De Meerlaanmolen en in Gistel: experiment werd een monument!! Auteur: Benoit Delaere
Elektriciteit opwekken met alternatieve energie… een hedendaags en brandend actueel thema, denk maar aan het aantal zonnepanelen die de voorbije jaren op de daken verrezen… aan deze opmars hebhe ben we ook de nog opvallendere windturbines te danken! In ons landschap zijn ze her en der terug te vinden en hier in Gistel hebben we sinds een 5-tal 5 jaar zo’n n 6 mastodonten! Over deze moderne windwin molens is al heel wat gezegd en geschreven, propro en contra maar één ding staat vast: het is en blijft een vorm van groene energieopwekking die zeker een kans verdient in onze ecologische samenleving! Hip, modern en nieuw hoor ik u denken, ja en toch… Hoe het allemaal begon.. Alfred Ronse, de alomgekende burgemeester van Gistel en befaamd molenkenner wou het tij voor de klassieke windmolen (die z’n beste tijd had gehad begin 20ste eeuw) doen keren. Bepaald niet evident ev als men weet dat er her en der molens werden afa gebroken omdat de kosten te hoog opliepen en graan nou eenmaal sneller werd vermalen op mom torkracht dan op de wind! Door z’n vele ontmoetingen met molenaars, mom lenmakers en zijn reizen naar Nederland hield Ronse er een heel vernieuwende en tot dan toe ono gekende visie op na. Hij wou de klassieke, estheesth tisch mooie windmolen aanpassen aan de snel verve anderende evolutie en de mechanisering. Er werd nagedacht over nieuwe toepassingen voor klassieke windmolens olens en zo ging men (o.a. in NeN derland) ook onderzoek doen naar het opwekken van elektriciteit met windmolens.
Dat Alfred Ronse hier een belangrijk aandeel in had mag niet verbazen! Hij had de contacten en de mogelijkheden om hier een voortrekkende voortrekkende rol in te spelen. Het bleef niet bij theorie alleen want in 1932 startte Ronse achter zijn kasteel “Ter Waere” in Gistel met de bouw van een wel heel speciale molen. De “Meerlaanmolen” werd een kleine houten staakmolen op een hoog stenen ondergedeelte voorzien orzien van een houten stelling en was in die tijd veruit het enige echt uitgewerkte voorbeeld van een dergelijk project in België en Nederland (1). Heel concreet bouwde Ronse met de “Meerlaan” een uniek type… Niet alleen de uiterlijke vorm was, hoewel niet uniek (2), toch opvallend. Ook bracht hij tal van verbeteringen aan die de molen beter en gemakkelijker zouden laten draaien, anders gezegd meer rendement zouden geven:
1 2
In Nederland werden de molens te Oudeschild en Westbroek pas jaren later ook “elektriciteitsopwekkers” De molen Vandendriessche te Eernegem en de Basijnsmolen te Oostnieuwkerke waren van hetzelfde type.
Gestella krantje, jaargang 34, nr. 2
37
•
•
•
•
De 17 meter lange wieken waren voorzien van een stroomlijmsysteem ‘Dekker’ (3) met aluminiumplaten geprofileerd. (bij klassieke wieken waren dit houten planken met veel minder profiel) De molenas draaide vooraan op rollen, achteraan op een dubbele kogellager (bij de ‘gewone’ molen was de lagering op arduin) De wieken draaiden hoog boven de grond (de romp is ongeveer 15 m. hoog) teneinde de omliggende bomenhinder te overwinnen en meer wind te vangen. Heel wat assen en overbrengingen zijn uit staal vervaardigd omdat die beter de grote krachten konden opvangen die deze opwekking met zich meebrengt.
Naast de installatie voor de elektriciteitsopwekking bevond zich in de romp ook een koppel maalstenen, een koppel pelstenen, een haverpletter en een waterpomp. Het hoofddoel was echter het experiment waarmee Ronse wou aantonen dat een klassieke windmolen naast gewoon sieraad in het landschap ook nog een toekomstfunctie kon hebben. De Meerlaan versus een nieuwe generatie energieopwekkers. Ondanks het feit dat de huidige windturbines niet afstammen van de klassieke windmolen uit onze streken (ze werden eerder ontwikkeld uit de typisch Amerikaanse windrotoren met schoepen) is het toch verleidelijk enkele vergelijkingen te maken tussen “de Meerlaan” en de windturbines zoals die nu op een boogscheut van de vervallen molen staan. Een belangrijk verschil is eerst en vooral de bediening. Een gewone windmolen kan niet onbemand blijven werken. Denk maar aan de wind die constant van richting veranderd, die afneemt of toeneemt waardoor de molenaar actie moet ondernemen (kruien, zeilen bijleggen,…) Een windturbine werkt computergestuurd, de minste verandering wordt onmiddellijk elektronisch doorgegeven en er volgen aanpassingen (de gondel die in de juiste richting wordt gezet, e.d.) Ronse kon nochtans kiezen voor een zelfkruiing (4) (het systeem bestond) maar koos hier niet voor. Het type molen leende zich hier ook moeilijker toe. Daarenboven is een oude windmolen veel stormgevoeliger en kan vanaf 8 beaufort niet meer veilig werken… een windturbine kan veel langer aangepast worden, en blijven draaien met grote windsnelheden! De wieken worden ‘teruggepitcht’ waardoor de turbine niet op hol slaat. Het pitchen (5) zorgt ervoor dat zo’n turbine altijd een maximaal vermogen kan ontwikkelen. Vroeger waren er voor de klassieke molens gemiddeld zo’n 100 goeie ‘maal’dagen per jaar… 100 dagen waar er een goeie regelmatige wind stond waarmee dus ook elektriciteit probleemloos zou kunnen worden opgewekt.
3
Dit systeem werd vernoemd naar de Nederlandse molenmaker A.J. Dekker. Komt voor op molens in Engeland en Duitsland, hier wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde windroos. 5 Pitchen is het draaien van de wieken over hun lengteas. Daardoor kunnen ze bij elke windsnelheid de optimale stand hebben, waardoor een optimale opbrengst bereikt wordt. Bij windsnelheden boven windkracht tien kunnen de rotorbladen geleidelijk uit de wind worden gedraaid. Dat is minder belastend voor het elektriciteitsnet dan het plotselinge afschakelen. 4
38
Gestella krantje, jaargang 34, nr. 2
Turbines werken zoals gezegd volautomatisch en zijn veel aerodynamischer opgebouwd waardoor ze dus meerr kunnen profiteren van elk windje dan een gewone windmolen. Al deze aspecten zorgen ervoor dat de oude windmowindm len serieus wat nadelen had om elektriciteit op te wekken… De snelheid van de molen was zelden constant. RonRo se loste dit echter op met variabele variabel transmissie door middel van twee diametraal tegenover elkaar geg plaatste conische schijven waarover een gekruiste riem loopt.
Gestella krantje, jaargang 34, nr. 2
39
De riem verloopt naar links of rechts afhankelijk van het toerental d.m.v. een centrifugale regulator (bollen van Watt) die via riemschijfjes en een vork die riem geleidt. Het systeem doet bij velen denken aan het transmissiesysteem (variomatiek) van de DAF-auto’s. Vandaar werd via een andere schijf en riem de kracht doorgegeven op de shunt-dynamo (6) (gelijkstroom).
Bollen van Watt
De snelheid van de dynamo bedroeg gemiddeld 1450 omw./minuut. De dynamo laadde op zijn beurt een accumulatorenbatterij van 435 ampère die zich in het atelier van Ronse bevond. De molenwieken moesten een vermogen ontwikkelen van 20 pk om een maximum rendement te halen. Volgens de overlevering voorzag Alfred Ronse in de beginjaren en tijdens de WO II z’n domein zo van elektriciteit al zouden de lampen letterlijk wel soms ‘geflikkerd’ hebben bij afname van het toerental van de molen… Een monument! Sinds 1977 is de Meerlaanmolen beschermd als monument al was hij dan al in verval want na de dood van Alfred Ronse in 1962 werd de molen aan z’n lot overgelaten! Doelwit van regen en storm, vandalen en vogels takelde hij de laatste decennia zienderogen af! Nochtans verdient hij beter, alleen al omwille van de figuur Alfred Ronse. Hij was voor Gistel en voor de molens in het algemeen van een heel grote betekenis. Z’n adviezen bij restauraties, z’n strijd voor het behoud van molens, het motiveren van molenaars om hun oude molen in stand te houden zijn maar enkele voorbeelden van die molenpassie. Hij schreef diverse boeken en in Gistel had hij zowel de Oostmolen als de Meerlaanmolen (7) in eigendom, hij stichtte er ook de werkhuizen en een technische school.
6
Er zijn in de Meerlaan 2 shunt-dynamo’s aanwezig. (Ateliers de Construction electriques de Charleroi ACEC °, één van 6 kW en één van 12kW 7 In 1930 bouwde Ronse nabij de huidige Meerlaan “het meerlaantje” die in 1937 al verhuisde naar Slijpe en nu nog in Londerzeel staat.
40
Gestella krantje, jaargang 34, nr. 2
Toekomst? We vermelden het al, de toestand van de molen is echt erbarmelijk, er moet dringend iets gebeuren want sinds enige maanden is er nu ook een gat in het dak van de stenen romp waardoor regen en wind vrij spel krijgen op de verschillende zolders waar alle werktuigen opgesteld staan. Een draagbalk van de zoldering is dermate verrot en dreigt eerstdaags te breken dat we niet overdrijven als we zeggen dat de Meerlaan op instorten staat. De molen, die sinds 2005 eigendom is van de stad Gistel, zou kunnen gerestaureerd worden als voorloper van een nieuwe generatie energieopwekkers en als eerbetoon aan Alfred Ronse. Restauratie zal hoe dan ook niet eenvoudig zijn want bouwkundig bekeken is de Meerlaanmolen bepaald niet simpel te noemen. Daarbij komt nog het feit dat er heel wat onderdelen volledig vernieuwd zullen moeten worden (molenkast, stelling, wieken e.d.) Toch blijft deze molen de inspanning meer dan waard, een werkende Meerlaan zou voor Gistel en de hele gemeenschap een enorme aanwinst betekenen. Laat ons hopen dat er binnenkort een oplossing wordt gevonden en er binnen afzienbare tijd weer wieken zwaaien en lampjes ‘flikkeren’ in ‘Ronses’ meulen!
In de glorieperiode
Anno 2012
Foto: Werner Peene en Benoit Delaere Voor meer foto’s en wat meer info over de toestand van de molen: www.facebook.com/meerlaanmolen literatuur: A.RONSE, de windmolens, uitgeverij C. DE VRIES-BROUWERS p.v.b.a. Antwerpen, 1976, 2de druk, 178 p. L. DEVLIEGHER, kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 9, de molens in West-Vlaanderen, LANNOO, Tielt, 1984, 447 p. M. VAN LANDEGHEM, de merelaanmolen in Gistel&itssur rounding biotope, thesis to obtain the degree of master of conservation of historic town sand buildings, katholieke universiteit Leuven, september 2004 C. APER, klassieke windmolens en moderne windturbines, gelijkenissen en verschillen, artikel in tijdschrift “Vlaamse molens”, jaargang 6, winter 2012.
Gestella krantje, jaargang 34, nr. 2
41