Monitor voortgang Wmo Uitkomsten vijfde meting, januari 2015
Amersfoort, 25 februari 2015
Contactpersoon: Hester van den Bergh Kenmerk: KV/hrbh/rall/158280/2015
Brancheorganisatie voor de geestelijke gezondheids- en verslavingszorg Piet Mondriaanplein 25 • 3812 GZ Amersfoort • Postbus 830 • 3800 AV Amersfoort • T 033 460 89 00 • KVK 40483580
[email protected] • www.ggznederland.nl • IBAN: NL56 INGB 0687 2118 08 BIC: INGBNL2A • IBAN: NL08 ABNA 0408 3901 07 BIC: ABNANL2A
Inhoud
Toelichting
3
Respons
3
Inkoop beschermd wonen
4
Inkoop algemene- en maatwerkvoorzieningen
4
Inrichting systemen
5
Bedrijfsvoering
6
Uitvoering
8
Sectorvreemde ZZP’s en ZZP-B
8
2
Toelichting In het kader van de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo voert GGZ Nederland periodiek een monitor uit onder haar leden. In samenwerking met VWS, het Transitiebureau, en de andere branches is een gemeenschappelijke vragenlijst opgesteld die als basis dient voor de vijfde meting van de monitor die GGZ Nederland in januari 2015 onder haar leden heeft uitgezet. Ongeveer twee derde van de leden die betrokken zijn bij de transitie hebben deelgenomen aan deze meting. In dit verslag worden de uitkomsten van de monitor gepresenteerd. Respons De monitor is door 49 respondenten ingevuld, zij vertegenwoordigen 45 lidinstellingen. 47 respondenten vertegenwoordigen een instelling die een vorm van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en/of beschermd wonen biedt in de Wmo 2015, de uitkomsten hebben daarom betrekking op 47 respondenten (n 47= 100%). Bij de deelnemers ligt het percentage van de totale omzet van de organisatie dat in 2015 naar verwachting uit Wmo komt gemiddeld op 43 procent. In figuur 1 is het aanbod in de Wmo uitgesplitst naar verschillende activiteiten. Figuur 1 laat zien hoeveel van de in totaal 47 respondenten een bepaalde activiteit leveren in 2014 en in 2015 (n 47 = 100%). Over het algemeen is te zeggen dat er geen grote veranderingen hebben plaatsgevonden bij de instellingen die de respondenten vertegenwoordigen. De grootste wijziging is de afname van het aantal instellingen dat inloop-ggz biedt, dit daalt ten opzichte van 2014 met 11 procent. Figuur 1 – Aanbod producten Wmo 50 45 40
47 47 44 43 39
37
38 38
36
35
31
30 25
19
20 15
16 10
12
10 5 0
2014 2 2
2015
3
Inkoop beschermd wonen 39 van de 49 respondenten (80%) biedt in 2015 een vorm van beschermd wonen, de resultaten in deze sectie hebben betrekking op deze 39 respondenten (n 39 = 100%). Het werkgebied van de respondenten dekt in totaal 37 van de 43 centrumgemeente-regio’s (86%). Het werkgebied per lidinstelling beslaat gemiddeld 2,3 centrumgemeente-regio’s, met een maximum van 8 regio’s. Respondenten geven aan dat het inkoopproces laat is afgerond. In de deze peiling van januari 2015 benoemen vijf respondenten dat zij nog niet met alle centrumgemeenten in hun werkgebied een contract hebben gesloten voor beschermd wonen, omdat het inkooptraject nog niet is afgerond. Van de respondenten die een contract hebben gesloten geeft het merendeel (70%) aan dat dit voor de termijn van één jaar is. In onderstaand figuur is de termijn van de afgesloten contracten weergegeven. Figuur 2 - Contracttermijn beschermd wonen 11%
3%
5%
6 maanden 1 jaar
5%
2 jaar
5%
3 jaar 70%
anders onbekend
De meest genoemde contractvorm is een raamcontract (57%) gevolgd door een contract op subsidiebasis (32%). Slechts in een enkel geval is er een cliëntgebonden contract gesloten (5%). Bij twee derde van de gesloten contracten (67%) maakt social retun on investment onderdeel uit van de voorwaarden. Een vijfde van de respondenten (19%) geeft aan dat dit niet het geval is. Bij 13 van de 39 centrumgemeenten (33%) geven de respondenten aan dat er een mismatch van meer dan 10 procent bestaat tussen de feitelijke productie van beschermd wonen in 2014 en het budget dat de gemeente in 2015 voor beschermd wonen ontvangen heeft. Bij de inkoop van beschermd wonen is gemiddeld een korting van 5 procent op het maximum NZAtarief toegepast, variërend van 0 tot 25 procent. De meeste respondenten (67%) verwachten daarentegen geen veranderingen in het volume dat zij in 2015 aan beschermd wonen zullen aanbieden. Een klein deel verwacht een toename in het volume (14%), deze verwachte toename wordt gemiddeld op 6 procent (n=2) geschat. Een beperkte groep respondenten (8%) geeft aan in 2015 een afname in volume te verwachten, gemiddeld wordt deze afname op 21 procent geschat (n=4).
Inkoop algemene- en maatwerkvoorzieningen Bijna alle respondenten (94%) bieden een vorm van algemene- en/of maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015. De resultaten in deze sectie hebben betrekking op deze 44 respondenten (n 44 = 100%). Het werkgebied van de respondenten beslaat tussen de 1 en de 55 gemeenten met een gemiddelde van 21 gemeenten en een mediaan van 15 gemeenten.
4
Respondenten hebben (nog) niet bij alle gemeenten in hun werkgebied een contract afgesloten. De meeste respondenten benoemen als voornaamste oorzaak hiervan dat de contractering nog niet is afgerond. Bij de afgesloten contracten geeft het merendeel van de respondenten (65%) aan dat het een jaarcontract betreft. In onderstaand figuur is de termijn van de afgesloten contracten weergegeven. Figuur 3 - Contracttermijn algemene- en/of maatwerkvoorzieningen 5% 1 jaar 5%
12% 14%
2 jaar 3 jaar 65%
overig onbekend
De meest voorkomende contractvorm is een raamcontract (65%). In een beperkt aantal gevallen betreft het een contract op subsidiebasis (9%) of een cliëntgebonden contract (7%). Driekwart van de respondenten (74%) geeft aan dat social return on investment is opgenomen in de voorwaarden. Een klein deel geeft aan dat dit niet het geval was (16%). Het merendeel van de respondenten (62%) heeft met de gemeente afspraken gemaakt over vernieuwing van het aanbod, een derde van de respondenten (36%) heeft hier (nog) geen afspraken over gemaakt. Bij de inkoop van algemene- en/of maatwerkvoorzieningen is gemiddeld een korting van 19 procent toegepast ten opzichte van het maximum NZA-tarief, variërend van 3 tot 35 procent. De helft van de respondenten (49%) verwacht dat zij in 2015 het zelfde volume aan algemene- en/of maatwerkwerkvoorzieningen zullen leveren in de voor hen belangrijkste gemeente. Een derde van de respondenten (33%) verwacht hierin een afname. Deze afname wordt gemiddeld op 28 procent geschat (n=12). Slecht een enkele respondent (5%) verwacht een toename in het volume dat zij in 2015 zullen leveren.
Inrichting systemen Zoals figuur 4 laat zien, geeft de helft van de respondenten (47%) aan dat de voor hen belangrijkste gemeente het systeem van facturatie en declaratie niet voor 1 januari 2015 heeft ingericht. In een kwart van de gevallen (28%) is er een tijdelijke oplossing getroffen in de vorm van een voorlopig systeem. Slechts in een vijfde van de gevallen (21%) is het systeem tijdig ingericht. Figuur 4 - Inrichting systemen 4%
Ja, het systeem is tijdig ingericht 21%
47%
28%
Ja, er is een tijdelijke oplossing in de vorm van een voorlopig systeem nee Overig
5
Wel geven de meeste respondenten (81%) aan dat de voor hun organisatie belangrijkste gemeente gebruik maakt van de i-Wmo standaard bij de inrichting van het proces van facturatie en declaratie. Slecht één respondent geeft aan dat er geen gebruik gemaakt wordt van de i-Wmo standaard. De meeste respondenten (85%) hebben afspraken gemaakt met de gemeente over bevoorschotting. Een aantal respondenten (13%) geeft aan dat hier geen afspraken over gemaakt zijn. Een derde van de respondenten (35%) benoemt dat dat de voor hun belangrijkste gemeente geen gebruik maakt van de door de VNG ontwikkelde basisset kwaliteitseisen. In de meeste van deze gevallen maakt de gemeente wel gebruik van andere kwaliteitseisen (26%), maar in sommige gevallen zijn er nog geen kwaliteitseisen geformuleerd (9%). Slechts een enkele respondent (6%) geeft aan dat de gemeente wel gebruik maakt van de door de VNG ontwikkelde basisset. In ongeveer de helft van de gevallen is het bij de respondenten niet bekend welke kwaliteitseisen de gemeente hanteert (47%). We vroegen de respondenten op hoeveel verschillende kwaliteits-, registratie- en verantwoordingseisen van gemeenten hun organisatie moet afstemmen, waarbij samenwerkende gemeenten als één geteld worden. Figuur 5 maakt inzichtelijk dat een derde van de respondenten (37%) op maximaal vijf verschillende eisen moet afstemmen. Een kwart van de respondenten (24%) geeft aan op 5 tot 10 verschillende eisen af te moeten stemmen en een kwart van de respondenten (24%) moet rekening houden met meer dan 10 verschillende kwaliteits-, registratie- en verantwoordingseisen van gemeenten. Figuur 5 Aantal verschillende kwaliteits-, registratie-, en verantwoordingseisen van gemeenten minder dan 5 verschillende eisen van gemeenten
15% 37% 24% 24%
tussen de 5 en 10 verschillende eisen van gemeenten meer dan 10 verschillende eisen van gemeenten
De meeste respondenten (83%) geven aan dat deze verschillende kwaliteits-, registratie-, en verantwoordingseisen tot een toename leidt in administratieve lasten ten opzichte van 2014. Een deel van de respondenten (15%) heeft hier nog geen zicht op en slecht één respondent geeft aan dat dit niet tot een toename in administratieve lasten leidt. Respondenten lichten toe dat zij in gesprek met gemeenten pleiten voor zo uniform mogelijke kwaliteits-, registratie-, en verantwoordingseisen om zo de administratieve lasten te beperken. Respondenten benoemen dat veel gemeenten hier niet ontvankelijk voor zijn.
Bedrijfsvoering De meeste respondenten (83%) geven aan dat door een afname in het budget voor het uitvoeren van activiteiten in de Wmo, aanpassingen doorgevoerd worden om de kosten te kunnen dekken. Figuur 6 maakt inzichtelijk hoeveel procent van de betrokken lidinstellingen om deze reden een bepaalde maatregel neemt. De meest genoemde aanpassingen zijn vernieuwingen in het aanbod (55%), een mindering in personeel (53%) en (efficiëntere) samenwerking met andere partijen (49%).
6
Figuur 6 - Aanpassingen vanwege afname budget 60%
55%
53%
49%
50%
43%
43%
40%
40% 32% 28%
30% 20%
23% 17% 11%
11% 6%
10% 0%
We vroegen de respondenten naar de veranderingen in hun personeelsbestand als gevolg van de transitie naar de Wmo 2015. Onderstaand figuur maakt per functietype inzichtelijk of er veranderingen in het personeelsbestand hebben plaatsgevonden in 2014 en wat de (verwachte) veranderingen in 2015 zijn. De respondenten geven aan dat de (verwachte) veranderingen in het personeelsbestand in 2015 groter zullen zijn dan in 2014. Figuur 7 - Veranderingen personeelsbestand 70% 60% 50% 40%
blijft gelijk neemt af
30%
neemt toe weet niet
20% 10% 0% 2014
2015
managementpersoneel
2014
2014
zorgpersoneel
2014
2015
ondersteunend personeel
7
Uitvoering Een vijfde van de respondenten (19%) geeft aan dat er in hun werkgebied gemeenten zijn die op 1 januari 2015 de toegang tot de Wmo niet geregeld hadden. Een deel van de respondenten (19%) speelt bij de voor hun belangrijkste gemeente geen rol in de toegang tot de Wmo. Driekwart van de respondenten (77%) speelt wel een rol, in de meeste gevallen is dit door deelname aan het sociale wijkteam dat de toegang verzorgt (51%), maar het kan ook een adviserende rol betreffen (26%). De meeste respondenten (79%) geven aan dat zij bij de uitvoering van de Wmo samenwerken met andere aanbieders. Figuur 8 laat zien hoeveel procent van de respondenten samenwerkt met elk type aanbieder. De meeste samenwerking is met andere ggz-aanbieders (74%). Bij driekwart van de respondenten (74%) had de regelgeving van de ACM geen invloed op de samenwerking met andere aanbieders. Een deel van de respondenten (16%) benoemt dat de regelgeving de samenwerking negatief beïnvloed. Respondenten lichten toe dat zij vanwege de regelgeving van de ACM wel voorzichtig zijn in de samenwerking met andere aanbieders. Figuur 8 - samenwerking bij uitvoering Wmo 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
74%
47% 32%
34%
28% 6%
Sectorvreemde ZZP’s en ZZP-B Ongeveer de helft van de respondenten (45%) geeft aan dat zij afspraken hebben kunnen maken met de gemeente en zorgverzekeraar over sectorvreemde ZZP’s die in 2015 bij hun organisatie in zorg zijn. Een vijfde van de respondenten (19%) geeft aan hier nog geen afspraken over te hebben kunnen maken. Voor een klein deel van de respondenten is dit niet van toepassing (6%) en de overige respondenten geven aan dit niet te weten (30%). De helft van de respondenten (54%) heeft een contract gesloten voor de ZZP-B’s met het voor hun belangrijkste zorgkantoor. Een vijfde van de respondenten (19%) geeft aan dat dit niet het geval is. Bij de respondenten die een contract hebben gesloten hanteert het zorgkantoor een kortingspercentage van gemiddeld 5 procent op het maximum NZA-tarief. De helft van de respondenten (48%) verwacht in 2015 min of meer hetzelfde volume aan ZZP-B aan te bieden ten opzichte van 2014. Een derde (36%) verwacht een afname in het volume, slecht één respondent verwacht een volume toename.
8