Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland in 2003
adviesbureau voor biodiversiteitsonderzoek
In opdracht van de Provincie Fryslân en het ROM-project zuidoost Friesland
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland in 2003 Gaasterland, De Wouden, ROM Zuidoost-Friesland
adviesbureau voor biodiversiteitsonderzoek In opdracht van de Provincie Fryslân
L.B. Sparrius 2003
2
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Voorwoord Dit rapport behandelt de resultaten van monitoringonderzoek aan korstmossen in de provincie Friesland. Korstmossen reageren sterk op ammoniak en zwaveldioxide. Het onderzoek heeft tot doel de kwaliteit van het milieu ten aanzien van vermesting en verzuring op regionale en locale schaal in beeld te brengen en in de tijd te volgen. Met name voor het ROM Zuidoost-Friesland en voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) is behoefte aan deze gegevens om het rendement van ammoniakbeperkende maatregelen te evalueren. Het veldwerk voor dit onderzoek is uitgevoerd in 2003 en er wordt een vergelijking gemaakt met eerder onderzoek in 1996. Oudere gegevens uit 1991 worden ook bij de vergelijking betrokken. Voor de kartering en monitoring van ammoniak wordt gebruik gemaakt van een standaardmethode die toegepast wordt in de meeste provincies in Noord- en Oost-Nederland. De resultaten in Friesland zijn hierdoor goed vergelijkbaar met de resultaten elders. Vanuit de Provincie Friesland begeleidde drs. N. Schotsman dit project, en mevr. drs. K.J. Sjoukes vanuit ROM Zuidoost-Friesland. Drs. C.M. van Herk (Lichenologisch Onderzoeksbureau Nederland, Soest) werkte mee aan de voorbereiding van dit project en gaf inhoudelijke en methodologische adviezen. Dr. A. Aptroot (Adviesbureau voor Bryologie en Lichenologie, Soest) voerde het veldwerk in Gaasterland uit. Graag dank ik ieder voor hun medewerking.
L.B. Sparrius BIO·DIV Vrijheidslaan 27 2806 KE Gouda
[email protected]
3
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Samenvatting In 2003 zijn de zandgronden van de Provincie Friesland (Gaasterland en De Wouden) voor de derde maal onderzocht op epifytische (op bomen groeiende) korstmossen en mossen op zomereiken. Eerdere rondes waren in 1991 en 1996. Het meetnet bestaat uit 251 monsterpunten, waarvan er 142 in het ROM-gebied Zuidoost-Friesland liggen. De meeste monsterpunten zijn ook in voorgaande periodes onderzocht. Op de onderzochte bomen zijn 145 soorten korstmossen en 25 soorten mossen aangetroffen (Bijlagen 1 en 2). Er zijn zeven soorten korstmossen nieuw gevonden, terwijl er zes soorten verdwenen zijn. 24 soorten staan op de Rode Lijst (Tabel 1). In gebieden waar de ammoniakbelasting sterk gedaald is, zijn sommige algemene korstmossen sterk afgenomen. Behalve de soorten die positief op ammoniak reageren gaat het ook om enkele soorten die geen specifieke indicatiewaarde voor ammoniak of verzuring hebben. In de RodeLijstsoorten en zeldzame soorten is geen achteruitgang waargenomen. Een toename van soorten met een zuidelijke verspreiding en afname van soorten met een noordelijke verspreiding geeft aan dat effecten van klimaatverandering op de natuur ook in Friesland een rol spelen. De twee graadmeters voor de effecten van ammoniak, de NIW en de AIW, veranderden beide significant (Tabel 4). De NIW nam af van 3,28 (1996) naar 2,87 (2003), wat duidt op een verminderd effect van de lokale ammoniakbelasting. De AIW nam af van 2,07 (1996) naar 1,73 (2003), wat betekent dat het effect van de achtergrondbelasting van stikstof ook in de kernen van bos- en natuurgebieden nog altijd toeneemt. Bepaalde ammoniakgevoelige soorten, zoals Groot boerenkoolmos (Platismatia glauca) en Bruin boerenkoolmos (Tuckermannopsis chlorophylla) zijn hierdoor verdwenen. Kartering en monitoring van de ammoniakeffecten laat zien dat het patroon in de ammoniakbelasting nauwelijks veranderd is. Wel zijn in vrijwel alle gebieden waar in 1996 zeer hoge ammoniakbelasting gemeten werd, de effecten beduidend lager geworden, vooral in het ROM Zuidoost-Friesland. Dit is dus een positieve trend, maar nog altijd zijn de ammoniakinvloeden zeer hoog rond Haulerwijk, en hoog rond Donkerbroek en Jubbega. Er zijn geen gebieden waar de lokale ammoniakbelasting duidelijk is toegenomen. De achtergrondbelasting in bos- en natuurgebieden is wel hoger geworden, met name rond Appelscha.
4
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Summary In 2003, an inventory of epiphytic lichens and bryophytes has been carried out in the Province of Friesland situated in the northern part of the Netherlands. The area was investigated before in 1991 and 1996. In total 251 sites with c. 10 trees have been sampled. The species found comprise 145 lichens and 25 bryophytes. Seven species of lichens have not been found in earlier years. Six lichen species disappeared. 24 species are Red Listed. In areas where the ammonia deposition decreased, not only a strong decrease of species showing a positive response to ammonia was found, but also a significant decrease of some common, indifferent species. Species with a southern distribution increased and this phenomenon is related to climate change. NIW and AIW, both indicator values for the effects of ammonia, changed significantly. The NIW, based on ammonia-loving species, indicates a slight decrease of ammonia, whilst the AIW, based on ammonia-intolerant species, indicates a further increase of background deposition in forests and nature reserves. Mapping and monitoring of NIW and AIW shows a decrease of ammonia effects in the formerly highest polluted regions in the southeast of the study area.
5
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Inhoud VOORWOORD .........................................................................................3 SAMENVATTING / SUMMARY............................................................4 1
INLEIDING .......................................................................9
2 2.1 2.2 2.3
METHODE ......................................................................12 Veldwerk...........................................................................12 Uitwerking........................................................................13 Naamgeving ......................................................................15
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4
RESULTATEN ................................................................17 Soortensamenstelling.......................................................17 Ammoniak ........................................................................20 Milieugegevens Toestand van de onderzochte gebieden Statistisch verband met milieufactoren Veranderingen .................................................................24 Indicatiewaarde van de veranderingen Ruimtelijk beeld van de veranderingen Klimaat ..............................................................................28
3
4
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ......................29
5
LITERATUUR.................................................................31
FIGUREN 1. Ligging van het studiegebied in Nederland 2. Ligging van de onderzochte monsterpunten 3. Gemiddelde omtrek van de onderzochte bomen 4. Standplaatstype van de bemonsterde bomen 5. Afstand monsterpunten tot maïsakkers 6. Afstand monsterpunten tot veehouderijbedrijven 7. Nitrofiele Indicatie Waarde 1996 per monsterpunt 8. Nitrofiele Indicatie Waarde 2003 per monsterpunt 9. Acidofiele Indicatie Waarde 1996 per monsterpunt 10. Acidofiele Indicatie Waarde 2003 per monsterpunt 11. Gemiddelde NIW per gridcel van 5 × 5 km 12. Gemiddelde AIW per gridcel van 5 × 5 km 13. Verandering van de NIW per monsterpunt 1996-2003 14. Verandering van de AIW per monsterpunt 1996-2003 15. Verschil NIW 1996-2003 per gridcel van 5 × 5 km 16. Verschil AIW 1996-2003 per gridcel van 5 × 5 km 6
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
17. Soortenrijkdom per monsterpunt in 1996 18. Soortenrijkdom per monsterpunt in 2003 19. Veranderingen soortenrijkdom per monsterpunt 1996-2003 20. Totaal aantal soorten per gridcel van 5 × 5 km in 2003 21. Maximum aantal soorten per gridcel van 5 × 5 km in 1996 22. Maximum aantal soorten per gridcel van 5 × 5 km in 2003 23. Het aantal rode-lijstsoorten per monsterpunt in 2003 24. Candelaria concolor in 1996 en 2003 25. Candelariella reflexa in 1996 en 2003 26. Candelariella xanthostigma in 1996 en 2003 27. Cladonia chlorophaea in 1996 en 2003 28. Evernia prunastri in 1996 en 2003 29. Hyperphyscia adglutinata in 1996 en 2003 30. Hypogymnia physodes in 1996 en 2003 31. Lecanora barkmaniana in 1996 en 2003 32. Lecanora conizaeoides in 1996 en 2003 33. Lecanora symmicta in 1996 en 2003 34. Lepraria incana in 1996 en 2003 35. Opegrapha niveoatra in 1996 en 2003 36. Parmelia sulcata in 1996 en 2003 37. Physcia tenella in 1996 en 2003 38. Ramalina farinacea in 1996 en 2003 39. Xanthoria parietina in 1996 en 2003 40. Xanthoria polycarpa in 1996 en 2003 41. Nitrofiele Indicatie Waarde in 1996 tegen die in 2003 42. Acidofiele Indicatie Waarde in 1996 tegen die in 2003 43. Soortenrijkdom in 1996 tegen die in 2003 44. Gemiddelde NIW in 1991, 1996 en 2003 45. Gemiddelde AIW in 1991, 1996 en 2003 46. Soortenrijkdom in 1991, 1996 en 2003 47. Vergelijking NIW met ammoniakmetingen van TNO KAARTEN 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) 2003 Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) 2003 Verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) Verandering van de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) 1996 Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) 1996
SOORTVERSPREIDINGSKAARTEN 1 t/m 144
7
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
BIJLAGEN 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Namen van de korstmossen en het aantal waarnemingen per soort Presentie van de korstmossen in 1996 en 2003 Namen van de mossen en aantal waarnemingen per soort Presentie van de mossen in 1996 en 2003 Veranderingen in de kwantiteit van korstmossen in de periode 1996–2003 Statistische significantie van de veranderingen per soort in de periode 1996–2003
8
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
1
Inleiding
Door een aantal provincies wordt al bijna twintig jaar op grote schaal korstmossenonderzoek uitgevoerd om de effecten van ammoniak gedetailleerd in kaart te brengen en te monitoren. In Friesland is in samenwerking met de Provincie Drenthe in 1991 gestart met een monitoringprogramma (Van Herk, 1993). Hieruit bleek dat de korstmossensamenstelling met name rond Haulerwijk, Jubbega en Donkerbroek sterk door ammoniak beïnvloed is. In 1996 is die situatie niet veel veranderd (Van Herk, 1997). Dit rapport behandelt de herhaling van de karteringen van 1991 en 1996. In juli en augustus 2003 heeft het veldwerk hiervan plaatsgevonden. Bij het karteren van de korstmossen is alleen gebruik gemaakt van vaste monsterpunten met Zomereik (Quercus robur), meestal rijtjes vrijstaande bomen langs wegen, maar ook wel punten in bossen of in het agrarische gebied. Alle voorkomende soorten korstmossen werden hierbij per boom genoteerd. Ook eventueel aanwezige mossen zijn genoteerd, maar deze spelen geen cruciale rol bij de uitwerking. Het onderzoeksgebied strekt zich uit over een groot deel van oostelijk en zuidelijk Friesland (fig. l en 2), namelijk de Wouden en Gaasterland. Het omvat vrijwel alle zandgronden op het vasteland van de provincie en zo worden praktisch alle verzuringsgevoelige delen van Friesland door dit onderzoek gedekt. De volgende gemeenten zijn geheel of gedeeltelijk onderzocht: Heerenveen, Weststellingwerf, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland, Achtkarspelen, Tietjerksteradeel, Dantumadeel, Kollumerland en Gaasterland. Het ROM-gebied Zuidoost-Friesland (fig. 2) maakt een belangrijk deel uit van het onderzoeksgebied. Epifytische korstmossen hebben in het verleden vooral bekendheid gekregen door hun gevoeligheid voor zwaveldioxide (SO2) (Barkman, 1958). Vóór 1989 was het korstmosonderzoek in Nederland dan ook sterk gericht op de effecten van SO2. Uit een landelijk onderzoek in 1973 (De Wit, 1976) bleek dat de korstmossen sterk door de SO2 waren achteruit gegaan. Dalende SO2concentraties in de periode 1980-1990 leidden tot een stabilisatie of zelfs licht herstel van diverse soorten. Bij sommige soorten was dit echter niet het geval. Zo bleek uit het onderzoek van Dijkstra (1990) dat Purper geweimos (Pseudevernia furfuracea) op veel plaatsen sterke afstervingsverschijnselen vertoonde. Stikstofminnende soorten bleken in intensieve veehouderijgebieden juist sterk toe te nemen (Van der Knaap, 1984). Dit waren de eerste signalen dat ammoniak een probleem aan het worden was. Zwaveldioxide en ammoniak hebben een verschillende uitwerking op de soortensamenstelling. Een hoge concentratie zwaveldioxide is giftig voor veel soorten korstmossen; er zijn echter ook soorten die hoge concentraties kunnen verdragen. Ammoniak heeft andere effecten op de soortensamenstelling: het
9
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
leidt tot het verdwijnen van acidofyten (zuurminnaars) en het stimuleert nitrofyten (stikstofminnaars). Dit komt doordat ammoniak de bast van de bomen alkaliseert. Door dit verschil in interactiemechanisme zijn de effecten van zwaveldioxide en ammoniak apart in de soortensamenstelling herkenbaar. De pH van de bast van een Zomereik, normaal ca. 4,5, kan door de ammoniak in gebieden met veel intensieve veehouderij stijgen tot 6,5 (Van Herk, 1990). De bast wordt dus basischer. Dit is de belangrijkste oorzaak van de verschuiving in soortensamenstelling waarbij de voor eiken typerende zuurminnende soorten verdwijnen en plaatsmaken voor stikstofminnaars met voorkeur voor een ongeveer neutraal schorsmilieu. Pas als ammoniak in de bodem terecht komt wordt het door bacteriën omgezet in zuur en levert de ammoniak een bijdrage aan de algehele verzuring. Het Friese meetnet bestaat uit 251 monsterpunten, waarvan er 142 in het ROM-gebied Zuidoost-Friesland liggen. Een monsterpunt bestaat gewoonlijk uit 10 bomen. De hoeveelheid nitrofyten (ammoniakminnaars) wordt bij de provinciale karteringen per monsterpunt uitgedrukt in de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW); dit is dus een graadmeter voor de ammoniakbelasting. Op de zelfde manier wordt de hoeveelheid acidofyten (zuurminnaars) uitgedrukt in de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW), een omgekeerde graadmeter voor ammoniak. Zowel de NIW als de AIW worden per punt uitgerekend door het voorkomen van 15 tot 20 kenmerkende soorten bij elkaar op te tellen. Het aantal bomen per punt waarop een soort voorkomt en de hoeveelheid (kwantiteit) per boomgroep is hierbij doorslaggevend. Met zowel NIW als AIW zijn gedetailleerde ammoniakbelastingskaarten te maken. Het zandgebied van Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en delen van Noord-Brabant is in de periode 1989 tot 1996 volgens deze methode gekarteerd. NIW en AIW leveren een ongeveer complementair beeld op. Zo is de NIW zeer hoog in Oost-Brabant, de Gelderse Vallei en in delen van Overijssel, wat aangeeft dat de ammoniakbelasting daar hoog is. De AIW is er juist laag. Hoge AlW-waarden, en dus een lage ammoniakbelasting, worden gevonden op de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en in Drenthe; in deze gebieden is de NIW relatief laag. In de literatuurlijst zijn alle recente provinciale karteringen en herhalingsonderzoeken met betrekking tot ammoniak opgenomen. Sinds 1996 worden door TNO permanente metingen uitgevoerd aan de ammoniakconcentratie in een aantal ROM-gebieden (o.m. Friese Wouden, Gelderse Vallei, Brabantse Peel). In 1998 is het verband uitgerekend tussen de korstmossamenstelling (NIW, AIW) en deze NH3-meetwaarden. Voor het meten van de NH3 gebruikt TNO een honderdtal punten gebruikt waar al geruime tijd de korstmossamenstelling gevolgd wordt. De NH3-meetbuizen worden hierbij in de gemonitorde bomen opgehangen. Uit het vergelijkingsonderzoek (Van Herk, 1998b) blijkt dat de jaargemiddelde NH3concentratie ruim 59% van de variantie van de NIW kan verklaren (multipele regressie, 104 monsterpunten), wat aangeeft dat de overeenkomst tussen beide
10
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
zeer groot is. Indien de NIW en de NH3-concentratie als gemiddelde per uurhok (5 × 5 km) genomen worden, is het verband nog veel sterker: de verklaarde variantie is op dit niveau bijna 90% (zie fig. 47). Het 95% betrouwbaarheidsinterval is dan bovendien aanzienlijk smaller dan op monsterpunt-niveau. De NIW, en met name de uurhok-gemiddelde NIW, kunnen dus gezien worden als een zeer betrouwbare schatting van het effect van NH3. Uit het vergelijkingsonderzoek blijkt ook dat op geen enkele manier een effect van zwaveldioxide op het voorkomen van nitrofytische korstmossen (NIW) op eiken aantoonbaar is. Dit geldt overigens ook voor andere factoren met een ruimtelijke gradiënt over Nederland, zoals factoren van klimatologische aard (neerslag, temperatuur) of andere luchtverontreiniging (zoals NOx). Voor de AIW is dit minder zeker. Een dalende SO2 concentratie, wat momenteel het geval is, kan mogelijk deels de negatieve effecten van NH3 op deze soortengroep compenseren. Een per saldo afnemende AIW (treedt op in alle tot nu toe onderzochte provincies) kan echter alleen uitgelegd worden als een toegenomen effect van NH3. Op grond van eerdere ervaringen wordt de reactietijd van nitrofyten (en dus de NIW) op gewijzigde omstandigheden geschat op maximaal 5 jaar. Bij acidofyten (AIW) is dit vermoedelijk iets langer. Dit verschil in gedrag hangt samen met het al dan niet vertonen van een pionierkarakter. Bij veel nitrofyten is het pionierkarakter sterk ontwikkeld. Bij nieuwvestiging van een veehouderijbedrijf is er op korte afstand van de stal dikwijls in het eerste jaar al een duidelijke toename van nitrofyten zichtbaar, die als 'speldeknopjes' op de bomen verschijnen. Bij de bespreking van de resultaten ligt de nadruk op korstmossen omdat met korstmossen veel duidelijkere verbanden met ammoniak te leggen zijn dan met mossen. Ook de bewerkingen (de NIW, AIW, soortenrijkdom, e.d.) hebben steeds betrekking op alleen korstmossen. In dit rapport worden de effecten van zwaveldioxide niet meer besproken zoals in voorgaande rapporten, omdat de invloed van zwaveldioxide zodanig is verminderd dat niet meer aantoonbaar is met korstmossen.
11
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
2
Methode
2.1 Veldwerk Het onderzoek is uitgevoerd met vaste monsterpunten die in 1991 zijn uitgezet. Een beperkt aantal punten is nieuw. Meestal zijn het rijtjes bomen langs wegen. Waar mogelijk zijn 10 bomen per monsterpunt onderzocht. De preciese standplaats van de bemonsterde bomen is op formulieren in situatiekaarten vastgelegd, waarop iedere boom een eigen nummer heeft. De ligging van de monsterpunten is vastgelegd met Amersfoortcoördinaten tot op hectometers. In digitale en papieren bestanden is ieder punt herkenbaar aan de combinatie van 8 cijfers van de x- en y-coördinaat. In totaal konden 241 monsterpunten worden herhaald (punten waar dezelfde bomen zijn onderzocht als in 1996). Een groot deel hiervan is in 1991 voor het eerst onderzocht. Naast de 241 herhalingen zijn er nog 10 nieuwe punten uitgezet, in totaal dus 251 punten. De nieuwe punten zijn uitgezet om verloren punten te compenseren. Binnen een meetpunt zijn soms één of twee bomen verdwenen door kap. Deze zijn met nieuwe bomen gecompenseerd. Veranderingen in soortensamenstelling die met kap van bomen verband houden (bijvoorbeeld wanneer een soort alleen op een gerooide boom zat) zijn gescheiden gehouden van echte veranderingen. Per onderzochte boom zijn alle aanwezige mossen en korstmossen genoteerd. Op de formulieren is dit zichtbaar als een streepjescode achter de afkortingen van de soorten. Per monsterpunt is de kwantiteit per soort genoteerd volgens de volgende schaal (De Bakker, 1989): 1 2 3 4 5 6
slechts één exemplaar aanwezig meerdere exemplaren op één boom gemiddeld minder dan 1 dm2 op de helft van de bomen of minder gemiddeld meer dan 1 dm2 op de helft van de bomen of minder gemiddeld minder dan 1 dm2 op meer dan de helft van de bomen gemiddeld meer dan 1 dm2 op meer dan de helft van de bomen
12
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Daarnaast werden de volgende gegevens per monsterpunt genoteerd: • • • • • • •
het uurhok (hok van 5 × 5 km op de topografische kaart) de datum de omtrek van de bomen (in decimeters) het aantal onderzochte bomen een codering voor het milieutype de afstand tot het dichtstbij gelegen veehouderijbedrijf (in meters) de afstand tot de dichtstbij gelegen maïsakker (in meters)
De volgende coderingen voor het milieutype werden gebruikt. Indien meerdere coderingen van toepassing zijn, heeft de eerst genoemde prioriteit: WK WB WL WH W5 W4 W3 W2 W1 BW BL BH B. Z. T. H. L. A. P. K.
2.2
wegberm in de bebouwde kom wegberm in of langs het bos afscheiding wegberm/weiland wegberm in directe omgeving van huis of erf berm provinciale weg berm verharde weg met gescheiden fietspaden berm verharde weg met middenstreep maar zonder fietspaden berm van verharde weg zonder middenstreep berm van een onverharde of doodlopende weg bosbomen in de nabijheid van een weg bosbomen langs weiland bomen bij huis in het bos bosbomen in zandverstuiving, heideveld of open plek in het bos tuin bij huis erfbomen bij huis in of langs weiland in of langs akker in park of plantsoen elders in de bebouwde kom
Uitwerking
De NIW (Nitrofiele Indicatie Waarde) en de AIW (Acidofiele Indicatie Waarde) worden gebruikt als graadmeters voor ammoniak. In deze twee parameters worden per monsterpunt de totale hoeveelheden ammoniakminnende respectievelijk ammoniakmijdende korstmossen tot uitdrukking gebracht. De NIW heeft vooral praktische betekenis in open agrarische gebieden, waar soorten met een positieve reactie op ammoniak gewoonlijk rijkelijk aanwezig zijn. De AIW heeft vooral praktische betekenis in gebieden met een lage achtergrondbelasting. Beide parameters vullen elkaar in bruikbaarheid redelijk goed aan, omdat zij op een verschillend traject van ammoniakbelasting differentiëren.
13
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
De berekening van de Nitrofiele Indicatie Waarde vindt plaats door het voorkomen van een aantal ammoniakminnende soorten (nitrofyten) in een monsterpunt bij elkaar op te tellen. De per boom gescoorde presenties worden hierbij gesommeerd, waarna het gemiddeld aantal soorten per boom uitgerekend wordt. Soorten die in ruime hoeveelheden aanwezig zijn (4 of 6 op de streeplijsten) worden dubbel geteld. Tot de nitrofyten zijn gerekend: Candelariella aurella, C. reflexa, C. vitellina, C. xanthostigma, Lecanora dispersa (inclusief L. hageni), L. muralis, Physcia adscendens, P. caesia, P. dubia, P. tenella, Phaeophyscia orbicularis, P. nigricans, Xanthoria candelaria, X. calcicola, X. polycarpa en X. parietina. De NIW wordt bij voorkeur vastgesteld aan vrijstaande bomen met een goede aanstroom van lucht en voldoende toetreding van licht. De berekening van de Acidofiele Indicatie Waarde is gelijk aan die van de NIW. Tot de ammoniakmijdende soorten (acidofyten) zijn gerekend: Chaenotheca ferruginea, Cladonia sp., Evernia prunastri, Hypocenomyce scalaris, Hypogymnia physodes, H. tubulosa, Lecanora aitema, L. conizaeoides, L. pulicaris, Lepraria incana, Ochrolechia microstictoides, Parmelia saxatilis, Parmeliopsis ambigua, Placynthiella icmalea, Platismatia glauca, Protoparmelia oleagina, Pseudevernia furfuracea, Trapeliopsis granulosa, Tuckermannopsis chlorophylla en Usnea sp. De NIW- en AIW-kaarten (kaart 1 en 2) zijn tot stand gekomen door handmatige interpolatie van de berekende NIW/AIW-waarden van de afzonderlijke punten. Voor de beoordeling van de preciese ligging van de klassengrenzen zijn vele additionele veldwaarnemingen gebruikt. Als twee naburige monsterpunten qua NIW/AIW sterk van elkaar verschillen, is in het veld meestal gekeken waar scherpe overgangen gelegen zijn. Sommige punten geven door hun ligging en aard meer een locale situatie weer (bijvoorbeeld een buurtschap met boerderijen), andere punten zijn representatiever voor een groot gebied (vrijstaande bomen langs een weg waar boerderijen in de wijde omgeving ontbreken). Een door de computer uitgevoerde interpolatie zou derhalve juist tot informatieverlies leiden. De variabelen AIW, NIW, afstand tot maïsakkers en afstand tot veehouderijen zijn met behulp van Pearson-correlatiecoëfficiënten (Tabel 2) en met multipele regressie (Tabel 3) met elkaar in verband gebracht. Multipele regressie is toegepast om de invloed van diverse milieufactoren in relatie tot elkaar op de NIW na te gaan. Voor deze berekeningen is gebruik gemaakt van SPSS 11.5. In de kaartenbijlage zijn kaarten met de ligging van de monsterpunten (fig. 1 en 2), eigenschappen van de monsterpunten (fig. 3 t/m 6) en diverse gegevens m.b.t. korstmossen zelf (fig. 7 t/m 23). Ook zijn verspreidingskaarten gemaakt van alle aangetroffen soorten korstmossen. Van soorten die tussen 1996 en 2003 sterk in voorkomen veranderd zijn, is de verspreiding van zowel 1996 als 2003 in kaart gebracht (fig. 24 t/m 40). De kaarten zijn vervaardigd met Arcview GIS.
14
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
In zes bijlagen is het voorkomen en de voorkomensverandering van alle soorten mossen en korstmossen statistisch uitgewerkt. De voorkomensverandering van de belangrijkste korstmossoorten is met de Wilcoxen Matched Pairs test getoetst op significantie (Bijlage 6). Dit is ook gebeurd met de verandering van de NIW en AIW (Tabel 4).
2.3
Naamgeving
De wetenschappelijke en Nederlandse naamgeving van de korstmossen is volgens Aptroot e.a. (1999); deze volgt grotendeels de taxonomische opvattingen van Purvis e.a. (1992). De namen van de korstmossen en mossen inclusief de gehanteerde afkortingen (codes) zijn opgenomen in de bijlagen 1 en 3. Licheenparasieten zijn niet genoteerd. Sinds de vorige ronde in 1996 zijn een aantal naams- en codewijzigingen doorgevoerd, zie hiervoor bijlage 1 (onderaan). Ook zijn sommige determinaties met terugwerkende kracht verbeterd. Het is niet mogelijk om van alle soorten precies aan te geven of zij zich nieuw gevestigd hebben of niet, danwel in welke mate zij toe- of afgenomen zijn. Een belangrijke oorzaak is de toegenomen kennis van veel soorten. Waar dit niet mogelijk is, zijn in bijlagen 2 en 5 geen gegevens opgenomen. Voor een deel gaat het om de hieronder genoemde soorten. Een tiental Nederlandse korstmossoorten is de laatste jaren nieuw voor de wetenschap beschreven. Zeven van deze soorten zijn ook in Friesland aangetroffen. Sommige daarvan zijn niet zeldzaam, maar werden tot dusver aangezien voor een verwante soort: •
De naam Bacidia arnoldiana werd gebruikt voor groene korsten op boomvoeten. De soort is opgesplitst in een vrij groot aantal soorten: Bacidia adastra (nieuw beschreven door Sparrius & Aptroot, 2003), Bacidia delicata, Nieuwe knoopjeskorst (Bacidia neosquamulosa) (nieuw beschreven door Aptroot & Van Herk, 1999b), Fellhanera viridisorediata (nieuw beschreven door Aptroot et al. 1998) en Fellhanera bouteillei. Deze soorten werden in 1996 niet genoteerd, maar zijn soms wel bekend als herbariummateriaal, verzameld van de meetpunten, zodat onbekend is op welke bomen in de meetpunten de soort groeide. De oude opvatting van Bacidia arnoldiana staat in de tabellen in dit rapport als “Bacidia + Fellhanera” vermeld. Van de algemeenste soort, Bacidia adastra, en twee minder algemene soorten, Bacidia neosquamulosa en B. delicata bleek het mogelijk de kwantiteitsschattingen met terugwerkende kracht te verwerken. Van de andere soorten was dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat meerdere soorten op één boomvoet samen voorkwamen.
•
De Grijze spijkerdrager (Protoparmelia hypotremella) (Aptroot et al., 1997) staat in het rapport over meetjaar 1996 (Van Herk, 1997a) vermeld als “Protoparmelia spec.”. Het typemateriaal op basis waarvan de soort beschreven is, komt uit een monsterpunt bij Oldeberkoop.
15
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
•
De Ammoniakschotelkorst (Lecanora barkmaniana) (Aptroot & Van Herk, 1999a, fig. 31) is in 1996 wel genoteerd maar kon toen bij gebrek aan fertiel materiaal nog niet beschreven worden en werd voorlopig aangeduid met “Lecanora spec.”, alhoewel al wel duidelijk was dat de soort nieuw voor de wetenschap was. Het typemateriaal op basis waarvan de soort beschreven is, komt uit een meetpunt in dit meetnet.
•
De Miskende schotelkorst (Lecanora compallens) (Van Herk & Aptroot, 1999) werd tot dusver niet onderkend vanwege de sterke gelijkenis met de Bleekgroene schotelkorst (L. expallens), waar hij in het verleden bij gerekend werd. Beide soorten komen vaak samen voor, maar L. expallens is altijd het talrijkst, waardoor er geen problemen ontstaan bij de monitoring van de laatste.
•
De Bochtige schotelkorst (Lecanora sinuosa) (Van Herk & Aptroot, 1999) is ontdekt tijdens de kartering in Drenthe in 1998 en is een zeldzame soort sterk gelijkend op de Witte schotelkorst (L. chlarotera). In 1996 werd hij niet onderkend.
•
Tot slot moet de opsplitsing van Parmelia subrudecta s.l. genoemd worden. Het materiaal wat in 1996 hiertoe gerekend werd blijkt uit twee soorten te bestaan; de correcte namen zijn Parmelia subrudecta s.s. (Gestippeld schildmos) en P. ulophylla (Rijpschildmos). Het verschil tussen de twee werd in 1998 ontdekt en is recentelijk gepubliceerd (Van Herk & Aptroot, 2000). Beide soorten zijn ongeveer even algemeen en komen vaak samen voor; hierdoor is het niet mogelijk de verandering van de opgesplitste soorten afzonderlijk na te gaan.
Als in hoofdstuk 3 de soortenaantallen in 1996 vergeleken worden met die in 2003 dan blijven -voor de zuiverheid- opsplitsingen (P. subrudecta) en voorheen niet onderkende soorten (zoals L. compallens) buiten beschouwing.
16
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
3
Resultaten
3.1
Soortensamenstelling
In 2003 zijn 145 soorten korstmossen en 25 soorten blad-en levermossen op de onderzochte eiken aangetroffen (Bijlagen 1 en 3). Zes soorten korstmossen zijn verdwenen, nl. Candelariella aurella (4 vindplaatsen in 1996), Lecanora aitema (2), Lecanora muralis (3), Pertusaria hemisphaerica (1), Platismatia glauca (2) en Tuckermannopsis chlorophylla (1). Van deze soorten vertonen Platismatia glauca en Tuckermannopsis chlorophylla (Rode Lijst: Bedreigd) een zeer sterk achteruitgaande trend in heel Nederland vanwege hun gevoeligheid voor ammoniak. Pertusaria hemisphaerica (Rode Lijst: Ernstig Bedreigd) was altijd al zeer zeldzaam in Nederland en is nu bijna overal in het land verdwenen. Drie soorten mossen werden niet meer teruggevonden, nl. Aulacomnium androgynum (5), Lepidozia reptans (1) en Pohlia nutans (1). Het gaat om algemene soorten, die normaal gesproken niet op vrijstaande bomen voorkomen. Zeven soorten korstmossen hebben zich nieuw gevestigd, steeds op één of twee locaties: Caloplaca flavocitrina, Cladonia digitata, Cladonia polydactyla, Lecania rabenhorstii, Opegrapha varia, Rinodina gennarii en Trapeliopsis flexuosa. Drie andere soorten werden pas in deze meetronde voor het eerste apart onderscheiden en komen ook maar op een enkele plaats voor: Cladonia macilenta, Lepraria jackii en Lepraria umbricola. Twee extra soorten mossen werden gevonden, nl. Dicranella heteromalla en Pleurozium schreberi. In tabel 1 staan vindplaatsen van de 24 aangetroffen rode-lijstsoorten vermeld. De preciese voor- of achteruitgang van deze soorten staat beschreven in bijlagen 2 en 5. De meest bijzondere soort is Cyphelium inquinans, die in Nederland alleen van het meetpunt in Bakkeveen en van één boom bij Norg (Drenthe) bekend is. Van Calicium glaucellum en C. salicinum bevinden zich de grootste Nederlandse populaties op bomen uit dit meetnet. Al deze soorten zijn min of meer stabiel in hun voorkomen. Figuur 23 geeft een overzicht van de vindplaatsen van rode-lijstsoorten. Met name in de Noordelijke Wouden en in Gaasterland is de dichtheid aan rode-lijstsoorten hoog. De meeste rodelijstsoorten komen voor op oude boerderijbomen, dorpsbomen en bosbomen. In 2003 is voor het eerst een kentering te zien in het toenemende aantal soorten per meetpunt (fig. 43 en 46). Sinds de jaren 1980 neemt het aantal soorten op laanbomen sterk toe door sterke reductie van de zwaveldioxidebelasting. De verhoogde stikstofdepositie zorgde later voor verder toenemend aantal soorten, vooral nitrofyten die voorheen zeldzaam waren of door klimaatverandering recent in Nederland konden toenemen, zoals Candelaria concolor (fig. 24). Blijkbaar is nu een grens bereikt waarbij het aantal soorten niet verder toeneemt, maar eerder lijkt af te nemen.
17
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Opvallend is dat zowel de sterkst toegenomen als sterkst afgenomen soorten nitrofyten zijn. Sterk afgenomen zijn Xanthoria polycarpa (fig. 40) en Physcia tenella (fig. 37), beide zeer algemene soorten, die in 2003 soms volledig in meetpunten ontbraken waar ze in 1996 nog kwantiteit 5 of 6 hadden (op meer dan de helft van de bomen aanwezig en soms in grote hoeveelheden). Sterk toegenomen zijn Candelariella reflexa (fig. 25) en Xanthoria parietina (fig. 39), ook nitrofyten. De eerste soort kwam in 1996 maar op een beperkt aantal punten voor en altijd in een lage kwantiteit. Acidofyten vertonen ook zowel vooruitgang als achteruitgang: algemene soorten als Hypogymnia physodes (fig. 30) en Lecanora conizaeoides (fig. 32) zijn van veel punten verdwenen. Beide soorten vertonen al sinds 1990 een sterk dalende trend. Ook Pseudevernia furfuracea en Hypogymnia tubulosa zijn verder afgenomen. De zeldzame acidofyten Platismatia glauca en Cetraria chlorophylla zijn in 2003 niet meer teruggevonden. Sterk toegenomen zijn Lepraria incana (fig. 34) en Cladonia chlorophaea (fig. 27). De eerste soort vooral op beschutte plaatsen, omdat de soort in schorsspleten groeit die op jonge bomen in het open gebied ontbreken. Een nog niet eerder waargenomen verschijnsel is de sterke afname van bepaalde indifferente soorten (soorten die niet gevoelig zijn voor ammoniak), vooral de zeer algemene macrolichenen Parmelia sulcata (fig. 36), Parmelia subaurifera en Ramalina farinacea (fig. 38). Mogelijke verklaringen voor de achteruitgang worden besproken in par. 3.3.1. Toename bij de indifferente soorten korstmossen is er ook, vooral bij soorten die het oranjekleurige groenwier Trentepohlia bevatten: Arthonia spadicea, Dimerella pineti, Opegrapha atra, Opegrapha niveoatra (fig. 35), Opegrapha rufescens, Opegrapha vulgata en Schismatomma decolorans. Deze soorten profiteren mogelijk van het warmer en natter wordende klimaat. Arthonia radiata en de zeer zeldzame Arthonia pruinata profiteren mogelijk op dezelfde manier, maar de toename is niet significant. Bij de mossen is er een sterke toename van met name Hypnum cupressiforme. De uitbreiding van deze soort op boomvoeten gaat ten koste van boomvoetspecifieke korstmossen, zoals Bacidia adastra, die licht afgenomen is. Ook Orthotrichum-soorten zijn sterk toegenomen. Al deze mossen volgen daarmee een landelijke trend.
18
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Tabel 1 Vindplaatsen van de 24 aangetroffen rode-lijstsoorten in 2003 (zie ook figuur 25). Toelichting: N = aantal monsterpunten waarin de soort voorkomt, RL = rode-lijstcategorie (VN = verdwenen, EB = ernstig bedreigd, BE = bedreigd, KW = kwetsbaar, GE = gevoelig), ECO = voornaamste biotoop waarin de soort voorkomt in Nederland (BB = beukenbossen, BD = duinbossen,BL = oude landgoederen, BS = eikenbossen, LH = boomstobben en rottend hout, VD = dorpsbomen bij de kust, VK = knotbomen, VM = vrijstaande bomen met een neutrale, mineralenrijke schors, VZ = vrijstaande bomen met een zure schors) (indeling naar Aptroot e.a. 1997). Soort
N
RL
Anaptychia ciliaris Anisomeridium biforme Arthonia pruinata Calicium glaucellum Calicium salicinum Calicium viride Caloplaca herbidella Chrysothrix candelaris Cladonia digitata Cladonia polydactyla Cyphelium inquinans Lecanora argentata Lecanora subcarpinea Normandina pulchella Ochrolechia subviridis Ochrolechia turneri Opegrapha varia Opegrapha vermicellifera Parmelia tiliacea
2 1 2 1 2 17 2 6 1 1 1 4 5 1 1 16 1 1 5
EB EB BE EB EB KW GE BE KW BE EB BE GE EB BE KW BE KW KW
VM VM BL VZ BL BL VM BL LH LH VZ BB VM VD BS VM BD VK VM
5 EB
VM
Physcia clementei Physconia distorta Ramalina fraxinea Ramalina lacera Usnea subfloridana
10 13 6 1
KW BE BE KW
ECO
VM VM VM BS
19
Vindplaatsen
Oldeholtpade, Drogeham Oudwoude, Kollumerzwaag Beetsterzwaag, Gaasterland Oranjewoud Gaasterland, Oldeberkoop (diverse vindplaatsen) Siegerswoude, Gorredijk (diverse vindplaatsen) Gaasterland Gaasterland Bakkeveen (diverse vindplaatsen) Donkerbroek Oldeberkoop Bakkeveen (diverse vindplaatsen) Donkerbroek Kollumerzwaag Drachten (Selmien), Oosterwolde, Gorredijk, Beetsterzwaag, Oostermeer, Damwoude De Knijpe, Gorredijk, Suameer, Hardegarijp, Tietjerk (diverse vindplaatsen) (diverse vindplaatsen) Noordelijke Wouden, Gaasterland Drachten
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
3.2
Ammoniak
3.2.1 Milieugegevens Recente modelgegevens van het RIVM (2003) laten zien dat in het onderzoeksgebied de ammoniakdepositie duidelijk afgenomen is met gemiddeld zo’n 20% in de periode 1997-1999 (ca. 23% voor alleen het ROM Zuidoost-Friesland). Deze cijfers worden ondersteund door jaarlijkse in situ metingen door TNO in het ROM-gebied. In gebieden buiten de invloedssfeer van de intensieve veehouderij is de depositie sterk toegenomen. Voor de Waddeneilanden in dezelfde periode gemiddeld met 50%. Dit suggereert dat de achtergrondbelasting overal in de provincie is toegenomen, terwijl lokale uitschieters in de deposities zijn verdwenen. Gemiddeld over alle Friese gemeenten is de ammoniakbelasting met 4% gereduceerd. Er is dus vermoedelijk eerder sprake van spreiding van de depositie dan van een daadwerkelijke reductie.
3.2.2 Toestand van de onderzochte gebieden De huidige toestand van het gebied is uitgezet in kaart 1 en 2 en de toestand in 1996 in kaart 5 en 6. De Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW, kaart 1 en 5) is het meest geschikt om de ammoniakproblematiek en de ligging van probleemgebieden na te gaan. De Acidofiele Indicatie Waarde (AIW, kaart 2 en 6) is het meest bruikbaar om de verschillen te beoordelen in gebieden met een lage belasting en is daarmee geschikter om effecten in bos- en natuurgebieden te beoordelen. De NIW is het beste meetbaar in open gebieden met een vrije instroom van lucht waarin vrij ammoniak aanwezig is. In bossen wordt ammoniak snel uitgefilterd, maar de achtergronddepositie van stikstof in de vorm van ammonium blijft, een vorm van stikstof waar acidofyten wel, maar nitrofyten minder sterk op reageren. NIW’s tussen de 1,5 en 3,0 duiden op een matige invloed van ammoniak, tussen de 3,0 en 5,0 is de invloed vrij ernstig en tussen de 5,0 en 7,0 ernstig en waarden groter dan 7,0 komen overeen met een zeer ernstige verontreiniging met ammoniak. De gemiddelde NIW in zowel het ROM-gebied als het gehele studiegebied bedraagt 2,9 (Tabel 4). De AIW gedraagt zich tegengesteld aan de NIW: hoge waarden geven aan waar de ammoniakbelasting laag is. AIW’s lager dan 3,0 duiden op een zeer sterke invloed van ammoniak, waarden tussen 5,0 en 7,0 op een matige invloed en waarden boven de 7,0 op een geringe invloed. De gemiddelde AIW in het studiegebied bedraagt 1,8 in het ROM-gebied en 1,7 in het gehele studiegebied. Hieronder wordt de toestand van het gebied in drie deelgebieden besproken. 20
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
ROM Zuidoost-Friesland Het sterkst belast is deze regio is het gebied in de driehoek Waskemeer (NIW: 6,9), Haulerwijk (NIW: 4,9–7,5) en Allardsoog. In dit gebied liggen ook een aantal natuurgebieden, waaronder het Haulerveld. Andere gebieden met een hoge ammoniakbelasting zijn: • Het gebied ten oosten van Frieschepalen (NIW: 5,9); • Nieuw Weper (NIW: 5,5); • De driehoek Lippenhuizen (NIW Vossenburen: 6,3), Donkerbroek (NIW: 6,4), Wijnjewoude (NIW: 5,8); • Een klein gebied ten westen van Jubbega-Schurega (NIW: 7,0); • Een zeer klein gebied in de Lindevallei ten noordwesten van Noordwolde (NIW: 5,4). De volgende gebieden hebben een lage ammoniakbelasting (NIW: 0-0,5): • De bossen rond Beetsterzwaag en het gebied ten noordoosten hiervan (schaduweffect door overheersende windrichting uit het zuidwesten); • De bossen rond Bakkeveen; • De bossen van Oranjewoud en het centrum van Heerenveen; • De bossen rond Appelscha; • Het grensgebied met Overijssel van De Blesse tot en met Appelscha. Noordelijke Wouden In de noordelijke Wouden is de gemiddelde ammoniakbelasting in de open gebieden lager dan in het ROM-gebied. De volgende gebieden zijn sterk belast met ammoniak (NIW): • bij Nijega en De Tike (beide 5,8); • tussen Drogeham en Harkema (Hamshorn: 5,2); • tussen Damwoude en Driezum (6,6); • een klein gebied ten noordwesten van Hardegarijp (7,0). Een groot vrij open landelijk gebied waarin de plaatsen Bergum, Hardegarijp, Veenwouden en Zwaagwesteinde liggen, heeft een lage ammoniakbelasting. De AIW, die vooral gevoelig is voor het meten van de achtergrondbelasting van ammoniak is hoog (dus weinig invloed van ammoniak) in de volgende gebieden (3,0–4,9): • tussen Tietjerk en Veenwouden • die bossen en parken bij Giekerk • de directe omgeving van Bergum • de bossen bij Veenklooster • de directe omgeving van Augustinusga
21
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Gaasterland In de bosgebieden van Gaasterland is de NIW zeer laag (0). Bij Westerend (4,4) en Oudemirdum (4,7) is de ammoniakbelasting hoog. De rest van Gaasterland heeft een lage tot matige ammoniakbelasting (NIW: 1,5-2,9). Omgekeerd is de AIW in de bosgebieden hoog (Lycklemabos: 4,2), wat duidt op een lage achtergrondbelasting.
3.2.3 Statistisch verband met milieufactoren NIW’s en AIW’s zijn met een aantal milieuvariabelen in verband gebracht zowel tijdens dit onderzoek als in een onafhankelijk onderzoek in samenwerking met TNO (Van Herk 1998b). In Tabel 2 staan verbanden tussen de NIW, AIW en de tijdens het veldwerk genoteerde gegevens voor boomomtrek, afstand tot het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf (een indicatie voor veedichtheid) en de dichtstbijzijnde maïsakker (een indicatie voor aanwending van mest). Hieruit blijkt dat voor de NIW boomomtrek en veehouderijen een significant verband opleveren, met een niet al te hoge correlatie. Op dunne bomen komen relatief meer nitrofyten voor dan op dikke bomen. De regressiecoefficient (Tabel 3) voor boomomtrek is minder groot geworden ten opzichte van de onderzoeksronde in 1996 (van 0,1173 naar -0,1058) en het verschil in de indicatiewaarde van jonge en oude bomen is dus minder groot geworden. Ook de regressiecoefficient voor afstand tot veehouderijen is gedaald (van 0,0029 naar 0,0024), wat kan duiden op een ruimtelijke vervlakking van de ammoniakemissies (een emissieverlaging in de intensieve veehouderijgebieden). Uit een onderzoek naar de relatie tussen de Nitrofiele Indicatie Waarde en metingen van ammoniak door TNO komt naar voren dat de NIW een goede graadmeter is voor een betrouwbare schatting van de luchtconcentratie ammoniak (zie inleiding en fig. 47, van Herk 1998b). De AIW correleert met dezelfde factoren als de NIW, maar dan omgekeerd. Een uitzondering zijn de maïsakkers, die nu een hogere correlatiecoefficient hebben dan in 1996 (0,20 tegen 0,23 nu), wat zou betekenen van emissie uit aanwending van mest iets belangrijker zijn geworden in gebieden met een hoge AIW.
22
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Tabel 2 Correlaties tussen de NIW/AIW in 2003 en een drie milieuvariabelen. Gegeven is de correlatiecoëfficiënt (r) en de overschrijdingskans (p). Het aantal waarnemingen bedraagt 241. Significante correlaties zijn gemarkeerd met sterretjes (*: 0,05 > p > 0,001, **: p < 0,001, ***: p < 0,0001, n.s.: niet significant). NIW r Afstand veehouderij Afstand maïsakkers Boomomtrek
AIW r
P
-0,330 -0,046 -0,290
< 0,0001 0,4767 < 0,0001
*** n.s. ***
0,422 0,252 0,509
p < 0,0001 < 0,0001 < 0,0001
*** *** ***
Tabel 3 Multipele regressie met de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) als afhankelijke variabele en drie milieufactoren als onafhankelijke variabelen. Nagegaan wordt welke milieufactoren een directe relatie hebben met de NIW. De verklaarde variantie van deze regressie bedraagt 43,8 %. Significantie: zie tabel 2. Aantal vrijheidsgraden: 240. in model: Constante Afstand veehouderij Boomomtrek
Regressiecoëfficient
t-waarde
p
5,6850 -0,0024 -0,1058
12,83 -5,64 -4,94
< 0,0001 < 0,0001 < 0,0001
0,1461
2,28
0,0233
*** *** ***
niet in model: Afstand maïsakkers
*
Toelichting Multipele regressie is een rekenmethode waarmee nagegaan kan worden welke milieufactoren invloed hebben op de NIW. Multipele regressie vergelijkt de ingebrachte milieufactoren met elkaar en selecteert de factoren ('in model') die op een verband wijzen. Het is mogelijk dat een bepaalde factor wel correleert met de NIW (zie tabel 2), maar geen wezenlijk nieuwe informatie toevoegt doordat een andere factor al een 'betere verklaring' geeft. Deze factor wordt dan niet in het model opgenomen. De t-waarde is een statistische maat waarmee de significantie getoetst wordt van de factoren in het model. Hoe hoger de t-waarde, des te sterker het verband. Een negatieve waarde geeft aan dat de invloed negatief is. Voorbeeld: de afstand tot veehouderijbedrijven is sterk negatief gerelateerd aan de NIW; dit betekent dus dat met toenemende afstand van boerderijen de NIW lager wordt. Er is ook een ‘constante’ berekend. Deze geeft aan of het wiskundige verband door de oorsprong gaat of niet. Met de regressiecöefficiënt is het mogelijk een wiskundige vergelijking op te stellen die het verband uitdrukt tussen NIW, afstand tot veehouderijbedrijven, maïsakkers en boomomtrek.
23
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
3.3
Veranderingen
Hier wordt ingegaan op de veranderingen van de indicatorsoorten, de soorten die meetellen voor het berekenen van de NIW en AIW. Ook komt de totale soortenrijkdom aan bod.
3.3.1 Indicatiewaarde van de veranderingen Nitrofiele en Acidofiele Indicatie Waarde De Nitrofiele Indicatie Waarde nam in monsterpunten tussen 1996 en 2003 af van gemiddeld 3,3 naar 2,9, een afname van -0,4 (-12%, tabel 4, fig. 41 en 44). De Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) nam ook af van 2,0 naar 1,7, een afname van -0,3 (-15%, tabel 4, fig. 42 en 45). Beide veranderingen zijn significant. Uit deze veranderingen blijkt dat de invloed van ammoniak is afgenomen in de gebieden waar de NIW een goede graadmeter is: de primair agrarische gebieden met ruimtelijk openheid. Dit is voor het eerst dat een sterke daling van de ammoniakbelasting wordt gezien. De daling is relatief het grootst bij monsterpunten die in 1996 een hoge NIW hadden. In de helft van de punten die in 1996 een lage NIW (< 2,0) hadden, is de NIW daarentegen licht gestegen. Dit betreft vooral punten in bos en natuurgebieden. De daling van de AIW geeft aan dat er nog steeds een verhoging van de achtergronddepositie van stikstof in bos en natuurgebieden is. In het landelijk gebied is het AIW plaatselijk licht gestegen, maar in het algemeen is de ammoniakbelasting nog te hoog voor de meeste acidofyten. Tussen de AIW in 1996 en de verandering van de AIW bestaat een sterk negatief verband (r = 0,65, n = 241, p < 0,00001, significant), wat betekent dat in gebieden met een hoge AIW, meestal uitgestrekte bosgebieden, deze waarde het sterkst afgenomen is. Soortenrijkdom Waar tussen 1991 en 1996 een duidelijke toename van soorten was te zien, is nu een lichte afname van de soortenaantallen per monsterpunt te zien, van gemiddeld 0,3 soorten per monsterpunt. De belangrijkste oorzaak hiervan ligt in de sterke afname van enkele algemene soorten macrolichenen, vooral Parmelia’s en Ramalina’s in gebieden waar de NIW sterk is afgenomen (r = 0,30; n = 237; p < 0,00001, significant). Een positief effect van de zo hoge ammoniakdepositiewaarden was blijkbaar dat enkele algemene soorten door een bemestingseffect het “beter deden”. Alle soorten die sterk zijn afgenomen, komen nog steeds algemeen voor, maar in lagere dichtheden. Er is geen duidelijk patroon in de afname te zien in verspreidingskaarten omdat Parmelia’s in de grootste veeconcentratiegebieden niet veel voorkwamen. Hier staan namelijk vooral jonge bomen die niet erg geschikt zijn voor hun 24
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
vestiging. De sterke afname is vooral te zien op oudere bomen in de nabijheid van voormalige boerderijen, die recent als reguliere woning in gebruikgenomen zijn. Een sterke afname van stikstofminnende soorten is ook recent gezien in de Gelderse Vallei (van Herk 2002b).
Tabel 4 De verandering van de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW) en de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW) tussen 1996 en 2003 van de monsterpunten in Friesland en de significantie volgens de Wilcoxen Matched Pairs test. De zwaarde is een maat voor de significantie; 'p' is de overschrijdingskans (* = significant). Het aantal onderzochte paren bedraagt 241 (142 voor alleen het ROM-gebied). 1996
2003
verschil
z-waarde
p
NIW AIW
3,28 2,07
2,87 1,73
-0,41 -0,34
-5,366 -4,977
< 0,0001 < 0,0001
* *
NIW (alleen ROM-gebied) AIW (alleen ROM-gebied)
3,40 2,22
2,88 1,75
-0,52 -0,47
-5,174 -5,174
< 0,0001 < 0,0001
* *
Tabel 5 De verandering in voorkomen van nitrofyten tussen 1996 en 2003. Gegeven zijn alle soorten die meetellen bij de berekening van de NIW. De gegevens zijn ontleend aan bijlagen 2 en 5. Toelichting: 1996 = aantal vondsten in 1996, 2003 = aantal vondsten in 2003, +/- = absolute af- of toename, % = de procentuele verandering, s = de cumulatieve verandering op basis van de kwantiteit. Het totale aantal opnameparen bedraagt 241 (* = zie ook fig. 24 t/m 40). 1996 Candelariella reflexa * Candelariella vitellina Candelariella xanthostigma * Lecanora dispersa Lecanora hageni Phaeophyscia nigricans Phaeophyscia orbicularis Physcia adscendens Physcia caesia Physcia dubia
2003
84 131 18 34 21 2 54 106 64 12
25
+/120 141 35 25 16 4 46 90 60 8
% +36 +10 +17 -9 -5 +2 -8 -16 -4 -4
+42 +7 +94 -27 -24 +100 -15 -16 -7 -34
s 163 81 40 -22 -5 5 -15 -61 -16 -6
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Physcia tenella * Xanthoria calcicola Xanthoria candelaria Xanthoria parietina * Xanthoria polycarpa * totaal
221 18 177 201 223
206 16 162 212 205
-15 -2 -15 +11 -18
-7 -12 -9 +5 -9
-171 1 -98 98 -218
1366
1346
-20
88
-224
Tabel 6 De verandering in voorkomen van acidofyten tussen 1996 en 2003. Gegeven zijn alle soorten die meetellen bij de berekening van de AIW. De gegevens zijn ontleend aan bijlagen 2 en 5. Toelichting: zie tabel 5 (* = zie ook fig. 24 t/m 40). 1996 Chaenotheca ferruginea Cladonia caespiticia Cladonia chlorophaea * Cladonia coniocraea Cladonia digitata Cladonia fimbriata Cladonia macilenta Cladonia polydactyla Evernia prunastri * Hypocenomyce scalaris Hypogymnia physodes * Hypogymnia tubulosa Lecanora conizaeoides * Lecanora pulicaris Lepraria incana * Parmelia saxatilis Parmeliopsis ambigua Placynthiella icmalea Protoparmelia oleagina Pseudevernia furfuracea Trapeliopsis granulosa Tuckermannopsis chlorophylla Usnea subfloridana Totaal
2003
14 3 65 10 0 8 0 0 172 17 52 18 20 31 190 24 3 4 28 23 14 1 1 698
15 6 76 3 1 16 2 1 146 11 20 4 2 15 201 21 1 5 25 6 9 0 1 587
26
+/-
% +1 +3 11 -7 +1 +8 +2 +1 -26 -6 -32 -14 -18 -16 +11 -3 -2 +1 -3 -17 -5 -1 0
-111
s
+7 +100 +16 -70 >> +100 >> >> -16 -36 -62 -78 -90 -52 +5 -13 -67 +25 -11 -74 -36 << 0
8 7 41 -20 2 17 5 2 -160 -12 -107 -30 -54 -41 54 -7 -6 1 -9 -37 -7 -1 1
-352
-353
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
3.3.2 Ruimtelijk beeld van de veranderingen De veranderingen in de ammoniakbelasting zijn weergegeven in kaart 3 (NIW) en 4 (AIW). Hieronder worden de veranderingen per deelgebied besproken. ROM Zuidoost-Friesland De NIW is in het ROM-gebied vrijwel overal gedaald. De sterkste dalingen zijn bereikt in gebieden die voorheen vaak een erg hoge ammoniakbelasting hadden: • een klein gebied rond Nieuw Weper (van 7,3 in 1996 naar 5,5 in 2003) • een klein gebied ten westen van Jubbega-Schurega (7,5 > 7,0) • ten westen van Lippenhuizen (Vossenburen: 8,3 > 6,3) • het gebied rond Nieuweschoot bij Heerenveen (gemiddeld 2,9 > 0,8) • ten zuiden van Wijnjewoude (7,3 > 5,6) In de Lindevallei en een groot gebied rond Oosterwolde is de ammoniakbelasting beduidend lager geworden. In mindere mate geldt dit ook voor een groot gebied tussen de plaatsen Gorredijk, Jubbega en Waskemeer. De gebieden met een zeer lage ammoniakbelasting zijn verder in omvang afgenomen (AIW lager), dit geldt met name voor de bosgebieden bij Appelscha, de bebouwde kom van Drachten en een klein gebied ten oosten van Haulerwijk. In alle grote boscomplexen (Oranjewoud, Beetsterzwaag en Bakkeveen) is de ammoniakbelasting onverminderd toegenomen. Noordelijke Wouden In de noordelijke Wouden zijn de patronen in de ammoniakbelasting (NIW) weinig veranderd. Ten noorden van Bergum is de invloed van ammoniak iets hoger geworden. In de volgende gebieden is de NIW opvallend sterk gedaald: • het gebied tussen de plaatsen Twijzel-Twijzelerheide-Buitenpost (gemiddeld 6,2 > 4,2); • bij Surhuizem (5,5 > 4,9); • tussen Drogeham en Harkema (Hamshorn: 7,5 > 5,2). De AIW in de noordelijke Wouden is vrijwel overal gestegen, wat duidt op een verminderde achtergrondbelasting met ammoniak. Dit geldt vooral voor het gebied tussen Leeuwarden en Bergum, rond Damwoude en vlak ten noorden van Veenklooster. Het bosgebied rond Veenklooster is niet merkbaar veranderd, zowel in NIW, AIW als soortensamenstelling. Gaasterland De NIW is in oostelijk Gaasterland afgenomen, vooral in het gebied tussen Sondel en Nijemirdum en ten zuidoosten van Balk. In vrijwel alle natuur- en bosgebieden van Gaasterland is de AIW lager geworden, wat duidt op een toegenomen invloed van ammoniak. De NIW is
27
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
hier niet noemenswaardig gestegen omdat het vooral gaat om vormen van ammoniak (ammonium) die geen invloed hebben op de zuurgraad van de schors, zoals dat bij directe ammoniakbelasting het geval is.
3.4 Klimaat Recent is aangetoond dat korstmossen reageren op veranderingen in het klimaat (Van Herk e.a., 2003). Soorten uit Zuid-Europa nemen in Nederland toe, terwijl noordelijke soorten afnemen. De berekening die door Van Herk e.a. gemaakt is, is hier herhaald voor Friesland voor de periode 1991–2003 op basis van alle gevonden soorten in alle meetpunten. De resulterende grafiek is weergegeven in Fig. 48. Het aandeel tropische soorten is in 2003 verdubbeld ten opzichte van 1991, terwijl het aandeel van de noordelijke soorten ligt is gedaald. De grootste verschuiving ligt in de verhouding tussen de koelgematigde en warm-gematigde soorten. Tot deze laatste groep behoren de reeds in paragraaf 3.1 genoemde korstmossen met het roodgekleurde groenwier Trentepohlia, die vrijwel allemaal toegenomen zijn er waarvan de toename niet herleid kan worden op andere factoren.
28
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
4
Conclusies en aanbevelingen
In algemene zin kan gesteld worden dat vergeleken met 1996 de invloed van ammoniak is afgenomen. De sterkste afname was in gebieden met een zeer hoge ammoniakbelasting in voorgaande meetronden. In gebieden die in 1996 een lage ammoniakbelasting hadden, is een stabilisatie opgetreden. De bereikte emissiereductie is niet genoeg om een ombuiging in de trend van ammoniakgevoelige soorten te bewerkstelligen. Deze groep soorten neemt nog altijd sterk af, ook in bos- en natuurgebieden. In het ROM Zuidoost Friesland is de invloed van ammoniak het sterkst afgenomen. In de omgeving van Jubbega-Schurega, Haulerwijk en Donkerbroek is de ammoniakbelasting momenteel het hoogst. Rond Appelscha is een sterke achteruitgang van zuurminnende soorten in de bos- en natuurgebieden vastgesteld. In de Noordelijke Wouden is de invloed van ammoniak licht afgenomen. Met name bij Buitenpost en ten zuidwesten van Giekerk liggen hoge waarden voor de NIW vlakbij bos- en natuurgebieden. Het bosgebied rond Veenklooster is weinig veranderd. In Gaasterland is de lokale ammoniakbelasting door veehouderijen overal afgenomen, maar de achtergrondbelasting in de bossen is merkbaar toegenomen. Het verdient aanbeveling om de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW, kaart 1) te gebruiken bij het beleid gericht op de emissiereductie van ammonia, met name rond verzuringsgevoelige gebieden in de PEHS, bos- en natuurgebieden. De NIW-kaart geeft de korte-afstandseffecten van ammoniak aan. De Acidofiele Indicatie Waarde (AIW, kaart 2) geeft aan waar gebieden liggen die de laatste decennia weinig stikstofdepositie hebben ontvangen. Voor rode-lijstsoorten en andere waardevolle (zeldzame) soorten is het van belang dat vrijstaande bomen goed onderhouden worden. Dit houdt in dat de bomen met regelmaat opgekroond worden en van nieuwe zijtakken en opslag rond de boomvoet worden ontdaan. Ook de onmiddellijke omgeving van de bomen moet zoveel mogelijk constant blijven. Het gaat dan vooral om opslag van hakhout in greppels achter bomenrijen, zoals die met name in de gemeenten Achtkarspelen en Ooststellingwerf gevonden kunnen worden. Soms verdwijnen soorten door kap van bomen, vooral bij het aanpassen van kruisingen. Dit kan voorkomen worden door in het digitale en papieren archief bij dit rapport te controleren of op een locatie bijzondere soorten voorkomen. Aanbevolen wordt om dit onderzoek over vijf jaar te herhalen. De ervaring leert dat in dit tijdsbestek bij korstmossen duidelijke (significante) veranderingen aantoonbaar zijn.
29
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
5
Literatuur
Aptroot, A., 1989. Veranderingen in de epifytenflora van de Provincie Utrecht over de periode 1984-1989. Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en Groen, Utrecht. Aptroot, A. & A.M. Brand, 1993. Uitgestorven en bijna verdwenen korstmossen. In: Jaarboek Natuur 1993, PGO- Flora en Fauna, Wageningen. Aptroot, A., M. Brand & L. Spier, 1998. Fellhanera viridisorediata, a new sorediate species from sheltered trees and shrubs in western Europe. Lichenologist 30(1): 21-26. Aptroot, A., P. Diederich, C.M. van Herk, L. Spier & V. Wirth, 1997. Protoparmelia hypotremella, a new sterile corticolous species from Europe, and its lichenicolous fungi. Lichenologist 29(5): 415-424. Aptroot, A. & C.M. van Herk, 1994. Veldgids korstmossen. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Aptroot, A. & C.M. van Herk, 1999a. Lecanora barkmaneana, a new nitrophilous sorediate corticolous lichen from the Netherlands. Lichenologist 31(1): 3-8. Aptroot, A. & C.M. van Herk, 1999b. Bacidia neosquamulosa, a new and rapidly spreading corticolous lichen species from Western Europe. Lichenologist 31(2): 121-127. Aptroot, A., H.F. van Dobben, C.M. van Herk & G. van Ommering, 1998a. Bedreigde en kwetsbare korstmossen in Nederland, toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC-Natuurbeheer nr. 29, Wageningen. Aptroot, A., C.M. van Herk, H.F. van Dobben, P.P.G. van den Boom, A.M. Brand & L. Spier, 1998b. Bedreigde en kwetsbare korstmossen in Nederland, basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. Buxbaumiella 46: 1-101. Aptroot, A., C.M. van Herk, L.B. Sparrius & P.P.G. van den Boom, 1999. Checklist van de Nederlandse lichenen en lichenicole fungi. Buxbaumiella 50(1): 4-64. Asman, W.A.H. & J.A. van Jaarsveld, 1990a. Gedrag van atmosferisch ammoniak. Proc. Symp. Dierlijke Mest: Problemen en oplossingen 1990, K.N.C.V., Den Haag. Asman, W.A.H. & J.A. van Jaarsveld, 1990b. A variable-resolution statistical transport model applied for ammonia and ammonium. RIVM report no. 228471007. Bilthoven. Aulbers, J.A.W., R.J. van Beers & H.B. Tirion, 1993. Verzuring en vermesting in ZuidoostFriesland in 1991, 2000 en 2010. TNO-Milieu en Energie, Delft. Bakker, A.J. de, 1989. Monitoring van epifytische korstmossen in 1988. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, RIN-rapport 89/14, Leersum. Barkman, J.J., 1958. Phytosociology and ecology of cryptogamic epiphytes. Van Gorcum, Assen. Brand, A.M., A. Aptroot, A.J. de Bakker & H.F. van Dobben, 1988. Standaardlijst van de Nederlandse korstmossen. Wetenschappelijke Mededeling KNNV nr. 188, Utrecht. Bremer, P., 1990. Onderzoek naar de epifytische korstmosflora in de Provincie Flevoland en de indicatiewaarde voor luchtkwaliteit en natuurbehoud. Bureau LB&P in opdracht van Provincie Flevoland, Beilen.
30
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Dobben, H.F. van, 1991. Monitoring van epifytische korstmossen in 1989. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, RIN-rapport 91/8, Leersum. Dobben, H.F. van, 1993. Vegetation as a monitor for deposition of nitrogen and acidity. Proefschrift RUU, Utrecht. Dobben, H.F.van & C.J.F, ter Braak, 1996. Monitoring of epiphytic lichens in The Netherlands (1977-1990). IBN rapport 96/7, IBN-DLO, Wageningen. Dobben, H.F. van & W. Wamelink, 1992. Effects of atmospheric chemistry and bark chemistry on epiphytic lichen vegetation in The Netherlands. RIN report 92/23. IBN-DLO, Wageningen. Dijk, H.W.J. van, 1988. Epifytische korstmossen, zure regen en ammoniak, basisrapport. Provincie Overijssel, hoofdgroep ROI, Zwolle. Dijkstra, A.C.J., 1990. Monitoring van epifytische korstmossen in Drenthe 1980-1989. Provincie Drenthe, Dienst Ruimte en Groen, Assen. Duyzer, J., H. Weststrate & P. Wyers, 1997. Karakterisering van regionale concentratievelden ammoniak 2e fase: resultaten van de concentratiemetingen. TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie, Apeldoorn. Duyzer, J., H. Weststrate, J.W. Erisman, A. Bleeker & H. van Jaarsveld, 1998. Karakterisering van regionale concentratievelden ammoniak 2e fase: overzicht. TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie, Apeldoorn. Gradstein, S.R. & H.M.H, van Melick, 1996. De Nederlandse Levermossen en Hauwmossen. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Herk, C.M. van, 1990. Epifytische korstmossen in de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland. Provincie Overijssel, hoofdgroep ROI, Zwolle. Herk, C.M. van, 1991a. Korstmossen als indicator voor zure depositie, basisrapport. Provincie Gelderland, dienst MW en dienst RWG, Arnhem. Herk, C.M. van, 1991b. Ecologische atlas van de Gelderse korstmossen groeiend op eiken. Provincie Gelderland, dienst MW en dienst RWG, Arnhem. Herk, C.M. van, 1993a. Korstmossen en zure depositie in Drenthe en Friesland. Hoofdrapport. Provincie Drenthe, dienst WM en dienst RG, provincie Friesland, afd. Onderzoek, afd. LG en afd. B&A. Herk, C.M. van, 1993b. Korstmossen en zure depositie in Drenthe en Friesland. Ecologische atlas. Provincie Drenthe, dienst WM en RG, provincie Friesland, afd. Onderzoek, afd. LG en afd. B&A. Herk, C.M. van, 1993e. Interessante korstmosvondsten op eiken in Noord- en Oost-Nederland. Buxbaumiella 31: 56-65. Herk, C.M. van, 1995a. Korstmossen en ammoniak. Buxbaumiella 36: 43-49. Herk, C.M. van, 1995b. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Overijssel. LON in opdracht van provincie Overijssel, hoofdgroep MW, bureau MBG-G.
31
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Herk, C.M. van, 1996a. Monitoring van ammoniak en zwaveldioxide met korstmossen in de provincie Utrecht. LON in opdracht van provincie Utrecht, dienst Water en Milieu en dienst Ruimte en Groen, Soest. Herk, C.M. van, 1996b. Monitoring van korstmossen in relatie tot bodemkwaliteit, bosvitaliteit en luchtverontreiniging in de provincie Drenthe. LON in opdracht van provincie Drenthe, dienst Water en Milieuhygiëne, Soest. Herk, C.M. van, 1996e. Monitoring van ammoniak met korstmossen in de Gelderse Vallei. LON in opdracht van Project monitoring verzuring Gelderse Vallei m.m.v. Provincie Gelderland, dienst MW en dienst RWG en Provincie Utrecht, dienst W&M en dienst R&G, Soest. Herk, C.M. van, 1996d. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Noord-Brabant. Provincie Noord-Brabant, dienst WMV en dienst RNV, 's Hertogenbosch. Herk, C.M. van, 1997a. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland. LON in opdracht van provincie Friesland, afd. Milieu en Water. Soest. Herk, C.M. van, 1997b. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Groningen. LON in opdracht van provincie Groningen, dienst Ruimte en Milieu. Soest. Herk, C.M. van, 1997e. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Zeeland. LON in opdracht van provincie Zeeland, directie Ruimte, Milieu en Water. Soest. Herk, C.M. van, 1998a. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Drenthe. LON in opdracht van provincie Drenthe, Productgroepen Bodem en Landelijk Gebied. Herk, C.M. van, 1998b. Onderzoek naar de relatie tussen de ammoniakconcentratie en epifytische korstmossen. LON in opdracht van Stichting Vernieuwing Gelderse Vallei, provincie Friesland en provincie Noord-Brabant. Herk, C.M. van, 1999. Mapping of ammonia pollution with epiphytic lichens in the Netherlands. Lichenologist 31(1): 9-20. Herk, C.M. van, 2002a. Monitoring van ammoniak met korstmossen in Overijssel in 1999. LON in opdracht van provincie Overijssel, eenheid Landbouw, Natuur en Landschap. Herk, C.M. van, 2002b. Monitoring van ammoniak met korstmossen in de provincie Utrecht 1979-2001. LON in opdracht van provincie Utrecht, dienst Water en Milieu en dienst Ruimte en Groen. Herk, C.M. van & A. Aptroot, 1996. Epifytische korstmossen komen weer terug. Natura 93 (7): 130-132. Herk, C.M. van & A. Aptroot, 1998. Recovery of epiphytic lichens in the Netherlands. British Lichen Society Bulletin 82: 22-26. Herk, C.M. van & A. Aptroot, 1999. Lecanora compallens and L. sinuosa, two new overlooked corticolous lichen species from Western Europe. Lichenologist 31(6): 543-553. Herk, K. van & A. Aptroot, 2000. The sorediate Punctelia species with lecanoric acid in Europe. Lichenologist 32(3): 233-246. Herk, C.M. van, A. Aptroot & H.F. van Dobben, 2002. Long-term monitoring in the Netherlands suggests that lichens respond to global warming. Lichenologist 34: 141-154.
32
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Herk, K. van, A. Aptroot & L. Sparrius, 1999. Goed en slecht nieuws over korstmossen. Natura 96: 3-6. Hoffmann, M., 1993. Verspreiding, fytosociologie en ecologie van epifyten en epifytengemeenschappen in Oost- en West-Vlaanderen. Proefschrift Universiteit van Gent. Interprovinciaal Overleg IPO, 1997. Provinciaal achtergronddocument bij: Milieubalans 1997. Klein, M.H.J., H.M. Beije, A. Bleeker, J.W. Erisman, H.H. Luessink, D.A. Oudendag & L. Lekkerkerk, 1996. De effecten van de Integrale Notitie Mest- en Ammoniakbeleid op de ammoniakproblematiek in relatie tot natuur en bos in de Ecologische Hoofdstructuur. Knaap, W.O. van der, 1980. Onderzoek naar epifytische lichenen en mossen in de provincie Utrecht in 1979. Provinciale Waterstaat Utrecht, afd. Ecologie, rapport no. 29. Utrecht. Knaap, W.O. van der, 1984. Inventarisatie van epifytische lichenen en mossen in de provincie Utrecht in 1984. Provinciale Waterstaat Utrecht, afd. Ecologie, rapport no. 66. Utrecht. Masselink-Beltman, H.A., 1978. Korstmossen in Drenthe (inclusief verspreidingskaartjes van ruim 30 soorten). Provinciale Waterstaat van Drenthe, Assen. Purvis, O.W., B.J. Coppins, D.L. Hawksworth, P.W. James & D.M. Moore, 1992. The Lichen Flora of Great Britain and Ireland. Natural History Museum Publ./ British Lichen Society, London. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2003. Ammoniak depositie uit de lucht, per gemeente. (ongepubliceerd digitaal bestand). Laboratorium voor Luchtkwaliteit. Siebel, H.N., A. Aptroot, G.M. Dirkse, H.F. van Dobben, H.M.H, van Melick & A. Touw, 1992. Rode Lijst van in Nederland verdwenen en bedreigde mossen en korstmossen. Gorteria 18: 1-20. Sparrius, L.B. & A. Aptroot, 2001. Monitoring van epifytische mossen en korstmossen in het Noord-Hollands Duinreservaat. Rapport N.V. PWN, Castricum. Sparrius, L.B. & A. Aptroot, 2003. Bacidia adastra, a new sorediate lichen species from Western Europe. Lichenologist 35: 275-278. Spier, J.L. & C.M. van Herk, 1997. Recent increase of Parmelia borreri in The Netherlands. The Lichenologist 29: 390-393. Thysse, Th.R., J.H. Duyzer & J.H. Weststrate, 1998. Karakterisering van regionale concentratievelden van ammoniak, 2e fase: resultaten van concentratie-metingen over de periode februari 1997 t/m januari 1998. TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie, Apeldoorn. Touw, A. & W.V. Rubers, 1989. De Nederlandse Bladmossen. Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. Vries, W. de, H.F. van Dobben, C.M. van Herk, J. Roelofs, A. Van Pul, A. van Hinsberg, J. Duijzer & J.W. Erisman, 2002. Effecten emissiebeleid voor verzuring op de natuur. Arena 8: 105-108. Wit, T. de, 1976. Epiphitic Lichens and Air Pollution in The Netherlands. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Verhandeling 8, Leersum.
33
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Figuren
34
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 1 Ligging van het studiegebied in Nederland.
## ### ### # # # # # ## #
# # ## # ## # # # ### # ### ## # # ## # # # # ## # # # # ## # ## # # # # # ## ### # # # # # # ## # ## # # # # ## # # # ## # ### # ### # # # ## ## # # ## # # # # # ## # # # # # ## ## # # ## ##### # # # ## # # ## # # # # # # # ## # ## # ## # # # # # # ## # #### # # # # # ### # # # ## # ### # # ## ### # # ## ### # # # # ## # # # # ## # # # # # # ## # # # # # # # # # # ## # ##
Fig. 2 Ligging van de onderzochte monsterpunten in Friesland, met een raster van 5 × 5 km. Het gearceerde gebied betreft het ROM Zuidoost-Friesland.
35
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Allelocs.txt 12 14 16 # 18 # 20 # 24 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
# #
#
##
#
# ## # ## ### ## # # # # ## #### # ## # # ## # ## # # ## ## # # # # # # # # # # # # ## ## # # # # # ## # ### ## ### # # ### # # # ## # # # ## # # # # # ## # # ## # # # # # # # ##### # # # # # # # ## ### # # # # # ## ## # # ## # # # #### # # # # ## # # # # # # ## ## ## # # # # # # # # # # # # # ## # # # # ## # ### ## # # ## # # # # ## # ## #
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
## # ## ## # # # ## # ##
#
#
Fig. 3 De gemiddelde omtrek van de onderzochte bomen in decimeters.
#Y $T
S SSS#YSS S Y # S Y # #Y$T #Y#Y #Y
S#Y S #Y #Y #Y SSS S$T SS#YS #YS SS SSS SSS#Y#YSS SS S S#YSS S S S#Y S S S SSSSS S S S S SS S SSSS SSSS S#Y S #Y #Y SS $T SSSS SS$TSS S S T $ T $ S SSS #Y SS S#YS SSSS SS#Y S SS SSSS #Y S S S SS#YSS#YS S SSSS SS #Y SS S S S S SS S SS S #Y#YS #Y S S S S S SS S #Y#YS S#Y S SS #YSSSSS S #Y$T #Y#Y SS S#Y S S S $T SS S S S Y # Y # S S S #Y SS SSSS SSSSS SS SS #YS S S #Y S SSSS #Y #YS S #Y S #Y S S S SSS
Fig. 4 Standplaatstype van de bemonsterde bomen. Open cirkel: langs weg in open gebied (klein: smalle weg, groot: brede weg). Gesloten cirkel: in bebouwde kom of bij een huis of boerderij. Driehoek: in bos of park.
36
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Veranderingen.txt S 10 S 50 S 100 S 250 500 >500 Fruurhok.shp Friesland.shp
S
S
SS S S
S
S S
S S
S
S
S
S
SS
S
S SS
SS S
S
S
S
S
S
S
S S
S
S S
S S S
S
S
S S
S S
S
S
S SS S
S
S S
S
S
S
S S
S S
S
S
S
S
S SS
S
S
S
S
S
SS S S
SS S S S
S
S S
S
S
S
S
S
S S
S
S
S
S
S
S SS S S S S S S S
S
S S S S S S S SS S S S S S S S S S S S
S
S
S S S S S S S S S S S S S S S S SSS SS S S S S S SS S S S S SS S SS S S S SSS S SS S SS S S S S S SS S SS S SS SS S S S S S S S SS SS S S S SS SS
S
S
S
S
S
SS
S
S
S
S
SS
SS
S SS
SS
S
S
S
S
S S
S
S SS
S SS
S SS S
S
S
S S
Fig. 5 Afstand van het monsterpunt tot de dichtstbij gelegen maïsakker (in meters).
Veranderingen.txt S 50 S 100 S 250 S 500 750 >750 Fruurhok.shp Friesland.shp
S S S
SS
S
S
S
S S
S
S S
SS S S
S
S SS SS
SS
S SS SSSS S S S S S SSS S
S
S S
S S S
SS SS
S S
S
S S
S
S
S S SS
S SS S S S
S S SS SS S SS S S S S S S SS S S SS SS S S S SS S S S
S
S
S
S
S S
S
S S S S S S SSS SS S S S S S S S S S S S S S S S SS S SS S S S S S S S S SS S S S S S S S S S SS S S S S SS S S S S S SS S SS S S SS S S S S SS S S S S SS S S SS S SS S S S S S S
S
S SS S
S
SS
S
S
S
S
S
S
S
S
S S S S SS S S S S S S S S S
S
S
S
S
S S S
SS
S
S
S S
S
S S
Fig. 6 Afstand van het monsterpunt tot het dichtstbij gelegen veehouderijbedrijf (in meters).
37
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Allelocs.txt 0,0 0,5 1,5 # 3,0 # 5,0 # 9,0 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
# #
#
# # # ## #
#
#
## # # ## #
# # # ## # # ## # # ## # # # # # # # # ## # # # # # # ##
# ## ## # #
#
#
#
# ## # #
#
# # # ## # # # ## # # # # ## ## # # ## # # # # # # ## # ## ## ## # # ## # # # # # # # ## # # # # # # # ## # ## # ## # # # # # # ## # # # # ### ### # # # # ### # # # ## # # ## # # # # # ## ### # # ## # # # # ## # # # # # # # # # ## ## # # ## # # # # # # # # # #
##
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
# #
#
#
##
#
#
#
#
#
##
#
# #
#
Fig. 7 Nitrofiele Indicatie Waarde 1996 (NIW) per monsterpunt.
Allelocs.txt 0,0 0,5 1,5 # 3,0 # 5,0 # 9,0 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
# #
#
#
# #
#
## # # # ##
# # # ## # ### ## # # # # # # # # # # ## # ## # # # # # # ## ## # # # # #
#
# ## # #
##
#
# #
# # # # ## # ### # # # ## # # ## # # # # ## # ## # # ## # # ## ## # ## # ## # # ## # # # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
##
# #
#
#
#
#
##
#
#
#
# # # ## # # # # ## # # # # # # ## # # # # # # # ## ## # ## # # # # # # # # # # # # # # # ## # # # # # ## # # ### # # # # # # # # ## # # ##
#
#
#
#
#
Fig. 8 Nitrofiele Indicatie Waarde 2003 (NIW) per monsterpunt.
38
# ## #
#
#
# #
#
# # # # # #
#
# # #
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Allelocs.txt 0,0 0,5 1,5 # 3,0 # 5,0 # 9,0 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
#
#
#
# # ## # # # # ## # # #
##
## #
#
#
#
# # #
#
# #
##
#
# #
# #
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
##
#
## #
#
#
#
# ##
# # # # ## ## # # # # # ### # # ## ### # # # ### # ## # # # # # # ## # # # # # ## ## # # # # # # # # # # # ## # # ## # # # # ## # # # # # # # # # # ## # # # # ## # # ## ## # # # # # ## # # # # ## # # # # # # # # ## # # # # # ### # # # # # # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# ## ## # # ## # ## ## # #
#
#
#
#
#
Fig. 9 Acidofiele Indicatie Waarde 1996 (AIW) per monsterpunt.
Allelocs.txt 0,0 0,5 1,5 # 3,0 # 5,0 # 9,0 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
# # #
#
# #
#
##
# # #
#
#
##
# ## # ## # # # # # #
##
## #
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
# #
#
##
#
# #
#
#
# #
#
##
# # # # # ## # # # # # # # # # ### # # # ### # # ## # # # # ## # # # # # # # # ## ## # # # # # # # # # # # # ## # # # # # # ## # # # # # # # # # # # # # ## ## # # ## ### # # ## # # ## # # # # ## # # # # ## # # # ## # ### # # # # # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
## ##
#
#
##
#
## # # # ## ##
#
#
#
#
Fig. 10 Acidofiele Indicatie Waarde 2003 (AIW) per monsterpunt.
39
#
# #
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Iwsuurhok.txt 0 0,5 # 1,5 # 2,5 # 3,5 # 5,0 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
# #
#
#
#
# #
#
#
# # # # # # # # # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# # # # # # # #
#
#
#
#
#
#
#
# # #
#
#
#
#
#
#
Fig. 11 De gemiddelde Nitrofiele Indicatie Waarde in 2003 per gridcel van 5 × 5 km.
Iwsuurhok.txt 0 0,5 # 1,5 # 2,5 # 3,5 # 5,0 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
# #
Fig. 12 De gemiddelde Acidofiele Indicatie Waarde in 2003 per gridcel van 5 × 5 km.
40
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Verandering.txt S -4 S -2 -1 # 0 # +1 # +2 Fruurhok.shp Friesland.shp
## #
S
#
S
# S SS
#
S SS S
S S
#
S
S S # S S S# SS # #S # #SS ### S S# S S S S S SS S S S S S # # S S # # # #S # # SS S S # # # #S S # # SS # S# S # # S #S S S # # S SS # # # SS SS # S S S # S # S S S S # ##S SS S S # S S S S SS S S # S S # S # SS S SS S S S S S S # S # S S # # # # S S# # S ### # S S S S #S S# S #S S # S S S S S S S S # SS SSS S S ### S ###S S S #SS# #S #S S # #S S # S # # S
S S# # S #S S # # ## ## #S S
S
S S
Fig. 13 Verandering van de NIW per monsterpunt in de periode 1996-2003.
Verandering.txt S -4 -2 -1 # 0 # +1 # +2 Fruurhok.shp Friesland.shp S
#
S
S
S
S # #S
#
# S
S
#
##
# # SS # ## # # # # # ## S S #
#S ##
## ##
## # # ## S S # # ##
#
#
#
SS S S
# # S # S S S #S S S
#S
#
# SS ##
S#
S
##
S
#S SS S
#
S
#
S
#
S S
#S S
S
S # # ## # # S# # S ## # S ## S # # #S S # S S #S S # # #S # SS S SS # ## # # SS S # #SS ## # # # S # #
#
S S
S
S S#
S
# S#
S ##
#S
#
S
#
S
S
S S S S S
#
#
SS
S S
# # # SSS # #S SS S # # S S S S
S S
S
S
# # S S
S
S
S
Fig. 14 Verandering van de AIW per monsterpunt in de periode 1996-2003.
41
# #
#
S
S#
#
S
S
S
# S# SS S S S SS S S
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Iwsuurhok.txt S - 2,0 S 1,0 S - 0,5 # 0 # + 0,5 # + 1,5 Fruurhok.shp Friesland.shp
#
S
#
#
S
S
#
S
#
S
S
S
#
#
#
S
#
#
#
S
#
S
S
S
S
S
S
S S
S #
#
S
S
#
#
#
S
S
S
S
#
S
S
S
#
S
S
S
S
S
#
S
S
S
Fig. 15 Het verschil in de Nitrofiele Indicatie Waarde tussen 1996 en 2003 per gridcel van 5 × 5 km.
Iwsuurhok.txt S - 2,0 S 1,0 S - 0,5 # 0 # + 0,5 # + 1,5 Fruurhok.shp Friesland.shp
S
#
S
S
#
#
S
#
S
#
#
#
#
#
S
#
S
S
S
#
S
#
#
#
#
S
S
S
#
S
S
#
S
S
S
#
S
S
S
S
S
S
S
S
#
S
S
#
S
S
S
S S S S
Fig. 16 Het verschil in de Acidofiele Indicatie Waarde tussen 1996 en 2003 per gridcel van 5 × 5 km.
42
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Veranderingen.txt 25 30 # 35 # 40 # 45 # 55 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
#
#
##
#
#
# # ## #
#
#
# ##
# #
#
# # # #
#
#
# #
#
##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# ##
#
#
# #
#
#
#
# #
# ##
#
#
#
#
#
# # #
##
##
#
#
# ##
#
##
# ##
#
#
#
#
#
#
#
##
# # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
# #
#
#
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
##
#
##
##
#
#
#
##
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# # #
# ##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
###
## #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
# #
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
# #
# #
#
Fig. 17 De soortenrijkdom per monsterpunt in 1996.
Allelocs.txt 25 30 35 # 40 # 45 # 55 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
#
#
#
# # #
##
#
# # ## #
#
#
##
# #
#
# # #
#
# #
# #
#
#
#
## #
#
#
#
# #
#
#
#
#
#
##
#
#
#
#
#
#
## #
#
#
##
#
# #
# # #
# #
##
#
##
##
#
#
#
#
#
#
# # #
#
#
#
##
# ##
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
# # #
Fig. 18 De soortenrijkdom per monsterpunt in 2003.
43
#
#
#
#
##
#
# #
#
#
#
#
# #
#
## # #
#
# #
#
#
#
#
# #
##
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
# #
#
#
#
#
##
#
# # # # #
#
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
### #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
##
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
##
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
# #
# #
# #
# #
#
# # #
#
# #
#
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Verandering.txt S - 10 S - 5 S - 2 # + 2 # + 5 # + 10 Fruurhok.shp Friesland.shp
# S SS # S S S S ##S # S S # S# # # # S #S ## # S S # S S # # ## S #S # # # S S S #S # S S S # # S S # ## # #S S S S S
S# # S # # S# # # # SS S# S S # # S SS# # S # SS# S # S S## ## # S ## S S S S S # S# S #SSS S S S S # # ##
# # S S# # S # S #S S S # # # # # # # # # # ##SS#S # S # ## #S S# S# # # S# S # S S SS S # # S # # S ## S S # S S### S # # S S # # S S# S
S# S#S SS# # S S #S S # # #
#S # #
SS
S
# # #
SS
SS S S # S
Fig. 19 Veranderingen van de soortenrijkdom per monsterpunt in de periode 1996-2003.
Iwsuurhok.txt 22 - 35 # 35 - 45 # 45 - 60 # 60 - 70 # 70 - 80 # 80 - 87 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
# # #
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# # # # # # # # # # # # # # # # # # # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
Fig. 20 Het totaal aantal soorten per gridcel van 5 × 5 km in 2003.
44
# #
#
#
# #
# #
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Iwsuurhok.txt 0 - 20 # 25 - 35 # 35 - 40 # 40 - 45 # 45 - 50 # 50 - 55 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
Fig. 21 Het maximum aantal soorten per gridcel van 5 × 5 km in 1996.
Iwsuurhok.txt 0 - 20 # 25 - 35 # 35 - 40 # 40 - 45 # 45 - 50 # 50 - 55 Fruurhok.shp Friesland.shp #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
# # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
#
Fig. 22 Het maximum aantal soorten per gridcel van 5 × 5 km in 2003.
45
# #
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Rlpunt03.txt 1 2 S 3 S 4 S 5 Fruurhok.shp Friesland.shp #
S
# # #
S
S
#
#
S
S
S
S
#
#
#
S
#
S
# #
# # #
S #
S
S
S
#
S
S
S #
#
S
S
# #
#
# #
S S
S
#
#
#
#
#
#
S #
#
#
Fig. 23 Het aantal rode-lijstsoorten per monsterpunt in 2003.
46
S
#
S #
SS
#
#
#
#
#
# #
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 24 a/b Candelaria concolor in 1996 (links) en 2003 (rechts) *
Fig. 25 a/b Candelariella reflexa in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 26 a/b Candelariella xanthostigma in 1996 (links) en 2003 (rechts) *
Stipgrootte = kwantiteit per monsterpunt. Alleen het voorkomen in punten die zowel in 1996 als 2003 onderzocht zijn, is weergegeven.
47
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 27 a/b Cladonia chlorophaea in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 28 a/b Evernia prunastri in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 29 a/b Hyperphyscia adglutinata in 1996 (links) en 2003 (rechts)
48
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 30 a/b Hypogymnia physodes in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 31 a/b Lecanora barkmaniana in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 32 a/b Lecanora conizaeoides in 1996 (links) en 2003 (rechts)
49
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 33 a/b Lecanora symmicta in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 34 a/b Lepraria incana in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 35 a/b Opegrapha niveoatra in 1996 (links) en 2003 (rechts)
50
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 36 a/b Parmelia sulcata in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 37 a/b Physcia tenella in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 38 a/b Ramalina farinacea in 1996 (links) en 2003 (rechts)
51
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 39 a/b Xanthoria parietina in 1996 (links) en 2003 (rechts)
Fig. 40 a/b Xanthoria polycarpa in 1996 (links) en 2003 (rechts)
52
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
10
5
0 0
5
10
Fig. 41 De Nitrofiele Indicatie Waarde in 1996 (x-as) tegen die in 2003 (y-as). Bij punten boven de diagonale lijn is de NIW toegenomen, bij de punten onder de lijn is de NIW afgenomen.
10
5
0 0
5
10
Fig. 42 De Acidofiele Indicatie Waarde in 1996 (x-as) tegen die in 2003 (y-as). Bij punten boven de diagonale lijn is de AIW toegenomen, bij de punten onder de lijn is de AIW afgenomen.
53
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
60
40
20
0 0
20
40
60
Fig. 43 De soortenrijkdom per monsterpunt in 1996 (x-as) tegen die in 2003 (y-as). Bij punten boven de diagonale lijn is de soortenrijkdom toegenomen, bij de punten onder de lijn is de soortenrijkdom afgenomen.
54
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Nitrofiele Indicatie Waarde
3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 1991
1996
2003
Jaar van onderzoek
Fig. 44 De gemiddelde Nitrofiele Indicatie Waarde in Friesland tijdens de drie onderzoeksrondes in 1991, 1996 en 2003. De gemiddelden zijn gebaseerd op alle beschikbare opnamen in de drie onderzoeksronden.
55
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Acidofiele Indicatie Waarde
3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 1991
1996
2003
Jaar van onderzoek
Fig. 45 De gemiddelde Acidofiele Indicatie Waarde in Friesland tijdens de drie onderzoeksrondes in 1991, 1996 en 2003. De gemiddelden zijn gebaseerd op alle beschikbare opnamen in de drie onderzoeksronden.
56
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Aantal soorten korstmossen
25 24,5 24 23,5 23 22,5 22 21,5 21 20,5 20 1991
1996
2003
Jaar van onderzoek
Fig. 46 Het gemiddeld aantal soorten per monsterpunt in Friesland tijdens de drie onderzoeksrondes in 1991, 1996 en 2003. De gemiddelden zijn gebaseerd op alle beschikbare opnamen in de drie onderzoeksronden. Soorten die in een vorige ronde niet werden onderscheiden, zijn niet meegeteld.
57
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Fig. 47 Lineaire regressie van de jaargemiddelde en uurhokgemiddelde ammoniakconcentratie, in situ gemeten door TNO in 1996, tegen de uurhokgemiddelde NIW voor ruim 100 punten in de Friese Wouden, de Gelderse Vallei en de Brabantse Peel. De stippellijnen geven de grenzen aan van het 95 % betrouwbaarheidsinterval (uit: Van Herk, 1998b).
Percentage van de soorten
100%
75% noordelijk koel-gematigd
50%
warm-gematigd tropisch
25%
0% 1991
1996
2003
Jaartal
Fig. 48 De verdeling van de in drie meetronden aangetroffen korstmossen naar areaaltype op basis van som van de kwantiteit. Soorten uit een warm en tropisch klimaat gaan vooruit ten koste van “koele” soorten. 58
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Kaarten
59
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
1. Anaptychia ciliaris
2. Anisomeridium biforme
3. Anisomeridium polypori
4. Arthonia pruinata
5. Arthonia radiata
6. Arthonia spadicea
60
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
7. Arthopyrenia punctiformis
8. Bacidia adastra
9. Bacidia arnoldiana
10. Bacidia delicata
11. Bacidia neosquamulosa
12. Buellia griseovirens
61
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
13. Buellia punctata
14. Calicium glaucellum
15. Calicium salicinum
16. Calicium viride
17. Caloplaca citrina
18. Caloplaca flavocitrina
62
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
19. Caloplaca herbidella
20. Caloplaca holocarpa
21. Caloplaca obscurella
22. Candelaria concolor
23. Candelariella reflexa
24. Candelariella vitellina
63
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
25. Candelariella xanthostigma
26. Chaenotheca ferruginea
27. Chaenotheca stemonea
28. Chaenotheca trichialis
29. Chrysothrix candelaris
30. Cladonia caespiticia
64
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
31. Cladonia chlorophaea
32. Cladonia coniocraea
33. Cladonia digitata
34. Cladonia fimbriata
35. Cladonia macilenta
36. Cladonia polydactyla
65
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
37. Cliostomum griffithii
38. Cyphelium inquinans
39. Dimerella pineti
40. Diploicia canescens
41. Evernia prunastri
42. Fellhanera bouteillei
66
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
43. Fellhanera viridisorediata
44. Gyalideopsis anastomosans
45. Haemotomma ochroleucum
46. Halecania viridescens
47. Hyperphyscia adglutinata
48. Hypogymnia physodes
67
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
49. Hypogymnia tubulosa
50. Hypocenomyce scalaris
51. Lecania rabenhorstii
52. Lecanora argentata + horiza
53. Lecanora barkmaniana
54. Lecanora carpinea
68
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
55. Lecanora chlarotera
56. Lecanora compallens
57. Lecanora conizaeoides
58. Lecanora dispersa
59. Lecanora expallens
60. Lecanora hageni
69
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
61. Lecanora pulicaris
62. Lecanora saligna
63. Lecanora sinuosa
64. Lecanora subcarpinea
65. Lecanora symmicta
66. Lecidella elaeochroma
70
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
67. Lecidella flavosorediata
68. Lecidella scabra
69. Lepraria incana
70. Lepraria jackii
71. Lepraria lobificans
72. Lepraria umbricola
71
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
73. Micarea denigrata
74. Micarea micrococca
75. Micarea nitschkeana
76. Micarea prasina
77. Micarea viridileprosa
78. Mycoblastus fucatus
72
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
79. Normandina pulchella
80. Ochrolechia androgyna
81. Ochrolechia subviridis
82. Ochrolechia turneri
83. Opegrapha atra
84. Opegrapha herbarum
73
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
85. Opegrapha niveoatra
86. Opegrapha rufescens
87. Opegrapha varia
88. Opegrapha vermicellifera
89. Opegrapha vulgata
90. Parmelia acetabulum
74
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
91. Parmelia borreri
92. Parmelia caperata
93. Parmelia elegantula
94. Parmelia exasperatula
95. Parmelia glabratula
96. Parmelia laciniatula
75
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
97. Parmelia perlata
98. Parmelia revoluta
99. Parmelia saxatilis
100. Parmelia soredians
101. Parmelia subrudecta s.s.
102. Parmelia sulcata
76
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
103. Parmelia subaurifera
104. Parmelia tiliacea
105. Parmelia ulophylla
106. Parmeliopsis ambigua
107. Pertusaria albescens
108. Pertusaria amara
77
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
109. Pertusaria coccodes
110. Pertusaria pertusa
111. Phaeophyscia nigricans
112. Phaeophyscia orbicularis
113. Phlyctis argena
114. Physcia adscendens
78
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
115. Physcia caesia
116. Physcia clementei
117. Physcia dubia
118. Physcia tenella
119. Physconia distorta
120. Physconia enteroxantha
79
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
121. Physconia grisea
122. Placynthiella dasaea
123. Placynthiella icmalea
124. Protoparmelia hypotremella
125. Protoparmelia oleagina
126. Pseudevernia furfuracea
80
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
127. Pyrrhospora quernea
128. Ramalina farinacea
129. Ramalina fastigiata
130. Ramalina fraxinea
131. Ramalina lacera
132. Rinodina gennarii
81
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
133. Schismatomma decolorans
134. Skyttea buelliae
135. Strangospora pinicola
136. Trapeliopsis flexuosa
137. Trapeliopsis gelatinosa
138. Trapeliopsis granulosa
82
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
139. Tremella wirthii
140. Usnea subfloridana
141. Xanthoria calcicola
142. Xanthoria candelaria
143. Xanthoria parietina
144. Xanthoria polycarpa
83
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Bijlagen
84
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Bijlage 1 Lijst van soortcodes en namen van korstmossen met het aantal locaties waar een soort is gevonden in 2003 en het percentage monsterpunten waarin de soort aanwezig is. Het totale aantal monsterpunten bedraagt 251. De naamgeving is volgens Aptroot et al. (1997). De Rode-lijstcategoriën komen uit Aptroot e.a. (1997), de categoriën van hoge naar lage bedreiging zijn VN = verdwenen, EB = ernstig bedreigd, BE = bedreigd, KW = kwetsbaar en GE = gevoelig. Soortcode
Wetenschappelijke naam
RL
anaptcil anismbif anismpol arthopru arthorad arthospa arthppun bacidasl bacidada bacidarn baciddel bacidneo buellgri buellpun calicgla calicsal calicvir calopcit calopflc calopher calophol calopobs candecon candlref candlvit candlxan chaetfer chaetste chaettri chrytcan cladocae cladochl cladocoi cladodig cladofim cladomac cladopol cliosgri cypheinq dimerpin diplccan evernpru fellhbou fellhvir gyaldana haemaoch
Anaptychia ciliaris (L.) Körb. Anisomeridium biforme (Borrer) R.C. Harris Anisomeridium polypori (Ellis & Everhart) M.E. Barr Arthonia pruinata (Pers.) A.L. Sm. Arthonia radiata (Pers.) Ach. Arthonia spadicea Leight. Arthopyrenia punctiformis (Pers.) A. Massal. Bacidia + Fellhanera (alle soorten samen) Bacidia adastra Sparrius & Aptroot Bacidia arnoldiana Körb. Bacidia delicata (Larbal. ex Leight.) Coppins Bacidia neosquamulosa Aptroot & van Herk Buellia griseovirens (Turner & Borrer ex Sm.) Almb. Buellia punctata (Hoffm.) A. Massal. Calicium glaucellum Ach. Calicium salicinum Pers. Calicium viride Pers. Caloplaca citrina (Hoffm.) Th. Fr. Caloplaca flavocitrina (Nyl.) A.E. Wade Caloplaca herbidella (Hue) H. Magn. Caloplaca holocarpa (Hoffm. ex Ach.) A.E. Wade Caloplaca obscurella (Körb.) Th. Fr. Candelaria concolor (Dickson) Stein Candelariella reflexa (Nyl.) Lettau Candelariella vitellina (Hoffm.) Müll. Arg. Candelariella xanthostigma (Ach.) Lettau Chaenotheca ferruginea (Turner & Borrer) Mig. Chaenotheca stemonea (Ach.) Müll. Arg. Chaenotheca trichialis (Ach.) Th. Fr. Chrysothrix candelaris (L.) J.R. Laundon Cladonia caespiticia (Pers.) Flörke Cladonia chlorophaea (Flörke ex Sommerf.) Spreng. Cladonia coniocraea (Flörke) Spreng. Cladonia digitata (L.) Hoffm. Cladonia fimbriata (L.) Fr. Cladonia macilenta Hoffm. Cladonia polydactyla (Flörke) Spreng. Cliostomum griffithii (Sm.) Coppins Cyphelium inquinans (Sm.) Trevisan Dimerella pineti (Ach.) Vězda Diploicia canescens (Dickson) A. Massal. Evernia prunastri (L.) Ach. Fellhanera bouteillei (Desm.) Vězda Fellhanera viridisorediata Aptroot, M. Brand & Spier Gyalideopsis anastomosans P. James & Vězda Haematomma ochroleucum (Necker) J.R. Laundon
EB EB
85
BE
EB EB KW GE
BE
KW BE EB
VN
Aantal locaties in 2003 2 1 3 2 44 29 4 122 122 20 6 11 198 241 1 2 17 4 1 2 3 5 67 126 145 35 16 1 7 6 7 80 3 1 16 2 1 78 1 23 38 151 3 5 9 98
Percentage 0,7 0,3 1,1 0,7 17,5 11,5 1,5 48,6 48,6 7,9 2,3 4,3 78,8 96,0 0,3 0,7 6,7 1,5 0,3 0,7 1,1 1,9 26,6 50,1 57,7 13,9 6,3 0,3 2,7 2,3 2,7 31,8 1,1 0,3 6,3 0,7 0,3 31,0 0,3 9,1 15,1 60,1 1,1 1,9 3,5 39,0
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
halecvir hypepadg hyponsca hypogphy hypogtub lecanrab lecararg lecarsuf lecarbar lecarcar lecarchl lecarcom lecarcoz lecardis lecarexp lecaresl lecarhag lecarhor lecarpul lecarsal lecarsin lecarsub lecarsym lecilela lecilfla lecilsca leprainc leprajac lepralob lepraumb micarden micarmic micarnit micarpra micarvir mycobfuc normapul ochroand ochrosub ochrotui opegratr opegrher opegrniv opegrruf opegrvar opegrver opegrvul parmeace parmebor parmecap parmeele parmeexs parmegla parmelac parmeper parmerev parmesax parmesor parmesur parmesuc parmesub
Halecania viridescens Coppins & P. James Hyperphyscia adglutinata (Flörke) Mayrh. & Poelt Hypocenomyce scalaris (Ach. ex Lilj.) M. Choisy Hypogymnia physodes (L.) Nyl. Hypogymnia tubulosa (Schaer.) Havaas Lecania rabenhorstii (Hepp) Arnold Lecanora argentata (Ach.) Malme Lecanora argentata + horiza Lecanora barkmaniana Aptroot & van Herk Lecanora carpinea (L.) Vain. Lecanora chlarotera Nyl. Lecanora compallens van Herk & Aptroot Lecanora conizaeoides Nyl. ex Crombie Lecanora dispersa (Pers.) Sommerf. Lecanora expallens Ach. Lecanora expallens s.l. (inclusief Lecanora compallens) Lecanora hageni (Ach.) Ach. Lecanora horiza (Ach.) Lindsay Lecanora pulicaris (Pers.) Ach. Lecanora saligna (Schrad.) Zahlbr. Lecanora sinuosa van Herk & Aptroot Lecanora subcarpinea Szatala Lecanora symmicta (Ach.) Ach. Lecidella elaeochroma (Ach.) M. Choisy Lecidella flavosorediata (Vězda) Hertel & Leuckert Lecidella scabra (Taylor) Hertel & Leuckert Lepraria incana (L.) Ach. Lepraria jackii Tønsberg Lepraria lobificans Nyl. Lepraria umbricola Tønsberg Micarea denigrata (Fr.) Hedl. Micarea micrococca (Körb.) Gams ex Coppins Micarea nitschkeana (J. Lahm ex Rabenh.) Harm. Micarea prasina Fr. Micarea viridileprosa Coppins & van den Boom Mycoblastus fucatus (Stirt.) Zahlbr. Normandina pulchella (Borrer) Nyl. Ochrolechia androgyna (Hoffm.) Arnold Ochrolechia subviridis (Høeg) Erichsen Ochrolechia turneri (Sm.) Hasselrot Opegrapha atra Pers. Opegrapha herbarum Mont. Opegrapha niveoatra (Borrer) J.R. Laundon Opegrapha rufescens Pers. Opegrapha varia Pers. Opegrapha vermicellifera (Kunze) J.R. Laundon Opegrapha vulgata Ach. Parmelia acetabulum (Neck.) Duby Parmelia borreri (Sm.) Turner Parmelia caperata (L.) Ach. Parmelia elegantula (Zahlbr.) Szatala Parmelia exasperatula Nyl. Parmelia glabratula (Lamy) Nyl. Parmelia laciniatula (H. Olivier) Zahlbr. Parmelia perlata Ach. Parmelia revoluta Flörke Parmelia saxatilis (L.) Ach. Parmelia soredians Nyl. Parmelia subaurifera Nyl. Parmelia subrudecta Nyl. Parmelia subrudecta s.l. (incl. P. ulophylla)
86
BE
GE
EB BE KW
BE KW
8 14 11 22 4 1 4 27 22 123 229 188 3 25 249 247 18 13 15 5 16 5 19 215 72 48 210 1 7 1 2 10 1 6 4 3 1 49 1 16 26 3 32 11 1 1 16 83 15 28 18 75 31 15 18 75 24 7 180 112 110
3,1 5,5 4,3 8,7 1,5 0,3 1,5 10,7 8,7 49,0 91,2 74,9 1,1 9,9 99,2 98,4 7,1 5,1 5,9 1,9 6,3 1,9 7,5 85,6 28,6 19,1 83,6 0,3 2,7 0,3 0,7 3,9 0,3 2,3 1,5 1,1 0,3 19,5 0,3 6,3 10,3 1,1 12,7 4,3 0,3 0,3 6,3 33,0 5,9 11,1 7,1 29,8 12,3 5,9 7,1 29,8 9,5 2,7 71,7 44,6 43,8
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
parmesul parmetil parmeulo parmlamb pertualb pertuama pertucoc pertuper phaepnig phaeporb phlycarg physcads physccae physccle physcdub physcten physndis physnent physngri placndas placnicm protohyp protoole pseuvfur pyrrhque ramalfar ramalfas ramalfra ramallac rinodgen schimdec skyttbue stranpin traplfle traplgel traplgra tremewir usneasub xantrcal xantrcan xantrpar xantrpol
Parmelia sulcata Taylor Parmelia tiliacea (Hoffm.) Ach. Parmelia ulophylla (Ach.) F. Wilson Parmeliopsis ambigua (Wulfen) Nyl. Pertusaria albescens (Hudson) M. Choisy & Werner Pertusaria amara (Ach.) Nyl. Pertusaria coccodes (Ach.) Nyl. Pertusaria pertusa (Weigel) Tuck. Phaeophyscia nigricans (Flörke) Moberg Phaeophyscia orbicularis (Necker) Moberg Phlyctis argena (Spreng.) Flotow Physcia adscendens (Fr.) H. Olivier Physcia caesia (Hoffm.) Fürnrohr Physcia clementei (Sm.) Maas Geest. Physcia dubia (Hoffm.) Lettau Physcia tenella (Scop.) DC. Physconia distorta (With.) J.R. Laundon Physconia enteroxantha (Nyl.) Poelt Physconia grisea (Lam.) Poelt Placynthiella dasaea (Stirt.) Tønsberg Placynthiella icmalea (Ach.) Coppins & P. James Protoparmelia hypotremella van Herk, Spier & V. Wirth Protoparmelia oleagina (Harm.) Coppins Pseudevernia furfuracea (L.) Zopf Pyrrhospora quernea (Dickson) Körb. Ramalina farinacea (L.) Ach. Ramalina fastigiata (Pers.) Ach. Ramalina fraxinea (L.) Ach. Ramalina lacera (With.) J.R. Laundon Rinodina gennarii Bagl. Schismatomma decolorans (Turner & Borrer ex Sm.) Clauzade & Vezda Skyttea buelliae Sherwood, D. Hawksw. & Coppins Strangospora pinicola (A. Massal.) Körb. Trapeliopsis flexuosa (Fr.) Coppins & P. James Trapeliopsis gelatinosa (Flörke) Coppins & P. James Trapeliopsis granulosa (Hoffm.) Lumbsch Tremella wirthii Diederich Usnea subfloridana Stirt. Xanthoria calcicola Oxner Xanthoria candelaria (L.) Th. Fr. Xanthoria parietina (L.) Th. Fr. Xanthoria polycarpa (Hoffm.) Th. Fr. ex Rieber
KW
EB KW
BE BE
KW
214 5 60 1 64 46 57 33 4 50 125 95 64 5 11 214 10 14 31 1 5 16 26 6 118 192 116 13 6 2 70 1 2 1 1 9 1 1 17 167 220 213
85,2 1,9 23,9 0,3 25,4 18,3 22,7 13,1 1,5 19,9 49,8 37,8 25,4 1,9 4,3 85,2 3,9 5,5 12,3 0,3 1,9 6,3 10,3 2,3 47,0 76,4 46,2 5,1 2,3 0,7 27,8 0,3 0,7 0,3 0,3 3,5 0,3 0,3 6,7 66,5 87,6 84,8
Soortnamen en codes die sinds 1996 veranderd zijn: •
• •
• • •
Lecanora expallens (lecarexp) is opgesplitst in Lecanora expallens (lecarexp) en Lecanora compallens (lecarcom). Samengevoegd heten de taxa Lecanora expallens s.l. (lecaresl). Parmelia subrudecta s.l. (parmesub) is opgesplitst in Parmelia subrudecta (parmesuc) en Parmelia ulophylla (parmeulo). Bacidia arnoldiana (bacidarn) is opgesplitst in Bacidia neosquamulosa (bacidneo), Bacidia delicata (baciddel), Fellhanera bouteillei (fellhbou) en Fellhanera viridisorediata (fellhvir). Samengevoegd heten de taxa Bacidia + Fellhanera (bacidasl). Cetraria chlorophylla heet nu Tuckermannopsis chlorophylla. Lecanora spec. heet nu Lecanora barkmaniana. Protoparmelia spec. heet nu Protoparmelia hypotremella.
87
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Bijlage 2 Presentie van de korstmossen in 1996 en 2003. Bruto'03 = totaal aantal vondsten in 2003 (ook in nieuwe opnamen); Netto'96 = aantal vondsten in 1996, alleen herhalingsopnamen; Netto'03 = aantal vondsten in 2003, alleen herhalingsopnamen; verandering = verschil tussen Netto'96 en Netto'03, linker kolom absoluut, rechter kolom als percentage van Netto'96; trouwgraad = aantal punten waar de soort zich heeft gehandhaaft, linker kolom absoluut, rechter kolom als percentage van Netto'96 of '03 (laagste van de twee). Soortcode anaptcil anismbif anismpol arthopru arthorad arthospa arthppun bacidada bacidarn bacidasl baciddel bacidneo buellgri buellpun calicgla calicsal calicvir calopcit calopflc calopher calophol calopobs candecon candlref candlvit candlxan chaetfer chaetste chaettri chrytcan cladocae cladochl cladocoi cladodig cladofim cladomac cladopol cliosgri cypheinq dimerpin diplccan evernpru fellhbou fellhvir gyaldana
Bruto'03 2 1 3 2 44 29 4 122 20 122 6 11 198 241 1 2 17 4 1 2 3 5 67 126 145 35 16 1 7 6 7 80 3 1 16 2 1 78 1 23 38 151 3 5 9
Netto'96 2 2 2 2 37 5 0 80 49 146 4 4 167 228 1 1 16 1 0 2 2 1 33 84 131 18 14 1 4 5 3 65 10 0 8 0 0 68 1 11 34 172 0 2 4
Verandering Absoluut % 0 -1 1 0 4 22 > 27 -37 -31 2 4 22 3 0 1 0 3 > 0 1 4 28 36 10 17 1 0 3 0 3 11 -7 > 8 > > 8 0 11 3 -26 > 2 5
Netto'03 2 1 3 2 41 27 4 107 12 115 6 8 189 231 1 2 16 4 1 2 3 5 61 120 141 35 15 1 7 5 6 76 3 1 16 2 1 76 1 22 37 146 1 4 9
88
0 -50 50 0 10 440 > 33 -76 -22 50 100 13 1 0 100 0 300 > 0 50 400 84 42 7 94 7 0 75 0 100 16 -70 > 100 > > 11 0 100 8 -16 > 100 125
Trouwgraad Absoluut % 2 1 1 2 30 5 80 11 108 4 3 163 228 1 1 10 2 1 1 24 76 116 16 13 1 4 4 3 61 3 8 57 1 8 31 138 2 2
100 100 50 100 81 100 100 91 93 100 75 97 100 100 100 62 100 50 100 72 90 88 88 92 100 100 80 100 93 100 100 83 100 72 91 94 100 50
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
haemaoch halecvir hypepadg hypogphy hypogtub hyponsca lecanrab lecararg lecarbar lecarcar lecarchl lecarcom lecarcoz lecardis lecaresl lecarexp lecarhag lecarhor lecarpul lecarsal lecarsin lecarsub lecarsuf lecarsym lecilela lecilfla lecilsca leprainc leprajac lepralob lepraumb micarden micarmic micarnit micarpra micarvir mycobfuc normapul ochroand ochrosub ochrotui opegratr opegrher opegrniv opegrruf opegrvar opegrver opegrvul parmeace parmebor parmecap parmeele parmeexs parmegla parmelac parmeper parmerev parmesax
98 8 14 22 4 11 1 4 22 123 229 188 3 25 247 249 18 13 15 5 16 5 27 19 215 72 48 210 1 7 1 2 10 1 6 4 3 1 49 1 16 26 3 32 11 1 1 16 83 15 28 18 75 31 15 18 75 24
85 7 4 52 18 17 0 4 12 127 216 3 20 34 240 61 21 9 31 7 0 2 28 52 190 69 24 190 2 0 1 1 2 3 0 2 1 56 1 17 11 4 6 3 0 2 3 105 1 30 15 74 26 28 14 82 24
93 8 12 20 4 11 1 4 21 116 221 3 2 25 241 62 16 13 15 5 7 5 26 19 207 69 46 201 1 7 1 2 9 1 5 4 2 1 48 1 16 25 3 32 11 1 1 15 81 15 27 17 70 31 15 17 73 21
8 1 8 -32 -14 -6 > 0 9 -11 5 0 -18 -9 1 1 -5 4 -16 -2 > 3 -2 -33 17 0 22 11 > 5 > 1 8 -1 2 > 0 0 -8 0 -1 14 -1 26 8 > -1 12 -24 14 -3 2 -4 5 -13 3 -9 -3
89
9 14 200 -62 -78 -36 > 0 75 -9 2 0 -90 -27 0 1 -24 44 -52 -29 > 150 -8 -64 8 0 91 5 > 250 > 100 800 -50 66 > 0 0 -15 0 -6 127 -25 433 266 > -50 400 -23 1400 -10 13 -6 19 -47 21 -11 -13
81 4 4 19 4 11 4 7 101 213 3 2 20 240 61 6 9 15 2 1 25 17 185 55 21 189 2 1 1
95 57 100 95 100 100 100 58 87 98 100 100 80 100 100 37 100 100 40 50 96 89 97 79 87 99 100 100 100
3 2 1 48 1 16 11 3 6 3 1 3 79 1 20 10 50 23 15 6 59 16
100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 97 100 74 66 71 88 100 42 80 76
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
parmesor parmesub parmesuc parmesul parmesur parmetil parmeulo parmlamb pertualb pertuama pertucoc pertuper phaepnig phaeporb phlycarg physcads physccae physccle physcdub physcten physndis physnent physngri placndas placnicm protohyp protoole pseuvfur pyrrhque ramalfar ramalfas ramalfra ramallac rinodgen schimdec skyttbue stranpin traplfle traplgel traplgra tremewir usneasub xantrcal xantrcan xantrpar xantrpol
7 110 112 214 180 5 60 1 64 46 57 33 4 50 125 95 64 5 11 214 10 14 31 1 5 16 26 6 118 192 116 13 6 2 70 1 2 1 1 9 1 1 17 167 220 213
8 140 58 218 201 6 15 3 67 63 71 40 2 54 113 106 64 3 12 221 8 11 35 0 4 30 28 23 103 189 143 14 6 0 61 1 3 0 1 14 1 1 18 177 201 223
7 106 69 205 174 5 18 1 62 45 57 33 4 46 120 90 60 5 8 206 9 14 30 1 5 16 25 6 116 186 112 13 6 2 68 1 2 1 1 9 1 1 16 162 212 205
-1 -34 11 -13 -27 -1 3 -2 -5 -18 -14 -7 2 -8 7 -16 -4 2 -4 -15 1 3 -5 > 1 -14 -3 -17 13 -3 -31 -1 0 > 7 0 -1 > 0 -5 0 0 -2 -15 11 -18
90
-13 -25 18 -6 -14 -17 20 -67 -8 -29 -20 -18 100 -15 6 -16 -7 66 -34 -7 12 27 -15 > 25 -47 -11 -74 12 -2 -22 -8 0 > 11 0 -34 > 0 -36 0 0 -12 -9 5 -9
5 106 58 202 164 5 15 1 58 45 56 32 1 33 110 65 45 3 3 205 8 8 22 1 14 22 5 100 170 107 8 5 59 1 2 1 7 1 1 13 148 195 202
71 100 100 98 94 100 100 100 93 100 98 96 50 71 97 72 75 100 37 99 100 72 73 25 87 88 83 97 91 95 61 83 96 100 100 100 77 100 100 81 91 97 98
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Bijlage 3 Lijst van soortcodes en namen van mossen en het aantal waarnemingen per soort in 2003 en het percentage monsterpunten waarin de soort aanwezig is. Het totale aantal monsterpunten bedraagt 251. De naamgeving is volgens Touw & Rubers (1989) (bladmossen) en Gradstein & Van Melick (1996) (levermossen). Soortcode brarut.. bryarg.. brycap.. camfle.. camint.. cerpur.. dichet.. diccir.. dicsco.. eurhpr.. frudil.. gripul.. hypcup.. lophet.. metfur.. mnihor.. ortlin.. orthaf.. orthdi.. orthly.. plesch.. polfor.. psepur.. rhysqu.. tetpel..
Wetenschappelijke naam Brachythecium rutabulum Bryum argenteum Bryum capillare Campylopus flexuosus Campylopus introflexus Ceratodon purpureus Dicranella heteromalla Dicranoweisia cirrata Dicranum scoparium Eurhynchium praelongum Frullania dilatata Grimmia pulvinata Hypnum cupressiforme Lophocolea heterophylla Metzgeria furcata Mnium hornum Orthodontium lineare Orthotrichum affine Orthotrichum diaphanum Orthotrichum lyellii Pleurozium schreberi Polytrichum formosum Pseudoscleropodium purum Rhytidiadelphus squarrosus Tetraphis pellucida
Aantal locaties in 2003 3 2 1 4 3 7 1 111 12 35 18 3 211 6 1 18 2 14 9 6 1 3 11 7 1
91
Percentage 1,1 0,7 0,3 1,5 1,1 2,7 0,3 44,2 4,7 13,9 7,1 1,1 84,0 2,3 0,3 7,1 0,7 5,5 3,5 2,3 0,3 1,1 4,3 2,7 0,3
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Bijlage 4 Presentie van de mossen in 1996 en 2003. Bruto'03 = totaal aantal vondsten in 2003 (ook in nieuwe opnamen); Netto'96 = aantal vondsten in 1996, alleen herhalingsopnamen; Netto'03 = aantal vondsten in 2003, alleen herhalingsopnamen; verandering = verschil tussen Netto'96 en Netto'03, linker kolom absoluut, rechter kolom als percentage van Netto'96; trouwgraad = aantal punten waar de soort zich heeft gehandhaaft, linker kolom absoluut, rechter kolom als percentage van Netto'96 of '03 (laagste van de twee). Soortcode brarut.. bryarg.. brycap.. camfle.. camint.. cerpur.. diccir.. dichet.. dicsco.. eurhpr.. frudil.. gripul.. hypcup.. lophet.. metfur.. mnihor.. orthaf.. orthdi.. orthly.. ortlin.. plesch.. polfor.. psepur.. rhysqu.. tetpel.. brarut.. bryarg.. brycap.. camfle.. camint.. cerpur.. diccir.. dichet.. dicsco.. eurhpr.. frudil.. gripul.. hypcup.. lophet.. metfur.. mnihor.. orthaf.. orthdi.. orthly..
Bruto'03 3 2 1 4 3 7 111 1 12 35 18 3 211 6 1 18 14 9 6 2 1 3 11 7 1 3 2 1 4 3 7 111 1 12 35 18 3 211 6 1 18 14 9 6
Netto'96 3 5 1 4 2 16 119 0 6 40 25 3 177 12 0 16 9 3 6 2 0 5 9 2 2 3 5 1 4 2 16 119 0 6 40 25 3 177 12 0 16 9 3 6
Verandering Absoluut % 0 -3 0 0 1 -9 -12 > 6 -6 -9 0 25 -6 > 1 4 6 0 0 > -2 2 5 -1 0 -3 0 0 1 -9 -12 > 6 -6 -9 0 25 -6 > 1 4 6 0
Netto'03 3 2 1 4 3 7 107 1 12 34 16 3 202 6 1 17 13 9 6 2 1 3 11 7 1 3 2 1 4 3 7 107 1 12 34 16 3 202 6 1 17 13 9 6
92
0 -60 0 0 50 -57 -11 > 100 -15 -36 0 14 -50 > 6 44 200 0 0 > -40 22 250 -50 0 -60 0 0 50 -57 -11 > 100 -15 -36 0 14 -50 > 6 44 200 0
Trouwgraad Absoluut % 2 66 1 50 0 0 1 25 2 100 3 42 85 79 4 66 29 85 14 87 2 66 175 98 4 66 12 75 7 77 1 33 5 83 2 100 2 66 8 88 1 50 1 100 2 66 1 50 0 1 25 2 100 3 42 85 79 4 66 29 85 14 87 2 66 175 98 4 66 12 75 7 77 1 33 5 83
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
ortlin.. plesch.. polfor.. psepur.. rhysqu.. tetpel..
2 1 3 11 7 1
2 0 5 9 2 2
2 1 3 11 7 1
0 > -2 2 5 -1
93
0 > -40 22 250 -50
2 2 8 1 1
100 66 88 50 100
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Bijlage 5 Veranderingen in de kwantiteit van korstmossen in de periode 1996–2003. Het totaal aantal opnameparen bedraagt 241. Links staat de frequentieverdeling van de veranderingen: per soort is aangegeven hoe vaak een verandering in kwantiteit is vastgesteld (voorbeeld: bij Anisomeridium biforme is éénmaal een afname van 2 klassen vastgesteld (-2), en éénmaal geen verandering (0)). Kolom A geeft het totaal aantal opnameparen waarin een soort in 1996 en/of 2003 voorkwam. Kolom B toont de cumulatieve klasseverschillen. Kolom C toont de statistische significantie (zie bijlage 6). -6
-5
-4
-3
Anaptychia ciliaris Anisomeridium biforme Anisomeridium polypori Arthonia pruinata
Candelariella vitellina Candelariella xanthostigma Chaenotheca ferruginea Chaenotheca stemonea Chaenotheca trichialis Chrysothrix candelaris Cladonia caespiticia Cladonia chlorophaea Cladonia coniocraea Cladonia digitata Cladonia fimbriata Cladonia macilenta Cladonia polydactyla Cliostomum griffithii
-1
0
1
1 1
16 16
1
1
3 3
2 1 1 3 2
2
4
5
B
C
2 2 4 2
0 -2 4 2
48 27 4
11 69 9
**** *** ****
3 8
153 145
-78 -31
1
6 9 193 231 1 2 22 5 1 2 4 5 70 2 128
4 5 48 36 0 4 4 7 1 -1 3 11 65 -4 163
156 37 16 1 7 6 6 80 10 1 16 2 1 87
81 40 8 2 10 -3 7 41 -20 2 17 5 2 28
3 4
8
2 10 1
12 3 1
A
25 26 54 14 14 22 22 39 10 27 Zie Bacidia + Fellhanera 1 3 1 1 1 2 2 3 10 27 91 27 22 1 25 145 42 15 1 2 6 4 2 3 4 1 4 1 1 1 1 2 1 1 2 6 3 12 18 11 1 6 8 30 18 34 13 4
17 2
6
2 9 2
1 1 2
4
6 8 1
14
6
2
1
3
3 1
1 3
2
2 1
1 1
Arthonia radiata Arthonia spadicea Arthopyrenia punctiformis Bacidia + Fellhanera Bacidia adastra Bacidia arnoldiana Bacidia delicata Bacidia neosquamulosa Buellia griseovirens Buellia punctata Calicium glaucellum Calicium salicinum Calicium viride Caloplaca citrina Caloplaca flavocitrina Caloplaca herbidella Caloplaca holocarpa Caloplaca obscurella Candelaria concolor Candelariella aurella Candelariella reflexa
-2
64 7 7
17 4 3
1 2 2 34 2
2 1 1 11
3
3
3
7
35
12
94
29 14 3 1 4 3 15 1 4 1 1 14
11
2
3
1
3
1 17
1
26
3
2
11 6 1
2
3
5
1
3 1 6
1
* **
*** **** *** **
** * *
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Cyphelium inquinans Dimerella pineti Diploicia canescens Evernia prunastri Fellhanera bouteillei Fellhanera viridisorediata Gyalideopsis anastomosans Haematomma ochroleucum Halecania viridescens Hyperphyscia adglutinata Hypocenomyce scalaris Hypogymnia physodes Hypogymnia tubulosa Parmelia revoluta Lecania rabenhorstii Lecanora aitema Lecanora argentata Lecanora argentata + horiza Lecanora barkmaniana Lecanora carpinea Lecanora chlarotera Lecanora compallens Lecanora conizaeoides Lecanora dispersa Lecanora expallens Lecanora expallens s.l. Lecanora hageni Lecanora horiza Lecanora muralis Lecanora pulicaris Lecanora saligna Lecanora sinuosa Lecanora subcarpinea Lecanora symmicta Lecidella elaeochroma Lecidella flavosorediata Lecidella scabra Lepraria incana Lepraria jackii Lepraria lobificans Lepraria umbricola Micarea denigrata Micarea micrococca Micarea nitschkeana Micarea prasina Micarea viridileprosa Mycoblastus fucatus Normandina pulchella Ochrolechia androgyna Ochrolechia subviridis Ochrolechia turneri
1
2
5
4
1 19
2 1 29
2 7 35
5 20 59
6 14
9 5 10
1 25 40 180
1 36 4 -160
11 97 11 12 17 53 18 96 1 1
8 30 6 18 -14 -107 -30 -27 3 -2
4
29 26
2 18
*
3 7
142 224
-83 54
*** ***
1
20 39
-54 -22
*** *
1
241 31
-1 -5
1 31 10
-3 -41 -3
6 54 212 83 49 202
9 -91 118 30 49 54
1 7 1 2 9 3 5 4 2 1 56 1 17
3 15 3 3 27 0 3 13 1 4 -19 0 3
5
1
1
3
** ****
Zie Bacidia + Fellhanera 2 2
4
3 1
2 13 4 10
4 12 6 10
4 16
3 13 4 23
1 52 2 4 5 7 2 29
8
1 12
3 3
12 4
5 7
5 5
13 4
1 3 1
4 11 5 4
3 3
3 1
1
1 2 1 1
1
11
2
1
10 4
5
1
3
2 2
33 23 46 9 15 10 14 155 9 29 Zie Lecanora expallens s.l. 4 2 1 7 9 11 4 3 Zie Lecanora expallens s.l. 38 175 19 9 1 10 3 3 8
1 6 1
9 5 6 3 1 2 2 2 3 ----------------------------------------1 2 1 2 16 7 17 8 3 1 6 18 111 23 37 12 4 6 9 28 19 9 7 1 2 3 10 10 20 3 1 6 16 122 37 13 6 1
1
1 1 2 1
2 1
3
2 1 2 1
2
1
1 1 1 1 4
1
1
2
1
1 1
2
3 1
13
32 1 11
95
6 5
2 1
1
** * * **** **
***
**** **** *** ***
*
*
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Opegrapha atra Opegrapha herbarum Opegrapha niveoatra Opegrapha rufescens Opegrapha varia Opegrapha vermicellifera Opegrapha vulgata Parmelia acetabulum Parmelia borreri Parmelia caperata Parmelia elegantula Parmelia exasperatula Parmelia glabratula Parmelia laciniatula Parmelia perlata Parmelia saxatilis Parmelia soredians Parmelia subaurifera Parmelia subrudecta Parmelia subrudecta s.l. Parmelia sulcata Parmelia ulophylla Parmelia tiliacea Parmeliopsis ambigua Pertusaria albescens Pertusaria amara Pertusaria coccodes Pertusaria hemisphaerica Pertusaria pertusa Phaeophyscia nigricans Phaeophyscia orbicularis Phlyctis argena Physcia adscendens Physcia caesia Physcia clementei Physcia dubia Physcia tenella Physconia distorta Physconia enteroxantha Physconia grisea Placynthiella dasaea Placynthiella icmalea Platismatia glauca Protoparmelia hypotremella Protoparmelia oleagina Pseudevernia furfuracea Pyrrhospora quernea Ramalina farinacea Ramalina fastigiata Ramalina fraxinea Ramalina lacera
2 1
1 2
5 1 2 2
10 1 1 1
5
2
1
15 4 1
9 4
1
1
1
2
15 2
1
1 13 1
1
4 1
1
5
2
33
1 4
4 1
21 20
2
1
4
1 1
2 1 2 1 9
2
3 1 3
1
1 5
1
1 4 3
1 1
1 4
3 11
1 1 1
2
5 2 3 1 17 14 2
1 1 10 4 4 8 20 26 1
1 6 7 5 4
2 20
2 4 13 7 43 18 5 3
6 11
1 8
3 7
1
1
24 28 51 3 4 31 51 97 8 9 Zie Parmelia subrudecta s.l. 5 1 1 1 3 7 37 10 6 10 12 29 2 1 13 12 36 5 1 1 2 9 23 1 1 3 12 13 17 4 9 11 10 69 13 14 19 34 24 15 19 7 16 28 9 10 1 2 1 1 2 6 1 3 2 37 33 114 6 7 2 5 1 1
6 2 13 7
3
1 2 10 26 18 38 5 1 1 2 7 3 7 14 6 5 1 4 6 2 6 9 20 16 14 16 1 7 11 8 7 1 14 5 1 1 3 6 4 12 7 6 7 3 4 3 3 3 43 36 64 7 17 Zie Parmelia subrudecta s.l.
2
1
1
1 1 6 4 4 2 1
5 9 14 1 47 88 62 5 1
96
1 1 22 22 7 5 2
3 5 24 7 7 1
1 9 4 4 1
1 1 1
25 4 32 11 1 2 15 107 15 37 22 94 34 28 25 29 10 211
26 -3 68 21 2 -1 29 -121 34 -3 1 -12 13 -34 0 -7 3 -201
140 221
-146 -171
6 3 71 63 72 1 41 5 67 123 131 79 5 17 222 9
-11 -6 -1 -57 -46 -1 -25 5 -15 15 -61 -16 2 -6 -171 1
17 43 1 8 1 32 31 24 119 205 148 19 7
-2 3 3 1 -2 -38 -9 -37 76 -95 -119 -6 2
** **** *
** **** **
* ***
**** **** ****
**** **** **
*
****
** *** **** **** ****
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Rinodina gennarii Schismatomma decolorans Skyttea buelliae Strangospora pinicola Trapeliopsis flexuosa Trapeliopsis gelatinosa Trapeliopsis granulosa Tremella wirthii Tuckermannopsis chlorophylla Usnea subfloridana Xanthoria calcicola Xanthoria candelaria Xanthoria parietina Xanthoria polycarpa
1
1
7
34
1
2
1 12 1
12
1 3
1
2 7
1 1
2 25 1 17
3
6 1 1
3 27 17 67
2 24 7 13
1 4
1
2
1 6 80 124 110
3 10 11 4
3 14 43 6
97
2 9 10 1
1
3
2 70 1 3 1 1 16 1 1 1 21 191 218 226
4 31 1 -1 1 0 -7 -1 -1 0 1 -98 98 -218
***
*** **** ****
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
Bijlage 6 Significantieberekening van de voorkomensverandering van de soorten tussen 1996 en 2003; de soorten zijn gerangschikt van sterke afname naar sterke toename. De berekening is uitgevoerd met de Wilcoxen Matched Pairs test. Verklaring: n = aantal opnameparen waarin de soort minstens één maal aanwezig is; t/a = toe-/afname van de kwantiteit (zie ook bijlage 5); z = z-waarde, een maat voor de statistische significantie; p = tweezijdige overschrijdingskans; significantie: *: 0,05 > p > 0,005, **: 0,005 > p > 0,0005, ***: 0,0005 > p > 0,00005, ****: p < 0,00005, alle soorten met n > 9 zijn getest; ecologie (a = acidofyt; i = indifferent, n = nitrofyt; alleen voor korstmossen). p
significantie
ecologie
xantrpol parmesur physcten parmesul evernpru parmesub parmeace ramalfas hypogphy xantrcan ramalfar lecarsym lecarcar bacidasl physcads pertuama lecarcoz pertucoc lecarpul protohyp pseuvfur parmelac bacidada hypogtub parmerev pertuper lecardis cladocoi ochroand physccae phaeporb hyponsca parmeexs parmetil
n 226 211 222 221 180 140 107 147 53 191 205 53 142 153 131 62 20 72 31 32 24 28 122 18 96 41 39 10 56 79 66 17 94 6
t/a -218 -201 -171 -171 -160 -146 -121 -119 -107 -98 -95 -91 -83 -78 -61 -57 -54 -46 -41 -38 -37 -34 -31 -30 -27 -25 -22 -20 -19 -16 -15 -14 -12 -11
z 8,350 6,954 7,445 7,415 6,165 6,448 6,376 4,939 5,872 3,968 4,584 5,649 3,990 3,837 2,622 4,549 3,893 4,225 3,694 3,299 4,082 3,572 9,571 3,143 1,615 2,895 2,168 2,555 2,736 1,071 0,809 2,276 0,622
<0,00001 <0,00001 <0,00001 <0,00001 <0,00001 <0,00001 <0,00001 <0,00001 <0,00001 <0,0001 <0,00001 <0,00001 <0,0001 <0,0001 0,009 <0,00001 <0,0001 <0,00001 <0,0001 <0,001 <0,0001 <0,0001 <0,00001 0,002 0,106 0,004 0,03 0,011 0,006 0,284 0,419 0,023 0,534
**** **** **** **** **** **** **** **** **** *** **** **** *** *** * **** *** **** *** ** *** *** **** **
n i n i a i i i a n i i i i n a a i a i a i i a i i n a i n n a i i
Xanthoria polycarpa Parmelia subaurifera Physcia tenella Parmelia sulcata Evernia prunastri Parmelia subrudecta s.l. Parmelia acetabulum Ramalina fastigiata Hypogymnia physodes Xanthoria candelaria Ramalina farinacea Lecanora symmicta Lecanora carpinea Bacidia + Fellhanera Physcia adscendens Pertusaria amara Lecanora conizaeoides Pertusaria coccodes Lecanora pulicaris Protoparmelia hypotremella Pseudevernia furfuracea Parmelia laciniatula Bacidia adastra Hypogymnia tubulosa Parmelia revoluta Pertusaria pertusa Lecanora dispersa Cladonia coniocraea Ochrolechia androgyna Physcia caesia Phaeophyscia orbicularis Hypocenomyce scalaris Parmelia exasperatula Parmelia tiliacea
protoole traplgra parmesax physcdub
31 16 29 17
-9 -7 -7 -6
0,796 1,213 0,980 0,794
0,426 0,225 0,327 0,427
a a a n
Protoparmelia oleagina Trapeliopsis granulosa Parmelia saxatilis Physcia dubia
98
** * * *
*
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
ramalfra parmlamb lecarhag candlaur lecarmur parmecap lecarsal opegrher chrytcan anismbif lecarait platigla opegrver calopher cetrachl lecaresl stranpin pertuhem tremewir
19 3 31 2 1 37 10 4 6 2 1 1 2 2 1 241 3 1 1
-6 -6 -5 -4 -3 -3 -3 -3 -3 -2 -2 -2 -1 -1 -1 -1 -1 -1 -1
0,885
0,376
0,290
0,772
0,266 0,431
0,791 0,666
0,024
0,981
pertualb calicgla micarnit traplgel anaptcil parmeper usneasub ochrosub cypheinq xantrcal physnent traplfle mycobfuc skyttbue calopflc parmeele placnicm physndis opegrvar
70 1 3 1 2 25 1 1 1 21 16 1 2 1 1 22 8 9 1
-1 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2
0,200
0,841
0,056
0,955
0,086 0,361
0,931 0,718
0,683 0,302
0,495 0,763
physccle cladodig cladopol lecarsuf ramallac arthopru chaetste placndas lecanrab physngri ochrotui calophol parmesor
5 1 1 29 7 2 1 1 1 43 17 4 10
2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3
0,290
0,772
0,434 1,000
0,664 0,317
0,632
0,527
99
i a n n n i a i i i a a i i a i a i i
Ramalina fraxinea Parmeliopsis ambigua Lecanora hageni Candelariella aurella Lecanora muralis Parmelia caperata Lecanora saligna Opegrapha herbarum Chrysothrix candelaris Anisomeridium biforme Lecanora aitema Platismatia glauca Opegrapha vermicellifera Caloplaca herbidella Tuckermannopsis chlorophylla Lecanora expallens s.l. Strangospora pinicola Pertusaria hemisphaerica Tremella wirthii
i a a a i i a i a n n a a i n i a n i
Pertusaria albescens Calicium glaucellum Micarea nitschkeana Trapeliopsis gelatinosa Anaptychia ciliaris Parmelia perlata Usnea subfloridana Ochrolechia subviridis Cyphelium inquinans Xanthoria calcicola Physconia enteroxantha Trapeliopsis flexuosa Mycoblastus fucatus Skyttea buelliae Caloplaca flavocitrina Parmelia elegantula Placynthiella icmalea Physconia distorta Opegrapha varia
i a a i i i a a i n i n i
Physcia clementei Cladonia digitata Cladonia polydactyla Lecanora argentata + horiza Ramalina lacera Arthonia pruinata Chaenotheca stemonea Placynthiella dasaea Lecania rabenhorstii Physconia grisea Ochrolechia turneri Caloplaca holocarpa Parmelia soredians
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
leprajac micarden micarpra lepraumb baciddel normapul diplccan calicvir rinodgen calicsal anismpol cladomac bacidneo phaepnig halecvir calopcit cladocae gyaldana chaetfer
1 2 5 1 6 1 40 22 2 2 4 2 9 5 11 5 6 11 16
3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 5 5 5 6 7 7 8 8
arthppun lecarsub chaettri lecarexp arthorad calopobs parmegla micarvir phlycarg lepralob cladofim lecarbar hypepadg opegrruf opegratr micarmic cliosgri opegrvul haemaoch
4 6 7 62 47 5 34 4 123 7 16 26 12 11 25 9 87 15 96
9 9 10 11 11 11 13 13 15 15 17 18 18 21 26 27 28 29 30
lecilfla parmebor buellpun dimerpin schimdec candlxan cladochl buellgri lecilsca lecarchl leprainc candecon opegrniv
83 15 231 25 69 37 80 193 49 224 202 69 32
30 34 36 36 36 40 41 48 49 54 54 65 68
0,755 0,533
0,45 0,594
1,127
0,26
1,521
0,128
1,313 1,271
0,189 0,204
1,783 1,187
0,075 0,235
1,976
0,048
1,087
0,277
2,483 1,978 2,565 2,714 2,932 2,555 1,749 3,358 2,933
0,013 0,048 0,01 0,007 0,003 0,011 0,08 0,001 0,003
1,944 3,346 3,163 3,28 3,681 3,378 3,303 2,722 4,049 3,746 3,660 3,833 4,483
0,052 0,001 0,002 0,001 <0,0001 0,001 0,001 0,006 <0,0001 <0,0001 <0,0001 <0,0001 <0,00001
100
a a i a i i i i n a i a i n n n a a a
Lepraria jackii Micarea denigrata Micarea prasina Lepraria umbricola Bacidia delicata Normandina pulchella Diploicia canescens Calicium viride Rinodina gennarii Calicium salicinum Anisomeridium polypori Cladonia macilenta Bacidia neosquamulosa Phaeophyscia nigricans Halecania viridescens Caloplaca citrina Cladonia caespiticia Gyalideopsis anastomosans Chaenotheca ferruginea
** **
i i a i i n i a i a a n n i i a i i i
Arthopyrenia punctiformis Lecanora subcarpinea Chaenotheca trichialis Lecanora expallens Arthonia radiata Caloplaca obscurella Parmelia glabratula Micarea viridileprosa Phlyctis argena Lepraria lobificans Cladonia fimbriata Lecanora barkmaniana Hyperphyscia adglutinata Opegrapha rufescens Opegrapha atra Micarea micrococca Cliostomum griffithii Opegrapha vulgata Haematomma ochroleucum
** ** ** *** ** ** * *** *** *** *** ****
n i i i i n a i n i a n i
Lecidella flavosorediata Parmelia borreri Buellia punctata Dimerella pineti Schismatomma decolorans Candelariella xanthostigma Cladonia chlorophaea Buellia griseovirens Lecidella scabra Lecanora chlarotera Lepraria incana Candelaria concolor Opegrapha niveoatra
*
* * * * ** *
Monitoring van ammoniak met korstmossen in Friesland 2003
arthospa pyrrhque candlvit xantrpar lecilela candlref
27 119 156 218 212 128
69 76 81 98 118 163
4,415 4,454 3,836 4,554 5,964 7,034
<0,00001 <0,00001 <0,0001 <0,00001 <0,00001 <0,00001
101
**** **** *** **** **** ****
i i n n n n
Arthonia spadicea Pyrrhospora quernea Candelariella vitellina Xanthoria parietina Lecidella elaeochroma Candelariella reflexa