Brief van de Algemeen Overste
Montagne: de dans van de zending 25 maart 2015
Beste Maristen van Champagnat, Op 28 oktober 2014 zijn we over de hele wereld begonnen aan de voorbereiding op ons 200jarig bestaan als Maristeninstituut. Bij die gelegenheid schreef ik een brief getiteld: Een tent als het hart van de toekomst, waarin ik mijn gedachten laat gaan over het thema voor het 200-jarig bestaan: “Een nieuw begin”. In die brief beloofde ik om nog drie andere brieven te schrijven, een voor elk jaar van de voorbereiding, waarin ik zou ingaan op het thema van dat jaar: Montagne, Fourvière, La Valla. De brief die ik vandaag schrijf en die gedurende het Montagne-jaar verschijnt, heeft tot doel enkele gedachten met jullie te delen over de zending die ons is toevertrouwd in de Kerk en die wij als een kostbaar geschenk hebben gekregen uit handen van Pater Champagnat en duizenden Maristen die ons zijn voorgegaan. Op het moment dat ik deze brief schrijf, vieren we dat Paus Franciscus twee jaar geleden zijn ambt aanvaardde. In korte tijd wist hij de genegenheid en het vertrouwen van gelovigen en nietgelovigen overal ter wereld voor zich te winnen. In november 2013 publiceerde hij naar aanleiding van de Synode over de nieuwe evangelisatie een apostolische exhortatie over “de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag”. Zoals te doen gebruikelijk werden de eerste Latijnse woorden van de exhortatie als titel genomen: Evangelii gaudium (de vreugde van het Evangelie). In deze tekst gaf de paus meteen vanaf het begin duidelijk aan dat de inhoud een “programmatische betekenis met belangrijke gevolgen” had. En hij deed een expliciete uitnodiging: Ik hoop dat alle gemeenschappen ervoor zorgen de noodzakelijke middelen in te zetten om verder te gaan op de weg van een nieuwe pastorale en missionaire opzet, die de zaken niet kan laten zoals zij zijn. Nu is een “puur besturen” voor ons niet van nut. Laten wij in alle streken van de aarde in een “permanente toestand van missie” verkeren. (EG 25) (Noot van de vertaler: alle citaten uit Evangelii gaudium in deze brief zijn afkomstig uit de Nederlandse vertaling die te vinden is via de volgende link: http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4984)
Er is geen beter moment om over die uitnodiging van de paus na te denken dan tijdens ons Montagne-jaar. Daarom neem ik Evangelii gaudium als de basis voor mijn reflectie en beveel ik het elke Marist die op het vlak van evangelisatie werkt aan om op het nachtkastje te hebben staan. Het mag het zandkorreltje zijn dat wij bijdragen aan de vernieuwing van de Kerk, zoals voorgesteld door de paus. 1
“Franciscus, ga en herstel mijn kerk, die aan het vervallen is.” Dat was de opdracht die Franciscus van Assisi tot actie aanzette aan het einde van de 12e eeuw, en het lijkt ook de taak die de huidige paus, Franciscus uit de 21e eeuw, wil uitvoeren. In Evangelii gaudium gebruikt hij inderdaad zevenmaal het woord “hervormen” en tienmaal het woord “vernieuwing”. De Kerk vernieuwen. Dat was ook de visie die ontbrandde in het hart van de twaalf pasgewijde priesters die in 1816 naar Fourvière klommen om hun belofte aan de voeten van de zwarte Maagd te doen en daarmee de Sociëteit van Maria in het leven te roepen. De Kerk vernieuwen door haar een Mariaal gezicht te geven hoort bij ons DNA als Maristen. Met enthousiasme, met intense vreugde willen wij ons aansluiten bij Paus Franciscus in zijn hervorming van de Kerk.
De zending als goddelijke dans Wat willen wij zeggen als we over “missie” of “zending” praten? Bedoelen we daar iedereen mee of slechts enkelen onder ons? Deze vragen, en wellicht nog vele andere, spelen bij sommigen door het hoofd, want we gebruiken hetzelfde woord voor verschillende dingen. Er zijn bijvoorbeeld heel wat mensen die nog altijd spreken van “missionarissen” als ze mannen of vrouwen bedoelen die hun vaderland hebben verlaten om in een ander land te gaan evangeliseren; dit beperkt de zending tot een klein groepje mensen. In andere contexten heeft het woord een bredere betekenis gekregen; zo spreekt men zelfs in de zakenwereld van een “missie” om aan te geven wat men als de voornaamste taak beschouwt in de strategische planning. Hier spreken we in theologische zin over missie of zending, dus direct in samenhang met het beeld dat wij hebben van God. Dat is de reden waarom we gaan beginnen met het bekijken van het beeld van de God van Jezus, zoals wij dat vandaag verstaan. Pater Steve Bevans SVD zegt dat je de God zoals Jezus van Nazareth die laat zien beter als een werkwoord kunt beschrijven dan als een zelfstandig naamwoord. Wat betekent dat we ons God niet voorstellen als een statische vorm van een persoon – een beetje zoals wijzelf, maar wijzer en machtiger – die daarbuiten of daarboven is, maar eerder als een Beweging, een Omhelzing, een Stroom – persoonlijker dan wij ons kunnen voorstellen – die altijd en overal aanwezig is, aanwezig in de schepping. Mechthild van Maagdenburg, een middeleeuwse mystica, spreekt van “onrustige goddelijkheid” en ook van “een overvloedige stroom … die nooit tot rust komt en altijd zonder moeite en zonder einde stroomt”. God is niet statisch, zelfs niet binnen in Hemzelf. In het diepst van Zijn wezen is God Drievuldigheid, dat wil zeggen relatie en verbondenheid. Een jaar geleden kon ik tot mijn genoegen een bezoek brengen aan het eilandje Iona aan de westkust van Schotland. In de late 6e eeuw stichtte de heilige Colomba daar een klooster, dat een soort school voor missionarissen werd die het christendom verspreidden in Schotland. Het kloosterleven bleef duizend jaar bestaan op Iona, tot aan de Schotse Reformatie. Na meer dan vier eeuwen verlaten te zijn geweest, herbergt het eiland nu een christelijke oecumenische 2
gemeenschap. Je kunt er een aantal bewaard gebleven Keltische kruizen met daarop de triquetra of Keltische triniteitsknoop bewonderen. De Keltische christenen namen een bestaand symbool over en voegden er een cirkel aan toe die een realiteit moest voorstellen die zich niet met woorden laat beschrijven. Zoals je kunt zien, is het een prachtige manier om God als Drievuldigheid weer te geven, God die relatie en verbondenheid is op permanente en dynamische wijze. Een andere beeltenis die daarop lijkt, is niet uit de Keltische traditie afkomstig maar uit de biologie: de “driedubbele spiraal”, gebruikt door de theologe Elizabeth Johnson. Zoals we weten, is in elke cel van elk levend wezen de dubbele spiraal van het DNA te vinden, die alle genetische informatie bevat. De strengen van de dubbele spiraal “komen niet uit elkaar voort maar zijn er gewoon samen, niet statisch maar steeds in beweging, als een dans van uiteengaan en weer samenkomen, wat nieuwe mensen creëert… De beeltenis van de driedubbele spiraal – driedubbel vanwege de Drievuldigheid – intensifieert deze leven-gevende beweging.” God verschijnt dan als een driedubbele spiraal van leven, kronkelend en draaiend, dansend in een driedubbel netwerk van relaties in het binnenste van elk levend wezen, evenals in de diepste kern van de wereld. “God van de evolutie, hart van de wereld, drijvende kracht van de evolutie, kern van alle energie, brandpunt van ultieme en universele energie”… Het zijn slechts enkele aanroepingen, geschreven op een klein plaatje van het Hart van Jezus dat werd aangetroffen op het bureau van Pater Teilhard de Chardin SJ bij diens dood. Het is alsof God zelf een dans van leven is, van liefde, van energie, die zich door de wereld beweegt en iedereen uitnodigt om mee te doen. En naarmate er meer mensen meedansen, voelen nog meer zich gestimuleerd om ook mee te doen. Dit doet me denken aan de ciranda, een dans uit het noord-oosten van Brazilië waarbij een grote kring wordt gevormd en men samen op de klanken van een langzaam, zich steeds herhalend ritme danst. Ook als de dans met een klein groepje begint, kan iedereen aansluiten die dat wil, zonder beperking. Krzysztof Kieslowski, filmregisseur en scenarist, produceerde tien korte films onder de overkoepelende titel Dekalog. In de eerste film, over het eerste van de tien geboden, komen we een prachtige, tedere scène tegen over wie God is. De hoofrolspeler is een kind, Pavel; zijn vader, een computerdeskundige, heeft nooit over God gesproken met hem. Op een dag vraagt het jongetje aan zijn tante: -
Geloof jij in God? Ja, antwoordt zij. Wie is God dan?
De tante loopt naar hem toe en geeft hem een stevige knuffel. Na een moment van stilte vraagt ze: 3
-
Wat voel je nu? Ik vind je lief, antwoordt het kind. Precies, Pavel. Dat is wat God is.
Ja, dat is God: liefde die zich verspreidt, die vrijuit creëert, die verlost en geneest, en die de schepping uitdaagt. Een beweging die een overvloedige golfstroom van leven is en van liefde die geen einde kan hebben. Liefde is er van nature op gericht zich te verspreiden en God is liefde. In het boek Openbaring zegt Jezus dat Hij aan de deur staat en klopt. Het lijkt logisch dat dat betekent dat Hij van buitenaf aanklopt om naar binnen te gaan, maar ik denk aan alle keren dat Jezus van binnenuit aanklopt opdat wij Hem naar buiten laten komen. De op zichzelf gerichte Kerk claimt dat ze Jezus Christus binnen bij zich heeft en ze laat Hem niet naar buiten. Deze woorden sprak Kardinaal Bergoglio tijdens een van de zittingen die de kardinalen hielden vlak voordat ze hem tot paus verkozen. En hij voegde daaraan toe: “Als de Kerk niet vanuit zichzelf naar buiten komt om te evangeliseren, dan raakt ze op zichzelf gericht en wordt ze ziek.” Een andere manier om dit alles te verwoorden, is: God is zending. Niet dat God een zending heeft, maar dat Hij zending is. Daarom zeggen we niet dat de Kerk of het Maristeninstituut een zending heeft, maar dat “de zending een Kerk heeft”, dat de zending het Maristeninstituut heeft, dat de zending mij en jou heeft. De Kerk is werkelijk zichzelf als ze beseft dat haar zending Gods zending is: rondlopen in de wereld en Gods redding zijn, Gods genezing, Gods stimulerende aanwezigheid. De zending was er eerder dan de Kerk. De zending is van God: binnen in de wereld en daarbuiten door middel van de Geest; God die, in de persoon van Jezus, onderwijst, geneest, bij elkaar brengt, lijdt. En ze verspreidt zich vandaag de dag door de mannen en vrouwen die God uitnodigt om deel te hebben aan Zijn zending; overal in de Kerk, geroepen om zich in dienst te stellen van Gods zending in de wereld. Dat is haar raison d’être. Daarom: “Als de Kerk niet vanuit zichzelf naar buiten komt om te evangeliseren, dan raakt ze op zichzelf gericht en wordt ze ziek.” Wil jij dansen? Wil jij meedoen met die immense “goddelijke ciranda”, die alsmaar groter wordt en steeds meer mensen trekt, overal ter wereld? Als wij echt blij met u waren, Heer, dan konden we geen weerstand bieden aan die behoefte om te dansen waarvan de wereld overloopt, en we zouden erachter komen welke dans het is die U ons wilt laten dansen door de passen van Uw Voorzienigheid te volgen. Om een goede danser te zijn, met U of met een ander, hoeven wij niet te weten waartoe de dans ons leidt. 4
We hoeven maar te volgen, vrolijk te zijn, licht te zijn, en vooral niet stijf te zijn; we hoeven U niet te vragen wat U bedoelt met de passen die U het liefste ziet. We hoeven alleen maar een verlenging van Uzelf te zijn, soepel en levendig, en door U het ritme van het orkest over te nemen. We hoeven er niet altijd naar te streven om vooruit te komen, maar te aanvaarden dat we draaien, opzij stappen. We moeten weten te stoppen en te glijden in plaats van te lopen. Heer, kom ons uitnodigen. Laat ons ons leven leiden, niet als een schaakspel waarbij alles berekend is, niet als een westrijd waarbij alles moeilijk is, niet als een theorie die ons hoofdbrekens bezorgt, maar als een feest zonder einde waar we U steeds ontmoeten, als een bal, als een dans in de armen van Uw Genade, op de universele muziek van de liefde. Heer, kom ons uitnodigen. Madeleine Delbrel, uit “Le Bal de l’Obéissance” Wij voelen de uitdaging om de “mystiek” van het samenleven te ontdekken en door te geven, ons onder elkaar te vermengen, elkaar te ontmoeten, elkaar in de armen te sluiten, elkaar te steunen, deel te nemen aan dit enigszins chaotische getij dat kan veranderen in een ware ervaring van broederschap, in een solidaire karavaan, in een heilige pelgrimstocht. … Als wij deze weg zouden kunnen volgen, dan zou dat een heel goede zaak zijn, zo helend, zo bevrijdend, zo veel hoop voortbrengend! Uit zichzelf treden om zich met anderen te verenigen doet goed. Zich in zichzelf opsluiten betekent het bittere vergif smaken van de immanentie en de menselijkheid zal bij iedere egoïstische keuze die wij maken, het onderspit delven. (EG 87)
Maristen in een profetische dialoog De heilige Gregorius van Nyssa (4e eeuw) zei dat de totale verbondenheid waartoe God de menselijke wezens roept, dezelfde verbondenheid is die God in Zijn wezen leeft. Zoals we al zeiden, is God verbondenheid en wil Hij “alles in allen” zijn (1 Kor 15, 28). Het ligt dus geheel in Gods aard om in dialoog te zijn. 5
En als wij de zending als dialoog beschouwen, dan stellen we ons de zending in de verste verte niet voor als de “verovering van de wereld voor Christus”, of de betrokkenen bij de zending als “mariniers van de katholieke Kerk”. Het gaat er juist om in te zien dat de zending gerealiseerd moet worden in kwetsbaarheid, nederigheid, openheid om te worden geëvangeliseerd door degenen die wij geroepen zijn te evangeliseren. De Koreaanse theoloog Hyun Young-Hak zegt: “Ik geloof niet in een kreupele God die op de rug van een of andere missionaris meekwam. God was al lang voor de komst van de missionarissen aanwezig en actief in de geschiedenis.” De paus wijdt in zijn apostolische exhortatie een lang gedeelte aan “de maatschappelijke dialoog als bijdrage aan de vrede” (238-258). Maar misschien spreken zijn daden wel veel luider dan zijn woorden. Een voorbeeld daarvan is het veelzeggende besluit van de paus om het eerste interview van zijn pontificaat te geven aan iemand die zichzelf als niet-gelovige bestempelt, Eugenio Scalfari, directeur van de openlijk antiklerikale krant La Repubblica. Daarmee begon een authentieke dialoog die in de volgende interviews werd voortgezet. Die op dialoog gerichte houding maakte zoveel indruk op de beroemde filosoof Zygmunt Bauman dat hij een artikel met de volgende titel publiceerde: Als de paus echt meer van dialoog houdt dan van de waarheid. In dat artikel bevestigde hij: Paus Franciscus preekt niet alleen over de noodzaak van een dialoog, maar brengt die ook in praktijk. Een echte dialoog, tussen mensen met expliciet verschillende zienswijzen, die communiceren om elkaar te begrijpen. … Voor de toekomst van de mensheid, in een wereld die onherroepelijk multicultureel en multigecentreerd is, is het aanvaarden van de dialoog een kwestie van leven of dood. “Telkens wanneer wij een menselijk wezen in liefde ontmoeten, worden wij in staat gesteld iets nieuws te ontdekken met betrekking tot God.” (EG 272) Dat is de reden waarom de paus zo’n voorstander is van de cultuur van ontmoeten, in een context die een cultuur van nietontmoeten voorstaat, van fragmentatie, van wegwerpen. Tijdens de pinksterwake in 2013 zei hij: “Wij moeten de ander gaan ontmoeten en met ons geloof een cultuur van ontmoeten creëren, een cultuur van vriendschap, een cultuur waarin we broeders ontmoeten, waarin we kunnen praten met hen die niet zo denken als wij, met hen die een ander geloof hebben. … Iedereen heeft iets met ons gemeen: we zijn allemaal Gods evenbeeld, Gods kinderen. We gaan naar iedereen toe voor een ontmoeting, zonder onze eigenheid uit het oog te verliezen. En ook een ander punt is belangrijk: de armen ontmoeten. Als we buiten onszelf treden, ontmoeten we de armoede.” Op meerdere plekken in de wereld heb ik uitstekende initiatieven aangetroffen die contacten leggen tussen jongeren met allerlei sociale achtergronden; ze bouwen bruggen tussen hen en stimuleren die cultuur van ontmoeting. We kunnen hetzelfde zeggen van vele Maristen die zich laten raken door situaties die soms ver afstaan van hun eigen dagelijkse leven, waardoor hun leven prachtig ingewikkeld begint te worden, zoals de paus het noemt: 6
Soms zijn we geneigd christenen te zijn die zich op veilige afstand houden van de “plagen” van de Heer. Toch wil Jezus dat we in aanraking komen met de ellende van de mens, de pijnlijke wonden van de ander. Hij verwacht dat wij ophouden met zoeken naar een veilige plek voor onszelf of onze gemeenschap waar we ons ver kunnen houden van de kern van het menselijke drama, zodat we werkelijk aanvaarden in contact te komen met het concrete bestaan van de ander en de kracht van tederheid te leren kennen. Als we dat doen, wordt ons leven altijd prachtig en beleven we de intense ervaring van een volk zijn, de ervaring van bij een volk horen. (EG 270) De deelnemers aan het 21e Algemene Kapittel begrepen het belang van de dialoog voor alle Maristen en kozen voor een werkwijze die die het meeste zou begunstigen. De ronde tafels zijn een van de symbolen van dat Kapittel geworden, een symbool dat zich vervolgens onder ons verspreidde, hoewel er natuurlijk meer nodig is dan ronde tafels om een goede dialoog te garanderen! Ik geloof dat het aanvoelen van het Algemene Kapittel geheel juist was: we hebben een grote behoefte aan dialoog. Maar al te gemakkelijk zijn we gezwicht voor de verleiding om groepjes te vormen en muren op te trekken die ons scheiden en isoleren. De ene keer vanwege de verschillende eerste vorming die we hebben gehad; de andere keer vanwege onze verschillende kijk op de maatschappij of politiek; of doordat we bepaalde vormen van apostolische inzet of integratie in een gemeenschap niet accepteren; of doordat we er moeite mee hebben om te leven met een verscheidenheid in taal of cultuur, et cetera. Hoe kunnen we de zending als dialoog beleven als we niet in staat zijn de dialoog met elkaar te voeren? Gelukkig kan ik ook zeggen dat ik prachtige voorbeelden heb leren kennen van het overwinnen van conflicten (en die zullen er altijd zijn, zolang als er mensen zijn) door een open dialoog, transparant en eerlijk. Dialoog voeren is een kunst, een die oefening vergt, moeite, tijd, volharding, geduld. “Wij hebben er behoefte aan ons te oefenen in de kunst van het luisteren, dat meer is dan horen. Het belangrijkste in de communicatie met de ander is het vermogen van het hart dat de nabijheid mogelijk maakt zonder welke er geen ware geestelijke ontmoeting bestaat. Luisteren helpt ons het juiste gebaar en het juiste woord te vinden dat ons uit de rustige toestand van toeschouwers losweekt.” (EG 171) De dialoog met elkaar en met elke mens is een profetische handeling in een context van geweld en niet-ontmoeten. Om die reden spreken wij van een “profetische dialoog”. Maar ook omdat wij willen dat dialoog en profetie altijd samengaan omdat ze elkaar aanvullen. In het jaar 2000, tijdens het Algemene Kapittel van de congregatie van de Missionarissen van Steyl (SVD), benadrukten de afgevaardigden uit Azië, op basis van hun eigen situatie, dat de zending als dialoog moest worden verstaan; de afgevaardigden uit Zuid-Amerika verstonden dat op hun beurt, eveneens op basis van hun eigen situatie, als profetie. Uiteindelijk begreep iedereen, juist door de dialoog, dat beide aspecten belangrijk waren en elkaar aanvulden, en zo nam men de term “profetische dialoog” aan. Er zijn inderdaad momenten waarop de dialoog alleen niet voldoende is en dat iets op profetische wijze aan de kaak gesteld moet worden. Dat is wat de Zuid-Afrikaanse missioloog David Bosch “moedige nederigheid” noemde. 7
Zygmunt Bauman, en vele anderen van goede wil met hem, bezien de kerkelijke gemeenschap van buitenaf en bewonderen niet alleen de profetische aard van een echte dialoog, maar zien daarin ook een gemeenschappelijk punt van ontmoeting. Ja, “voor de toekomst van de mensheid … is het aanvaarden van de dialoog een kwestie van leven of dood.” De muren die ons scheiden kunnen pas worden neergehaald als wij bereid zijn naar elkaar te luisteren en van elkaar te leren. We moeten de verschillen uit de weg ruimen door middel van vormen van dialoog waardoor wij kunnen groeien in begrip en respect. De cultuur van ontmoeten vraagt dat wij bereid zijn om niet alleen te geven, maar ook van de ander te ontvangen... De dialoog aangaan betekent dat we ervan overtuigd zijn dat de ander ons iets goeds te zeggen heeft en dat we zijn of haar zienswijze en ideeën verwelkomen. De dialoog aangaan betekent niet dat we onze eigen ideeën en tradities laten varen, maar wel de pretentie dat ze uniek en absoluut zijn. (Paus Franciscus, boodschap bij gelegenheid van de Werelddag van sociale communicatie, 2014)
Maristen als handlangers van de Geest We hebben al op meerdere manieren onderstreept dat de zending geen realiteit aan de rand, maar in de kern is die het wezen van de Kerk definieert. Het betreft de zending van God, de zending van de Geest, van waaruit de Kerk alsook de Maristengemeenschap zich vormen en handelen. In die context moeten we het project situeren dat we “nieuwe modellen van leiding en begeleiding” hebben genoemd en waarvan de tweede van drie fasen in juli aanstaande eindigt. Het is de zénding die het Maristeninstituut vormt, en niet andersom. Het is altijd zo geweest in onze geschiedenis, doordat we aandacht hadden voor de tekenen der tijd en voor de behoeften van kinderen en jongeren. Tegenwoordig heeft de Maristenzending een heel andere vorm dan in de tijd van Pater Champagnat of in de jaren 50 van de vorige eeuw. Daarom stellen we ons de vraag voor welke soort structuren op het vlak van leiding en begeleiding wij moeten kiezen op dit moment in de geschiedenis, voor welke nieuwe praktijken, opdat de Maristenzending zich kan ontwikkelen en uitbreiden, trouw blijvend aan Gods Geest, om de kinderen en jongeren van vandaag zo goed mogelijk te dienen. Als “handlangers van de Geest”, om de treffende verwoording van de theoloog García Paredes te gebruiken, zouden we niet moeten denken dat alles van ons afhangt. Activisme kan ons losmaken van de Geest en ons doen vallen in wat de paus “geestelijke wereldse gezindheid” noemt (EG 93-97). 8
Na gedaan te hebben wat we moesten doen, zouden we ons niet zo druk meer moeten maken, omdat het tenslotte het werk dat van God is. Dat is wat Pater Champagnat ons leert, die zo dol was op psalm 127: “Als de Heer het huis niet bouwt, arbeiden de bouwlieden tevergeefs.” En die tegen Maria ook vaak herhaalde: “Dit werk is het uwe, want u bent degene die ons bij elkaar heeft gebracht, maar als u ons niet blijft helpen, gaan wij uit als een lamp zonder olie. En het zal niet ons werk zijn dat sterft, maar het uwe. Daarom rekenen wij op uw hulp en zullen wij daar altijd op rekenen.” Die houding van vertrouwen wordt zeer treffend verwoord in een tekst die aan Aartsbisschop Romero wordt toegeschreven: We kunnen niet alles; als we dat beseffen, voelt het in zekere zin als een bevrijding, die ons in staat stelt iets te doen en het heel goed te doen. Het kan zijn dat het nog niet af is, maar het is een begin, een stap op de weg, een gelegenheid om de genade van de Heer binnen te laten, die de rest zal doen. Misschien zullen we het eindresultaat nooit zien, maar dat is nu precies het verschil tussen de bouwmeester en de bouwvakker. Wij zijn de bouwvakker, niet de bouwmeester; de dienaar, niet de Messias. Wij zijn profeten van een toekomst die niet de onze is. Maria, die een voorbeeld is van samenwerking met de Geest, leert ons om ons geheel open te stellen voor wat Hij doet en om ons door Hem te laten omvormen. Van Maria leren wij dat evangelisatie niet de vrucht is van onze vastberaden inspanningen, maar van onze openheid en volgzaamheid tegenover Gods Geest. “De vraag die ons aan het einde van ons leven wordt gesteld, zal eenvoudig zijn. Niet: ‘wie ben je geweest’ maar ‘wat heb je door jou laten gebeuren?’” Deze woorden van Christiane Singer, een schrijfster die zich zeer interesseerde voor spirituele onderwerpen, herinneren ons eraan dat evangeliseren eerder samenhangt met een houding van loslaten en transparantie dan met grote structuren of een veelheid aan activiteiten die losstaan van onze eigen kern. De persoonlijke ervaring van deze schrijfster is een sterke illustratie daarvan. In september 2006 werd kanker bij haar vastgesteld en zou ze nog zes maanden te leven hebben. Vanaf dat moment ging Christiane een dagboek bijhouden over wat ze in die maanden meemaakte. Het werd gepubliceerd na haar dood in april 2007 met als titel: Derniers fragments d’un long voyage. In het dagboek staat een gesprek dat ze eind januari 2007 met een van de behandelend artsen had. Hij zei tegen haar: “Voor mijn collega’s en mij vormt u een mysterie. Door de manier waarop u met uw ziekte omgaat, en gewoon door de manier waarop u leeft, leren wij een andere manier om je te verhouden tot ziek-zijn en tot leven: het is zeer verwarrend.” “De Kerk groeit niet door de ijver om zieltjes te winnen maar door mensen ‘aan te trekken’”, bevestigde Paus Benedictus XVI.
9
Dientengevolge zou een verkondiger van het Evangelie niet steeds een begrafenisgezicht moeten hebben. Laten wij het vuur weer terugkrijgen en doen toenemen, “de zoete en sterkende vreugde te evangeliseren, ook wanneer wij moeten zaaien in tranen (...) Moge de nu eens angstige, dan weer hoopvol zoekende wereld van onze tijd de Blijde Boodschap ontvangen, niet van bedroefde, ontmoedigde, ongeduldige en angstige verkondigers van het Evangelie, maar van dienaren van het Evangelie wier leven vurigheid uitstraalt, die als eersten in zichzelf de vreugde van Christus hebben ontvangen”. (EG 10) Vladimir Soloviëv zei dat diamanten en steenkool uit dezelfde materie bestaan; ze hebben dezelfde chemische samenstelling. Het verschil zit in de orde van de elementen waaruit ze bestaan, waardoor ze al dan niet doorzichtig zijn. Steenkool absorbeert licht, terwijl diamant het doet fonkelen. Als we naar steenkool kijken, zien we alleen steenkool, terwijl we in diamant de schittering van de hemel zien. De oproep om handlangers van de Geest te zijn onderstreept dat het proces van evangeliseren niet alleen een kwestie van aanpak of strategie is, meer of minder succesvol, maar dat het in een rechtstreekse relatie staat met mensen en instellingen, met het vermogen of onvermogen om de goedheid, vrede en kracht van Gods Geest zichtbaar te maken. Verkondigers van het Evangelie met Geestkracht betekent verkondigers van het Evangelie die bidden en werken. Vanuit het standpunt van de evangelisatie zijn noch mystieke voorstellen zonder een sterk maatschappelijk en missionair engagement, noch maatschappelijke en pastorale betogen en praktijken zonder een spiritualiteit die een hart verandert, van nut. Dit gedeeltelijk en verbrokkelend aanbod bereikt alleen maar kleine groepen en heeft geen kracht om op grote schaal door te dringen, omdat het het Evangelie verminkt. (EG 262) In een Griekse verzameling uitspraken van de woestijnvaders uit de 4e eeuw vinden we een zeer aansprekend relaas. Op de vraag die aan een oude man wordt gesteld over waarom zo velen het religieuze leven verlieten, antwoordt hij door de ander te vragen eens te observeren hoe honden achter een haas aan jagen. Een ervan ziet een haas en gaat erachteraan. De andere honden, die alleen de eerste zien wegrennen, volgen hem enige tijd, tot ze moe worden en teruggaan. Alleen de hond die de haas heeft gezien, blijft hem achtervolgen tot hij erbij is. Hij verandert niet van richting doordat de andere honden afhaken. Hij trekt zich niets aan van kuilen, bossages of doornstruiken. Hij wordt geprikt en bekrast door de doornen, maar stopt niet voor hij bij zijn prooi is. Zo zou het ook moeten zijn voor wie op zoek is naar de Heer, zegt de oude man. Hij richt zijn blik op Jezus en overwint alle moeilijkheden op zijn weg tot hij Hem kan ontmoeten. Dezelfde ervaring hadden twee van Jezus’ leerlingen die uit Jeruzalem vertrokken om naar Emmaüs te gaan, triest en ontmoedigd door de vreselijke gebeurtenissen rondom de kruisiging. Hun hart is niet in staat om het beleefde vanuit een geloofsperspectief te interpreteren, en staat zo niet open voor het nieuwe van het onverwachte. Pas als ze zich in alle eenvoud openstellen voor de verrassing van de mysterieuze aanwezigheid van de Opgestandene, overkomt hen een intense ervaring, een keerpunt in hun leven. “Brandde ons hart niet?” zeggen ze tegen elkaar. Zij die waren weggevlucht uit Jeruzalem, angstig en terneergeslagen, maken rechtsomkeert, erop gebrand de andere leerlingen te vertellen wat hen is overkomen onderweg met Jezus. Twee 10
leerlingen die veranderen in missionarissen, dankzij een persoonlijke ontmoeting met de Herrezene. Wij hebben de centraliteit van Jezus Christus in ons leven erkend en we hebben gevoeld dat Hij ons zendt om het Evangelie te brengen en missionaris te zijn. We hebben de uitnodiging van Maria verwelkomd: “Doe wat Hij u zegt” (Joh 2, 5). In ons hart hebben wij gehoord hoe Maria ons uitnodigt te blijven antwoorden op wat God van ons vraagt, zoals zij dat heeft gedaan, en om de profetie van haar Magnificat luid te verkondigen. Zoals zij willen wij leven in een houding van totale beschikbaarheid in situaties die zich voordoen in onze eeuwig veranderende wereld (2e Internationale Bijeenkomst voor Maristenzending). Iedere Christen is missionair in de mate waarin hij Gods liefde in Jezus Christus heeft ontmoet; laten wij niet meer zeggen dat wij “leerlingen” en “missionarissen” zijn, maar dat wij altijd “missionaire leerlingen” zijn. Als wij niet overtuigd zijn, laten wij dan naar de eerste leerlingen kijken, die onmiddellijk na de blik van Jezus te hebben leren kennen vol vreugde gingen verkondigen: “Wij hebben de Messias gevonden” (Joh 1, 41). Onmiddellijk nadat de Samaritaanse haar dialoog met Jezus had beëindigd, werd zij missionaris en veel Samaritanen geloofden in Jezus “om het woord van de vrouw” (Joh 4, 39). Ook de heilige Paulus “begon terstond” na zijn ontmoeting met Jezus Christus “...Jezus te prediken en zei: ‘Deze is de Zoon Gods’” (Hand 9, 20). En waar wachten wij op? (EG 120)
Maristen die “erop uitgaan” Uitgaande van het beeld van God als Drievuldigheid, die ernaar streeft de hele schepping in Zijn dynamiek van liefde te laten komen, is het gemakkelijk te begrijpen wat Paus Franciscus zo vaak herhaalt: dat de focus van de Kerk niet op zichzelf is, maar op de God die Liefde is en die zich maar blijft verspreiden om zich heen. In zijn toespraak tot de kardinalen voorafgaand aan het conclaaf gebruikte hij een metafoor die de kerkvaders zeer dierbaar is. Hij vergeleek de kerkgemeenschap met de maan, die zelf geen licht geeft maar het licht van de zon weerkaatst: “Als de Kerk zichzelf in het middelpunt plaatst zonder zich daar bewust van te zijn, dan gelooft ze zelf haar eigen licht te hebben; ze is niet meer het mysterium lunae en geeft toe aan dat vreselijke kwaad: de geestelijke wereldse gezindheid.” Zo zal de vernieuwing van de Kerk dus, volgens Paus Franciscus, niet tot stand komen door het optrekken van muren om zich te beschermen tegen dreigingen van buitenaf, wat “een soort kerkelijke introversie” zou zijn waarmee vooral naar “zelfbehoud” wordt gestreefd (EG 27), maar door de hele Kerk “in een permanente toestand van missie” (EG 25) te brengen. Als leden van de Kerk bestaan ook wij Maristen uitsluitend en alleen om deel te nemen aan Gods zending en niet om ons eigen voortbestaan na te streven. Daarom zijn wij geroepen deel te nemen aan die missionaire dynamiek die ons “eropuit stuurt”. In die zin vind ik nummer 49 van Evangelii Gaudium een zeer treffende tekst:
11
Laten wij erop uitgaan, laten wij uitgaan om aan allen het leven van Jezus Christus aan te bieden. Ik herhaal hier voor heel de Kerk wat ik vele malen heb gezegd tegen de priesters en leken van Buenos Aires: ik geef de voorkeur aan een Kerk die gekneusd, gewond en vuil is omdat zij langs de straten is getrokken, boven een Kerk die ziek is omdat zij gesloten is en uit gemakzucht zich vastklampt aan eigen zekerheden. Ik wil geen Kerk die zich erom bekommert het middelpunt te zijn en uiteindelijk opgesloten raakt in een wirwar van obsessies en procedures. Als iets ons heilig moet verontrusten en ons geweten zorgen moet baren, dan is dat het feit dat zovelen van onze broeders en zusters zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap met Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen ontvangt, zonder een horizon van zin en leven. Ik hoop dat we meer dan door de angst om fouten te maken worden bewogen door de angst ons op te sluiten in de structuren die ons een valse bescherming bieden, in de normen die ons veranderen in onverzoenlijke rechters, in de gewoonten waarbij wij ons gerust voelen, terwijl er buiten een hongerige menigte is en Jezus onophoudelijk tegen ons herhaalt: “Geeft gij hun maar te eten” (Mc 6, 37). Marcellinus Champagnat was zeer begaan in zijn hart, en door daarnaar te luisteren, wist hij risico’s te nemen en de gerieflijkheid van zijn zekerheden los te laten. En dat zijn leven lang. Het Maristeninstituut heeft bijna tweehonderd jaar lang geprobeerd het hem na te doen, al waren we soms niet in staat ons te laten raken door de realiteit van de nieuwe Montagnes en sloten we ons in ons eigen veilige en comfortabele wereldje op. Een aantal jaar geleden vroegen de broeders van de toenmalige Provincie Sydney (Australië) aan dhr Paul Newton, een oud-leerling van het Maristencollege in Eastwood, een schilderij te maken van het Montagne-verhaal. Aangezien het om een opdracht ging, moest hij de aanwijzingen die hij had gekregen opvolgen; zo moest hij er meerdere personages en symbolen uit het verhaal in opnemen. Het schilderij, dat velen kennen, hangt nu in het Provinciehuis van Australië. Toch was de schilder niet geheel tevreden over het resultaat; hij wilde er zijn eigen interpretatie aan geven. En zo maakte hij een tweede schilderij, dat we hier afbeelden, veel eenvoudiger en geheel en al gericht op de gebeurtenis zelf. We zien Marcellinus als levende afbeelding van Maria zoals Michelangelo haar weergeeft in zijn beroemde Pietà, met een houding van sereen lijden en diepe meditatie. Zoals de paus zegt: “Het imperatief om naar de kreet van de armen te luisteren krijgt in ons gestalte, wanneer wij ten diepste worden geroerd ten overstaan van het verdriet van anderen.” (EG 193) Het licht dat van boven komt, staat voor de inspiratie van de Heer om het plan dat Marcellinus reeds in zijn hart koesterde in gang te zetten: de kleine broeders van Maria. Nu er vandaag de dag zoveel jonge mensen zijn die “zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap met Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen ontvangt, zonder een horizon van zin en leven”, kunnen wij niet onverschillig blijven. Het zijn de nieuwe Montagnes van nu, wier realiteit ons een aanzet geeft en ons uitnodigt genereus te zijn.
12
Montagne neemt vandaag duizenden verschillende gezichten aan en leeft in heel verschillende omstandigheden. Het lijkt me veelzeggend dat Broeder Jean-Baptiste Furet in zijn biografie van Pater Champagnat niet eenmaal van Montagne spreekt, maar slechts van een stervende jongen. In feite weten we niet of de jongen uit het verhaal echt Montagne was; er lijken zelfs historische motieven te zijn om daaraan te twijfelen. Maar dat is niet belangrijk, want het gaat om het symbool – zonder gezicht of naam – van zoveel andere jongeren die “stervende zijn of niet ten volle leven”. Als jij deze brief leest, dan is dat waarschijnlijk omdat je je er als Marist voor inzet om kinderen en jongeren te dienen, op welke manier dan ook. Jij hebt het buitengewone voorrecht om al deel te hebben aan Gods zending. Wat betekent het dan vandaag voor elk van ons dat we “erop uitgaan”, zoals de paus van de universele Kerk vraagt? Als wij allemaal opgeroepen worden tot een “pastoraal in een nieuwe opzet, die de zaken niet kan laten zoals zij zijn” (EG 25), hoe is dat dan voor mij van toepassing? De paus biedt ons in zijn apostolische exhortatie zelf een oriëntatie en richtlijn: De schoonheid zelf van het Evangelie kan door ons niet altijd op gepaste wijze worden getoond, maar er is een teken dat nooit mag ontbreken: de keuze voor de laatsten, voor hen die de maatschappij afzondert en wegwerpt. (EG 195)
ONDERSCHEIDING VAN DE ALGEMENE CONFERENTIE “Iedere christen en iedere gemeenschap zal onderscheiden wat de weg is die de Heer vraagt, maar wij worden allen uitgenodigd deze oproep te aanvaarden: uit de eigen gemakzucht naar buiten te treden en de moed te hebben naar alle randgebieden te gaan die behoefte hebben aan het licht van het Evangelie.” (EG 20) Zoals de paus vroeg, deden de deelnemers aan onze Algemene Conferentie van september 2013 in Notre-Dame de l’Hermitage, een collectieve onderscheidingsoefening over het Maristenleven en de Maristenzending. Samen hebben wij een beeld van het Instituut geconstrueerd zoals we willen dat het in de nabije toekomst is. De leden van de Algemene Raad hebben dit als volgt samengevat: MYSTICI EN PROFETEN: EEN NIEUW BEGIN Geroepen om “een Kerk met een mariaal gezicht” te bouwen, hebben wij de oproep van het 21e Algemene Kapittel gehoord: “Ga met Maria met spoed naar een nieuw land!” Tijdens de Algemene Conferentie van 2013 zijn we dieper ingegaan op die oproep en hebben we de richting voor de toekomst onderscheiden. We zien dat alles als een uitnodiging om ons erop toe te leggen op nieuwe en moedige manieren te antwoorden op de alsmaar veranderende en dringende situaties in de wereld van vandaag.
13
Nu de derde eeuw van Maristenleven en -zending gaat aanbreken en wij proberen trouw te blijven aan onze oorsprong, geloven wij dat voor de Maristen van Champagnat de tijd is gekomen om de dageraad van een nieuw begin te wekken door: 1. Een betekenisvolle, evangeliserende aanwezigheid onder kinderen en jongeren in kwetsbare situaties, daar waar anderen niet naartoe gaan: we helpen hen te groeien in hun eigen kracht en komen voor hun rechten op. 2. Beschikbaarheid wereldwijd: door een nieuwe mentaliteit en een nieuwe houding te creëren, waarbij we over de gebruikelijke grenzen van onze bestuurlijke eenheden en onze regio’s heen kijken en ons openstellen voor de mogelijkheden van internationale samenwerking voor de zending. 3. Gemengde culturen: internationale Maristencommuniteiten die intern een samengaan van culturen bevorderen, respect hebben voor de verscheidenheid daarvan, en die tegelijk integreren in de omgeving waarin ze zich bevinden. 4. Een leven van belang: door de evangelische kwaliteit en het broederlijke getuigenis van de communiteiten, die qua samenstelling allerlei vormen kunnen aannemen (broeders, leken, andere congregaties…). 5. Grote nadruk op spiritualiteit: een duidelijk engagement om onze spirituele ervaring te verdiepen, waarbij we oog hebben voor de mystieke en apostolische dimensie van ons Maristenleven. Wij geloven dat de punten van deze visie een oproep vormen: dat elke en iedere Marist ze, al naargelang de eigen omstandigheden, werkelijkheid laat worden. Tegelijkertijd zijn we ons ervan bewust dat interculturaliteit, een belangrijk aspect van deze visie, nog in de kinderschoenen staat in het Instituut. Daarom geloven wij, de voorstellen van de Algemene Conferentie volgend, dat we moeten doorgaan met het creëren van internationale communiteiten op de vijf continenten om deze toekomstvisie concreet en zichtbaar te maken. De Internationale Bijeenkomst voor Maristenzending (Nairobi 2014) onderstreepte ook deze lijn voor de toekomst: Als bij een nieuwe pinksterervaring deed de Geest onze harten ontbranden en spoorde hij ons aan te dromen van een nieuwe horizon, een van meer vitaliteit voor het Maristencharisma. Hij deed ons dansen op het ritme van de drums en stuurde ons op weg naar de Montagnes van onze tijd. De wereld om ons heen en het denken van mensen zijn aan het veranderen, en in die context voelden wij sterk de behoefte om onze eigen zienswijze te veranderen, om met de ogen van arme kinderen en vanuit Gods tederheid en barmhartigheid te leren kijken. Dat zorgde bij ons voor een diep gevoel van verbondenheid, mooi verwoord in twee Afrikaanse uitdrukkingen: “Als je snel wilt gaan, ga dan alleen; als je ver wilt gaan, ga dan samen.” En: “Ik ben omdat wij zijn” (UBUNTU).
14
Aan de communiteiten van het huidige Maristendistrict Azië (MDA), die het resultaat zijn van het initiatief van de vorige Algemene Raad dat voorheen “Missio Ad Gentes Azië” werd genoemd, willen wij nieuwe communiteiten toevoegen. Ditmaal zullen die verspreid zijn over de wereld en worden ze gecreëerd en begeleid in nauwe samenwerking met elke Maristenregio. Hieronder geef ik een aantal belangrijke elementen van dit project, dat we internationale communiteiten voor een nieuw begin zullen noemen: Het oprichten van ten minste twee internationale communiteiten in elk van de 7 regio’s van het Instituut, behalve in Azië, waar de huidige communiteiten van het MDA versterking krijgen. De 6 andere regio’s zijn: Afrika, Arco Norte (Noord- en MiddenAmerika), Brazilië, Cono Sur (een deel van Zuid-Amerika), Europa en Oceanië. Elke communiteit heeft minstens 4 leden, van wie er minstens 3 broeder zijn. Elke regio bepaalt zelf hoe die communiteiten het beste gevormd kunnen worden, met broeders, leken, mannen, vrouwen, vrijwilligers. De periode waartoe de leden zich verplichten hangt samen met hun eigen situatie, vooral voor wat de leken betreft. Er wordt getracht de continuïteit van de communiteit te waarborgen. De visie “Mystici en profeten: een nieuwe begin”, zoals hierboven weergegeven, vormt de basis en het referentiekader voor het opzetten van projecten in deze communiteiten. We hopen dat in elke regio in 2017 ten minste een van deze internationale communiteiten is gestart. Daartoe zal in februari 2016 een vormingsproces van start gaan voor de toekomstige leden. Vandaag wil ik de uitnodiging herhalen die ik in mijn brief Tot aan de uiteinden van de aarde (januari 2013) heb gedaan, namelijk dat je voor God onderscheidt of jij je geroepen voelt om je thuisland te verlaten en je te vestigen in een internationale communiteit elders in de wereld. Als jij enkele jaren van je leven wilt geven ten dienste van de Maristenzending buiten de grenzen van jouw Provincie of jouw land, dan stimuleer ik je graag om naar voren te komen en kenbaar te maken dat je beschikbaar bent, hetzij voor langere tijd, hetzij voor een korter verblijf (minimaal drie maanden). Je kunt dit doen door er met jouw Provinciaal Overste over te praten of hem te schrijven; hij zal dan aangeven hoe het verder gaat. Als je om een bepaalde reden liever direct contact met mij wilt opnemen, dan kan dat ook. Dit nieuwe project, dat een aanvulling is op dat van het Maristendistrict Azië, is een concrete manier om een collectief antwoord te geven, als internationale gemeenschap, op de uitnodiging om ons in een “permanente staat van zending” te brengen, om te onderscheiden waar in de wereld “de laatsten, zij die de maatschappij vergeet en afwijst” zich bevinden, en om te zien hoe wij bij hen aanwezig kunnen zijn.
15
ONDERSCHEIDING ALS PROVINCIE, ALS COMMUNITEIT, ALS INDIVIDU “Iedere christen en iedere gemeenschap zal onderscheiden wat de weg is die de Heer vraagt”, houdt de paus ons voor. Onderscheiding over onze toekomst als internationale gemeenschap volstaat niet. Elke Provincie, elke communiteit, elk project en elke persoon zou die dringende uitnodiging moeten oppakken. Om goed van kwaad te onderscheiden hebben we meestal genoeg aan ons gezond verstand. Maar de oefening van onderscheiding is altijd heel delicaat, want het gaat erom het beste te kiezen uit vele mogelijkheden die allemaal goed zijn. Op collectief niveau én op individueel niveau moeten we er goed op letten dat ons egoïsme en onze neiging om voor de aangenaamste oplossing te gaan geen obstakel vormen bij onze onderscheiding. In elk geval zijn de criteria voor onderscheiding die de paus geeft duidelijk: -
Er is een teken dat nooit mag ontbreken: de keuze voor de laatsten, voor hen die de maatschappij afzondert en wegwerpt. (EG 195)
-
Wij worden allen uitgenodigd deze oproep te aanvaarden: uit de eigen gemakzucht naar buiten te treden en de moed te hebben naar alle randgebieden te gaan die behoefte hebben aan het licht van het Evangelie. (EG 20)
Op onze weg naar 2017 zullen veel Provincies een Provinciaal Kapittel houden. Het is een bevoorrechte gelegenheid om de prioriteiten voor de komende jaren te onderscheiden en vast te leggen. De plaatselijke communiteiten zouden zich ook moeten laten aanspreken door de uitnodiging tot een “nieuwe pastorale en missionaire opzet”, misschien aan de hand van de apostolische exhortatie Evangelii Gaudium. Persoonlijk mogen we ons de vraag stellen: zal ik in staat zijn om me niet alleen te laten raken door wat de Montagnes van nu van mij vragen, maar ook om een concreet antwoord te geven? Ik voel een geweldige dankbaarheid voor de inzet van al degenen die in de Kerk werken. … Ons verdriet en onze schaamte voor de zonden van enkele leden van de Kerk en de eigen zonden moeten niet doen vergeten hoeveel christenen hun leven uit liefde geven: zij helpen zoveel mensen zich te laten behandelen of in vrede te sterven in wankele ziekenhuizen of begeleiden mensen die verschillende verslavingen hebben, in de armste gebieden van de aarde, of zij offeren zich op in de opvoeding van kinderen en jongeren, of zij nemen de zorg op zich voor ouderen die door allen zijn verlaten, of trachten waarden mee te delen in een vijandige omgeving, of zij zijn toegewijd op vele andere wijzen die de immense liefde voor de mensheid laten zien die ons door de mens geworden God is ingegeven. Ik dank voor het mooie voorbeeld dat zoveel christenen mij geven die hun leven en hun tijd met vreugde aanbieden. Dit getuigenis doet mij zeer goed en steunt mij in mijn persoonlijk streven mijn egoïsme te overwinnen om mij nog meer te geven. (Evangelii Gaudium, 76)
16