestemmingsvraagstukken wordt een andere rol van de overheid verwacht: de overheid in de rol van cultureel ondernemer. Bovendien wordt van de overheid verwacht dat zij een financieringssysteem hanteert dat het aanhaken van andere partijen stimuleert, zodat de overheidsinvestering vermenigvuldigd kan worden, het zogenaamde multipliereffect. Als de rijksoverheid als eerste aangeeft dat zij wil investeren in een herbestemmingsproject is de kans groot dat gemeenten en particuliere fondsen volgen. In het visiedocument op de modernisering van de monumentenzorg geeft het Ministerie van OCW aan herbestemmingsprojecten financieel te willen ondersteunen door het opzetten van een plankostenregeling, een regeling voor het wind- en waterdicht houden tijdens de planvormingsfase en eventueel een exploitatieregeling. Het Restauratiefonds verwacht dat een regeling voor het wind- en waterdicht houden van monumenten, de zogeheten ‘mottenballenregeling’, tijdens de planvormingsfase een goede impuls zal geven aan herbestemmingsprojecten, omdat oplopende kosten vanwege achterstallig onderhoud voorkomen kunnen worden. Het sluit ook aan bij het pleidooi van de voor dit jaarthema geïnterviewde ontwikkelaars en beleidsmakers om herbestemmingsprojecten de tijd te gunnen, waardoor naar een goede definitieve bestemming gezocht kan worden. Het geld kan worden verstrekt in de vorm van een renteloze,
aflossingsvrije lening. De eigenaar kan deze terugbetalen als hij subsidie ontvangt voor het daadwerkelijke herstel van het pand. Door te kiezen voor een leningsvorm in plaats van subsidie blijft er een effectieve prikkel bij de eigenaar om daadwerkelijk tot herbestemming over te gaan.
thema
Een plankostenregeling kan eigenaren stimuleren om tijdig, gestructureerd na te denken over een nieuwe bestemming voor het gebouw. Dit is vooral van belang voor eigenaren die minder bedreven zijn in vastgoedexploitatie en die opzien tegen de inspanningen en de kosten die gemoeid zijn met het opstellen van plannen. De plankostenregeling zou moeten bevorderen dat eigenaren in contact komen met goede plannenmakers die ervoor zorgen dat de volgende onderdelen in het plan worden ondergebracht: • cultuurhistorische verkenning • verkenning van de vastgoedmarkt • vroegtijdige toets van de financiële haalbaarheid van de plannen. Een plankostenregeling zou vooral een quick scan van de mogelijkheden en onmogelijkheden moeten bieden, op basis waarvan meer gedetailleerde plannen ontwikkeld kunnen worden. Zoals eerder in deze tekst aangegeven, verwachten wij dat een exploitatiebijdrage vooral nuttig is voor panden die vanwege hun hoge monumentale waarde juist niet herbestemd moeten worden. Als de overheid bijvoorbeeld vanwege de hoge monumentale waarde van een gebouw met een historisch interieur geen andere functie dan de oorspronkelijke toestaat, lijkt het haast vanzelfsprekend dat de eigenaar in de exploitatie van het monument ondersteund dient te worden. Bij herbestemmingsprojecten is het van belang dat het exploitatiesaldo na herbestemming positief is, zodat ook in de toekomst in het in stand houden van het pand kan worden voorzien. Een bijdrage in de onrendabele top van de restauratiekosten is dan zinvoller dan een meerjarige exploitatiebijdrage. Bovendien prikkelt het de markt om ondernemend te zijn in het vinden van een haalbare nieuwe functie.
Tot slot Het uitwerken van een toegesneden financieel instrumentarium langs de hierboven geschetste lijn zal ertoe leiden dat ook de lastige herbestemmingsopgaven met meer kans op succes tot een goed einde kunnen worden gebracht. Het Restauratiefonds zet zich graag in om, samen met het Ministerie van OCW, de RACM en andere betrokkenen, vorm te geven aan de in het visiedocument ‘Een lust, geen last’ gegeven voorzet. Financiële regelingen alleen zijn in onze optiek onvoldoende. Het Restauratiefonds wil zich daarom ook graag inzetten voor een digitale ‘voorbeeldenbank’, met projecten die als inspiratiebron voor anderen kunnen dienen. Op deze wijze wordt herbestemmen wellicht tot wat wij zouden willen omschrijven als “een antwoord op de zoektocht naar een succesvolle inpassing van het verleden in het heden”.
49
ALGEMEEN
50
Restauratiefonds in beeld
woonomgeving de ripperda, voormalige kazerne, haarlem
Stichting Nationaal Restauratiefonds is in 1985 opgericht op initiatief van het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC). De grondslag hiervoor is in 1984 gelegd in de ‘Nota voor de Monumentenzorg’. Het Restauratiefonds opereert binnen de statuten en de (beleids-)kaders van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en werkt nauw samen met dit ministerie en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).
Missie
Bij de start in 1985 was het Restauratiefonds primair belast met het uitbetalen van monumentensubsidies, het verstrekken van Restauratie-hypotheken en voorfinancieringen en het beheren van het zogenoemde Revolving Fund. Deze dienstverlening is met instemming van het ministerie verbreed tot het bieden van een totale financieringsoplossing voor het restaureren van monumenten. De dienstverlening bleef niet beperkt tot rijksmonumenten, maar breidde zich uit naar gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden en daarnaast, in het kader van de stadsvernieuwing, de particuliere woningverbetering. Monumenten staan immers niet op zichzelf, maar maken integraal deel uit van de zorg voor de gebouwde omgeving. Deze visie deelde ook minister d’Ancona in 1991, toen zij formeel toestemming gaf aan het Restauratiefonds om het werkterrein hiernaar uit te breiden.
Daartoe wenden wij onze specifieke expertise aan om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen. Wij doen dat binnen de beleidsvelden van de Ministers van Cultuur en Ruimtelijke Ordening en de overige betrokken bewindspersonen ten aanzien van behoudenswaardige elementen in het historisch ruimtelijke aanzicht van Nederland. Wij willen de instandhouding van monumentale objecten en structuren krachtig stimuleren door het geven van voorlichting, het ontwikkelen en verstrekken van financieringen en het verlenen van diensten op financieel en administratief gebied, zowel voor particulieren als voor overheden.
In het midden van de jaren negentig startte het Restauratiefonds actief met het uitbrengen van strategische adviezen over (de financiering van) de monumentenzorg. Dat leidde in de jaren daarna tot een hechte samenwerking met de Ministeries van OCW en Financiën. Sinds 1996 stelt de Staat der Nederlanden zich borg voor een groot deel van de activiteiten van het Restauratiefonds. In die jaren verbreedde het aandachtsgebied van het Restauratiefonds zich naar het gehele koninkrijk. Op verzoek van het Ministerie van OCW werd op Curaçao meegewerkt aan het opzetten van een Monumentenfonds naar analogie van het Restauratiefonds. Met instemming van datzelfde ministerie werden op de Antillen ook financieringsactiviteiten ontplooid. Sinds de Nota Belvedere in 1999 zet het Restauratiefonds zich actief in voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap in ons land. In 2005 werd met instemming van het Ministerie van OCW ook het mobiel erfgoed aan het werkterrein van het Restauratiefonds toegevoegd. Al deze ontwikkelingen hebben geleid tot een bredere focus op het cultureel erfgoed. In 2007 zijn de statuten van het Restauratiefonds als gevolg van de hierboven geschetste ontwikkelingen aangepast, met instemming van het Ministerie van OCW.
Wij zetten ons in voor het behoud van ons gebouwde en cultuurlandschappelijke erfgoed; monumentale objecten en structuren in het Koninkrijk der Nederlanden en internationaal erfgoed met een Nederlandse historie. Wij willen hiermee bijdragen aan een efficiënte, duurzame en vitale zorg voor monumenten en de bestendiging van de relatie tussen monument en omgeving; tussen monument en samenleving.
Wij doen dat op een bedrijfsmatige manier, maar zonder winstoogmerk. Daarbij combineren wij kennis en kunde op het gebied van financieren, met specifieke marktkennis en de kennis van ons cultureel erfgoed. Innovatief en solide, creatief en ondernemend.
Visie Het Nederlands stedelijk en ruraal cultuurlandschap vormt een unieke en onmisbare drager van ons culturele erfgoed, en daarmee van de identiteit van ons land. Het draagt bij aan een ‘Mooi Nederland’. Een ‘Mooi Nederland’ is eveneens van economische betekenis voor ons land (toerisme, vestigingsklimaat). Niet in de laatste plaats draagt het conserveren van kwetsbare landschappen en historische Stads- en Dorpsgezichten ook bij aan het welzijn van de mensen in ons land. Meer en meer maatschappelijke organisaties die een rol spelen in de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland ondersteunen bovenstaande gedachte. Zij willen het Nederlandse cultuurlandschap een duurzaam perspectief geven en aansturen op de kwaliteit van dit landschap. In dit veld wil het Restauratiefonds met zijn specifieke expertise een waardevolle bijdrage leveren aan de politiek, het monumentenveld en zelfs de gehele samenleving. Om de bredere visie op het begrip ‘monumentaal erfgoed’ gestalte te geven, wil het Restauratiefonds samenwerken met alle partijen die zich inzetten voor ruimtelijke kwaliteit.
café-restaurant de koekfabriek, voormalige verkade fabriek, zaandam
algemeen
De samenwerking met overheden en maatschappelijke organisaties ziet het Restauratiefonds als essentieel. Op basis van zijn specifieke expertise kan het Restauratiefonds een rol van betekenis spelen als deskundige op het gebied van financiën in relatie tot monumentaal erfgoed in de meest brede zin van het woord. Publieke bewustwording en een duurzaam perspectief zijn daarbij sleutelbegrippen voor het Restauratiefonds. Een beschermd monument, een nog niet beschermd behoudenswaardig object of gebied wordt in stand gehouden en dient – met respect voor het verleden – een duurzaam perspectief te krijgen. Het Restauratiefonds biedt eigenaren en beheerders van ons gebouwd en landschappelijk erfgoed daarbij ondersteuning om zo te komen tot een vitalisering van het ‘monument’ in zijn omgeving. Het Restauratiefonds ontwikkelt en verstrekt laagdrempelige financieringen en biedt financiële en administratieve diensten aan. Daarnaast is het Restauratiefonds actief met het geven van voorlichting, advies en begeleiding bij alle financiële en procesmatige aspecten van een actief beheer, waarbij creatief en ondernemend te werk wordt gegaan. Digitalisering speelt daarbij een steeds belangrijkere rol. Het Restauratiefonds wil met zijn producten en diensten zowel rijksmonumenten als gemeentelijke en provinciale monumenten en panden binnen beschermde gezichten, in hun stedelijke en/of landschappelijke context, bedienen. Voor overheden wil het Restauratiefonds een solide partner zijn als kassier, financier en adviseur. Het Restauratiefonds ondersteunt overheden bij het ontwikkelen, opbouwen en uitvoeren van erfgoedbeleid. Voor het Restauratiefonds is de bestelverantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersonen daarbij een gegeven. Op basis hiervan heeft het Restauratiefonds in de loop van zijn bestaan zijn koers kunnen ontwikkelen.
53
cultuurcomplex het rozendaal, voormalige katoenverwerkingsfabriek, enschede
ALGEMEEN
2008 Monumentenzorg: de stand van zaken Het jaar 2008 stond voor velen in het teken van MoMo, het door minister Plasterk geïnitieerde project Modernisering Monumentenzorg. Een groot deel van het professionele monumentenveld participeerde in de discussie over een nieuw, toekomstgericht monumentenstelsel en gaf zijn reactie op de visie van de minister. De relatie tussen ruimtelijke ordening en cultureel erfgoed, de complexiteit van de regelgeving, de rol van particulieren en de uitdaging van het vinden van goede herbestemmingen vormen hierin pijlers. Aan eigenaren van monumenten zal de discussie wellicht voorbij gegaan zijn. Zij bekommeren zich om het dagelijks in stand houden van ons monumentaal bezit. Velen van hen hebben in 2008 gerestaureerd of onderhoud uitgevoerd. In dat licht werd in 2008 wederom een stap gezet in het wegwerken van de resterende restauratieachterstand bij rijksmonumenten. Deze is nu berekend op ruim 48 miljoen euro. Per saldo heeft het Restauratiefonds het jaar 2008 met een positief resultaat van 9,9 miljoen euro afgesloten. Dit resultaat komt via het Revolving Fund ten gunste aan de monumentensector.
56
Naar een toekomstgericht monumentenbestel Het project Modernisering Monumentenzorg, kortweg MoMo, is in januari 2008 van start gegaan. De doelstelling van dit project is om het monumentenstelsel te hervormen, zodat deze weer aansluit bij de vraagstukken waarvoor de monumentenzorg zich gesteld ziet. Belangrijke thema’s hierin zijn de omslag van objectgericht naar gebiedsgericht beleid en het ontwikkelen van een adequaat instrumentarium voor de herbestemming van gebouwen. Maar ook andere thema’s, zoals het financieren, de definitie van het begrip ‘monument’ en de verdeling van de bestuurlijke bevoegdheden komen in dit project aan de orde. Minister Plasterk heeft begin 2008 vijf werkgroepen aangewezen die zich over deze thema’s hebben gebogen. Het Restauratiefonds heeft in twee van deze werkgroepen geparticipeerd, die in juli 2008 hun eindrapporten hebben opgeleverd. Deze zijn door de kerngroep van het Ministerie van OCW gebruikt voor het formuleren van de voorstellen en scenario’s die aan minister Plasterk zijn aangeboden. Deze heeft daar zijn eigen visie in verwerkt en op 5 december 2008 het langverwachte visiedocument ‘Een lust, geen last’ aan het monumentenveld toegestuurd. De minister heeft aan iedereen de gelegenheid geboden om hierop schriftelijk te reageren. Ook het Restauratiefonds heeft een reactie aan de minister gestuurd. Daarin pleit het Restauratiefonds onder meer voor voldoende structureel budget voor de restauratie en instandhouding van monumenten en het opstellen van een helder en meetbaar investeringsprogramma, waarmee de verwarrende discussies over ‘achterstand’ en ‘werkvoorraad’ tot het
verleden gaan behoren. Daarnaast is het Restauratiefonds een warm voorstander van het moderniseren en versterken van het instrumentarium Beschermd Stads- en Dorpsgezicht en geen voorstander van het stopzetten van dit aanwijzingsbeleid. Minister Plasterk wil in juni 2009 met een beleidsplan voor het toekomstig monumentenbeleid naar de Tweede Kamer. Na behandeling in de Kamer wordt besloten hoe het traject van wetswijzigingen wordt ingeslagen. Evaluatie Brim In het project Modernisering Monumentenzorg is een eerste evaluatie van de werking van het Brim opgenomen. Het Restauratiefonds heeft deelgenomen aan de stuurgroep die deze evaluatie heeft begeleid. De Brim-evaluatie is in december 2008 door minister Plasterk aan de Kamer aangeboden. De minister heeft aangekondigd om op korte termijn een aantal vereenvoudigingen door te voeren, onder andere in de aanvraagprocedure. In deze Brim-evaluatie is uiteraard ook aandacht voor het verstrekken van Restauratiefonds-hypotheken; het leningdeel van het Brim. Het algehele beeld hiervan is dat dit prima functioneert. In lijn met de voorstellen vanuit de evaluatie heeft het bestuur van het Restauratiefonds eind 2008 besloten om het maximumbedrag van de Restauratiefonds-hypotheek per 1 januari 2009 te verhogen van 250.000 euro naar 300.000 euro.
Financiering monumentenzorg Een toekomstbestendig monumentenbestel vraagt om een adequate en structurele financiering. Een situatie waarin het begrip ‘restauratieachterstand’ tot het verleden behoort en klantgerichte subsidieregelingen en financieringsinstrumenten de monumenteneigenaar in staat stelt ons cultureel erfgoed zo goed mogelijk in stand te houden. Halverwege 2008 heeft de CDA-fractie in de Tweede Kamer in het kader van de door de Minister van Financiën beschikbaar gestelde extra middelen een bedrag van 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de restauratie van 24 grote projecten. Minister Plasterk heeft aangegeven dat van dit bedrag 13 miljoen euro toegerekend kan worden aan het verminderen van de nog resterende restauratieachterstand. Per saldo resteert er nu dus nog een berekende achterstand van 48 miljoen euro. Als – zoals in het huidige beleid geformuleerd – de restauratieachterstand in 2010 is weggewerkt, is een nieuwe meting naar de kwaliteit van het monumentenbestand vereist. Op basis daarvan kan een helder en meetbaar investeringsprogramma opgesteld worden, teneinde het ontstaan van nieuwe achterstanden te voorkomen. Naarmate meer monumenten ingrijpend gerestaureerd zijn, verschuift het accent naar onderhoud en kleine (deel-)restauraties, samen in stand houden genoemd. In 2006 is dit vormgegeven in de Brim-regeling. Sindsdien worden de eigenaren van de circa 40.000 monumenten met een woonfunctie financieel gesteund met een laagrentende lening van het Restauratiefonds. Het Revolving Fund van het Restauratiefonds lijkt vooralsnog groot genoeg om - samen met de fiscale aftrek van onderhoudskosten - aan deze vraag te voldoen. Het Revolving Fund is echter niet inflatiebestendig. De overige circa 18.000 monumenten (kerken, kastelen, molens, etc.) komen in aanmerking voor subsidie. Hiervoor is een structureel subsidiebudget van 40 miljoen euro beschikbaar. Minister Plasterk heeft in 2008 aangegeven dat hij het Brim-budget structureel wil verhogen. Hiervoor is in 2009 al 2 miljoen euro beschikbaar gesteld. Dit bedrag zal oplopen tot 6 miljoen euro per jaar vanaf 2012. Een beweging ten goede, al is het bedrag nog onvoldoende om tegemoet te kunnen komen aan de berekende instandhoudingsbehoefte. Volgens berekeningen van PRC Bouwcentrum is een structureel budget van minimaal 58 miljoen euro nodig, terwijl nu ‘slechts’ 40 miljoen euro per jaar beschikbaar is. Verbreding monumentenzorg en aandacht voor kwaliteit van de ruimte De afgelopen jaren was er toenemende aandacht voor de kwaliteit van de ruimte en de rol van cultureel erfgoed daarin. Tot tevredenheid van het Restauratiefonds heeft deze ontwikkeling zich in 2008 verder doorgezet.
In het afgelopen jaar werden meer initiatieven ontwikkeld die zich richten op de relatie tussen het monument en haar omgeving, zoals gebiedsgerichte monumentenzorg, cultuurhistorische landschappen en Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Deze initiatieven sluiten ook goed aan bij het project Modernisering Monumentenzorg. Toch zijn er ook zorgen. Zo moeten wij signaleren dat het cultuurlandschap snel aangetast wordt door schaalvergroting van de landbouw, door de ontwikkeling van natuur, door het veranderende waterbeheer en door stedelijke ruimteclaims. De provincies krijgen een steeds belangrijkere rol bij het in goede banen leiden van deze transformaties. Met de invoering van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening (nWRO) in juli 2008, moeten zij meer dan voorheen gaan sturen in plaats van achteraf toetsen en corrigeren. Een betrekkelijk nieuw instrument om het waardevolle cultuurlandschap te beschermen, is het Beschermde Landschapsgezicht. Tot nu toe blijkt echter dat provincies geen gebruikmaken - en nauwelijks denken te gaan maken - van dit instrument. Het heeft bij provincies vooral een bijsmaak van ‘fixeren’ en ‘musealiseren’. Het Beschermd Landschapsgezicht zal dus nog handen en voeten moeten krijgen, zodat het voor de provincies een werkbaar middel wordt, naar analogie van de Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Een tweede zorg betreft de Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Minister Plasterk uitte in zijn visiedocument op de toekomst van de monumentenzorg het voornemen om het instrument Beschermd Stads- en Dorpsgezicht af te schaffen. Dit instrument dateert al van 1961 en ook het Restauratiefonds onderkent dat het aan vernieuwing toe is. Het richt zich op het beschermen van een structuur, maar is in zijn uitwerking nu wellicht te objectgericht. Het instrument moet toepassingsgerichter worden. Of daarvoor een totaal nieuwe benadering gezocht moet worden, is de vraag. Uit gesprekken die het Restauratiefonds in 2008 voerde met wethouders van gemeenten, blijkt dat het huidige instrumentarium niet optimaal benut wordt en er dus nog kansen liggen. Zo zou het bestemmingsplan beter gekoppeld, c.q. onderbouwd moeten worden met cultuurhistorische waardestellingen en zouden deze samen met bijvoorbeeld welstandscriteria stringenter dan nu leidend moeten zijn bij ontwikkelingen.
Actieve markt voor de instandhouding van monumenten Het Restauratiefonds biedt eigenaren en beheerders van monumenten ondersteuning bij de financiële en procesmatige aspecten van restauratie en onderhoud van hun pand. Het Restauratiefonds doet dit niet alleen door het ontwikkelen en verstrekken van laagdrempelige financieringen en financiële en administratieve diensten, maar ook door het bieden van voorlichting en advies. Dat alles overigens zonder winstoogmerk.
57
de voormalige verkade fabriek, zaandam
ALGEMEEN
klooster, meerssen
Monumenteneigenaren maken veelvuldig gebruik van de diensten van het Restauratiefonds. Onze ambitie is om bij 75% van alle restauraties betrokken te zijn. Wij meten het aantal restauraties aan de hand van de afgegeven mededelingen door Bureau Monumentenpanden van de Belastingdienst (BBM) en het aantal door de RACM afgegeven subsidiebeschikkingen voor restauraties. Op basis van deze telling bedroeg het aantal restauraties gedurende geheel 2008: 1.157. In 2008 waren wij bij 87% van deze restauraties betrokken, bijvoorbeeld via een financiering, het uitbetalen van subsidies of via de RestauratieWijzer. De dienstverlening van het Restauratiefonds wordt door klanten met een ruime 8 als rapportcijfer gewaardeerd. Totaal-financieringen Het Restauratiefonds biedt eigenaren van monumenten een financiering op maat voor het hele restauratieproject; de Totaal-financiering. Hierin wordt naast de eventuele subsidie of laagrentende lening ook de financiering van het eigen aandeel (de niet-subsidiabele of fiscaal aftrekbare kosten) opgenomen. Ook de afhandeling van alle betalingen (declareren, incasseren, uitbetalen) hoort bij deze financiering (Bouwrekening). Zo biedt het Restauratiefonds dé oplossing om de financiering centraal te regelen. 60
De productie Bouwrekeningen is in 2008 op nagenoeg hetzelfde niveau gebleven als het jaar ervoor. In 2008 werd voor 104 miljoen euro aan Bouwrekeningen gecontracteerd, tegen 108 miljoen euro in 2007. In aantallen is de totale productie van Bouwrekeningen gedaald van 749 in 2007 naar 682 in het afgelopen jaar. In de portefeuille Bouwrekeningen zijn ook de ‘goedkope’ voorfinancieringen van Brrm-subsidies opgenomen. In 2008 is voor ruim 7 miljoen euro aan voorfinancieringen Brrm-subsidies verstrekt. Deze
Productie Bouwrekeningen in hoofdsommen (bedragen x E 1.000,-)
productie daalt snel, omdat er ten opzichte van vorige jaren nauwelijks nog Brrm-beschikkingen worden afgegeven. Vrijwel alle eigenaren maken nog steeds gebruik van deze mogelijkheid. Daarnaast verstrekt het Restauratiefonds kortlopende leningen waarmee een eigenaar een deel van de kosten die hij terugontvangt van de Belastingdienst kan voorfinancieren. In 2008 hebben ruim 160 eigenaren van een rijksmonument gekozen voor het gemak van de Totaal-financiering. Zij financierden naast hun subsidie of laagrentende lening voor een totaalbedrag van 19,3 miljoen euro bij het Restauratiefonds. Het totaalbedrag aan verstrekte leningen is gestegen van 55,3 miljoen euro in 2007 naar 66,2 miljoen euro in 2008. Restauratiefonds-hypotheken Sinds de invoering van het Brim komen alle eigenaren van woonhuizen en van boerderijen zonder agrarische functie in aanmerking voor de laagrentende Restauratiefonds-hypotheek. Het Restauratiefonds verstrekt deze laagrentende leningen (beduidend lager dan de marktrente en met een minimum van 1,5%) uit het Revolving Fund. De rente en aflossing van de laagrentende leningen vloeien weer terug in het Revolving Fund. Hierdoor kan het Restauratiefonds deze middelen opnieuw inzetten voor nieuwe restauratieprojecten en blijft het geld beschikbaar voor de monumentensector. In 2008 is voor 39,2 miljoen euro aan Restauratiefonds-hypotheken verstrekt. Bij het verstrekken van Restauratiefonds-hypotheken (voortvloeiend uit het Brim) opereert het Restauratiefonds conform de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). In 2008 zijn er geen eigenaren geweest die onder deze regeling een bezwaar hebben ingediend tegen het niet verstrekken of de wijze van verstrekken van een Restauratiefonds-hypotheek.
Productie Restauratiefonds-hypotheken
Monumenten
Particuliere Woningverbetering
totaal
aantal
2003
188.977
6.704
195.681
1.170
2003
33.557
2004
104.401
2.203
106.604
944
2004
46.669
2005
108.358
2.714
111.072
806
2005
39.332
2006
103.436
5.807
109.243
744
2006
35.681
2007
106.878
1.072
107.950
749
2007
32.593
2008
102.670
1.344
104.014
682
2008
38.764
(bedragen x E 1.000,-)
ALGEMEEN Kerken Nevenfunctie-Lening In de tweede helft van 2008 heeft Nationaal Restauratiefonds de Kerken Nevenfunctie-Lening ontwikkeld en in december geïntroduceerd. Deze leningen kunnen worden verstrekt aan eigenaren van rijksmonumentale kerkgebouwen, met als doel de bouwkundige uitgaven te financieren die nevengebruik mogelijk maken, zoals toiletgroepen/pantry’s, etc. Op deze manier wordt de kerk economischer gebruikt, wordt de kans op leegstand kleiner en kan de kerk meer opbrengsten genereren om het onderhoud te betalen. Het gaat hierbij om de financiering van kosten aan een kerk waarvoor geen subsidiemogelijkheid bestaat. Financieringsportefeuille De totale financieringsportefeuille is evenals voorgaande jaren licht gestegen. In 2008 is de financieringsportefeuille van het Restauratiefonds toegenomen tot 574 miljoen euro (2007: 552 miljoen euro).
Ontwikkeling Portefeuille financieringen (bedragen x E 1.000,-)
62
Totaalfinanciering
Voorfinanciering
Laagrentende leningen
totale portefeuille
2003
252.147
18.603
130.049
400.799
2004
269.931
23.059
173.617
466.607
2005
284.565
29.510
207.506
521.581
2006
275.471
29.293
232.883
537.647
2007
271.773
27.632
252.458
551.863
2008
269.642
23.627
280.540
573.808
Kassiersfunctie Het Restauratiefonds vervult ook de kassiersfunctie voor het Ministerie van OCW door het uitbetalen van alle rijkssubsidies voor monumenten. In 2008 is het uitbetaalde bedrag aan rijkssubsidies met 92,7 miljoen euro licht gestegen ten opzichte van 2007 (89,9 miljoen euro). Automatisering Brim Een belangrijke ontwikkeling in de samenwerking tussen de RACM en het Restauratiefonds is het gezamenlijk gebruikmaken van het automatiseringssysteem ter ondersteuning van het Brim. Nagenoeg alle processen voor het Brim, zowel het deel dat de RACM als het deel dat het Restauratiefonds uitvoert, worden via dit systeem ondersteund. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de hedendaagse mogelijkheden die het internet biedt, zoals het digitaal kunnen aanvragen van subsidies en het digitaal kunnen indienen
van declaraties. Ook kunnen eigenaren online de stand van zaken rond hun subsidierekening raadplegen. Inmiddels declareert ruim 90% van de eigenaren digitaal hun kosten. Dankzij deze samenwerking tussen de RACM en het Restauratiefonds kan de uitvoering van het Brim aanzienlijk efficiënter en klantvriendelijker plaatsvinden dan tot nu toe het geval was bij het Brrm en het Brom.
Samenwerken voor behoud van ons cultureel erfgoed Monumentenzorg gaat verder dan alléén het behoud van waardevolle rijksmonumenten. Het Restauratiefonds biedt gemeenten en provincies daarom ondersteuning bij het ontwikkelen en uitvoeren van lokaal monumentenbeleid, vooral gericht op gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden in Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Het Restauratiefonds werkt hierbij samen met verschillende gemeenten en provincies, maar ook met particuliere organisaties, zoals het Prins Bernhard Cultuurfonds en het VSBfonds. Provinciale Cultuurfondsen voor Monumenten Het Restauratiefonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds hebben enkele jaren geleden het initiatief genomen om de financiële mogelijkheden te verruimen voor het behoud van gemeentelijke en provinciale monumenten en van beeldbepalende panden in Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Sinds 2005 zijn negen provinciale Cultuurfondsen actief in Friesland, Gelderland, Groningen, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland en Zuid-Holland. Uit deze fondsen worden laagrentende leningen verstrekt. Inmiddels hebben de negen provinciale Cultuurfondsen een totaal fondsvermogen van 24 miljoen euro. In 2008 zijn 82 Cultuurfonds-hypotheken verstrekt voor een bedrag van 5,3 miljoen euro. Daarmee stabiliseerde het productievolume, wat vooral te wijten is aan het feit dat in twee van de negen provincies (Gelderland en Noord-Holland) de beschikbare middelen vrijwel geheel besteed zijn. Gemeentelijke en provinciale Restauratiefondsen Gemeenten en provincies richten samen met het Restauratiefonds eigen lokale ‘Restauratiefondsen’ op. Dit is een eigen Revolving Fund, waaruit de gemeente of provincie laagrentende leningen kan toekennen aan eigenaren van gemeentelijke of provinciale monumenten en beeldbepalende panden. Het Restauratiefonds verstrekt de leningen en beheert het fonds. In 2008 is een nieuw gemeentelijk Restauratiefonds gestart in Den Helder. In totaal hebben nu acht decentrale overheden een eigen fonds (waarvan zeven gemeenten; Den Helder, Deventer, Dordrecht, Leeuwarden, Rotterdam, Schiedam en Utrecht, en de provincie Gelderland) voor de financiering van restauraties van doorgaans gemeentelijke monumenten. De totale omvang van deze fondsen bedraagt eind 2008: 18,8 miljoen euro, waarvan 7,8 miljoen euro in de vorm van laagrentende leningen is uitgezet.
Varend Monument-Lening Het Restauratiefonds wil bijdragen aan een duurzaam behoud van het varend cultureel erfgoed in Nederland en heeft in samenwerking met het VSBfonds de Varend Monument-Lening ontwikkeld. Beide partijen hebben in 2006 250.000 euro beschikbaar gesteld, waardoor het fondsvermogen bij de start 500.000 euro bedroeg. Uit dit fonds worden laagrentende leningen, de Varend Monument-lening, verstrekt voor de restauratie van monumentale schepen die zijn geregistreerd in het Nationaal Register Varende Monumenten van de Federatie Oud Nederlandse Vaartuigen (FONV). In 2008 zijn vier Varend Monument-Leningen verstrekt.
Marktontwikkeling en strategische advisering De zorg voor het cultuurhistorisch waardevol erfgoed beperkt zich al lang niet meer tot de objectgerichte monumentenzorg. Monumenten maken immers deel uit van een groter geheel en dat vraagt om een bredere visie op monumenten in hun landschappelijke of stedelijke context. Met het project MoMo zet het Rijk nog meer in op een evenwichtige rol van cultuurhistorie binnen de ruimtelijke ordening. In het verlengde van deze ontwikkeling zet het Restauratiefonds zich in strategisch beleid, visieontwikkeling en strategische advisering ook steeds meer in voor monumenten in hun omgeving. Het financieren van het in stand houden van monumenten blijft daarbij de kerntaak. In het kader van deze verbreding is in 2008 een aantal activiteiten uitgevoerd. Beschermde Stads- en Dorpsgezichten In 2008 heeft het Restauratiefonds extra aandacht gevraagd voor Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Het vormde het thema voor het Jaarverslag over 2007 en naar aanleiding hiervan is met veel gemeenten en monumentenorganisaties over dit thema gesproken. In september is een rondetafelgesprek georganiseerd met wethouders van grotere, monumentrijke gemeenten. Hen is gevraagd naar de ervaringen met dit instrument en naar verbeterpunten in het beleid. In februari 2009 is een tweede rondetafelgesprek gehouden met wethouders van kleinere, plattelandsgemeenten. De resultaten hiervan zullen door het Restauratiefonds ingebracht worden in de discussie over de toekomst van dit instrument. Nederlandse Antillen en Aruba Samen met het Ministerie van OCW is in 2008 gezocht naar een financieringsoplossing voor de monumentenproblematiek op de Nederlandse Antillen en Aruba. Er is gewerkt aan het vormen van een Monumentenfonds dat ervoor zorgt dat de 8 miljoen euro die het Ministerie van OCW in de periode 2008-2011 beschikbaar stelt, benut kan worden voor restauratieprojecten op de Antillen en Aruba. Deze middelen worden revolverend, als laagrentende leningen ingezet. De bestemming wordt door de diverse eilandbesturen vastgesteld, binnen de kaders die het Ministerie van OCW
hiervoor aangeeft. Het Restauratiefonds heeft contact gelegd met banken op de Antillen om hen bereid te vinden om als front-office te opereren. Voor Curaçao is hierover overeenstemming bereikt met Monumentenfonds Curaçao (MFC). Internationaal erfgoed In 2008 is met diverse partijen gesproken over internationaal erfgoed met een Nederlandse historie. Onder andere met vertegenwoordigers van diverse departementen, RACM, TU Delft en erfgoedvertegenwoordigers uit New York, Suriname en Brazilië. In november 2008 is ten kantore van het Restauratiefonds in Hoevelaken samen met het Centrum voor Internationaal Erfgoed (CIE) een afstemmingsoverleg georganiseerd voor partijen die actief zijn op de Antillen en Aruba. In 2008 werden drie buitenlandse delegaties ontvangen bij Nationaal Restauratiefonds. Een afvaardiging van de Russische Doema (Russisch parlement) en vertegenwoordigers uit Litouwen en Turkije zijn door ons geïnformeerd over de werking van de financiering van de monumentenzorg in Nederland in het algemeen en de werking van het Restauratiefonds in het bijzonder. Onderzoeken en adviezen Het Restauratiefonds participeerde in 2008 in diverse onderzoeken en adviestrajecten van derden. Vermeldenswaard is het onderzoek ‘Ruimte met Karakter’, een onderzoek en adviestraject van de rijksadviseur voor Cultureel Erfgoed, prof. drs. A.L.L.M. Asselbergs. In dit onderzoek kijkt men naar de strategie en instrumenten die provincies inzetten bij het behoud van cultuurhistorisch waardevolle landschappen en de verkenning die het Restauratiefonds samen met de RACM uitvoerde naar financiële faciliteiten voor archeologische opgravingen en het beheer van archeologische terreinen.
Communicatie en voorlichting Het Restauratiefonds wil monumenteneigenaren zo goed mogelijk informeren over de financiering van de restauratie en het onderhoud in de meest ruime zin van het woord. Voorlichting over wet- en regelgeving is hier onlosmakelijk mee verbonden. Naast deze algemene voorlichting ondersteunt een gerichte communicatie en voorlichting de financieringsactiviteiten van het Restauratiefonds. Het Restauratiefonds wil graag in een vroeg stadium van een voorgenomen restauratie in gesprek komen met een (potentiële) eigenaar, om zoveel mogelijk restauraties uiteindelijk ook succesvol plaats te laten vinden. De websites www.restauratiefonds.nl en www.monumenten.nl, brochuremateriaal en persoonlijke voorlichting via de RestauratieWijzer, konden ook in 2008 rekenen op ruime belangstelling.
63
gevangenismuseum, voormalige gevangenis, veenhuizen
ALGEMEEN
Top 5 gedownloade documenten
communicatie & voorlichting Bezoekers www.monumenten.nl Bezoekers www.restauratiefonds.nl Downloads brochures, nieuwsbrief en aanvraagformulieren Beantwoorde e-mails Telefonisch contact Deelnemers aan cursussen Oplage nieuwsbrief InDetail Oplage nieuwsbrief InDetail Uitgebrachte persberichten Geplaatste artikelen
66
90.000 37.000 15.400 8.000 22.000
Kwartaaluitgave InDetail (in totaal) Infobladen Cultuurfonds-hypotheek Inhoudsopgave RestauratieWijzer Aanvraagformulier Rf-h Voorwaarden en kenmerken
2.518 1.154 1.078 951 858
805 regulier 2.750 decemberuitgave 12.500 5 53
Intensief contact Voorlichting wordt door het Restauratiefonds op verschillende manieren vorm gegeven. Dagelijks beantwoordt het Restauratiefonds vele vragen van monumenteneigenaren en professionele monumentenzorgers. De laatste jaren wordt steeds meer gebruikgemaakt van internet. Het Restauratiefonds ziet dit terug in het gebruik van de website. Het aantal inkomende telefoongesprekken was marginaal kleiner, het aantal bezoekers van onze website 23% hoger. In 2008 heeft de website www.restauratiefonds.nl ruim 37.000 bezoekers gehad. In 2008 werden er meer dan 15.400 documenten van de website gedownload. Dat betekent dat ruim 41% van de bezoekers een document download. In 2008 kwam dat neer op een totaal van ruim 104.000 gedownloade pagina’s. Internet is daarmee een nog belangrijker medium geworden voor (initiële) contacten met onze doelgroepen. RestauratieWijzer In 2002 is het Restauratiefonds gestart met de RestauratieWijzer. Via persoonlijke begeleiding bij financiële en procesmatige aspecten wordt de eigenaar vanaf het eerste uur zo goed mogelijk begeleid bij zijn restauratieproject. Bijvoorbeeld met een handig stappenplan, maar ook met een vrijblijvend advies of een eigenaar de financiële lasten van een restauratie kan dragen. Ruim 90% van de aanvragen komt via de website van het Restauratiefonds binnen. Eind 2008 maken ruim 400 klanten gebruik van de RestauratieWijzer. Van de nieuwe aanvragers zit een groot deel in een aankoopsituatie. Juist op dat moment is er grote behoefte aan goede en snel beschikbare informatie en ondersteuning. Bijna de helft van
deze klanten besluit uiteindelijk niet over te gaan tot aankoop, bijvoorbeeld omdat de lasten voor de restauratie te hoog worden. Daarmee zijn veel potentiële monumenteneigenaren behoed voor een klassieke ‘valkuil’, die het behoud van het monument niet ten goede komt. Opleidingen en cursussen De voorlichting aan gemeenteambtenaren en andere professionals vindt plaats binnen het cursusproject ‘Erfgoed in de praktijk’. Dit is een samenwerkingsverband met de RACM en Stichting Erfgoed Nederland. In 2008 zijn 25 cursusdagen georganiseerd, waaraan bijna 550 professionals hebben deelgenomen. Via ‘Erfgoed in de praktijk’ worden door het Restauratiefonds ook samen met NVM SOM, het opleidingsinstituut voor makelaars, cursusdagen georganiseerd. In 2008 zijn elf tweedaagse cursussen gegeven. Deze dagen waren volledig bezet en trokken ruim 260 enthousiaste deelnemers. Naast deze cursusdagen verzorgt het Restauratiefonds regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten in samenwerking met gemeenten en monumentenorganisaties.
Governance en organisatie Contractuele relatie met de rijksoverheid Een groot deel van de activiteiten van het Restauratiefonds vloeit voort uit hierover met de rijksoverheid gesloten overeenkomsten. In 2008 zijn nieuwe overeenkomsten met het Ministerie van OCW getekend aangaande de uitvoering van het Brim. Personeel en organisatie Evenals voorgaande jaren zijn alle activiteiten voor het Restauratiefonds
uitgevoerd door Fondsenbeheer Nederland B.V. Via Fondsenbeheer Nederland stelt Rabo Vastgoedgroep (voorheen Bouwfonds) haar brede expertise van vastgoed (ontwikkeling, financiering en management) beschikbaar aan het Restauratiefonds. Management, personeel, huisvesting, automatisering, facilitaire zaken en dergelijke worden geleverd door Fondsenbeheer Nederland op basis van een hierover gesloten beheercontract. Eind 2008 werkten (vanuit Fondsenbeheer Nederland) 40 fte (2007: 38 fte) voor het Restauratiefonds. Dit is inclusief alle ondersteunende diensten.
Bedrijfsvoering en risicomanagement Het Restauratiefonds hecht aan haar reputatie als een solide en integere partner voor overheden en investeerders in behoudenswaardige panden. De inzet en kwaliteit van onze medewerkers vormen hiervoor de basis. Er is een goed toegeruste werkorganisatie bij Fondsenbeheer Nederland die voor vele facetten valt onder richtlijnen en regelingen die voor Rabo Vastgoedgroep als geheel van toepassing zijn. Voor de interne procesgang bestaat de keten uit goed beschreven procedures, de kwaliteitsbewaking daarop en de eindcontrole op dit alles door de externe accountant. Dit resulteert onder andere in een door de accountant afgegeven managementletter en biedt voldoende waarborg op het voldoen aan hedendaagse eisen op dit terrein. Hiermee heeft het Restauratiefonds zijn ‘governance’ goed op orde. Revolving Fund Het Revolving Fund heeft per eind 2008 een omvang van 279 miljoen euro (eind 2007: 241 miljoen euro). Deze toename van het Revolving Fund is vooral veroorzaakt door de overeengekomen storting door het Ministerie van OCW ter versterking van het Revolving Fund van 22,7 miljoen euro en
door de toevoeging van het resultaat van het Restauratiefonds over 2008 (9,9 miljoen euro). In 2008 is door het Ministerie van OCW 3 miljoen euro in het Revolving Fund gestort, specifiek voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Risicomanagement Het Restauratiefonds hecht sterk aan een laag risicoprofiel. Het beleid is gericht op een voortdurende, zorgvuldige bewaking en beheersing van risico’s die de activiteiten met zich meebrengen. Via het programma van kwaliteitsbewaking wordt door niet direct bij het uitvoeringsproces betrokken medewerkers stelselmatig beoordeeld of de werkzaamheden voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Het programma van kwaliteitsbewaking wordt in goed overleg met de externe accountant opgesteld. Financiële regelgeving aangescherpt Omdat het Restauratiefonds financieringen verstrekt aan overheden en private investeerders, valt het fonds onder de aandacht van financiële toezichthouders, zoals Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank. Dit betreft vooral de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarbij het grootste deel van de activiteiten valt onder de vrijstellingsregeling. Voor een beperkt deel van de activiteiten is ontheffing aangevraagd. De ontheffing is door De Nederlandsche Bank in 2006 verleend. Bij Autoriteit Financiële Markten (AFM) is begin 2006 al een verzoek tot ontheffing voor de toenmalige Wet financiële dienstverlening (Wfd: nu onderdeel van de Wft) aangevraagd. Dit vanwege het bijzondere karakter van de activiteiten van het Restauratiefonds. Op dit ontheffingsverzoek heeft AFM nog geen uitsluitsel gegeven. In de praktijk voldoet het Restauratiefonds aan alle voor de organisatie relevante eisen van de Wfd. Er is regelmatig
Revolving Funds (bedragen x E 1.000,-) revolving fund Restauratiefonds
gemeentelijke restauratiefondsen
provinciale cultuurfondsen
varend erfgoed
bedrag
aantal
bedrag
aantal
bedrag
aantal
2003
145.041
3
8.275
0
0
0
bedrag 0
2004
156.640
4
11.112
5
0
0
0
2005
191.213
4
11.233
9
429
0
0
2006
226.960
7
15.450
9
2.631
0
0
2007
241.322
8
16.261
9
6.957
1
25
2008
279.093
8
18.818
9
11.653
1
76
67
cultuurcomplex het rozendaal, voormalige katoenverwerkingsfabriek, enschede
algemeen
contact met AFM over de voortgang van het ontheffingsverzoek.
Vooruitblik In 2009 zal de discussie over het moderniseren van de monumentenzorg verder vorm krijgen. Minister Plasterk van Cultuur heeft het voornemen om in de zomer van 2009 zijn visie op de toekomst van de monumentenzorg aan de Tweede Kamer voor te leggen. Op basis van zijn specifieke expertise wil het Restauratiefonds als deskundige op het gebied van financiën in relatie tot monumentaal erfgoed in de meest brede zin van het woord bijdragen aan de uitwerking hiervan.
De intentie is om samen met de provincie Drenthe in 2009 een provinciaal Restauratiefonds te starten. Samen met de gemeenten Amsterdam, Haarlem en Kampen gaan in 2009 nieuwe gemeentelijke Restauratiefondsen van start. In Limburg wordt samen met Stichting Elisabeth Strouven het eerste particuliere Revolving Fund gestart. Het Restauratiefonds zet in 2009 extra in op het versterken van de provinciaal georganiseerde Cultuurfondsen voor Monumenten.
Het Restauratiefonds zal ook in 2009 blijven pleiten voor een verruiming van de financiële middelen voor de twee sporen binnen het in stand houden van monumenten; het onderhoudsspoor en het restauratiespoor. Voor de toekomst heeft de monumentensector behoefte aan een helder en meetbaar investeringsprogramma.
In 2009 verwacht het Restauratiefonds een bijdrage te kunnen leveren aan een financieringsoplossing voor de monumentenproblematiek op de Nederlandse Antillen en Aruba. Samen met het Ministerie van OCW wordt gewerkt aan de vorming van een Monumentenfonds voor restauratieprojecten op de Antillen en Aruba. Wij verwachten in 2009 de eerste leningen voor restauratieprojecten te verstrekken.
In het licht van het project Modernisering Monumentenzorg zal het Restauratiefonds ook aandacht blijven vragen voor actuele thema’s, zoals het stimuleren van herbestemmingen van monumenten, het borgen van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordeningsprocessen en de Beschermde Stads- en Dorpsgezichten. Onze ambitie is om in 2009 hiervoor ook daadwerkelijk nieuwe producten en diensten te introduceren.
Voor 2009 is de totale productie aan leningen begroot op ruim 62 miljoen euro. Hierin is een bedrag opgenomen van circa 35 miljoen euro voor het verstrekken van Restauratiefonds-hypotheken via het Revolving Fund. Voor 2009 is een resultaat begroot van 6,4 miljoen euro. In dit resultaat zijn ‘extra rentebaten ten behoeve van het Revolving Fund’ opgenomen van 2,3 miljoen euro.
Het Restauratiefonds wil in de komende jaren blijven bijdragen aan het in stand houden van onze monumenten door het uitbetalen van beschikbare subsidies, het verstrekken van laagrentende Restauratiefonds-hypotheken én door gerichte voorlichting aan monumenteneigenaren. De uitbetalingsen financieringsprocessen, evenals de voorlichtingsactiviteiten zullen daarbij steeds verder worden gedigitaliseerd, met als doel deze nog klantvriendelijker en efficiënter te laten verlopen.
De ontwikkelingen binnen de financiële wereld laten zich vooralsnog moeilijk schatten. Daarnaast zal de economische crisis ook gevolgen hebben voor de bouwwereld. Zonder enige concessies te doen aan de kwaliteit van onze dienstverlening en kredietbeoordeling blijven wij alert op de ontwikkelingen. De economische situatie biedt niet alleen bedreigingen, maar ook kansen. Eigenaren zullen sneller de weg vinden naar het Restauratiefonds en overheden en instellingen zijn steeds meer geïnteresseerd in het instrument van laagrentend lenen. Deze kansen pakken wij graag op.
De toenemende belangstelling onder gemeenten en provincies naar financiële instrumenten (revolverende fondsen) voor eigen monumentenbeleid zal in 2009 naar verwachting doorzetten. Het Restauratiefonds blijft voor gemeenten en provincies de natuurlijke partner bij het uitwerken van nieuwe revolverende fondsen voor het behoud van ons cultureel erfgoed.
Hoevelaken, 1 april 2009 Het bestuur van Stichting Nationaal Restauratiefonds
69
ALGEMEEN
KERNCIJFERS 2008 (bedragen x E 1.000,-) Portefeuille financieringen
Bouwrekeningen Voorfinanciering rijkssubsidies Overige Bouwrekeningen Totaal Bouwrekeningen Leningen Laagrentende leningen Marktconforme leningen Financiering OCW Overige laagrentende leningen: Gemeentelijke leningen Cultuurfonds-hypotheken Varend Monument-Leningen Totaal leningen Totaal portefeuille financieringen
70
Overige portefeuilles
Aangetrokken onderhandse leningen Zero-leningen Belegde Subsidie-op-termijn Brom rekening-courant (aantal)
Productie
Bouwrekeningen Leningen
Overige gegevens
2008
2007
2006
23.627
27.632
29.293
32.937
42.123
47.996
56.564
69.755
77.289
280.540
252.458
232.884
196.959
194.222
196.717
18.946
21.259
23.923
7.831
6.080
4.005
12.828
8.040
2.829
142
49
0
517.246
482.108
460.358
573.810
551.863
537.647
2008
2007
2006
122.929
133.434
143.045
75.053
70.680
64.548
104.296
107.760
106.770
322
325
327
2008
2007
2006
104.014
107.950
109.234
66.172
55.334
62.564
2008
2007
2006
92.706
89.881
89.800
Revolving Fund Nog te ontvangen tot en met 2011
279.093
241.322
226.960
49.740
74.919
79.177
Totaal
328.833
316.241
306.137
26.447
21.149
18.982
9.894
7.207
3.650
Uitbetaalde rijkssubsidies
Gecreëerd opnieuw beschikbaar Revolving Fund Resultaat
71
Overige cijfers (bedragen x E 1.000,-) Uitbetaalde rijkssubsidies
Portefeuille financieringen
Portefeuille laagrentende financieringen
Aantal medewerkers
balans
resultaat
Revolving Fund
1998
345.055
1.744
52.115
60.574
179.870
40.558
29
1999
361.294
2.046
61.197
64.771
207.989
51.217
28
2000
456.228
2.131
80.940
67.071
245.880
60.763
31
2001
577.477
2.173
116.959
85.127
287.784
75.657
33
2002
549.477
5.870
130.869
96.444
326.107
79.432
37
2003
651.043
4.201
145.041
94.711
400.799
130.049
39
2004
600.259
3.119
156.640
93.934
466.607
173.617
41
2005
705.983
6.084
191.213
78.444
521.581
207.506
41
2006
848.751
3.650
226.960
89.800
537.647
232.884
40
2007
828.947
7.207
241.322
89.881
551.863
252.458
38
2008
877.774
9.894
279.093
92.706
573.808
280.540
40
glaspaleis, heerlen
ALGEMEEN
Bestuur en organisatie
Bestuur Professor mr. Pieter van Vollenhoven J. Jessurun J.L.M. Bartelds RA Mevrouw A. van den Berg Mevrouw mr. M.M.R. Monsanto Mr. B. Staal Mevrouw A. van Vliet-Kuiper
Voorzitter Vice-voorzitter Penningmeester
Adviseur van het bestuur Professor. drs. A.L.L.M. Asselbergs
Waarnemer J. van de Voorde 74
Namens Ministerie van OCW
Directie Mr. P. Siebinga
Directeur
Nationaal Restauratiefonds heeft de organisatie en dagelijkse bedrijfsvoering ondergebracht bij Fondsenbeheer Nederland BV te Hoevelaken. Fondsenbeheer Nederland is een onderdeel van Rabo Vastgoedgroep en stelt zaken als huisvesting, personeel, ICT en financiële kennis ter beschikking. Fondsenbeheer Nederland heeft geen invloed op de bedrijfsvoering of het beleid van het Restauratiefonds. Dat wordt bepaald door het bestuur.
Accountant Deloitte Accountants B.V. te Zwolle Nationaal Restauratiefonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Utrecht onder nummer 41181555. Ons BTW-identificatienummer is NL 0085.15.220.B.01.
Binnen Fondsenbeheer Nederland BV is de organisatie voor Nationaal Restauratiefonds als volgt georganiseerd:
Directie en secretariaat
Controlling & Treasury
Informatie & Automatisering
75
Voorlichting & Advies
Financieringen
Binnendienst
Communicatie & Strategische advisering
media centrale, voormalige energiecentrale, groningen
ALGEMEEN
Colofon
Stichting Nationaal Restauratiefonds Kantooradres: Westerdorpsstraat 68 3871 AZ Hoevelaken Postadres: Postbus 15 3870 DA Hoevelaken T (033) 25 39 439 F (033) 25 39 595
[email protected] www.restauratiefonds.nl
78
© Nationaal Restauratiefonds Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, internet, of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
BELEIDSMAKERS ONT WIKKEL A ARS ONT WIKKEL A ARS BELEIDSMAKERS ONT WIKKEL A ARS Nationaal Restauratiefonds Westerdorpsstraat 68 3871 AZ Hoevelaken Postbus 15 3870 DA Hoevelaken T (033) 253 94 39 F (033) 253 95 95
[email protected] www.restauratiefonds.nl
ministerie van financiën ONT WIKKEL A ARS BELEIDSMAKERS
BELEIDSMAKERS dru- complex
ONT WIKKEL A ARS