Modellenstudie FUMO Doorrekenen modelvarianten met de best passende productieapplicatie Uitgebracht aan: Versie: Datum: Kenmerk: Uitgebracht door: Auteurs:
Regiegroep FUMO provincie Fryslân De heren F. Mink en R.E.L. van den Bosch Leeuwarden
Definitief 26 april 2011 3112959340 Deloitte Consulting Postbus 300, 1180 AH Amstelveen Nederland Jan de Hartog Barend Duits Michel Hummel
Modellenstudie FUMO
Inhoudsopgave 1. Inleiding ....................................................................................................................................... 4 2. Samenvatting .............................................................................................................................. 5 3. Aanpak ......................................................................................................................................... 8 3.1 Gegevensverzameling en bewerking .................................................................................... 8 3.2 Sturing en begeleiding onderzoek ......................................................................................... 9 4. Uitgangspunten FUMO .............................................................................................................. 11 4.1 Landelijke kaders ................................................................................................................. 11 4.2 Friese kaders ....................................................................................................................... 13 4.3 Toetsingscriteria voor de varianten .................................................................................... 14 5. Beschrijving modelvarianten FUMO ......................................................................................... 16 5.1 Takenpakket ........................................................................................................................ 16 5.2 Geografisch werkgebied ...................................................................................................... 18 5.3 Overzicht alle modelvarianten ............................................................................................ 20 6. Juridische mogelijkheden .......................................................................................................... 21 6.1 Publiek privaat ..................................................................................................................... 21 6.2 Publiekrechtelijke samenwerking ....................................................................................... 22 7. Uitgangspunten IT componenten best passende productieapplicatie ..................................... 26 8. Varianten best passende productieapplicatie/IT architectuur ................................................. 31 8.1 Aansluitvarianten voor bevoegde gezagen ......................................................................... 32 8.2 Architectuur met Genetics Powerforms ............................................................................. 35 8.3 Architectuur met Centric modules ...................................................................................... 37 8.4 Architectuur met Roxit Squit XO ......................................................................................... 39 8.5 Kwalitatieve vergelijking van de modelvarianten ............................................................... 41 8.6 Kosten best passende ICT voorziening per modelvariant ................................................... 43 9. Doorrekening modellen ............................................................................................................ 47 9.1
Huidige situatie ............................................................................................................. 47
9.2
Toets op de kwaliteitscriteria voor kritieke massa ....................................................... 49
9.3
Indicatie benodigde capaciteit ...................................................................................... 52
9.4
Kosten en baten ............................................................................................................ 55
9.5
Kostenontwikkeling en kwaliteit ................................................................................... 60
10. Vergelijking modellen .............................................................................................................. 62
2
Modellenstudie FUMO
11. Conclusies en aanbevelingen .................................................................................................. 68 Bijlage 1: Gehanteerde aannamen voor Doorrekenen Modellen ................................................. 74 Bijlage 2: Resultaten per modelvariant ......................................................................................... 87 Bijlage 3: Gehanteerde aannamen voor IT kosten per modelvariant ........................................... 93 Bijlage 4: Kosten per modelvariant productieapplicatie ............................................................... 98 Bijlage 5: Basistakenpakket vs 2.2 ............................................................................................... 101 Bijlage 6: Overzicht van deelnemers in diverse groepen ............................................................ 105
3
Modellenstudie FUMO
1. Inleiding De provincie Fryslân vervult de rol van regisseur in het proces om te komen tot een regionale uitvoeringsdienst met de naam Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing, afgekort FUMO (landelijk aangeduid als RUD, Regionale Uitvoerings Dienst). In dit proces wordt nauw samengewerkt tussen de Friese gemeenten, de provincie Fryslân als bevoegd gezag WABO en het Wetterskip (waterschap). Gezamenlijk wordt gezocht naar een provincie dekkende structuur, waarin een adequaat kwaliteitsniveau van vergunningverlening en toezicht en handhaving kan worden gerealiseerd op het gebied van het omgevingsrecht, met het basistakenpakket als uitgangspunt. De voorbereidingen in de provincie zijn al enige tijd bezig en een belangrijke mijlpaal daarin was de accordering van het Plan van Aanpak voor de realisatie van de FUMO in september 2009. De gedachtenvorming over de Friese uitvoeringsdienst heeft zich sindsdien verder ontwikkeld en dat heeft onder meer geleid tot de vaststelling van een aantal Friese kaders voor de FUMO (zie hoofdstuk 3). De toepassing van deze kaders moet leiden tot Fries maatwerk zonder dat daarbij de landelijke kaders voor robuuste regionale uitvoeringsdiensten uit het oog worden verloren. Momenteel is de vraag aan de orde hoe het Friese maatwerk in organisatorisch opzicht eruit moet komen te zien. Om die reden is aan Deloitte Consulting de opdracht gegeven een zogenaamde modellenstudie te verrichten, waarin verschillende varianten van een FUMO worden geschetst en worden vergeleken met behulp van toetsingscriteria die aan de landelijke en Friese kaders worden ontleend. De varianten betreffen verschillende mogelijkheden wat betreft het takenpakket van de FUMO en de geografisch organisatorische structuur. De opdracht aan Deloitte luidde als volgt: “Ondersteun de Regiegroep van de provincie Fryslân bij de voorbereiding van een ‘uitvoeringsorganisatie’ voor vergunningverlening en toezicht in de provincie. Onderzoek daartoe de verschillende modelvarianten aan de hand van een business case. Onderzoek in dat kader tevens ‐als verdieping op een eerder door Capgemini uitgevoerd onderzoek‐ wat de best passende productie‐applicatie is en wat dat betekent voor de koppelingen voor de FUMO”. Het onderzoek moet leiden tot een inzicht in welke variant of varianten het beste aansluiten bij de kaders. Op basis daarvan zullen de bevoegde gezagen een besluit moeten nemen over de best passende variant. Nadat die besluiten zijn genomen, dient de gekozen variant verder te worden uitgewerkt in een bedrijfsplan (beschrijving in een behoorlijke mate van detail van de gewenste toekomstige organisatie) en in een implementatieplan (beschrijving en planning van de werkzaamheden om te komen tot de beoogde organisatie). Na uitvoering van de acties uit het implementatieplan moet de FUMO op 1 januari 2013 operationeel zijn. De resultaten van het onderzoek naar de verschillende varianten zijn in het voorliggende rapport opgenomen.
4
Modellenstudie FUMO
2. Samenvatting
Volgens verschillende onderzoeken moet de kwaliteit van vergunningverlening en toezicht en handhaving in Nederland en ook in de provincie Fryslân worden verbeterd. Tussen het Rijk, de VNG, het IPO, de UvW, het OM en de Politie zijn op landelijk niveau afspraken gemaakt over de gewenste uitvoeringsstructuur en over de wijze waarop daartoe kan worden gekomen. Belangrijke afspraken hebben betrekking op de oprichting van RUD’s, het basistakenpakket, de kwaliteitscriteria die voor deze RUD’s gelden en de congruentie van de RUD’s met de Veiligheidsregio’s.
De betrokken overheden in de provincie Fryslân (gemeenten, provincie en het wetterskip) zijn al geruime tijd bezig met de voorbereiding van de samenwerking in de provincie. Deze samenwerking dient gestalte te krijgen in de FUMO (Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing), de Friese benaming voor de RUD. Bestuurlijk heeft men in Fryslân een aantal kaders afgesproken voor de vormgeving van de FUMO. Deze Friese kaders zijn aanvullend aan de landelijke kaders.
In voorliggend onderzoek zijn 12 modelvarianten met elkaar vergeleken. Aan de hand van de vergelijking dient een bestuurlijke keuze te worden gemaakt. Conform landelijke afspraken dient deze keuze voor 1 juni 2011 ter kennis te worden gebracht aan de staatssecretaris van I & M. De samenwerking dient op 1 januari 2013 operationeel te zijn.
De modelvarianten zijn vorm gegeven langs de as van het takenpakket en de as van de schaal van samenwerking gekoppeld aan de organisatiestructuur. Op het gebied van het takenpakket is onderscheid gemaakt tussen samenwerking op het gebied van: A. de zgn. basistaken plus de taken die reeds nu vrijwillig zijn opgeschaald, en de taken waarvan overheden hebben aangegeven dat zij vrijwillig opgeschaald zullen worden. B. als ad A plus de overige milieutaken van gemeenten. C. als ad B plus de overige Wabo taken. Wat betreft de schaal en structuur van de samenwerking is onderscheid gemaakt tussen: 1. één FUMO‐organisatie (met als modelvarianten: de FUMO op één locatie, de FUMO op een centrale vestiging en op een klein aantal werklocaties en de FUMO op een centrale vestiging en op een groot aantal werklocaties). 2. twee RUD‐organisaties, die elk op een eigen locatie zijn gevestigd, een eigen organisatie vormen en de VTH‐taken voor een deel van de provincie uitvoeren.
Om tot een voorkeur voor één van deze modelvarianten te komen, zijn de modelvarianten afgezet tegen zes toetsingscriteria uit de landelijke en de Friese kaders die een onder‐ scheidend karakter hebben voor de modelvarianten. Deze criteria zijn: de score op de kwaliteits‐criteria voor de kritieke massa, congruentie met de Veiligheidsregio, lean/efficiënt/ effectief, het principe ‘lokaal doen wat lokaal kan’, de ‘lengte’ van de lijnen tussen de opdrachtgever en de uitvoering en tenslotte de gevolgen voor de medewerkers. Alle overige punten uit de landelijke en de Friese kaders gelden onverkort als uitgangspunt voor de uitvoeringsstructuur.
5
Modellenstudie FUMO
Om de modelvarianten te kunnen doorrekenen zijn bij de gemeenten, het wetterskip, de provincie en de bestaande samenwerkingsverbanden met behulp van vragenformulieren gegevens verzameld. Daar waar gegevens niet of niet volledig zijn aangeleverd, zijn ramingen gemaakt. Voor de actuele situatie is daarmee voldoende informatie verzameld.
Op grond van de analyse adviseren wij de samenwerking aan te gaan voor alle Wabo+ taken en deze te bundelen in één FUMO‐organisatie. Dat zou het eindbeeld van de samenwerking moeten zijn. Op die manier kan de grootste winst op het gebied van kwaliteit, effectiviteit en efficiëntie van de uitvoering van VTH‐taken worden geboekt. De efficiëntiewinst bij samenwerking op een kleiner takenpakket is procentueel kleiner. In paragraaf 9.4 staan de inverdienpercentages.
Er zijn drie bewegingen die het kostenniveau van de FUMO beïnvloeden. Kosten zullen verminderen door het effect van nieuwe regelgeving (aangeduid als ‘situatie 2013’) en door efficiëntieverbetering als gevolg van de samenwerking. Kosten zullen toenemen door verhoging van het kwaliteitsniveau, noodzakelijk door de aanwezigheid van achterstanden. Per saldo verwachten wij een vermindering van de totale kosten bij samenwerking.
Indien het eindbeeld van samenwerking op alle Wabo+ taken per 2013 niet voor alle deelnemers realiseerbaar blijkt, adviseren wij een groeipad om tot een dergelijke samenwerking te komen. Te starten met samenwerking in een FUMO waarin de basistaken, de milieutaken en de vrijwillig op te schalen taken van de gemeenten en de provincie worden ondergebracht, alsmede enkele taken van het wetterskip. Aldus kan ook de samenhang tussen de uitvoering van basistaken en overige milieutaken worden gecontinueerd.
Wat betreft de ruimtelijke structuur van de FUMO adviseren wij om de samenwerking in één organisatie eveneens via een groeipad vorm te geven: starten met één hoofdvestiging voor de specialistische en overige te concentreren taken, en een aantal (lean georgani‐ seerde) werklocaties in de regio voor de uitvoering van taken die decentraal uitgevoerd kunnen worden. Afhankelijk van de ervaringen en andere ontwikkelingen kan gaandeweg worden besloten om het aantal vestigingen aan te passen.
Wij adviseren om voor de samenwerking in de FUMO een gemeenschappelijke regeling te treffen op basis van de WGR tussen de colleges van burgemeester en wethouders, het college van gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van het wetterskip en bij deze regeling een Openbaar Lichaam in te stellen. Volgens de WGR komen bij een samenwerking tussen gemeenten, de provincie en het waterschap alleen het Openbaar Lichaam en het Gemeenschappelijk Orgaan in aanmerking. Met een Openbaar Lichaam als juridische vorm worden de bestendigheid van de samenwerking, de risicodeling (mits goed vastgelegd en gekoppeld aan het takenpakket), de eigen rechtspersoonlijkheid, de eigen bedrijfsvoering en de democratische controle het beste geborgd.
Voor wat betreft de keuze van de productieapplicatie bevelen wij in het geval dat de samenwerking zich primair gaat richten op het basistakenpakket inclusief de (overige) milieutaken, de applicatie Powerforms van Genetics aan, met als redenen de geboden
6
Modellenstudie FUMO
functionaliteit en de totale kosten. De productie‐applicatie van een bevoegd gezag (die niet alle Wabotaken opschaalt) kan naast die van FUMO blijven functioneren, maar dit zal tot extra kosten leiden. Optie voor een bevoegd gezag is vanaf de start het volledige Wabo‐ takenpakket te ondersteunen met de door de FUMO te exploiteren productieapplicatie.
Wij adviseren ook qua ICT vlak te kiezen voor een groeipad. Hoe meer bevoegde gezagen beslissen de hele Wabo in één productieapplicatie uit te voeren, hoe sneller er wordt bespaard (in potentie tot 25% van de kosten bij de start van de FUMO, waarvan 35% van de kosten voor de productieapplicatie). Bijkomend voordeel is dat de integraliteit binnen de hele keten kan worden verbeterd en geborgd.
7
Modellenstudie FUMO
3. Aanpak 3.1 Gegevensverzameling en bewerking Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van gegevens die bij de gemeenten, de provincie, het wetterskip, de milieudiensten en het ISZF zijn verzameld en reeds aanwezige achtergrondinformatie over de vorming van de FUMO. Voor zover geen of onvoldoende gegevens van partners zijn aangeleverd, zijn ramingen gemaakt op basis van de wel beschikbare gegevens van andere gemeenten. De informatieverzameling heeft plaats gevonden met behulp van twee afzonderlijke vragenlijsten, één voor het doorrekenen van de modellen en één voor het onderzoeken van de best passende productieapplicatie. Over de opzet van de vragenlijst is enkele keren overlegd met de Regiegroep en met ambtelijke vertegenwoordigers van Friese gemeenten, de provincie en waterschap. Voor wat betreft de vragenlijst ‘doorrekenen modellen’ gebeurde dat met de zogenaamde klankbordgroep en voor wat betreft de vragenlijst ‘productieapplicatie’ met de zogenaamde expertgroep ICT. In de vragenlijst ‘doorrekenen modellen’ waren vooral vragen opgenomen over de aanwezige inrichtingen, de personele formatie, de aanwezige deskundigheden en de kosten van VTH. Er was daarbij aangesloten op de vraagstelling die gehanteerd wordt in de zogenaamde zelfevaluatietool. Deze tool is in opdracht van het ministerie van I & M ontwikkeld en begin 2011 beschikbaar gekomen ten behoeve van de gemeenten en provincies ter beoordeling van de bij hen aanwezige deskundigheden. Met behulp van de tool kan de robuustheid van de RUD op het gebied van kwaliteit worden getoetst, alsmede de robuustheid van gemeenten of andere samenwerkingsorganisaties voor de daar achterblijvende taken. Door in de vragenlijst hiermee rekening te houden kon worden bereikt, dat we voor het onderhavige onderzoek over de gewenste gegevens konden beschikken, terwijl de gemeenten, uitgaande van de zelfevaluatie, de cijfers slechts eenmaal op dit gebied boven tafel behoefden te tillen. Bij de vragenlijst ‘best passende productieapplicatie’ is voortgebouwd op het eerdere onderzoek van Capgemini met betrekking tot de productieapplicatie van de FUMO. De vragenlijst had tot doel om vast te stellen over welke voorzieningen de toekomstige FUMO zal moeten beschikken. Daarnaast om inzicht te krijgen in de ICT kosten en baten die voortvloeien uit de verschillende keuzes inzake het takenpakket en de samenwerkingsvorm met de FUMO, en om de mogelijkheden voor de FUMO te onderzoeken om (delen van) bestaande ICT voorzieningen ‘over te nemen’ van één of meer van de betrokken partijen. Om de partners in Fryslân vooraf te informeren over het onderzoek en het soort gegevens dat zou worden opgevraagd zijn twee informatiebijeenkomsten gehouden voor bestuurders en management van de betreffende organisaties. Om specifieke vragen over de vragenformulieren
8
Modellenstudie FUMO
te beantwoorden zijn twee tussentijdse bijeenkomsten gehouden en daarnaast zijn er bilaterale contacten geweest tussen gemeenten en de onderzoekers. Het verzamelen van de gevraagde gegevens is in het algemeen vrij moeizaam verlopen en heeft relatief veel doorlooptijd gekost. Dit heeft deels te maken met het feit dat de gevraagde gegevens meestal niet zomaar uit beschikbare informatiesystemen konden worden gehaald. De aangeleverde gegevens over 2010 zijn door ons als uitgangspunt voor de analyse genomen, na een toets op de redelijkheid van de cijfers. De vraag om de situatie vanaf 2013 in te schatten, bleek moeilijker te beantwoorden dan ingeschat. We hebben daarom ook gebruik gemaakt van landelijke onderzoeken naar de effecten van de nieuwe regelgeving (met name Activiteitenbesluit). We hebben van alle gemeenten respons op de vragenlijst gekregen, maar de volledigheid van de aangeleverde informatie liet in verschillende gevallen te wensen over. Wij schatten in dat ongeveer tweederde van de benodigde informatie ook daadwerkelijk is aangeleverd. Zoals opgemerkt: daar waar de aangeleverde gegevens ontoereikend waren, is met ramingen gewerkt bij het analyseren en verwerken van de gegevens. Op deze manier hebben we een goede basis kunnen verkrijgen om de doorrekening op een verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren.
3.2 Sturing en begeleiding onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd onder bestuurlijke aansturing van de Bestuurlijke Procesgroep. In deze procesgroep hebben bestuurders van de provincie Fryslân, van een representatieve groep van Friese gemeenten en van het wetterskip zitting1. De ambtelijke leiding van het onderzoek was in handen van de Regiegroep. De onderzoekers van Deloitte hebben vervolgens inhoudelijk ondersteuning gekregen bij het opzetten van de vragenlijsten voor de gegevensverzameling en bij het opstellen van dit rapport. De ICT‐expert groep heeft zich met name gericht op het onderdeel productieapplicatie in dit onderzoek, de Klankbordgroep FUMO op de doorrekening van de varianten en op het algemene onderzoeksdeel. De concept vragenlijsten en de conceptrapportage zijn aan deze groepen voor commentaar voorgelegd en zijn met hen besproken. Een aantal leden heeft zijn of haar bevindingen ook op papier aan ons doen toekomen.
1
De oorsprong van deze Procesgroep ligt in de afspraak, gemaakt tijdens de VFG bestuursvergadering van 6 februari 2008, waaraan ook de gedeputeerde deel nam, om een, door de provincie gefaciliteerde, kleine bestuurlijke groep (met de gedeputeerde, wetterskip en een aantal gemeentelijke vertegenwoordigers) op te richten. Deze groep kreeg als taak richting te geven aan de betekenis van alle ontwikkelingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor de uitvoeringspraktijken in Fryslân en om acties te ondernemen om hier op de langer termijn handen en voeten aan te geven. De intentie voor deze bestuurlijke vertegenwoordiging is dus bestuurlijk tijdens de bijeenkomst van 6 februari 2008 uitgesproken, waarna het VFG bestuur op 18 maart 2008 ook formeel het besluit heeft genomen en voordrachten heeft gedaan.
9
Modellenstudie FUMO
We hebben in bijlage 6 de samenstelling van de Bestuurlijke procesgroep, de ICT expertgroep en de Klankbordgroep FUMO weergegeven. Een heel belangrijke bijdrage aan dit onderzoek is geleverd door de medewerkers van de gemeenten, de provincie, het wetterskip, de milieudiensten en het ISZF, doordat zij een groot aantal gegevens hebben aangeleverd middels het invullen van de vragenlijsten. Er was heel wat spitwerk nodig om het gevraagde boven tafel te krijgen. Wij willen vanaf deze plaats een ieder bedanken voor zijn of haar bijdrage aan dit onderzoek.
10
Modellenstudie FUMO
4. Uitgangspunten FUMO De uitgangspunten voor de FUMO zijn terug te vinden in de landelijke (zie paragraaf 4.1) en de Friese kaders (zie paragraaf 4.2) voor de regionale uitvoeringsdienst. De Friese kaders zijn aanvullend op de landelijke kaders.
4.1 Landelijke kaders In verschillende onderzoeken is te lezen dat de organisatie en uitvoering van vergunning‐ verlening, toezicht en handhaving van de regelgeving op het gebied van Milieu, Bouwen en Ruimte structurele problemen kent. Fragmentatie, onnodige bestuurlijke drukte, gecompliceerde verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheden, een tekort aan capaciteit, kennis en kunde bij een deel van de individuele bevoegde gezagsinstanties, onvoldoende en te vrijblijvende samenwerking en informatie‐uitwisseling tussen toezichthouders en handhavers, toename specialismen en afname schaal door vermindering vergunningverlening, overdracht bevoegdheden van provincie naar gemeenten van complexe inrichtingen. Het is een greep uit de problemen zoals die uit een reeks van adviezen en rapporten naar voren komen. Om deze problemen fundamenteel aan te pakken, hebben het Rijk, het IPO en de VNG overeenstemming bereikt over de zogeheten package deal van 19 juni 2009. De UvW heeft zich hier in een later stadium aan geconformeerd. In een aantal bestuurlijke overleggen is de packagedeal aan de orde geweest en zijn er bijstellingen op aan gebracht. Onder meer is een basistakenpakket vastgesteld en er is afgesproken dat er kwaliteitscriteria worden ontwikkeld en vastgesteld, waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving moeten voldoen. Deze criteria zijn inmiddels beschikbaar. De criteria gelden in ieder geval voor de regionale uitvoeringsdiensten, waarvan afgesproken is dat deze een land dekkende structuur moeten gaan vormen. De kwaliteitscriteria vormen daarmee één van de belangrijkste pijlers –zo niet de belangrijkste‐ onder een adequate uitvoering van de onderhavige medebewindstaken door gemeenten, provincies en het Rijk of in hun opdracht door derden, waaronder de RUD’s. In aansluiting op de gemaakte afspraken is het Programma Uitvoering met Ambitie (PUmA) gestart. In dit programma zijn de acties gebundeld die nodig zijn om het kabinetsbeleid en de bijbehorende packagedeal te kunnen uitvoeren. De partijen die bij dit programma zijn betrokken, zijn I&M, V&J, BZK (het ‘Rijk’), IPO, VNG, UvW en Openbaar Ministerie en Politie. In het kader van dit programma zijn in januari 2011 een Stappenplan RUD‐vorming en een checklist Criteria RUD‐vorming opgesteld. De checklist is een nadere uitwerking van de afspraken uit de package deal. Hij is tevens bedoeld als hulpmiddel bij de gesprekken tussen de provincie en de gemeenten over de invulling van de randvoorwaarden bij de RUD‐vorming. Zowel het Stappenplan als de checklist zijn opgesteld door de Stuurgroep PUmA. Het Stappenplan is op 16 februari 2011 bestuurlijk vastgesteld. Met betrekking tot de checklist is in hetzelfde bestuurlijk overleg vastgesteld, dat deze checklist het richtinggevende kader is voor
11
Modellenstudie FUMO
het verdere proces. Daarbij is ook aangegeven dat een eventuele afwijking daarvan op grond van een voorkeur voor regionaal maatwerk (met name: ander werkgebied dan dat van de Veiligheidsregio of een andere juridische vorm ) onder voorwaarden mogelijk is. Bij deze voorwaarden gaat het er om, dat de direct betrokken partijen (provincie, waterschap(pen) en de gemeenten) het met elkaar eens zijn over het regionale maatwerk, dat de afstemming met het OM en de politie moet zijn geborgd en dat de RUD’s ook op langere termijn voldoende kritieke massa hebben conform de KPMG‐kwaliteitscriteria. Alle partijen hebben tijdens het overleg van 16 februari 2011 aangegeven het er over eens te zijn, dat de RUD’s er snel moeten komen. De voor dit dossier verantwoordelijke staatssecretaris wil voor 1 juni 2011 duidelijkheid over de vraag hoe het netwerk van de te vormen RUD’s er uit komt te zien, en of dit voor 1 januari 2013 gerealiseerd gaat worden. De boodschap is dat ‘we er voor gaan’ en dat het proces onomkeerbaar is. Onderstaand geven we de belangrijkste elementen uit de packagedeal en de checklist criteria‐ RUD‐vorming weer:
In de RUD wordt deelgenomen door gemeenten en provincies voor de uitvoering van VTH‐taken op het gebied van het omgevingsrecht. In de RUD zullen ook rijkstaken worden ondergebracht. De RUD werkt samen met de waterschappen in de provincie.
Het werkgebied van elke RUD is congruent met dat van de Veiligheidsregio.
Alle RUD’s gezamenlijk vormen een landsdekkend netwerk voor de uitvoering van VTH‐ taken.
De provincie en de gemeenten brengen alle taken uit het basistakenpakket over naar de RUD en bij voorkeur meer taken dan de basistaken. Bij het basistakenpakket gaat het om versie 2.22 van dit pakket.
De RUD voldoet aan de kwaliteitscriteria die voor de RUD’s gelden (de zgn. KPMG criteria 2.0) op het gebied van kritieke massa, proces en kwaliteit en prioriteiten. Hieraan voldoen betekent dat de RUD robuust is op het gebied van kwaliteit. De kwaliteitscriteria dienen tegelijkertijd als referentiekader voor elk bevoegd gezag voor de achterblijvende taken die niet in RUD verband worden georganiseerd.
De robuustheid van de RUD op het gebied van bestuur en financieringsstructuur is geregeld ten behoeve van continuïteit en toekomstbestendigheid.
Elke RUD is in staat continuïteit in de dienstverlening (en termijnen) te bieden – ook in piektijden ‐ tegen overeengekomen kosten en conform de eisen van de deelnemers/ opdrachtgevers. De organisatie dient daartoe efficiënt en effectief georganiseerd te zijn.
RUD is bij voorkeur een openbaar lichaam in de zin van de WGR voor alle deelnemers. Hiermee wordt robuustheid in juridische zin bereikt.
2
Zie bijlage 5.
12
Modellenstudie FUMO
Voor de vormgeving van de RUD’s geldt dat regionaal maatwerk mogelijk is, mits aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan (overeenstemming provincie, waterschap en gemeenten, borging afstemming met OM en politie, voldoen aan de kwaliteitscriteria).
RUD heeft een belangrijke rol bij afstemming Straf‐ en Bestuursrecht en in de ketensamenwerking.
De informatievoorziening voor ketentoezicht en opsporing in de regio is ingericht en gegarandeerd voor de samenwerking binnen de keten, zowel op strategisch, tactisch als operationeel niveau.
Van samenwerking in de RUD’s wordt bovendien een verbetering van de efficiëntie van de organisatie en van de uitvoering verwacht. In het regeerakkoord van het kabinet Rutte was een ‘afroming’ aangekondigd op basis van de te verwachten efficiëntievoordelen. Deze aangekondigde korting heeft veel weerstand opgeroepen bij gemeenten en provincies. Op 21 april 2011 is, vooruitlopend op een bestuursakkoord, een onderhandelaarsakkoord gesloten tussen het Rijk, het IPO de VNG en de UvW. Hierbij is overeengekomen om de vorming en het functioneren van de RUD’s niet te belasten met een extra doelmatigheidskorting. Het volgende is afgesproken: “uiterlijk in 2014 zal worden bepaald of de vereenvoudiging van het omgevingsrecht tot een in te boeken besparing op de plankosten leidt, waarover alsdan (..) overleg plaatsvindt (..). Uitgangspunt is dat de efficiencywinst daar wordt ingeboekt, waar die ontstaat.”
4.2 Friese kaders De aanvullende Friese kaders zijn in de vergaderingen van 13 januari en 8 maart 2011 door de Bestuurlijke Procesgroep vastgesteld, nadat deze in een aantal overleggen aan de orde zijn geweest. Overigens was met de formulering van de Friese kaders al een start gemaakt voordat de landelijke kaders waren vastgesteld. Op basis van onderkende trends in het VTH domein waren de gesprekken hierover naast mogelijke samenwerking in Fryslân al vóór de landelijke discussies van start gegaan. Voor de provincie Fryslân gelden naast de bovengenoemde landelijke kaders ook de Friese kaders die gevormd worden door de hierna te noemen punten. Deze conformeren zich aan de landelijke kaders, maar geven er een nadere verfijning en nuancering aan. Het zijn:
Het Plan van Aanpak oktober 2009, aangevuld in 2010, is van toepassing.
De uitwerking houdt rekening met bestaande Friese samenwerkingsvormen en (voorgenomen) herindelingsconstellaties.
De uitwerking respecteert de keuzemogelijkheid ‘lokaal wat kan’.
De RUD heeft een ‘leane’, efficiënte en effectieve organisatievorm.
De RUD heeft korte lijnen tussen opdrachtgever en uitvoering.
13
Modellenstudie FUMO
De opdrachtgeverrol en de frontoffice‐functie bij de bevoegde gezagen worden hoogwaardig ingevuld.
De productie‐applicatie/ICT is een belangrijke randvoorwaarde voor de realisatie van de samenwerking, de efficiëntie, de effectiviteit en de informatievoorziening.
Fryslân ziet een Openbaar lichaam WGR als een ‘noodzakelijk kwaad’; de vorm van de centrumgemeente wordt als optie onderzocht.
Er bestaat in Fryslân de intentie om bestaande andere samenwerkingsvormen zoals de MAD, voor uitvoering onder te brengen in de RUD.
Het wetterskip heeft zich vanaf de eerste ontwikkelingen rond de FUMO constructief en pro actief opgesteld en heeft aangegeven te willen participeren in de RUD‐vorming in Fryslân.
In het kader van de RUD vorming worden de personele situatie en personele belangen goed geregeld.
In bovenstaande opsomming is als toetsingscriterium met betrekking tot het personeel opgenomen, dat de personele situatie en personele belangen goed geregeld moeten worden. Er zijn echter verschillende aspecten op het terrein van personeel te onderscheiden, bijvoorbeeld verandering van werkadres met daaraan mogelijkerwijs een verhuizing gekoppeld, verandering van werkproces, veranderingen in de beloningsstructuur, maar ook het feit dat medewerkers in een nieuwe, grote(re) organisatie meer ontplooiingskansen krijgen. De waardering op deze deelaspecten kan verschillend zijn, waardoor een overall beoordeling op één criterium Personeel lastig te geven is. Om deze reden hebben we binnen dit criterium onderscheid aangebracht tussen personeel/bedreigingen en personeel/kansen. Verderop in deze rapportage geven we een inschatting van de beoordeling. We hebben ons daarbij overigens gerealiseerd dat deze beoordeling per medewerker heel verschillend kan zijn. In het sociaal plan zullen de benodigde afspraken met betrekking tot arbeidsvoorwaarden worden geregeld, ongeacht welke variant er wordt gekozen.
4.3 Toetsingscriteria voor de varianten Om tot een voorkeur voor een bepaalde variant te kunnen komen, moeten de varianten die worden doorgerekend worden afgezet tegen de hiervoor genoemde kaders. Deze krijgen hiermee het karakter van toetsingscriteria. Niet alle punten uit de kaders zijn echter onderscheidend naar de varianten en daardoor niet bruikbaar om verschillen tussen varianten vast te stellen. Bijvoorbeeld: het punt uit de Friese kaders ‘Fryslân heeft de intentie om bestaande andere samenwerkingsvormen zoals de MAD, voor uitvoering onder te brengen in de RUD’ wordt verondersteld te gelden voor alle varianten. Het punt heeft daardoor geen onderscheidend karakter. Zo zijn er meer te noemen, zoals het feit dat het Plan van Aanpak van toepassing is en het feit dat in ieder geval alle basistaken in de RUD worden ondergebracht.
14
Modellenstudie FUMO
Onderstaand wordt een opsomming gegeven van de criteria die in principe wél een onderschei‐ dend karakter hebben. Deze zijn daardoor geschikt als beoordelingskader voor de varianten. Door te toetsen of de varianten aan deze criteria voldoen, wordt onderlinge vergelijking van de varianten mogelijk. De overige, niet‐onderscheidende criteria worden als uitgangspunt genomen, aan deze criteria wordt in alle varianten voldaan. Het beoordelingskader omvat de volgende criteria:
De RUD voldoet aan de kwaliteitscriteria die voor de RUD’s gelden op het gebied van kritieke massa.
Het werkgebied van elke RUD is vanwege de afstemming met OM en politie congruent met dat van de Veiligheidsregio.
De organisatie is lean, effectief en efficiënt georganiseerd.
De uitwerking respecteert de keuzemogelijkheid “lokaal wat kan”.
De RUD heeft korte lijnen tussen opdrachtgever en uitvoering.
In het kader van de RUD vorming worden de personele situatie en belangen goed geregeld.
Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen dat de eerstgenoemde punten uit de landelijke kaders afkomstig zijn, en de laatstgenoemde uit de Friese kaders. Elk van deze punten is relevant. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de punten uit de Friese kaders te maken hebben met het gewenste regionale maatwerk in Fryslân. Wanneer aan die punten wordt voldaan, mag op draagvlak van de betrokken beslissers worden gerekend. We benadrukken tenslotte nog een keer, dat de punten die deel uitmaken van de landelijke en Friese kaders maar die in bovenstaand overzicht niet expliciet zijn genoemd, wel als een hard uitgangspunt fungeren, waaraan in elk van de te onderscheiden varianten moet worden voldaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het feit dat minimaal het basistakenpakket in de RUD is ondergebracht, dat er geen “witte vlekken” ontstaan, dat de onderlinge informatieuitwisseling goed geborgd is, dat de samenwerking bij voorkeur de juridische vorm krijgt van een Openbaar Lichaam en dat een adequaat kwaliteitsniveau wordt gerealiseerd waarmee de effectiviteit van de VTH‐taken wordt vergroot.
15
Modellenstudie FUMO
5. Beschrijving modelvarianten FUMO De FUMO kan op verschillende manieren worden vorm gegeven, er zijn met andere woorden verschillende modelvarianten. De variatie wordt met name bepaald, ook gelet op de discussies in Fryslân, door verschillen in het takenpakket van de FUMO (het basistakenpakket of een pakket met meer taken op het gebied van het omgevingsrecht) en in het geografische werkgebied. Deze variabelen bepalen de keuze van de organisatie FUMO in sterkste mate. Naast de organisatorische keuze dient bepaald te worden in welke juridische vorm de samenwerkingsorganisatie moet worden gegoten. We gaan daar in het volgende hoofdstuk apart op in. Bij de samenwerking in RUD‐verband hebben we het overigens alleen over de samenwerking op de zogenaamde backoffice taken. Taken in de frontoffice blijven op de plek bij de deelnemende partners waar zij ook nu zijn gesitueerd. De gemeenten en provincie blijven voor hun domein het eerste aanspreekpunt voor de burgers en de bedrijven en de gemeentelijke frontoffices spelen daarbij een cruciale rol. De frontoffices moeten hoogwaardig worden ingevuld. Dit houdt onder meer in dat burgers en bedrijven daar goed te woord worden gestaan door daartoe opgeleide medewerkers, dat er inzage mogelijk is in de productieapplicatie van de FUMO, dat belangrijke gebeurtenissen (bijvoorbeeld aanlevering aanvraag of aanvullende stukken, e.a.) worden vastgelegd en geraadpleegd kunnen worden door ook de FUMO, en dat daar ook, afhankelijk van gemeentelijke keuzes, eenvoudige vergunningen kunnen worden afgegeven (denk aan het concept van de flitsvergunning of andere eenvoudige vergunningen). Overigens zullen in het frontofficeproces (bijvoorbeeld bij het vooroverleg) ook medewerkers uit de backoffice een rol kunnen spelen. Ook is te verwachten dat medewerkers uit de backoffice ook zelf contacten hebben met burgers en bedrijven bij bijvoorbeeld het behandelen van vergunningsaanvragen.
5.1 Takenpakket Basistaken plus (BT+) Bij het bepalen van de te onderzoeken modelvarianten qua takenpakket is uitgegaan van minimaal het basistakenpakket. Maar hiernaast is rekening gehouden met het feit dat gemeenten de uitvoering van een deel van ook andere taken al hebben ondergebracht in een samenwerkingsorganisatie in Fryslân. In het bijzonder zijn dan te noemen de al bestaande Friese samenwerkingsorganisaties: de Milieuadviesdienst Noord‐Fryslân (MAD) en het Servicebureau Friese Wouden (SFW). Over het zonebeheer zijn afzonderlijke afspraken gemaakt. De Middelseegemeenten werken samen op het gebied van toezicht. De gemeenten in het Zuidoosten (OWO) onderzoeken of door samenwerking aan de gewenste versterking van de lokale bestuurskracht kan worden voldaan.
16
Modellenstudie FUMO
Bij de samenwerkingsorganisaties MAD en SFW werken Friese gemeenten samen op méér taken dan alleen de taken uit het basistakenpakket. Door de gemeenten die in deze organisaties deelnemen is gesteld, dat zij de taken die vrijwillig al zijn opgeschaald, in de FUMO zouden willen onderbrengen. In ieder geval is de intentie daartoe aanwezig. Daarnaast heeft de provincie Fryslân aangegeven om naast de provinciale basistaken een groot deel van andere taken op het gebied van het omgevingsrecht3 op vrijwillige basis ook in de FUMO te willen onderbrengen. Het wetterskip heeft aangegeven in principe de advies‐ en toezichtstaken met betrekking tot de omgevingsvergunning‐plichtige lozingen op rioleringen bij de FUMO te willen onderbrengen. Het vertrekpunt voor de variatie in takenpakket is daarmee het basistakenpakket plus. Wij verstaan hieronder het basistakenpakket inclusief de taken die gemeenten al hebben ondergebracht bij een (milieu)dienst en de taken waarvan de provincie en het wetterskip hebben aangegeven, dat die bij de FUMO ondergebracht zullen worden. Dit vormt voor de doorrekening in dit onderzoek de minimumvariant wat betreft de samenstelling van het takenpakket.
BT+ en overig milieu Een tweede variant voor de doorrekening wordt gevormd door het totaal van het hiervoor genoemde ‘basistakenpakket plus’ en de overige milieutaken van gemeenten. Met deze variant wordt recht gedaan aan de grote verwevenheid die er in de praktijk al bestaat bij de uitvoering van de basistaken, de overige vrijwillig al opgeschaalde of vrijwillig op te schalen taken, en de overige milieutaken door medewerkers. We duiden deze variant aan met de benaming ‘BT+ & overig milieu’.
Wabo plus (Wabo+) Een derde variant voor de doorrekening is, dat in Fryslân alle Wabo‐taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) worden ondergebracht in de regionale uitvoeringsdienst, plus de taken die hiervoor zijn genoemd en buiten het werkingsgebied van de Wabo vallen. Deze mogelijkheid heeft het karakter van een maximumvariant en wij duiden hem aan met de naam Wabo+.
Andere varianten denkbaar We benadrukken dat de takenpakketten die zijn genoemd, nu zijn geselecteerd om de gevolgen daarvan door te kunnen rekenen. In de toekomstige situatie dat er een FUMO bestaat, is het natuurlijk voor gemeenten mogelijk om zelf aan te geven welke andere taken dan de basistaken 3
Dit betreft de provinciale vergunningstaken op het gebied van de provinciale milieuverordening en bodem, de toezichtstaken ten aanzien van de groene wetten en de waterwet, VTH‐taken met betrekking tot ontgrondingen, wet luchtvaart, de whvbz en de uitweg‐/inritvergunning in het kader van de provinciale wegenverordening.
17
Modellenstudie FUMO
door de FUMO uitgevoerd moeten gaan worden. Het is niet zo dat daarin één lijn getrokken moet worden, afgezien van het feit dat in ieder geval de basistaken door de FUMO uitgevoerd gaan worden. Het staat de gemeenten vrij om de uitvoering van ook andere taken op het gebied van het omgevingsrecht op basis van nadere afspraken bij de FUMO te leggen of om dat op een andere wijze te regelen middels samenwerking. Welke keuze daarin ook wordt gemaakt, in alle gevallen is het van groot belang dat de informatieuitwisseling goed geregeld is.
5.2 Geografisch werkgebied Naast variatie op het takenpakket bestaat er variatie wat betreft de geografische schaal van samenwerking. Er kan één regionale uitvoeringsdienst voor het grondgebied van de gehele provincie Fryslân (de FUMO) worden gerealiseerd of er komen verschillende RUD’s, elk voor een bepaald deel van de provincie. Voor de schaal van samenwerking is overigens wel een randvoorwaarde in het landelijke kader meegegeven: de samenwerking dient in principe in geografische zin congruent te zijn met de veiligheidsregio. Onder voorwaarden zou hier van af geweken kunnen worden. Een aantal andere criteria wordt beïnvloed door de geografische schaal van samenwerking. Denk bijvoorbeeld aan het criterium dat voldaan moet worden aan de kritieke massa, aan het efficiëntiecriterium en aan het criterium korte lijnen tussen opdrachtgever en uitvoering.
Eén FUMO, zonder en met werklocaties De begrenzing van de veiligheidsregio in Fryslân is gelijk aan die van de provincie Fryslân. Mede om die reden is één FUMO‐organisatie met de gehele provincie als werkgebied een voor de hand liggende variant. De afstemming met OM en Politie is dan het makkelijkst te organiseren. Binnen deze variant is onderscheid gemaakt tussen de modelvariant waarbij alle taken vanuit één locatie worden uitgevoerd, en een modelvariant waarbij binnen deze organisatie taken vanuit verschillende werklocaties worden uitgevoerd. De laatstgenoemde variant is opgenomen vanwege het feit dat de provincie Fryslân uitgestrekt is. Hierdoor zou de variant ‘één FUMO op één locatie’ betekenen dat de uitvoering van de taken op een grote afstand (qua reistijden, bestuurlijk invloed en borging lokale kennis) van de gemeenten komt te liggen. Door vanuit verschillende locaties te werken, kan aan dit bezwaar tegemoet worden gekomen. De variant met verschillende werklocaties houdt in dat er naast een centrale vestiging een aantal werklocaties in de provincie komt die de medewerkers van de FUMO gebruiken als werkplek of als uitvalsbasis voor hun werk. We zijn voor de doorrekening van de modelvarianten uitgegaan van een variant met een klein aantal werklocaties (we zijn daarbij uitgegaan van 8 locaties die representatief zijn voor de situatie dat er, zeg 2 tot en met 12 vestigingen zijn) en een variant met 16 werklocaties (representatief voor de situatie van meer dan 12 werklocaties).
18
Modellenstudie FUMO
Weliswaar zal er binnen deze varianten nog wel enige variatie zijn qua kosten naar gelang het aantal werklocaties, maar voor de doorrekening in deze onderzoeksfase achten wij eventuele verschillen acceptabel. Een verdere opdeling zou het aantal varianten verder doen toenemen en dat zou het overzicht niet ten goede komen. In de varianten met werklocaties functioneren alle locaties tezamen als één organisatie en er is ook sprake van één directievoering. De aansturing van de werklocaties zal nader moeten worden bepaald en is mede afhankelijk van het aantal werklocaties en daarmee van de omvang van de werklocaties. De werklocaties kunnen verschillen qua takenpakket. Zo zouden in de werklocaties generalistische en locatiegebonden taken uitgevoerd kunnen worden en in de centrale vestiging naast deze taken ook de meer specialistische taken. Met de bundeling van deze specialistische taken wordt een te grote versnippering voorkomen en wordt de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering beter gegarandeerd. Voor zowel de centrale vestiging als de werklocaties geldt op het gebied van huisvesting dat ‘ingehuisd’ kan worden bij één of meerdere partners of dat kantoorruimte commercieel kan worden gehuurd.
Twee RUD’s Naast de variant van één FUMO wordt in dit onderzoek ook de variant van meerdere RUD’s binnen Fryslân onderzocht. Met het realiseren van meerdere RUD’s worden de aansturing en specialistische ondersteuning van de VTH‐taken in principe op een kleinere afstand van de gemeenten en van de klanten van de gemeenten uitgevoerd. Elke RUD heeft hierbij zijn eigen directievoering. In deze modelvariant dient de provinciale capaciteit te worden verdeeld over de RUD’s; dit betekent voor deze taken versnippering. Voor het doorrekenen van deze modelvariant is het overigens wel nodig vast te stellen, voor welk aantal RUD’s de consequenties in beeld gebracht moeten worden. Over dat aantal bestaat momenteel ‐er van uitgaande dat er meer dan één RUD gaat komen‐ geen duidelijkheid bij de partners van de FUMO. Aangenomen wordt ten behoeve van de berekeningen, dat deze modelvariant bestaat uit een structuur van twee RUD’s in Fryslân. Voor het doel van het in beeld brengen van de consequenties volstaat het dan om de verzamelde cijfers door tweeën te delen uitgaande van twee naar aard en omvang gelijke RUD’s. Opgemerkt moet worden dat voor dit regionale maatwerk (i.c. een afwijking van één RUD congruent met de veiligheidsregio) instemming van alle betrokken partijen noodzakelijk is. In dit onderzoek is naar instemming, met welke vorm van regionaal maatwerk dan ook, niet gevraagd.
19
Modellenstudie FUMO
20
5.3 Overzicht alle modelvarianten De overwegingen in deze paragraaf maken dat twaalf varianten met elkaar zullen worden vergeleken. Hieronder zijn deze in een matrix weergegeven. Variatie in schaal / locatie:
Variatie in taken:
1 FUMO, 1 locatie
1 FUMO, ca 2 ‐ 12 werklocaties
1 FUMO, meer dan ca 12 werklocaties
2 RUD’s, elk op 1 locatie
Variant 7
Variant 10
BT+ : basistaken plus de extra taken van organisaties die (vrijwillig) al zijn opgeschaald
Variant 1
Variant 4
Variant 2
Variant 5
Variant 8
Variant 11
Variant 3
Variant 6
Variant 9
Variant 12
of zullen worden opgeschaald BT+ & overig milieu : BT+ en het Wet Milieu‐ beheer‐deel van de Wabo van alle deelnemers Wabo+ : BT+ & overig milieu en de rest van de Wabo‐taken
Modellenstudie FUMO
6. Juridische mogelijkheden In de packagedeal en in de checklist voor de RUD’s is voor wat betreft de juridische vorm van de samenwerking een nadrukkelijke voorkeur uitgesproken voor een Openbaar Lichaam in het kader van de Wet Gemeenschappelijke regelingen (artikel 8 lid 1 van de WGR). In dit hoofdstuk gaan wij op hoofdlijnen in op de vraag van de juridische vorm, mede vanwege het feit dat dit onderwerp nog niet is uitgekristalliseerd in Fryslân. We staan daartoe eerst kort stil bij de vraag publiek‐privaat en gaan vervolgens nader in op de verschillende publiekrechtelijke samenwerkingsvormen.
6.1 Publiek privaat Voor de vraag of samenwerking op het gebied van VTH‐taken middels een private (bijvoorbeeld een NV, BV, stichting, vereniging) of een publieke samenwerkingsvorm (zie par. 6.2) zou moeten worden geregeld, is artikel 160, tweede lid van de Gemeentewet van belang. In dit lid staat het volgende: ‘Het college besluit slechts tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. (…)’. De Provinciewet kent in art. 151, eerste lid, een soortgelijke bepaling. In de Memorie van Toelichting bij de Gemeentewet wordt over deze bepaling het volgende opgemerkt: ‘In dit artikel is het (…) beginsel neergelegd dat de behartiging van openbare belangen dient te geschieden langs publiekrechtelijke weg, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit langs privaatrechtelijke weg te doen. Publiekrechtelijke rechtsvormen bieden immers betere waarborgen voor openbaarheid en controle." Naar aanleiding van een in het Voorlopig Verslag gestelde vraag over de wijze waarop dit artikel in het licht van het streven naar privatisering en verzelfstandiging moet worden gewaardeerd, is in de Memorie van Antwoord het volgende opgemerkt: ‘Een belangrijke doelstelling van dit voorstel is het scheppen van waarborgen voor een doelmatig en democratisch gemeentelijk bestuur. (…) Er moet op worden toegezien dat het uitvoeren van de overheidstaak op voldoende democratische wijze geschiedt en deze niet te zeer versnipperd wordt over verschillende privaatrechtelijke rechtspersonen.’ Uit het voorgaande citaten blijkt evident de voorkeur van de wetgever voor publiekrechtelijke taakbehartiging van openbare belangen. ‘Publiek’ is uitgangspunt, ‘privaat’ een uitzondering.
21
Modellenstudie FUMO
Wil men een overheidstaak onderbrengen in een privaatrechtelijke samenwerkingsvorm moet dat een duidelijk voordeel hebben ten opzichte van een publiekrechtelijke samenwerkingsvorm. Daarvan is ons inziens geen sprake bij de onderhavige samenwerking
6.2 Publiekrechtelijke samenwerking In de Wet Gemeenschappelijke Regelingen gaat hoofdstuk VI over regelingen tussen gemeenten, provincies en waterschappen. Gelet op de beoogde participanten in de regeling voor een FUMO is dit hoofdstuk voor de te kiezen publiekrechtelijke vorm van samenwerking van belang. In artikel 73 in paragraaf 1 ‘Bevoegdheid tot het treffen van een regeling’ van dit hoofdstuk staat het volgende te lezen: 1.
De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van een of meer gemeenten kunnen, afzonderlijk of tezamen, met provinciale staten, de colleges van gedeputeerde staten en de commissarissen van de Koning van een of meer provincies en de algemene besturen, de dagelijkse besturen en de voorzitters van een of meer waterschappen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente, de eigen provincie, onderscheidenlijk het eigen waterschap bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten, provincies of waterschappen.
2.
Een college van burgemeester en wethouders en een burgemeester, een college van gedeputeerde staten en een commissaris van de Koning, onderscheidenlijk een dagelijks bestuur en een voorzitter van een waterschap gaan niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraad, provinciale staten, onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het waterschap. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
In de vervolgartikelen in dit hoofdstuk over regelingen tussen gemeenten, provincies en waterschappen wordt vervolgens opgemerkt dat artikel 8 van de WGR, waarin de verschillende vormen van samenwerking zijn genoemd, van overeenkomstige toepassing is en daarna wordt nader ingegaan op de bevoegdheden van Openbare Lichamen en Gemeenschappelijke Organen. Volgens artikel 8 van de WGR zijn er de volgende als publiekrechtelijke samenwerkingsvormen: Openbaar Lichaam (WGR art. 8 lid 1). Gemeenschappelijk Orgaan (WGR art. 8 lid 2). Centrumgemeente (WGR art. 8 lid 3). We geven hieronder een korte toelichting op de samenwerkingsvormen:
Het Openbaar Lichaam (OL) heeft eigen rechtspersoonlijkheid en kan dus zelfstandig in het rechtsverkeer optreden (kan dus ook eigen personeel in dienst hebben). Het OL heeft een algemeen en een dagelijks bestuur en een voorzitter. De deelnemende bestuursorganen dienen evenwichtig in het bestuur vertegenwoordigd
22
Modellenstudie FUMO
te zijn. Daarmee wordt aan de voorwaarde voor democratische controle voldaan. Voor de financiering van de taken en het personeel zijn de deelnemende gemeenten, provincie en waterschapverantwoordelijk en wettelijk verplicht. Het OL heeft een eigen begroting en jaarrekening en de uitvoeringsorganisatie kent zijn eigen bedrijfsvoering ter realisatie van de gestelde doelen.
Het Gemeenschappelijk Orgaan is een samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijk‐ heid. Het orgaan kan dus niet zelf overeenkomsten aangaan. Het gemeenschappelijk orgaan heeft één bestuursorgaan. Aan het bestuur van deze regeling kunnen bepaalde bestuurlijke bevoegdheden worden gedelegeerd (bevoegdheid en verantwoordelijkheid gaan over). Een gemeenschappelijk orgaan heeft een eigen begroting en jaarrekening. Het gaat hierbij doorgaans om regelingen van zeer eenvoudige aard, veelal met een enkelvoudige, beperkt omschreven doelstelling die geen geleed bestuur, noch rechtspersoonlijkheid vereist.
Volledigheidshalve lichten wij onderstaand ook de centrumgemeente constructie toe, hoewel deze niet als mogelijkheid van samenwerking wordt genoemd in hoofdstuk VI van de WGR waar, zoals opgemerkt, de bevoegdheden van de regelingen tussen gemeenten, provincies en waterschappen staan beschreven. Een centrumgemeente zou overigens wel als uitvoeringsorganisatie onder een Openbaar Lichaam of Gemeenschappelijk Orgaan kunnen fungeren.
Bij de Centrumgemeente als juridisch constructie worden de bestuurlijke bevoegdheden van de deelnemende gemeenten gemandateerd aan bestuursorganen of ambtenaren van één gemeente. Deze organen of ambtenaren handelen dan namens de bestuursorganen van de deelnemers. De constructie heeft geen eigen begroting en jaarrekening en er is ook geen eigen bestuur. De financiële bijdrage voor de uitvoering van de deelnemende gemeente wordt door de centrumgemeente wel inzichtelijk gemaakt voor de overige deelnemers. De reguliere bedrijfsvoering van de centrumgemeente betreft ook de uitvoering van de taken waarop wordt samengewerkt. De risico’s voor de uitvoering liggen in principe bij de centrumgemeente. De democratische controle is bij deze constructie relatief beperkt. We willen op deze plaats ‐ wellicht ten overvloede‐ er de nadruk op vestigen dat er naast de centrumgemeente als WGR‐constructie ook over centrumgemeenten in functionele zin wordt gesproken. We doelen hierbij op de situatie dat een meestal grote(re) gemeente een aantal taken uitvoert voor één of meer omliggende kleine(re) gemeente(n) zonder dat de samenwerking in de juridische vorm van een centrumgemeente‐constructie op grond van de WGR is gegoten. Voor de uitvoering van deze taken wordt doorgaans een contract tussen de deelnemers gesloten en de centrale
23
Modellenstudie FUMO
gemeente voert deze taken tegen betaling uit. Deze gemeente draagt ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de uitvoering. Hierboven zijn belangrijke verschillen in juridische zin aangegeven tussen de drie juridische mogelijkheden. Onderstaand hebben we de verschillen weergegeven als (mogelijke) voor‐ en nadelen. Openbaar Lichaam democratische controle is goed geregeld door middel van het geleed bestuur de organisatie heeft een eigen rechtspersoonlijkheid
(Mogelijke) voordelen
de organisatie bepaalt z’n eigen bedrijfsvoering risico’s worden gedeeld tussen de deelnemers robuuste constructie (meer zicht op bestendigheid) is geschikt voor regelingen tussen gemeenten, de provincie en het wetterskip
(Mogelijke) nadelen
relatief beperkte mogelijkheid van sturing van de uitvoeringsorganisatie door de individuele deelnemers relatief grote afstand tussen de uitvoeringsorganisatie en de deelnemers robuuste constructie (relatie is niet zo gemakkelijk te verbreken)
Gemeenschappelijk Orgaan democratische controle is geregeld door middel van het bestuur
(Mogelijke) voordelen
risico’s worden gedeeld tussen de deelnemers robuuste constructie (meer zicht op bestendigheid) is geschikt voor regelingen tussen gemeenten, de provincie en het wetterskip relatief beperkte mogelijkheid van sturing van de uitvoeringsorganisatie door de individuele deelnemers relatief grote afstand tussen de uitvoeringsorganisatie en de deelnemers
(Mogelijke) nadelen
de organisatie heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid bij deelname van alle betrokken overheden in het bestuur is sprake van een omvangrijk bestuur robuuste constructie (relatie is niet zo gemakkelijk te verbreken)
Centrumgemeente
relatief kleine afstand in bestuurlijk opzicht tussen de centrumgemeente en de overige, in de regeling deelnemende gemeenten
(Mogelijke) voordelen
de regeling heeft relatief wat meer flexibiliteit in zich (contracten met een centrumgemeente zijn wat gemakkelijker te beëindigen dan een deelname in een Openbaar Lichaam) de samenwerkingsorganisatie heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid, de centrumgemeente zelf heeft dat wel
(Mogelijke) nadelen
de gemeenten die taken opdragen aan de centrumgemeente, krijgen daarbij te maken met de bedrijfsvoering van de centrumgemeente de risico’s voor de uitvoering liggen bij de centrumgemeente de regeling geldt als mogelijkheid bij samenwerking tussen alleen gemeenten, niet in de situatie van samenwerking met ook de provincie en het wetterskip.
24
Modellenstudie FUMO
We hebben in de overzichten bij de voor‐ en nadelen met opzet het woord ‘mogelijke’ toegevoegd. De genoemde voor‐ en nadelen kunnen namelijk verschillend worden gewaardeerd. Bovendien hangt een positieve of negatieve waardering bij sommige punten af van de wijze waarop het wordt uitgewerkt in nadere afspraken of reglementen. Gesteld kan worden, dat ook de omvang en de schaal van de samenwerking van belang zijn bij de vraag welke vorm het meest passend is. Als op een beperkte schaal (qua taken of in geografisch opzicht) tussen gemeenten wordt samengewerkt, kan er veel voor te zeggen zijn om zaken te regelen middels afspraken met een centrumgemeente (al dan niet met de formele centrumgemeente constructie). De risico’s zijn dan te overzien en de sturing en verantwoording kunnen met onderlinge afspraken worden vorm gegeven. Bij een dergelijke, wat minder complexe samenwerking kan ook een Gemeenschappelijk Orgaan een goede keuze zijn. Als de samenwerking daarentegen (a) grootschalig is, (b) er gemeenten, de provincie en het waterschap bij betrokken zijn, (c) de risico’s van de uitvoering omvangrijker zijn, (d) de verschillende belangen en de democratische controle goed geborgd moeten worden, heeft in het algemeen een bestendige constructie in de vorm van een Openbaar Lichaam de voorkeur. Hierbij speelt ook mee dat het in de onderhavige samenwerking gaat om publieke taken en uitvoering in medebewind. Deze overwegingen, plus het feit dat het bij de RUD‐vorming gaat om samenwerking tussen gemeenten, de provincie en de waterschappen, hebben er ook toe geleid dat in de package deal en de daarop volgende bestuurlijke afspraken gepleit wordt voor een Openbaar Lichaam als juridische vorm voor deze samenwerking. Omdat het bij de hier aan de orde zijnde samenwerking gaat om de uitvoering van taken die tot het verantwoordelijkheidsgebied van de betreffende portefeuillehouders behoort, zal de regeling Openbaar Lichaam tussen de dagelijkse besturen van de organisaties worden getroffen.
25
Modellenstudie FUMO
26
7. Uitgangspunten IT componenten best passende productieapplicatie Het bepalen van de best passende productieapplicatie voor de op te richten uitvoeringsorganisatie FUMO kan niet los gezien worden van de organisatorische keuzes die gemaakt worden bij de oprichting. ICT is geen doel op zich, maar is volgend aan organisatie, taken en processen. In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten gedefinieerd die bepalend zijn voor het begrip “best‐passend”. De uitgangspunten zijn ontleend aan de landelijke kaders die door I&M zijn opgesteld en de Friese kaders van de Bestuurlijke Proces Groep voor de regie op de FUMO. Relevante kaders worden vertaald naar een set van randvoorwaarden waaraan een applicatie zou moeten voldoen om de bedrijfsvoering van de FUMO optimaal te ondersteunen. Daar waar randvoorwaarden afhankelijk zijn van organisatorische keuzes die samenhangen met de gekozen modelvariant, zal dit onderscheid aangegeven worden. Provincie en gemeenten brengen tenminste alle basistaken uit het pakket versie 2.2 onder in de FUMO (landelijke kaders) Dit uitgangspunt impliceert dat de FUMO minimaal in staat moet zijn om het gehele basistakenpakket uit te voeren, dat wil zeggen alle Wabo‐taken en de RO‐regelgeving . Onderdeel van het basistakenpakket zijn immers de VTH taken voor de provinciale inrichtingen (IPPC & BRZO), die in de toekomstige situatie voor de gehele omgevingsvergunning te maken krijgen met de FUMO. Naast taken waarvan vaststaat dat deze vrijwillig bij de FUMO zullen worden ondergebracht (o.a. alle provinciale taken als bodem en projecten), moet de FUMO ondersteuning bieden voor processen van nieuwe regelgeving die aanhaken bij het takenpakket. Denk daarbij aan een uitbreiding van de Wabo, de APV vergunningen en Water. Doorvertaling van dit uitgangspunt naar de toekomstige productie applicatie betekent dan, dat de processen op het gebied van VTH voor het gehele basistakenpakket ondersteund moeten kunnen worden vanuit de applicatie, alsmede de processen voor de aanhakende nieuwe regelgeving. Dit betekent, zeker in de situatie bij partijen waar die ondersteuning er nu nog niet is, dat een forse stap vooruit in de ondersteuning wordt gezet, die het gehele proces van dienstverlening in kwalitatief opzicht ten goede komt. Ondersteuning voor alle VTH taken impliceert niet dat alle processen geautomatiseerd zouden moeten worden. De wijze waarop de taken ondersteund moeten worden door de applicatie wordt immers met name bepaald door de huidige werkwijze bij de verschillende bevoegde gezagen. De FUMO gaat geen nieuwe taken uitvoeren, ze worden enkel op een andere plaats belegd.
Modellenstudie FUMO
Bovenstaande laat zich vatten in de volgende uitgangspunten:
De productieapplicatie biedt ondersteuning voor het gehele basistakenpakket en eventuele nieuwe aanhakende regelgeving.
De productieapplicatie biedt procesondersteuning voor die processen waarvoor ook nu ICT ondersteuning aanwezig is.
RUD heeft een belangrijke rol bij afstemming Straf‐ en Bestuursrecht, en in de ketensamenwerking (landelijke kaders) Meer specifiek betekent dit uitgangspunt, dat de informatievoorziening voor het ketentoezicht en de opsporing adequaat is ingericht en voldoende ondersteuning biedt voor de gewenste samenwerking binnen de keten. Zowel op strategisch, tactisch als operationeel niveau. Landelijk is afgesproken dat het “wat en hoe” dat in de keten gedeeld moet worden in beeld wordt gebracht. Ook in het Programma Uitvoering met Ambitie is opgenomen dat een RUD een centrale rol zal moeten vervullen bij de afstemming in de Straf‐ Bestuursrechtketen. De RUD zal ‐zo is het uitgangspunt‐ coördineren namens de bevoegde gezagen die zij vertegenwoordigt. Uitwisseling van informatie op strategisch, tactisch en operationeel niveau met Politie, OM en landelijke inspectie‐ en opsporingsdiensten moet door de FUMO gefaciliteerd kunnen worden. Informatie‐uitwisseling is bij uitstek een onderwerp waarbij ondersteuning door IT essentieel is. De FUMO kan de gevraagde rol alleen invullen als de beschikbare informatie van de bevoegde gezagen op één punt bij elkaar gebracht wordt. De ICT voorziening van de FUMO moet daarom voorzien in een platform voor het verzamelen van de beschikbare informatie. De wensen van de individuele bevoegde gezagen met betrekking tot de wijze waarop deze informatie geleverd wordt (via een geautomatiseerde berichtenkoppeling of handmatig) moeten hierbij in ogenschouw worden genomen. Op tactisch en strategisch niveau moet de FUMO in staat zijn om de noodzakelijke rapportages te leveren voor afstemming met de keten. Omdat op voorhand moeilijk vastgesteld kan worden welke informatie relevant is voor de keten kan niet volstaan worden met het definiëren van een (beperkt) aantal standaardrapportages op de aanwezige gegevens. Voor rapportages op tactisch en strategisch niveau is de inzet van een business intelligence (BI) oplossing gewenst. Op operationeel niveau moet de beschikbare en te delen informatie ontsloten worden naar de bevoegde partners in de keten. Indien de situatie daar aanleiding toe geeft, moet de FUMO een overzicht kunnen bieden van alle relevante data. Voor medewerkers van de FUMO, maar ook voor ketentoezicht en opsporing is het verkrijgen van een totaaloverzicht naast informatie per unieke zaak of relatie essentieel. Het gebruik van het Omgevingsloket Online als samenwerkingsplatform voldoet in deze situatie niet, omdat dit niet de juiste zoekingangen biedt, afgesloten (historische) zaken beperkt bewaart en geen ondersteuning biedt op het terrein van toezicht en handhaving. Informatiedeling op
27
Modellenstudie FUMO
operationeel niveau vereist een specifieke (zoek‐) module in het portaal van de FUMO. Deze module kent strikte beperkingen op het gebied van toegang en beveiliging. Alleen informatie waartoe iemand gerechtigd is (op basis van de rol in de keten) mag ontsloten worden. Bovenstaande laat zich vatten in de volgende uitgangspunten:
De productieapplicatie biedt overzicht van en inzicht in alle zaken van de aangesloten bevoegde gezagen die betrekking hebben op het basistakenpakket (en toekomstige aanhakende regelgeving).
De productieapplicatie biedt een (berichten)koppeling voor Wabo ketenpartners.
De productieapplicatie biedt de mogelijkheid om handmatig te koppelen via een (online) portaal.
Flexibele rapportages zijn naast standaardrapportages noodzakelijk.
Beschikbaarheid van een specifieke business intelligence (BI) oplossing is gewenst.
De productieapplicatie biedt een portaal voor de ontsluiting van FUMO zaken naar de keten.
De productieapplicatie hanteert strikte autorisatieregels voor de toegang tot informatie.
Naast kwaliteitsverbetering wordt ook efficiëntiewinst beoogd Met de vorming van regionale uitvoeringsdiensten wordt naast kwaliteitsverbetering ook efficiëntiewinst beoogd. Het is mede daarom zaak voor de productieapplicatie van de FUMO te kijken naar de economisch meest voordelige keuze voor alle samenwerkende partners. Omdat de investering in ICT voor een groot deel wordt bepaald door de eenmalige kosten die gemoeid zijn met het inrichten en beheer van de productieapplicatie en bijbehorende processen, is hergebruik van bestaande applicaties en inrichting voor het takenpakket de meest voor de hand liggende mogelijkheid om de kosten te drukken. Over de huidige inrichting van de applicaties wordt geen kwaliteitsoordeel gegeven. Uitgangspunt is dat de bestaande productieapplicaties voldoen bij de ondersteuning van de processen binnen het takenpakket. Beperkte aanpassing van de applicatie op de specifieke situatie van de FUMO is noodzakelijk. Er zal geen sprake zijn van een structurele optimalisatie van bestaande applicaties. Bovenstaande laat zich vatten in de volgende uitgangspunten:
Hergebruik van applicaties, inclusief configuratie en ingerichte processen heeft de voorkeur.
Bestaande inrichtingen van de applicatie worden beperkt aangepast om te voldoen aan de eisen van de FUMO; ze worden niet geoptimaliseerd.
28
Modellenstudie FUMO
Respecteert de keuzemogelijkheid “lokaal wat kan” (kaders Fryslân) De FUMO moet voorzien in de mogelijkheid om deelzaken (en taken) decentraal af te handelen. Daarnaast kunnen bevoegde gezagen deelzaken van een omgevingsvergunning doorzetten naar de centrale organisatie. Het resultaat van de decentraal uitgevoerde taken wordt gedeeld binnen de productieapplicatie van de FUMO. Een taak die zeker decentraal belegd zal blijven, is het primaire contact met de burgers en bedrijven. De frontoffice blijft bij de individuele bevoegde gezagen; zij blijven ‘het gezicht’ voor de ”klant”. De FUMO zal wel haar bijdrage leveren aan klantcontacten met een meer inhoudelijk karakter waarbij ondersteuning vanuit de backoffice noodzakelijk is, bijvoorbeeld het vooroverleg. Medewerkers van de FUMO zelf kunnen ook decentraal ingezet worden, bijvoorbeeld op regionale vestigingen of “in het veld”. Beschikbaarheid van juiste en actuele informatie is daarbij essentieel. De productieapplicatie moet ondersteuning bieden bij het werken op afstand. Bovenstaande laat zich vatten in de volgende uitgangspunten:
De productieapplicatie biedt faciliteiten voor het decentraal afhandelen van zaken en taken.
De productieapplicatie biedt een communicatieplatform voor de frontoffices van alle partners.
Het is mogelijk via werken op afstand gebruik te maken van de productieapplicatie.
RUD heeft korte lijnen tussen opdrachtgever en uitvoering (kaders Fryslân) Dit kader kan ingevuld worden door de bevoegde gezagen als opdrachtgever te allen tijde inzage te geven in de werkzaamheden die namens hen door de FUMO worden uitgevoerd. Dit kan bereikt worden door de inrichting van een portaal of een “app” dat inzage biedt in lopende zaken. Voor complexere zaken waarbij intensief overleg tussen opdrachtgever en FUMO noodzakelijk is kan een specifieke voorziening “complexe projecten” ingericht worden waarbinnen samenwerking op basis van het gedeelde dossier ondersteund wordt. Essentieel aan deze voorziening is dat informatie over zaken en dossiers gedeeld kan worden binnen het samenwerkingsverband. Bovenstaande laat zich vatten in de volgende uitgangspunten:
De productieapplicatie biedt inzage in lopende zaken en historische informatie aan direct betrokkenen.
29
Modellenstudie FUMO
De productieapplicatie ondersteunt het delen van informatie ten behoeve van samenwerking bij complexe projecten.
Opdrachtgeverrol en frontoffice bij bevoegd gezag hoogwaardig invullen (kaders Fryslân) De productieapplicatie FUMO levert adequate ondersteuning indien een bevoegd gezag besluit de FUMO‐applicatie voor het afhandelen van haar Wabo taken. Bevoegde gezagen krijgen voldoende mogelijkheden om frontoffice taken uit te voeren. De processen binnen de productieapplicatie bieden de ruimte voor een actieve rol van het bevoegd gezag. De beslissing om delen van het takenpakket niet over te dragen aan de centrale organisatie is geen belemmering om de FUMO‐applicatie te gebruiken. Bovenstaande laat zich vatten in de volgende uitgangspunten:
De productieapplicatie biedt frontoffice functionaliteit voor bevoegde gezagen die FUMO‐applicatiegebruiken.
De processen binnen de productieapplicatie ondersteunen een actieve rol van de backoffice medewerkers van het bevoegd gezag.
De productie‐applicatie/ICT is een belangrijke randvoorwaarde voor realisatie samenwerking, efficiëntie, effectiviteit en informatievoorziening (kaders Fryslân) Dit kader is het uitgangspunt onder de koppeling van ICT aan de modellenstudie. Zoals de applicatie een randvoorwaarde is voor de realisatie van een efficiënte en effectieve samenwerking, zo leggen de mogelijke organisatiemodellen hun eigen randvoorwaarden op aan de ICT ondersteuning. Om de ICT ondersteuning efficiënt in te richten moeten de totale kosten van de Wabo keten worden meegenomen, inclusief eventuele desinvesteringen bij de bevoegde gezagen. Bovenstaande laat zich vatten in de volgende uitgangspunten:
ICT ondersteuning van de FUMO sluit aan op het gekozen organisatiemodel.
Kosten van de ondersteuning voor het takenpakket bepalen mede de geschiktheid.
30
Modellenstudie FUMO
31
8. Varianten best passende productieapplicatie/IT architectuur De best passende productieapplicatie moet op een adequate wijze invulling geven aan de randvoorwaarden zoals geformuleerd in het vorige hoofdstuk. Bij de deelnemers aan de op te richten FUMO organisatie is een inventarisatie uitgevoerd van de huidige ICT ondersteuning van de Wabo processen. Dit heeft er toe geleid dat er een drietal varianten zijn gedefinieerd voor de mogelijke ICT voorziening van de FUMO. Elk van de varianten is gebaseerd op de oplossing van een pakketleverancier die door een substantieel aantal bevoegde gezagen in de provincie Fryslân ingezet wordt ter ondersteuning van haar processen. De volgende varianten worden onderscheiden: 1. Genetics Powerforms. 2. Centric modules 3. Roxit Squit XO. De volgende grafieken schetsen de verspreiding van de 3 pakketten binnen de provincie Fryslân.
Figuur 1 Verspreiding productieapplicaties Wabo ondersteuning naar aantallen organisaties
Figuur 2 Verspreiding productieapplicaties Wabo ondersteuning naar aantallen gebruikers
Bij het bepalen van de mogelijke varianten voor de productieapplicatie is de dimensie “locatie” voor de modelkeuze van de FUMO buiten beschouwing gelaten. De productieapplicatie is voor alle varianten in locatiekeuze in staat de procesondersteuning voor de Wabo taken vanuit één
Modellenstudie FUMO
32
centrale installatie te verzorgen. Het takenpakket dat overgedragen wordt aan de FUMO is wel als variabele meegenomen omdat dit bepalend is voor het aantal gebruikers en de in te richten procesondersteuning. In de volgende paragraaf worden de opties van de bevoegde gezagen voor het aansluiten op de productieapplicatie van de FUMO geschetst, dit is onafhankelijk van de gekozen variant. Vervolgens wordt een architectuurschets gegeven van de drie mogelijke varianten, hierbij is de architectuurschets die Cap Gemini in januari 2010 heeft opgesteld als uitgangspunt genomen en nader ingevuld voor de toekomstige samenwerking tussen FUMO en bevoegde gezagen. Dit hoofdstuk besluit met een onderlinge vergelijking tussen de varianten op kwalitatieve aspecten en kosten.
8.1 Aansluitvarianten voor bevoegde gezagen Bevoegde gezagen hebben twee mogelijkheden om aan te sluiten bij de productieapplicatie van de FUMO: Continueren huidige eigen productieapplicatie. Aansluiten bij de ICT voorziening van de FUMO. Onderstaande architectuurschets geeft een beeld van de onderlinge samenhang van de ICT componenten.
Figuur 3 Aansluitvarianten bevoegde gezagen bij de FUMO productieapplicatie
Modellenstudie FUMO
Per aansluitvariant wordt hieronder een beschrijving gegeven van de impact op de lokale ICT voorzieningen. De financiële consequenties worden toegelicht in Bijlage 3. Continueren huidige productieapplicatie Bevoegde gezagen die besluiten gebruik te blijven maken van hun huidige productieapplicatie moeten zelf enige aanpassingen doorvoeren om de uitwisseling van gegevens met de FUMO in te richten. Hierbij dient een keuze gemaakt te worden tussen:
Een handmatige koppeling met de FUMO, hierbij worden relevante (aanvraag‐) gegevens uit lokale systemen door medewerkers van het bevoegd gezag gedupliceerd in de productieapplicatie van de FUMO via het portaal. Statuswijzigingen en wijzigingen in het dossier worden door de FUMO automatisch teruggekoppeld naar het bevoegd gezag (bijvoorbeeld via email) zodat de eigen ICT voorziening bijgewerkt kan worden met de nieuwe informatie. Een berichtenkoppeling met de FUMO, deze koppeling draagt zorg voor de uitwisseling van (aanvraag‐) gegevens, documenten en statussen tussen bevoegd gezag en de FUMO. De berichten zijn gebaseerd op open standaarden (bijvoorbeeld StUF‐LVO) en het verkeer loopt via de servicebus van de FUMO. Afhankelijk van de specifieke situatie bij het bevoegd gezag zal de integratie via de Midoffice (centraal zaaksysteem en/of documentmanagement systeem) of de Applicatie VTH ingericht worden.
Bij het continueren van de huidige productieapplicatie blijft het bevoegd gezag verantwoordelijk voor haar eigen zaken en archiefvorming in de eigen systemen. De FUMO functioneert in dit geval als centraal platform om informatie te delen met de Wabo keten (waterschap, veiligheidssector, overige bevoegde gezagen). Een netwerk van individuele berichtkoppelingen tussen twee partijen wordt hiermee voorkomen. Om dit te faciliteren beschikt de FUMO zelf over een zaaksysteem en documentmanagement systeem die voor de keten bereikbaar zijn via webservices op een servicebus. Het is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om noodzakelijke informatie voor de keten te delen met de FUMO. Een handmatige koppeling is niet efficiënt en bovendien foutgevoelig. De meeste bevoegde gezagen hebben dan ook hun voorkeur uitgesproken voor de realisatie van een koppeling via gestandaardiseerde berichten. Het aansluiten van een bevoegd gezag op een RUD is een landelijk fenomeen. Het ligt daarom in de lijn der verwachting dat pakketleveranciers hiervoor koppelingsmodules zullen ontwikkelen. Aansluiten bij FUMO ICT voorziening Onafhankelijk van de grootte van het takenpakket dat het bevoegd gezag overdraagt naar de FUMO, kan besloten worden de eigen VTH applicatie te vervangen door de productieapplicatie van de FUMO. De gestandaardiseerde processen in de FUMO applicatie kunnen zo geconfigureerd worden dat desgewenst de procestaken door de medewerkers van het bevoegd gezag uitgevoerd worden.
33
Modellenstudie FUMO
Indien een bevoegd gezag besluit over te gaan op het gebruik van de productieapplicatie van de FUMO voor de ondersteuning van haar VTH taken kan de huidige VTH applicatie uitgefaseerd worden. Lopende zaken worden daarbij geconverteerd naar de nieuwe applicatie, afgesloten zaken kunnen gearchiveerd worden. Aansluiting bij de FUMO ICT voorziening betekent dat de volledige behandeling van zaken en de archiefvorming zal plaatsvinden binnen de productieapplicatie van de FUMO. Aanvragen uit het omgevingsloket online worden direct doorgestuurd naar de FUMO voor registratie en behandeling. Voor het uitvoeren van de Frontoffice taken krijgt het bevoegd gezag toegang tot het FUMO portaal. Een Frontoffice die beschikt over eigen ICT ondersteuning (KCC, CRM software), waarvan er nu 5 binnen de provincie Fryslân aanwezig zijn, heeft de behoefte aan een berichtkoppeling met de FUMO. Dit maakt het mogelijk zaken uit de FUMO productieapplicatie binnen het integrale klantbeeld te tonen. Ook de wens om de klant via de eigen gemeentesite te voorzien van statusinformatie en/of een berichten box kan een reden zijn om een berichtkoppeling met de FUMO te realiseren. Deze koppeling zal in de praktijk (meestal) gelegd worden met een Midoffice systeem waarin zaakinformatie en het zaakdossier beschikbaar zijn worden voor gebruikers en applicaties van de eigen organisatie. Indien een bevoegd gezag beschikt over een document‐ en recordsmanagement systeem kunnen uitbehandelde, afgesloten zaken door de FUMO overgedragen worden voor statische archivering in de systemen van het bevoegd gezag. Voor bestaande koppelingen met eigen backoffice systemen van het bevoegd gezag (bijvoorbeeld financiële systemen) kan een alternatief geboden worden in de vorm van de operationele managementinformatie die de FUMO levert. Specifieke rapportages die tot doel hebben om bijvoorbeeld besteedde tijd of kosten te verwerken kunnen periodiek geleverd worden in een formaat dat leesbaar is door de eigen systemen van het bevoegd gezag.
34
Modellenstudie FUMO
35
8.2 Architectuur met Genetics Powerforms Genetics is als pakketleverancier verbonden aan een 5‐tal organisaties binnen de provincie Fryslân en heeft daarmee een marktaandeel van zo’n 17% in aantallen organisaties. Kijken we echter naar het aantal gebruikers van Genetics Powerforms voor dienstverlening op het gebied van de Wabo, dan stijgt dit percentage naar 33%. De provincie Fryslân en de Milieuadviesdienst die een bijdrage van 65% leveren aan de varianten basistakenpakket+ en basistakenpakket+ en milieu gebruiken dit pakket ter ondersteuning van de dienstverlening. Genetics Powerforms is in staat om een groot deel van de noodzakelijke ICT voorziening zelfstandig in te vullen. Voor specialistische ondersteuning worden aanvullende componenten (pakketten) ingezet. Bij de keuze voor aanvullende pakketten wordt de voorkeur gegeven aan componenten die bij een of meer respondenten geïntegreerd zijn met Genetics4. De inzet van Genetics Powerforms als procesapplicatie leidt tot de architectuur uit figuur 4. Landelijke voorzieningen
FUMO Genetics rapportages (MS Excel) Management en beleidsinformatie
Beleidsinformatie
DMS pakket
Omgevings loket online
Genetics Powerforms
(Proces) Applicatie Wabo zaken
Voorziening complexe projecten b.v. Alfresco
Zaakinformatie
Database
DMS pakket
Document management systeem b.v. Alfresco
Database
E-formulieren BG interactie
b.v. Oracle
Kennissysteem
Genetics Powerforms
Personeel en Financien Kantoor automatisering
Service bus FUMO
Pakketoplossing Processen voor behandeling wabo zaken Ondersteunt meerdere bevoegde gezagen
Genetics GenConnector
Portaal
Landelijke voorziening basisregistr aties
Genetics GenConnector Service bus FUMO
Wabo keten Bevoegd gezag Waterschap Veiligheidssector
Figuur 4 FUMO architectuur met Genetics
4
Het voorbeeld DMS Alfresco wordt gebruikt door de gemeenten Achtkarspelen, Dongeradeel en Kollumerland c.a. gebruikt in combinatie met Genetics Powerforms. De integratie wordt door de leverancier ondersteund als out‐of‐the box oplossing en vereist dus geen extra inspanning tijdens de implementatie.
Modellenstudie FUMO
Het hart van de productieapplicatie wordt gevormd door Genetics Powerforms. Deze applicatie levert de procesapplicatie voor het uitvoeren van de Wabo processen, een zakenmagazijn voor de opslag en ontsluiting van Wabo zaken. FUMO medewerkers en bevoegde gezagen krijgen via een webbased gebruikersinterface toegang tot de taken en (e‐)formulieren. De veiligheidsketen krijgt via deze interface ook toegang tot informatie over zaken waartoe zij vanuit hun verantwoordelijkheid gerechtigd zijn. Genetics bevat ook een service bus in de vorm van de GenConnector die gebruikt kan worden voor de uitwisseling van informatie met de landelijke voorzieningen: Omgevingsloket Online en de landelijke basisregistraties. Via deze zelfde service bus kunnen berichtkoppelingen (gebaseerd op de StUF standaard) gerealiseerd worden voor die bevoegde gezagen die op deze wijze wensen aan te sluiten. Gestructureerde gegevens worden opgeslagen in een Oracle RDBMS (conform de voorkeur van de leverancier) en voor de opslag van documenten wordt een (open source) Document Management Systeem van Alfresco ingezet dat bij meerdere bevoegde gezagen voorziet in het dossierbeheer. In management en beleidsinformatie wordt voorzien via de rapportagetool van Powerforms. Rapporten kunnen geëxporteerd worden naar MS Excel voor verdere verwerking. De combinatie van deze producten vormt een beproefde architectuur die in staat is om goede ondersteuning te leveren aan de ICT vraag van de toekomstige uitvoeringsdienst.
36
Modellenstudie FUMO
37
8.3 Architectuur met Centric modules Centric is als pakketleverancier verbonden aan 11 organisaties binnen de provincie Fryslân. Daarmee heeft het een marktaandeel van zo’n 38% in aantallen partners. Als we kijken naar het aantal gebruikers dat een pakket gebruikt voor Wabo dienstverlening, dan stijgt dit tot 43%. De grotere gemeenten binnen de provincie Fryslân (Leeuwarden, Súdwest Fryslân, Heerenveen en Smallingerland) maken allen gebruik van Centric bij de Wabo dienstverlening. Centric is in staat om zelfstandig een groot deel van de noodzakelijke ICT functionaliteit voor de FUMO vorm te geven. Midoffice componenten ziet Centric niet als haar core‐business. Voor de aanvullende componenten in de ICT architectuur is als voorbeeld een selectie gemaakt uit de meest gebruikte componenten (pakketten) binnen het applicatielandschap van de beoogde FUMO deelnemers5. De inzet van Centric modules als procesapplicatie levert een architectuur zoals geschetst in figuur 5. Landelijke voorzieningen
FUMO Portaal
Centric Cognos 8 module Management en beleidsinformatie
Beleidsinformatie
DMS Pakket
Centric modules (Proces) Applicatie Wabo zaken (toestemmingen, werkstroom, ...)
Voorziening complexe projecten
Omgevings loket online
Pakketoplossing Processen voor behandeling wabo zaken Ondersteunt meerdere bevoegde gezagen
b.v. CORSA DMS
Zakenmagazijn Zaakinformatie b.v. CORSA Zakenmagazijn
Database
DMS pakket
Document management systeem
Database
E-formulieren BG interactie
b.v. Oracle
b.v. Corsa DMS
Kennissysteem
Maatwerk
Landelijke voorziening basisregistr aties
Personeel en Financien Kantoor automatisering
b.v.Oracle Service Bus
Service bus FUMO Wabo keten Bevoegd gezag Waterschap Veiligheidssector
Figuur 5 FUMO architectuur met Centric modules
5
De gemeenten Gaasterlân‐Sleat, Heerenveen, Lemsterland, Littenseradiel, Opsterland en Súdwest Fryslân gebruiken Corsa DMS in combinatie met Centric modules. De leverancier levert out‐of‐the box integraties met zowel het Corsa DMS als het Corsa Zakenmagazijn die onderling ook goed integreren.
Modellenstudie FUMO
Het hart van de productieapplicatie vormt de Centric modules voor het verlenen van tijdelijke en permanente toestemmingen (vergunningen). Coördinatie voor meervoudige (Wabo) vergunningen wordt verzorgd door een speciale module die ook de koppeling met het Omgevingsloket Online ondersteunt. Voor werkstroombesturing, autorisatie, documenten en rapportages worden weer andere modules ingezet. Landelijke administraties worden gekoppeld via Centric modules voor adressen, subjecten, kadastrale percelen en de kamer van koophandel. Gestructureerde registratie (conform GFO Zaken) vindt plaats in een extern CORSA zakenmagazijn geleverd door BCT. Deze zelfde leverancier biedt ook een DMS oplossing in de vorm van CORSA DMS. Oracle RDBMS vormt de database waarin alle gestructureerde gegevens uit de Centric modules worden opgeslagen. Nadeel is dat de gebruikersinterface in de huidige versie van de modules gebruik maakt van Delphi, een techniek die niet optimaal is voor samenwerking tussen verschillende organisaties. Centric verwacht per 1‐1‐2012 een nieuwe gebruikersinterface te kunnen leveren (key2Vergunningen) die gebruik maakt van webtechnologie waarmee dit nadeel wordt weggenomen. Vooralsnog wordt voorzien in een deel maatwerk ten behoeve van het FUMO portaal dat het mogelijk maakt gegevens te delen tussen bevoegde gezagen en FUMO. Indien bevoegde gezagen via een berichtkoppeling aan willen sluiten op de FUMO zal de inzet van een servicebus voor de orkestratie van het berichtverkeer noodzakelijk zijn. De Oracle Service Bus is hiervoor de aanbevolen component. Voor management en beleidsinformatie levert Centric een Cognos 8 implementatie mee die door de leverancier beheerd kan worden, datamodelwijzigingen worden automatisch verwerkt in de geconfigureerde rapportages. De combinatie van deze producten vormt een beproefde architectuur die in staat is om goede ondersteuning te leveren aan de ICT vraag van de toekomstige uitvoeringsdienst.
38
Modellenstudie FUMO
39
8.4 Architectuur met Roxit Squit XO Roxit is als pakketleverancier verbonden aan 5 organisaties binnen de provincie Fryslân. Daarmee heeft het een marktaandeel van zo’n 17% van het aantal organisaties. Als we kijken naar het aantal gebruikers dat een pakket gebruikt voor Wabo dienstverlening, dan stijgt dit percentage naar 24%. Roxit vindt haar gebruikersgroep met name binnen de kleinere gemeenten in Fryslân (tot 30.000 inwoners). Roxit positioneert Squit XO met name als pakket voor de backoffice waar de inhoudelijke processen op het gebied van VTH worden uitgevoerd. Samenwerking in de keten wordt gefaciliteerd door een aantal externe (MidOffice) componenten. Voor deze componenten worden out‐of‐the‐box koppelingen geleverd door de leverancier6. De inzet van Roxit Squit XO als procesapplicatie leidt tot de architectuur uit figuur 6. Landelijke voorzieningen
FUMO Portaal
Roxit Squit XO rapportages en KPI’s Management en beleidsinformatie
Beleidsinformatie
DMS Pakket
Roxit Squit XO
(Proces) Applicatie Wabo zaken
Voorziening complexe projecten
Omgevings loket online
Pakketoplossing Processen voor behandeling wabo zaken Ondersteunt meerdere bevoegde gezagen
b.v. CORSA DMS
Zakenmagazijn Zaakinformatie b.v. CORSA Zakenmagazijn
Database
DMS pakket
Database
E-formulieren BG interactie
b.v. Microsoft SQL server
Document management systeem
b.v. Corsa DMS
Landelijke voorziening basisregistr aties
Personeel en Financien
Kennissysteem
Maatwerk
Kantoor automatisering
b.v. MS BizTalk
Service bus FUMO Wabo keten Bevoegd gezag Waterschap Veiligheidssector
Figuur 6 Fumo Architectuur met Roxit Squit XO
6
De gemeenten Franekeradeel en Harlingen gebruiken het Corsa DMS in combinatie met Roxit Squit XO (niet geïntegreerd). De leverancier levert out‐of‐the box integraties met zowel het Corsa DMS als het Corsa Zakenmagazijn die onderling ook goed integreren.
Modellenstudie FUMO
Roxit Squit XO vormt het hart van de architectuur. De applicatie bevat procesondersteuning op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor de volledige omgevingsvergunning. Daarnaast is procesondersteuning voor APV’s en speciale wetgeving (DHW, terrassen) aanwezig. In een aanvullende module (advanced – versie) worden koppelingen met de landelijke administraties en het Omgevingsloket Online geleverd. Registratie van zaken (conform GFO Zaken) vindt plaats in een extern CORSA zakenmagazijn geleverd door BCT. Deze leverancier biedt ook een DMS oplossing in de vorm van CORSA DMS. Een Microsoft SQL Server database vormt de database waarin gestructureerde gegevens uit de Squit XO modules worden opgeslagen. De gebruikersinterface van Squit XO maakt gebruik van Microsoft technologie en vereist de installatie van een dotNet Framework op de pc van de gebruiker. Dit maakt dat de applicatie niet zonder maatwerk via een portaal te ontsluiten is aan ketenpartners. De toepassing van een Citrix remote desktop zou als alternatief kunnen dienen. Voor bevoegde gezagen die via een berichtkoppeling aansluiten op de FUMO wordt Microsoft BizTalk ingezet als servicebus. Leverancier Roxit heeft eerder succesvolle implementaties op deze servicebus uitgevoerd. Management en beleidsinformatie wordt geleverd via rapporten in Squit XO. Via de planningstool (onderdeel van de meest uitgebreide moduleset) kan de plan‐do‐check‐act cyclus bewaakt worden. De combinatie van deze producten vormt een beproefde architectuur die in staat is om goede invulling te geven aan de ICT vraag van de toekomstige uitvoeringsdienst.
40
Modellenstudie FUMO
41
8.5 Kwalitatieve vergelijking van de modelvarianten In onderstaande tabel wordt op hoofdlijnen een kwalitatieve vergelijking gegeven van de drie voorliggende modelvarianten. De uitgangspunten voor de best passende productieapplicatie uit hoofdstuk 7 dienen daarbij als input. De vergelijking is tot stand gekomen op basis van informatie die aangeleverd is door de leveranciers van de pakketten. Deze kwalitatieve vergelijking is niet absoluut, maar is bedoeld als richtlijn om een afweging te kunnen maken in de mate van geschiktheid van de betreffende productieapplicatie bij de ondersteuning van het takenpakket dat overgedragen wordt aan de FUMO. De verklaring van de scores is als volgt: • de applicatie voldoet op dit onderdeel; de applicatie scoort beter dan gemiddeld; + ++ de applicatie scoort ruim boven gemiddeld; Genetics
Centric
Roxit
Genetics
Centric
Roxit
Genetics
Centric
Roxit
Kwalitatief criterium Portaal ‐ Beleidsinformatie Portaal ‐ Samenwerken bij complexe projecten Portaal ‐ Overzicht zaken Portaal ‐ E‐formulieren Wabo keten
Basistaken + en MilieuVolledig Wabo
weging
Basistaken +
2 3 5 3
• + + +
++ • + •
• • + •
• + + +
++ • + •
• • + •
0 + + +
++ • + •
• • + •
Backoffice ‐ Management en beleidsinformatie Backoffice ‐ Applicatie Wabo zaken * ondersteunt takenpakket * ondersteunt aanhakende regelgeving * match huidige procesondersteuning * geboden functionaliteit * individualisering per bevoegd gezag * strikte autorisatieregels toegang tot informatie * decentraal werken * mobiel handhaven Koppeling landelijke voorzieningen Berichtkoppeling Wabo keten Locatiespreiding FUMO Gefaseerd deelnemen FUMO (potentie)
2
•
++
•
•
++
•
•
++
•
5 2 4 3 2 5 4 2 4 3 2 2
+ + ++ + + + + • + + • •
+ + • • • + • • ++ + • ++
+ • • ++ + ++ • • + + • +
+ + ++ + + + + • + + • •
+ + • • • + • • ++ + • ++
+ • • ++ + ++ • • + + • +
+ + ++ + + + + • + + • •
+ + + • • + • • ++ + • ++
+ • + ++ + ++ • • + + • +
Database Zakenmagazijn Document management Kennissysteem
2 3 4 2
• • + •
• + + •
• + + •
• • + •
• + + •
• + + •
• 0 + •
• ++ + •
• ++ + •
Match met bestaande productieapplicatie
4
+
•
•
+
•
•
+
+
+
246
230
224
246
230
224
246
252
246
Totaalscore na weging
Figuur 7 Kwalitatieve vergelijking van de modelvarianten
Modellenstudie FUMO
De kwalitatieve vergelijking tussen de opgaven van de leverancier laat een vrij kleine variatie zien in de FIT met de in te richten FUMO. Niettemin blijkt uit bovenstaande vergelijking dat in het geval van een FUMO die de basistaken+ en de Basistaken+ en milieu uitvoert de productieapplicatie van Genetics een lichte voorkeur verdient boven Centric (+7%) en Roxit(+10%). Dit wordt veroorzaakt doordat de organisaties die het grootste deel van het takenpakket inbrengen deze applicatie nu gebruiken. In het geval van de uitvoering van het volledige takenpakket Wabo door de FUMO is geen duidelijke voorkeur voor een van de drie varianten. Centric scoort in dit geval iets hoger (+2%) voornamelijk ten gevolge van de grootte van de gebruikersgroep bij de individuele gemeenten en de goede ondersteuning van management en beleidsinformatie via Cognos.
42
Modellenstudie FUMO
43
8.6 Kosten best passende ICT voorziening per modelvariant Voor de best passende ICT voorziening zijn per modelvariant de initiële en structurele kosten geschat, die gemoeid zijn met de implementatie van de betreffende ICT voorziening. Bij de berekening van de kosten van de noodzakelijke ICT voorziening van de FUMO wordt onderscheid gemaakt naar initiële kosten en structurele kosten. Niet alleen de nieuw op te richten FUMO moet kosten maken, ook de bevoegde gezagen krijgen te maken met kosten om de aansluiting met de FUMO tot stand te brengen. De kosten zijn als volgt onderverdeeld: ‐
‐
kosten ICT voorziening FUMO • Aanschaf en inrichting • Implementatie • Overig ICT • Personeelskosten IT kosten ICT bevoegde gezagen • Aansluiting Keten Eigen ICT • Desinvestering keten • Structurele kosten voor resterend pakket BGn • Personeelskosten IT BGn
In de tabellen wordt per modelvariant een overzicht gepresenteerd van de initiële en structurele kosten. De kosten worden getotaliseerd over een periode van 6 jaren (2012 t/m 2017) en voor de gehele provincie Fryslân. De totalen zijn afgerond op bedragen van 10.000. In bijlage 3 wordt de betekenis van elke kostenpost nader gespecificeerd. In bijlage 4 is een nadere detaillering van de kosten per variant opgenomen. Modelvariant Basistaken + Genetics Powerforms BASISTAKEN + Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 1.240.000 € 1.460.000 € 2.700.000
Structureel € 460.000 € 1.750.000 € 2.200.000
Totaal 6 jr.* € 4.000.000 € 12.000.000 € 16.000.000
Centric Modules BASISTAKEN + Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 1.620.000 € 1.550.000 € 3.200.000
Structureel € 480.000 € 1.740.000 € 2.200.000
Totaal 6 jr.* € 4.500.000 € 12.100.000 € 16.200.000
Roxit Squit XO BASISTAKEN + Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 1.590.000 € 1.670.000 € 3.300.000
Structureel € 420.000 € 1.750.000 € 2.200.000
Totaal 6 jr.* € 4.100.000 € 12.200.000 € 16.300.000
Modellenstudie FUMO
44
Modelvariant Basistaken+ & overig Milieu* Genetics Powerforms BASISTAKEN + en Milieu Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 1.400.000 € 1.460.000 € 2.900.000
Structureel € 630.000 € 1.750.000 € 2.400.000
Totaal 6 jr.* € 5.200.000 € 12.000.000 € 17.200.000
Centric Modules BASISTAKEN + en Milieu Totaal IT kosten Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 1.850.000 € 1.550.000 € 3.400.000
Structureel € 730.000 € 1.750.000 € 2.500.000
Totaal 6 jr.* € 6.200.000 € 12.100.000 € 18.300.000
Roxit Squit XO BASISTAKEN + en Milieu Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 1.780.000 € 1.670.000 € 3.500.000
Structureel € 620.000 € 1.750.000 € 2.400.000
Totaal 6 jr.* € 5.500.000 € 12.200.000 € 17.700.000
Genetics Powerforms Volledig Wabo Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 2.180.000 € 1.280.000 € 3.500.000
Structureel € 1.200.000 € 100.000 € 1.300.000
Totaal 6 jr.* € 9.400.000 € 1.900.000 € 11.300.000
Centric Modules Volledig Wabo Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 2.770.000 € 920.000 € 3.700.000
Structureel € 1.620.000 € 100.000 € 1.700.000
Totaal 6 jr.* € 12.500.000 € 1.500.000 € 14.000.000
Roxit Squit XO Volledig Wabo Totaal IT kosten FUMO Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân*
Initieel € 2.310.000 € 1.370.000 € 3.700.000
Structureel € 1.050.000 € 100.000 € 1.200.000
Totaal 6 jr.* € 8.600.000 € 2.000.000 € 10.600.000
Modelvariant Wabo+
In de bovenstaande tabellen valt op dat de totale ICT kosten in de modelvariant Wabo+ substantieel lager zijn dan voor de beide andere modelvarianten. Door samen te werken binnen één productieapplicatie kan de provincie Fryslân tussen de 15% (Centric) en 40% (Roxit) aan kosten besparen ten opzichte van de andere modelvarianten over een looptijd van 6 jaren.
*
De kolom Totaal 6 jr. en de rij Totaal IT kosten Fryslân zijn afgerond op € 100.000.
Modellenstudie FUMO
De huidige gezamenlijke structurele kosten voor licenties en onderhoud van de verschillende productieapplicaties bij de bevoegde gezagen in de provincie Fryslân bedragen ongeveer €1.300.000 per jaar. Vermeerderd met de personeelskosten voor applicatiebeheer (gemiddeld 0,4 FTE per organisatie) bedragen de kosten €1.900.000 per jaar. Voor de overige doorbelaste kosten zijn onvoldoende gegevens aangeleverd door de deelnemers, deze kosten zijn buiten de berekening gebleven. Omdat de eerste twee modelvarianten er vanuit gaan dat alleen de provincie en de milieuadviesdienst overgaan naar de RUD resteren er voor de varianten basistaken+ en basistaken+ & overig milieu substantiële structurele achterblijvende kosten voor de bevoegde gezagen van €1.700.000 per jaar. De onderliggende kostenberekening van de structurele kosten voor de productieapplicatie voor de FUMO (inclusief structurele aansluitingskosten en achterblijvende kosten van de bevoegde gezagen) laat een stijging zien voor de modellen basistaken+ en basistaken+ & overig milieu (+16% en +26% respectievelijk in het geval van Genetics). Er is voor deze modelvarianten dus geen sprake van het terugverdienen van de initiële kosten. Het model waarbij alle bevoegde gezagen in één productieapplicatie samenwerken voor het takenpakket Wabo+ laat zien dat een daling van de gezamenlijke structurele kosten voor de productieapplicatie met ongeveer 35% mogelijk is voor de varianten met Genetics en Roxit. Dit impliceert dat initiële kosten van € 3.500.000 in 6 jaar terugverdiend worden door besparingen op de IT. De totale kosten voor de verschillende varianten voor de productieapplicatie van de FUMO verschillen onderling niet veel in absolute getallen. De productieapplicatie vormt slechts een deel van de totale ICT voorziening van de FUMO en de invloed ervan op de totale IT kosten is daarom beperkt in vergelijking tot achterblijvende applicatiekosten en de kosten voor applicatiebeheer bij de verschillende organisaties. Naar mate meer bevoegde gezagen aansluiten bij de FUMO ICT (groeimodel) zullen de structurele kosten voor het resterende pakket naar rato verminderen en kan meer bespaard worden op de totale IT kosten. Gezien de beslissing van de Provinciale Staten om het volledige takenpakket van de provincie over te dragen aan de FUMO ligt het op grond van bovenstaande doorrekening van de modelvarianten het meest voor de hand om te starten met Genetics Powerforms als productieapplicatie voor de RUD indien het takenpakket beperkt blijft tot basistaken+ of basistaken+ en milieu. Deze beslissing minimaliseert de initiële kosten (€ 500.000 minder dan de beide andere varianten) en beperkt de extra investering voor ICT middelen die noodzakelijk is. Indien alle bevoegde gezagen besluiten het volledige takenpakket over te hevelen naar de FUMO is de geconstateerde bandbreedte in de voorlopige kostenberekening substantieel (‐15% tot +23% ten opzichte van het gemiddelde). Het meenemen van bestaande licenties naar de nieuwe organisatie is toegestaan door de leveranciers van alle 3 de productieapplicaties. Omdat in de kwalitatieve vergelijking (zie hoofdstuk 8.5) geconstateerd is dat de drie varianten niet voor elkaar onder doen in de variant Wabo+, zou via een officiële aanbesteding richting leveranciers zou in dat geval de meest concurrerende aanbieding geselecteerd kunnen worden.
45
Modellenstudie FUMO
Bovenstaande berekening gebaseerd is op de oprichting van een nieuwe organisatie die voor alle noodzakelijke ICT middelen nieuwe licentieovereenkomsten zal afsluiten, aanschaf van licenties is doorberekend in de initiële kosten, meegenomen licenties van organisaties die aansluiten bij de FUMO ICT zijn doorberekend. Eventuele aanbestedingskosten zijn buiten beschouwing gebleven. Voortzetting van een bestaande rechtspersoon zoals de MAD maakt het wellicht mogelijk bestaande licentieovereenkomsten uit te breiden als alternatief voor een aanbesteding. Daarmee zou een verdere besparing op initiële kosten (plm. € 200.000 voor de variant Genetics) mogelijk zijn. Een nadere uitsplitsing van de kosten per modelvariant is te vinden in Bijlage 4.
46
Modellenstudie FUMO
9. Doorrekening modellen In dit hoofdstuk worden de resultaten van de kwantitatieve analyses van de modelvarianten weergegeven. We geven het volgende aan:
De mate waarin wordt voldaan aan de kwaliteitscriteria voor kritieke massa. De mate waarin beschikbare capaciteit aansluit op het werkaanbod. De (financiële) kosten en baten van de modelvarianten.
Alvorens het bovenstaande wordt uitgewerkt, geven we eerst de huidige situatie in de provincie Fryslân weer wat betreft de inzet van financiële middelen en personele formatie op het gebied van VTH omgevingsrecht taken.
9.1
Huidige situatie
Bij de uitvraag van de gegevens is gebleken dat de organisaties het lastig vonden om gegevens op het uitgevraagde (gedetailleerde) niveau aan te leveren. Een reden hiervoor is dat organisaties over beperkte managementinformatie beschikken. Tevens is gesteld dat het aanleveren van informatie lastig is als gevolg van de invoering van de Wabo en andere grote veranderingen waarmee een aantal organisaties in Fryslân te maken heeft, zoals herindelingen. Door een aantal gemeenten is in dit kader benadrukt, dat de cijfers als indicatief moeten worden beschouwd. Om de gegevens vergelijkbaar te maken zijn extrapolaties en enige correcties doorgevoerd. Dit is enerzijds gedaan op basis van de gegevens van andere Friese organisaties en anderzijds op basis van onderzoeken van Deloitte in het kader van de oprichting van regionale uitvoeringsdiensten. Het is daarbij niet het doel geweest om gegevens ‘gelijk te trekken’. Als naar individuele organisaties wordt gekeken, dan zijn er soms opvallende kostenposten. Bijvoorbeeld relatief veel externe inhuur van personeel of het tegenovergestelde hiervan. Op basis van de vergelijking van de gegevens met andere organisaties in Nederland kan worden gesteld dat de Friese data een voldoende betrouwbaar en bruikbaar beeld geven van de situatie in Fryslân. Voor de huidige situatie (referentiejaar 2010) is het volgende beeld verkregen voor wat betreft de kosten die in Fryslân worden gemaakt voor de uitvoering van de takenpakketten BT+, BT+ & overig milieu, en Wabo+ (zie par. 5.1 voor de omschrijving van deze takenpakketten).
47
Modellenstudie FUMO
48
Totale uitgaven van de FUMO partners Kostensoort
Alle op te schalen taken (Wabo+)
Personeelslasten eigen personeel Ondersteunend personeel Extern personeel / inhuur Organisatiekosten Overige personeelskosten IT kosten Huisvestingskosten Overige organisatiekosten Financiële lasten Totaal
€ 25.590.000 € 4.100.000 € 4.760.000 € 2.670.000 € 610.000 € 3.160.000 € 2.670.000 € 11.810.000 € 420.000 € 55.800.000
46% 7% 9% 5% 1% 6% 5% 21% 1% 100%
Basistaken + & overig Milieu
Basistaken +
€ 9.480.000 41% € 1.580.000 7% € 2.440.000 11% € 560.000 2% € 270.000 1% € 1.150.000 5% € 1.160.000 5% € 6.100.000 27% € 230.000 1% € 23.000.000 100%
€ 5.850.000 41% € 1.200.000 8% € 830.000 6% € 280.000 2% € 140.000 1% € 900.000 6% € 420.000 3% € 4.690.000 33% € 40.000 0% € 14.400.000 100%
Toelichtend op bovenstaande tabel kan worden opgemerkt:
De uitgaven voor de uitvoering van alle Wabo+ taken bedragen circa € 56 miljoen op jaarbasis.
De uitgaven voor de uitvoering van de taken BT+ & overig milieu bedragen circa € 23 miljoen. Deze uitgaven maken deel uit van de uitgaven van het Wabo+ pakket.
De uitgaven voor het takenpakket BT+ bedragen circa € 14 miljoen. Deze uitgaven zitten in de hierboven genoemde totaalbedragen.
In het takenpakket BT+ & overig milieu zit een relatief hoog aandeel extern personeel/inhuur (11%); dit is onder meer verklaarbaar door de uitvoering door de MAD en de SFW van de desbetreffende gemeentelijke taken.
Aan de hand van de verkregen data is tevens de beschikbare personele capaciteit becijferd. In onderstaande tabel is voor de 3 varianten qua takenpakket aangegeven wat de beschikbare personele capaciteit is. De capaciteit is uitgedrukt in FTE voor het primaire proces en voor leiding en ondersteuning. De leiding en ondersteuning betreft het deel dat direct toewijsbaar is aan de uitvoering van de taken (primaire proces) en is circa 17% van het totaal. Het gaat hierbij alleen om directe overhead. Voor de uitvoering van taken is ook ondersteuning nodig op het gebied van financiële administratie, personeelszaken, etc. Deze indirecte overhead valt voor een groot deel onder de kostensoort Overige organisatiekosten.
Modellenstudie FUMO
49
Primair proces
Leiding en ondersteuning
BT+ : basistaken plus de extra taken van organisaties die (vrijwillig) al zijn opgeschaald of zullen worden opgeschaald
114
24
BT+ & overig milieu : BT+ en het Wet Milieu‐beheer‐deel van de Wabo van alle deelnemers
187
40
Wabo+ : BT+ & overig milieu en de rest van de Wabo‐taken
469
91
Beschikbare capaciteit
De beschikbare capaciteit voor het pakket BT+ is voor meer dan de helft afkomstig van de provincie. Dit ligt, gelet op de samenstelling van het basistakenpakket, ook voor de hand. De capaciteit voor basistaken bij de gemeenten is veelal verdeeld over verschillende medewerkers. Zij voeren voor een deel van hun tijd basistaken uit en voor een deel vaak andere taken op het gebied van het omgevingsrecht. In de genoemde capaciteit voor het primaire proces is tevens de externe inhuur begrepen.
Situatie 2013 Voor het Doorrekenen van modellen is ook gekeken naar de situatie 2013 vanwege de aanstaande wijzigingen in de wet‐ en regelgeving (met name het Activiteiten‐ en Landbouw‐ besluit). De capaciteit die op dat moment benodigd is, is relevant voor de FUMO, aangezien dit het beoogde startjaar is. Aan de Friese organisaties is gevraagd naar de verwachte verdeling van de beschikbare deskundigheden in 2013. Hieruit komt een diffuus beeld naar voren. De organisaties hebben moeite om hierover een inschatting te doen. Veertien organisaties hebben een inschatting gedaan. Hiervan schatten er vier dat er meer ureninzet benodigd is, vier schatten dat de ureninzet gelijk blijft. De overige zes schatten dat de ureninzet afneemt, uiteenlopend van 1 procent tot 30 procent. Het beeld is daarmee dermate diffuus dat voor het doorrekenen van de modelvarianten met de huidige cijfers wordt gewerkt. Wel wordt in het vervolg van dit hoofdstuk aangegeven wat de mogelijke consequenties zijn van een afname aan beschikbare personele capaciteit in “2013”.
9.2
Toets op de kwaliteitscriteria voor kritieke massa
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft ten behoeve van de uitvoering van omgevingsrecht‐taken door overheden kwaliteitscriteria laten ontwikkelen. Deze concept kwaliteitscriteria dienen als referentie voor een RUD om te beoordelen of een toekomstige RUD voldoet aan eisen van de kwaliteit van uitvoering. Volgens de brief van de staatssecretaris van I&M d.d. 16 maart 2011 aan de Tweede Kamer zouden ze ook voor de gemeenten en de provincie afzonderlijk gelden; er staat immers te lezen dat “... gemeenten en provincies uiterlijk 1 januari 2013 voldoen aan de eind 2011 vastgestelde (waar nodig aangepaste) criteria, dus
Modellenstudie FUMO
zowel met betrekking tot de door hen zelf uitgevoerde taken als met betrekking tot de elders of bij ‘hun’ RUD ondergebrachte taken”. De concept kwaliteitscriteria zijn opgedeeld in drie gebieden:
Proces. Inhoud & Prioriteiten. Kritieke massa.
Aan de kwaliteitscriteria op de gebieden Proces en Inhoud & Prioriteiten kan tegemoet worden gekomen door middel van beleidsmatige en organisatorische maatregelen. Met de kwaliteitscriteria op het gebied van de kritieke massa kan worden bepaald of een organisatie in staat is om de taken uit te voeren conform de minimaal benodigde deskundigheid voor de uitvoering van deze taken en de continuïteit daarvan. In de periode dat de voorliggende Modellenstudie is uitgevoerd, is een ‘Zelfevaluatietool’ beschikbaar gekomen. Hiermee kunnen de verschillende Friese organisaties individueel beoordelen in hoeverre zij voldoen aan de kwaliteitscriteria. Bij de gegevensuitvraag voor de Modellenstudie is hier rekening mee gehouden door aan te sluiten bij de uitvraagwijze van deze zelfevaluatietool. Voor de Modellenstudie is ook een globale toetsing op de kwaliteitscriteria gedaan. Dit om te kunnen bepalen of de FUMO kan voldoen aan de kwaliteitscriteria voor kritieke massa. Het is een globale toetsing, omdat alleen is gekeken naar het beschikbare aantal FTE en bijvoorbeeld niet naar het opleidingsniveau. De huidige deskundigheidsverdeling van alle potentiële FUMO‐partners is bij elkaar opgeteld7. Wanneer per deskundigheid wordt gekeken naar het totaal aanwezige aantal FTE en dit wordt getoetst aan de eisen voor kritieke massa, levert dit de volgende tabel op.
7
Alle FUMO‐partners hebben gegevens aangeleverd over beschikbare uren inzet. De mate van detailniveau in de verdeling over de deskundigheden is wel verschillend. Voor het doorrekenen modellen gaat het te ver om de aantallen FTE per deskundigheid te duiden. De deskundigheid Brandveiligheid bevat bijvoorbeeld in de eerste plaats de inzet in het kader van het gebruiksvergunningdeel van de omgevingsvergunning. Het kan zijn dat sommige organisaties daarbij de inzet voor alle brandpreventieve taken hebben meegenomen, aangezien dit mogelijk in de FUMO komt. De exacte duiding van FTE’s is een stap die dient te worden uitgevoerd voor het bedrijfsplan.
50
Modellenstudie FUMO
Deskundigheden
51
Wabo+ 0
BT+ &M
BT+ 0
Norm
Generieke deskundigheden Casemanagen eenvoudig Casemanagen complex Vergunningverlening bouwen en RO Vergunningverlening milieu, klasse I (meldingen) Vergunningverlening milieu, klasse II Vergunningverlening milieu , klasse III (IPPC, BRZO) Vergunningverlening milieu , klasse III (proces)industrie Vergunningverlening milieu , klasse III Agrarisch Vergunningverlening milieu , klasse III Afval Toezicht en handhaven bouwen Toezicht en handhaven milieu, klasse I/II Toezicht en handhaven milieu, klasse III (IPPC) Toezicht en handhaven milieu, klasse III (proces)industrie Toezicht en handhaven milieu, klasse III Agrarisch Toezicht en handhaven milieu, klasse III Afval Toezicht en handhaven milieu, klasse III BRZO Toezicht en handhaven RO Toezicht en handhaven bodem Toezicht en handhaven groene wetten
15,9 11,0 75,8 9,2 7,4 6,9 4,0 2,6 2,5 47,5 38,3 4,6 4,9 4,4 5,4 2,7 9,1 10,5 4,8
3,3 5,7 3,1 9,2 7,4 6,9 4,0 2,6 2,5 1,8 38,3 4,6 4,9 4,4 5,4 2,7 2,3 7,7 2,4
1,4 1,0 3,1 0,7 5,3 7,1 3,0 0,9 2,5 1,8 10,9 4,5 4,6 0,9 4,3 2,5 2,3 3,0 2,1
0,8 0,8 2,1 0,8 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2,1 2 2,1 1,2 2,1
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Nee Ja Nee Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja
Juridische deskundigheden Juridische aspecten vergunningverlening Juridische aspecten handhavingszaken Behandelen juridische aspecten afwijkingsbesluit Ketentoezicht BOA (Wabo)
23,0 26,5 28,5 4,3 1,2
6,9 9,4 1,7 2,9 1,2
4,8 5,1 1,7 2,6 0,0
2,1 2,1 2,1 1,2 1,2
Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Nee Ja Ja
Ja Ja Nee Ja Nee
Specialistische (accent bouwen) deskundigheden Bouwfysica Brandveiligheid Constructieve veiligheid Bouwakoestiek Sloop en asbest
2,4 11,5 3,7 1,9 7,8
0,1 0,4 0,2 0,5 3,2
0,1 0,4 0,2 0,5 1,2
1,2 2,1 2,1 2,1 1,2
Ja Ja Ja Nee Ja
Nee Nee Nee Nee Ja
Nee Nee Nee Nee Ja
Specialistische (accent milieu) deskundigheden Afvalwater Bodem, bouwstoffen en water Externe veiligheid Geluid Groen en ecologie Luchtkwaliteit
6,1 13,0 10,7 12,1 5,8 7,3
4,6 9,2 7,8 7,4 3,5 5,3
4,1 5,1 7,3 7,1 3,0 5,3
1,2 2,1 2,1 1,2 2,1 2,1
Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Specialistische (accent RO) deskundigheden Stedenbouw en inrichting openbare ruimte Exploitatie / planeconomie Cultuurhistorie Milieuzonering
18,8 9,9 5,3 2,0
2,5 0,9 0,2 0,1
2,5 0,9 0,2 0,1
1,2 0,8 2,1 1,2
Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Nee Nee
Ja Ja Nee Nee
Totaal
469
187
114
68,5
0
Voldoet? Voldoet? Voldoet? Wabo+ BT+ &M BT+
Opvallend is dat op basis van de huidige deskundigheidsverdeling de potentiële FUMO‐partners voor de het takenpakket BT+ op onderdelen niet voldoen aan de kwaliteitscriteria voor kritieke massa. Met een huidige beschikbare capaciteit voor het primaire proces (eigen personeel en inhuur) van circa 114 FTE is het via herverdeling van deskundigheden wellicht mogelijk om te voldoen aan de kwaliteitscriteria. Voor de modelvarianten betekent dit tevens, dat twee aparte RUD’s die alleen het takenpakket BT+ uitvoeren, niet voldoen aan de kwaliteitscriteria voor kritieke massa.
Modellenstudie FUMO
Een kanttekening bij bovenstaande vergelijking van de beschikbare capaciteit met de normen uit de kwaliteitscriteria is, dat mogelijk niet alle deskundigheden van toepassing zijn. Dit is namelijk afhankelijk van de daadwerkelijke samenstelling van het takenpakket. Indien bijvoorbeeld het uitvoeren van specialistische bouwtaken niet wordt opgeschaald naar de FUMO, dan hoeft de FUMO hieraan niet te voldoen. Wanneer de kwaliteitscriteria voor kritieke massa ook gaan gelden voor de individuele organisaties, waarop aan het begin van deze paragraaf is gewezen, dan kan worden gesteld dat in de huidige situatie vrijwel geen organisatie in Fryslân individueel voldoet aan de kwaliteitscriteria. Indien de organisaties op meerdere taken met elkaar gaan samenwerken, voldoen zij er wel aan.
Situatie 2013 en kwaliteitscriteria voor kritieke massa In paragraaf 9.1 is aangeven dat moeilijk een eenduidig beeld te verkrijgen is voor het jaar 2013 als gevolg van de effecten van veranderende regelgeving. Indien wordt uitgegaan van een afname van de beschikbare personele capaciteit, dan wordt bij één FUMO bij de verschillende takenpakketten naar verwachting nog wel voldaan aan de kwaliteitscriteria voor de kritieke massa. Bij een opdeling van de capaciteit over 2 RUD’s wordt deels, en dus onvoldoende aan de kwaliteitscriteria voldaan.
9.3
Indicatie benodigde capaciteit
Het wel of niet voldoen aan de kwaliteitscriteria voor kritieke massa zegt nog niets over de mate waarin de beschikbare personele capaciteit aansluit op de daadwerkelijke werkvraag, de benodigde capaciteit. Het kan zijn dat de kwaliteitscriteria voor kritieke massa om meer capaciteit vragen, terwijl er in de praktijk geen werk is voor deze personele capaciteit. Om hier enig inzicht in te krijgen, is uitgevraagd hoeveel milieu‐inrichtingen er in Fryslân zijn en hoeveel aanvragen er zijn voor Wabo‐activiteiten (vergunningen voor bouwen, kappen, etc.). Aan de hand van landelijke kengetallen (gemiddelden) voor tijdsbesteding is vervolgens een indicatie te verkrijgen van de benodigde personele capaciteit. Dit levert het volgende beeld op voor de benodigde personele capaciteit in verhouding tot het werkaanbod. In onderstaande tabel is de werkvraag berekend op basis van kengetallen voor de uitvoering van Vergunningverlening en Toezicht & Handhaving. Deze kengetallen zijn ontleend aan de Maatlatten voor Vergunningverlening en Handhaving Wet Milieubeheer (Berenschot) en een recente toepassing van deze maatlat door de provincie Gelderland. De aantallen inrichtingen zijn hierin vermenigvuldigd met de frequentie waarin de activiteit op jaarbasis dient te worden uitgevoerd en de benodigde tijdsbesteding. Dit levert opgeteld een indicatie van de jaarlijkse benodigde werkvraag op.
52
Modellenstudie FUMO
Categorie inrichting ‐ VV / T&H A. Niet meldingsplichtig ‐ Vergunningverlening B. Meldingsplichtig ‐ Vergunningverlening B. Meldingsplichtig, BTP ‐ Vergunningverlening C. Onderdelen verg.plicht. ‐ Vergunningverlening D. Volledig verg.plicht. ‐ Vergunningverlening A. Niet meldingsplichtig ‐ Toezicht & Handhaving B. Meldingsplichtig ‐ T&H B. Meldingsplichtig, BTP ‐ T&H C. Onderdelen verg.plicht. ‐ T&H D. Volledig verg.plicht. ‐ T&H Hercontroles Ontvangen klachten Voorlichting (0,25 uur per inrichting) Totaal Milieu
53
Aantal Kengetal Kengetal Totale werkvraag jaarbasis (in FTE) inrichtingen frequentie tijd 0 4.482 n.v.t. n.v.t. 15 16.477 10% 12 2 2.017 10% 12 17 1.966 20% 57 2 152 20% 93 8 4.482 15% 16 70 16.477 35% 16 16 2.017 35% 29 22 1.966 50% 29 4 152 100% 35 9 2.815 100% 4,4 563 100% 5 2 25.094 100% 0,25 5 173
Op basis van deze kengetallen kan worden gesteld dat er circa 173 FTE benodigd is voor de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving Milieu. De beschikbare capaciteit voor het primaire proces van de uitvoering van milieuvergunningverlening en toezicht & handhaving is circa 147 FTE (van de genoemde 187 FTE in paragraaf 9.1 heeft een deel betrekking op niet‐milieutaken). Het verschil bedraagt daarmee circa 26 FTE (18%). Met nadruk wordt de kanttekening gemaakt dat het een indicatief beeld is, aangezien het om kengetallen gaat die ook anders geïnterpreteerd kunnen worden. Organisaties kunnen eigen (lagere) normgetallen hanteren waarmee in de praktijk ook goede kwaliteit wordt behaald. In de volgende tabel is de benodigde werkvraag voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving voor Wabo‐activiteiten indicatief in beeld gebracht. De kengetallen zijn ontleend aan verschillende onderzoeken naar lasten/kosten van (vergunning)processen en taakinventarisaties. Het zijn geen landelijk vastgestelde kengetallen/normcijfers.
Modellenstudie FUMO
Activiteiten Bouwen: Bouwen ‐ reguliere procedure Bouwen ‐ uitgebreide procedure Aantal preventieve toezichtscontroles Aantal verzoeken om handhaving Aantal meldingen Ruimtelijke ordening: Verzoek tot beoordeling principeplan Projectbesluit Ontheffing bestemmingsplan Overig Wabo: Slopen Aanlegvergunning Monumentenvergunning Gebruiksvergunning/‐melding Uitwegvergunning (/ inritvergunning) Reclamevergunning Kappen
Aantallen
54
Kengetal VV Werkvraag (uren) VV in FTE
Kengetal Werkvraag T&H T&H in FTE (uren)
Totale werkvraag jaarbasis
7.810 1.451 12.452 590 309
12 30 0 0 0
71,54 33,22 0,00 0,00 0,00
6 20 8 3 2
35,77 22,15 76,04 1,35 0,47
107 55 76 1 0
4.288 516 2.528
16 40 4
52,37 15,77 7,72
0 0 0
0,00 0,00 0,00
52 16 8
1.374 458 215 494 582 399 2.057
16 7 40 22 4 4 3
16,78 2,45 6,58 8,29 1,78 1,22 4,71
5 3 8 6 2 2 1
5,24 1,05 1,32 2,26 0,89 0,61 1,57
22 3 8 11 3 2 6
Totaal deel Wabo: Bouw, RO, APV
371
De beschikbare capaciteit primair proces voor de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) Bouw, RO en APV is in Fryslân circa 290 FTE. De indicatieve capaciteitsberekening geeft het beeld dat in Fryslân circa 371 FTE benodigd is. Het verschil bedraagt daarmee circa 80 FTE (28%). De werkvraag komt voor het grootste deel voort uit de behandeling van VTH Bouwen. Ook voor bovenstaande overzicht wordt benadrukt dat het een indicatie betreft. Organisaties kunnen eigen (lagere) normgetallen hanteren. Wél kan worden gesteld dat er geen sprake is van een beschikbare overcapaciteit.
Situatie 2013 en indicatie benodigde capaciteit Bij de uitvraag van de gegevens is bij de FUMO‐partners nagegaan welk deel van de milieu‐ inrichtingen onder een van de tranches van het Activiteitenbesluit of de samenvoeging van het Besluit landbouw en het Besluit glastuinbouw valt. Deze wijzigingen treden naar verwachting voor 2013 in werking en hebben tot gevolg dat een aantal vergunningplichtige inrichtingen straks onder algemene regels wordt gebracht. Uit de ontvangen gegevens is naar voren gekomen dat circa 490 van de 1.970 (ca. 25%) vergunningplichtige (Categorie C) hiermee te maken heeft. In de indicatieve doorrekening voor de werkvraag betekent de verschuiving op basis van de ontvangen gegevens een daling van circa 7 FTE (van 173 naar 166 FTE), dit is een vermindering van circa 4%. Indien uitgegaan wordt
Modellenstudie FUMO
van aannamen uit landelijk onderzoek8, dan wordt in de indicatieve doorrekening voor de werkvraag een daling van circa 6% becijferd. Voor de doorkijk naar “2013” gaan we uit van circa 5%. Bij de uitvraag van de gegevens is tevens gevraagd om een schatting van de aantallen aanvragen voor de (overige) Wabo‐activiteiten in 2013. De komende jaren wordt het Bouwbesluit gewijzigd en wijzigt het bouwtoezicht (meer verantwoordelijkheid private partijen bij kwaliteitsborging). Ook de invloed hiervan is lastig te duiden en de beantwoording levert geen helder beeld op. Er wordt naast een afname van vergunningverlening uitgegaan van een toename van de behoefte aan toezicht.
9.4
Kosten en baten
Voor het aangaan van een samenwerking is onder meer van belang te weten wat de kosten en baten zijn van modelvarianten. In deze paragraaf maken we deze financiële aspecten zichtbaar. Voor het doorrekenen van de modelvarianten is een onderscheid gemaakt tussen:
Structurele kosten. Structurele baten. Achterblijvende kosten. Initiële kosten.
Afhankelijk van de modelvariant zijn voor de kosten en baten aannamen over de ontwikkeling te formuleren. Hieronder wordt aangegeven wat de voornaamste uitgangspunten zijn. In bijlage 1 zijn deze uitgangspunten per modelvariant benoemd.
Structurele kosten De structurele kosten betreffen alle kosten die een terugkerend karakter hebben binnen de organisatie en daardoor jaarlijks in een begroting worden opgenomen. Bij de vorming van een samenwerking zijn de huidige kosten van de potentiële partners het vertrekpunt voor het ramen van de structurele kosten van het samenwerkingsverband. Bij de Friese organisaties die mogelijk gaan participeren in de FUMO zijn daarom de uitgaven gevraagd voor de uitvoering van alle Wabo‐taken en van het deel daarvan dat betrekking heeft op de milieutaken. Er is niet gevraagd om de uitgaven voor de Basistaken, omdat dit voor de organisaties moeilijk toe te delen is. Voor de toerekening zijn in de eerste plaats verhoudingsgetallen van de beschikbare FTE gehanteerd. Daarnaast is een vergelijking gemaakt met andere organisaties in Nederland.
8
In het rapport “Aantallen vergunningplichtige inrichtingen 2010” (SPPS Consultants) wordt aangenomen dat de wijzigingen in Activiteitenbesluit en Besluit landbouw en Besluit glastuinbouw gemiddeld circa 38% van het totaal aantal inrichtingen C‐categorie betreffen.
55
Modellenstudie FUMO
Voor de structurele kosten zijn voor het doorrekenen van de modelvarianten de volgende kostensoorten onderscheiden: 1. Personeelslasten eigen personeel ‐ alle personeelskosten (loon, etc.) voor eigen personeel dat zich bezighoudt met VTH Milieu, Bouwen en RO (primair proces). 2. Ondersteunend/sturend personeel – alle personeelskosten van ondersteunend/sturend personeel ten dienste staat van het personeel voor VTH Milieu, Bouwen en RO. 3. Extern personeel / inhuur ‐ alle kosten van uitbesteding en inhuur. 4. Organisatiekosten ‐ alle kosten die direct benodigd zijn voor de uitvoering van de taken, zoals auto's of meetapparatuur. 5. Overige personeelskosten ‐ Reis‐ en verblijfskosten, opleidingskosten, etc. 6. IT kosten – kosten voor kantoorautomatisering en eventuele applicaties ten behoeve van de uitvoering van de taken (onderhoudskosten, netwerkkosten, software). 7. Huisvestingskosten ‐ alle kosten om het gebouw te kunnen gebruiken. Huur/hypotheek, schoonmaakkosten, energie, onderhoud, etc. 8. Overige organisatiekosten ‐ overige overheadkosten, in het bijzonder doorbelasting vanuit de centrale organisatie (financiën, personeelszaken, archief, etc.) 9. Financiële lasten ‐ rente en afschrijving van gedane investeringen.
Structurele baten De ervaring met het oprichten van samenwerkingsverbanden is dat de samenwerking schaalvoordeel kan opleveren. Bij samenwerking in een grotere uitvoeringsorganisatie kan de bedrijfsvoering efficiënter plaatsvinden dan in een situatie waarin kleinere eenheden de diverse activiteiten zelf uitvoeren. Dit is echter geen “wetmatigheid”, veel hangt af van de feitelijke inrichting van de organisatie. Structurele baten doen zich ook voor in de vorm van een toename van kwaliteit, doordat de kwetsbaarheid vermindert c.q. de continuïteit toeneemt, de kennisopbouw en –uitwisseling beter georganiseerd kan worden en er met een grotere groep van medewerkers al meer mogelijkheden ontstaan tot specialisaties. In bijlage 1 is per kostensoort en per modelvariant aangegeven wat de verwachte ontwikkeling is. Dit leidt tot de volgende inverdieneffecten per modelvariant.
Variatie in taken:
Huidig
BT+
14.400.000
BT+ & overig milieu
23.000.000
Wabo+
55.800.000
Variatie in schaal / locatie: 1 FUMO, 1 FUMO, 1 FUMO, 2 RUD’s, op 1 locatie 2‐12 locaties > 13 locaties elk 1 locatie 2017 2017 2017 2017 € 13.500.000 € 13.300.000 € 13.600.000 € 13.600.000 ‐6% ‐7% ‐5% ‐5% € 20.600.000 € 20.400.000 € 20.900.000 € 20.800.000 ‐10% ‐11% ‐9% ‐9% € 47.800.000 € 47.200.000 € 48.900.000 € 48.500.000 ‐14% ‐15% ‐12% ‐13%
56
Modellenstudie FUMO
Uit bovenstaande tabel blijkt het volgende:
De inverdienpercentages variëren vooral met de variatie in het takenpakket; daar zijn de grootste onderlinge verschillen aanwezig. Hoe meer taken in de samenwerking worden ondergebracht, hoe meer schaalvoordeel er te behalen. Bij samenwerking op een beperkt takenpakket speelt daarnaast de overlap met het takenpakket in de latende organisatie, waardoor “snijverlies” optreedt. Dit speelt met name bij BT+, doordat de daarbij behorende deskundigheden ook benodigd zijn voor de uitvoering van overige milieutaken.
Bij één FUMO met een beperkt aantal werklocaties is relatief het grootste inverdieneffect te behalen. In dat geval is er enerzijds het schaalvoordeel van één organisatie en anderzijds wordt het efficiëntievoordeel minder beperkt als gevolg van uren reistijd.
Het inverdieneffect bij twee RUD’s is relatief minder, doordat de gehele schaalgrootte in dat geval kleiner is.
Achterblijvende kosten De achterblijvende kosten betreffen alle kosten binnen de huidige organisaties (gemeenten, provincie en wetterskip) die niet overgaan naar de FUMO en waar de eerste jaren geen nieuwe dekking binnen de latende organisatie voor kan worden gevonden. Het gaat daarbij om dezelfde kostensoorten als bij de structurele kosten. De basis voor de achterblijvende kosten zijn de huidige kosten die gemoeid zijn met het takenpakket dat overgaat naar de FUMO. Dit betekent dat wanneer een deel van de taken overgaat, zoals de basistaken, er alleen achterblijvende kosten zijn voor dat kostendeel. Deze achterblijvende kosten krijgen na verloop van tijd een andere bestemming en worden na een aantal jaar afgeschreven tot nul. De overige structurele kosten blijven bij de organisatie en hebben in dat geval dezelfde bestemming, want die taken voert de organisatie nog zelf uit. Het ramen van achterblijvende kosten heeft bij een business case altijd een indicatief karakter. De mate waarin kosten teruggebracht kunnen worden of dat voor kosten een nieuwe bestemming kan worden gevonden, is per organisatie en per situatie verschillend. Voor het doorrekenen van modellen van de FUMO is geprobeerd een redelijk beeld te geven. In bijlage 1 zijn de aannamen voor de achterblijvende kosten weergegeven. Onderstaande tabel toont per modelvariant de totale achterblijvende kosten over een periode van 5 jaar. In de praktijk zijn na die tijd de achterblijvende kosten veelal verdwenen.
57
Modellenstudie FUMO
Totale achterblijvende kosten Variatie in taken: Basistaken + Basitaken + & overig Milieu Alle op te schalen taken (Wabo+)
58
Variatie in schaal / locatie: 1 FUMO, 1 FUMO, 1 FUMO, 2 RUD’s, op 1 locatie 2‐12 locaties > 13 locaties elk 1 locatie € 13.500.000 € 10.900.000 € 9.000.000 € 13.500.000 € 17.400.000 € 13.500.000 € 10.300.000 € 17.400.000 € 37.000.000 € 28.200.000 € 21.100.000 € 37.000.000
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de totale achterblijvende kosten omvangrijk kunnen zijn. Relatief zijn ze het laagst bij de modelvarianten met meerdere werklocaties, omdat in die gevallen vaak gemakkelijker een nieuwe bestemming kan worden gevonden voor de kosten. Een goed voorbeeld hiervan zijn de huisvestingskosten. De huidige kosten gaan over naar de FUMO en vervolgens kan de FUMO gebruik maken van de ‘vrijkomende’ werkplekken. Ter toelichting op bovenstaande tabel is het van belang op te merken dat de achterblijvende kosten bij samenwerking op de Wabo+ taken in absolute zin het hoogst, maar relatief het laagst zijn. De verhouding van de achterblijvende kosten tot de structurele kosten is – bijvoorbeeld bij één FUMO op één locatie ‐ voor de verschillende takenpakketten als volgt:
BT+: ca. 94%. BT+ & overig milieu: ca. 76%. Alle Wabo+ taken: ca. 66%.
Initiële kosten De initiële kosten zijn alle kosten die eenmalig van karakter zijn. Het betreft de kosten die aan het oprichten van de FUMO zijn gerelateerd. Voor de raming is een specifieke opdeling gemaakt. De volgende kostenposten zijn benoemd:
Projectorganisatie. Personeel. Organisatie. IT kosten. Communicatie. Huisvesting. Onvoorziene kosten.
Op basis van de in de bijlage geformuleerde uitgangspunten zijn per modelvariant de initiële kosten geraamd. De uitkomst per modelvariant is in onderstaande tabel weergegeven. Initiële kosten Variatie in taken: Basistaken + Basitaken + & overig Milieu Alle op te schalen taken (Wabo+)
1 FUMO, op 1 locatie € 3.900.000 € 4.300.000 € 5.600.000
Variatie in schaal / locatie: 1 FUMO, 1 FUMO, 2‐12 locaties > 13 locaties € 3.900.000 € 3.900.000 € 4.300.000 € 4.300.000 € 5.600.000 € 5.600.000
2 RUD’s, elk 1 locatie € 5.400.000 € 5.900.000 € 7.300.000
Modellenstudie FUMO
59
In totaal variëren de initiële kosten per modelvariant tussen € 3,9 en € 7,3 miljoen. De initiële kosten worden sterk bepaald door de initiële kosten voor de ICT van de FUMO. Bij de Wabo+ varianten is dit circa 50% van de kosten en bij basistaken+ en basistaken+ & overig Milieu is dit circa 60%. Het gaat hierbij om initiële kosten voor de inrichting van de productie‐applicatie en om kosten voor de aansluiting op de keten vanuit de bevoegde gezagen. De initiële kosten zijn hoger als twee RUD’s worden opgericht. Het grootste deel van de kosten zal altijd eenmalig gemaakt dienen te worden, ongeacht de modelvariant. Het gaat daarbij om het opzetten van een sociaal plan, communicatie, etc. De variatie in initiële kosten wordt vooral bepaald door de variatie in takenpakket en in mindere mate door die in de schaalvarianten. De reden hiervoor is dat de initiële kosten worden beïnvloed door de omvang van de organisatie (aantal FTE) en de verschillende initiële kosten voor de productie‐applicatie.
Doorrekenen modellen – terugverdientijd initiële kosten Hieronder wordt per modelvariant het resultaat weergegeven van de terugverdientijd van de initiële kosten als gevolg van de lagere structurele kosten. Terugverdientijd (in jaren) Variatie in taken: Basistaken + Basitaken + & overig Milieu Alle op te schalen taken (Wabo+)
1 FUMO, op 1 locatie 20,2 8,6 3,5
Variatie in schaal / locatie: 1 FUMO, 1 FUMO, 2‐12 locaties > 13 locaties 17,0 23,7 7,6 9,7 3,1 3,9
2 RUD’s, elk 1 locatie 30,6 12,4 4,9
Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat de terugverdientijden voor de varianten waarin alle Wabo‐taken zijn opgenomen, de kortste terugverdientijd hebben. Deze terugverdientijd is vergelijkbaar met de terugverdientijd die uit het rekenmodel van het IPO komt9. Er is een behoorlijke verschil qua terugverdientijd tussen de modelvarianten. Het verschil is het grootst bij de variatie in takenpakket en in mindere mate bij variatie qua schaal. De reden hiervan is de omvang van de initiële kosten – die per takenpakket ongeveer gelijk is ‐ in relatie tot het potentiële inverdieneffect op de structurele kosten. Tot slot dient wel te worden opgemerkt dat de uiteindelijke kosten en inverdieneffecten afhankelijk zijn van keuzes die bij het uiteindelijke ontwerp van de samenwerking worden gemaakt.
9
Kanttekening hierbij is dat het rekenmodel van het IPO ervan uitgaat dat de volledige besparing in het eerste jaar van de regionale uitvoeringsdienst wordt behaald. In het rekenmodel voor de provincie Fryslân is het inverdieneffect over een aantal jaren verdeeld, omdat sommige efficiencyvoordelen pas na enige tijd worden bereikt. Indien met deze kanttekening rekening wordt gehouden, is de terugverdientijd vergelijkbaar.
Modellenstudie FUMO
9.5
60
Kostenontwikkeling en kwaliteit
In de voorgaande paragraaf is gesteld dat door samenwerking kostenbesparingen gerealiseerd kunnen worden. In dit hoofdstuk is echter ook gesteld dat indien gekeken wordt naar kengetallen voor benodigde capaciteit er mogelijk geïnvesteerd moet worden in kwaliteitsverbetering. Daarnaast hebben de partners in Fryslân de komende tijd te maken met een verminderde werkvraag als gevolg van wetswijzigingen. In de berekeningen is geen rekening gehouden met deze twee belangrijke effecten op het kostenniveau:
De wijzigingen in het Activiteitenbesluit en de samenvoeging van het Besluit landbouw en Besluit glastuinbouw heeft tot gevolg dat een aantal vergunningplichtige bedrijven onder algemene regels komt te vallen. Op basis van beschikbare gegevens is becijferd dat dit een daling van circa 5% van de werkvraag betekent. Deze afname zal navenant doorwerken in de personele capaciteit en de kosten.
Als landelijk is vastgesteld dat de kwaliteit van VTH op het gebied van het omgevingsrecht verbeterd moet worden en dat er achterstanden zijn doordat overheden te weinig middelen beschikbaar stellen voor de uitvoering, mogen we aannemen dat dit ook voor de provincie Fryslân geldt. Dit komt voor een deel tot uitdrukking in de indicatieve behoefteberekening van de personele capaciteit op het gebied van milieu. Hoewel de gehanteerde normstelling daarbij waarschijnlijk te ruim is, geeft de berekening wel aan dat er een uitbreiding van de personele capaciteit nodig is om het gewenste kwaliteitsniveau te behalen. Over de exacte omvang van deze benodigde impuls kunnen we hier geen uitspraak doen.
In de onderstaande figuur zijn bovenstaande overwegingen samengevat. 58 56 54
Impact diverse effecten op de ontwikkeling kostenniveau FUMO‐vorming
Huidige kosten uitvoering taken
52 Kosten Situatie 2013 (‐5%) 50 48 46 44
42
Kosten na inverdieneffect samenwerking ( "2017") Kosten na kwaliteitsimpuls (bijv. extra investering van 10% van huidig uitgaven)
Modellenstudie FUMO
Bovenstaande figuur illustreert dat de kosten van VTH omgevingsrecht zullen dalen (1) als gevolg van veranderingen in de regelgeving en (2) als gevolg van efficiëntiewinst door de samenwerking in de FUMO. Daar staat tegenover dat de kosten zullen toenemen vanwege een gewenste en noodzakelijke kwaliteitsimpuls. Voor de illustratie is als voorbeeld genomen dat dit circa 10% van de huidige uitgaven is. Bij het opstellen van een bedrijfs‐ en implementatieplan zal moeten worden nagegaan in welke mate partners daadwerkelijk met achterstanden te maken hebben en in hoeverre geïnvesteerd moet worden in kwaliteit.
61
Modellenstudie FUMO
62
10. Vergelijking modellen In paragraaf 3.3 is een overzicht gegeven van toetsingscriteria die afgeleid zijn uit de landelijke en Friese kaders. In dit hoofdstuk worden de onderscheiden modelvarianten afgezet tegen deze criteria. De criteria zijn:
Kwaliteitscriteria. Congruentie Veiligheidsregio. Efficiëntie. Lokaal wat kan. Korte lijnen. Personeel.
Het onderstaande overzicht geeft aan de hand van plussen en minnen aan hoe de verschillende modelvarianten scoren op de criteria. Met de scores in plussen en minnen wordt enerzijds een rangorde aangegeven tussen de varianten, maar tegelijk geven de plussen een positieve waardering en de minnen een negatieve ten opzichte van de huidige situatie. In de tekst na het overzicht worden de verschillen nader toegelicht. Varianten 1 FUMO, 1 locatie
1 FUMO, ca 2 ‐ 12 werklocaties
1 FUMO, meer dan ca 12 werklocaties
2 RUD’s, elk op 1 locatie
Toetsings‐ criterium
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
Kwaliteitscriteria
+/‐
+
+
+/‐
+
+
+/‐
+
+
‐
+/‐
+
Congruentie VR
+
+
+
+
+
+
+
+
+
‐
‐
‐
Lean, efficiënt en effectief
+
++
+++
+(+)
++(+)
+++(+)
+
++
+++
+
++
+++
Lokaal wat kan
‐
‐
‐‐
+
+
+/‐
+
+
+/‐
‐
‐
‐‐
Korte lijnen
‐
‐
‐
+/‐
+/‐
+/‐
+/‐
+/‐
+/‐
‐
‐
‐
Personeel/bedreiging
‐
‐
‐
‐
‐
‐
+/‐
+/‐
+/‐
‐
‐
‐
++
++
++
++
++
++
+
+
+
++
++
++
Personeel/kansen
Kwaliteitscriteria Op het gebied van de kwaliteitscriteria voor kritieke massa scoort de FUMO als één organisatie beter dan de modelvariant van twee RUD’s. Eén FUMO komt wat betreft de aanwezige deskundigheden behoorlijk in de buurt van de criteria die daarvoor gelden, maar bij in het
Modellenstudie FUMO
model van twee RUD’s is de afstand tot de kwaliteitscriteria vrij groot. Dit algemene beeld varieert overigens wel in zekere mate met de inhoud van het takenpakket. Bij samenwerking op alleen het basistakenpakket plus zijn er bij één FUMO‐organisatie een paar tekortkomingen aan te geven, maar bij twee RUD’s zijn de tekortkomingen bepaald groter in aantal. Bij één FUMO zal dit door middel van aanvullende maatregelen gecorrigeerd kunnen worden (zoals omscholing, aantrekken nieuwe medewerkers of externe samenwerking). Zo zal ten behoeve van de BRZO en IPPC bedrijven de ook nu al bestaande samenwerking met de provincies Groningen en Drenthe moeten worden voortgezet om de benodigde kwaliteit te kunnen leveren. In totaliteit is volgens de tabel in par. 9.2 (deskundigheden) de aanwezige formatie voor het pakket BT+ groter dan op grond van de criteria voor de kritieke massa vereist is. In het geval van twee RUD’s (halvering van de formatie per deskundigheid) is sprake van beduidend meer tekortkomingen en zijn de investeringen in de benodigde uitbreiding van personeel aanmerkelijk hoger. Wanneer er in één FUMO ook op de overige milieutaken wordt samenwerkt, zijn meer deskundigheden in de organisatie gebundeld en wordt in ruime mate aan de criteria voor de kritieke massa voldaan. Bij dit takenpakket en twee RUD’s wordt grotendeels aan deze kwaliteitscriteria voldaan. Er zijn nog wel aanvullende maatregelen nodig in de zin van een uitbreiding van personele capaciteit op de deskundigheden waarop zich de tekorten voordoen. Met betrekking tot de samenwerking op milieutaken wordt ten overvloede opgemerkt, dat een groot aantal van deze overige milieutaken ook nu al in samenwerking tussen gemeenten (bv MAD) wordt uitgevoerd. Het bundelen van deze milieutaken met de basistaken ligt voor de hand vanuit het oogpunt van kennisopbouw en efficiëntie. Het voorkomt een versnippering van taken die zou ontstaan als de basistaken bij de RUD worden ondergebracht en de overige milieutaken bij de partners. De bundeling van deskundigheden komt de kwaliteit van dienstverlening ten goede. Bij samenwerking op het gehele Wabo‐takenpakket wordt op een enkele uitzondering na, aan de kwaliteitscriteria inzake de kritieke massa voldaan. Dat geldt zowel voor één FUMO als voor de situatie van twee RUD’s. Met een dergelijk takenpakket is ook de afstemming binnen milieu en met de functiegebieden Bouwen en RO beter en gemakkelijker te organiseren. In het geval van één FUMO maakt het voor de score op het criterium kwaliteitscriteria/kritieke massa overigens geen wezenlijk verschil of de werkzaamheden vanuit één locatie of vanuit verschillende werklocaties worden uitgevoerd. Het gaat er met name om dat de deskundigheden binnen één organisatie zijn gebundeld, waarbij de plaats waar werkzaamheden worden uitgevoerd in dit opzicht niet zo belangrijk is. Op grond van goede informatie en
63
Modellenstudie FUMO
middels goede sturing van werkzaamheden kunnen eventuele lacunes op een bepaalde plek gemakkelijk worden gecompenseerd. We merken vervolgens op dat in de situatie dat er twee RUD’s worden gerealiseerd, de deskundigheden op een kleinere schaal worden gebundeld. Gebleken is dat dan op het niveau van de basistaken niet aan de kwaliteitscriteria kritieke massa wordt voldaan, en op het niveau van milieutaken niet helemaal. We zijn hierbij uit gegaan van twee gelijksoortige RUD’s. De toets op de kwaliteitscriteria is uitgevoerd door de in de gehele provincie aanwezige deskundigheden in omvang te halveren. We hebben deze benadering gevolgd, omdat niet bekend is in de situatie van twee RUD’s, hoe de begrenzing van het werkgebied er in werkelijkheid uit komt te zien. Mocht het zo zijn dat één van de twee RUD’s groter wordt, meer deskundigheden in zich bundelt en daardoor beter aan de kwaliteitscriteria voldoet, betekent dat voor de andere RUD dat de afstand tot de kwaliteitscriteria nog groter wordt. Het is overigens niet duidelijk hoe de nieuwe regelgeving (situatie 2013) precies zal uitpakken naar bovenstaande conclusies. Als gevolg van een vermindering van de werkvraag, zal er sprake zijn van een zekere formatiereductie en daarmee van de aanwezige deskundigheden. Dit zal het geschetste beeld negatief beïnvloeden; met andere woorden, als er al een tekort aan bepaalde deskundigheden aanwezig is, wordt dat tekort alleen maar groter en lastiger te repareren. Met betrekking tot de kwaliteitscriteria Proceskwaliteit en Inhoud & Prioriteiten geldt, dat door het maken van de juiste werkafspraken aan deze criteria kan worden voldaan. De genoemde modelvarianten zijn hierin niet onderscheidend, in elke modelvariant kan daarvoor het nodige worden georganiseerd. Tenslotte willen we opmerken dat, ondanks het feit dat niet in alle gevallen aan de kwaliteitscriteria voor de kritieke massa wordt voldaan, de bundeling van deskundigheden naar onze verwachting sowieso tot kwaliteitsverbetering leidt. In een grotere organisatie nemen immers de mogelijkheden toe om meer specialismen zelf in huis te hebben (voor zover daaraan behoefte bestaat), om meer aan opleidingen en kennisuitwisseling te doen, om de opgebouwde kennis goed te borgen en om de werkzaamheden efficiënt uit te voeren.
Congruentie Veiligheidsregio Het is duidelijk dat de score op dit toetsingscriterium bij de modelvarianten waar uitgegaan wordt van één FUMO positief is en negatief in de situatie dat er twee RUD’s ontstaan. Dit laatste ondanks het feit dat de buitengrens en het totaal van de werkgebieden van de RUD’s wel overeenkomen met dat van de Veiligheidsregio (dat is althans de veronderstelling). Maar de afstemming met het OM en politie is bij volledige congruentie nu eenmaal beter en efficiënter te organiseren dan in het geval verschillende RUD’s binnen de Veiligheidsregio worden opgericht.
64
Modellenstudie FUMO
Lean, efficiënt en effectief De mate waarin de nieuwe organisatie lean en efficiënt is kan worden afgemeten aan de hoogte van de besparing op de structurele kosten. De financiële doorrekeningen gaan ervan uit dat er bij alle modelvarianten sprake is van een voordeel op het gebied van efficiëntie, wel verschilt de omvang iets per modelvariant. De bundeling van werkzaamheden stelt de organisatie in staat de werkzaamheden efficiënter uit te voeren, terwijl daarnaast de overhead kan worden teruggedrongen. De gezamenlijkheid van de ICT oplossingen werkt in totaliteit ook kostenbesparend. Voorts zal de inhuur van externe expertise verminderen, doordat de beschikbare capaciteit optimaler wordt benut en er meer ruimte voor (eigen) specialismen ontstaat. Voor zover nog wel capaciteit moet worden ingehuurd, zal dat bij bundeling goedkoper zijn dan in de situatie dat de organisaties individueel inkopen. De scores op het criterium lean/efficiëntie in bovenstaand schema hebben we primair afgeleid van de verschillen wat betreft het inverdieneffect op de structurele kosten, die het meest variëren naar de samenstelling van het takenpakket. Het blijkt dat samenwerken op het Wabo+ takenpakket tot het grootste inverdieneffect leidt. Daarnaast laat de tabel in de paragraaf Structurele baten zien dat over het geheel genomen de modelvariant met een beperkt aantal werklocaties als de meest efficiënte variant kan worden beschouwd. We hebben dit in bovenstaand schema tot uitdrukking gebracht door de toevoeging van een (+) bij die variant. De deelnemende overheden hebben naast de structurele kosten te maken met achterblijvende en initiële kosten. Deze laten we in deze paragraaf buiten beschouwing, omdat het toetsings‐ criterium betrekking heeft op de efficiëntie van de samenwerkingsorganisatie. Dat laat echter onverlet dat het bij de achterblijvende en de initiële kosten om forse bedragen gaat. In alle modelvarianten neemt de effectiviteit van de uitvoering van de VTH werkzaamheden toe door de bundeling van deskundigheden. De samenwerkingsorganisatie is daardoor beter in staat dan nu om goede kwaliteit te leveren. Dit is in één organisatie gemakkelijker te organiseren is dan in twee afzonderlijke organisaties, en bij bundeling van de aanwezige capaciteit in een beperkt aantal werklocaties beter dan bij een groot aantal werklocaties.
Lokaal wat kan In de Friese kaders is aangegeven dat werkzaamheden die lokaal uitgevoerd kunnen worden, ook lokaal moeten worden uitgevoerd. Bij de beschrijving van de modelvarianten is als uitgangspunt aangegeven, dat de meer generalistische en locatiegebonden taken in/vanuit de werklocaties uitgevoerd kunnen worden en dat de specialistische taken gebundeld worden. In welke mate deze uitgangspunten doorgevoerd moeten worden, is nog nader te bepalen en zal met name bij het opstellen van het bedrijfsplan verder moeten worden uitgewerkt. De vergelijking van de modelvarianten kan derhalve nu nog alleen op hoofdlijnen worden gemaakt. De modelvariant ‘één FUMO op één locatie’ scoort in dit opzicht het slechtst vanwege de overheveling van alle desbetreffende taken naar een uitvoeringsorganisatie op één centrale
65
Modellenstudie FUMO
locatie. Het verschil tussen deze modelvariant en de modelvariant met twee RUD’s is in dit opzicht niet groot en heeft daardoor dezelfde (negatieve) score gekregen in het schema. In de modelvariant van één FUMO met werklocaties kunnen werkzaamheden in principe in een groter aantal gevallen lokaal worden uitgevoerd die ook lokaal uitgevoerd kùnnen worden. Deze modelvarianten scoren hierdoor hoger. We hebben hierbij geen onderscheid willen maken tussen de modelvariant met veel en met weinig werklocaties, omdat het zal afhangen van het uiteindelijke aantal werklocaties en van de beoordeling van welke taken goed lokaal uitgevoerd kunnen worden. Omdat het in de modelvarianten 3, 6, 9 en 12 gaat om alle Wabo‐taken ‐en er dan decentraal dus ook bouwtaken verdwijnen die daar in ieder geval gedeeltelijk zouden kunnen worden uitgevoerd‐ hebben deze modelvarianten een relatief lage score gekregen.
Korte lijnen Het gaat bij dit criterium om de lijnen tussen de opdrachtgever en de uitvoering. Dit concretiseert zich met name in de directe zeggenschap in individuele gevallen van vergunningverlening en toezicht en handhaving. Deze zeggenschap wordt wat minder bij een professionele organisatie die op afstand staat en niet meer in het eigen gemeente‐ of provinciehuis (onder handbereik) is gevestigd. Korte lijnen blijven in sterkere mate nog aanwezig in de modelvarianten met werklocaties, hoewel de specialistische backofficetaken wellicht elders zijn gevestigd en het denkbaar is dat niet in alle gemeenten een werklocatie komt. Van groot belang is dat we er van uitgaan dat de bevoegde gezagen door middel van een goede productieapplicatie voortdurend goed zijn geïnformeerd, en worden ondersteund en betrokken bij de besluitvorming op basis van gemaakte afspraken. Een productieapplicatie moet dat mogelijk maken, moet voortdurend een actueel beeld geven in de stand van zaken. De informatievoorziening moet eveneens via periodiek afstemmingsoverleg worden uitgevoerd, ook daarmee worden de lijnen tussen opdrachtgever en uitvoerder verkort.
Personeel Conform de Friese kaders dienen de personele situatie en personele belangen goed te worden geregeld. Zorgvuldigheid in dit opzicht is inderdaad van groot belang, aangezien de medewerkers te maken zullen krijgen met taakverschuivingen, veranderingen in werkwijzen, een andere werkgever, een andere werkplek, etc. Sommige medewerkers zullen kritisch tegenover deze veranderingen staan, andere medewerkers zien hierin nieuwe kansen op ontplooiing. Ze gaan immers werken in een grotere organisatie die professionaliteit en kwaliteit hoog in het vaandel heeft staan. Vanwege deze verschillende waarderingen – die per individu anders kunnen zijn‐ hebben we in het schema twee deelaspecten binnen het personeelscriterium onderscheiden.
66
Modellenstudie FUMO
Het lijkt plausibel te stellen dat de modelvarianten 1, 2 en 3 (één FUMO op één locatie) de grootste, en als minst positief ervaren personele gevolgen hebben voor medewerkers van de gemeenten. Dit vanwege de concentratie van het werk op één locatie met de gevolgen die dat heeft voor de verandering van werkadres en mogelijke verhuizing. De modelvarianten 10, 11 en 12 (twee RUD’s op twee locaties) verschillen hier niet wezenlijk van. De modelvarianten 7,8 en 9 (één FUMO met een groot aantal werklocaties) zal de impact in dit opzicht vrij neutraal zijn, en de overige modelvarianten nemen een tussenpositie in. Overigens zou door zorgvuldigheid bij de veranderingen in acht te nemen en door een aantrekkelijk nieuwe werkgever te worden, bereikt moeten worden dat de veronderstelde (negatieve) waardering omslaat in een positieve. Uit de opgedane ervaringen met recent opgerichte milieu‐ c.q. omgevingsdiensten en andere shared services organisaties blijkt dat het personeel na enige tijd de grotere professionele organisatie steeds meer gaat waarderen. Blijft dat een goed sociaal beleidskader een absolute voorwaarde is. Voor medewerkers van de provincie Fryslân geldt naar alle waarschijnlijkheid een andere beoordeling van de modelvarianten. Wij gaan er van uit dat zij de voorkeur geven aan een FUMO die op één locatie is gevestigd, waarbij dan geen sprake is van opdeling van de aanwezige personele capaciteit. Voor alle modelvarianten geldt een voordeel wat betreft de ontplooiingskansen voor medewerkers vanwege de grotere organisatie (met meer mogelijkheden van kennisopbouw en kennisuitwisseling) en de langere carrièrelijnen. Omdat wij die mogelijkheden van kennisopbouw en kennisuitwisseling hoger inschatten in een grotere organisatie met minder werklocaties, hebben we de desbetreffende modelvarianten een iets hogere beoordeling gegeven dan de variant met een groot aantal locaties.
67
Modellenstudie FUMO
68
11. Conclusies en aanbevelingen Conclusies 1. Binnen de provincie Fryslân wordt in nauwe samenwerking tussen de gemeenten, de provincie en het wetterskip gewerkt aan de tot stand koming van een FUMO (Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing). Het doel van deze samenwerking is om de kwaliteit van vergunningverlening en toezicht en handhaving op het gebied van de Wabo‐taken te verbeteren en daarmee de burgers en bedrijven beter van dienst te zijn. 2.
Uit een vergelijking van twaalf modelvarianten concluderen wij op de eerste plaats dat de modelvariant van één FUMO beter op de toetsingscriteria scoort dan de variant met twee RUD’s. Op de tweede plaats concluderen we dat één FUMO met een beperkt aantal werklocaties over het geheel genomen beter scoort op de toetsingscriteria dan één FUMO op één locatie en één FUMO met een groot aantal werklocaties; wij baseren dit op de verschillen op het efficiëntie‐ en effectiviteitscriterium. In onderstaand schema worden de modelvarianten onderling vergeleken:
Varianten
1 FUMO, 1 locatie
1 FUMO, ca 2 ‐ 12 werklocaties
1 FUMO, meer dan ca 12 werklocaties
2 RUD’s, elk op 1 locatie
Toetsings‐ criterium
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
BT+
BT+ & ov milieu
Wabo+
Kwaliteitscriteria
+/‐
+
+
+/‐
+
+
+/‐
+
+
‐
+/‐
+
Congruentie VR
+
+
+
+
+
+
+
+
+
‐
‐
‐
Lean, efficiënt en effectief
+
++
+++
+(+)
++(+)
+++(+)
+
++
+++
+
++
+++
Lokaal wat kan
‐
‐
‐‐
+
+
+/‐
+
+
+/‐
‐
‐
‐‐
Korte lijnen
‐
‐
‐
+/‐
+/‐
+/‐
+/‐
+/‐
+/‐
‐
‐
‐
Personeel/bedreiging
‐
‐
‐
‐
‐
‐
+/‐
+/‐
+/‐
‐
‐
‐
++
++
++
++
++
++
+
+
+
++
++
++
Personeel/kansen
De conclusies op de afzonderlijke toetsingscriteria zijn als volgt: 3. Kwaliteitscriteria: Op grote lijnen voldoet één FUMO aan de kwaliteitscriteria voor de kritieke massa. Als de FUMO alleen het takenpakket BT+ gaat uitvoeren, zijn wel enkele aanvullende maatregelen nodig (op het gebied van opleiding, omscholing, nieuwe capaciteit, samenwerking), maar wij achten het haalbaar de betreffende tekortkomingen weg te werken.
Modellenstudie FUMO
Voor de toets van de kwaliteitscriteria op de situatie van twee RUD’s is van een halvering van de aanwezige deskundigheden uitgegaan. Het blijkt dan dat bij samenwerking op alleen het takenpakket BT+ , er niet aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan. Als ook op de overige milieutaken wordt samenwerkt, wordt min of meer aan de kwaliteitscriteria voldaan, maar er dienen dan nog wel verschillende tekortkomingen te worden weggewerkt. Dit zal enige investering kosten, maar het is in principe realiseerbaar (de ‘gehalveerde’ formatie voor BT+ & overig milieu in 2010 is vrijwel gelijk aan de som van de normen). Bij samenwerking op alle Wabo+ taken in het geval van twee RUD’s wordt wel aan de kwaliteitscriteria inzake de kritieke massa voldaan. Dit geschetste beeld van de toets op de kwaliteitscriteria zal er minder positief gaan uitzien door het mogelijke effect van de nieuwe regelgeving (situatie 2013) op de werkvraag, de formatie en op de aanwezige verdeling naar deskundigheden. 4. Congruentie: Bij samenwerking in één FUMO wordt volledige congruentie met de Veiligheidsregio gerealiseerd; dit is niet het geval indien er twee RUD’s komen. 5. Lean, efficiënt en effectief: De relatieve daling van de structurele kosten is het grootst als wordt samengewerkt op het gehele Wabo+ takenpakket. Het inverdieneffect bij samenwerking op alleen het pakket BT+ is relatief het kleinst, en samenwerking op BT+ en overige milieutaken zit daar qua inverdieneffect tussen in. Het inverdieneffect bij de modelvariant van één FUMO met een beperkt aantal werklocaties is groter dan bij de andere modelvarianten. De organisaties die deelnemen in de samenwerking hebben vervolgens te maken met initiële kosten die eveneens met de modelvarianten variëren. Daarnaast is er een aanzienlijke post van achterblijvende kosten voor de latende organisaties, eveneens verschillend per modelvariant. De effectiviteit van de uitvoering van de VTH werkzaamheden neemt door de bundeling van deskundigheden toe. De samenwerkingsorganisatie is daardoor beter in staat dan nu om goede kwaliteit te leveren richting burgers en bedrijven. Het effectiviteitsvoordeel is het grootst bij een bundeling van de capaciteit in één organisatie met een beperkt aantal werklocaties. 6. Lokaal wat kan: Aan het criterium dat lokaal uitgevoerd moet worden wat lokaal kan, wordt in de modelvarianten van één FUMO op één locatie en twee RUD’s het minste voldaan. Wanneer met werklocaties wordt gewerkt, wordt beter aan dit criterium tegemoet gekomen, in ieder geval geldt dat voor de (samenwerkende) gemeenten met een werklocatie. Veel zal afhangen van de manier waarop de lokale taakuitvoering met inzet van de productieapplicatie wordt uitgewerkt.
69
Modellenstudie FUMO
7. Korte lijnen: De lijnen tussen opdrachtgever en uitvoering wordt in alle modelvarianten langer in fysieke zin: de uitvoering van de specialistische backofficetaak vindt niet meer in eigen huis plaats. Dit effect is wat minder in de modelvarianten met verschillende werklocaties. Door middel van een goede productieapplicatie en afstemmingsoverleg moeten de bevoegde gezagen betrokken en goed geïnformeerd worden. Met behulp van die applicatie moet de decentrale besluitvorming goed worden ondersteund. 8. Personeel: De vorming van de FUMO heeft ingrijpende gevolgen voor de huidige medewerkers. Wij schatten in dat de weerstand tegen de modelvarianten ‘één FUMO op één locatie’ en twee RUD’s bij gemeenten het grootst zal zijn, omdat bij die varianten de veranderingen qua werkomstandigheden het grootst zijn, en dat de weerstand minder is wanneer vanuit verschillende locaties wordt gewerkt. Medewerkers van de provincie zullen juist de voorkeur geven aan concentratie van de werkzaamheden, zo is onze verwachting. Tegelijk is het zo, dat een nieuwe, grotere organisatie die professioneel opereert en waarbij kwaliteit een belangrijk aspect is in de taakuitoefening, voor medewerkers ook meer ontplooiingskansen biedt en daardoor een aantrekkelijke werkgever kan zijn. Dit voordeel wordt vooral door de modelvarianten geboden waarin meer sprake is van een bundeling van capaciteit. 9. Wat betreft de juridische vorm van de samenwerkingsorganisatie komen wij tot de conclusie dat een publieke samenwerkingsvorm het meest voor de hand ligt. Omdat het om samenwerking gaat tussen de gemeenten, de provincie en het waterschap komen dan alleen het Openbaar Lichaam en het Gemeenschappelijk Orgaan in aanmerking. Het Openbaar Lichaam heeft ons inziens de voorkeur, omdat hierbij de bestendigheid van de samenwerking, de risicodeling gekoppeld aan in te brengen taken, de eigen rechtspersoonlijkheid, de eigen bedrijfsvoering en de democratische controle het beste geborgd zijn. 10. Bij de keuze voor de productieapplicatie gaat de voorkeur uit naar Powerforms Genetics in het geval van Basistaken + en Basistaken en milieu. Deze voorkeur volgt zowel als gekeken wordt naar kwalitatieve aspecten als bij het beschouwen van de kosten. Achterliggende oorzaak is in beide gevallen dezelfde, namelijk het feit dat de grootste leveranciers van het takenpakket (MAD en de Provincie) op dit moment al gebruik maken van Genetics. Desinvesteringen en gegevensconversies kunnen daarmee tot een minimum beperkt worden en de bestaande processen zullen goed aansluiten bij de werkwijze van de FUMO. Indien enkel de provincie en de MAD aansluiten bij de centrale ICT voorziening moet rekening gehouden worden met een stijging van de structurele kosten met 26%. 11. Het model waarbij alle bevoegde gezagen in één productieapplicatie samenwerken voor het takenpakket Wabo+ laat zien dat een daling van de gezamenlijke structurele kosten voor de productieapplicatie met ongeveer 35% mogelijk is. Dit impliceert dat initiële kosten in 6 jaar terugverdiend worden door besparingen op de IT in de keten. De voorkeur voor een
70
Modellenstudie FUMO
specifieke variant van de productieapplicatie is in dit geval niet eenduidig. De beperkte verspreiding van Genetics bij gemeenten leidt in dit geval bij die gemeenten tot hogere desinvesteringen en kosten voor conversies.
Aanbevelingen Tegen de achtergrond van het voorgaande komen wij tot de volgende aanbevelingen: 1. Wij adviseren de Friese gemeenten, de provincie Fryslan en het wetterskip het reeds in gang gezette proces van samenwerking op het gebied van VTH van de Wabo+ taken met kracht voort te zetten. Het is onze overtuiging dat provinciebreed voordeel is te behalen op dit gebied. Het resultaat van de samenwerking moet zijn dat de kwaliteit van VTH toeneemt bij gelijkblijvende of lagere kosten. Wij zijn stellig van mening dat dit gelet op het kabinetsbeleid, de besparingen die mogelijk worden ingeboekt en alle relevante onderzoeken ook noodzakelijk is. 2. Om aan de kwaliteitscriteria inzake de kritieke massa te kunnen voldoen, om congruentie met de veiligheidsregio te realiseren en om de efficiëntie en effectiviteit te kunnen maximaliseren, adviseren wij de samenwerking te realiseren in één FUMO‐organisatie, waarbij deze organisatie wordt gestructureerd middels een hoofdvestiging en een aantal werklocaties. Het aantal is afhankelijk van de omvang van taken die geschikt zijn om decentraal uitgevoerd te kunnen worden en de huidige en toekomstige samenwerkingsvormen in de provincie. 3. De gemeenten behouden hun frontofficetaken. Gemeenten zouden bovendien moeten overwegen om ‐waar dat nog niet aanwezig is‐ binnen hun eigen gemeentelijke organisatie een accountfunctie in te richten als bestuurlijk aanspreekpunt en als verbindingsschakel naar de backoffice in de FUMO. 4. Wat betreft het takenpakket zien wij de grootste winst op het gebied van kwaliteit, effectiviteit en efficiëntie als de overheden de samenwerking aangaan voor alle Wabo+ taken en mogelijk later, voor nog bredere omgevingsgeoriënteerde taken. Dat zou het eindbeeld van de samenwerking moeten zijn. 5. Indien dit eindbeeld per 2013 niet voor alle deelnemers realiseerbaar blijkt, adviseren wij een groeipad om tot een dergelijke samenwerking te komen: starten met samenwerking in een FUMO op de basistaken inclusief de milieutaken van de gemeenten, de provincie en het wetterskip. In een aantal gevallen wordt immers ook in de huidige situatie al op deze overige milieutaken samengewerkt en het is contraproductief de samenhang tussen de uitvoering van basistaken en overige milieutaken te verbreken. De eis voor een robuuste organisatie en informatiedeling van de milieutaken spelen hierbij ook een belangrijke rol. 6. Wat betreft de ruimtelijke structuur van de FUMO adviseren wij om de samenwerking in één organisatie eveneens via een groeipad vorm te geven: starten met één hoofdvestiging en een aantal werklocaties in de regio. In de hoofdvestiging worden de specialistische en
71
Modellenstudie FUMO
overige te concentreren taken van de provincie, de MAD en de gemeenten gebundeld. De werklocaties richten zich op een takenpakket dat in belangrijke mate zal worden bepaald door wat gemeenten in het groeipad aan de FUMO zullen opdragen en wat voor decentrale uitvoering geschikt is. 7. De werklocaties van een FUMO voor de decentraal uit te voeren taken dienen pas te worden gevormd als een gemeente (of beter meerdere samenwerkende gemeenten) besloten heeft deze aan de FUMO over te dragen. Die werkzaamheden kunnen in de startsituatie worden gehuisvest bij een ‘logische’ gemeente. 8. Afhankelijk van de ervaringen en andere ontwikkelingen kan gaandeweg worden overwogen om het aantal vestigingen aan te passen en toe te werken naar een toekomstbestendige situatie. Wij zien in werklocaties van grotere omvang de voordelen van meer en betere intercollegiale contacten die kennisuitwisseling en kennisopbouw positief beïnvloeden, grotere robuustheid en ook een grotere kans om efficiëntiewinst te behalen. 9. De bevoegde gezagen en ketenpartners waaronder het OM en de politie moeten door middel van een adequate productieapplicatie goed aangeschakeld worden en goed geïnformeerd blijven. Adequate informatie(uitwisseling) is cruciaal. Het feit dat de gemeenten en de provincie in veel gevallen het bevoegd gezag zijn, dient te allen tijde te worden gerespecteerd en ondersteund. 10. Voor wat betreft de keuze van de productieapplicatie bevelen wij in het geval dat de samenwerking zich primair gaat richten op het basistakenpakket inclusief de (overige) milieutaken, de applicatie Powerforms van Genetics aan. Door het feit dat de grootste leveranciers van het takenpakket voor de FUMO (MAD en de Provincie, die de volledige Wabo uitvoeren) op dit moment al gebruik maken van Genetics, heeft deze productieapplicatie de voorkeur zowel als gekeken wordt naar de geboden functionaliteit als wanneer de totale kosten in overweging genomen worden. 11. De productie‐applicatie van een bevoegd gezag (die niet alle Wabotaken opschaalt) kan naast die van FUMO blijven functioneren, maar dit zal tot extra kosten leiden. Optie voor een bevoegd gezag is vanaf de start het volledige Wabo‐takenpakket te ondersteunen met de door de FUMO te exploiteren productieapplicatie. Aansluitingskosten bij de FUMO kunnen daarmee beperkt worden tot conversiekosten (en eventueel een eenmalige desinvestering). Licentie‐(gemiddeld €1,90 per inwoner) en beheerkosten (0,4 FTE) van de huidige productieapplicatie kunnen bespaard worden. 12. Kijkend naar de stand van zaken op het ICT vlak adviseren wij ook daar om te kiezen voor een groeipad. Hoe meer bevoegde gezagen beslissen de hele Wabo (in feite de omgevingsrecht taken als ook aanliggende taken voor VTH) in één productieapplicatie uit te voeren, hoe sneller er wordt bespaard (in potentie tot 35% van de kosten van de productieapplicatie bij de start van de FUMO). Bijkomend voordeel is dat de integraliteit binnen de hele keten kan worden verbeterd en geborgd.
72
Modellenstudie FUMO
73
13. Wij adviseren om voor de samenwerking in de FUMO een gemeenschappelijke regeling te treffen op basis van de WGR tussen de colleges van burgemeester en wethouders, het college van gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van het wetterskip en bij deze regeling een Openbaar Lichaam in te stellen. Hierin moeten de zeggenschap en de aansprakelijkheid naar evenredigheid van de ingebrachte taken en belangen van een bevoegd gezag worden geregeld. 14. Omdat het gaat om een samenwerking tussen gemeenten, de provincie en het wetterskip vormen volgens hoofdstuk 6 van de WGR het Openbaar Lichaam en het Gemeenschappelijk Orgaan de mogelijke publiekrechtelijke samenwerkingsvormen. Het Openbaar Lichaam heeft de voorkeur boven een Gemeenschappelijk Orgaan, omdat daarin de bestendigheid van de samenwerking, de risicodeling, de eigen rechtspersoonlijkheid, de eigen bedrijfsvoering en de democratische controle het beste geborgd zijn.
Modellenstudie FUMO
Bijlage 1: Gehanteerde aannamen voor Doorrekenen Modellen Voor het Doorrekenen van modellen zijn aannamen gedaan voor hoe de kosten zich ontwikkelen. Deze aannamen zijn gebaseerd op de jarenlange ervaringen van Deloitte met het oprichten van samenwerkingsverbanden. Tevens is gekeken naar andere bronnen. In het kader van de oprichting van regionale uitvoeringsdiensten is een relevante bron het model dat het Interprovinciaal Overleg heeft laten ontwikkelen om te bepalen hoe de kosten zich ontwikkelen bij een regionale uitvoeringsdienst. De gegevens die verzameld zijn in Fryslân, zijn ingevoerd in dit model. De belangrijkste notie hieruit is dat, ongeacht welke Friese modelvariant, het model van de provincies uitgaat van een besparing op de structurele kosten van circa 20%. De besparing wordt vrijwel geheel behaald op een vermindering van de overhead. De verscheidenheid in de Friese modelvarianten rechtvaardigt naar onze mening een aanpak waarbij per kostensoort een afweging wordt gemaakt.
Aannamen ontwikkeling Structurele kosten en baten Voor de structurele kosten zijn voor het doorrekenen van de modelvarianten de volgende kostensoorten onderscheiden: 1. Personeelslasten eigen personeel ‐ alle personeelskosten (loon, etc.) voor eigen personeel dat zich bezighoudt met VTH Milieu, Bouwen en RO (primair proces) 2. Ondersteunend personeel – alle personeelskosten van ondersteunend/sturend personeel ten dienste staat van het personeel voor VTH Milieu, Bouwen en RO 3. Extern personeel / inhuur ‐ alle kosten van uitbesteding en inhuur 4. Organisatiekosten ‐ alle kosten die direct benodigd zijn voor de uitvoering van de taken, zoals auto's of meetapparatuur 5. Overige personeelskosten ‐ Reis‐ en verblijfskosten, opleidingskosten, etc. 6. IT kosten – kosten voor kantoorautomatisering en eventuele applicaties ten behoeve van de uitvoering van de taken (onderhoudskosten, netwerkkosten, software) 7. Huisvestingskosten ‐ alle kosten om het gebouw te kunnen gebruiken. Huur/hypotheek, schoonmaakkosten, energie, onderhoud, etc. 8. Overige organisatiekosten ‐ overige overheadkosten (bijv. doorbelasting vanuit centrale organisatie) 9. Financiële lasten ‐ rente en afschrijving van gedane investeringen Per kostensoort is hieronder aangegeven wat de verwachte ontwikkeling is van de kosten bij samenwerking tussen de Friese organisaties in een van de modelvarianten.
74
Modellenstudie FUMO
75
Ad. 1. Personeelslasten eigen personeel Door samen te werken kan het personeel beter verdeeld worden naar behoefte. Dit is zowel het geval bij één FUMO binnen de provincie Fryslân als dat er meer RUD’s zijn. De ervaring leert dat hoe groter de schaal, hoe meer schaalvoordeel er te behalen is. Voor de regionale uitvoeringsdienst zou gesteld kunnen worden dat er geen besparing op het personeel van het primair proces te genereren is, omdat alle mensen benodigd zijn om überhaupt te kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria voor kritieke massa. De ervaring met samenwerkings‐ verbanden is dat er vrijwel altijd enige besparing te behalen is. De besparing is – in vergelijking met ervaringscijfers – wel defensief geschat, maximaal 3% per jaar. Dit is mede ingegeven door het feit dat de FUMO‐partners invulling moeten geven aan hun opdrachtgeverschap en de accountfunctie. Bij de achterblijvende kosten is de invulling hiervan ook meegewogen. Al gaat de besparing natuurlijk niet onbeperkt door en is er op een gegeven moment een optimum bereikt. In de situatie dat er een FUMO wordt opgericht die alle Wabo‐taken uitvoert, is er een organisatie met meer dan 500 FTE. Een dergelijke organisatie zal qua inzet personeel voor het primaire proces maximaal voordeel verwezenlijken. De verwachting is dat een FUMO met een centrale vestiging en een beperkt aantal werklocaties relatief het meeste efficiëntievoordeel weet te behalen. Bij een FUMO op 1 locatie ontstaat enig efficiëntieverlies, doordat productieve uren opgaan aan reistijd. Bij een FUMO met een groot aantal werklocaties treedt juist weer effciëntieverlies op als gevolg van versnippering. Ook zijn alle medewerkers binnen één organisatie, het elkaar aanvullen en synergie bereiken wordt dan beperkt. In het geval van 2 RUD’s is grotendeels dezelfde overweging van toepassing als bij een FUMO op 1 locatie. In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start na het eerste jaar en heeft een looptijd van 3 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Personeelslasten eigen personeel
0%
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
‐1% ‐2% ‐1% ‐2% ‐3%
V8
V9
B T+
B T+ &M Wabo +
B T+
0%
‐1% ‐2%
0%
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐1% ‐2%
Ad. 2. Ondersteunend/sturend personeel Het ondersteunend/sturend personeel (directe leiding, secretariaat, etc.) gaat bij een samenwerking mee met het personeel van het primair proces. Het schaalvoordeel dat in het primair proces kan worden behaald, treedt ook op bij het direct ondersteunend personeel. Alleen treedt bij het ondersteunend personeel eerder een maximum op. Afhankelijk van hoe de organisatie is opgezet en de professionaliteit van medewerkers, is namelijk leiding en ondersteuning nodig voor eenheden. Wanneer een organisatie groter groeit, is er op een gegeven moment méér behoefte aan coördinatie. Voor de modelvariant met alle Wabo‐taken wordt daarom hetzelfde inverdienpercentage gehanteerd als bij de modelvariant van basistaken met alle milieutaken. Daarnaast is het inverdienpercentage gemaximaliseerd met het oog op de
Modellenstudie FUMO
76
benodigde invulling van de Frontoffice. Juist wanneer op alle taken wordt samengewerkt, dient hiervoor structurele capaciteit te worden gereserveerd. In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start na het eerste jaar en heeft een looptijd van 3 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Ondersteunend personeel
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐3% ‐5% ‐5% ‐2% ‐4% ‐4% ‐1% ‐2% ‐2% ‐2% ‐4% ‐4%
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, wordt ervan uitgegaan dat in de situatie dat er een groot aantal werklocaties zijn er relatief minder bespaard wordt op directe ondersteuning. Voor de uitvoering van taken op deze vestiging zal namelijk meer behoefte blijven aan ondersteuning. Ad. 3. Extern personeel / inhuur Een van de belangrijke redenen voor samenwerking is het minder hoeven inkopen van kennis en kunde. In plaats van dat alle partners een specialist inhuren, is bij het samenwerkingsverband óf de specialist in dienst óf kan inkoopvoordeel worden behaald. Wanneer er alleen op basistaken+ wordt samengewerkt, zal – mede gelet op de uitkomsten van de beoordeling op de kwaliteitscriteria – een beperkte besparing behaald kunnen worden, omdat alle beschikbare deskundigheden nodig zijn. In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start direct in het oprichtingsjaar en heeft een looptijd van 4 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Extern personeel / inhuur
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐3% ‐5% ‐7% ‐3% ‐5% ‐7% ‐2% ‐4% ‐6% ‐2% ‐4% ‐6%
Ad. 4. Organisatiekosten De FUMO heeft (fysieke) middelen zoals auto’s, meetinstrumenten, naslagwerken, etc. nodig om haar taken te kunnen uitvoeren. Als samengewerkt wordt, kan op deze kosten worden bespaard. De verwachte besparing is alleen relatief minder bij een FUMO met een groot aantal werklocaties en bij 2 RUD’s, omdat de middelen dan meer verspreid nodig zijn. In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start direct in het oprichtingsjaar en heeft een looptijd van 4 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Organisatiekosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐5% ‐5% ‐10% ‐5% ‐5% ‐10% ‐3% ‐3% ‐5% ‐3% ‐3% ‐5%
Modellenstudie FUMO
77
Ad. 5. Overige personeelskosten De ontwikkeling van de overige personeelskosten staat in een directe relatie met de ontwikkeling van de personeelslasten eigen personeel. Wanneer minder personeel benodigd is, is er ook minder geld nodig voor reis‐ en verblijfkosten e.d. In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start na het eerste jaar en heeft een looptijd van 3 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Overige personeelskosten
0%
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc. V4 B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
‐1% ‐2% ‐1% ‐2% ‐3%
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V7
V10
V8
V9
B T+
B T+ &M Wabo +
B T+
0%
‐1% ‐2%
0%
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐1% ‐2%
Ad. 6. IT kosten Een samenwerkingsverband kan vaak veel effectiever en efficiënter licenties inkopen vanwege het meer gespecialiseerde karakter van de organisatie en de grotere omvang. Het aangaan van nieuwe licenties kan worden gecombineerd met een kritische beoordeling van bestaande licenties. Voor de mogelijke FUMO applicatie is een raming opgesteld wat de mogelijke structurele kosten zullen zijn. De investeringen in de applicatie voor de FUMO zijn meegenomen bij de initiële kosten. Naast de productie‐applicatie is er ook ICT‐ondersteuning benodigd voor de financiële en personeelsadministratie processen. Nu hebben alle organisaties hiervoor een doorbelasting vanuit de centrale organisatie. De FUMO kan hierop bij aanvang voordeel behalen. In onderstaande tabel is het eenmalige inverdienpercentage per variant weergegeven. De besparing wordt direct in het oprichtingsjaar behaald, er is daarbij geen langere doorloop. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
IT kosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐5% ‐12% ‐25% ‐5% ‐12% ‐25% ‐5% ‐12% ‐25% ‐5% ‐12% ‐25%
Ad. 7. Huisvestingskosten De ervaring is dat de huisvestingskosten per medewerker veelal gelijk blijven bij het oprichten van een samenwerking. De uitgaven die in de huidige situatie per vierkante meter worden gedaan, gelden ook voor de FUMO. Wanneer het inverdieneffect wordt bereikt op de personeelslasten, dan heeft dit ook effect op de totale huisvestingskosten. Bij het ontwerp van de organisatie kan al rekening worden gehouden met een besparing op het aantal werkplekken. In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start in het oprichtingsjaar en heeft een looptijd van 4 jaar.
Modellenstudie FUMO
1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Huisvestingskosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
78
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
‐1% ‐1% ‐2% ‐1% ‐1% ‐2%
B T+
0%
V8
V9
B T+ &M Wabo +
0%
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐1% ‐1% ‐1% ‐2%
Ad. 8. Overige organisatiekosten De overige organisatiekosten hebben betrekking op de algehele ondersteuning van de organisatie, zoals bedrijfsvoering en facilitaire zaken. De ontwikkeling van deze kosten is enigszins vergelijkbaar met die van het direct ondersteunend personeel. Hoe groter de organisatie, hoe meer er kan worden inverdiend. Het inverdieneffect op de overige organisatiekosten is echter groter, omdat het hierbij gaat om de indirecte overhead. In het rekenmodel van de provincies wordt het voordeel geheel hierop behaald. Voor de FUMO wordt bij samenwerking op alle taken eveneens een groot inverdieneffect bereikt. In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start na het eerste jaar en heeft een looptijd van 3 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Overige organisatiekosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐4% ‐6% ‐8% ‐4% ‐6% ‐8% ‐4% ‐6% ‐8% ‐4% ‐6% ‐8%
Ad. 9. Financiële lasten Het inverdieneffect op de financiële lasten komt vaak overeen met het inverdieneffect op de IT kosten en de overige organisatiekosten (doorbelastingen uit de centrale organisatie). In onderstaande tabel zijn de verschillende jaarlijkse inverdienpercentages per variant weergegeven. De besparing start direct in het oprichtingsjaar en heeft een looptijd van 4 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Financiële lasten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
‐4% ‐6% ‐8% ‐4% ‐6% ‐8% ‐4% ‐6% ‐8% ‐4% ‐6% ‐8%
Aannamen bij de Achterblijvende kosten Per kostensoort is hieronder aangegeven wat de verwachte gevolgen zijn voor de latende organisatie per modelvariant. Ad. 1. Personeelslasten eigen personeel Uitgangspunt is dat de medewerkers die zich bezighouden met het primaire proces zullen overgaan naar de FUMO. Afhankelijk van de mate van afbakening van het takenpakket van de FUMO, is er sprake van frictie. Sommige medewerkers hebben gecombineerde functies.
Modellenstudie FUMO
79
Hiervoor krijgt de latende organisatie en de FUMO te maken met sociaal plankosten. Voor de FUMO zijn deze opgenomen bij de initiële kosten (initiële frictiekosten). Aangezien er in Fryslân op dit moment nog niet door alle organisatie wordt samengewerkt met een milieudienst, zullen de latende organisaties het opdrachtgeverschap richting de FUMO moeten invullen (zie ook uitgangspunt bij structurele personeelslasten eigen personeel). Aangenomen wordt dat er derhalve altijd enige achterblijvende kosten zijn, ook al gaat iedereen over. In het geval wordt samengewerkt op de basistaken+ zijn er wel relatief meer achterblijvende kosten. De verwachting is dat in dat geval de verwevenheid in functies relatief groot is, doordat medewerkers die zich bezighouden met basistaken veelal ook overige milieutaken uitvoeren. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. De ervaring is dat deze kosten na enkele jaren verdwijnen (afschrijvingstermijn 3 jaar). 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Personeelslasten eigen personeel
15%
V2
V3
B T+ &M Wabo +
5%
2%
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
15%
V5
V6
B T+ &M Wabo +
5%
2%
B T+
15%
V8
V9
B T+ &M Wabo +
5%
2%
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
15%
5%
2%
De 2% achterblijvende kosten bij het overgaan van alle taken is voor de invulling opdrachtgeversrol. Uitgangspunt is dat deze rol na verloop van tijd binnen de latende organisaties is ingebed. Ad. 2. Ondersteunend personeel Het personeel voor het primaire proces gaat geheel over naar de FUMO, maar dit geldt vaak niet voor al het ondersteunend en sturend personeel. Bij samenwerking is schaalvoordeel beoogd en dit kan onder meer worden gerealiseerd door een vermindering van het ondersteunend en sturend personeel. Dit leidt dan tot achterblijvende kosten bij de latende organisatie. Na verloop van tijd blijkt het achterblijvende personeel wel op andere wijze gealloceerd te kunnen worden. In het geval er op de basistaken+ wordt samengewerkt, zal er meer ondersteunend personeel in de organisatie achterblijven dan bij samenwerking op alle taken. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. Afschrijvingstermijn is 3 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Ondersteunend personeel
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
50% 25% 15% 50% 25% 15% 50% 25% 15% 50% 25% 15%
Modellenstudie FUMO
80
Ad. 3. Extern personeel / inhuur Taken gaan over naar de nieuwe organisatie. Er is voor de latende organisatie dan geen behoefte meer aan extern personeel voor deze taken. Er zijn derhalve geen achterblijvende kosten. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Extern personeel / inhuur
0%
V2
V3
B T+ &M Wabo +
0%
0%
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
0%
V5
V6
B T+ &M Wabo +
0%
0%
B T+
0%
V8
V9
B T+ &M Wabo +
0%
0%
B T+
0%
V11
V12
B T+ &M Wabo +
0%
0%
Ad. 4. Organisatiekosten Voor de nieuwe organisatie worden ook nieuwe hulpmiddelen aangeschaft, zoals auto’s, meetapparatuur, naslagwerken, etc. Door middel van samenwerking zijn op deze kosten ook schaalvoordelen te realiseren. De ervaring is dat deze hulpmiddelen dan bij de latende organisatie voor een groot deel achterblijft. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. Afschrijvingstermijn is 4 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Organisatiekosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
70% 70% 70% 55% 55% 55% 45% 45% 45% 70% 70% 70%
In het geval er sprake is van een groot aantal werklocaties zijn er relatief minder achterblijvende kosten, omdat de kosten gemakkelijker een herbestemming kunnen vinden. Ad. 5. Overige personeelskosten De overige personeelskosten zijn gerelateerd aan de personeelslasten voor eigen personeel. De ontwikkeling van de achterblijvende kosten is daarmee ook gelijk, inclusief de achterblijvende kosten voor de invulling van de accountfunctie. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. Afschrijvingstermijn is 3 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Overige personeelskosten
15%
V2
V3
B T+ &M Wabo +
5%
2%
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
15%
V5
V6
B T+ &M Wabo +
5%
2%
B T+
15%
V8
V9
B T+ &M Wabo +
5%
2%
B T+
15%
V11
V12
B T+ &M Wabo +
5%
2%
Modellenstudie FUMO
81
Ad. 6. IT kosten Voor wat betreft de IT kosten geldt dat een deel van de IT‐infrastructuur direct kan worden afgestoten (bijvoorbeeld gebruik van het netwerk). Een deel van de apparatuur en licenties bij de latende organisatie zal niet direct verdwijnen en de kosten daarvan lopen dan nog door. Bij de modelvarianten met een aantal werklocaties zijn er relatief minder achterblijvende kosten. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. Afschrijvingstermijn is 2 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
IT kosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
50% 50% 50% 25% 25% 25% 10% 10% 10% 50% 50% 50%
Ad. 7. Huisvestingskosten Van de huisvestingskosten blijft het eerste jaar van het samenwerkingsverband 100% achter bij de latende organisatie. Voor de ruimte die leeg komt te staan, kunnen niet direct nieuwe gebruikers voor worden gevonden. Deze kosten drukken dan volledig op de latende organisatie. Ook voor de huisvestingskosten geldt dat in het geval er sprake is van een (groot) aantal werklocaties, er relatief minder achterblijvende kosten zijn. De kosten kunnen dan gemakkelijker een herbestemming vinden. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. Afschrijvingstermijn is 4 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Huisvestingskosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
100% 100% 100% 70% 70% 70% 30% 30% 30% 100% 100% 100%
Ad. 8. Overige organisatiekosten De ondersteuning vanuit de centrale organisatie (bedrijfsvoering, facilitaire zaken) kan na het overgaan van medewerkers naar de FUMO niet direct een andere rol krijgen. Na enkele jaren kunnen de achterblijvende kosten door natuurlijk verloop of inzet voor nieuwe activiteiten afnemen. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. Afschrijvingstermijn is 4 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Overige organisatiekosten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
70% 70% 70% 55% 55% 55% 45% 45% 45% 70% 70% 70%
Modellenstudie FUMO
82
Ad. 9. Financiële lasten Bestaande verplichtingen van de latende organisatie blijven nog drukken op de begroting. De ontwikkeling van deze lasten komt vaak overeen met de ontwikkeling van de achterblijvende kosten voor IT. In onderstaande tabel zijn de verschillende percentages voor de achterblijvende kosten per variant weergegeven. Afschrijvingstermijn is 2 jaar. 1 FUMO, 1 locatie V1 B T+
Financiële lasten
V2
V3
B T+ &M Wabo +
1 FUMO 2‐12 loc.
1 FUMO >13 loc.
2 RUD's, elk 1 loc.
V4
V7
V10
B T+
V5
V6
B T+ &M Wabo +
B T+
V8
V9
B T+ &M Wabo +
B T+
V11
V12
B T+ &M Wabo +
50% 50% 50% 25% 25% 25% 10% 10% 10% 50% 50% 50%
Modellenstudie FUMO
Raming van de initiële kosten De initiële kosten zijn opgedeeld in de posten:
Projectorganisatie Personeel Organisatie IT kosten Communicatie Huisvesting Onvoorzien
Per post zijn een aantal onderwerpen benoemd waarvoor in het kader van de oprichting van een regionale uitvoeringsdienst investeringen moeten worden gedaan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen externe kosten en inzet van de FUMO‐partners. De lijst met onderwerpen is niet uitputtend. Voor het Doorrekenen van Modellen is het voldoende om een goede indicatie te hebben van de omvang van de initiële kosten. Indien voor een modelvariant wordt gekozen, dan zal in het bedrijfsplan een verdere uitwerking van de initiële kosten worden opgenomen. Naar aanleiding van het bedrijfsplan kunnen eventueel ook afspraken worden gemaakt over kostenvergoeding van partners. Voor de verschillende posten/onderwerpen zijn aannamen gedaan. De aannamen zijn gebaseerd op ramingen van de initiële kosten voor andere regionale uitvoeringsdiensten in oprichting en op ervaringen van Deloitte met de oprichting van samenwerkingsverbanden. De gehanteerde uitgangspunten zijn hieronder kort beschreven. Projectorganisatie
Kwartiermaker. Uitgangspunt is dat een (externe) kwartiermaker gedurende 15 maanden het proces zal ondersteunen. Tarief van € 1.500 per dag. Bij een samenwerking op basistaken of milieu zal het circa 1 dag per week zijn. Bij een samenwerking op alle taken zijn we uitgegaan van circa 2 dagen per week, aangezien de omvang van de nieuwe organisatie circa 2 keer zo groot is.
Juridische ondersteuning. Aangenomen is dat gedurende het traject de projectorganisatie enige juridische ondersteuning nodig heeft. Wellicht kan dit vanuit een van de partnerorganisatie worden gehaald. Uurtarief van € 80.
Operationele ondersteuning. Uitgangspunt is dat de kwartiermaker operationeel ondersteund wordt. Tarief van € 1.200 per dag. Verhouding qua dagen overeenkomstig met de kwartiermaker.
83
Modellenstudie FUMO
Personeel
Ontwikkeling Sociaal Plan (afvloeiing en werving). Met alle deelnemers in de FUMO wordt een aantal bijeenkomsten belegd, waarbij onder meer afspraken worden gemaakt over de nieuwe arbeidsvoorwaarden en de wijze waarop wordt omgegaan met individuele rechten.
Uitvoering Sociaal Plan. De arbeidsvoorwaarden tussen de partners verschillen. Hetzelfde geldt voor individuele rechten van medewerkers. Aangenomen is dat het ‘recht trekken’ hiervan € 2.500 per medewerker kost.
Voor het opstellen van: Organisatie‐ & Formatieplan, Functieboek en Opleidingsplan is het uitgangspunt dat hiervoor werkgroepen worden opgezet, bestaande uit de vertegenwoordigers van de partners.
Cultuurverandertraject. Met alle nieuwe medewerkers wordt een bijeenkomst gehouden, bedoeld als teambuilding. Daarnaast zullen hiervoor nog andere (communicatie)activiteiten uitgevoerd worden. Voor de raming van de initiële kosten is uitgegaan van een groepsbijeenkomst (à € 150 per medewerker).
Organisatie
Voor de invulling van de onderwerpen die benoemd zijn onder de post Organisatie is het uitgangspunt dat hiervoor werkgroepen worden opgericht bestaande uit medewerkers van de partnerorganisaties. Het betreft invulling geven aan: Gemeenschappelijke Regeling (juridisch advies) Samenstelling Dagelijks Bestuur en Algemeen Bestuur Ontwikkeling Service Organisatie (dienstverleningsconcept) Ontwikkeling Visie & Missie Financieel Bedrijfsplan Begroting startjaar Omgevingsdienst Planning & Control Cyclus Ontwikkelen en Implementeren Nieuwe Processen Aangenomen is dat het gemiddelde uurtarief van de betrokken medewerkers € 65 bedraagt. Al kunnen de geraamde kosten eventueel ook worden ingezet voor externe inhuur (hoger uurtarief, minder uren). Verschil in initiële kosten tussen de modelvarianten is bij één RUD of twee RUD’s.
IT kosten Voor de aannamen voor de initiële kosten van de productie‐applicatie wordt hier verwezen naar elders in dit rapport (hoofdstuk 8 en bijlage 3). Het gaat hierbij zowel om de initiële kosten voor het inrichten van de productie‐applicatie voor de FUMO als om de initiële kosten voor de individuele bevoegde gezagen voor de aansluiting op de keten. In het geval van twee RUD’s (modelvarianten 10, 11 en 12) is zijn dezelfde initiële kosten als uitgangspunt gehanteerd, maar is per RUD 65% van de investeringskosten genomen.
84
Modellenstudie FUMO
Communicatie Voor het communicatietraject wordt externe ondersteuning gezocht. Dagtarief € 1.200. Het gaat daarbij onder meer om ondersteuning ten behoeve van:
Nieuwsbrieven Ontwikkelen huisstijl Opzetten inter‐ en intranetsite
Aanname is dat deze kosten voor alle modelvarianten ongeveer gelijk zullen zijn. Huisvesting
Locatieonderzoek en keuze. Uitgangspunt is dat hiervoor een werkgroep wordt opgezet bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende partners, die mogelijk op onderdelen extern worden ondersteund.
Verhuiskosten. Voor de verhuizing is aangenomen dat dit per medewerker circa € 150 kost. Bij de modelvarianten met meerdere locaties is aangenomen dat respectievelijk 70% (varianten 2‐12 locaties) en 30% (varianten > 13 locaties) van de medewerkers verhuizen.
Inrichting Locatie. Uitgangspunt is dat hiervoor een werkgroep wordt opgezet bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende partners.
Onvoorzien Voor de post Onvoorziene kosten is een “standaard” stelpost van 10% gehanteerd. Overzicht De bovenstaande overwegingen en aannamen resulteren vervolgens in het volgende overzicht van de initiële kosten per modelvariant.
85
€ 448.000
€ 187.000
€ 2.430.000
€ 54.000
€ 72.000
€ 3.531.000 € 353.000 € 3.884.000
Personeel Ontwikkeling Sociaal Plan (afvloeiing en werving) Uitvoering Sociaal Plan Opstellen Organisatie‐ & Formatieplan Opstellen Functieboek Opleidingsplan Medewerkers Cultuurverandertraject
Organisatie Gemeenschappelijke Regeling (juridisch advies) Samenstelling Dagelijks Bestuur en Algemeen Bestuur Ontwikkeling Service Organisatie (dienstverleningsconcept) Ontwikkeling Visie & Missie Financieel Bedrijfsplan Begroting startjaar FUMO Planning & Control Cyclus Ontwikkelen en Implementeren Nieuwe Processen
IT kosten Ontwerp Architectuur Implementatie Architectuur Analyse en aansluiting huidige applicaties
Communicatie Nieuwsbrieven Ontwikkelen huisstijl Opzetten inter‐ en intranetsite
Huisvesting Locatieonderzoek en keuze Verhuiskosten Inrichting Locatie
Totaal
Onvoorziene kosten (10%)
Totale initiële kosten
V1 € 340.000
Projectorganisatie Kwartiermaker Juridische ondersteuning Operationele ondersteuning
Raming Initiële kosten
V2
€ 4.335.000
€ 394.000
€ 3.941.000
€ 86.000
€ 54.000
€ 2.590.000
€ 187.000
€ 684.000
€ 340.000
V3
€ 5.616.000
€ 511.000
€ 5.105.000
€ 136.000
€ 54.000
€ 2.660.000
€ 187.000
€ 1.566.000
€ 502.000
V4
€ 3.878.000
€ 353.000
€ 3.525.000
€ 66.000
€ 54.000
€ 2.430.000
€ 187.000
€ 448.000
€ 340.000
V5
€ 4.323.000
€ 393.000
€ 3.930.000
€ 75.000
€ 54.000
€ 2.590.000
€ 187.000
€ 684.000
€ 340.000
V6
€ 5.587.000
€ 508.000
€ 5.079.000
€ 110.000
€ 54.000
€ 2.660.000
€ 187.000
€ 1.566.000
€ 502.000
V7
€ 3.869.000
€ 352.000
€ 3.517.000
€ 58.000
€ 54.000
€ 2.430.000
€ 187.000
€ 448.000
€ 340.000
V8
€ 4.309.000
€ 392.000
€ 3.917.000
€ 62.000
€ 54.000
€ 2.590.000
€ 187.000
€ 684.000
€ 340.000
V9
€ 5.551.000
€ 505.000
€ 5.046.000
€ 77.000
€ 54.000
€ 2.660.000
€ 187.000
€ 1.566.000
€ 502.000
V10
€ 2.676.000
€ 243.000
€ 2.433.000
€ 62.000
€ 54.000
€ 1.580.000
€ 147.000
€ 250.000
€ 340.000
V11
€ 2.928.000
€ 266.000
€ 2.662.000
€ 69.000
€ 54.000
€ 1.684.000
€ 147.000
€ 368.000
€ 340.000
V12
€ 3.670.000
€ 334.000
€ 3.336.000
€ 94.000
€ 54.000
€ 1.729.000
€ 147.000
€ 810.000
€ 502.000
Modellenstudie FUMO 86
Modellenstudie FUMO
87
Bijlage 2: Resultaten per modelvariant VARIANT 1 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 14.350.000 14.350.000 14.350.000 14.261.750 13.994.866 13.738.064 13.490.956 13.490.956 5.867.150 4.158.417 2.449.683 975.200 3.884.000 14.350.000 14.350.000 18.234.000 20.128.900 18.153.282 16.187.748 14.466.156 13.490.956
Terugverdientijd 20,2 jaren 2010
25.000.000
20.000.000
15.000.000
Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten
10.000.000
Totale kosten 5.000.000
2012
2013
2014
2015
2016
2017
VARIANT 2 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 22.972.000 22.972.000 22.972.000 22.658.490 21.949.034 21.274.480 20.632.899 20.632.899 7.396.850 5.301.142 3.205.433 1.455.475 4.335.000 22.972.000 22.972.000 27.307.000 30.055.340 27.250.176 24.479.913 22.088.374 20.632.899
Terugverdientijd 8,6 jaren 2010
35.000.000 30.000.000 25.000.000 Structurele kosten
20.000.000
Achterblijvende kosten Initiële kosten
15.000.000
Totale kosten 10.000.000 5.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
VARIANT 3 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 55.785.000 55.785.000 55.785.000 54.341.690 52.031.993 49.868.059 47.838.962 47.838.962 15.736.070 11.260.697 6.785.323 3.202.950 5.616.000 55.785.000 55.785.000 61.401.000 70.077.760 63.292.690 56.653.383 51.041.912 47.838.962
Terugverdientijd 3,5 jaren 2010
80.000.000 70.000.000 60.000.000 50.000.000
Structurele kosten Achterblijvende kosten
40.000.000
Initiële kosten 30.000.000
Totale kosten
20.000.000 10.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
Modellenstudie FUMO
VARIANT 4 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
88
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 14.350.000 14.350.000 14.350.000 14.261.750 13.946.966 13.642.264 13.347.271 13.347.271 4.761.100 3.387.442 2.013.783 757.250 3.878.000 14.350.000 14.350.000 18.228.000 19.022.850 17.334.407 15.656.047 14.104.521 13.347.271
Terugverdientijd 17,0 jaren 2010
20.000.000 18.000.000 16.000.000 14.000.000 12.000.000
Structurele kosten
10.000.000
Achterblijvende kosten Initiële kosten
8.000.000
Totale kosten 6.000.000 4.000.000 2.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
VARIANT 5 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 22.972.000 22.972.000 22.972.000 22.672.410 21.880.469 21.124.979 20.404.037 20.404.037 5.703.950 4.117.904 2.531.858 1.118.688 0 4.323.000 22.972.000 22.972.000 27.295.000 28.376.360 25.998.373 23.656.837 21.522.724 20.404.037
Terugverdientijd 7,6 jaren 2010
30.000.000
25.000.000
20.000.000 Structurele kosten Achterblijvende kosten
15.000.000
Initiële kosten Totale kosten
10.000.000
5.000.000
2012
2013
2014
2015
2016
2017
VARIANT 6 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 55.785.000 55.785.000 55.785.000 54.341.690 51.810.933 49.435.354 47.203.779 47.203.779 11.868.570 8.583.322 5.298.073 2.459.325 0 5.587.000 55.785.000 55.785.000 61.372.000 66.210.260 60.394.255 54.733.428 49.663.104 47.203.779
Terugverdientijd 3,1 jaren 2010
70.000.000 60.000.000 50.000.000 Structurele kosten
40.000.000
Achterblijvende kosten Initiële kosten
30.000.000
Totale kosten 20.000.000 10.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
Modellenstudie FUMO
VARIANT 7 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
89
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 14.350.000 14.350.000 14.350.000 14.279.900 14.054.237 13.836.832 13.627.368 13.627.368 3.955.550 2.818.417 1.681.283 591.000 3.869.000 14.350.000 14.350.000 18.219.000 18.235.450 16.872.653 15.518.115 14.218.368 13.627.368
Terugverdientijd 23,7 jaren 2010
20.000.000 18.000.000 16.000.000 14.000.000 12.000.000
Structurele kosten
10.000.000
Achterblijvende kosten Initiële kosten
8.000.000
Totale kosten 6.000.000 4.000.000 2.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
VARIANT 8 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 22.972.000 22.972.000 22.972.000 22.719.600 22.100.813 21.510.651 20.947.561 20.947.561 4.366.000 3.166.304 1.966.608 836.063 4.309.000 22.972.000 22.972.000 27.281.000 27.085.600 25.267.117 23.477.260 21.783.623 20.947.561
Terugverdientijd 9,7 jaren 2010
30.000.000
25.000.000
20.000.000 Structurele kosten Achterblijvende kosten
15.000.000
Initiële kosten Totale kosten
10.000.000
5.000.000
2012
2013
2014
2015
2016
2017
VARIANT 9 Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 55.785.000 55.785.000 55.785.000 54.549.720 52.543.858 50.651.078 48.863.592 48.863.592 8.815.170 6.427.222 4.039.273 1.829.925 5.551.000 55.785.000 55.785.000 61.336.000 63.364.890 58.971.080 54.690.352 50.693.517 48.863.592
Terugverdientijd 3,9 jaren 2010
70.000.000 60.000.000 50.000.000 Structurele kosten
40.000.000
Achterblijvende kosten Initiële kosten
30.000.000
Totale kosten 20.000.000 10.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
Modellenstudie FUMO
VARIANT 10
2010 2010 7.175.000 7.175.000
Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten
2011 2011 7.175.000 7.175.000
90
RUD 1 2012 2013 2012 2013 7.175.000 7.137.855 2.933.575 2.676.000 9.851.000 10.071.430
Terugverdientijd 2014 2015 2014 2015 7.016.954 6.900.383 2.079.208 1.224.842 9.096.163 8.125.225
30,6 jaren 2016 2017 2016 2017 6.787.979 6.787.979 487.600 7.275.579 6.787.979
12.000.000
10.000.000
8.000.000 Structurele kosten Achterblijvende kosten
6.000.000
Initiële kosten Totale kosten
4.000.000
2.000.000
2012
2013
2014
2015
2016
2017
RUD 2 2013
2010
2011
2012
7.175.000 7.175.000
7.175.000 7.175.000
7.175.000 2.676.000 9.851.000
7.137.855 2.933.575 10.071.430
Terugverdientijd 2014 2015 7.016.954 2.079.208 9.096.163
6.900.383 1.224.842 8.125.225
30,6 jaren 2016 2017 6.787.979 487.600 7.275.579
6.787.979 6.787.979
12.000.000
10.000.000
8.000.000 Structurele kosten Achterblijvende kosten
6.000.000
Initiële kosten Totale kosten
4.000.000
2.000.000
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Modellenstudie FUMO
91
12,4 jaren RUD 1 Terugverdientijd 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 11.486.000 11.486.000 11.486.000 11.353.990 11.023.005 10.707.340 10.406.174 10.406.174 3.698.425 2.650.571 1.602.717 727.738 2.928.000 11.486.000 11.486.000 14.414.000 15.052.415 13.673.576 12.310.056 11.133.911 10.406.174
VARIANT 11
Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten 16.000.000 14.000.000 12.000.000 10.000.000
Structurele kosten Achterblijvende kosten
8.000.000
Initiële kosten 6.000.000
Totale kosten
4.000.000 2.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
RUD 2 2013
2010
2011
2012
11.486.000 11.486.000
11.486.000 11.486.000
11.486.000 2.928.000 14.414.000
11.353.990 3.698.425 15.052.415
Terugverdientijd 2014 2015 11.023.005 2.650.571 13.673.576
10.707.340 1.602.717 12.310.056
12,4 jaren 2016 2017 10.406.174 727.738 11.133.911
10.406.174 10.406.174
16.000.000 14.000.000 12.000.000 10.000.000
Structurele kosten Achterblijvende kosten
8.000.000
Initiële kosten 6.000.000
Totale kosten
4.000.000 2.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
Modellenstudie FUMO
92
4,9 jaren RUD 1 Terugverdientijd 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 27.892.500 27.892.500 27.892.500 27.261.495 26.204.650 25.207.195 24.265.111 24.265.111 7.868.035 5.630.348 3.392.662 1.601.475 3.670.000 27.892.500 27.892.500 31.562.500 35.129.530 31.834.998 28.599.856 25.866.586 24.265.111
VARIANT 12
Structurele kosten Achterblijvende kosten Initiële kosten Totale kosten 40.000.000 35.000.000 30.000.000 25.000.000
Structurele kosten Achterblijvende kosten
20.000.000
Initiële kosten 15.000.000
Totale kosten
10.000.000 5.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
RUD 2 2013
2010
2011
2012
27.892.500 27.892.500
27.892.500 27.892.500
27.892.500 3.670.000 31.562.500
27.261.495 7.868.035 35.129.530
Terugverdientijd 2014 2015 26.204.650 5.630.348 31.834.998
25.207.195 3.392.662 28.599.856
2016
4,9 jaren 2017
24.265.111 1.601.475 25.866.586
24.265.111 24.265.111
40.000.000 35.000.000 30.000.000 25.000.000
Structurele kosten Achterblijvende kosten
20.000.000
Initiële kosten 15.000.000
Totale kosten
10.000.000 5.000.000 2012
2013
2014
2015
2016
2017
Modellenstudie FUMO
Bijlage 3: Gehanteerde aannamen voor IT kosten per modelvariant Bij de berekening van de kosten van de noodzakelijke ICT voorziening van de FUMO wordt onderscheid gemaakt naar initiële kosten en structurele kosten. Niet alleen de nieuw op te richten FUMO moet kosten maken, ook de bevoegde gezagen krijgen te maken met kosten om de aansluiting met de FUMO tot stand te brengen. De kosten zijn als volgt onderverdeeld: ‐ ‐
kosten ICT voorziening FUMO kosten ICT bevoegde gezagen
In de tabellen wordt per modelvariant een overzicht gepresenteerd van de initiële en structurele kosten. De kosten worden getotaliseerd over een periode van 6 jaren (2012 t/m 2017) en voor de gehele provincie Fryslân. Initiële kosten voor de FUMO ‐
‐
‐
Aanschaf en inrichting: Dit zijn de kosten die gemoeid zijn met de aanschaf en de inrichting van de componenten uit de blauwdruk voor de ICT voorziening. Deze kostenpost bestaat uit de volgende onderdelen: o Aanschaf productieapplicatie o Aanschaf ondersteunende componenten voor documentmanagement, zakenmagazijn, database en servicebus o Inrichting ondersteunende componenten o Realisatie aanvullend maatwerk Implementatie: Dit zijn de kosten die gemoeid zijn met de implementatie van de ICT binnen de FUMO organisatie. Deze kostenpost bestaat uit de volgende onderdelen: o Voorbereiding implementatie o Inzet van inhoudelijk deskundige medewerkers tijdens de implementatie o Gegevensconversie van lopende zaken bij organisatie(delen) die opgaan in de FUMO o Training van FUMO medewerkers o Gebruikers en acceptatietesten van de ingerichte ICT voorziening Overig ICT: Onder overige ICT zijn de kosten samengevat die de FUMO moet maken onafhankelijk van de keuze van de modelvariant voor de productieapplicatie. Het betreft hier kosten voor: o Aanschaf specialistische software ter ondersteuning van de taken op het gebied van bodem, geluid, luchtvaart etc. o Het aangaan van een abonnement voor kennisbanken
93
Modellenstudie FUMO
o o
94
Aanschaf servers met bijbehorende infrastructuur Aanschaf ICT middelen voor de werkplek en de bijbehorende kantoorautomatiseringsomgeving (Mail, Office producten, etc).
Structurele kosten voor de FUMO ‐
‐
‐
Aanschaf en inrichting: In deze kostenpost worden licentie‐ en onderhoudskosten voor de productieapplicatie en ondersteunende componenten van de FUMO samengevat. Overig ICT: Onder deze kostenpost vallen de licentie‐ en onderhoudskosten alsmede de afschrijvingen van de volgende algemene ICT middelen: o Specialistische software ter ondersteuning van de taken op het gebied van bodem, geluid, luchtvaart etc. o Abonnement voor kennisbanken o Afschrijving servers met bijbehorende infrastructuur o Afschrijving ICT middelen voor de werkplek en de bijbehorende kantoorautomatiseringsomgeving (Mail, Office producten, etc). Personeelskosten IT: Dit zijn de kosten voor de applicatiebeheerder en de helpdesk. Als maatstaf is gehanteerd dat 40% van de totale structurele kosten besteed wordt aan ondersteunend IT personeel.
Voor het berekenen van de kosten van de overige ICT voorzieningen is de volgende tabel gehanteerd. Het aantal medewerkers van de FUMO (afhankelijk van takenpakket) is bepalend voor de hoogte van deze kosten.
Algemene kosten ICT Specialistische software geluid/bodem/ etc. Abonnementen kennisbank Infrastructuur servers Infrastructuur clients Kantoorautomatisering
Incidenteel
Structureel
Opmerking
€ 150.000 € 37.500 € 10.000 € 15.000 € 100.000 € 25.000 € 500 € 150 per werkplek € 150 per werkplek
Modellenstudie FUMO
Initiële kosten voor de bevoegde gezagen ‐
‐
‐
‐
Aansluiting op de keten met eigen ICT: Dit zijn de kosten die bevoegde gezagen moeten maken om aan te kunnen sluiten op de keten. Deze kosten zijn opgebouwd uit: o Inrichten berichtenkoppeling tussen de eigen backoffice applicatie (of midoffice) en de FUMO ICT voorziening voor het automatisch uitwisselen van (aanvraag‐) gegevens, statusupdates en bijbehorende documenten. o Aanpassen bestaande processen zodat de samenwerking met de FUMO ondersteund wordt voor het afgesproken takenpakket. o Gegevensconversie van de zaken die betrekking hebben op het afgesproken takenpakket dat naar de FUMO wordt overgedragen. Bij de gegevensconversie wordt een onderscheid gemaakt tussen conversie naar een nieuw pakket en conversie binnen het zelfde pakket. Aansluiting op de keten via de FUMO ICT: Dit zijn de kosten die bevoegde gezagen moeten maken om de FUMO ICT in gebruik te nemen. Deze kosten zijn opgebouwd uit: o Inrichting van een berichtenkoppeling tussen de eigen, frontoffice applicatie en de FUMO ICT voorziening voor het automatisch uitwisselen van (aanvraag‐) gegevens, statusupdates en documenten. Uit de ICT inventarisatie is gebleken dat op dit moment slechts een beperkt aantal bevoegde gezagen beschikken over een dergelijk frontoffice. o Gegevensconversie van alle zaken die naar de FUMO worden overgedragen. Bij de gegevensconversie wordt een onderscheid gemaakt tussen conversie naar een nieuw pakket en conversie binnen het zelfde pakket. Desinvesteringskosten van het bevoegd gezag: Onder desinvesteringen worden de volgende kostenposten verrekend: o Kosten van (lang‐)lopende contracten met bestaande pakketleveranciers. Tenzij expliciet anders vermeld tijdens de ICT inventarisatie worden de licentie‐ en onderhoudskosten gedurende 1 jaar meegenomen in de berekening als desinvestering. o Kosten ten gevolge van het uitfaseren van nog niet afgeschreven applicaties. Het uitstaande deel van de afschrijving wordt eenmalig opgevoerd als desinvestering tijdens de inrichting van de FUMO. Als maatstaf voor de berekeningen is 40% van de implementatiekosten als norm gehanteerd voor deze afschrijving. Achterblijvende kosten van het bevoegd gezag: Initiële achterblijvende kosten voor het bevoegd gezag bevat de volgende kostenpost: o Eenmalig worden de openstaande termijnen van nog niet afgeschreven applicaties opgevoerd als restant afschrijving. Dezelfde maatstaf als voor desinvesteringen is hier toegepast: 40% van de inrichtingskosten.
95
Modellenstudie FUMO
96
Structurele kosten voor de bevoegde gezagen ‐
‐
‐
‐
Aansluiting op de keten met eigen ICT: Dit zijn de structurele kosten die bevoegde gezagen moeten maken om aan te kunnen sluiten op de keten. Deze kosten zijn opgebouwd uit: o Licentie‐ en/of onderhoudskosten berichtenkoppeling tussen de eigen productieapplicatie (of midoffice) en de productieapplicatie van de FUMO o Extra kosten voor de (netwerk‐)infrastructuur voor het faciliteren van de berichtuitwisseling met de FUMO. Aansluiting op de FUMO ICT: Dit zijn de kosten die bevoegde gezagen moeten maken om de FUMO ICT in gebruik te nemen. Deze kosten zijn opgebouwd uit: o Licentie‐ en/of onderhoudskosten berichtenkoppeling tussen de eigen frontoffice applicatie (of midoffice) en de productieapplicatie van de FUMO. o Extra kosten voor de (netwerk‐)infrastructuur voor het faciliteren van het gegevensverkeer tussen de FUMO en de eigen organisatie. Structurele kosten voor het resterende pakket bij de bevoegde gezagen: Structurele kosten voor het resterende pakket bij het bevoegd gezag bevat de volgende kostenpost: o Licentie‐ en onderhoudskosten van de eigen applicatie voor de ondersteuning van het deel van het takenpakket dat niet overgedragen wordt aan de FUMO. Personeelskosten IT voor het bevoegd gezag: Dit zijn de kosten voor de applicatiebeheerder en de helpdesk bij het bevoegd gezag. Als maatstaf is gehanteerd dat gemiddeld 0,4 FTE op deze taak is ingezet door het bevoegd gezag.
Per bevoegd gezag zijn de volgende tabellen gehanteerd voor de berekening van de kosten voor aansluiting bij de FUMO. De eerste tabel beschrijft de kosten voor het koppelen van de eigen productieapplicatie aan de Fumo, de tweede bevat de kosten die gemaakt moeten worden bij de in gebruik name van de ICT voorziening van de FUMO. Aansluitkosten per BG Eigen ICT Handmatige koppeling Berichtkoppeling backoffice Infrastructuur (netwerk) Procesaanpassingen Gegevensconversie binnen pakket Gegevensconversie buiten pakket Gegevensconversie zonder pakket
Incidenteel
Structureel
€ ‐ € ‐ € 10.000 € 1.500 € 1.000 € 20.000 € 5.000 € 25.000 € 5.000
Modellenstudie FUMO
Aansluitkosten per BG Fumo ICT Werken op afstand in FUMO ICT Berichtkoppeling frontoffice (optioneel) Infrastructuur (netwerk) Gegevensconversie binnen pakket Gegevensconversie buiten pakket Gegevensconversie zonder pakket
Incidenteel
97
Structureel
€ ‐ € ‐ € 20.000 € 4.000 € 3.000 € 5.000 € 20.000 € 5.000
Modellenstudie FUMO
98
Bijlage 4: Kosten per modelvariant productieapplicatie
Genetics Powerforms BASISTAKEN + Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO Aansluiting Keten Eigen ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân Genetics Powerforms BASISTAKEN + en overig Milieu Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO Aansluiting Keten Eigen ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân
Genetics Powerforms Wabo+ Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO
Initieel € 310.000 € 590.000 € 340.000 € ‐ € 1.240.000
Structureel € 200.000 € ‐ € 130.000 € 130.000 € 460.000
Totaal 6 jr. € 1.510.000 € 590.000 € 1.120.000 € 780.000 € 4.000.000
€ 1.190.000 € 60.000 € 1.550.000 € ‐ € ‐ € ‐ € 270.000 € 1.120.000 € 6.990.000 € ‐ € 570.000 € 3.420.000 € 1.460.000 € 1.750.000 € 11.960.000 € 2.700.000 € 2.210.000 € 15.960.000 Initieel € 380.000 € 620.000 € 400.000 € ‐ € 1.400.000
Structureel € 290.000 € ‐ € 160.000 € 180.000 € 630.000
Totaal 6 jr. € 2.120.000 € 620.000 € 1.360.000 € 1.080.000 € 5.180.000
€ 1.190.000 € 60.000 € 1.550.000 € ‐ € ‐ € ‐ € 270.000 € 1.120.000 € 6.990.000 € ‐ € 570.000 € 3.420.000 € 1.460.000 € 1.750.000 € 11.960.000 € 2.860.000 € 2.380.000 € 17.140.000
Initieel € 730.000 € 850.000 € 600.000 € ‐ € 2.180.000
Structureel € 580.000 € ‐ € 280.000 € 340.000 € 1.200.000
Totaal 6 jr. € 4.210.000 € 850.000 € 2.280.000 € 2.040.000 € 9.380.000
Aansluiting Keten Fumo ICT € 480.000 € 100.000 € 1.080.000 Desinvestering keten € 800.000 € ‐ € 800.000 Achterblijvende kosten BGn/struct. € ‐ € ‐ € ‐ kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn
€ ‐ € ‐ € ‐
Totaal kosten bevoegd gezag
€ 1.280.000 € 100.000 € 1.880.000
Totaal IT kosten Fryslân
€ 3.460.000 € 1.300.000 € 11.260.000
Modellenstudie FUMO
Centric Modules BASISTAKEN + Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO Aansluiting Keten Eigen ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân Centric Modules BASISTAKEN + en overig Milieu Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten Aansluiting Keten Eigen ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân Centric Modules Wabo+ Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO Aansluiting Keten Fumo ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn
99
Initieel Structureel € 480.000 € 210.000 € 800.000 € 340.000 € 130.000 € 140.000 € 1.620.000 € 480.000
Totaal 6 jr. € 1.740.000 € 800.000 € 1.120.000 € 840.000 € 4.500.000
€ 1.030.000 € 60.000 € 1.390.000 € 250.000 € ‐ € 250.000 € 270.000 € 1.120.000 € 6.990.000 € ‐ € 570.000 € 3.420.000 € 1.550.000 € 1.750.000 € 12.050.000 € 3.170.000 € 2.230.000 € 16.550.000 Initieel Structureel € 620.000 € 360.000 € 830.000 € 400.000 € 160.000 € 210.000 € 1.850.000 € 730.000
Totaal 6 jr. € 2.780.000 € 830.000 € 1.360.000 € 1.260.000 € 6.230.000
€ 1.030.000 € 60.000 € 1.390.000 € 250.000 € ‐ € 250.000 € 270.000 € 1.120.000 € 6.990.000 € ‐ € 570.000 € 3.420.000 € 1.550.000 € 1.750.000 € 12.050.000 € 3.400.000 € 2.480.000 € 18.280.000 Initieel € 1.190.000 € 980.000 € 600.000 € ‐ € 2.770.000
Structureel € 880.000 € ‐ € 280.000 € 460.000 € 1.620.000
Totaal 6 jr. € 6.470.000 € 980.000 € 2.280.000 € 2.760.000 € 12.490.000
€ 360.000 € 100.000 € 960.000 € 560.000 € 560.000 € ‐ € ‐ € ‐ € ‐ € ‐ € ‐
Totaal kosten bevoegd gezag
€ 920.000 € 100.000 € 1.520.000
Totaal IT kosten Fryslân
€ 3.690.000 € 1.720.000 € 14.010.000
Modellenstudie FUMO
Roxit Squit XO BASISTAKEN + Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO Aansluiting Keten Eigen ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân
Roxit Squit XO BASISTAKEN + en overig Milieu Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO Aansluiting Keten Eigen ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn Totaal kosten bevoegd gezag Totaal IT kosten Fryslân Roxit Squit XO Wabo+ Aanschaf en inrichting Implementatie Overig ICT (tab algemeen) Personeelskosten IT Totaal IT kosten FUMO Aansluiting Keten Fumo ICT Desinvestering keten Achterblijvende kosten BGn/struct. kosten voor resterende taken Personeelskosten IT BGn
Initieel € 450.000 € 800.000 € 340.000
Structureel € 170.000 € ‐ € 130.000 € 120.000 € 1.590.000 € 420.000
100
Totaal 6 jr. € 1.470.000 € 800.000 € 1.120.000 € 720.000 € 4.110.000
€ 1.150.000 € 60.000 € 1.510.000 € 250.000 € 250.000 € 270.000 € 1.120.000 € 6.990.000 € ‐ € 570.000 € 3.420.000 € 1.670.000 € 1.750.000 € 12.170.000 € 3.260.000 € 2.170.000 € 16.280.000
Initieel € 550.000 € 830.000 € 400.000
Structureel € 280.000 € ‐ € 160.000 € 180.000 € 1.780.000 € 620.000
Totaal 6 jr. € 2.230.000 € 830.000 € 1.360.000 € 1.080.000 € 5.500.000
€ 1.150.000 € 60.000 € 1.510.000 € 250.000 € ‐ € 250.000 € 270.000 € 1.120.000 € 6.990.000 € ‐ € 570.000 € 3.420.000 € 1.670.000 € 1.750.000 € 12.170.000 € 3.450.000 € 2.370.000 € 17.670.000 Initieel € 730.000 € 980.000 € 600.000
Structureel € 470.000 € ‐ € 280.000 € 300.000 € 2.310.000 € 1.050.000
Totaal 6 jr. € 3.550.000 € 980.000 € 2.280.000 € 1.800.000 € 8.610.000
€ 450.000 € 100.000 € 1.050.000 € 920.000 € ‐ € 920.000 € ‐ € ‐ € ‐ € ‐ € ‐ € ‐
Totaal kosten bevoegd gezag
€ 1.370.000 € 100.000 € 1.970.000
Totaal IT kosten Fryslân
€ 3.680.000 € 1.150.000 € 10.580.000
Modellenstudie FUMO
101
Bijlage 5: Basistakenpakket vs 2.2
Modellenstudie FUMO
102
Modellenstudie FUMO
103
Modellenstudie FUMO
104
Modellenstudie FUMO
105
Bijlage 6: Overzicht van deelnemers in diverse groepen Bestuurlijke Procesgroep Naam
Organisatie
Dhr. R.E.L. van den Bosch (regie)
Provincie Fryslân
Dhr. P. Adema
Provincie Fryslân
Dhr. J. de Boer
Gemeente Harlingen
Mw. I. Diks
Gemeente Leeuwarden
Dhr. W. de Haan
Wetterskip Fryslân
Dhr. F. Mink, (secretariaat, regie)
Provincie Fryslân
Dhr. M. Offinga
Gemeente SW‐Fryslan
Dhr. A. v.d. Ploeg
Gemeente Dongeradeel
Dhr. M. Scheweer (voorzitter)
Dhr. S. Siebenga
Gemeente Heerenveen
Dhr. H. Visser (bestuurder Milieuadvies Dienst
Gemeente Kollumerland
ICT Expert groep
Naam
Organisatie
Dhr. T. Compagne
Provincie Fryslân
Dhr. D Haasjes
Provincie Fryslân
Dhr. P. Neven
Milieuadvies Dienst (MAD)
Dhr. H. Post
ISZF
Dhr. J. de Rijke
Wetterskip Fryslân
Dhr. K. Slagman
Gemeente Achtkarspelen
Mw. S. Tjepkema
Provincie Fryslân
Dhr. E. Tuinstra
Gemeente Kollumerland
Modellenstudie FUMO
106
Klankbordgroep FUMO Naam
Organisatie
Dhr. J. Bronsveld
Gemeente Achtkarspelen
Mw. R. Dupré
Milieuadvies Dienst (MAD)
Mw. G. de Jong
Wetterskip Fryslân
Dhr. N. Kistemaker
Provincie Fryslân
Dhr. J. Kleinheerenbrink
Gemeente Heerenveen
Dhr. J. Laarman
Gemeente Leeuwarden
Dhr. S. Lemstra
Gemeente Súdwest Fryslân
Dhr. G. Nijholt
Gemeente Opsterland
Dhr. J. Tigchelaar
Gemeente Ferwerderadiel
Dhr. M. Visser
Gemeente Skarsterlân
Dhr. F. Zuurveen
Gemeente Franekeradeel
Overige betrokken vanuit VFGS
Naam
Organisatie
Dhr. E. v d Sluis
Gemeente Achtkarspelen
Dhr. F. van Dijk
Gemeente Dongeradeel