modulariseren in de jeugdzorg: hoe verder?
modulariseren in de jeugdzorg: hoe verder? Modules beschrijven, ordenen en aanbieden
ANNELIEKE BOTHOF M A R I S K A VA N D E R S T E E G E S TA N C E V E N D E R B O S C H TOM VAN YPEREN
NIZW
© 2002 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Auteurs Annelieke Bothof Mariska van der Steege Stance Venderbosch Tom van Yperen Ontwerp omslag en binnenwerk Zeno Illustratie omslag Anna Ostrowska Drukwerk Krips, Meppel ISBN 90-5050-980-0 NIZW-bestelnummer E 340701
Deze publicatie is te bestellen bij NIZW Uitgeverij Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 66 07 Fax (030) 230 64 91 E-mail
[email protected] Website www.nizw.nl
Bouwen met mijn blokken blokken groot en klein Maar dat bouwen gaat zo helemaal niet fijn Ik gooi wat blokken aan de kant En ja: dat helpt bij het bouwen, want: Weet je dat het veel beter gaat met blokken van dezelfde maat?
Annelieke Bothof
Voorwoord
Deze publicatie is een aanvulling op de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000). Zij is te beschouwen als een verdere aanscherping daarvan wat het schrijven van modules betreft en een voorbeschouwing van hetgeen daarna volgt om de beschreven modules ook daadwerkelijk flexibel en vraaggericht te kunnen inzetten. De instellingen in de jeugdzorg investeren op dit moment met name in het beschrijven van hun huidige aanbod in termen van modules. Deze publicatie sluit daarbij aan door een verdere ondersteuning te bieden bij het op een kwalitatief goede manier beschrijven van modules. Modularisering houdt niet op nadat de modules beschreven zijn. Daarom komen vervolgens de stappen na het beschrijven van modules, namelijk het ordenen en daadwerkelijk flexibel en op maat inzetten van modules, aan de orde. Het beschrijven van zorgprogramma’s zien we als een stap die zich in een later stadium aandient en als zodanig in deze publicatie buiten beschouwing is gelaten. Veel partijen en personen hebben meegewerkt aan Modulariseren in de jeugdzorg: hoe verder? Graag richten we hier een woord van dank tot hen. Om te beginnen de instellingen in de provincie Noord-Holland die een grote inspiratiebron vormden. Vervolgens Hanneke Wijnen van Jeugdzorg Groningen en Cees van den Broek van Stichting Kompaan die bereid waren hun ‘voorloperservaring’ te delen. Daarnaast de collega’s van adviesbureaus en ondersteuningsinstituten die hun ervaringen in het ondersteunen van instellingen bij het modulariseren in wilden brengen: Bas Vogelvang en Peter Jansen van adviesbureau Van Montfoort, Frans Bremer van Collegio, Louise Colen van MPI West-Brabant, Jos Groenendijk van bureau Groe-
nendijk & Vos, Gerda van Dijk en Germie van den Berg van Stichting Jeugdzorg Advies en Ondersteuning in Amsterdam en Gerdy Meyknecht van Meyknecht Advies & Coaching bv. Tot slot de personen die bereid waren een eerste concept van de publicatie te becommentariëren: Jos Beemster van Stichting Vlotbrug, Elly Tabak van Jeugdzorg Drenthe, Nan Bettonvil van Brabants Ondersteuninginstituut Zorg en Esther Leuning van Stichting Maashorst. De auteurs
Inhoud
Inleiding
11
1
15
Modules beschrijven Proces: strategieën om tot modulebeschrijvingen te komen Inhoud: de meest gestelde vragen over het beschrijven van modules
2
Modules ordenen
47
3
Modules flexibel en op maat aanbieden
61
4
Agenda voor de komende tijd
71
Literatuur
77
Bijlage 1 Criteria voor modulebeschrijvingen
81
Bijlage 2 Indeling uitvoeringsfuncties
91
Bijlage 3 Interne begroting en kostprijs van de module Orthopedagogische woongroep kinderhuis de Stee Meppel
93
Bijlage 4 95 Twee voorbeelden van modulebeschrijvingen: Ouder- of gezinsbegeleiding voor gezinnen met kinderen met PDD-NOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar en 24-uurshulp richting zelfstandigheid voor kwetsbare jongeren Bijlage 5 Voorbeelden van specificaties en standaardrubrieken voor de typering van de middelen en doelgroep in modules
105
Inleiding
In de afgelopen jaren zijn verschillende jeugdzorginstellingen en -regio’s ertoe overgegaan hun hulpverleningsaanbod in modules te beschrijven. Deze ontwikkeling past in een algemenere trend binnen de jeugdzorg om de hulpverlening een meer transparant, vraaggericht, flexibel en samenhangend karakter te geven. Modularisering is een eerste stap om hulpvormen af te bakenen die op een vraaggerichte manier flexibel inzetbaar zijn bij uiteenlopende doelgroepen. Modules vormen bovendien de bouwstenen voor hulpverleningspakketten (individuele zorgtrajecten of op doelgroepen gerichte zorgprogramma’s), waarin verschillende hulpvormen tot een samenhangend aanbod aaneen zijn gesmeed die een antwoord bieden op de vraag van de cliënt. Daarnaast worden in de nieuwe Wet op de jeugdzorg modules als de eenheden beschouwd waarop door een cliënt aanspraak zal kunnen worden gemaakt. De cliënt ontleent deze aanspraak aan het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg. Daarin wordt vastgesteld op welke modules een cliënt is aangewezen en waarop hij of zij derhalve recht heeft. Dat besluit is tevens de basis van het hulpverleningsplan (Concept Wet op de jeugdzorg, versie 18 december 2001, paragraaf 2.2.1). Het begrip module is door de projectgroep Zorgprogrammering gedefinieerd als ‘(…) een homogene eenheid van zorg die toepasbaar kan zijn bij meerdere doelgroepen. De module geeft aan welke functies centraal staan, wat de duur en de frequentie is van de zorgactiviteiten, welke deskundigheden benodigd zijn en welke kosten eraan verbonden zijn’. Het zijn feitelijk hulpvormen die volgens bepaalde regels omschreven en afgebakend zijn (Van Yperen, Carati e.a. 2000, p. 61).
De modularisering van de zorg is een van de instrumenten die volgens de projectgroep Zorgprogrammering een aantal doelen dient voor de hulpverlening binnen de jeugdzorg: • De zorg is transparant. Modularisering moet ertoe leiden dat duidelijk is welke hulpvormen elke zorgaanbieder te bieden heeft. Het gaat daarbij niet om een beschrijving van instellingen, maar om een functionele aanduiding van het aanbod in termen van modules. • De zorg is vraaggericht en op maat. Door de hulpvraag en de doelen van de cliënt centraal te stellen wordt zijn positie in de jeugdzorg versterkt. Modularisering is een middel om de vraaggerichtheid van de jeugdzorg te versterken. Door opsplitsing van de zorg in modules wordt het aanbod flexibeler en is gemakkelijker in te spelen op de specifieke hulpbehoefte van individuele cliënten en doelgroepen. • De zorg vertoont meer samenhang. De bedoeling is dat door de combinatie van modules gemakkelijker uiteenlopende zorgpakketten samen te stellen zijn die qua inhoud, organisatie en financiering goed op elkaar zijn afgestemd. De effectiviteit van de zorg is verhoogd. De modules moeten een • aantoonbaar effectief antwoord bieden op hulpvragen van cliënten. De doelen die in de modules zijn geformuleerd, vormen daarvoor belangrijke aanknopingspunten. Om te weten of de modules effectief zijn, moeten zij systematisch op hun doeltreffendheid geëvalueerd worden. Voor de omschrijving van de modules heeft de projectgroep Zorgprogrammering de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg uitgebracht (De Ruyter 2000). Deze handleiding geeft aan welke elementen een modulebeschrijving minstens moet bevatten. Met behulp van de handleiding zijn veel instellingen aan de slag gegaan met het beschrijven van hun aanbod in modules. Hoewel de handleiding – het ‘groene boekje’ – voor veel instellingen een belangrijke leidraad en ondersteuning vormt in het proces van modulariseren en zorgprogrammeren, zijn er al werkenderwijs ook nieuwe vragen naar boven gekomen waarop in deze handleiding geen antwoord wordt geboden. Het Expertisecentrum jeugdzorg van NIZW Jeugd heeft het afgelopen jaar een aantal projecten uitgevoerd rond het proces van modularisering en het verder standaardiseren van modulebeschrijvingen. In het kader van het verzamelen van modules voor een landelijke databank konden instellingen
hun modulebeschrijvingen voorleggen aan medewerkers van dit programma, die aan de hand van de handleiding feedback gaven op de beschrijvingen. Daarnaast heeft het programma zes instellingen in de regio Noord-Holland ondersteund die in opdracht van de provincie hun aanbod in modules hebben beschreven. In die projecten is zowel over het proces van het beschrijven van modules binnen instellingen als over het op een kwalitatief goede manier beschrijven van modules de nodige kennis vergaard. In hoofdstuk 1 van de onderhavige publicatie is deze kennis beschreven. Aan de hand van voorbeelden komt eerst aan de orde hoe een proces om tot modulebeschrijvingen te komen kan worden ingezet. Vervolgens worden de meest gestelde vragen over de verschillende onderdelen van de beschrijvingen beantwoord. In bijlage 1 zijn de criteria vermeld waaraan modulebeschrijvingen getoetst kunnen worden; een ‘meetlat’ waarmee instellingen de eigen beschrijvingen kunnen beoordelen. De ervaringen in de praktijk leren dat modularisering niet ophoudt bij het beschrijven van modules. Een aantal regio’s zijn inmiddels uitgebreid gedocumenteerd wat het aanbod van de verschillende instellingen betreft. Niet zelden zijn dit boekwerken, ‘modulewijzer’ of ‘moduleboek’ genoemd, met daarin een overzicht van een groot aantal modules die zijn onderscheiden. Een dergelijk overzicht biedt een interessante blik op het aanbod van de instellingen. De ervaring leert echter dat de modulebeschrijvingen daarmee nog niet automatisch ook een gebruiksfunctie krijgen. De beschrijving van de modules is in dat licht eerder te zien als een eerste stap in het transparant maken van het aanbod. Een belangrijke vervolgstap die nodig blijkt, is dat de modules op een overzichtelijke wijze worden geordend en toegankelijk worden gemaakt voor verschillende gebruiksdoeleinden. Een voorwaarde om deze stap te kunnen zetten is dat er overeenstemming wordt bereikt tussen de belanghebbenden over een manier van ordenen op een globaal niveau die tegelijkertijd voldoende transparantie en houvast biedt om op basis van een hulpvraag te kunnen zoeken naar een passend modulair hulpaanbod. In hoofdstuk 2 gaan we in op de verschillende manieren van het ordenen van modules en laten we zien hoe de opzet van een ordeningssystematiek eruit kan zien. De derde stap is vervolgens het daadwerkelijk flexibel en op maat inzetten van modules. Allerlei vernieuwingen zijn immers begonnen om hulpaanbod niet meer in ‘totaalpakketten’, maar vraaggericht en op maat aan de
cliënt te kunnen aanbieden. Nogal eens vraagt dit om het letterlijk ‘losknippen’ van functionarissen van bijvoorbeeld leefgroepen of om een grotere organisatieverandering. Een aantal instellingen heeft hierin reeds vergaande stappen gezet. Twee van deze instellingen, Jeugdzorg Groningen en Stichting Kompaan in Midden-Brabant, staan centraal in hoofdstuk 3. Besproken wordt hoe zij organisatieveranderingen hebben doorgevoerd om modules daadwerkelijk flexibel en op maat te kunnen inzetten en welke afspraken zij bijvoorbeeld hebben gemaakt over de coördinatie van de hulpverlening bij twee of meer modules. Modularisering in de jeugdzorg is nog niet ‘af ’. De komende jaren zal modularisering zich verder ontwikkelen en zal er een koppeling gemaakt moeten worden met andere doelstellingen van de vernieuwingen in de jeugdzorg zoals hiervoor genoemd. In hoofdstuk 4 zijn de ‘agendapunten’ voor de toekomst opgenomen.
1
Modules beschrijven
Het beschrijven van modules begint vaak bij het huidige aanbod van de instelling. Men beschrijft welke hulpverlening de instelling op dit moment aan cliënten biedt in termen van modules (volgens het stramien van de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000)) en vormt zo een etalage van het huidige aanbod. Een andere mogelijkheid is om bij het beschrijven van modules uit te gaan van het gewenste aanbod. Het gewenste aanbod kan bepaald worden door een inventarisatie van hulpvragen in de regio of de hulpvraag van een bepaalde doelgroep. Vervolgens wordt, uitgaande van deze hulpvragen, bepaald welk aanbod er beschikbaar moet zijn in die regio of voor die doelgroep en wordt dit in de vorm van modules beschreven. De meeste instellingen kiezen er echter eerst voor het huidige aanbod te beschrijven, en beoordelen in een later stadium in welke mate het huidige aanbod afwijkt van het gewenste. Ervaringen in een aantal regio’s leren ook dat het inventariseren van hulpvragen een lastige operatie is die gedegen onderzoek vraagt. Gebeurt dit niet, dan is er een gerede kans dat de betrokkenen verzanden in discussies over wat volgens hen de hulpvragen in hun regio zijn. In dit hoofdstuk staan twee aspecten van het beschrijven van het (huidige) aanbod centraal: het proces van schrijven, en het product daarvan: de modulebeschrijvingen. Eerst gaan we in op het proces van beschrijven van modules, waarbij we verschillende strategieën hiertoe beschrijven. Vervolgens wordt de inhoud van modulebeschrijvingen nader onder de loep genomen aan de hand van de meest gestelde vragen over het schrijven van modules.
Proces: strategieën om tot modulebeschrijvingen te komen Bij de start van het beschrijven van modules is het belangrijk te bepalen voor wie men de modules schrijft, ofwel wie de beschrijvingen gaat gebruiken. Zijn dat cliënten, het Bureau Jeugdzorg, financiers of zijn de beschrijvingen louter voor intern gebruik? Verschillende partijen hebben behoefte aan verschillende informatie. In hoofdstuk 2 ‘Modules ordenen’ gaan we nader in op de mogelijke gebruiksdoeleinden van de beschreven modules. Het is vaak nuttig het Bureau Jeugdzorg in een vroeg stadium te betrekken bij het beschrijven van het huidige aanbod van de instelling. Modularisering is voor het Bureau Jeugdzorg van belang om inzicht te krijgen in het beschikbare aanbod om vervolgens een passend antwoord op de vraag van de cliënt in te kunnen zetten. Het is belangrijk om het Bureau Jeugdzorg een duidelijke positie en taak in het proces van modularisering van het aanbod te geven. Een mogelijkheid is te vragen naar hun wensen: hoe zouden zij het aanbod beschreven willen zien opdat het werkbaar is binnen hun taken? Alvorens men begint met het beschrijven van modules is het handig een eerste inventarisatie te maken van de modules die men in huis denkt te hebben. Een instelling heeft bijvoorbeeld eerst een raster gemaakt van mogelijke modules per afdeling (zie figuur 1). Op deze manier onstaat er een overzicht van het aantal modules dat ongeveer beschreven dient te worden en een inschatting van de daarvoor benodigde tijd. Het gaat hierbij om een eerste stap, dat wil zeggen dat het overzicht kan worden aangepast in de loop van het proces van beschrijven. Het kan bijvoorbeeld na het beschrijven van de activiteiten in één module blijken dat deze niet homogeen zijn, en dat de module daardoor opgesplitst moet worden in meer modules. Ook kan in een later stadium blijken dat sommige modules te detaillistisch zijn beschreven en moeten ze worden samengevoegd. Homogeniteit is vooral af te leiden aan de eenduidigheid in de visie, doelen, functies en activiteiten. Na een eerste inventarisatie kan het handig zijn tijd te reserveren voor het (samen) oefenen met het schrijven van modules. Schrijven van modules vraagt om bepaalde vaardigheden, zoals met zekere afstand en abstractie kunnen kijken naar het huidige aanbod en het concreet en duidelijk kunnen verwoorden van het aanbod. Vooral het formuleren van concrete doelstellingen blijkt vaak niet zo eenvoudig te zijn. Door eerst te oefenen met het beschrijven van een of meer relatief ‘eenvoudige’ modules (bijvoorbeeld een module socialevaardigheidstraining) ontstaat een indruk van
heidstraining
Duvo wonen wonen
project begeleid
Ambulant
begeleiding
Ouder-
heidstraining
Socialevaardig-
autismegroep
Verblijf
Dagpleegzorg
ouder-
lemmerhout
hout
Haarlemmer-
begeleiding
Ambulante
Fasenhuis Haar-
behandeling
begeleiding
crisis en
Oudercursus
residentieel
Fysiotherapie
Schakelgezinnen Crisis ambulante Gezinshuis
Speltherapie
Crisisopvang
oudere jeugd)
teiten Boddaert
deel van activi-
(mogelijk onder-
begeleiding
Huiswerk-
Logopedie
MODULES
Figuur 1 Voorbeeld van een eerste inventarisatie (ofwel een raster) van de mogelijke modules die een multifunctionele instelling voor jeugdzorg in huis denkt te hebben (ontleend aan raster van het Spalier 2001). Deze modules zijn in dit eerste stadium geïnventariseerd aan de hand van de afdelingen in de bestaande organisatie-indeling.
Koninginneweg
oudere jeugd
Begeleid wonen Project begeleid
groep Midden-
groepen MKT
Zelfstandig-
Speltherapie
Behandeling-
Behandeling
duin
Ouderbegeleiding
Verblijf
oudere jeugd
jeugd
groep
groepen
Verblijf jongere
Verblijf structuurgroep
Verblijf
ouder/kind-
Verblijf
Project aan Huis
reguliere
Videohome-
training
Hometraining
MKD
Residentieel
MKT
Boddaert
MKD
Ambulant
AFDELING
hetgeen komt kijken bij het beschrijven van alle modules en van de benodigde tijd. Bij het beschrijven kan men voorbeelden gebruiken van modules die in andere instellingen al beschreven zijn. Het is immers niet nodig om zelf het wiel uit te vinden als dit ergens anders al gedaan is. Dit betekent niet het exact kopiëren van andere beschrijvingen, maar nagaan in hoeverre deze van toepassing zijn op de eigen situatie. Hoe gaan instellingen vervolgens aan de slag met het beschrijven van modules? Er zijn verschillende strategieën mogelijk. Welke strategie men kiest is vaak afhankelijk van meerdere factoren. Een van die factoren is de mate waarin het huidige aanbod al beschreven staat, bijvoorbeeld in de vorm van hulpverleningsvarianten, in methodiekbeschrijvingen of in andere instellingsdocumenten. Een andere factor is de hoeveelheid tijd die medewerkers ter beschikking staat voor het beschrijven van modules. Ook opvattingen van directie en management over de doelstelling van modularisering spelen vaak een rol: wat heeft men uiteindelijk voor ogen met het hele traject? Daarnaast zijn de heersende cultuur en traditie in de instelling en (komende) veranderingen in de organisatiestructuur van de instelling, zoals een reorganisatie of fusie, van invloed op de keuze voor een bepaalde strategie. In grote lijnen kunnen een aantal strategieën onderscheiden worden in het proces van het beschrijven van modules. Dit is een grofmazige indeling; in de praktijk ziet men vooral een mengeling van de verschillende strategieën die instellingen inzetten. Bij de hier beschreven strategieën wordt gebruikgemaakt van ervaringen en voorbeelden uit de provincie Noord-Holland.
Uitgebreide aanpak
Bij een multifunctionele organisatie voor jeugdzorg staat voorop dat alle medewerkers van de instelling betrokken worden bij het proces van modularisering. Startpunt van het traject is een bijeenkomst voor alle betrokken medewerkers, teamleiders, behandelcoördinatoren, therapeuten en pedagogisch medewerkers. Toegelicht wordt wat de doelstellingen zijn van het traject van modulariseren en wat de werkwijze zal zijn in de instelling. Er leven bij medewerkers veel vragen die in deze bijeenkomst aan de orde komen. Vervolgens oefent men
gezamenlijk met het beschrijven van modules. Na deze aftrap worden werkgroepen geformeerd van inhoudelijk deskundige medewerkers, die aan de slag gaan met het beschrijven van de modules. Zo wordt de module speltherapie beschreven door de betrokken speltherapeuten en zijn de groepsleiders en behandelcoördinator die betrokken zijn bij de crisishulp verantwoordelijk voor het beschrijven van deze module(s). Modules die door de werkgroepen in concept zijn beschreven, worden vervolgens in de betreffende teams van uitvoerend medewerkers besproken. Ook de cliëntenraad bespreekt de beschreven modules. Alle reacties worden verwerkt en dit leidt tot de uiteindelijke modulebeschrijvingen. Bij deze instelling heeft men goede ervaringen met het organiseren van een centrale tussenevaluatie gedurende het traject, waarbij de verschillende werkgroepen elkaar op de hoogte brengen van hun vorderingen, en waarin men gezamenlijk de knelpunten bespreekt die worden ervaren bij het beschrijven van modules.
Voordeel van een uitgebreide aanpak is dat het modulebeschrijvingen oplevert die praktijkgerelateerd en up-to-date zijn, en die worden herkend door medewerkers. De kritische reflectie op het eigen werk bij het beschrijven van modules kan daarnaast leiden tot verbetering van de kwaliteit van de hulpverlening (zie hoofdstuk 4). Als in een later stadium ook organisatorische vernieuwingen aan het proces van modularisering zijn verbonden, zal het draagvlak daarvoor groter zijn als medewerkers daar al vanaf de start bij betrokken zijn. Bij dit traject is goede communicatie essentieel: als medewerkers nauw betrokken worden bij het proces van modulariseren zal dit veel vragen oproepen over de consequenties ervan. Wanneer hier geen aandacht voor is, kan dit onrust en onzekerheid in de organisatie met zich meebrengen. Een van de nadelen van een uitgebreide aanpak is dat het tijd vraagt van een groot aantal medewerkers in de organisatie, terwijl ook de dagelijkse werkzaamheden doorgaan. Het gevaar bij het laten beschrijven van modules door werkgroepen is dat lange discussies over de inhoud van de beschrijvingen de voortgang in het proces kunnen vertragen. Een manier om dit te beperken is de tijd waarin een werkgroep een module schrijft van tevoren vast te stellen.
Bij de afdeling Dagbehandeling van een instelling worden modules beschreven door werkgroepen, waarbij is afgesproken dat elk van de werkgroepen na drie bijeenkomsten overeenstemming moeten hebben bereikt over de inhoud van een module. Tussendoor hebben de leden van de werkgroep tijd om het besprokene voor te leggen aan het eigen team.
Een ander nadeel van werkgroepen is dat de eenduidigheid in de modulebeschrijvingen niet gegarandeerd is; iedere werkgroep beschrijft toch op zijn eigen manier. Dit kan ondervangen worden door een of een aantal personen in de instelling (bijvoorbeeld een projectleider, stafmedewerker, behandelcoördinator) verantwoordelijk te maken voor de uiteindelijke redactie over de aangeleverde conceptbeschrijvingen om zo de uniformiteit in de beschrijvingen te waarborgen. Vervolgens kan men de geredigeerde concepten weer voorleggen aan de werkgroepen om na te gaan of de beschrijvingen nog herkend worden door de medewerkers.
Centrale aanpak (intern) Bij deze strategie kiest de instelling ervoor om één persoon (of een aantal personen) verantwoordelijk te stellen voor het schrijven van modules. Deze centrale persoon kan bijvoorbeeld een behandelcoördinator of een stafmedewerker zijn, in ieder geval moet deze persoon goed op de hoogte zijn van het aanbod van de instelling of van een afdeling.
De residentiële afdeling van een organisatie voor jeugdzorg had onlangs het aanbod in instellingsdocumenten beschreven. Het grootste deel van de modules wordt dan ook in concept door een stafmedewerker beschreven op basis van deze documenten. Vervolgens bespreken de betrokken behandelcoördinatoren en teamleiders de conceptversie van de beschrijvingen.
Voordelen van een centrale aanpak zijn dat er eenduidigheid is in de manier waarop de modules beschreven worden en dat er een beperkt aantal mensen in de organisatie mee belast is. Het is echter maar de vraag in hoeverre
medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de modules de beschrijvingen herkennen als een weergave van hun dagelijkse praktijk. Risico van een centrale aanpak is dat modularisering een ver-van-mijnbed-show wordt voor medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de hulpverlening. Als modularisering in een later stadium tot organisatorische vernieuwingen moet leiden, zal in het implementatietraject eerst nog uitvoerig aandacht besteed moeten worden aan het verkrijgen van draagvlak hiervoor. Als de organisatie echter medewerkers vanaf de start bij het beschrijven van modules betrekt, worden zij al vroeg ingeschakeld bij de verandering in het denken over het huidige aanbod van de instelling. Ook vanuit een duidelijk centrale aansturing kan men medewerkers betrekken bij het beschrijven van modules. Dit kan bijvoorbeeld door een aantal onderdelen van modulebeschrijvingen centraal vast te leggen, en vervolgens de specifieke invulling per module door werkgroepen bestaande uit uitvoerend medewerkers te laten beschrijven.
Zo wordt in een bepaalde instelling de naam en de functie(s) van elke module centraal vastgelegd, zodat hierover geen discussie meer hoeft plaats te vinden in de werkgroepen. In een andere organisatie wordt ervoor gekozen de algemene visie op de hulpverlening en de wijze van voortgangsbewaking in de organisatie voor alle modules centraal te beschrijven. In de afzonderlijke modules beschrijven werkgroepen bij visieen voortgangsbewaking alleen specifieke elementen voor die module.
Centrale aanpak (extern) Kenmerkend voor deze aanpak is dat er een persoon van buiten de organisatie ingehuurd wordt die het aanbod in modules beschrijft. Dit kan bijvoorbeeld een journalist of een professioneel tekstschrijver zijn. Een externe schrijver die de modules van een instelling beschrijft, kan zich daarbij baseren op verschillende bronnen van informatie, zoals aanwezige instellingsdocumenten (bijvoorbeeld methodiekbeschrijvingen), gesprekken met betrokken medewerkers of vragenlijsten ingevuld door medewerkers. Een voordeel van het gebruik van een externe schrijver is dat de modules op een eenduidige manier worden beschreven.
Het voordeel van het inhuren van een journalist is dat deze de modules ook voor cliënten en de buitenwereld op een begrijpelijke en toegankelijke wijze kan beschrijven. Bovendien kan iemand van buitenaf met een zekere afstand naar het huidige aanbod van de instelling kijken en is hij of zij niet op enige wijze verbonden aan de organisatie. De wijze waarop het aanbod beschreven wordt, heeft bijvoorbeeld geen consequenties voor de eigen positie in een organisatie, wat wel het geval kan zijn bij direct betrokken medewerkers als modularisering ook leidt tot organisatorische vernieuwingen. Risico van deze aanpak is echter dat het beschrijven van modules wordt gezien als een eenmalige klus, en niet als een dynamisch proces dat steeds om aanpassing en vernieuwing vraagt. Als men iemand van buiten inhuurt ontstaat in de instelling geen expertise met betrekking tot het schrijven van modules. Op basis van een inventarisatie van hulpvragen in de regio moeten er misschien nieuwe modules ontwikkeld worden, of worden bepaalde modules overbodig. Een instelling zal, als ze eenmaal haar modules heeft beschreven, ook telkens moeten evalueren in hoeverre het beschreven aanbod nog conform de praktijk is en eventueel beschrijvingen moeten aanpassen. Bovendien is een externe schrijver inhoudelijk niet altijd goed op de hoogte van ontwikkelingen in de jeugdzorg en het aanbod van de instelling. Dit kan worden ondervangen door medewerkers die goed op de hoogte zijn van het hulpverleningsaanbod zo veel mogelijk in het proces te betrekken.
In een instelling fungeert de (externe) tekstschrijver vooral als eindredacteur bij het beschrijven van modules. Hier worden de modules allereerst in concept beschreven door de behandelcoördinatoren. Deze concepten worden vervolgens voorgelegd aan werkgroepen van betrokken medewerkers. In een bijeenkomst van de werkgroep met de behandelcoördinator worden in aanwezigheid van de schrijver deze concepten besproken, waarna de schrijver de uiteindelijke versie van de module maakt. De schrijver zorgt hierbij voor de eenheid van taal en de beschrijving van de modules in de huisstijl van de organisatie.
De genoemde strategieën leiden alledrie tot beschrijvingen van het huidige aanbod. De organisatie expliciteert met het beschrijven het aanbod, wat
tegelijkertijd de vraag oproept in hoeverre het huidige aanbod het gewenste aanbod weerspiegelt.
In een instelling waar werkgroepen de modules beschrijven krijgen medewerkers de kans tijdens dit proces wenselijke veranderingen in het huidige aanbod aan te geven. Op welke vragen van cliënten kan men nu geen goed antwoord geven? Ervaren medewerkers hiaten in het huidige aanbod? Aan het einde van het traject, als alle modules beschreven zijn, worden alle opmerkingen geïnventariseerd en besproken in een bijeenkomst met alle medewerkers.
Tot nu toe werd de cliënt nog niet genoemd bij het proces van het schrijven van modules, terwijl het belangrijk is deze hier ook op een of andere manier bij te betrekken.
Een instelling voor hulpverlening aan jongeren van 12 tot 23 jaar heeft haar cliënten nadrukkelijk een rol gegeven in het proces van modules beschrijven (Louwersheimer 2001). Nagegaan is of de jongeren de hulp die zij krijgen ook terugvinden in de modulebeschrijvingen zoals die door de instelling zijn vastgelegd. Uitgangspunt is dat dit kan leiden tot een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Per module zijn vier jongeren geïnterviewd die gebruikmaken van een module en één jongere die gebruik heeft gemaakt van de module. Aan de orde kwamen algemene vragen over de hulpverlening in deze module, zoals wat de jongere verwachtte van de hulp toen hij of zij gebruik ging maken van deze module. De jongeren rangschikten vervolgens de doelen en activiteiten van de module op volgorde van belangrijkheid. Twee modules werden op deze manier beoordeeld, in beide gevallen leidden de opmerkingen van de jongeren tot aanpassingen in de beschrijvingen. Bovendien waren de oordelen van de jongeren over de modulebeschrijvingen aanleiding om de bestaande hulpverlening kritisch onder de loep te nemen.
Conclusie Voor het beschrijven van modules dienen drie zaken geregeld te worden. Ten eerste moet bepaald worden wie de modules beschrijft. Doen de uitvoerders van de modules dit in bijvoorbeeld werkgroepen, wordt intern een schrijver aangewezen of wordt die extern ingehuurd? Ten tweede is het belangrijk te bepalen hoe er interne afstemming gezocht wordt. Hoe wordt ervoor gezorgd dat alle modules op gelijke wijze worden beschreven, wie beschrijft welk deel van het aanbod en hoe wordt voorkomen dat beschrijvingen elkaar overlappen? Ten derde is het van belang iets te regelen wat de toetsing van de beschrijvingen betreft. Toetsen de uitvoerend medewerkers elkaars beschrijvingen aan bijvoorbeeld de werkelijkheid en interne consistentie, is er intern iemand die alle beschrijvingen toetst of worden de beschrijvingen voorgelegd aan een externe partij? Voorts is het raadzaam om het proces van het beschrijven van modules op te delen in kleine haalbare stappen, en niet te streven naar een te grote slag in één keer. Het betrekken van medewerkers breed in de organisatie is een forse investering. Het kost tijd en medewerkers moeten mogelijk ‘alweer’ met iets nieuws aan de slag. Tegelijkertijd vraagt het beschrijven van modules een grondige (her)bezinning op het huidige aanbod. Er moet immers precies worden beschreven vanuit welke visie gewerkt wordt, welke doelen daarmee nagestreefd worden, welke activiteiten worden ingezet en wie er bij de hulp betrokken is, hoe lang het duurt, waar de hulp gegeven wordt en hoe intensief die is. Deze elementen moeten een consistent geheel vormen en op elkaar aansluiten. Medewerkers uit meerdere instellingen geven aan dit een zinvol proces te vinden dat de kwaliteit van de hulpverlening zeker ten goede komt. Daarnaast wordt op deze manier draagvlak gecreëerd voor het denken in modules en het in de toekomst daadwerkelijk uitvoeren van hulpverlening vanuit modules. Het betrekken van medewerkers op alle niveaus in de instelling, op welke manier dan ook, zorgt ervoor dat het beschrijven van modules meer is dan het handhaven van het oude, in een ‘nieuw jasje’. Het zorgt ervoor dat modularisering daadwerkelijk impulsen geeft aan vernieuwing van het hulpaanbod dat antwoord geeft op de hulpvragen waar de instelling mee te maken krijgt. Vernieuwingen in deze orde van grootte vragen ook investering en draagvlak op het niveau van management en directie. Medewerkers moeten ook gefaciliteerd worden zich voor een dergelijk proces te kunnen inzetten.
Inhoud: de meest gestelde vragen over het beschrijven van modules De afgelopen jaren zijn instellingen voor jeugdzorg aan de slag gegaan met het beschrijven van hun aanbod in modules. Door het NIZW worden deze beschrijvingen van modules verzameld om zo een databank van modules en zorgprogramma’s te vormen. Doel van de databank is enerzijds landelijk overzicht te krijgen en anderzijds de uitwisseling tussen instellingen voor jeugdzorg mogelijk te maken. Indien gewenst kunnen organisaties feedback krijgen bij de beschrijvingen van modules (of zorgprogramma’s) die zij toesturen aan de databank. Verschillende instellingen hebben hier inmiddels gebruik van gemaakt. Op basis van de toegezonden modules is er kennis verzameld over de manier waarop verschillende instellingen hun modules beschrijven. De handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) is hierbij door veel instellingen gebruikt. Deze handleiding biedt instellingen meestal voldoende informatie om een beschrijving van de modules te maken. Gaandeweg bleek echter uit de variatie aan modulebeschrijvingen dat de onderdelen van een modulebeschrijving (zoals visie, doelen, activiteiten, functies) verschillend geïnterpreteerd worden. De handleiding vraagt daarom op enkele punten om een nadere specificatie. Regelmatig bereiken de databank dezelfde vragen over het schrijven van modules en vaak komen in de feedback van het NIZW op de toegezonden modules ook dezelfde thema’s terug. Hier komen deze thema’s aan de orde en proberen we een antwoord te geven op veelvoorkomende vragen. Afgeleid van de antwoorden op de vragen zijn in bijlage 1 (kwaliteits)criteria vermeld, aan de hand waarvan instellingen hun modulebeschrijvingen kunnen beoordelen. Het doel hiervan is een zodanige aanvulling te geven op de handleiding dat instellingen meer handvatten hebben om kwalititatief goede modulebeschrijvingen te maken. De criteria komen grotendeels overeen met de richtlijnen die worden gegeven in de handleiding en vormen een verdere aanscherping hiervan. Op een aantal punten zijn de richtlijnen aangepast naar aanleiding van de ervaringen uit de praktijk. Bij de beantwoording van de meest gestelde vragen wordt uitgegaan van de volgende onderdelen van een modulebeschrijving (conform bijlage 1 van de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000)):
I II
III
IV
Naam van de module Inhoud van de module a Visie b Doelen c Functie(s) d Activiteiten e Locatie f Frequentie en intensiteit g Duur Ontvangers van de module a Betrokken cliënten b Indicaties en contra-indicaties Organisatorische en financiële aspecten a Betrokken disciplines b Voortgangsbewaking c Indicatie van de kosten
Naam van de module Welke naam geef ik aan de module? De naam van de module geeft een eerste indruk van de inhoud van de module en bevat ten minste de (gespecificeerde) functie(s) of een activiteit. Verder kan in de naam iets vermeld worden over de locatie, de duur, of kenmerken van de doelgroep waarop de module gericht is.
Naam van de module Socialevaardigheidstraining voor jongens van 4 tot 12 jaar in een groep Individuele woontraining voor dak- en thuisloze jongeren Gespreksgroepen voor allochtone ouders met een kind met ADHD
De naam van een module dient in overeenstemming te zijn met de inhoud van de module. Zo kan een module met als naam Dagbehandeling niet alleen bestaan uit diagnostiek. Of een module homogeen is, kan al blijken uit de naam. Een module met de naam Training van emotionele en cognitieve vaardigheden van jongeren in de leefgroep en van de ouders via ouderbegeleiding, roept vragen op over de homogeniteit van deze module. In de naam worden twee zeer verschillende activiteiten genoemd, namelijk het trainen
van vaardigheden van jongeren en het begeleiden van ouders. Deze activiteiten dienen in afzonderlijke modules beschreven te worden. Overigens kan het in een overgangssituatie zinnig zijn om de oude naam waaronder de hulpverlening bekend is (tijdelijk) te vermelden als subnaam, omdat deze naam nog bekend is bij plaatsers. Bijvoorbeeld Orthopedagogische leefgroep voor kinderen van 6-10 jaar (Leefgroep de Rakkertjes).
Inhoud van de module Hoe beschrijf ik de visie? Aan de oorsprong van de manier waarop de hulpverlening aan een jeugdige wordt vormgegeven, staat een visie op hulpverlening. Wat houdt een dergelijke visie in? Een visie biedt een kader, enerzijds met betrekking tot de interpretatie van het probleem en de hulpvraag van de cliënt, anderzijds voor de werkwijze in de uitvoering van de hulpverlening (zie ook Klomp en Van den Bergh 1999). Een visie heeft betrekking op inzichten betreffende het ontstaan, het in stand blijven en het veranderen van problemen (De Bruyn, Pameijer e.a. 1995). Deze inzichten kunnen gebaseerd zijn op theorie en/of op wetenschappelijke kennis of praktijkkennis. De beschreven visie in een module is niet hetzelfde als de bredere visie van de instelling op hulpverlening, maar moet daar wel op aansluiten. Bij de visie zoals die in een module wordt beschreven gaat het vooral om de methodische uitgangspunten van de hulpverlening in die module. Welke visie er gehanteerd wordt heeft implicaties voor de invulling van de hulpverlening. Deze hulp zal er anders uitzien wanneer je gedragsproblemen ziet als voortkomend uit een tekort aan sociale vaardigheden, dan wanneer je ze interpreteert als een vorm van antisociaal gedrag (Wienke 1999). In de beschrijving van de visie moet duidelijk worden hoe binnen de module aan problemen en vragen van cliënten gewerkt wordt en op basis waarvan men denkt dat dit het gewenste effect heeft. Dit sluit aan bij de huidige visie op jeugdzorg, waarbij zo veel mogelijk gestreefd wordt naar evidence-based werken. Dit wil zeggen dat het beschreven aanbod wordt gebaseerd op een integratie van wetenschappelijk onderbouwde interventies met deskundigheid van hulpverleners (vaardigheden en ervaringen) en de wensen van de cliënt (voorkeuren en verwachtingen), of – als het wetenschappelijk bewijs ontbreekt – op praktijkkennis waarover overeenstemming bestaat tussen leden van een beroepsgroep. Een visiebeschrijving kan een of beide van de volgende onderdelen bevatten:
1
het theoretisch kader: gebaseerd op theoretische concepten, bijvoorbeeld systeemtheorie, leertheorie, ervaringsleren; 2 de algemene uitgangspunten: gebaseerd op praktijkervaring, of bijvoorbeeld resultaten van wetenschappelijk onderzoek. In de modulebeschrijving dienen de bronnen (literatuur, tijdschriften, handboeken) te worden vermeld waarin wetenschappelijke en/of theoretische uitgangspunten genoemd staan. Het beschrijven van de visie is vaak een van de moeilijkste onderdelen in een modulebeschrijving. Vaak wordt de visie te beknopt weergegeven door alleen aan te geven wat de uitgangspunten zijn bij de module. Als alleen de uitgangspunten beschreven worden, zoals: ‘het is belangrijk dat ouders betrokken worden bij de hulpverlening aan hun kind’, wordt wel duidelijk wat men van belang vindt wanneer men hulp biedt aan gezinnen, maar niet waarom men dat vindt of waarop dat gebaseerd is. In andere gevallen wordt alleen het theoretisch kader aangegeven van waaruit de hulp geboden wordt door het theoretisch kader in een of meer steekwoorden te benoemen, bijvoorbeeld: systeemtheorie, contextueel model, competentiemodel. Daarmee wordt echter niet duidelijk wat dit betekent voor de praktische uitvoering van het aanbod (voor de cliënt) én wat de achterliggende reden is om juist voor deze manier van werken te kiezen. We geven twee voorbeelden van goede visiebeschrijvingen. Bij de eerste beschrijving wordt aangesloten bij wetenschappelijke kennis, die wordt vertaald in de betekenis ervan voor kind en omgeving, uitmondend in de reden waarom de hulpverlening in deze module op de betreffende wijze is ingevuld. Ook wordt aangegeven welke aspecten van de theorie op deze module van toepassing zijn. In het tweede voorbeeld is een visie geformuleerd waarbij de uitgangspunten gebaseerd zijn op praktijkervaring.
Visie
1
PDD-NOS wordt gezien als een stoornis in de informatieverwerking. Deze stoornis heeft een pervasief karakter, hetgeen wil zeggen dat zij doorwerkt in min of meer alle essentiële ontwikkelingsgebieden. Vanwege het pervasieve karakter van de stoornis is sprake van een fundamentele ontwikkelingsstoornis, die het voor deze kinderen moeilijk
maakt goed te functioneren op meerdere levensgebieden. Aan de omgeving waarbinnen deze kinderen functioneren worden hoge eisen gesteld. Dit geldt met name voor het gezin als opvoedingsmilieu. Het is belangrijk om het netwerk om het kind te versterken. Deze module richt zich op de ouders/verzorgers (en incidenteel ook broertjes/zusjes). In de hulpverlening dient ervan te worden uitgegaan dat het kind beperkingen zal blijven houden. Er wordt in deze module gewerkt vanuit het leertheoretisch kader, waarbij de nadruk ligt op verwerking en omgang met probleemgedrag dat voortvloeit uit de stoornis. (Bronvermeldingen: Rutter 1985; Van Berceklear-Onnes 1993)
Visie
2
De hulpverlening is gebaseerd op een samenwerkingsmodel met de ouders, dat wil zeggen dat de ouders als gelijkwaardige partners in de hulpverlening worden gezien. Dit betekent dat er wordt aangesloten bij de hulpvraag van de ouders, de normen, waarden en opvoedingsgewoontes van het gezin. Vanuit ervaringen in de hulpverlening aan allochtone gezinnen blijkt dat het goed is om veel tijd te investeren in het opbouwen van een vertrouwensband. Het is belangrijk om aan te sluiten bij de veranderingsmogelijkheden van de ouders, het kind en de overige gezinsleden. Het is tevens van belang om steeds weer het doel van de gezinsbezoeken duidelijk te maken, afspraken te herhalen en tussentijds eventueel te bellen.
Uit de visie in het eerste voorbeeld blijkt duidelijk dat door de stoornis PDD-NOS te zien als een blijvende beperking de activiteiten binnen de module erop gericht moeten zijn het hele gezin te leren omgaan met het
1
Ontleend aan een eerdere versie van de modulebeschrijving die is opgesteld door de Nijmeegse instellingen voor jeugdhulpverlening, GGZ-jeugd, SPD/SAD in het kader van een van de veldprojecten van de projectgroep Zorgprogrammering Zorg en onderwijs voor kinderen met PDD-NOS. 2 Onderdeel van de visiebeschrijving van de module Praktisch pedagogische gezinsbegeleiding van de SPD in het veldproject Marokkaanse jeugdigen in het speciaal basisonderwijs in Den Haag.
probleemgedrag van het kind met PDD-NOS. Dit gebeurt door de gezinsleden een aantal leertheoretische principes aan te leren. Uit de visie in het tweede voorbeeld blijkt dat door de ervaringen van hulpverleners met allochtone gezinnen er heel vasthoudend moet worden opgetreden en er telkens opnieuw moet worden geïnvesteerd in het informeren van gezinsleden, dat er duidelijke afspraken over doelen en uit te voeren activiteiten gemaakt moeten worden en hierover tussentijds overlegd moet worden. Het is belangrijk om de visie goed te beschrijven, zeker wanneer aan een cliënt verschillende modules worden aangeboden. De visies van waaruit in deze verschillende modules wordt gewerkt mogen niet strijdig zijn met elkaar. Ook moet er een relatie zijn tussen de visie en de doelen en de activiteiten in een module. Werkt men bijvoorbeeld vanuit het competentiemodel, dan zal er bij de doelen iets vermeld moeten worden over toegenomen vaardigheden en een evenwicht in draagkracht en draaglast. Hanteert men als uitgangspunt dat de ouders betrokken moeten worden bij de behandeling, dan zal deze visie weerspiegeld moeten worden bij de activiteiten.
Hoe concretiseer ik de doelen? Met het hulpaanbod dat in een module beschreven wordt, willen we iets bereiken. Dit kan concreet gemaakt worden door doelen te beschrijven. Doelen zijn op twee manieren van belang voor de uitvoering van de module. Een goede beschrijving van doelen in een module biedt duidelijkheid (transparantie) aan cliënten en de uitvoerend hulpverleners. Daarnaast maakt deze beschrijving de module evalueerbaar waardoor er verantwoording kan worden afgelegd over het aanbod, bijvoorbeeld aan financiers (zie ook Gualthérie van Weezel en Waaldijk 1995). De doelen die met een module nagestreefd worden liggen tussen het niveau van doelen die in het individuele hulpverleningsplan worden gesteld en het niveau van de algemene doelen zoals die in een zorgprogramma worden geformuleerd. Het is vaak lastig om de doelen voor een module zodanig te formuleren dat ze kunnen gelden voor meerdere cliënten, maar tegelijkertijd niet té abstract worden waardoor ze niet meer meetbaar zijn. Bij het stellen van doelen gelden in het algemeen de SMART-eisen. Een doel is: S specifiek (concreet en duidelijk voor alle betrokkenen); M meetbaar (het is mogelijk om te toetsen of het doel is behaald); A aanvaardbaar (acceptabel voor alle betrokkenen);
R realistisch (het doel is haalbaar in de specifieke situatie); T tijdgebonden (aangegeven wordt wanneer het doel gerealiseerd moet zijn). In een modulebeschrijving is het vooral van belang om de doelen meetbaar en specifiek (dus concreet!) te formuleren. Om de meetbaarheid van een doel te toetsen is een kritische houding van belang. Kan ik het doel zoals ik het nu geformuleerd heb na verloop van tijd toetsen? Hoe kan ik zien of het doel is behaald? In dit kader is het handig de doelen zo veel mogelijk in eindtermen te beschrijven. Voor het formuleren van doelen in een modulebeschrijving kunnen de volgende criteria gesteld worden: 1 de geformuleerde doelen geven aan welk resultaat of welk effect men wil bereiken (het doel is meetbaar); 2 de doelen kunnen door middel van de genoemde activiteiten worden bereikt (er is een relatie tussen doelen en activiteiten); 3 in de doelen wordt de visie geoperationaliseerd (er is een relatie tussen de visie, de doelen en de activiteiten); 4 er is een relatie tussen de genoemde hulpvraag en de gestelde doelen (doelen vormen het schakelpunt tussen vraag en aanbod). In een module moeten niet te veel doelen worden gesteld, mede aangezien een waslijst van doelen vaak niet haalbaar is binnen de termijn van een module. Een mogelijkheid het aantal doelen te beperken is een maximum van bijvoorbeeld drie doelen per module af te spreken. Vage termen als ‘zo goed mogelijk’, ‘beter’, ‘meer’, ‘zo veel mogelijk’, ‘is vergroot’, ‘is verminderd’, ‘zijn verbeterd’ dient men te vermijden. In de handleiding worden zulke formuleringen als voorbeelden genoemd van doelbeschrijvingen. Op basis van praktijkervaringen zijn wij echter tot de conclusie gekomen dat dergelijke doelformuleringen te weinig concreet zijn. Door dergelijke termen te gebruiken wordt niet duidelijk hoe gemeten kan worden of het doel inderdaad behaald is. De te bereiken eindsituatie dient zo veel mogelijk beschreven te worden waarbij, indien nodig, (evaluatie)criteria aan het doel verbonden worden om het zo concreet mogelijk te maken. Bijvoorbeeld: De kwaliteit van de ouder-kindrelatie is verbeterd, dit is te zien door ... (criterium). Vaak worden doelen concreter en meetbaarder door ze in gedragstermen te beschrijven.
Voorbeelden van concrete, meetbare doelen: • Het kind beschikt over voldoende vaardigheden om te voldoen aan de ontwikkelingstaken, passend bij zijn/haar leeftijd of ontwikkelingsfase. • Het kind kan taal produceren (zinsopbouw, grammaticale regels, woordvorming) die past bij zijn/haar ontwikkelingsleeftijd. • De jongere heeft zich een werkhouding en gedrag eigen gemaakt waarmee hij/zij in staat is zonder professionele ondersteuning zijn/haar schoolloopbaan te vervolgen. • De jongere beschikt over een structurele dagbesteding. • Ouders hebben kennis van nieuwe en/of aanvullende opvoedingsideeën en kunnen deze toepassen in de opvoeding. • Ouders hebben de beschikking over meerdere keuzemogelijkheden en gedragsalternatieven in de omgang met (de problematiek van) hun kind. Doelen kunnen betrekking hebben op verschillende (levens)gebieden. Voor het benoemen van deze levensgebieden kan indien wenselijk gebruikgemaakt worden van indelingen die in instrumenten en kwaliteitssystemen zijn voorgesteld, zoals de zorgdomeinen en doelgebieden in KWIS. Op deze manier dienen dergelijke indelingen van zorgdomeinen en doelgebieden ter inspiratie en worden ze gebruikt om te inventariseren op welke (levens)gebieden het nodig is met de cliënt doelen te stellen. Tegelijkertijd kunnen deze indelingen in een later stadium ondersteunend werken bij het ordenen en ontsluiten van modules. De volgende doelformulering heeft betrekking op het zorgdomein ‘sociaal netwerk’ met het doelgebied ‘vrienden en leeftijdsgenoten’: • De jeugdige beschikt over een netwerk van vrienden van zijn/haar leeftijd en is in staat dit netwerk te onderhouden. Een andere voorbeeld van een doelformulering betreft het zorgdomein ‘persoonlijkheid’ met het doelgebied ‘identiteit en zelfwaardering’: • De jeugdige is zich bewust van zijn/haar negatieve gedachten ten opzichte van zichzelf en is in staat deze om te zetten in positieve gedachten. De genoemde doelen in een module sluiten als het goed is aan bij de beschreven hulpvraag van cliënten voor wie de hulpverlening bedoeld is.
In de module Daghulpgroep voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar3 wordt onder andere de volgende hulpvraag geformuleerd: • Het kind vraagt om begeleiding bij het leren of verbeteren van vaardigheden gericht op de emotionele, sociale en/of cognitieve ontwikkeling. In de beschrijving van de doelen wordt hierop aangesloten en wordt als een van de doelen genoemd: • Het kind beschikt over voldoende vaardigheden die nodig zijn ten behoeve van de ontwikkelingstaken passend bij zijn of haar leeftijd. Ten slotte: doelen zijn niet hetzelfde als activiteiten! Soms worden in een modulebeschrijving de volgende doelen geformuleerd: • Ouders informatie geven over de problematiek van hun kind. • De anamnese van het kind is afgenomen. • De cliënt heeft vaardigheden geoefend. Het is belangrijk er goed op te letten dat de middelen om de doelen te bereiken, geen doel op zich vormen.
Hoe functies te benoemen en te combineren? Onder het kopje functie(s) staat welke functie(s) men in de module uitvoert. ‘Een functie is een globaal aangeduide, op een bepaald doel gerichte (zorg)activiteit, zoals het bieden van informatie; het bieden van behandeling; het bieden van verblijf ’ (Van Yperen, Carati e.a. 2000, p. 58). De functies dienen zo veel mogelijk te worden omschreven met behulp van de drie groepen uitvoeringsfuncties zoals deze door de projectgroep Zorgprogrammering zijn onderscheiden (zie bijlage 2). Wanneer er meerdere uitvoeringsfuncties in één module gecombineerd worden, gebeurt dit overeenkomstig de indeling van functies in groepen. Hierbij worden uitvoeringsfuncties niet met toegangsfuncties gecombineerd. Deze beperking in het soort functies die in één module kunnen worden gecombineerd is nodig om het homogene karakter van een module te waarborgen. Met andere woorden: het is niet mogelijk in één module functies uit de eerste twee groepen te combineren. Zonder deze beperking zou er zo veel in een module kunnen worden ondergebracht, dat er vrijwel geen onderscheid te maken is tussen een module en een zorgprogramma. 3
Onderdeel van de beschrijving van de module Daghulpgroep voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar van Jeugdzorg Groningen uit de modulewijzer 2002.
Aangezien bepaalde functies niet met elkaar gecombineerd kunnen worden in één module, kan op deze manier ook worden bepaald of een module homogeen is. Zo kunnen de functies ‘verblijf ’ en ‘behandeling’ niet in één module worden samengevoegd. Een uitzondering hierop is een zogenoemd ‘therapeutisch groepsklimaat’, waarbij een bepaalde therapeutische benadering volledig in de leefgroep is geïntegreerd. In dergelijke gevallen is het van belang om dit therapeutische klimaat helder te beschrijven. Dit kan een belangrijke rol spelen bij de bekostiging van deze modules ten opzichte van modules die alleen verblijf bieden zonder een dergelijk therapeutisch klimaat, maar waarbij het bijvoorbeeld wel mogelijk is om buiten de leefgroep bepaalde therapieën te volgen. Het benoemen en combineren van functies is voor veel mensen een lastig onderdeel bij het beschrijven van een module. Het koppelen van concrete activiteiten en doelen aan functies, waarbij een aantal niet met elkaar gecombineerd kunnen worden, levert in de praktijk vragen op. Ook op landelijk niveau is de discussie over de functies en indeling van de functies nog gaande. Bij sommigen bestaat bijvoorbeeld het gevoel dat het therapeutisch groepsklimaat wel erg rekbaar is en dat vrijwel alle vormen van groepsbehandeling daaronder geschaard worden. Richtlijn bij het benoemen van een therapeutisch groepsklimaat is dat alle activiteiten door de direct betrokken discipline worden uitgevoerd. Dus de pleegouder, gezinsverzorger of de groepsleider voert zelf de daarvoor benodigde activiteiten uit, eventueel ‘gecoacht’ door een specialist. Op het moment dat een andere discipline als het ware ‘in de module invoegt’ om een deel van de activiteiten uit te voeren, die niet door de pleegouder, gezinsverzorger of groepsleider kunnen worden uitgevoerd, is er sprake van een aparte module. Een andere discussie die in een aantal regio’s speelt is hoe modules betreffende observatie en diagnostiek van zorgaanbieders zich verhouden tot de diagnostiek binnen het Bureau Jeugdzorg.
Hoe is het verschil tussen een activiteit en een module te bepalen? Het blijkt dat veel mensen het lastig vinden om te bepalen wanneer een bepaald aanbod als module beschreven moet worden. Soms is men bang dat wanneer ‘alles’ als module beschreven wordt, er een onoverzichtelijke hoeveelheid modules zal ontstaan. Soms hangt de moeilijkheid samen met een achterliggende visie bij een hulpaanbod zoals bij een Boddaertcentrum, waarbij de behandeling van het kind onlosmakelijk verbonden is met het
begeleiden van de thuissituatie. De kern van hoe ‘breed’ of ‘smal’ een modulebeschrijving moet zijn, hangt samen met het feit dat volgens de definitie een module een homogene eenheid van zorg is. De definitie van een module wordt soms te ‘breed’ opgevat, zoals in het volgende voorbeeld, waarin voor één module de volgende activiteiten beschreven worden: • verblijf en behandeling/begeleiding in de leefgroep door middel van een groepsgestuurde aanpak; • een zeer gestructureerd dagprogramma en activiteitenaanbod; • een vorm van bewegingsexpressietherapie; • onderwijsprogramma; • socialevaardigheidstraining voor jongeren (vindt buiten de leefgroep plaats); • ouderbegeleiding door een gezinsbegeleider; • nazorg door ondersteuning in de thuissituatie. Men kan de beschreven activiteiten zien als aparte modules. Allereerst zijn ze gericht op verschillende personen: de jongere en de ouders. De doelen bij de diverse onderdelen zullen sterk van elkaar verschillen (een onderwijsprogramma voor de jeugdige heeft een ander doel dan begeleiding van de ouders). Ook zullen er waarschijnlijk verschillen zijn wat locatie, frequentie en duur van de verschillende ‘activiteiten’ betreft, en zullen ze door verschillende medewerkers worden uitgevoerd. Wanneer deze activiteiten in één module beschreven worden, is de betreffende module niet homogeen, en kan het hulpaanbod niet flexibel worden ingezet. Het is bijvoorbeeld goed voor te stellen dat niet voor alle jeugdigen die in de leefgroep verblijven bewegingsexpressietherapie geïndiceerd is. Doordat deze activiteit nu is ‘vastgezet’ in deze module, kan deze hiervan niet gemakkelijk worden losgekoppeld. En juist de flexibiliteit van het aanbod is een belangrijk aspect bij het kunnen leveren van zorg op maat, een van de doelen van modularisering en zorgprogrammering. Hiertegenover staat dat een module Beloningssysteem kan worden opgevat als een te ‘smalle’ module. Voor iedere jongere die in de leefgroep verblijft worden doelen opgesteld die dagelijks worden geëvalueerd en op een beloningskaart worden vastgelegd. Dit beloningssysteem wordt toegepast bij alle jongeren die in de leefgroep verblijven. Een voorwaarde om deze module aangeboden te krijgen is dan ook het verblijf in de betreffende leef-
groep. Het is niet mogelijk om de module aan te bieden aan een jongere die niet in de leefgroep verblijft. Hier is dus sprake van een activiteit die een (volledig geïntegreerd) onderdeel is van het therapeutisch groepsklimaat binnen de module Leefgroep. Een richtlijn voor hoe ‘breed’ of hoe ‘smal’ een module moet worden beschreven biedt de volgende vraag: is het mogelijk het aanbod van een module op te delen in kleinere eenheden en is het mogelijk deze eenheden afzonderlijk aan te bieden? Zo ja, dan kan men overwegen of het aanbod in meerdere modules beschreven kan worden. Zo nee, dan betreft het activiteiten binnen één module. Activiteiten geven aan welke middelen worden ingezet om de gestelde doelen te bereiken. De activiteiten zijn idealiter zodanig beschreven dat duidelijk wordt op welke manier, via welk middel, men de doelen denkt te bereiken. Bijvoorbeeld: gesprekken met de ouders en het kind; behandeling door medicatie; het oefenen van vaardigheden in een rollenspel; het maken van videoopnames om de opvoedingssituatie en de communicatie binnen het gezin te analyseren. Het gaat erom dat voldoende duidelijk wordt wat een cliënt te wachten staat als hij/zij deze module aangeboden krijgt. Mede met het oog op de kosten is het daarbij belangrijk aan te geven of de cliënt de activiteiten individueel of in groepsverband ondergaat. De verschillende fasen in de hulpverlening en de manieren en middelen die binnen elke fase uitgevoerd worden, kunnen houvast bieden bij het beschrijven van de activiteiten. Het volgende voorbeeld betreft activiteiten beschreven in een module Residentiële crisishulp voor kinderen van 2-12 jaar, die een indicatie geven dat een homogene eenheid van zorg is beschreven in deze module. Alle genoemde activiteiten worden uitgevoerd door de groepsleiders.
Activiteiten •
4
Verblijf en leeftijdsadequate verzorging. De kinderen verblijven op een leefgroep waarin rust, regelmaat, aandacht en verzorging
4
Onderdeel van de modulebeschrijving Residentiële crisishulp voor kinderen van 2-12 jaar van Orthopedagogisch centrum ’t Gooi Hilversum uit de modulewijzer Van model naar module, voorjaar 2002.
wordt geboden in een dagelijks gestructureerde leefsituatie. Het functioneren van het kind wordt hierdoor gestabiliseerd. •
Stimulering van (de ontwikkeling van) het kind vindt plaats door middel van het aanbieden van ontwikkelingsgericht(e) speelgoed/ activiteiten (puzzels, boekjes voorlezen, bewegingsspel enzovoort).
•
Door middel van een gevarieerd spelaanbod en gesprekjes wordt het kind de mogelijkheid geboden zich in emotionele zin te uiten.
•
Elk kind heeft een mentor die naast het verrichten van praktische zaken het kind extra begeleidt.
•
Er wordt met ouders indien mogelijk bij voorkeur al bij opname een bezoek- en belregeling afgesproken.
•
Groepsopvoeders (en de teamleider) hebben regelmatig gesprekjes met ouders over praktische zaken en het functioneren van het kind op de leefgroep.
•
Voor de schoolgaande kinderen wordt (extern) passend onderwijs gezocht.
•
Indien geïndiceerd vindt extra begeleiding en ondersteuning van de ouders plaats door een ambulante hulpverlener (aparte module).
Hoe beschrijf ik de locatie? Een van de doelen van modularisering en zorgprogrammering is transparantie van het aanbod; dit geldt ook voor de locatie van de hulp. De beschrijving van de locatie dient ook zo concreet mogelijk te zijn. Het gaat erom dat het voor een cliënt duidelijk is waar hij/zij aan toe is: komt er een hulpverlener thuis, moet de cliënt zich ergens vervoegen? Voor bepaalde cliënten kan het een belemmering zijn als zij naar een instelling moeten komen om de hulp te ontvangen. Dit levert bijvoorbeeld extra reiskosten op.
Locatie
5
In het kader van een ‘outreachende’ werkwijze wordt in overleg met jeugdige/opvoeders/gezinssysteem een locatie gekozen binnen de leef-
5
Onderdeel van de module Probleeminventarisatie op locatie (screeningsarrangement) van de Stichting Jeugdzorg, ten behoeve van het zorgprogramma Marokkaanse jeugdigen in het speciaal basisonderwijs in Den Haag.
wereld van jeugdige/opvoeders/gezinssysteem waar deze module kan worden uitgevoerd (bijvoorbeeld bij de cliënt thuis, op school, in het buurthuis).
Hoe beschrijf ik de frequentie en de intensiteit van de hulp? Bij het beschrijven van de frequentie gaat het erom aan te geven hoe vaak de hulp wordt geboden, bijvoorbeeld: dagelijks, een keer per twee weken, een keer per maand. Daarnaast wordt de intensiteit beschreven; hoe lang duurt het contact met de cliënt, bijvoorbeeld: een uur, een halve dag. Zowel bij de frequentie als bij de intensiteit gaat het om een gemiddelde.
Frequentie en intensiteit
6
Gemiddeld 15 tot 25 contacten in een tijdsbestek van 4 tot 12 maanden. Bij de aanvang zijn er wekelijkse contacten (de eerste drie van 1,5 uur, daarna 1 uur). Na verloop van de behandeling worden dit tweewekelijkse, driewekelijkse en maandelijkse contacten.
Hoe bepaal ik de duur van de module? De duur van de module geeft aan hoe lang de totale module duurt. Dit kan voor cliënten verschillend zijn; in dat geval wordt het gemiddelde vermeld.
Duur Module Daghulp 0-6 jaar: gemiddeld 6-8 maanden Module Intensieve pedagogische thuishulp: minimaal 6 maanden en maximaal 12 maanden, met een gemiddelde van 9 maanden
6 Uit de modulebeschrijving Opvoedingshulp (De Versterking) van Amstelstad in Het geïndiceerde aanbod in de agglomeratie Amsterdam in modules en programma’s per januari 2001 (het betreft hier een voorbeeld uit 2001, dit aanbod is inmiddels geïntegreerd met een ander aaanbod binnen Amstelstad).
Het is ook mogelijk om de duur van de module te beschrijven aan de hand van de volgende indeling: Kortdurend: maximaal 3 maanden Middellang: maximaal 6 maanden Langdurend: meer dan 6 maanden Zeer langdurend: meer dan 12 maanden Het is belangrijk de samenhang tussen duur, frequentie en doelen in het oog te houden. Bijvoorbeeld: een module is kortdurend, en de frequentie van het aanbod is één keer per maand een halve dag. Dat zou betekenen dat de cliënt maximaal drie keer een aanbod krijgt in deze module. In dat geval is het goed om kritisch naar de doelen te kijken die in deze module gesteld worden: deze zullen niet te hoog gegrepen moeten zijn.
Ontvangers van de module In het volgende voorbeeld wordt heel duidelijk beschreven wie de beoogde ontvangers van de module zijn.
Ontvangers van de module
7
Betrokken cliënten De module wordt aangeboden aan het kind en de ouders. De hulpvraag van de ouders •
de opvoeders vragen om een tijdelijke en gedeeltelijke ontlasting van de opvoedingssituatie of om medische zorg;
•
de opvoeders vragen om inzicht in de (medische) problematiek van hun kind;
•
de opvoeders vragen om ondersteuning in het verbeteren en herstellen van de relatie met hun kind;
•
de ouders vragen om versterking en vergroting van hun pedagogische vaardigheden;
•
de opvoeders vragen ondersteuning voor hun kind bij wie een stoornis in de ontwikkeling is opgetreden of dreigt op te treden;
7 Onderdeel van de beschrijving van de module Daghulpgroep voor kinderen van 1,5 tot en met 6 jaar van Jeugdzorg Groningen uit de modulewijzer 2002.
•
de ouders vragen om het vergroten van hun zelfvertrouwen ten aanzien van concrete opvoedingsvaardigheden;
•
de opvoeders vragen ondersteuning bij de concrete vertaling van de aanpak in de groep naar de thuissituatie;
•
de ouders vragen om verbetering van inzicht en vaardigheden gericht op de ziekte van hun kind.
De hulpvraag van het kind •
het kind vraagt om begeleiding bij het verbeteren of leren van vaardigheden gericht op de sociaal-emotionele, cognitieve en motorische ontwikkeling;
•
het kind vraagt om begeleiding in de omgang met zijn of haar ontwikkelingsstoornis;
•
het kind vraagt om verbetering van vaardigheden gericht op het leven van alledag en zelfverzorging.
Problematiek •
kinderen met een complexe diffuse problematiek;
•
kinderen met gedrags-, emotionele en/of psychosomatische problemen;
•
kinderen met ontwikkelingsstoornissen;
•
kinderen bij wie sprake is van een problematische opvoedingssituatie;
•
kinderen bij wie de somatische component van de problematiek een rol speelt;
•
pedagogische problematiek, tekortschietende opvoedingskwaliteiten, opvoedingsonzekerheid bij de ouders;
•
kinderen met complexe medische problematiek, bijvoorbeeld een stofwisselingsziekte, epilepsie, een stoma, sondevoeding.
Leeftijd Kinderen van 1,5 tot en met 6 jaar. Woonplaats Provincie Groningen •
inclusief het verzorgingsgebied van de Noord-Drentse gemeenten Roden, Peize, Eelde, Zuidlaren, Norg, Vries, Anloo en een gedeelte van Assen;
•
exclusief het verzorgingsgebied onder de lijn Musselkanaal/ Sellingen.
Contra-indicaties •
ouders hebben een ernstige verslaving of psychiatrische problematiek en zijn niet te motiveren tot behandeling;
•
gezinssystemen waarin behandeling van het kind een negatief effect heeft op het systeem en daarmee op de ontwikkeling van het kind (bijvoorbeeld syndroom van Münchhausen ‘by proxy’),
•
ernstige zintuiglijke en/of motorische handicaps bij kinderen, die daardoor aangewezen zijn op specifieke voorzieningen;
•
kinderen met ernstige psychiatrische problematiek.
We lichten de verschillende elementen uit dit onderdeel van de modulebeschrijving nader toe.
Wie zijn de betrokken cliënten? Hier wordt beschreven wie er als cliënten betrokken zijn bij deze module. Wanneer er in een module doelen worden vermeld met betrekking tot de jeugdige, maar ook met betrekking tot de ouders, dan zullen zowel de jeugdige als de ouders genoemd worden.
Betrokken cliënten
8
Module Gespecialiseerde gezinsverzorging (GGV) •
het hele gezin
Module Pedagogische advisering en ondersteuning • •
ouders en verzorgers van kinderen van 0 tot ongeveer 18 jaar beroepskrachten en vrijwilligers uit de basisvoorzieningen (consultatief)
8
Ontleend aan een tweetal modulebeschrijvingen afkomstig uit het modulenboek van het Zorgprogramma KOPP gezinnen van de Werkmaatschappij Ontwikkeling Jeugdzorg Drenthe.
Indicaties: vergeet de hulpvragen niet! Om te kunnen bepalen of een bepaalde module geschikt is voor een cliënt, worden er indicaties beschreven. Er wordt aangegeven welke voorwaarden voor deelname aan de module een rol spelen, zodat de kans groter is dat aan de cliënt een passende module wordt aangeboden. De belangrijkste indicatie, die in modulebeschrijvingen vaak wordt ‘vergeten’, is de hulpvraag of de hulpbehoefte van de cliënt. Hoewel een modulebeschrijving vooral een beschrijving van het aanbod omvat, is het ook van belang om aan te geven bij welke hulpvragen dit aanbod over het algemeen goed aansluit. Hulpvragen en doelen vormen het schakelpunt waarop een koppeling van vraag en aanbod gemaakt kan worden. De hulpvraag en doelen van een individuele cliënt worden gekoppeld aan de doelen en hulpvragen die in de modulebeschrijving vermeld staan. Bij het formuleren van de hulpvraag gaat het om dat wat door de cliënten waarvoor de module bedoeld is (jeugdige, ouders, gezin of omgeving) als problematisch wordt ervaren. Het betreft problemen waarvoor de cliënt zelf geen oplossing heeft en waarvoor de cliënt een beroep doet op de jeugdzorg. De hulpvraag wordt beschreven in termen van problemen of vragen waarbij de cliënt hulp of assistentie nodig heeft, in termen van wat de cliënt wil bereiken. Naast een beschrijving van de hulpvragen kunnen nog andere indicaties genoemd worden die van toepassing zijn in de betreffende module, zoals problematiek, leeftijd, sekse, etniciteit, intelligentie of woonplaats. De problematiek is niet hetzelfde als de hulpvraag van de cliënt. Cliënten met eenzelfde problematiek kunnen immers zeer verschillende hulpvragen hebben. Bij een gelijksoortige problematiek als ADHD kan voor het ene kind de hulpvraag passende medicatie betreffen, en voor het andere kind het zorgen voor een zeer duidelijke structuur in het dagelijks leven. Hier volgt een voorbeeld van een module waarin hulpvragen goed beschreven zijn:
Hulpvragen • •
9
De ouders vragen om informatie over de problematiek van hun kind. De ouders zoeken naar manieren om op een effectieve manier met de problematiek van hun kind om te gaan.
•
De ouders voelen zich alleen staan en hebben behoefte aan herkenning (in een ontmoeting met lotgenoten).
Wanneer beschrijf ik ook contra-indicaties? Contra-indicaties bevatten de ‘uitsluitingscriteria’ voor een module. Hier kan worden aangegeven wanneer cliënten niet aan deze module kunnen deelnemen. Contra-indicaties kunnen worden beschouwd als omgekeerde indicaties. Het is niet nodig om de voorwaarden zowel bij de indicaties als bij de contra-indicaties te vermelden. Dat is dubbelop. In het kader van een vraaggerichte jeugdzorg, waarbij gezocht wordt naar mogelijkheden en niet naar onmogelijkheden, heeft het de voorkeur om vooral indicaties te beschrijven. Alleen wanneer er een heel specifieke voorwaarde geldt als uitsluitingscriterium, wordt deze bij de contra-indicaties genoemd. De formulering van een dergelijke contra-indicatie kan duidelijk maken dat er voor deze groep cliënten wellicht (nog) geen passend hulpaanbod voorhanden is, hetgeen vervolgens binnen de regio kan worden onderzocht. Organisatorische en financiële aspecten Welke disciplines zijn er bij de module betrokken? Hier gaat het erom te vermelden wat de beroepsgroep is van de professionals die betrokken zijn bij de uitvoering van de module. De betrokken uitvoerders gelden voor het geheel van de module. Er zijn geen verschillende uitvoerders voor verschillende onderdelen van de module. Er kunnen wel direct en indirect betrokken disciplines worden onderscheiden. Bij direct betrokken disciplines in een leefgroep gaat het bijvoorbeeld om groepsleiding. Indirect betrokken is dan de orthopedagoog, die de groeps9
Ontleend aan een conceptbeschrijving van de module Themabijeenkomsten voor ouders die geïnformeerd willen worden over de problematiek van hun kind van De Hoenderloo Groep.
leiding begeleidt. Om de inzet van disciplines in verschillende modules met elkaar te kunnen vergelijken is het raadzaam om disciplines te beschrijven aan de hand van terminologie die in de geldende CAO gebruikt wordt.
Betrokken disciplines
10
Cliëntgebonden personeel (direct betrokken) •
Maatschappelijk werkende
Niet-cliëntgebonden personeel (indirect betrokken) •
Gedragsdeskundige
•
Leidinggevende
•
Secretariaat
Hoe wordt de voortgang binnen de hulpverlening bewaakt? Bij het onderdeel voortgangsbewaking worden een aantal zaken beschreven: • Hoe wordt de module geëvalueerd? Er kan bijvoorbeeld gebruikgemaakt worden van registratie-instrumenten die informatie opleveren voor tussen- en eindevaluaties, zoals Care4 of PPS. Tevens kan aangegeven worden welke instrumenten gebruikt worden om de hulpverlening te evalueren, bijvoorbeeld GAS, of instrumenten die bij herhaling ter evaluatie worden ingezet, zoals CBCL. • Hoe wordt de cliënt betrokken bij de voortgangsbewaking en evaluatie van de hulpverlening? Is de cliënt bijvoorbeeld bij de evaluatie van de aan hem/haar aangeboden hulpverlening aanwezig, moet hij/zij het verslag goedkeuren en heeft hij/zij inspraak in het vervolgtraject? Hoe past de voortgang van de hulpverlening binnen de bredere hulpverleningsplanning en hoe wordt er afgestemd met de casemanager van het Bureau Jeugdzorg? • Wanneer kan de module worden afgesloten? Moeten alle doelen bereikt zijn, of gelden hiervoor bepaalde indicaties?
10
Ontleend aan de module Kortdurende ambulante hulpverlening in de modulewijzer van Kompaan / BJZ Midden-Brabant.
Hier volgen twee voorbeelden van modules waarbij de voortgangsbewaking duidelijk beschreven is.
Voortgangsbewaking
11
Aan het begin van de module voert de hulpverlener een gesprek met ouder en kind. Hierin geeft hij informatie over de verwerkingsgroep en wordt er gepraat over individuele doelen en verwachtingen van de verwerkingsgroep. Na afloop van de sessies evalueert de hulpverlener met de cliënt en schrijft de hulpverlener in overleg met het kind en zijn ouder een evaluatie over het verloop van de verwerkingsgroep en de behaalde resultaten. Dit stuurt hij op naar de plaatser. Om een goed beeld te krijgen van de cliënt en met name zichtbaar te maken wat het effect van de behandeling is, worden bij aanvang, afsluiting en op 3 en 6 maanden na afsluiting van de hulp vragenlijsten afgenomen.
Voortgangsbewaking
12
Zes weken na de aanvang van de plaatsing is er een eerste gezinsbespreking, waarbij de ouders, de betrokken pedagogisch medewerkers en maatschappelijk werker, de behandelcoördinator en afdelingscoördinator aanwezig zijn. Naar aanleiding hiervan wordt een hulpverleningsplan opgesteld. Daarna volgt na iedere 4 maanden weer een bijeenkomst om de voortgang van de plaatsing te bespreken en de afgelopen periode te evalueren. Ervaringen van de ouders staan hierbinnen centraal. Een besluit met betrekking tot beëindiging van de plaatsing wordt in principe samen met de ouders genomen. Reden daartoe kan zijn dat de gestelde doelen zijn behaald, ouders voldoende draagkracht hebben om zonder hulp verder te kunnen, of dat er onvoldoende bereikt is en er samen is gezocht naar een andere vorm van (vervolg)hulp.
11
Ontleend aan de module Verwerkingsgroep seksueel misbruik voor kinderen en jongeren uit de modulewijzer 2002 van Jeugdzorg Groningen. 12 Ontleend aan een conceptbeschrijving van de module Groepswerk daghulp voor kinderen van 10 t/m 15 jaar, Kardeel, december 2001.
Indicatie van de kosten Door het bureau Poels & Partners is in opdracht van de projectgroep Zorgprogrammering een model ontwikkeld voor de kostprijsberekening van modules (Baecke en Baerends 2000). Dit model is toepasbaar voor alle sectoren van de jeugdzorg. Er wordt onderscheid gemaakt in vier soorten kosten: cliëntgebonden personele kosten, niet-cliëntgebonden personele kosten (overhead), accommodatiekosten en overige activiteitenkosten. Aan de hand van de verschillende disciplines, het aantal weken, de frequentie en duur waarmee zij ingezet worden, worden de cliëntgebonden kosten berekend. Daarbij worden de niet-cliëntgebonden kosten, de accomodatiekosten en de overige activiteitenkosten opgeteld. Op basis hiervan zijn de kosten van een module op jaarbasis met een afgesproken capaciteit te berekenen evenals de kosten per cliënt. Bijlage 3 bevat een voorbeeld van een dergelijke berekening van een orthopedagogische woongroep van Jeugdzorg Drenthe. In veel modulewijzers van instellingen ontbreekt op dit moment nog een indicatie van de kosten per module. Het al dan niet opnemen van de kosten is ook afhankelijk van het gebruikersdoel van de modulewijzer (zie hoofdstuk 2). In bijlage 4 zijn ter illustratie twee voorbeelden opgenomen van modulebeschrijvingen, Ouder- of gezinsbegeleiding voor gezinnen met kinderen met PDD-NOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar en 24-uurshulp richting zelfstandigheid voor kwetsbare jongeren, die aan de hand van de criteria uit bijlage 1 zijn getoetst.
2
Modules ordenen
Stel dat de jeugdzorginstellingen in een zekere regio besluiten hun aanbod te modulariseren zodat transparant is wat zij allemaal in huis hebben. Na een intensief proces van een jaar ligt het product op tafel: elke instelling heeft een bundel gemaakt waarin de modules staan beschreven die de instelling biedt. De verschillende bundels vormen samen een moduleboek dat een overzicht geeft van het totale aanbod in de regio. In totaal zijn 87 modules beschreven. De ambtenaren van de provincie en de leden van het indicatie- en zorgtoewijzingsteam van Bureau Jeugdzorg krijgen allemaal een exemplaar van het boek. Zij schrikken van het dikke pak papier en vinden het aanbod niet overzichtelijk, maar ervaren het als nogal ontoegankelijk. Wat is hier aan de hand? De ervaring leert dat een dergelijke situatie geregeld voorkomt. Modularisering is een middel om transparantie van het aanbod te verkrijgen, maar niet zelden beleeft de relatieve buitenstaander het pakket aan beschreven modules eerder als een ondoorzichtig geheel. Om het aanbod van de jeugdzorg toegankelijk en transparant te maken is er kennelijk meer nodig. Zo zullen de modules van verschillende instellingen die elkaar overlappen en vrijwel hetzelfde hulpaanbod behelzen onder één noemer samengebracht moeten worden. Vervolgens is het zaak een heldere, bruikbare en aansprekende manier van ordening in de modules aan te brengen. Deze ordening dient aanknopingspunten te bieden voor ‘zoeksleutels’ waarmee het aanbod toegankelijk gemaakt wordt. Verschillende ingangen kunnen zinvol zijn om voor uiteenlopende doeleinden modules te kunnen selecteren. Dit vraagt van de instellingen in een regio een investering om tot afstemming van
modules te komen en overeenstemming te krijgen over de ordening en de zoekingangen. In dit hoofdstuk gaan we in op de manieren die er zijn om modules te ordenen en om de informatie voor uiteenlopende doelen te ontsluiten (zie voor een uitgebreidere beschrijving Van Yperen en Vogelvang 2002). Alvorens hiertoe over te gaan geven we een overzicht van de verschillende gebruiksdoeleinden van het modulaire aanbod.
Gebruikers van modulebeschrijvingen De belangrijkste keuze die in het transparant maken van het aanbod gemaakt moet worden, is de bepaling voor welk gebruik het aanbod bedoeld is. We onderscheiden in dat kader vijf gebruiksdoeleinden. a Matching vraag-aanbod op cliëntniveau. Bij Bureau Jeugdzorg wordt geïndiceerd voor een bij de hulpvraag passend hulpaanbod. Bij de matching van deze indicatiestelling met het aanbod leveren de modulebeschijvingen het overzicht van het bestaande aanbod dat in het kader van die matching beschikbaar is. Willen de modulebeschrijvingen hier goed bruikbaar zijn, dan moeten ze dus aansluiten bij de taal, de vragen en de interessen van de cliënt en van het Bureau Jeugdzorg. Publieke presentatie. Jeugdzorgorganisaties kunnen modulebeschrijb vingen aanwenden om zich naar buiten toe te presenteren. De beschrijvingen zijn als het ware productspecificaties die de organisaties in de etalage zetten. Dat vergt dat de passanten van die etalages (Bureau Jeugdzorg, de cliënt, collega-instellingen) de beschrijvingen aantrekkelijk, begrijpelijk en de moeite waard vinden om verder te bekijken. c Matching vraag-aanbod op het niveau van de regio of de provincie. Structurele discrepanties tussen enerzijds het aanbod waar vraag naar is en anderzijds de daadwerkelijk te leveren modules geven aanleiding tot het bijstellen van het aanbod in de richting van de vraag. Dat betekent dat de modules informatie moeten bevatten die een zinvolle vergelijking mogelijk maakt tussen vraag en aanbod. Als bijvoorbeeld het Bureau Jeugdzorg merkt dat veel cliënten op zoek zijn naar kortdurende hulp, dan moet helder zijn welke modules kortdurend zijn en welke niet. Vragen de cliënten vaak om hulp bij lastige pubers? Dan moet na te gaan zijn welke modules goed bij die hulpvraag aansluiten. d Interne explicitering. De jeugdzorg kent veel grote hulpverleningsorganisaties. Modules kunnen voor de interne bedrijfsvoering helpen om duidelijk te maken welke hulpvormen die grote organisatie herbergt.
e
Ook kan het van belang zijn om hulpvormen die van eenzelfde aard zijn met elkaar op kwaliteit te vergelijken. In dat licht zijn modulebeschrijvingen handige hulpmiddelen voor de instelling zelf. Standaardeenheden voor financiering. In de jeugdzorg wordt het steeds belangrijker om de prijzen van hulpvormen met elkaar te kunnen vergelijken. De nieuwe Wet op de jeugdzorg stelt in dat verband de eis dat de modules in prijsklassen in te delen zijn. Bij de bepaling van de hoogte van de doeluitkering van het Rijk aan de provincie wordt gewerkt met normprijzen die zijn gerelateerd aan deze prijsklassen (Concept Wet op de jeugdzorg, Memorie van toelichting, versie 18 december 2001, paragraaf 6.3.2). Een voorwaarde hiervoor is dat de modulebeschrijvingen de informatie bevatten aan de hand waarvan die prijsberekening en indeling in prijsklassen mogelijk is.
De verschillende gebruiksdoeleinden staan niet los van elkaar, maar moeten wel goed onderscheiden worden. Voor de externe presentatie kan het belangrijk zijn om globale beschrijvingen te maken, terwijl voor het gebruik bij de matching vraag-aanbod bij Bureau Jeugdzorg het van belang kan zijn om meer specificaties te bieden. Bovendien is het relevant in de gaten te houden wie de lezer is van de modulebeschrijving. Een externe presentatie naar collega-instellingen en hulpverleners van Bureau Jeugdzorg mag het nodige vakjargon bevatten. In geval van cliënten moet dergelijk taalgebruik zo veel mogelijk vermeden worden. De beschrijving van de modules volgens bijvoorbeeld het stramien van de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) vormt een gedegen basis voor uiteenlopende presentaties van de modules voor verschillende gebruiksdoelen. Meestal zijn in een regio de modules dan geordend naar instelling. Op basis van deze ‘uitgangssituatie’ zijn er vervolgens vier manieren van ordenen mogelijk: een ordening naar instellingen, naar doelen, naar middelen en naar doelgroepen.
Uitgangssituatie: ordening van modules naar instelling Dit overzicht van modulebeschrijvingen kenmerkt zich door een ordening naar (afdelingen van) aanbiedende instellingen. Een voorbeeld van een dergelijk overzicht is te zien in figuur 2.
Deel 1: Modules van MFO De Horst, afdeling Intensief Ambulant Opvoedingsondersteuning aan ouders met kind(eren) met specifieke opvoedingsvragen (5-12 jr) Ouderbegeleiding Oudercursus (0-7 jr) Oudertraining voor ouders van jeugdigen in dagbehandeling voor nietschoolgaande jeugd, 13-18 jaar Praktische pedagogische thuisbegeleiding Hometraining Intensief ambulant (waaronder IAG, videohometraining) Enzovoort Deel 2: Modules van MFO De Horst, afdeling Dagbehandeling Verblijf ouder/kindgroep (0-7 jr) Verblijf structuurgroep (0-7 jr) Daghulp voor kinderen van 6-12 jaar Verblijf oudere jeugd Fysiotherapie (0-7 jr) Videohometraining Speltherapie Logopedie (0-7 jr) Kinderarts Gezinsbegeleiding en gezinsondersteuning Enzovoort Deel 3: Modules van MFO De Horst, afdeling Residentieel Kortdurende crisisopvang Crisisopvang 12 weken Crisisopvang en indicatie zoeken in 24-uurssetting voor jeugdigen van 13-18 jaar Residentiële behandelgroep voor kinderen van 5-12 jaar Behandeling jongeren tussen de 11 en 16 jaar Kortdurende 24-uursopvang voor jongeren vanaf 15 jaar Gezinshuis Project begeleid wonen Begeleiding en zelfstandigheidstraining voor jongeren vanaf 15 jaar Agressieregulatietraining (anger control) voor jongeren van 12-18 jaar
Cognitieve gedragstherapie voor 8-12 jaar Fysiotherapie Creatieve therapie, medium beeldend voor 3-12 jaar Socialevaardigheidstraining voor jongeren van 12-18 jaar Socialevaardigheidstraining voor kinderen van 5-12 jaar Enzovoort Deel 4: Pleegzorg Kortdurende pleegzorg - Crisisopvang (6 weken plus eventueel 6 weken verlenging) Kortdurende pleegzorg - Noodopvang (maximaal 4 dagen) Kortdurende pleegzorg - Overbrugging (maximaal 6 maanden) Kortdurende pleegzorg observatie (maximaal 6 maanden) Bestandspleegzorg Dagpleegzorg Enzovoort
Figuur 2 Ordening van modules per afdeling van MFO De Horst
Het uiteenrafelen en beschrijven van het aanbod om een dergelijk overzicht te kunnen maken vergt veel inspanning van instellingen. Het betekent vaak dat hulpvormen (zoals ouderbegeleiding, speltherapie) opgedeeld moeten worden die eerder een impliciet onderdeel vormden van een groter geheel (zoals dagbehandeling in een Boddaertcentrum). Maar – zoals reeds vermeld – in de ogen van de verschillende ontvangers zijn deze overzichten veelal niet toegankelijk en is het modulaire aanbod niet voldoende transparant. Tevens komen de gebruikers aanduidingen tegen die de nodige vragen oproepen. Wat is bijvoorbeeld de overeenkomst of het verschil tussen ‘Ouderbegeleiding’, ‘Hometraining’ en ‘Videohometraining’? Het is uitermate belangrijk dit soort kritiek niet te beschouwen als een diskwalificatie van het verrichte werk. Het geeft slechts aan dat het werk nog niet af is. De totstandgekomen modulebeschrijvingen vormen het ruwe materiaal, waarna verdere stappen gezet kunnen worden. Zoals het onder één noemer brengen van modules van verschillende instellingen die ongeveer hetzelfde behelzen. In die verdere stappen is het zaak de beschrijvingen en de manier van ordenen verder te bewerken, al naargelang de behoeften van de gebruikers.
Ordening van modules naar doelen Als het goed is, komt in elke modulebeschrijving een specificatie voor van de doelen die met de hulpvormen gediend kunnen worden. Deze doelen zijn aantrekkelijke eenheden waarop modules te orderen en te presenteren zijn. Een dergelijke ordening zorgt ervoor dat de beschreven hulpvormen duidelijk geëtaleerd worden als middelen om doelen te realiseren. De instellingen die deze middelen bieden zijn in de presentatie van secundair belang. In figuur 3 is weergegeven hoe een dergelijke ordening er schematisch uitziet.
Module 1 Doel a Doel b
Module 2
Module 3
Module 4
AC
AB
B
BC
BC
Doel c
ABC
Doel x
A
A
Doel y
C
BC
Doel z
BC
C ABC ABC
Figuur 3 Ordening van modules per doel (per cel staan de aanbiedende instellingen (ABC) genoemd ).
Uit het schema blijkt welke doelen met welke modules kunnen worden behaald en welke instellingen de modules bieden. In het ideale geval kan het Bureau Jeugdzorg de doelen die bij de indicatiestelling worden geformuleerd, relateren aan de doelen van een dergelijk schema. Dan is meteen te zien welke bestaande modules daarbij inzetbaar zijn en welke instellingen die modules bieden. Een dergelijke ordening is heel aantrekkelijk, omdat de modularisering dan sterk in het teken komt te staan van de facilitering van de matching vraagaanbod op individueel niveau. Maar tegelijk geldt dat deze ordening vaak nog niet gemakkelijk te realiseren is. Het vergt immers dat het betrokken
Bureau Jeugdzorg en de aanbieders een doelenclassificatie maken waarmee iedereen kan werken. Dat is geen eenvoudige opgave. Mogelijk bieden enkele bestaande classificaties die inmiddels beschikbaar zijn – zoals de zorgdomeinen en doelgebieden in het KWIS Handboek 1999/2000 (KWIS 2000) – aanknopingspunten. Enkele regio’s werken al met een doelenclassificatie. Een voorbeeld van een systematiek die is ontwikkeld, is die van de gezamenlijke aanbieders van jeugdzorg in de regio West-Brabant (Colen en Groenendijk 2001). Elke module is daar gekenmerkt door een bepaald doel (‘zorgvariant’ genoemd): a Indicatie stellen: crisishulp waarbij niet alleen opvang plaatsvindt, maar ook analyse van de problematiek en voorbereiding van de indicatiestelling voor vervolghulp. b Groei bevorderen: pedagogische begeleiding van jeugdigen bij wie geen sprake is van een gestagneerde of verstoorde ontwikkeling. c Veranderen: orthopedagogische behandeling van jeugdigen bij wie sprake is van een gestagneerde of verstoorde ontwikkeling. d Milieu vervangen: aanbieden van een vervangende pedagogische situatie. Zelfstandig worden: hulp gericht op het zelfstandig gaan wonen/ leven. e Een module kan in dit model slechts aan een van deze doelen of zorgvarianten worden toegekend. Per variant wordt vervolgens aangegeven op welke doelgebieden (ontleend aan KWIS Handboek 1999/2000) het aangegeven doel betrekking heeft: sociaal-maatschappelijk; gezin; gedrag; sociaal-emotioneel; persoonlijkheid; cognitief; biologisch. Per instelling of afdeling wordt elke module op één ‘zorgvariant’ ingedeeld om vervolgens nader getypeerd te worden met een of meer doelgebieden. Figuur 4 betreft een schematische weergave hiervan.
Zorgvariant a
Indicatie stellen - sociaal-maatschappelijk
Module 1
Module 2
Module 3
Module 4
Module 5
ABE •
- gezin - gedrag
•
- et cetera b
Groei bevorderen
CDF
- sociaal-maatschappelijk - gezin
•
- et cetera c
d
CDFE
Veranderen - sociaal-maatschappelijk
•
- gezin
•
- et cetera
•
Milieu vervangen
ABDF
- sociaal-maatschappelijk - gezin
•
- et cetera e
Zelfstandig worden - sociaal-maatschappelijk
AB •
- gezin - et cetera
•
Figuur 4 Ordening van modules per doel (in de cellen staan de aanbiedende instellingen (ABCDEF) genoemd).
Deze aanpak roept nog wel de nodige vragen op. In hoeverre sluit deze systematiek bijvoorbeeld goed aan bij de doelen die bij Bureau Jeugdzorg worden gesteld? Spreekt de aanduiding van de varianten (bijvoorbeeld ‘Milieu vervangen’) en de doelgebieden (bijvoorbeeld ‘Cognitief ’) de gebruikers aan? Kan het Bureau Jeugdzorg in de regio met deze indeling uit de voeten? Wat moeten we met modules die eigenlijk bij verschillende zorgvarianten passen (bijvoorbeeld bij ‘Groei bevorderen’ en bij ‘Veranderen’)? Deze vragen zijn belangrijk om te beantwoorden alvorens de ordening van de modules naar de doelen definitief gestalte krijgt. In ieder geval is het zaak te voorkomen dat er veel energie uitgaat naar het vinden van een ordeningsschema dat na verloop van tijd bij belanghebbenden (waaronder de Bureaus Jeugdzorg en de cliënten) mogelijk op grote bezwaren stuit.
Ordening van modules naar middelen Ordening van de modules naar de middelen is over het algemeen niet zo moeilijk. Het vergt dat elke module wordt getypeerd naar de functies, de activiteiten, de locatie, de benodigde specialismen, de duur en de intensiteit van de contacten. Bijlage 5 omvat een voorbeeld van een schema waarmee elke modulebeschrijving op een aantal kenmerken te typeren is. Elke afzonderlijke typering kan vervolgens gebruikt worden om de beschrijvingen te ordenen of om ingangen ofwel zoeksleutels te maken voor het zoeken naar bepaalde typen modules. In figuur 5 is een voorbeeld gegeven van een ordening van een aantal eerste, ruwe modulebeschrijvingen die zijn aangeleverd door verschillende instellingen in een provincie.
Socialevaardigheidstraining 6-12 jaar Socialevaardigheidstraining 12-18 jaar Socialevaardigheidstraining Boddaert Socialevaardigheidstraining residentieel Fysiotherapie instelling A Fysiotherapie (0-7 jr) instelling C Gezinsbegeleiding en gezinsondersteuning Gezinsbehandeling Intensief ambulant (waaronder videohometraining) Videhometraining instelling B Intensieve training van opvoedingsvaardigheden voor ouders van kinderen van 5-12 jaar Module Families First (crisisinterventie bij gezinnen thuis) voor gezinnen met kinderen van 0-18 jaar Ouderbegeleiding instelling A Ouderbegeleiding in thuissituatie voor ouders van jeugdigen in dagbehandeling niet-schoolgaande jeugd, 13-18 jaar Daghulp voor kinderen van 6-12 jaar Orthopedagogisch leefklimaat centrum voor dagbehandeling voor kinderen van 5-12 jaar Verblijf MKD
Figuur 5 Ordening van modules per middel
Dit overzicht levert veel stof op voor discussie en verbeterslagen. Zo kan worden bekeken voor welke gebruikersdoeleinden het handig is om alle modules fysiotherapie in één beschrijving onder te brengen (en niet twee verschillende), en wie er gediend is met de aangegeven lijst van gezinsbehandelingen, thuisbehandelingen en ouderbegeleidingen. Ook roept het vragen op over de zeggingskracht en ‘uitstraling’ van de naamgeving van modules.
Ordening van modules naar doelgroepen Doelgroepen zijn, als het goed is, te kenmerken naar hulpvragen en naar demografische kenmerken (zie ook bijlage 5). Een ordening naar de hulpvraag komt men nog maar weinig tegen. In een aantal regio’s treft men zorgprogramma’s aan die bestaan uit een clustering van modules rondom hulpvragen. Bij de ordening naar de diagnostische categorie clustert men de modules bijvoorbeeld naar de problematiek waarbij de module inzetbaar is (bijvoorbeeld conduct disorder, autisme, seksueel misbruik). In de regio WestBrabant zijn in de modulebeschrijving ook aanduidingen van de problematiek van de jeugdige of het gezin aangegeven volgende de ISIS-tabel voor aard van de problematiek (Boelhouwers, Bothof e.a. 1999). Ook dit vormt een mogelijke zoekingang in de kaartenbak van modules. Een ordening naar leeftijd, sekse, etniciteit en intelligentie biedt een handzame manier om aanbod te zoeken voor cliëntsystemen met bijzondere kenmerken. Een andere mogelijke zoeksleutel is het zoeken op postcodegebied. In het kader van het ‘zo-zo-zo’-beleid is het voor bepaalde cliënten van belang de hulpverlening zo dicht mogelijk in de eigen woonomgeving aan te bieden. De gevolgen van de Wet op de jeugdzorg: ordening van modules en matching met het indicatiebesluit Om op verschillende manieren naar bruikbare modules te kunnen zoeken en om tegemoet te komen aan de verschillende gebruiksdoeleinden, kunnen de modules op verschillende manieren worden geordend. De ontwikkelingen binnen de Wet op de jeugdzorg (Concept Wet op de jeugdzorg, 18 december 2001) geven echter wel enkele kaders voor deze ordening en de zoekingangen. Deze wet gaat ervan uit dat het Bureau Jeugdzorg in een indicatiebesluit vastlegt welke zorg een cliënt nodig heeft. Dat indicatiebesluit is een belangrijk document, omdat de cliënt daarmee aanspraak kan maken (‘recht heeft’) op de zorg die in dat besluit genoemd staat.
Er is momenteel een flinke discussie gaande over de vraag hoe globaal of gedetailleerd dat besluit moet aangeven welke zorg de cliënt geboden moet worden. Voor de cliënt kan het gunstig zijn om een gedetailleerde specificatie te krijgen, omdat dan precies helder is waarop hij of zij recht heeft. Maar een gedetailleerde specificatie kan voor de cliënt ook lastig zijn, als na korte tijd blijkt dat het aanbod er beter net iets anders uit kan zien. Formeel gesproken moet er dan een nieuw indicatiebesluit op tafel komen, met alle gevolgen van dien. De zorgaanbieders prefereren doorgaans een globaal indicatiebesluit, zodat ze maximale vrijheid hebben om met de cliënt te bekijken hoe dat besluit concreet moet worden ingevuld. Het probleem bij die constructie is echter weer dat bij die nadere invulling van het aanbod het aanbodgericht denken zijn intrede kan doen. In ieder geval moet het indicatiebesluit enerzijds helder maken op welke zorg de cliënt aanspraak kan maken en anderzijds ruimte bieden om deze aanspraak – binnen zekere grenzen – te concretiseren. Voor de ordening van de modules betekent dit nogal wat. Het indicatiebesluit kan niet volstaan met het vastleggen van het doel van de hulpverlening. Dan is immers niet helder op welk hulpaanbod / welke middelen de cliënt aanspraak kan maken om dat doel te realiseren. Daarom moet in het indicatiebesluit, naast het doel, tevens aangegeven worden welke soort hulp, voor welke duur en met welke intensiteit er nodig is. Bij de matching vraagaanbod volstaat een matching op doelen dus ook niet. Er moet tevens een matching op middelen plaatsvinden: welke modules passen bij de in het indicatiebesluit aangegeven soort hulp, duur en intensiteit.
Basismodules De projectgroep Zorgprogrammering (Van Yperen, Carati e.a. 2000) heeft met het oog hierop voorgesteld alle modules in te delen in een beperkt aantal basismodules. Een basismodule is eigenlijk niets anders dan een vergaarbak van modules die qua aard, duur en intensiteit veel op elkaar lijken. In figuur 6 zijn twee voorbeelden van basismodules opgenomen: een basismodule Kortdurende, intensieve gezinsbehandeling in de thuissituatie en een basismodule Kortdurende ambulante therapieën en trainingen.
Basismodule Kortdurende, intensieve gezinsbehandeling in de thuissituatie Families First Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling thuis (IPG) Intensieve Orthopedagogische Thuisbehandeling (IOT) Intensieve thuisbegeleiding Intensieve ouderbegeleiding in de thuissituatie Intensieve opvoedingsondersteuning Basismodule Kortdurende, ambulante therapieën en trainingen Socialevaardigheidstraining Zindelijkheidstraining Kortdurende gesprekstherapie (maximaal 20 gesprekken) Kortdurende speltherapie Fysiotherapie Logopedie
Figuur 6 Twee voorbeelden van basismodules
Alleen die modules kunnen onder een bepaalde basismodule worden geordend die qua aard, duur en intensiteit op elkaar lijken. Doorgaans betekent dit ook dat de kostprijs van de modules in dezelfde klasse zit. Basismodules zijn handige eenheden bij de matching vraag-aanbod. Ze zijn concreet genoeg om antwoord te geven op de in het indicatiebesluit aangewezen middelen om een doel te realiseren. Tegelijk bieden ze voldoende ruimte om bij de uitvoering te zoeken naar een verdere concrete invulling. De afgelopen tijd is de bruikbaarheid van basismodules sterk ter discussie komen te staan. De vraag daarbij was vooral of deze basismodules ook de eenheden van de financiering van de zorg zouden moeten worden. De uitkomst van deze discussie lijkt te zijn dat de voorkeur uitgaat naar globalere eenheden waarmee de financiering vorm krijgt (bijvoorbeeld op functies). Op zich is dat geen probleem, zolang het model van financiering de verdere modularisering van de zorg niet in de weg staat. Het idee van basismodules als eenheden van een inhoudelijke ordening van modules op middelen hoeft overigens niet te worden verworpen als de basismodules niet als eenheden van financiering in aanmerking komen. Ordening van
modules is en blijft immers een essentiële stap in het proces van het transparant maken van het aanbod en het functioneel maken van de modulebeschrijvingen.
Conclusie We hebben drie verschillende invalshoeken van de ordening van modules beschreven: een ordening op doelen, op middelen en op doelgroepen. Afhankelijk van het gebruiksdoel kan men voor een of voor meer van deze invalshoeken kiezen. Ordening van de modules naar de doelen lijkt een zeer belangrijke stap in de verdere ontwikkeling van een transparant en vooral bruikbaar modulair aanbod. Een dergelijke ordening biedt een goede verbinding tussen de vraag en het aanbod. Een probleem is echter dat er nog geen uitgewerkte doelenclassificatie bestaat waarvan we zeker weten dat deze met het oog op bepaalde gebruiksdoeleinden aan te bevelen is. Het lijkt ons daarom belangrijk dat de verdere ontwikkeling van de bestaande ordeningsschema’s die er op dit terrein zijn een hoge prioriteit krijgt. Tegelijkertijd hebben we in het voorgaande betoogd dat aanvullend een ordening op middelen nodig is. Instellingen in een regio of provincie kunnen hiermee op korte termijn aan de slag. Hiervoor zijn immers al bruikbare ordeningsschema’s voorhanden.
3
Modules fle xibel en op m a at a a n b i e d e n
Na het inventariseren, beschrijven en ordenen van het huidige hulpaanbod in de instelling komt het moment het hulpaanbod in de vorm van modules daadwerkelijk vraaggericht in te zetten. Modularisering is immers geen ‘kunstje’ maar een kunde; het beschrijven van de modules is geen doel op zich, maar een middel om hulpaanbod flexibel en op maat in te kunnen zetten als antwoord op de vraag van de cliënt (Terpstra en Van Dijke 2001). Uit een onderzoek naar de relatie tussen modulariseren en vraaggericht werken blijkt dat onder modularisering vooral het beschrijven van het aanbod in modules wordt verstaan. De vraag hoe modules gekoppeld kunnen worden aan andere modules binnen de eigen organisatie of aan modules van andere organisaties in individuele hulpverleningstrajecten of in zorgprogramma’s is nog weinig aan de orde (Blaauwendraad 2001). In een aantal gevallen zal er ook weinig veranderen in de hulpverlening. Dit is met name het geval als een cliënt één module aanvaardt of een combinatie van modules die voorheen vaak in een ‘standaardpakket’ werden aangeboden. Van belang is echter dat de modules die voorheen in een standaardpakket werden aangeboden nu ook ‘los’ inzetbaar zijn. Vaak vraagt dit organisatorische veranderingen en het anders positioneren van mensen binnen een instelling. In andere gevallen worden nieuwe combinaties van modules gevormd en ontvangt een cliënt bijvoorbeeld meerdere modules van verschillende afdelingen binnen een organisatie. Ook kan het voorkomen dat een cliënt hulp ontvangt uit een, twee of misschien wel meer organisaties, mogelijk zelfs uit verschillende hulpverleningssectoren. Deze laatste gevallen vragen erom bestaande structuren binnen de instelling los te laten en een en ander organisatorisch aan te passen en op elkaar af te stemmen.
In dit hoofdstuk komen onderwerpen aan de orde die samenhangen met de organisatorische aanpassingen die noodzakelijk zijn om modules flexibel en op maat in te kunnen zetten en de consequenties ervan voor beleid en voor de coördinatie van de hulpverlening. Twee instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg die in het kader van modularisering al een flinke hoeveelheid werk hebben verzet dienen daarbij als inspiratiebron en als voorbeeld.13 Het betreft Stichting Jeugdzorg Groningen, een multifunctionele organisatie voor jeugdzorg in de provincie Groningen, en Stichting Kompaan, een instelling met een breed scala aan (geïndiceerde) modules binnen de jeugdzorg in Midden-Brabant. We merken hierbij op dat beide organisaties in hun regio vrijwel de enige aanbieder van geïndiceerde jeugdzorg zijn. Stichting Jeugdzorg Groningen omvat zowel het Bureau Jeugdzorg in de provincie als de verschillende vormen van geïndiceerde zorg. In de provincie Groningen heeft alleen het Leger des Heils nog een beperkt aanbod binnen de jeugdzorg. Stichting Kompaan is binnen de jeugdzorg in Midden-Brabant (een van de ‘oude’ jeugdhulpverleningsregio’s) ook de enige MFO. Wel werkt zij nauw samen met het Bureau Jeugdzorg in de regio en met de andere MFO’s voor jeugdzorg op provinciaal niveau. Deze situatie verschilt echter nogal van die in andere regio’s voor jeugdzorg. In een regio met meerdere aanbieders voor jeugdzorg met van oudsher verschillende culturen zal het meer moeite kosten de verschillende partijen bij elkaar te brengen en afstemming rond het modulaire aanbod te creëren.
Een breder kader Bij beide instellingen was modularisering onderdeel van een bredere vernieuwing in de organisatie. Jeugdzorg Groningen startte begin 1999 met een grote vernieuwingsoperatie genaamd Jeugdzorg naar huis (zie Wolbert 1999 en Wolbert 2001). Deze operatie moet ervoor zorgen dat de instelling verandert van een traditionele, aanbodgerichte naar een moderne, vraaggerichte organisatie. Een traject waar Jeugdzorg Groningen vier jaar voor uittrekt. Uitgangspunt is dat het hulpaanbod niet meer in totaalpakketten wordt aangeboden maar in losse modules. Een van de eerste stappen binnen 13
Dit hoofdstuk is geschreven aan de hand van een interview met en feedback van Cees van den Broek, sectorhoofd bij Stichting Kompaan en Hanneke Wijnen, werkzaam als beleidsmedewerker bij het Centraal Bureau van Stichting Jeugdzorg Groningen.
Jeugdzorg naar huis was dan ook het gehele aanbod van de instelling in modules te beschrijven. In het voorjaar van 2000 ging men hier daadwerkelijk mee aan de slag. De directie bracht dit zeer beslist in de organisatie en via de managers hebben alle afdelingen de opdracht gekregen modules te schrijven. Naast modularisering is ook een reorganisatie van alle gedragswetenschappers onderdeel van Jeugdzorg naar huis. De bedoeling is dat in de toekomst gedragswetenschappers niet langer aan afdelingen gebonden zijn, maar dat ze worden ingezet op basis van expertise en behoeften van afdelingen. Een ander onderdeel van Jeugdzorg naar huis is een helder model voor hulpverleningsplanning op te zetten en te stroomlijnen. Daarover later in dit hoofdstuk meer. Bij Kompaan vormde modularisering de start van een reorganisatie. Vanaf het begin was duidelijk dat modularisering ging leiden tot een andere inrichting van de organisatie. Inzet was de organisatiestructuur te veranderen en de taken en bevoegdheden van de verschillende hoofden te veranderen en uit te breiden. Hoe dat er precies uit zou gaan zien was bij de start onduidelijk, dát er iets ging veranderen was zeker. Er is voor gekozen een sectorhoofd als projectleider de modularisering te laten trekken. Kompaan had voorheen reeds een poging gedaan intersectorale zorgprogramma’s te ontwikkelen. Dit traject verzandde echter in inhoudelijke discussies over doelgroepen en hulpvragen en mislukte daardoor. Daarop is deze insteek verlaten en is men zich gaan richten op het beschrijven van het huidige aanbod in modules. Dit bood meer houvast en vormde daarmee een betere start om de vernieuwing in gang te zetten. Ook andere provincies en regio’s hebben getracht modularisering in gang te zetten door eerst de hulpvragen en/of doelgroepen in de regio in kaart te brengen. Ook daar kwam dat niet goed van de grond en besloot men alsnog te starten bij het beschrijven van het huidige aanbod in modules. Binnen Kompaan werd het proces sterk topdown ingezet. De hoofdlijnen van het proces zijn uitgezet door de directeur en een sectorhoofd. Er is flink geïnvesteerd draagvlak onder de hoofden te creëren; deze stonden na een mislukt traject rond zorgprogrammering niet te springen om nu met modularisering aan de slag te gaan. Telkens werden de voordelen van het uiteindelijke resultaat, met name voor de cliënt, benadrukt. Niet de instelling moest centraal staan, maar het individuele hulpverleningsplan van de cliënt. Vervolgens werd een uitgewerkt plan met een instructieboek over het beschrijven van modules voorgelegd aan de afdelingshoofden. Hierna was het slechts de vraag hoe
het modulariseren moest gebeuren en wat het zou gaan betekenen voor de organisatie, niet meer óf het wel moest gebeuren. Elk afdelingshoofd bepaalde zelf de wijze waarop de medewerkers bij het beschrijven werden betrokken. Uitgangspunt was alleen dat de medewerkers hun werk in de uiteindelijke beschrijvingen moesten herkennen. Kompaan heeft de modules beschreven in de tijd dat Bureau Jeugdzorg nog onderdeel was van de organisatie. Dit maakte de afstemming met het Bureau Jeugdzorg over hoe de modules te beschrijven betrekkelijk eenvoudig. Later is een proces van defusie gestart en werd het Bureau Jeugdzorg een zelfstandige organisatie.
Organisatorische vernieuwingen Jeugdzorg Groningen wil met modularisering met name bewerkstelligen dat cliënten niet langer te veel hulp krijgen doordat zij alleen volledige ‘standaardpakketten’ aangeboden kunnen krijgen. Of dat zij te weinig hulp krijgen doordat bepaald aanbod niet gecombineerd kan worden tot een individueel hulpverleningstraject. Een belangrijk middel om dit te bewerkstelligen werd het ‘losknippen’ van deze pakketten. Een van de grootste veranderingen was het ‘losweken’ van de ouderbegeleiders van de afdelingen voor daghulp en dag-en-nachthulp. Alle ouderbegeleiders van Jeugdzorg Groningen werden ondergebracht in de vakgroep Ouderbegeleiding. Dit traject werd met de nodige zorgvuldigheid begeleid vanuit het Centraal Bureau. In eerste instantie hadden de ouderbegeleiders moeite met deze verandering. Ze hadden de indruk dat de eigen werkwijze hun werd afgenomen; ook waren ze gewend met een bepaalde leeftijdsgroep te werken. Na verloop van tijd ontdekten ze echter dat ze veel van elkaar en elkaars werkwijze konden leren. Ouderbegeleiders worden op deze manier niet meer ‘standaard’ ingezet als een kind wordt opgenomen op een groep of op een Boddaertcentrum, maar alleen als dit past bij de hulpvraag van de cliënt. Ook in de modulewijzer staat ouderbegeleiding als aparte module vermeld waarop afzonderlijk kan worden toegewezen. Ouderbegeleiding is daardoor ook beschikbaar voor cliënten die geen groepsbehandeling nodig hebben. Naast de vakgroep Ouderbegeleiding heeft zich inmiddels ook een vakgroep gevormd van hulpverleners die zich in verschillende ambulante vormen bezighouden met hulpverlening na seksueel misbruik. De volgende stap is een vakgroep Therapieën en trainingen te vormen, waarin verschillende therapeuten en trainers plaatsnemen die nu nog gebonden zijn aan leefgroepen. Deze vakgroepen zijn als zodanig een bundeling van deskun-
digheden en bieden medewerkers de gelegenheid kennis en ervaringen uit te wisselen en op deze manier hun professionaliteit te verhogen. Binnen Kompaan leidde modularisering tot een geheel nieuwe organisatiestructuur. De verschillende ‘oude’ voorzieningen als het medisch kleuterdagverblijf (MKD), medisch kindertehuis (MKT), Boddaertcentrum en 24uurszorg en de verschillende trainingen en ambulante hulpvormen zijn omgevormd tot drie ‘sectoren’. Kompaan onderscheidt enkelvoudige en meervoudige modules. Meervoudige modules zijn modules waarin meerdere functies gecombineerd worden, namelijk verblijf, opvoeding en verzorging (VOV). In enkelvoudige modules wordt een enkele functie nader gespecificeerd, bijvoorbeeld training, begeleiding of behandeling. De meervoudige modules worden verdeeld over twee sectoren, een sector VOV voor 0 tot 12 jaar en een sector VOV voor 13 tot 18 jaar. Binnen de twee sectoren VOV worden verschillende units onderscheiden, gedifferentieerd naar hulpvorm en leeftijd, zie hiervoor figuur 7. De enkelvoudige modules worden bij elkaar geplaatst in unit 7.14 De enkelvoudige modules uit unit 7 zijn vervolgens gedeeltelijk opengesteld voor ‘nieuwe instroom’, ofwel voor kinderen en jongeren die niet in een van de twee sectoren VOV worden opgenomen. Voor een aantal modules betekent dit een sterke afbakening van de indicaties voor de in te stromen cliënten. Er moet bijvoorbeeld voorkomen worden dat een module fysiotherapie volstroomt met cliënten die ook in de reguliere gezondheidszorg kunnen worden geholpen. Daarom moet er sprake zijn van kinderen met complexe en meervoudige problematiek waarbij het belangrijk is dat de totale ontwikkeling meegenomen wordt. De medewerkers van de modules binnen unit 7 worden ook letterlijk ‘losgeweekt’ van de verschillende leefgroepen. Kompaan is gestart met nieuwbouw om deze medewerkers werkplekken te geven bij elkaar in één gebouw. De twee sectoren worden aangestuurd door twee sectorhoofden. Beide hoofden zijn gekoppeld aan één sector VOV en samen runnen ze de unit met enkelvoudige modules. De sectorhoofden worden inhoudelijk ondersteund door een coördinerend gedragsdeskundige. Deze twee functionarissen geven als een ‘tandem’
14
Uit: Intercom. Interne Nieuwsbrief van Kompaan, Bureau Jeugdzorg/Jongerenwerk Midden-Brabant en het Bedrijfsbureau van mei 2001.
Sector 1
Sector 2
Verblijf, Opvoeding en Verzorging
Verblijf, Opvoeding en Verzorging
(VOV) 0-12 jaar
(VOV) 13-18 jaar
Unit 1 dagzorg 0-6 jaar
Unit 5 24-uurszorg 13-18 jaar
(Medisch kleuterdagverblijf (MKD))
(Gedragstherapeutische behandelgroepen, Kursushuis en Zelfstandig-
Unit 2 dagzorg 6-18 jaar
heidstraining)
(Boddaert) Unit 6 Pleegzorg; pleeg- en Unit 3 dagzorg 0-12 jaar
(crisis)opvang
(Medisch kleuterdagverblijf (MKD) en
(Alle vormen van pleegzorg en
Boddaert Waalwijk)
(crisis)opvang)
Unit 4 24-uurszorg 0-15 jaar (Medisch kindertehuis (MKT) en gezinsbehandelunit (GBU)) Strikt genomen zou een deel van de units dagzorg 6-18 jaar en 24-uurszorg 0-15 jaar ondergebracht moeten worden bij sector 2 (13-18 jaar). Hier is niet voor gekozen omdat het op dit moment niet zinvol is om de werkvormen Boddaert, MKT en GBU dusdanig op te splitsen. Hetzelfde geldt voor de pleegzorg. Unit 7 Behandeldiagnostiek, Consultatie, Training en Begeleiding 0-18 jaar Unit met de modules: Intensief Ambulante Hulpverlening, psychodiagnostisch onderzoek, spelobservatie, speltherapie, medisch onderzoek, medische behandeling, medische consultatie, fysiotherapie, logopedie, ambulante gezinsbehandeling bij uithuisplaatsing, Kortdurende Intensieve Gezinsbegeleiding, videohometraining, video-interactietraining, begeleid zelfstandig wonen, vertrektraining, hulpverlening na seksueel misbruik
Figuur 7 De ‘oude’ voorzieningen (tussen haakjes) binnen de nieuwe structuur van Stichting Kompaan
(inhoudelijk) leiding aan de sector. Binnen de sectoren worden de units aangestuurd door unithoofden en behandelcoördinatoren (gedragwetenschappers). Door de gehele organisatie zijn voorlichtingsbijeenkomsten gegeven om iedereen op de hoogte te stellen van de ophanden zijnde veranderingen en hiervoor draagvlak te creëren. Kompaan heeft met de provincie afspraken kunnen maken en de ruimte gekregen met deze vernieuwing aan de slag te gaan en te kunnen experimenteren binnen hetzelfde budget.
Nieuw aanbod In januari 2001 had Jeugdzorg Groningen een eerste beschrijving van het aanbod van de instelling in modules gereed. Vervolgens is de modulewijzer gepresenteerd op alle afdelingen binnen de organisatie en alle verwijzers binnen de provincie (zoals de GGZ en de SPD). Benadrukt is dat er vanaf dat moment toegewezen werd op modules. Casemanagers konden vanaf dat moment de modules in allerlei combinaties aanvragen. Voor de afdelingen binnen Jeugdzorg Groningen is de modulewijzer een manier om hun aanbod helder en duidelijk ‘in de etalage’ te zetten. Gedurende het jaar worden casemanagers telkens opnieuw voorgelicht over het gebruik van de modulewijzer en geïnformeerd over wijzigingen daarin door middel van de interne Nieuwsbrief Modulewijzer die onder hen wordt verspreid. Het beschrijven van de modules heeft binnen Jeugdzorg Groningen in de loop van het traject reeds geleid tot inhoudelijke vernieuwingen. Een interne aanleiding zorgde ervoor dat er versneld nieuw aanbod moest worden gecreëerd. Eind 1999 ontstond binnen de leefgroepen van de 24uurszorg een crisis. Jeugdzorg Groningen zag zich daardoor genoodzaakt het gehele aanbod in de dag-en-nachthulp onder de loep te nemen. Een projectleider die hiervoor werd aangesteld, gebruikte het proces van modularisering binnen de instelling om niet alleen het huidige aanbod dat nog voldeed te beschrijven, maar ook gewenst aanbod voor de doelgroep op basis van ervaring en praktijkkennis. De 24-uurshulp aan jongeren binnen Jeugdzorg Groningen onderging een verdergaande differentiatie. Zo werd het therapeutisch klimaat op de leefgroep geïntensiveerd, werd een module Ervaringsleren opgezet en werd de 24-uurshulp richting zelfstandigheid toegespitst op zogenoemde kwetsbare jongeren. In een later stadium zijn deze nieuwe modules geïmplementeerd. Modularisering was hierin een middel om aanbod in kaart te brengen, hiaten te verduidelijken en hierop nieuw aanbod te ontwikkelen. De herziening van de modulewijzer eind 2001 werd ook aangegrepen om een aantal inhoudelijke kwaliteitsverbete-
ringen door te voeren en het huidige aanbod te evalueren en te herijken. Zo werden een aantal modules die bij nader inzien erg op elkaar leken samengevoegd tot één module en werd nieuw aanbod dat in de loop van het jaar ontwikkeld was, toegevoegd.
Hulpverleningsplanning en coördinatie Naast modularisering is binnen Jeugdzorg Groningen de afgelopen jaren geïnvesteerd in het ontwikkelen van een integraal model voor hulpverleningsplanning. Dit model bestaat uit een vaste cyclus van planning en evaluatie van de hulpverlening die iedere cliënt doorloopt. Daarbij zijn er afspraken gemaakt over de taken en verantwoordelijkheden van de casemanager en de zorgaanbieder binnen deze cyclus (zie Wijnen 2001). Na het toeleidingstraject binnen Bureau Jeugdzorg stelt de casemanager met de cliënt een raamhulpverleningsplan op. In dit plan staan de langetermijndoelen van de cliënt vermeld en met welke modules aan deze doelen gewerkt gaat worden. In de verschillende modules worden vervolgens na de zorgtoewijzing specifieke hulpverleningsplannen voor de hulpverlening binnen de betreffende module opgesteld. Afgesproken is dat binnen iedere module met de cliënt een dergelijk plan wordt opgesteld. De casemanager plant de hulpverlening en coördineert de totstandkoming ervan tot een individueel hulpverleningstraject. De zorgaanbieders binnen de verschillende modules zorgen voor de uitvoering en afstemming van het individuele hulpverleningstraject. Plaatsings- en evaluatiegesprekken vervullen een belangrijke rol in het totstandkomen en afstemmen van de hulpverlening. De casemanager neemt het initiatief tot het organiseren van deze gesprekken en zit ze voor. Binnen Jeugdzorg Groningen is de afspraak gemaakt het aantal aanwezige hulpverleners uit de modules bij dergelijke gesprekken te beperken. Daarom is bij de inzet van twee, drie of meer modules altijd één module ‘dominant’. Een uitvoerder van de dominante module is in ieder geval bij plaatsings- en evaluatiegesprekken aanwezig, de overigen alleen indien nodig. Indien er sprake is van een combinatie van modules waarin ouder- of gezinsbegeleiding is opgenomen is deze ook altijd aanwezig. De dominantieprincipes zijn: • verblijfsmodules gaan boven intensief ambulant; • ‘groep’ gaat boven pleegzorg (bij twee verblijfsmodules); • oudermodules gaan boven modules jeugdige (bij twee modules intensief ambulant).
Het is belangrijk dat als er bij een cliënt meerdere modules tegelijkertijd worden ingezet de hulpverleners uit de modules de geboden hulpverlening met elkaar afstemmen. Daarom zijn er afspraken gemaakt wie in dat geval de overall coördinatie heeft. Ook hierbij gelden de afspraken over de dominantie van modules. Bij de inzet van drie of meer modules heeft de gedragswetenschapper van de dominante module een centrale taak in de coördinatie en de afstemming van de uitvoering van de hulpverlening. Deze gedragswetenschapper is aanwezig bij de plaatsings- en evaluatiegesprekken en ontvangt de specifieke hulpverleningsplannen uit de andere modules. De casemanager blijft verantwoordelijk voor de planning en de evaluatie van de hulp. Ook bij Kompaan zijn er afspraken gemaakt over de coördinatie binnen de uitvoering van de hulpverlening. De regie over de hulpverlening aan de cliënt ligt bij de casemanager van het Bureau Jeugdzorg. Als er sprake is van instroom van een cliënt naar een verblijfsmodule en er tegelijkertijd een enkelvoudige module wordt ingezet, dan coördineert de behandelcoördinator (gedragsdeskundige) van de module binnen de sector VOV. De behandelcoördinator zorgt ervoor dat de gestelde hulpdoelen binnen de gestelde termijnen gerealiseerd worden en bepaalt de inzet van menskracht en methodieken.
Flexbudget Naast een andere organisatiestructuur om modules flexibel en op maat in te kunnen zetten afhankelijk van de vraag van de cliënt, heeft Jeugdzorg Groningen een flexbudget gecreëerd. Er zullen immers altijd vragen van cliënten blijven komen die niet te beantwoorden zijn door een of meer modules in te zetten. Jeugdzorg Groningen biedt daarom casemanagers de mogelijkheid een beroep te doen op Hulp op maat. Daar wordt dan gezocht naar een hulpverlener die (een deel van) de hulp aan een cliënt kan bieden. Zo kan een jeugdreclasseerder bijvoorbeeld het verzoek indienen bij het toewijzingsorgaan een jongere tweemaal per week ’s avonds naar een activiteit te begeleiden. Hulp op maat gaat dan op zoek naar een hulpverlener die dat kan doen. Indien binnen de organisatie geen hulpverlener voor deze vraag beschikbaar is, wordt er een vacature uitgezet. Consequenties personeel Het is van belang medewerkers in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken bij dergelijke omvangrijke vernieuwingstrajecten in een organi-
satie. Het flexibel en op maat inzetten van modules kan grote gevolgen hebben voor medewerkers. Modularisering kan betekenen dat medewerkers met andere doelgroepen gaan werken, bijvoorbeeld met jeugdigen van een andere leeftijd, en dat functies veranderen. Hiertoe is zeker een gerede kans als modularisering leidt tot inhoudelijke vernieuwingen van het huidige hulpaanbod. Zo kregen de pedagogisch medewerkers binnen het voormalige MKD van Jeugdzorg Groningen meer contacten met ouders en worden zij geacht pedagogische adviezen te verstrekken. Daarvoor was opleiding en deskundigheidsbevordering van medewerkers nodig. Binnen Kompaan werden medewerkers geschoold in het schrijven van modulaire hulpverleningsplannen. Het is ook voorstelbaar dat medewerkers op andere tijden moeten gaan werken, mogelijk regelmatiger of meer in de avonduren dan ze voorheen gewend waren. Dergelijke veranderingen bieden medewerkers natuurlijk ook kansen. Mogelijk wilden medewerkers van een afdeling toch al een andere invulling van hun werk en sluiten de vernieuwingen daar goed op aan. Ook biedt bijvoorbeeld het flexbudget sommige medewerkers de mogelijkheid tijdelijk extra te werken of even te proeven aan een totaal andere vorm van hulpverlening. Mogelijk voelen medewerkers weerstand tegen de veranderingen doordat ze onzekerheid ervaren, zich niet altijd gewaardeerd voelen en bang zijn hun status te verliezen. Belangrijk is dat het management oog heeft voor dergelijke gevoelens onder medewerkers en daarop inspeelt door bijvoorbeeld voortdurend de voordelen van de operatie te benadrukken en hun zo veel mogelijk zekerheid en richting te geven. Uiteindelijk hebben medewerkers een arbeidsovereenkomst met een instelling en niet met een unit.
4
Agenda voor de komende tijd
Beschrijven, ordenen en flexibel en op maat inzetten van modules is een belangrijk instrument om vorm te geven aan een aantal benodigde vernieuwingen binnen de jeugdzorg. Het draagt er bijvoorbeeld aan bij dat de hulpverlening transparant is. Deze en ook andere ontwikkelingen op het gebied van modularisering zijn nog volop gaande. Veel instellingen zijn nog bezig met het beschrijven van het aanbod in modules. Andere pakken in hun regio samen met andere instellingen het vraagstuk van de ordening bij de kop of voeren interne veranderingen door om het aanbod ook daadwerkelijk flexibel en op maat te kunnen inzetten. Er is echter nog veel onduidelijkheid over hoe een aantal zaken binnen de jeugdzorg in de toekomst geregeld gaan worden. Instellingen ervaren met het oog op allerlei vernieuwingen bijvoorbeeld de onduidelijkheid over de basis waarop de geïndiceerde jeugdzorg gefinancierd gaat worden als lastig. Of modules daarin een rol gaan spelen is nog onzeker, evenals de precieze relatie tussen modules en financiering en op basis waarvan prijsklassen dan bepaald gaan worden. De verdere uitwerking van de Wet op de jeugdzorg zal hierover in de nabije toekomst duidelijkheid moeten bieden. Ook andere vraagstukken vragen in de nabije toekomst de nodige aandacht van alle partijen. Binnen de doelstellingen van de hulpverlening binnen de jeugdzorg – de zorg is transparant, de zorg is vraaggericht en op maat, de zorg vertoont meer samenhang en de effectiviteit van de zorg is verhoogd – zijn inmiddels stappen gezet. Het beschrijven en ordenen van modules is een belangrijk instrument om de hulp transparanter en inzichtelijker te maken, ook voor cliënten. Dit instrument dient echter nog gekoppeld te worden aan de andere doelstellingen die de sector nastreeft.
In dit afsluitende hoofdstuk geven we richtingen aan waarin modularisering zich in dit kader zou kunnen ontwikkelen.
De zorg is vraaggericht en op maat Uit hoofdstuk 3 is gebleken dat in een aantal regio’s de eerste stappen zijn gezet om modules vraaggericht en op maat in te zetten. Modules bieden dan een antwoord op de hulpvraag van de cliënt. Een ander vraagstuk is het herzien van het huidige hulpaanbod en het inrichten van het aanbod in een regio op basis van de vraag. Op individueel niveau worden modules gekoppeld aan de hulpvraag van een cliënt via de zorgtoewijzing en het Bureau Jeugdzorg. Op regionaal niveau dient het aanbod gepland en aangepast te worden op basis van de vragen van cliënten in de regio. Aanbod waar geen beroep op wordt gedaan verdwijnt dan en nieuw aanbod wordt gecreëerd op basis van nieuwe vragen of voor vragen waarop nog geen antwoord voorhanden is. Dit vraagt in een regio afstemming tussen de aanbieders van jeugdzorg en het Bureau Jeugdzorg die de vragen naar hulp in een regio in kaart brengen. Een instrument of werkwijze waarmee de behoefte van cliënten aan jeugdzorg in beeld gebracht kan worden teneinde het hulpaanbod hiernaar in te richten is echter op dit moment nog niet voorhanden. In hoofdstuk 2 is naar voren gekomen dat een classificatie van doelen hiervoor goede aanknopingspunten biedt. Het ontwikkelen van een dergelijke classificatie is een belangrijk agendapunt voor de nabije toekomst. De zorg vertoont meer samenhang Binnen de vernieuwingen in de jeugdzorg speelt de samenhang in het hulpaanbod een belangrijke rol. Voor cliënten is het van belang dat zij samenhang en continuïteit ervaren binnen de hulpverlening en bijvoorbeeld snel kunnen doorstromen van module naar module. In hoofdstuk 3 is naar voren gekomen dat de twee betreffende instellingen modules slechts vanuit één instelling flexibel en op maat inzetten: zowel Stichting Jeugdzorg Groningen als Stichting Kompaan spreekt nog weinig van het inzetten van een module bij één cliënt die gecombineerd wordt met modules vanuit een andere MFO voor jeugdzorg of vanuit het lokale veld. Een zorgprogramma kan ontstaan wanneer blijkt dat een bepaalde combinatie van modules relatief vaak wordt ingezet voor cliënten met een vergelijkbare hulpvraag. Het combineren van modules in een zorgprogramma vergt meestal afspraken op het niveau boven dat van een individuele instel-
ling. Evaluatie van de veldprojecten Zorgprogrammering laat zien dat het ook goed kan werken om voor een doelgroep met moeilijke en complexe problematiek die baat heeft bij hulp vanuit verschillende invalshoeken, instellingen tot gezamenlijke verantwoordelijkheid en afspraken aan te zetten en een samenhangend hulpaanbod te creëren (Van Burik 2000). Binnen een zorgprogramma worden met name organisatorische zaken afgestemd en afgesproken. Dit vraagt op het niveau van een regio een breder gedragen visie op de benodigde vernieuwingen, bijvoorbeeld over hulp die vraaggericht is en flexibel en op maat inzetbaar. Daarnaast zijn afspraken over coördinatie en planning vereist. Belangrijke aandachtspunten bij het combineren van modules vanuit verschillende sectoren zijn het bewaken van de inhoudelijke samenhang en het afstemmen van de aanpak, continuïteit van hulpverleners en het snel en aansluitend kunnen doorstromen naar een volgende module in het hulpverleningstraject. Binnen de geestelijke gezondheidszorg is inmiddels ruime ervaring opgedaan met het ontwikkelen van zorgprogramma’s voor verschillende doelgroepen. Zowel inhoudelijk als organisatorisch worden dan afspraken gemaakt en wordt de inhoud en de uitvoering van de hulpverlening op elkaar afgestemd (zie De Boer 2001). Uit een aantal projecten in den lande op het gebied van zorgprogrammering binnen de jeugdzorg blijkt dat een van de manieren om de doorstroming van cliënten binnen een programma te regelen is te werken met een stroomschema en een beslisboom. Zo kan worden vastgelegd hoe cliënten op verschillende manieren door modules kunnen stromen en welke stappen en beslissingen daarvoor genomen moeten worden (zie bijvoorbeeld Buursma 2000 en Bothof en Aartsma 2001). Ook werkt men nogal eens met een vaste contactpersoon die de cliënt door het gehele programma heen begeleidt en aanspreekpunt is voor zowel cliënt als uitvoerend hulpverleners. Een andere manier, die in het diffuse lokale veld gebruikt wordt om snel duidelijkheid te creëren voor welke vragen welke modules beschikbaar zijn, is de modules te ordenen onder: Wat te doen bij gewone opvoedingsvragen?; Wat te doen bij lichte opvoedingsproblematiek?; Wat te doen bij ernstige opvoedingsproblematiek? Bij het project Intersectorale opvoedingsondersteuning in Noord-West Groningen werden de modules van de verschillende aanbieders in het lokale veld en de jeugdzorg op deze manier in samenhang gepresenteerd (PION 2000). Een verwijsfolder zorgde ervoor dat verwijzer en cliënten snel wisten waar ze met hun vragen naartoe
konden. Een modulewijzer kan ook een aantrekkende werking hebben op andere sectoren. Zo tonen in de stadsregio Amsterdam instellingen buiten de jeugdzorg interesse voor de modulewijzer en willen zij graag dat hun aanbod daar ook in opgenomen wordt. Het creëren van samenhang en continuïteit voor de cliënt bij het doorlopen van verschillende modules, al dan niet vormgegeven met behulp van zorgprogramma’s, zal de komende tijd de nodige aandacht vragen.
De effectiviteit van de zorg is verhoogd Voor de cliënt is het belangrijk dat hulp ook daadwerkelijk helpt, een antwoord geeft op zijn of haar vraag en kwalitatief goed is. Het inzichtelijk maken van de resultaten en het voortdurend werken aan kwaliteitsverbetering van de hulpverlening is een ander agendapunt voor de nabije toekomst. Het beschrijven van modules kan worden gezien als een instrument om de kwaliteit van de hulpverlening te verhogen. In de beschrijvingen is het belangrijk dat visie, doelen en activiteiten een consistent geheel vormen. Inconsistenties komen al snel naar voren bij vragen als: Sluit de beschreven hulp in een module ook aan op de visie en uitgangspunten zoals die algemeen door de organisatie zijn geformuleerd? Sluiten doelen en visie binnen een module wel op elkaar aan, worden activiteiten uitgevoerd in het kader van de gestelde doelen? Dit biedt vervolgens mogelijkheden het aanbod aan te passen en te verbeteren. Het beschrijven van modules met medewerkers of het bespreken van eerste concepten zorgt ervoor dat de beschrijvingen een afspiegeling van de praktijk zijn (Terpstra en Van Dijke 2001). Daarnaast leidt explicitering mogelijk tot standaardisatie van hulpverleningsprocessen. Welke activiteiten wel en welke niet in het kader van de module worden uitgevoerd wordt tussen hulpverleners afgesproken en afgestemd. Hulpverleners kunnen zich daarmee verder professionaliseren. Standaardisatie zorgt verder voor een mate van eenduidigheid in de beroepsuitoefening, wat maakt dat het niet van toeval afhankelijk is welke hulpverlening een cliënt ontvangt en daarmee wordt de kwaliteit van de hulpverlening verhoogd. Vervolgens vragen modulebeschrijvingen en de uitvoering van de hulpverlening daarbinnen om een periodieke evaluatie. Centraal staan daarbij vragen als: Is er nog vraag naar dit aanbod?; Voeren we de hulp op de manier uit zoals het beschreven staat en bedoeld is?; Levert dit ook de gewenste resultaten op? Voortdurende evaluatie van de modules en de
uitvoering van de hulpverlening zorgt ervoor dat deze telkens verbeterd kan worden en daardoor een effectiever antwoord biedt op de vraag van de cliënt. Periodieke evaluatie en indien nodig aanpassing van de module moet als het ware worden ‘ingebakken’ in de module. Modules bieden een bruikbaar niveau om kwaliteitstoetsing en resultaatmeting van de hulpverlening concreet vorm te geven. De kwaliteitsaspecten (selectiviteit, productiviteit, doelrealisatie en klantgerichtheid) van KWIS, die het begrip ‘kwaliteit van hulp’ afdekken, zijn op het niveau van een module te vertalen in meetbare criteria waar vervolgens normen op gesteld kunnen worden (KWIS 2000). De beschrijvingen van modules zijn hierbij behulpzaam, aangezien deze een zodanig transparant en concreet beeld van de hulp geven dat die goed te vertalen is naar criteria waaraan de uitvoering moet voldoen (voor de ontwikkeling en beschrijving van zorgprogramma’s binnen de GGZ zijn inmiddels landelijke criteria opgesteld, zie Meeuwissen 2001). De kwaliteit van de hulpverlening is daarmee in kaart te brengen. Dit biedt de mogelijkheid de hulpverlening op het niveau van de module te evalueren door de uitvoering van de hulpverlening te meten en deze te leggen naast de beschrijving ofwel de gewenste uitvoering van de module (zie hiervoor onder andere Van der Steege en Jagers 2001 en Van Burik en Van Yperen 1999). Daarnaast biedt het niveau van een module de mogelijkheid de tevredenheid van cliënten over de geboden hulpverlening te evalueren en de resultaten van de hulp in termen van doelrealisatie vast te leggen. Op meerdere momenten in het hulpverleningsproces kunnen de doelen geëvalueerd worden en de resultaten vanuit het perspectief van de cliënt, de casemanager en de hulpverlener vastgelegd worden. Daarmee ontstaat inzicht in het resultaat dat de hulpverlening uiteindelijk heeft opgeleverd en in het effect van de verschillende modules.
L i t e r at u u r
Baecke, J.A.H. en J. Baerends Financiering jeugdzorg op basis van modules. Uitgevoerd in opdracht van de projectgroep Zorgprogrammering. Leusden: Bestuur en Management Consultants, 2000 Berckelaer-Onnes, I.A. van 50 jaar autisme (1943-1993). Engagement, jrg. 20, nr. 6 (special), 1993 Blauwendraad, Margreet ‘U vraagt, wij modulariseren?!’ Onderzoek naar de relatie tussen modularisering en vraaggericht werken in twee zorgprogramma’s. Utrecht: NIZW, 2001 Boelhouwers, Karin, Annelieke Bothof e.a. Registratie van de begrippen problematiek, resultaat en cultuur. Onderzoek naar de uitwerking van deze begrippen voor het landelijk intersectorale informatiesysteem van de jeugdzorg (ISIS). Utrecht: Trimbos Instituut/NIZW, 1999 Boer, Nico de Programma’s in de GGZ. Handreiking voor zorgprogrammering. Utrecht: GGZ-Nederland, 2001 Bothof, Annelieke en Monica Aartsma Modulewijzer zorgprogramma voor Marokkaanse jeugdigen in het speciaal basisonderwijs in Den Haag. Tweede concept; voor intern gebruik, september 2001 Bruyn, E.E.J. de, N.K. Pameijer e.a. Diagnostische besluitvorming. Leuven/Amersfoort: Acco, 1995 Burik, A.E. van Evaluatie veldprojecten zorgprogrammering jeugdzorg. Utrecht/Den Haag: NIZW/VWS, 2000
Burik, Agnes van, en Tom van Yperen Richtlijnen resultaatmeting veldprojecten. Amsterdam: DSP, 1999 Buursma, Ellen M.Y. Samenhang in de zorg. Intersectorale preventieve en curatieve zorgprogrammering in de provincie Drenthe ten behoeve van gezinsgerichte begeleiding en ondersteuning. Assen: WOJD Drenthe, 2000 Colen, Louise en Jos Groenendijk Cirkeldiagram bevordert vraaggerichte jeugdzorg. Brabantse zoektocht naar overzichtelijke modularisering. Nederlands tijdschrift voor jeugdzorg, jrg. 5, nr. 3, p. 162-167, 2001 Concept Wet op de jeugdzorg en Concept Memorie van toelichting ’s-Gravenhage, 18 december 2001 Gualthérie van Weezel, L. en K. Waaldijk Residentiële hulpverlening. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1995 Klomp, M. en P.M. van den Bergh Werkbare hulpverleningsplanning in de (semi-)residentiële jeugdhulpverlening. Knorth, E.J. en M. Smit (red.), Planmatig handelen in de jeugdhulpverlening, p. 251-269. Leuven/Apeldoorn: Garant, 1999 KWIS KWIS Handboek 1999/2000. Amsterdam: Projectbureau KWIS, 2000 Louwersheimer, Frits Modules beschrijven met cliënten. Nederlands tijdschrift voor jeugdzorg, jrg. 5, nr. 6, p. 285-287, 2001 Meeuwissen, Jolanda Kwaliteitscriteria voor GGZ-programma’s. Utrecht: GGZ-Nederland/ Trimbos-instituut, 2001 PION, Project Intersectorale Opvoedingsondersteuning Noord-West Groningen Modulenwijzer opvoedingsondersteuning en hulpverlening. Groningen: PION, 2000 Rutter, M. The treatment of autistic children. Journal child psychology and psychiatry, vol. 26, nr. 2, p. 193-214, 1985 Ruyter, D.J. de Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeudgzorg. Handleiding. Utrecht/Den Haag: NIZW/VWS, 2000
Steege, Mariska van der, en Hans Jagers Zorgen voor kwaliteit van modules. Handleiding voor Families First. Utrecht: NIZW, 2001 Terpstra, Linda en Anke van Dijke Modularisering: het ei van Columbus? Discussienota (concept). Utrecht: NIZW, 2001 Wienke, D. Productspecificatie in de residentiële jeugdhulpverlening. Een onderzoek naar de onderbouwing van drie hulpvarianten. Maastricht: Shaker Publishing, 1999 Wijnen, Hanneke Begrippen en afspraken zorgcoördinatie Jeugdzorg Groningen. Groningen: Jeugdzorg Groningen, 2001 Wolbert, Agnes Jeugdzorg naar huis. Implementatieplan 2001-2003. Groningen: Jeugdzorg Groningen, 2001 Wolbert, Agnes Jeugzorg naar huis. Groningen: Jeugdzorg Groningen, 1999 Yperen, T.A. van, C.C.M. Carati e.a. Modules en programma’s in de jeugdzorg. Eindadvies. Utrecht/Den Haag: NIZW/VWS, 2000 Yperen, T.A. en B. Vogelvang Kieskeurig: ordening en ontsluiting van modules in de jeugdzorg. Utrecht/Woerden: NIZW/Adviesbureau Van Montfoort, 2002
Bijlage 1 CRITERIA VOOR MODULEBESCHRIJVINGEN
Om homogeniteit en transparantie van modulebeschrijvingen te kunnen bereiken, worden in deze bijlage zo concreet mogelijke criteria genoemd voor de beschrijving van modules. Aan de hand van deze criteria kunnen instellingen in de jeugdzorg hun eigen beschrijvingen toetsen. De criteria zijn gebaseerd op de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) en op ervaringen uit de praktijk van modularisering. De criteria komen grotendeels overeen met de richtlijnen die worden gegeven in de handleiding en vormen een verdere aanscherping ervan. Op een aantal punten (bijvoorbeeld bij criteria voor het beschrijven van doelen) zijn de criteria aangepast naar aanleiding van ervaringen uit de praktijk. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene criteria die gelden voor de gehele modulebeschrijving en criteria per onderdeel van de modulebeschrijving.
A lgemene criteria De module beschrijft een homogene eenheid van zorg.
•
•
Als het nodig is om de beschrijving in onderdelen op te splitsen, waarbij per onderdeel een andere invulling geldt, dan is de module niet homogeen. Wanneer er sprake is van een te grote diversiteit, is het goed om te bekijken of het aanbod niet beter opgesplitst kan worden in meerdere modules. De homogeniteit van een module is vooral af te leiden aan de eenduidigheid in de visie, doelen, functie(s) en activiteiten.
De beschrijving van een module is gebaseerd op wetenschappelijke kennis en/of praktijkkennis.
•
Beschrijving van de module vereist een grondige kennis van hetgeen in de module gedaan wordt en van de mogelijke groepen cliënten die baat kunnen hebben bij de module.
•
•
Het beschreven aanbod wordt gebaseerd op een integratie van wetenschappelijk onderbouwde interventies met deskundigheid van hulpverleners (vaardigheden en ervaringen) en de wensen van de cliënt (voorkeuren en verwachtingen) óf, als het wetenschappelijk bewijs ontbreekt, op praktijkkennis waarover overeenstemming bestaat tussen leden van een beroepsgroep. Deze onderbouwing vinden we vooral terug in de beschrijving van de visie die ten grondslag ligt aan de uitvoering van de module.
De beschrijving van de module is volledig.
• • • •
Dat wil zeggen dat ten minste de volgende aspecten worden beschreven: Naam van de module. Inhoud van de module: visie, doelen; functie(s), activiteiten, locatie, frequentie en intensiteit van de contacten, de duur van de module. Relevante kenmerken van de ontvangers van de module: beschrijving doelgroep(en) en (contra-)indicaties. Organisatorische en financiële aspecten: betrokken disciplines; voortgangsbewaking en een indicatie van de kosten.
De beschrijving van de module is correct.
•
In de beschrijving van een module staat het aanbod centraal. Een beschrijving van een module is er primair op gericht om zo duidelijk mogelijk aan te geven wat dit aanbod precies inhoudt. De toewijzers van Bureau Jeugdzorg, cliënten en hulpverleners moeten ervan uit kunnen gaan dat de beschrijving op grond waarvan zij kiezen voor een bepaald hulpaanbod een weergave is van dat wat er daadwerkelijk gebeurt.
De beschrijving van de module is begrijpelijk en concreet.
•
Begrijpelijk: gebruikers van de tekst moeten in staat zijn deze te begrijpen. De beschrijving moet een ondersteuning zijn voor toewijzers en/of uitvoerend hulpverleners en/of cliënten en moet daarom helder zijn. Cliënten hebben recht op informatie over de hulp die hun wordt
•
aangeboden. Wanneer deze schriftelijk wordt overgedragen moet dit voor hen begrijpelijk zijn. Dit resulteert mogelijk in verschillende versies voor cliënten en professionals. Concreet: de module moet in zo concreet mogelijke termen worden beschreven. Dit geldt met name voor de doelen en activiteiten van de module. Hoe concreter en preciezer de onderdelen zijn beschreven, hoe begrijpelijker en reëler de beschrijving is.
De beschrijving van een module is beknopt.
•
De beschrijving van de module is kort en bondig. Uit de modulebeschrijving moet snel duidelijk worden wat de essentiële kenmerken zijn, zodat men bij zorgtoewijzing niet onnodig veel tijd kwijt is met het lezen van de beschrijvingen. Richtlijn: 2 à 3 A4-tjes moeten in principe voldoende zijn om een module te beschrijven.
Criteria voor de onderdelen van een modulebeschrijving Naam van de module De naam van een module bevat ten minste de (gespecificeerde) functie(s) of een activiteit.
•
•
•
Naast de functie of activiteit kan in de naam van de module iets vermeld worden over de locatie, de duur, of kenmerken van de doelgroep waarop de module zich richt. De naam van de module dient in overeenstemming te zijn met de inhoud van de hulp die in de module wordt geboden. De naam van de module moet daarom ook niet verwijzen naar de organisatie of instelling die de hulp biedt, maar naar de inhoud van de hulp. De naam van de module mag geen ongelijksoortige functies of activiteiten bevatten.
Inhoud van de module Visie De visie is beschreven in termen van theorie, model of visie.
• •
•
•
De visie heeft betrekking op inzichten met betrekking tot het ontstaan, het in stand blijven en veranderen van problemen. In de beschrijving van de visie is vermeld wat het werken volgens deze visie betekent voor de uitvoering van dit specifieke aanbod (voor de cliënt) én wat de achterliggende reden is om juist voor deze manier van werken te kiezen. De visiebeschrijving kan een of beide van de volgende onderdelen bevatten (zie ook Algemene criteria): 1 Algemene uitgangspunten: gebaseerd op praktijkervaring of bijvoorbeeld resultaten van wetenschappelijk onderzoek; 2 Theoretisch kader: gebaseerd op theoretische concepten zoals systeemtheorie, leertheorie of ervaringsleren. Binnen één module kan vanuit verschillende theorieën, modellen en visies gewerkt worden. Mogelijke bronnen worden vermeld.
Er is een relatie tussen de visie en de doelen en activiteiten in de module.
•
De visie is het algemene uitgangspunt en dit wordt geoperationaliseerd in de doelen en de activiteiten.
Doelen In de beschrijving staan doelen geformuleerd die men in de module nastreeft. De geformuleerde doelen geven aan welk resultaat of welk effect men wil bereiken, in termen van nagestreefde situaties (het doel is meetbaar).
• • •
Het gaat erom dat er doelen geformuleerd worden die algemeen gelden voor meerdere cliënten die van de module gebruik kunnen maken. Hierbij is het belangrijk dat doelen zo concreet en zo specifiek mogelijk worden geformuleerd, zodat zij meetbaar zijn. In de doelen wordt de visie geoperationaliseerd.
De doelen kunnen door middel van de genoemde activiteiten worden bereikt (er is een relatie tussen doelen en activiteiten).
•
Er is een duidelijk onderscheid tussen doelen en activiteiten. Middelen om de doelen te kunnen bereiken, kunnen geen doel op zich vormen.
Het aantal geformuleerde doelen is beperkt en haalbaar binnen het kader van een module.
•
Er wordt niet met een waslijst van doelen, maar met een beperkt aantal helder geformuleerde doelen gewerkt.
Er is een relatie tussen de geformuleerde hulpvraag en de gestelde doelen.
•
Doelen vormen het schakelpunt tussen vraag en aanbod. Het is daarom belangrijk dat de doelen in de module helder geformuleerd worden en aansluiten op de beschreven hulpvraag van de doelgroep (zoals vermeld bij de indicaties).
Functie(s) Er staat beschreven welke functie(s) men in de module uitvoert. De functies worden zo veel mogelijk omschreven met behulp van de uitvoeringsfuncties zoals deze door de projectgroep Zorgprogrammering zijn onderscheiden.
•
Wanneer binnen de uitvoeringsfuncties geen enkele passende beschrijving te vinden is, wordt de functie op een andere wijze duidelijk omschreven.
Wanneer er meerdere uitvoeringsfuncties in één module gecombineerd worden, gebeurt dit overeenkomstig het schema voor de indeling van functies in groepen en gaat het hierbij niet om een combinatie van uitvoeringsfuncties en toegangsfuncties.
•
Functies die in één module gecombineerd worden, moeten gelijksoortig zijn om het onderscheid tussen ‘module’ en ‘programma’ te kunnen
aanscherpen. Functies uit de eerste twee groepen (onderscheiden door de projectgroep Zorgprogrammering, zie bijlage 2) kunnen niet worden gecombineerd. Zo kunnen de functies ‘verblijf ’ en ‘behandeling’ niet samen in één module worden uitgevoerd. Uitzondering betreft een zogenoemd therapeutisch groepsklimaat, waarbij een bepaalde therapeutische benadering volledig in de leefgroep is geïntegreerd. In dergelijke gevallen is het van belang om dit therapeutische klimaat helder te beschrijven. Alle activiteiten worden dan door de direct betrokken discipline uitgevoerd. Dus de pleegouder, gezinsverzorger of de groepsleider voert zelf de daarvoor benodigde activiteiten uit, eventueel ‘gecoacht’ door een specialist. Op het moment dat een andere discipline als het ware ‘in de module invoegt’ om een deel van de activiteiten uit te voeren, die niet door de pleegouder, gezinsverzorger of groepsleider kunnen worden uitgevoerd, is er sprake van een aparte module.
Activiteiten In de beschrijving staat welke activiteiten er binnen de module uitgevoerd worden. De activiteiten staan zodanig beschreven dat duidelijk wordt, op welke manier, via welk middel, men de doelen denkt te bereiken.
De beschreven activiteiten zijn niet los te koppelen tot afzonderlijke modules.
•
• •
Een module is niet homogeen wanneer er zeer diverse activiteiten binnen in één module worden beschreven. Bijvoorbeeld activiteiten die verschillen betreffende het doel ervan, de personen op wie de activiteiten gericht zijn, de locatie, frequentie of duur van de activiteiten. Wanneer activiteiten volledig met elkaar geïntegreerd zijn en dus niet los te koppelen zijn, worden ze in één module beschreven. De cliënt moet duidelijk worden wat hem of haar te wachten staat binnen de module. Een belangrijk aspect is dat beschreven wordt of de activiteiten individueel of in groepsverband worden uitgevoerd.
Locatie In de modulebeschrijving wordt duidelijk aangegeven op welke locatie de hulp wordt geboden.
•
Hier dient de plaats beschreven te worden waar de hulpverlening plaatsvindt: bijvoorbeeld bij het gezin thuis, in een pleeggezin, ambulant of in een leefgroep.
Frequentie en intensiteit In de module staat beschreven hoe vaak er contact is met de cliënt (frequentie) en hoe lang de periode van dat contact is (intensiteit).
• • •
Frequentie: bijvoorbeeld dagelijks, eens per maand. Intensiteit: bijvoorbeeld 24 uur, 1 uur. Het gaat hierbij om de gemiddelde frequentie en intensiteit van het contact.
Duur In de module is beschreven wat de gemiddelde duur van de module is. In ieder geval staat aangegeven wat de minimale en wat de maximale duur van de behandeling is.
•
De samenhang tussen duur, frequentie, intensiteit en doelen is helder.
Ontvangers van de module Betrokken cliënten In de module staat zo concreet en specifiek mogelijk beschreven voor wie de module geschikt is. Een module is in principe toepasbaar op meerdere doelgroepen.
• •
De beschreven ontvangers gelden voor het geheel van de module, er is geen onderscheid voor onderdelen van de module. Er wordt allereerst aangegeven op welke cliënten de module is gericht.
Bijvoorbeeld: jeugdigen, ouders of gezinnen. Vervolgens worden hierbij indicaties beschreven.
Indicaties en contra-indicaties In de module staat beschreven welke indicaties gehanteerd worden ten aanzien van cliënten die van de module gebruik kunnen maken. Indicaties beschrijven de voorwaarden die gelden om deel te nemen aan de module, waarbij ten minste de hulpvraag of hulpbehoefte van de doelgroep(en) wordt vermeld.
•
•
De indicatie dient ten minste een beschrijving te geven van de hulpvraag. De hulpvraag moet zodanig zijn geëxpliciteerd dat deze eenduidige aanknopingspunten biedt voor de formulering van het doel van de module en zo mogelijk ook van de activiteiten die men verwacht. Ook andere kenmerken die een voorwaarde zijn om aan de module deel te nemen kunnen bij de indicaties vermeld worden, zoals problematiek, leeftijd, sekse, etniciteit, intelligentie of woonplaats.
De voorwaarden die gelden voor cliënten kunnen óf als indicaties óf als contra-indicaties beschreven worden.
• •
Een contra-indicatie wordt alleen vermeld als het gaat om een heel specifieke voorwaarde die geldt als uitsluitingscriterium. Als een hulpvraag of kenmerk als indicatie beschreven staat, wordt deze niet eveneens als contra-indicatie beschreven.
Organisatorische en financiële aspecten Betrokken disciplines In de module staat beschreven welke professionals betrokken zijn bij de uitvoering van de module. Zowel de directe hulpverleners als de indirect betrokkenen worden vermeld.
•
Het is van belang duidelijk aan te geven welke professionals direct en welke indirect betrokken zijn bij de uitvoering van de module.
De uitvoerders van de module staan vermeld in termen van beroepsgroepen of disciplines.
•
Bijvoorbeeld: groepsleider, psychotherapeut, kinderarts (hierbij worden zo veel mogelijk termen uit de geldende CAO gebruikt).
Voortgangsbewaking In de module staat beschreven op welke momenten en op welke wijze het hulpaanbod tussentijds wordt geëvalueerd en hoe het wordt afgerond. Tevens wordt beschreven op welke wijze de cliënt bij de evaluatie en afronding betrokken is.
• •
Er wordt beschreven met wie en op welke wijze het hulpaanbod geëvalueerd wordt en welke informatie daarvoor beschikbaar moet zijn. Er worden criteria beschreven aan de hand waarvan men bepaalt wanneer de hulpverlening wordt afgesloten.
Indicatie van de kosten In de module staat beschreven hoeveel de module per cliënt kost. De kosten worden berekend op grond van de duur, de frequentie, de betrokken disciplines (en hun tijdsinvestering), accomodatiekosten en overige activiteitenkosten.
Bijlage 2 INDELING UITVOERINGSFUNCTIES
Functiegroep 1: Behandeling, begeleiding, training, revalidatie. Het gaat om modules die doorgaans bedoeld zijn om het functioneren van de cliënt te verbeteren, hem of haar te ‘genezen’, of hem of haar beter met een ontoereikend functioneren te leren omgaan. De activiteiten worden vrijwel altijd ambulant aangeboden door professionals die niet direct de vervangende verzorging, opvoedende of vormende relatie voor de jeugdige bieden. Voor jeugdigen in pleegzorg, dag- en dag-en-nachthulp geldt dat deze activiteiten niet door de pleegouder zelf of door de groepsleider worden uitgevoerd. Functiegroep 2: Verblijf, verzorging, verpleging, dagbesteding, bieden van vervangende opvoedende/vormende relatie en/of van een therapeutisch klimaat. Het gaat om modules die doorgaans bedoeld zijn om de jeugdige, de opvoeder of het gezin van een andere omgeving of van andere verzorging te voorzien dan in de eigen, normale thuissituatie. Meestal worden deze activiteiten in de vorm van gezinsverzorging, pleegzorg, dagopvang of dag-ennachtopvang geboden in een verzorgende, opvoedende of vormende relatie met de jeugdige. Deze relatie kan als doelstelling hebben het functioneren van de cliënt te verbeteren, hem of haar te ‘genezen’, of hem of haar beter met een ontoereikend functioneren te leren omgaan. Kenmerkend is dan dat de pleegouder, gezinsverzorger of de groepsleider zelf de daarvoor benodigde activiteiten uitvoert, eventueel ‘gecoacht’ door een specialist. Functiegroep 3: Informatie, advies, voorlichting, consultatie, bemiddeling, preventie. Dit zijn functies waarin informatieoverdracht de kernactiviteit vormt. Deze overdracht kan gericht zijn op cliënten (informatie, advies), maar ook op professionals (consultatie). Een basisregel is dat een module nooit een combinatie mag bevatten van functies uit groep 1 en functies uit groep 2.
Bijlage 3 INTERNE BEGROTING EN KOSTPRIJS VAN DE MODULE ORTHOPEDAGOGISCHE WOONGROEP KINDERHUIS DE STEE MEPPEL
Productinformatie en kostprijs 1 Het hulpverleningsproduct van de module is:
verblijf, verzorging en opvoeding
2 Productafspraak op jaarbasis (aantal jeugdigen)
10
3 De gemiddelde behandelduur per (cliënt) gezin is: 15 4 De uitvoerend hulpverlener is:
450 uur groepsleider(mentor)
5 De gemiddelde jaarproductie per formatieplaats uitvoerend hulpverlener is:
2
6 De kosten per formatieplaats uitvoerend werk
183.072,78
zijn op jaarbasis: 7 De gemiddelde kostprijs per product is:
91.536,39
Interne begroting per formatieplaats uitvoerend werk Kostenposten
fte
Bedrag per formatie-
Inzet
plaats uitvoerend
fte
Kosten
hulpverlener A Cliëntgebonden personele kosten 1 Groepsleider (mentor P2)
1
80.162,78
5
2 Groepsleider (P1)
0,22
16.016,00
1,1
400.813,90 80.080,00
3 Gastvrouw/kok
0,106
7.319,00
0,53
36.595,00
4 Teamleider
0,034
3.718,00
0,17
18.590,00
5 Orthopedagoog
0,04
4.375,00
0,2
21.875,00
6 Gezinshulpverlener
0,04
3.938,00
0,2
19.690,00
7 Secretariaat
0,04
2.248,00
0,2
11.240,00
Subtotaal A
117.776,78
588.883,90
B Niet-cliëntgebonden personele kosten 1 Programmaleider 2 Aandachtsfunctionaris Registratie Rapportage Onderzoek
0,028
4.521,00 1.623,00
0,14
22.605,00 8.115,00
3 Directie/management/administratie
20.879,00
104.395,00
Subtotaal B
27.023,00
135.115,00
15
Dit is het aantal face-to-face begeleidingsuren per jeugdige per jaar. Daarbij is uitgegaan van het gegeven dat het aantal beschikbare uren per fte 1.620 bedraagt. Van deze uren worden er 900 per jaar besteed aan face-totface contacten. Een mentor begeleidt tegerlijkertijd twee jeugdigen.
C Accommodatiekosten 1 Huisvesting (verblijf)
12.660,00
63.300,00
2.000,00
10.000,00
14.660,00
73.300,00
1 Kantoorkosten (inclusief ICT)
4.000,00
20.000,00
2 Functiegerichte deskundigheidsbevordering
1.500,00
7.500,00
3 Registratie, rapportage, evaluatieonderzoek
800,00
4.000,00
4 Methodiekontwikkeling
400,00
2.000,00
5 (Postdoc)stageactiviteiten
672,00
3.360,00
6 Reiskosten en werkgeld
500,00
2.500,00
7.872,00
39.360,00
2 Huisvesting (werkplek) Subtotaal C D1 Activiteitenkosten (hulpverlenergericht)
Subtotaal D1 D2 Activiteitenkosten (cliëntgericht) 1 Verzorging 2 Eigen kracht-conferentie Subtotaal D2 Totaalbedrag per formatieplaats uitvoerend hulpverlener
0,00 11.074,00
55.370,00
4.667,00
23.335,00
15.741,00
78.705,00
183.072,78
915.363,90
Bijlage 4 TWEE VOORBEELDEN VAN MODULEBESCHRIJVINGEN
Ouder- of gezinsbegeleiding voor gezinnen met kinderen met PDDNOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar 16 Inhoud van de module Visie PDD-NOS wordt gezien als een stoornis in de informatieverwerking. Deze stoornis heeft een pervasief karakter, hetgeen wil zeggen dat zij doorwerkt in min of meer alle essentiële ontwikkelingsgebieden. Vanwege het pervasieve karakter van de stoornis is sprake van een fundamentele ontwikkelingsstoornis, die het voor deze kinderen moeilijk maakt goed te functioneren op meerdere levensgebieden. Aan de omgeving waarbinnen deze kinderen functioneren worden hoge eisen gesteld. Dit geldt met name voor het gezin als opvoedingsmilieu. Het is belangrijk om het netwerk om het kind te versterken. Deze module richt zich op de ouders/verzorgers (en incidenteel ook broertjes/zusjes). In de hulpverlening dient ervan uit te worden gegaan dat het kind beperkingen zal blijven houden. Er wordt in deze module gewerkt vanuit het leertheoretisch kader, waarbij de nadruk ligt op verwerking en omgang met probleemgedrag dat voortvloeit uit de stoornis. Doelen • De ouders/verzorgers, het kind en zo mogelijk ook broers en zussen beschikken over algemene kennis met betrekking tot de stoornis PDDNOS. • Ouders/verzorgers beschikken over voldoende pedagogische vaardigheden om te kunnen omgaan met specifiek probleemgedrag direct voortvloeiend uit de stoornis en met niet-specifiek probleemgedrag. 16
Deze beschrijving is gebaseerd op een modulebeschrijving die door de Kinder- en Jeugd GGZ Nijmegen is opgesteld in het kader van een van de veldprojecten van de projectgroep Zorgprogrammering Zorg en onderwijs voor kinderen met PDD-NOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar.
•
•
•
In het gezin is de verhouding tussen draaglast en draagkracht in evenwicht; het problematische gedrag is draaglijk geworden voor de overige gezinsleden, te weten ouders/verzorgers als opvoeders en als partners, broers en zussen. Ouders/verzorgers hebben informatie over en/of contact met specifieke voorzieningen met betrekking tot onderwijs, hulpverlening, de belangenvereniging NVA, ondersteuning in de thuissituatie, logeeropvang, vrijetijdsbesteding en dergelijke. De aanpak thuis en de aanpak op school zijn op elkaar afgestemd.
Functie(s) Begeleiding Activiteiten • Adviesgesprek met ouders/verzorgers over aard, inhoud en doelen van de begeleiding, uitmondend in een behandelingsovereenkomst. • Voorlichting over de stoornis via gesprekken, literatuur en audiovisuele middelen. • Gesprekken gericht op het vertalen van de algemene kennis over de stoornis naar de specifieke situatie van het kind en zijn directe omgeving, te weten gezin en school. • Pedagogische advisering en begeleiding, gericht op het stimuleren van de ontwikkeling, op het verminderen van probleemgedrag direct voortvloeiend uit de stoornis (bijvoorbeeld rigiditeit, stereotiep gedrag, angsten) en op het verminderen/elimineren van niet-specifiek probleemgedrag (bijvoorbeeld eet-, slaapproblemen, driftbuien). Via ouder- en eventueel gezinsgesprekken wordt gewerkt aan het probleemoplossend vermogen van het gezin. • Begeleiding bij het verwerkingsproces bij ouders/verzorgers en zo mogelijk ook van broers en zussen. Er wordt stilgestaan bij de consequenties van de stoornis voor het kind zelf, de gevolgen ervan voor broertjes en zusjes, voor de ouders/verzorgers in hun rol van opvoeders en van partners. Er is aandacht voor reacties vanuit de omgeving, voor verwachtingen en zorgen van ouders/verzorgers met betrekking tot de toekomst. • Aandacht voor de verhouding tussen draaglast en draagkracht in het gezin en informeren over en indien nodig verwijzen naar extra ondersteuningsmogelijkheden als thuishulp, oppascentrale, logeeropvang, (semi-)residentiële voorzieningen.
•
•
Contact met school met daarin voorlichting over de stoornis via gesprek en literatuur. Verder advisering met betrekking tot lichte gedrags- en/of leerproblematiek voortvloeiend uit de stoornis. Indien nodig overleg over verwijzing naar ambulante begeleiding vanuit schooladviesdienst / speciaal onderwijs of overleg over verwijzing naar een vorm van speciaal onderwijs. Ouders/verzorgers informeren over de sociale kaart met betrekking tot diverse voorzieningen (onderwijs, hulpverlening, oppas- en logeeropvang, dagbesteding en dergelijke), zowel landelijk als in de eigen regio. Ouders worden attent gemaakt op de belangenvereninging NVA.
Locatie De hulpverlening vindt in principe plaats bij Kinder- en Jeugd GGZ, incidenteel bij ouders/verzorgers/gezin thuis, incidenteel op school. Frequentie De frequentie van de contacten wisselt per cliëntsysteem en is bij perioden hoog (bijvoorbeeld in geval van crisissituaties of in de beginfase van de begeleiding) en bij perioden laag. Er is minimaal eens per twee weken contact. De gespreksduur varieert van drie kwartier tot een uur. Duur De duur van deze module kan variëren van een kortdurend hulpaanbod (van enkele contacten) tot een langdurend aanbod (van meer dan 6 maanden). Gemiddeld duurt de module 6 maanden. De ontvangers van de module Betrokken cliënten Ouders/verzorgers, incidenteel ook broertjes/zusjes of het gehele gezin. Indicaties • Hulpvraag De ouders/verzorgers of het gezin vragen om ondersteuning bij de stagnerende ontwikkeling van het kind en bij het hanteerbaar maken van de gedragsproblemen, zodanig dat het functioneren van het kind in de thuissituatie mogelijk blijft.
•
Problematiek • De diagnose PDD-NOS is gesteld. • Het kind heeft de leeftijd van 3-12 jaar. • Het kind heeft een intelligentieniveau van 85 of hoger. • Ouders hebben behoefte aan voorlichting, psycho-educatie, pedagogische adviezen en ondersteuning.
Contra-indicaties • Op voorhand is duidelijk dat ambulante begeleiding ontoereikend zal zijn. Organisatorische en financiële aspecten Betrokken disciplines • maatschappelijk werkende V.O. • orthopedagoog • ontwikkelingspsycholoog • GZ-psycholoog • psychotherapeut • kinder- en jeugdpsychiater Voortgangsbewaking • De voortgang wordt bewaakt door middel van oordeelsvorming in een multidisciplinair team. • Minimaal halfjaarlijkse periodieke herindicatie aan de hand van een voortgangsverslag. Hieraan voorafgaand vindt een evaluatief gesprek met de ouders/verzorgers plaats. Indicatie van de kosten (De kosten van de module moeten nog worden uitgewerkt).
24-uurshulp richting zelfstandigheid voor kwetsbare jongeren 17 Inhoud van de module Visie Voor jongeren bij wie de gedragsproblematiek voornamelijk internaliserend van aard is, is een apart aanbod noodzakelijk. De cognitieve en sociaal-emotionele problematiek vormt een belangrijke beperkende factor. Dit stelt speciale eisen aan het behandelingsklimaat, inrichting van de leefsituatie en de kwaliteit van de persoonlijke relaties in de diverse fasen van de behandeling. Deze zogenoemde kwetsbare jongeren hebben meer dan anderen voorspelbaarheid, veiligheid en (materiële) betrouwbaarheid nodig, als voorwaarde om (sociaal) inadequate overlevingsstrategieën los te laten en nieuwe vaardigheden aan te leren. Het theoretisch kader van waaruit gewerkt wordt: • (sociale)leertheorie; • systeemtheorie; • ontwikkelingspsychologische theorieën; • groepsdynamische theorieën. De leertheorie en de ontwikkelingspsychologie vormen de basis voor het socialecompetentiemodel, dat hier gehanteerd wordt. De begeleiding is gericht op competentievergroting, het vergroten van het vaardigheidsrepertoire gerelateerd aan de ontwikkelingstaken van de jongere. Het zijn niet alleen factoren in de jongere, maar ook factoren in zijn of haar omgeving die benut worden en zo mogelijk sterker worden gemaakt. Dit betekent onder meer het expliciet onderkennen van de rol van de ouders en de betrokkenheid bij de hulpverlening. Juist ook in een ontwikkelingsfase, waarin jongeren hun eigen weg zullen gaan en meer eigen verantwoordelijkheden moeten gaan nemen, wordt de positie ten opzichte van de ouders benadrukt. Bij deze jongeren zal in de toekomst meer dan gemiddeld een steunstructuur aanwezig moeten zijn. Het systeemtheoretisch denken stelt vooral de interactionele aspecten en
17 Gebaseerd op een modulebeschrijving uit de modulewijzer 2002 van Jeugdzorg Groningen.
wederzijdse beïnvloeding centraal, die zowel van invloed zijn op het gezin als systeem, als op de groep als systeem. Groepsdynamische theorieën beschrijven processen binnen de groep.
Doelen • De gedragsproblematiek is op zodanige wijze veranderd, dat deze hanteerbaar is voor de jongere en/of zijn of haar omgeving. • De jongere heeft zijn of haar vaardigheden uitgebreid, die nodig zijn ten behoeve van de ontwikkelingstaken passend bij de leeftijd. • De communicatie en interactie van de jongere met zijn of haar ouders is zodanig verbeterd, dat de jongere zich kan handhaven in het eerste milieu. • De jongere kan zich handhaven in het tweede en derde milieu. • De jongere kan zich in een vervolgsituatie handhaven, eventueel bij ouders, eventueel met lichtere vormen van hulp. • De jongere is binnen gestelde termijn voorbereid op (een vorm van) zelfstandig wonen. Functie(s) Bieden van vervangende opvoedende/vormende relatie en/of van een therapeutisch groepsklimaat, verblijf en verzorging. Activiteiten Er is sprake van ‘specifiek opvoeden en verzorgen in de groep’, met zowel individuele als groepsactiviteiten die voortvloeien uit de gestelde doelen binnen het specifieke hulpverleningsplan. Kenmerkend voor de activiteiten is de gestructureerdheid en intensiteit waarmee deze plaatsvinden en waarbij sprake is van veel herhaling, situatiegerichtheid en principes van de geleide confrontatie. Dit vraagt een speciale attitude en vaardigheden van de groepsopvoeders. Uitgaande van het competentiemodel worden verschillende middelen ingezet, zoals: • competentieanalyse; onder andere analyse van protectieve en risicofactoren; • fasering met beloningssysteem, waarbij voor de jongere sprake is van een toenemende mate van verantwoordelijkheid en afnemende deelname aan het groepsgebeuren, met de materiële vormgeving hieraan gekoppeld;
•
dagelijkse routine, waarbinnen vaardigheden worden aangeleerd door middel van regelhantering, modeling, taak- en vaardigheidslijsten, dagen weekprogramma’s (inclusief vrijetijdsprogramma’s), hanteren van gesprekstechnieken (onder andere ik-boodschappen, actief luisteren) en gedragsveranderingstechnieken (onder andere feedback, gedragsinstructie, gedragsoefening). Daarnaast worden in individuele gevallen middelen als netwerkschema’s, weekkaarten en doelkaarten gebruikt.
Andere activiteiten: • mentoraat: individuele begeleiding door middel van gesprekken (hanteren van gesprekstechnieken, gedragsveranderingstechnieken en andere middelen vanuit het compententiemodel); • school- en/of werkcontacten; • oudercontacten; • netwerkcontacten. Groepsgerichte activiteiten (met de groep als geheel; uitgevoerd door de groepsleiding): • socialevaardigheidstraining; • training ‘seksualiteit & relaties’; • thema-avonden; • groepsgesprekken.
Locatie Een rustig gesitueerde woning in een woonwijk, met mogelijkheden tot maatschappelijke integratie en bereikbaar met het openbaar vervoer. Frequentie Afhankelijk van de afspraken in het specifieke hulpverleningsplan kan er maximaal 7x24 uur gebruik worden gemaakt van deze module. Intensiteit 24-uursbegeleiding Duur 6 maanden met mogelijkheid tot verlenging op indicatie tot maximaal 1,5 jaar.
De ontvangers van de module Betrokken cliënten Jongeren vanaf 16 jaar, die binnen gestelde termijnen in staat zijn zich voor te bereiden op (een vorm van) zelfstandig wonen. De jongeren dienen een dagbesteding te hebben. Indicaties • Hulpvraag • De jongere vraagt om competentievergroting ten aanzien van ontwikkelingstaken (verbeteren van vaardigheden met betrekking tot het leven van alledag, studie- en werk, vrije tijd, omgang met anderen, zelfbepaling) of zelfstandigheidstraining. • De jongere maakt met zijn gedrag duidelijk dat het verbeteren of leren van vaardigheden gericht op sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling noodzakelijk is. • De jongere vraagt ondersteuning bij het zich handhaven in het eerste, tweede en derde milieu. •
Problematiek • Jongeren in een problematische opvoedingssituatie. • Jongeren met sociaal-emotionele problematiek, hetgeen zich voornamelijk uit via internaliserende gedragsproblematiek. • Jongeren, die gelet op hun cognitieve mogelijkheden, beperkingen ervaren ten aanzien van leerbaarheid van vaardigheden.
•
Leeftijd 16 tot 18 jaar
•
Intelligentie Deze jongeren hebben over het algemeen een lager IQ dan de gemiddelde populatie van Jeugdzorg Groningen. De ondergrens van het IQ blijft echter 85.
•
Woonplaats Stad of provincie Groningen.
Contra-indicaties De module biedt geen passende hulp voor jongeren bij wie de mogelijkheid tot specifiek opvoeden en vorming, verblijf, verzorging en begeleiding in beslissende mate negatief beïnvloed wordt door: • verslavingsproblematiek (excessief gebruik van softdrugs, alcohol, gokken), en/of • het gebruik van harddrugs, en/of • dusdanige psychiatrische problematiek dat het contact met de werkelijkheid ontbreekt. De module is niet geschikt voor jongeren die niet in staat zijn in een gewone woonomgeving te functioneren. De veiligheid van de jongere, de groep en de omgeving dient gewaarborgd te kunnen worden. Organisatorische en financiële aspecten Betrokken disciplines Pedagogisch medewerkers Voortgangsbewaking De voortgangsbewaking volgt het protocol van de hulpverleningsplanning. Het eerste specifieke hulpverleningsplan inclusief plannings- en evaluatieafspraken wordt tijdens het plaatsingsgesprek met alle partijen vastgelegd. Na zes weken volgt er een bijgesteld specifiek hulpverleningsplan. Halverwege en aan het eind van de geïndiceerde duur van de module evalueert de uitvoerder met de cliënt de gestelde doelen en stuurt hiervan het verslag naar de plaatser. Aan de hand hiervan neemt deze in overleg met de cliënt een besluit over beëindiging dan wel voortzetting van de module. Indicatie van de kosten (De kosten van de module moeten nog worden uitgewerkt).
Bijlage 5 VOORBEELDEN VAN SPECIFICATIES EN STANDAARDRUBRIEKEN VOOR DE TYPERING VAN DE MIDDELEN EN DOELGROEP IN MODULES
Specificatie van
Standaardrubriek
Activiteiten
Activiteiten in functiegroep 1 (behandeling, begeleiding, training, revalidatie) • behandeling individuele jeugdige of opvoeder(s) uit één gezin • behandeling ‘individueel’ gezin / gezinsbehandeling • behandeling groep jeugdigen of groep opvoeders uit meerdere gezinnen • behandeling groep gezinnen Activiteiten in functiegroep 2 (verblijf, verzorging, verpleging enzovoort) • verblijf jeugdige • verblijf gezin Activiteiten in functiegroep 3 (informatie, advies, voorlichting enzovoort) • informatie, advies, voorlichting, consultatie, bemiddeling, preventie Activiteiten op het terrein van observatie en diagnostiek • observatie, diagnostiek
Type locatie (‘setting’)
Benodigd specialisme
• • • • • •
‘outreachend’ (bijvoorbeeld op straat, op school) thuis / in het gezin ambulant semi-residentieel / dagvoorziening pleegzorg residentieel / dag-en-nachtvoorziening
• niveau 1: BIG klinisch psycholoog, psychotherapeut • niveau 2: maatschappelijk werkende, sociaal-psychiatrisch of psychiatrisch verpleegkundige, fysiotherapeut, logopedist, ergotherapeut • niveau 3: groepsopvoeder (sociaal-pedagogisch hulpverlener), verpleegkundige, pleegouder
Duur
• • • •
zeer kortdurend (1 maand) kortdurend (2 tot 3 maanden) middellang (4 tot maximaal 6 maanden) langdurend (7 tot maximaal 12 maanden)
Intensiteit van de contacten
Bij de functie ‘behandeling’ • extensief (gemiddeld 1 contact per maand) • intensief (gemiddeld 2-4 contacten per maand) • zeer intensief (gemiddeld meer dan 4 contacten per maand) Bij de functie ‘groepsbehandeling’ gecombineerd met locatie semiresidentieel / dagvoorziening • extensief (gemiddeld 1-3 dagdelen per week) • intensief (gemiddeld 4-11 dagdelen per week) • zeer intensief (gemiddeld 12 of meer dagdelen per week) Bij ‘groepsbehandeling in combinatie met verblijf’ (residentieel) of ‘verblijf’ (pleegzorg) • extensief (gemiddeld 1-2 dagen per week) • intensief (gemiddeld 3-5 dagen per week) • zeer intensief (gemiddeld 6-7 dagen per week) Bij de functie ‘groepsbehandeling’ overige locaties • extensief (gemiddeld 1 contact per maand) • intensief (gemiddeld 2-4 contacten per maand) • zeer intensief (gemiddeld meer dan 4 contacten per maand)
Doelgroep
Hulpvraag •… Diagnostische categorie / Problematiek •… Leeftijd •… Sekse •… Etniciteit •… Intelligentie •… Woonplaats/Postcodegebied •…
Deze indeling correspondeert met de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) en met de rubrieken die zijn voorgesteld om basismodules af te bakenen (Van Yperen, Carati e.a. 2000). Ten aanzien van de indeling van de activiteiten wordt op het meest globale niveau een onderscheid gemaakt in functiegroepen (zie hiervoor bijlage 2).
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW
Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhankelijke organisatie die zich door middel van informatie, innovatie en ondersteuning richt op vernieuwing en verbetering van de sector zorg en welzijn. In deze sector werken ruim 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaalcultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan mensen met een handicap. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals opleidingen, provincies, gemeenten en woningbouwcorporaties, doen regelmatig een beroep op het NIZW. De werkzaamheden van het NIZW zijn ondergebracht in centra die zich richten op de thema’s jeugd, zorg, sociaal beleid, professionalisering, internationale zaken en publieksinformatie. Binnen deze kaders houden de medewerkers van het NIZW zich bezig met de ontwikkeling en implementatie van nieuwe methodieken en informatieproducten, met afstemmingsvraagstukken en expertiseontwikkeling. Dat resulteert onder meer in adviezen, veranderingstrajecten, trainingen, congressen, boeken, brochures, almanakken, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn.