-1-
Frank Vandenbroucke, 27 april 2007
p.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
3
1. Inkomen Situering Knelpunten Resterende werkloosheidsvallen op federaal niveau Financiële werkloosheidsvallen bij de Vlaamse werkzoekenden De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen Een fiscaal beleid om werk lonend te maken Andere financiële drempels wegwerken
6 6 7 7 8 9 9 10
2. Zorgtaken Situering en internationale vergelijking Knelpunten Onvoldoende voorzieningen Kinderopvang onvoldoende afgestemd op arbeid (en vice versa) Het Vlaamse beleid en beleidsvoorstellen Uitbreiding van de plaatsen in de kinderopvang en opvang op maat van ouderen Kinderopvang, ook voor kwetsbare gezinnen Occasionele en flexibele kinderopvang op maat van werkenden en werkzoekenden Werk met ruimte voor zorg Heroriëntering van de premies voor kinderopvang voor werkzoekenden in opleiding
11 11 13 13 13 13
3. Mobiliteit Situering De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen Mobiliteit voor werkzoekenden Mobiliteit voor werkenden
17 17 17 17 18
4. Handicap en ziekte Situering en internationale vergelijking Knelpunten De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen
19 19 19 19
14 14 15 16 16
-2-
5. Opleidingsvallen Situering en internationale vergelijking Knelpunten De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen
20 20 21 22
6. Andere drempels Detentieverleden Schuldenproblematiek Geloofsovertuiging en culturele gebruiken Een makelaarschap in maatregelen Leeftijd
23 23 24 26 26 27
7. Rechten en plichten van werkzoekenden Beleidsnota werk 2004-2009 Het nieuwe afsprakenkader tussen RVA en VDAB Beleid van rechten en plichten versus werkloosheidsvallen
29 29 30 31
8. Besluit
31
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
-3Inleiding
“Ik wil wel een job maar
... werken brengt mij financieel nauwelijks iets op” ... ik heb geen opvang voor mijn kinderen” ... ik geraak daar niet” ... met mijn handicap vind ik geen werk” ... ik heb niet de nodige kwalificaties”.
Als Vlaamse overheid investeren we in nieuwe kansen voor werkzoekenden en verwachten we in ruil een actief zoekgedrag. Er zijn echter een aantal situaties waarin werken om objectieve redenen niet voor de hand ligt. Met dit Vlaams Actieplan werkloosheidsvallen reiken we oplossingen aan voor een aantal van deze drempels waarmee werkzoekenden te maken krijgen in hun zoektocht naar een passende job. Met het Actieplan Werkloosheidsvallen geeft de Vlaamse Regering uitvoering aan het Regeerakkoord 2004-20091 en aan de SERV-aanbeveling inzake werkloosheidsvallen van 8 oktober 2003. Het Actieplan omvat in de eerste plaats een stand van zaken van de tot nu toe genomen maatregelen. Naast een aantal maatregelen in belendende beleidsterreinen zoals vervoer of kinderopvang en ouderenzorg, werd het merendeel van de acties gerealiseerd in het kader van het Meerbanenplan. Heel wat van de daar genomen maatregelen helpen werkzoekenden immers ook bij hun overstap van werkloosheid naar werk. Tegelijkertijd stelt deze nota ook een aantal bijsturingen voor die de overstap moeten vergemakkelijken. Deze nota beperkt zich tot de werkloosheidsvallen, d.w.z. er wordt onderzocht waar mogelijke drempels kunnen liggen die werklozen of leefloontrekkers ervan weerhouden om (opnieuw) aan de slag te gaan. Dit betekent niet dat andere uitkeringsstelsels zoals bvb. ziekteuitkeringen voor een werkzoekende de overgang naar werk in sommige gevallen niet kunnen bemoeilijken. In deze situaties spreekt men meestal van inactiviteitsvallen.
1
Het Vlaams Regeerakkoord 2004-2009 stelt op p. 22 ‘Jaarlijks stellen we een coherent actieplan op om werkloosheids- en opleidingsvallen weg te werken. We volgen systematisch de implementatie van dat plan op.’
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
-4Inleidende situering Hoeveel Vlaamse werkzoekenden kampen met een werkloosheidsval? Een precieze inschatting van de omvang van de diverse drempels naar werk is niet beschikbaar. Een globale inschatting is wel mogelijk op basis van de eerste ervaring van VDAB met de screening van langdurig werkzoekenden in het kader van het curatieve luik van de sluitende aanpak. Deze curatieve werking is gericht op werkzoekenden die langer dan 2 jaar werkloos zijn, dit zijn ongeveer 25% van alle ingeschreven niet-werkende werkzoekenden. De onderstaande vaststellingen zijn gebaseerd op de screening van 12.000 langdurig werkzoekenden door VDAB tussen april 2004 en november 2005. Uit deze screening bleek dat 57% van deze langdurige werkzoekenden nagenoeg direct aan het werk kunnen, en enkel nood hebben aan een bemiddelingstraject of intensieve begeleiding in hun zoektocht naar werk. De overige 43% van de Vlaamse langdurig werkzoekenden kampt met één of meerdere van de volgende drempels naar werk: 1. Financiële werkloosheidsval (15%); 2. Belemmerende zorgtaken (21%); 3. Ernstige psychische of medische belemmering (14%); 4. Competentieachterstand: nood aan een kwalificerende opleiding (25%). Figuur 1: De belangrijkste drempels naar werk bij langdurige werklozen in Vlaanderen (25-40 jaar) 30% 25%
25% 21% 20% 15%
15%
14%
10% 5% 0% financiëel
zorgtaken
psychisch/medisch
competenties
: VDAB (stand van zaken curatieve werking, 30/11/05)
Aangezien werkzoekenden kunnen kampen met meer dan één drempel naar werk (bvb. met een financiële val én met belemmerende zorgtaken), zijn deze categorieën niet exclusief en kunnen werkzoekenden in verschillende categorieën voorkomen. De echte “harde kern” van langdurige werklozen die moeilijk te begeleiden zijn naar werk bevindt zich in de eerste drie categorieën. Hieronder vallen verschillende drempels: overdreven schuldenlast, verslaving, medische problemen, psychische problemen, zorgtaken voor kinderen of zieke partner , … Uit de leeftijdsgefaseerde screening door VDAB is inmiddels gebleken dat veel van deze drempels toenemen met de leeftijd van de werklozen. Bijgevolg zal bij de screening van de
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
-5langdurig werkloze 40-plussers die momenteel door de VDAB wordt uitgevoerd, het percentage van werkzoekenden in een werkloosheidsval allicht nog hoger liggen. In dit Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007 presenteren we voor elk van de onderscheiden drempels naar werk achtereenvolgens: 1) een situering van Vlaanderen in internationaal vergelijkend perspectief; 2) een overzicht van de belangrijkste knelpunten; 3) de Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
-61.
Inkomen
Situering Financiële werkloosheidsvallen ontstaan wanneer het verschil tussen de vervangingsuitkering of het leefloon en het potentiële loon klein of negatief is. Financiële werkloosheidsvallen komen vooral voort uit het samenspel tussen belastings- en uitkeringsstelsels. Sociale zekerheidsuitkeringen en fiscaliteit zijn federale bevoegdheden. Werkloosheidsvallen vermijden is vandaag daarom een belangrijke federale aangelegenheid. De afgelopen jaren werden hier trouwens een aantal maatregelen genomen zoals bvb. de werkbonus voor lage lonen (het gaat hier om een verlaging van de persoonlijke sociale bijdragen), de jobkorting (verhoging aftrek forfaitaire beroepskosten), de hervorming van de inkomensgarantieuitkering voor wie vanuit de werkloosheid deeltijds aan het werk gaat, de tijdelijke doorbetaling van de verhoogde kinderbijslag voor langdurig werklozen bij een werkhervatting, een werkhervattingstoeslag voor oudere werkzoekenden, doorbetalen van het brugpensioencomplement bij werkhervatting, … . Bij het uittekenen van de belastings- en uitkeringsstelsels en bij het bepalen van het minimumloon ging in België veel aandacht naar én het vermijden van armoede én de kostenefficiëntie van het sociale zekerheidsstelsel. Ons stelsel van sociale zekerheid werd de afgelopen decennia zo hervormd dat de uitkeringen relatief laag zijn maar eveneens onbeperkt en weinig degressief in de tijd. Deze laatste kenmerken stimuleren uitkeringstrekkers bijgevolg weinig tot participatie op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd werden, eveneens omwille van armoedebeleid en kostenefficiëntie, de uitkeringen zeer sterk gezinsgerelateerd gemaakt. In sommige situaties leidt dit ertoe dat het aanvaarden van een baan tot gevolg heeft dat het gezinsinkomen er weinig op vooruit gaat. Uit een recent rapport van Bea Cantillon3 blijkt dat België nog altijd bij de koplopers behoort van performante sociale zekerheidsstelsels, maar dat we toch afglijden. Om een degelijk niveau van uitkeringen te kunnen blijven garanderen, pleit ze in de eerste plaats voor het optrekken van de werkgelegenheidsgraad. Mensen moeten dus gestimuleerd worden om te werken – geactiveerd - en het komt er daarbij op aan om de potentiële werkloosheidsvallen zo veel mogelijk op te ruimen. Financiële werkloosheidsvallen zijn in hoofdzaak terug te vinden in de structuur van de werkloosheidsuitkeringen en de fiscaliteit. Het toekennen van allerlei aanvullende gerichte voordelen aan werklozen in het kader van een kostenefficiënte sociale zekerheid, heeft echter ook tot gevolg dat werkzoekenden niet altijd helder kunnen inschatten of het aanvaarden van een baan hen effectief financieel meer opbrengt. Een werkzoekende moet bij het aanvaarden van een baan afwegen of voordelen zoals o.a. verhoogde kinderbijslagen, extra tussenkomsten in de gezondheidszorg, studietoelagen4, woonkostentoeslagen, sociale tarieven, goedkoop openbaar vervoer..., en met werk verbonden kosten (kledij, kinderopvang, vervoer,...) netto de balans al dan niet naar werk doen doorslaan.
2
In de literatuur wordt doorgaans over een financiële werkloosheidsval gesproken wanneer het loon minder dan 115% van de uitkering bedraagt. Bea Cantillon, e.a.: Postremus inter pares. Antwerpen: CSB-berichten. Februari 2007. 4 Vanaf het schooljaar 2008-2009 zal het stelsel van de studietoelagen uitgebreid worden tot alle leerlingen van het secundair onderwijs en zal het huidige getrapte stelsel vervangen worden door een geleidelijk degressief stelsel zoals bij het hoger onderwijs. Daardoor worden mogelijke vallen weggewerkt of aanzienlijk verzacht. In de hervorming worden ook studietoelagen ingevoerd voor het basis- en kleuteronderwijs. 3
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
-7Knelpunten Resterende werkloosheidsvallen op federaal niveau De federale overheid nam de voorbije jaren al heel wat initiatieven om werken lonend te maken door het verschil tussen het bruto- en nettoloon (de zogenaamde loonwig) te verkleinen. Met deze maatregelen wist de federale regering heel wat werkloosheidsvallen te ontmantelen. Op basis van een tussentijds verslag van een CSB-onderzoek5 naar een stand van zaken van het beleid inzake werkloosheidsvallen via gerichte standaardsimulaties, kan besloten worden dat werkzoekenden in de overgrote meerderheid van de gevallen baat hebben bij het aanvaarden van een baan. Laten we rekening houdende met de genomen maatregelen een aantal theoretische voorbeelden bekijken aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het is immers bij de overgang van werkloosheid naar laagbetaald werk of deeltijds werk dat de kans op een werkloosheidsval het meest realistisch is. Tabel: netto-gezinsinkomen bij werkloosheid maximale uitkering / voltijdse baan aan interprofessioneel minimumloon
alleenstaande eenouder kinderen ten laste (kinderopvang) eenverdiener zonder kinderen ten laste eenverdiener kinderen ten laste (zonder kinderopvang) tweeverdiener geen kinderen tweeverdiener met kinderen (kinderopvang)
uitkering
loon
surplus
872,04 1356,18
1092 1410
220 54
arbeidssurplusrati o 125 104
1046,24
1278
231
122
1416,18
1616
200
114
1711,50 2038,04
2332 2542
620 504
136 125
Indien bvb. een langdurig werkloze kostwinner met twee kinderen ten laste en met een maximum werkloosheidsuitkering een baan aanvaardt aan het interprofessionele minimum dan gaat hij er 14% financieel op vooruit. Mocht het om een eenouder gaan met twee kinderen dan gaat hij er financieel nauwelijks op vooruit, slechts bij 120% van het minimumloon gaat deze er 15% financieel op vooruit. In het merendeel van de gezinssituaties stijgt het gezinsinkomen met meer dan 15%. Hoe ziet het gezinsinkomen eruit indien in dezelfde gezinssituaties deze langdurig werkzoekenden na een periode van maximale werkloosheidsuitkeringen niet voltijds maar halftijds aan de slag gaan aan het minimumloon? In deze situatie hebben ze recht op een inkomensgarantie-uitkering (IGU), d.w.z. een toeslag bovenop hun loon zodat ze netto meer inkomen hebben dan wanneer ze werkloos mochten zijn gebleven. In juli 2005 werd dit IGU5
De simulaties evalueren het werkgelegenheidsbeleid begin 2006, d.w.z. zonder rekening te houden met de maatregelen uit het Generatiepact. In de simulaties is er een onmiddellijke doorverrekening van de fiscaliteit (in realiteit gebeurt dit vaak met vertraging), wordt er in geval van kinderen rekening gehouden met 2 kinderen en de opvangkost voor 1 kind (cf. barema’s K&G), wordt er met verschillende gezinstypes gewerkt (waarbij in geval van werkende partner, dit gebeurt aan 130% van het minimumloon), wordt er met een loonwaaier gewerkt vertrekkende van het interprofessioneel minimumloon (1184.62 euro bruto/maand) tot 200% van dit loon.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
-8stelsel hervormd. In het oude stelsel van IGU werd de IGU-uitkering berekend als het verschil tussen de oude werkloosheidsuitkering en het verdiende arbeidsinkomen. De werknemer met IGU had dus geen enkel belang om meer te gaan werken aangezien dit in mindering van de uitkering kwam. In het nieuwe stelsel wordt de IGU-uitkering berekend als een uurtoeslag per gewerkt uur. Dit stimuleert de IGU-werknemer om meer uren te gaan werken6. In deze situatie (halftijds met IGU) gaan ze er ook steeds op vooruit, zij het meestal zeer beperkt. Een alleenstaande gaat er 11% op vooruit, een eenouder met 2 kinderen 8%, een kostwinner zonder kinderen 14% en een kostwinner met 2 kinderen 11%. Het is echter onwaarschijnlijk dat iemand met een maximale werkloosheidsuitkering zomaar een (deeltijdse) baan aan het minimumloon ambieert. Die maximale uitkering werd immers berekend op een vroeger hoger loon. Nemen we bijgevolg de situatie waarin ze voor het aanvaarden van de voltijdse baan aan het minimumloon een minimale uitkering ontvingen, dan gaat de kostwinner met kinderen er 28% (van 1264.86 euro naar 1616 euro/maand) op vooruit en de alleenstaande ouder 17% (van 1204.86 naar 1468). Een alleenstaande gaat er in deze situatie zelfs 45% op vooruit (van 751.66 euro naar 1092 euro/maand). In deze situaties wordt werken dus weldegelijk interessanter. Dit betekent echter niet dat alle werkloosheidsvallen aangepakt zijn. De Plaatselijke WerkgelegenheidsAgenschappen blijven een belangrijke werkloosheidsval op federaal niveau. Door de invoering van de dienstencheques werd de belangrijkste PWA-activiteit, nl. schoonmaak bij particulieren, omgezet in reguliere banen. Er blijven echter tot op vandaag 29.892 mensen actief in het PWA die in 2006 11.037.448 uren presteerden. Langdurig werklozen (langer dan 2 jaar werkloos of langer dan 6 maanden indien ouder dan 45) kunnen in het kader van PWA hun werkloosheidsuitkering aanvullen met een bedrag van 4.10 euro per gewerkt uur. Voor klusjes bij particulieren (bvb. tuinonderhoud), bij lokale overheden, scholen, vzw’s, of in de land- en tuinbouw gaat het om maximaal 45 uur per maand waardoor de werkloze bovenop zijn uitkering maximaal 184.50 euro kan verdienen. Werklozen die als stadswacht aan de slag gaan in het kader van preventie en veiligheid kunnen 53 uur per maand werken en dus een maximale aanvulling van 217.30 euro per maand genereren. Wanneer deze supplementen voor slechts een zeer beperkt aantal uren werken, worden vergeleken met de surplus die bvb. een voltijdse baan aan minimumloon oplevert zoals hierboven beschreven, dan hoeft het geen betoog dat dit stelsel een zeer ernstige werkloosheidsval betekent. Financiële werkloosheidsvallen bij Vlaamse werkzoekenden De zeer specifieke situaties waarin werkzoekende zich kunnen bevinden, kunnen - ondanks de reeds genomen federale maatregelen - tot gevolg hebben dat iemand er effectief financieel niet bij gebaat is om een job te aanvaarden. Het kan hier gaan om werkzoekenden met een schuldenlast, met nood aan kinderopvang voor meerdere kinderen, met recht op studiebeurzen7, … Voor een correcte inschatting van hoeveel Vlaamse werkzoekenden met een financiële werkloosheidsval kampen, is informatie nodig over het recht op een uitkering en het verdienpotentieel van elke werkzoekende. Vermits deze informatie in de praktijk niet voorhanden is, is het enkel mogelijk op basis van de inschatting van de VDAB-consulenten de omvang van de betrokken groep werkzoekenden in te schatten. Het gaat hier in de eerste 6
Echter bij een bijna voltijdse tewerkstelling (4/5) verdwijnt deze stimulus aangezien het verschil tussen een voltijds loon en een grote deeltijdse met IGU-uurtoeslag klein wordt. 7 Zie voetnoot 4 i.v.m. hervorming studietoelagen.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
-9plaats om financiële werkloosheidsvallen, al is er vermoedelijk een gedeeltelijke overlap met andere werkloosheidsvallen inzake mobiliteit (bvb. beschikbaarheid van een eigen auto en rijbewijs) en zorgtaken (bvb. beschikbaarheid en betaalbaarheid van voorzieningen voor kinderopvang of bejaardenzorg). Merk op dat onderstaande cijfers enkel betrekking hebben op de door VDAB gescreende langdurig werklozen (> 2 jaar) tussen april 2004 en november 2005. Tabel 1: Aandeel langdurig werklozen (>2 jaar) dat volgens de VDAB-trajectconsulent kampt met een financiële werkloosheidsval
-25 jaar 25 tot -30 jaar 30 tot -40 jaar 40 tot -50 jaar Totaal
Financiële Totaal werkloosheidsval aantal gescreende (volgens langdurig inschatting werklozen consulent) (a) (b) 258 3.020 350 2.794 1.105 5.543 8 24 1.721 11.381
% (a) / (b) 9% 13% 20% 33% 15%
Bron: VDAB (stand van zaken 30/11/2005)
Wanneer we de cijfers voor de eind 2005 gescreende langdurig werkzoekenden extrapoleren naar alle Vlaamse langdurig werkzoekenden jonger dan 40 jaar, bekomen we een totale groep van 3.370 personen die zouden kampen met een financiële werkloosheidsval. Voor de 40- en 50-plussers zijn momenteel nog geen exhaustieve cijfers beschikbaar, aangezien de VDAB bij het oproepen van de curatieve doelgroep de gefaseerde RVA-timing volgt. Het inschatten van het totale aantal werkzoekenden met een financiële werkloosheidsval is dus moeilijk, zeker gelet op het grote en toenemende aandeel 50-plussers onder de langdurig werklozen. Een ruwe schatting, uitgaande van de veronderstelling dat het aandeel werkzoekenden in werkloosheidsval bij de 40-plussers schommelt tussen 20% en 33%, levert een totale groep op van 10.000 à 16.000 langdurig werkzoekenden in Vlaanderen die kampen met een financiële werkloosheidsval. De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen Een fiscaal beleid om werk lonend te maken De belangrijkste hefbomen om financiële werkloosheidsvallen te vermijden behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid (zie hoger). Sinds de Lambertmont-akkoorden beschikken echter ook de gewesten in België over een beperkte beleidsmarge binnen de personenbelasting die hen toelaat de verhouding tussen uitkering en nettoloon te beïnvloeden en zo op te treden tegen financiële werkloosheidsvallen. De Vlaamse Regering maakt van die nieuwe beleidsmarge gebruik om werkloosheids- en inactiviteitsvallen te bestrijden via een forfaitaire belastingsvermindering in de personenbelasting, deze maatregel is van kracht sinds januari 2007 voor de laagste inkomens en wordt veralgemeend vanaf 2009. Aangezien de personenbelasting maandelijks berekend wordt op basis van bij de federale overheid beschikbare tewerkstellingsgegevens, laat deze Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 10 maatregel toe om de overstap naar werk op korte termijn te belonen zonder bijkomende administratieve lasten. Door het forfaitaire karakter van de belastingsvermindering zal de maatregel het grootste verschil maken voor de lage inkomens die ook het grootste risico lopen om in een werkloosheidval terecht te komen. Andere financiële drempels wegwerken Hoewel simulaties van CSB en de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid8 aangeven dat een overgang van uitkering naar werk het inkomen in de meeste gevallen gevoelig verhoogt, kampt ongeveer 15% van de Vlaamse langdurig werkzoekenden volgens de inschatting van hun trajectconsulent toch met een financiële werkloosheidsval (zie hoger onder 1.2). Deze paradox kan waarschijnlijk verklaard worden door het in het wetenschappelijk onderzoek gehanteerde criterium van een verhoging van het inkomen met minder dan 15% (pas dan is er in deze simulaties sprake van een financiële val), en het feit dat deze simulaties helemaal geen rekening houden met de bijkomende kosten die een job met zich brengt. Zo zijn er vaak belangrijke kosten verbonden aan het woon-werkverkeer (auto, trein- of busabonnement) en kan het uitbesteden van zorgtaken erg duur zijn. Het is dus best mogelijk dat al deze randvoorwaarden samen maken dat ook bij een potentiële verhoging van het inkomen met bvb. 15% tot 20% een betaalde arbeid toch geen voldoende aantrekkelijk alternatief vormt voor een aantal uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. De Vlaamse strategie voor het wegwerken van de financiële werkloosheidsvallen is dus nauw verbonden met het beleid inzake de randvoorwaarden op vlak van zorgtaken (zie deel 2) en mobiliteit (zie deel 3).
8
Hoge Raad voor Werkgelegenheid: Verslag 2005
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 11 -
2. Zorgtaken Situering en internationale vergelijking Het ontbreken van toegankelijke kinderopvang kan een hinderpaal vormen voor betaalde arbeid van de (groot)ouders. Hoewel kinderopvang zeker ook een financiële werkloosheidsval kan zijn, kan ook een gebrek aan flexibele (openingsuren vs. werkuren) of kwalitatieve kinderopvang de arbeidsdeelname in de weg staan. Uit de curatieve werking van VDAB blijkt dat bij niet minder dan 21% van de gescreende langdurig werkzoekenden een zorgtaak als belemmering wordt genoteerd door de VDAB-consulent. Op de top van Barcelona bevestigden de Europese lidstaten in 2002 de belangrijke rol van kinderopvang bij het bevorderen van de arbeidsdeelname, en stelden ze zich onder andere tot doel om tegen 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 33% van de kinderen onder 3 jaar. Met een gemiddelde van 34,6% realiseerde Vlaanderen al in 2004 deze Europese ‘benchmark’. Vergelijkbare internationale gegevens over kinderopvang zijn schaars (zie figuur 1 voor een vergelijking met Wallonië en Nederland), maar van de landen waarover gegevens beschikbaar zijn, scoren enkel Denemarken en Zweden beter dan Vlaanderen. Niet toevallig zijn dit ook de Europese lidstaten met de hoogste vrouwelijke arbeidsdeelname in de EU. Mede dankzij deze relatief uitgebreide voorzieningen voor kinderopvang is het traditionele patroon van een relatief lagere arbeidsdeelname van vrouwen met jonge kinderen minder uitgesproken in Vlaanderen en België dan gemiddeld in de Europese Unie. Zo blijkt uit figuur 2 dat in België moeders met 1 of 2 kinderen niet minder participeren op de arbeidsmarkt dan vrouwen zonder kinderen, terwijl dit gemiddeld in de EU wél het geval is. Vanaf 3 kinderen daalt de arbeidsdeelname van Belgische vrouwen wél fors (een daling met meer dan 20 procentpunten), al blijft ze ook hier iets boven het EU-gemiddelde.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 12 -
Figuur 2 : Werkzaamheidsgraad (20-49 jaar) naar geslacht en aantal kinderen (0-14 jaar), (België en de EU, 2005)
! " Uit een studie van het Steunpunt WAV9 over de arbeidsmarktpositie van alleenstaande ouders blijkt dat hun positie zeer sterk afhankelijk is van de leeftijd van het jongste kind en de leeftijd van de moeder. De arbeidsmarktpositie is extreem ongunstig bij alleenstaande ouders jonger dan 30 jaar (werkloosheidsgraad 52% bij 18-24 jaar en 36.4% bij 25 tot 29 jaar). Ze is eveneens extreem ongunstig bij alleenstaande moeders met kinderen jonger dan 3 (werkloosheidsgraad 36%). Van zodra de kinderen ouder dan zes jaar zijn en de alleenstaande moeder ouder dan 30 dan stijgt de werkzaamheidsgraad naar 70% (d.w.z. zelfs iets gunstiger dan samenwonende vrouwen)10. Deze cijfers geven duidelijk aan dat voor alleenstaande ouders de combinatie gezin en werk niet evident is. Indien de alleenstaande moeders werken dan blijkt dat ze meer voltijds werken dan samenwonende moeders en dat 6 % van de werkende alleenstaande moeders werkt in tijdelijke banen, seizoensarbeid, PWAbanen11, vs. 4% van de samenwonende moeders. Ook uit intern VDAB-onderzoek van de cursistenpopulatie (bij opleidingen in eigen beheer en derden) blijkt dat alleenstaanden met jonge kinderen minder vertegenwoordigd zijn in opleidingen. Globaal (alleenstaande en samenwonende) voor vrouwen geldt trouwens hoe jonger de kinderen in het gezin, hoe kleiner het aandeel van deze werkzoekenden in opleidingen. Vrouwen met kinderen jonger dan 3 jaar maken slechts 7% van het aantal vrouwelijke cursisten uit,
9
Steunpunt WAV: “De arbeidsmartkpositie van alleenstaande ouders”, Karen Geurts, mei 2006 Maar de werkloosheidsgraad van 15% bij 40+ alleenstaande moeders blijft hoger dan die van samenwonende moeders. Bij koppels ligt de werkzaamheidsgraad trouwens precies omgekeerd voor vrouwen; daar is hij het hoogst in de leeftijdsklasse tussen 30 en 34 en daalt vervolgens. 11 Dit aandeel ligt opnieuw vooral hoog bij jonge alleenstaande ouders en daalt bij oudere alleenstaande ouders.. 10
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 13 -
Naast opvang voor kinderen is ook de beschikbaarheid van betaalbare en toegankelijke ouderenzorg van belang voor de arbeidsdeelname: zonder gepaste ondersteuning is het in veel gevallen immers moeilijk om de zorg voor ouderen te combineren met een job. In het kader van het Meerbanenplan werd 1.5 miljoen euro voorzien om een betere invulling van de programmatie te realiseren voor wat betreft de Centra voor kortverblijf en de dagverzorgingscentra. De Vlaamse Regering maakte het hierbij mogelijk om in elke Vlaamse gemeente een centrum voor kortverblijf op te richten met minimaal drie woongelegenheden. Knelpunten Onvoldoende voorzieningen Ondanks de goede score van Vlaanderen op de Europese kinderopvang-benchmark , is er nood aan een verdere uitbreiding van de voorzieningen voor kinderopvang. Het Vlaamse gemiddelde verhult immers belangrijke regionale verschillen: met respectievelijk 28 en 32 opvangplaatsen per 100 kinderen scoren de provincies Limburg en Antwerpen nog onder de Europese benchmark. In het licht van de verdere vergrijzing van de bevolking is ook een uitbreiding geprogrammeerd in de voorzieningen voor ouderenzorg. Kinderopvang onvoldoende afgestemd op arbeid (en vice versa) De voorzieningen voor kinderopvang zijn traditioneel gericht op dienstverlening tijdens de kantooruren. Heel wat ouders werken echter op onregelmatige uren en hebben daarom nood aan flexibele en occasionele kinderopvang. Tegelijk bestaat er binnen bedrijven en organisaties heel wat potentieel om de arbeidsorganisatie gezinsvriendelijker te organiseren. Daarnaast is er nood aan een occasioneel aanbod om werkzoekenden met kinderen de mogelijkheid te geven om een opleiding te volgen of te solliciteren. Voor jonge eenoudergezinnen met kleine kinderen lijkt de combinatie van gezin en werk niet evident te zijn. Zeker op financieel vlak komt het er dus op aan om deze stap voor eenoudergezinnen wel haalbaar te maken. Het Vlaamse beleid en beleidsvoorstellen Het Vlaamse beleid pakt de hierboven geïdentificeerde knelpunten aan via een viervoudige strategie: • De creatie van bijkomende plaatsen in de kinderopvang en opvang op maat voor ouderen (2.3.1); • Bijzondere aandacht voor kwetsbare gezinnen (2.3.2); • Flexibele kinderopvang op maat van werkenden en werkzoekenden (2.3.3); • Werk met ruimte voor zorg (2.3.4). • Heroriëntering van de premies voor kinderopvang voor werkzoekenden in opleiding (2.3.5)
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 14 -
Uitbreiding van de plaatsen in de kinderopvang en opvang op maat voor ouderen De Vlaamse Gemeenschap onderzoekt de mogelijkheid om decretaal te verankeren dat het aanbod in de kinderopvang evolueert in functie van het aantal geboortes om op deze wijze correct te kunnen anticiperen op de vraag. Het Vlaamse beleid streeft naar voldoende, flexibele en betaalbare kinderopvang. Voor de uitbreiding van het aantal plaatsen in de kinderopvang wordt in 2006 en 2007 opnieuw 3,3 miljoen euro vrijgemaakt, goed voor 3.000 extra plaatsen. Deze plaatsen komen er zowel in de dagopvang als in de buitenschoolse opvang. Tegen het einde van de legislatuur (in 2009) moeten er in totaal 5.000 plaatsen kinderopvang bijgekomen zijn. Bovenop deze 5000 extra plaatsen voorziet de Vlaamse regering een uitbreiding van de flexibele en occasionele kinderopvang, die van bijzonder belang is voor de arbeidsdeelname van ouders, zal in de eerste plaats gebeuren binnen het bestaande aanbod (zie verder, 2.3.3). Ook in het in januari 2006 door de Vlaamse Regering gepresenteerde Meerbanenplan gaat bijzondere aandacht naar zorgtaken: de op het federale niveau gecreëerde jobs in de social profit worden in Vlaanderen ingezet voor jobcreatie in de kinderopvang en in de dagverzorging en het kortverblijf voor ouderen (zie hoger). De groei van de voorzieningen voor de opvang van ouderen wordt ook bevorderd door het wegwerken van de wachttijden voor de goedkeuring van bouwprojecten in de ouderenzorg. Bijkomende investeringen ter waarde van 8,2 miljoen euro in de gezinszorg, die onder andere ouderen bijstaat met persoonsverzorging en huishoudelijke hulp aangevuld met psychosociale ondersteuning, creëren 236 bijkomende jobs binnen de diensten gezinszorg. Ook het jaarlijkse groeipad van 2,5% van de uren gezinszorg van de Vlaamse Regering biedt een jaarlijkse uitbreiding van professionele thuiszorg bij ouderen of zorgbehoevende familieleden. Met haar zorgbeleid voor ouderen wil de Vlaamse Regering in eerste instantie een kwalitatieve opvang op maat garanderen voor de zorgbehoevende ouderen. We onderkennen echter ook het belang van goede zorgvoorzieningen voor de arbeidsdeelname van de familieleden van de zorgbehoevende, en nemen deze overweging mee bij het uittekenen van een beleid met aandacht voor onder andere thuiszorg, dagopvang en kortverblijf. Naast de buurt- en nabijheiddiensten is er ook binnen de ruime kinderopvang meer en meer aandacht voor de uitbouw van de sociale functie. Zo wordt er bij de toekenning van nieuwe plaatsen rekening gehouden met die voorzieningen die een specifiek beleid uitbouwen naar kwetsbare gezinnen, eenoudergezinnen, allochtone gezinnen…. Kinderopvang, ook voor kwetsbare gezinnen We moeten ernaar streven om de volgende jaren de toegankelijkheid van de kinderopvang te continueren en te versterken voor bijzondere doelgroepen: kansarme gezinnen, werkintreders, personen die vorming of een inburgeringscursus volgen, eenoudergezinnen, kinderen met een handicap. Het doel moet zijn om de uitsluitingsmechanismen ook in de kinderopvangvoorzieningen weg te werken. De buurt- en nabijheidsdiensten zijn van bijzonder belang voor het verhogen van de toegankelijkheid van de kinderopvang voor kansarme gezinnen, onder andere via hun buurtgerichte aanpak en hun ruime aanbod aan occasionele kinderopvang. Kansarmoede is in Vlaanderen immers in belangrijke mate een grootstedelijke problematiek. Bijna de helft van alle kinderen geboren in een kansarm gezin woont in de grootsteden Antwerpen en Gent. (Kind en Gezin, 2005). In het kader van het “Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang”
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 15 van de Vlaamse Regering worden in 2007 bijkomende plaatsen voor occasionele kinderopvang gecreëerd in de buurt- en nabijheidsdiensten in de Vlaamse centrumsteden (zie 2.3.3). Occasionele en flexibele kinderopvang op maat van werkenden en werkzoekenden Naar werkzoekenden toe is de occasionele opvang zeer belangrijk voor het volgen van opleidingen en solliciteren. In de parameters voor de bepaling van het aantal plaatsen occasionele opvang wordt daarom nu ook expliciet rekening gehouden met het aantal werkzoekenden per gemeente. Flexibele kinderopvang stelt werkzoekenden in staat om vlot een opleiding bij te wonen en/of te gaan solliciteren, en biedt werknemers de mogelijkheid om werk en gezin te combineren. In het actieplan tot uitbreiding van de flexibele en occasionele kinderopvang van de Vlaamse regering dat in 2007 operationeel wordt, werd gekozen voor een versterking van het bestaande aanbod voor kinderopvang in Vlaanderen, dat een heel verscheiden aanbod is van kwaliteitsvolle en betaalbare gezins- en groepsopvang met een grote keuzevrijheid voor de ouders.12 Nieuw en aanvullend hierbij is dat ter versterking van dit bestaande aanbod per zorggebied van de lokale werkwinkel een ‘pool van vaste flexibele doelgroepmedewerkers’ wordt ingezet. Dit betekent concreet dat 200 extra voltijdse krachten worden ingezet voor flexibele en occasionele kinderopvang. Met deze pool realiseren we een bijkomende meerwaarde door kortgeschoolde langdurig werkzoekenden in te zetten om de aanvullende vragen naar flexibele en occasionele opvang in te vullen. Deze pool wordt gekoppeld aan de gemandateerde voorziening die op regionaal niveau de coördinatiefunctie op zich neemt Hierdoor creëert de Vlaamse regering de ruimte voor de kinderopvangvoorzieningen voor thuisopvang tijdens vroege en late uren. In concreto betekent dit dat gekwalificeerde medewerkers kinderen vanuit de collectieve opvang naar huis kunnen brengen of omgekeerd. Als sluitstuk op het aanbod van de bestaande kinderopvang en de pool, voorzien we ook de mogelijkheid tot het gebruik van dienstencheques via de gemandateerde voorziening. Specifiek voor werkende eenoudergezinnen met kinderen tussen 0 en 3 jaar wordt in 2007 een dienstencheque kinderopvang gelanceerd. Het gebruik van dienstencheques is voor deze doelgroep een aanvullende vorm van dienstverlening aan huis, hoofdzakelijk voor acute, occasionele noden tijdens vroege of late uren omwille van de arbeidssituatie van de ouder. Een dienstencheque zal ongeveer 6,7 euro kosten en is goed voor één uur opvang. Er wordt een sociale correctie toegepast zodat de laagste inkomens minder betalen (afhankelijk van het inkomensniveau bedraagt de kostprijs 1,67 euro of 3,35 euro). Het totale budget bedraagt 5,3 miljoen euro wat neerkomt op circa 238.500 cheques. Belangrijk voor dit actieplan is dat er op lokaal of regionaal niveau een coördinatie is inzake vraag en aanbod van flexibele en occasionele kinderopvang. Op die manier kan een lokaal aanbod uitgebouwd worden in functie van lokale noden. Bij de planning van hoeveel plaatsen waar komen, zou de stem van de VDAB nuttig kunnen zijn. Vanuit de dagdagelijkse werking van de consulenten weten ze immers perfect waar werkzoekenden de grootste problemen ervaren om een gepaste kinderopvang te vinden en daardoor bij werkaanbiedingen en eventueel geslaagde sollicitaties alsnog de job aan zich voorbij zien gaan. Zeker voor alleenstaande ouders kunnen kleine kinderen een rem vormen op het al dan niet aanvaarden van een baan. Zo zullen eenoudergezinnen in de flexibele en occasionele 12 De opvanggezinnen, kinderdagverblijven en initiatieven buitenschoolse opvang, minicrèches, zelfstandige kinderdagverblijven en buurt- en nabijheidsdiensten.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 16 kinderopvang in de gesubsidieerde sector bij de uitbreiding van het aantal ‘ploegplaatsen’ bij voorrang ingeschreven worden. De Vlaamse regering is zich immers bewust van het feit dat voor eenoudergezinnen de nood aan kinderopvang groot is, bvb. bij ploegenarbeid. Teven dient er onderzocht te worden - hoewel er vandaag al een systeem van inkomensgerelateerde prijsberekening13 voor de opvang bij erkende kinderdagverblijven en onthaalouders bestaat -, of de kinderopvang voor eenoudergezinnen met kinderen tussen 0 en 3 jaar geen financiële werkloosheidsval kan vormen om werk te aanvaarden. Ook de federale overheid voorziet een aantal maatregelen. De federale overheid tracht langs fiscale weg de werkloosheidsval voor jonge ouders te beperken, met name via de verhoging van de belastingsaftrek van de kosten van kinderopvang en de verhoging van de leeftijd om kosten voor kinderopvang als belastingsaftrek in te brengen in de fiscale aangifte. Daarnaast is er de tijdelijke doorbetaling van de verhoogde kinderbijslag bij werkhervatting aan een laag loon. Tot slot voorziet federaal een kinderopvangtoeslag voor éénoudergezinnen die wordt toegekend aan uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders die een job aanvaarden. De premie bedraagt 743 euro en wordt éénmalig toegekend. Deze premie wordt vandaag echter nauwelijks of niet gebruikt wegens onbekend. In 2006 werd de premie in Vlaanderen slechts 132 maal aangevraagd. Het is echter de taak van de VDAB om werkzoekenden te informeren op welke voordelen ze een beroep kunnen doen. Precies door deze maatregelen kunnen vacatures die op het eerste gezicht oninteressant zijn, immers alsnog een financieel voordeel opleveren voor de werkzoekende. VDAB dient deze taak dan ook effectief op te nemen en een efficiënt beleid hierrond uit te werken. Werk met ruimte voor zorg De afstemming tussen werk en zorg is geen éénrichtingsverkeer: het Vlaamse beleid stimuleert daarom naast flexibele kinderopvang ook een gezinsvriendelijke arbeidsorganisatie. Zwaartepunt 5 van het lopende Vlaamse ESF-programma biedt daartoe een geschikte proeftuin: de goedgekeurde projecten zijn doorgaans initiatieven van bedrijven die op zoek gaan naar een betere combinatie arbeid-privé en/of die willen werken rond flexibele vormen van werkorganisatie. Ook in het kader van de diversiteitsplannen voor ondernemingen blijven we aandacht schenken aan een genderbewust personeelsbeleid en aan de combinatie werk en privé-leven. Heroriëntering van de premies voor kinderopvang voor werkzoekenden in opleiding Vandaag ontvangen werkzoekenden die een opleiding volgen een forfaitaire tussenkomst van 4 euro per halve dag voor de kinderopvangkost van één kind en voor zover het nog niet naar de kleuterschool kan. De sociale partners in de raad van bestuur van VDAB kwamen tot het besluit dat dit systeem onvoldoende garanties biedt opdat een werkzoekende kosteloos een opleiding kan volgen. Het is best mogelijk dat er kinderopvang voor meer dan een kind nodig is of dat er nood is aan voor- of naschoolse kinderopvang zodat de werkzoekende de opleiding kan volgen. Daarom keurde de raad van bestuur van VDAB op 4 april een voorstel goed waardoor deze premie efficiënter en effectiever wordt ingezet. Het voorstel houdt in dat steeds de effectieve uitgaven voor kinderopvang zullen worden terug betaald in zoverre de kinderopvang in een door Kind en Gezin erkende dienst voor kinderopvang of buitenschoolse kinderopvang gebeurt
13
De prijs voor een volledige dag opvang ligt momenteel tussen de 1,33 euro minimum en 23,75 euro maximum. Hoeveel je betaalt is reglementair vastgelegd en afhankelijk van het inkomen (voor samenwonenden worden de beide inkomens gerekend), gezinssituatie (alleenstaande of met partner), aantal kinderen ten laste, en uiteraard de duur van de opvang.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 17 of opvanginitiatieven onder toezicht van Kind en Gezin en dit voor alle kinderen tot en met 12 jaar. Dit voorstel zal aan de Vlaamse regering worden voorgelegd. In hetzelfde kader en omdat eeninkomensgezinnen met personen ten laste een extra kwetsbare groep zijn die ondervertegenwoordigd is in de cursistenpopulatie, heeft de Raad van Bestuur VDAB op 4 april voorgesteld om naast de kinderopvang- en verplaatsingsvergoeding (zie verder) evenals de dekking van de materiaal- en inschrijvingskosten, een bijkomende stimulanspremie van 1 euro per gevolgd opleidingsuur te voorzien. Ook dit voorstel wordt aan de Vlaamse regering voorgelegd. Het doel van deze stimulanspremie is om deze kwetsbare groep een extra financiële stimulus te geven. Dit betekent wel dat een oplossing dient gevonden te worden voor de bestaande fiscale regeling waarbij er vandaag een bruuske breuk is tussen enerzijds het inkomensplafond tot waar enerzijds een gehele belastingvrijstelling geldt en anderzijds een recht op belastingvermindering. In het kader van het jongste interprofessioneel overleg werd de wetgeving zo aangepast dat wie een vervangingsinkomen tot 12.500 euro per jaar combineert met een opleidingsvergoeding effectief van een gehele vrijstelling kan blijven genieten op het vervangingsinkomen en alleen belast wordt op de premie14. Bestaat het jaarinkomen van 12.500 euro echter niet alleen uit een vervangingsinkomen maar ook bvb. ook uit een arbeidsinkomen van een vroegere of nieuwe(!) job, dan volgt er in dit geval nog steeds een volledige belasting van het bedrag. Er blijft dus nog steeds een mogelijke val voor wie met een lage uitkering een beroepsopleiding wil aanvatten. Deze problematiek dient verder aangekaart te worden bij de federale regering. 3. Mobiliteit Situering Een gebrek aan mobiliteit kan een werkloosheidsval vormen. Uit een VIONA-onderzoek over het zoekgedrag van werkzoekenden (Doyen & Lamberts, 2001) bleek dat afstand een belangrijke drempel is bij het vinden van een job: 42% van de bevraagde werkzoekenden vermeldt niet te kunnen of willen verhuizen als hindernis en 36 % stelt dat zijn of haar zoektocht naar een job gehinderd wordt door het feit dat er in de eigen regio minder werk is dan in de omliggende regio’s. De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen Mobiliteit voor werkzoekenden Om de mobiliteit van de Vlaamse werkzoekenden te vergroten sloot de VDAB samenwerkingsakkoorden af met De Lijn en de NMBS. Dankzij die samenwerking kunnen werkzoekenden in trajectbegeleiding een netabonnement krijgen voor een jaar (gratis indien ze in opleiding zijn of mits betaling van 12,50 euro indien ze niet in opleiding zijn) en via een VDAB-attest een treinbiljet kopen tegen 1 euro enkele reis. Sinds 1999 kunnen werkzoekenden in trajectbegeleiding onder bepaalde voorwaarden een gratis opleiding volgen voor het behalen van een rijbewijs B. Naast de voordelige regelingen voor openbaar vervoer in geval van occasionele verplaatsingen, heeft de raad van bestuur van de VDAB op 4 april een voorstel goedgekeurd 14
In de oude regeling diende de werkzoekende, in een eeninkomensgezin met een vervangingsinkomen van 12500 euro/jaar, die 1 uur opleiding volgde en zo een premie van 1 euro ontvang, 534 euro belasting te betalen op zijn gehele inkomen. Daardoor daalde zijn netto-inkomen door 1 uur opleiding van 12.500 euro naar 11.919 euro.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 18 voor werkzoekenden in opleiding. De huidige verplaatsingsvergoedingsregeling wordt vervangen door een forfaitaire verplaatsingsvergoeding van 0.15 euro per kilometer en dit ongeacht het vervoermiddel en vanaf de eerste kilometer tussen de woonplaats het opleidingscentrum. In de huidige regeling15 bedraagt de gemiddelde tussenkomst slechts 0.0096 euro per kilometer. Dit voorstel is tegelijkertijd administratief eenvoudig en kostendekkend. Het betekent een meerkost van 2.200.000 waardoor het budget voor verplaatsingskosten stijgt tot 6.000.000 euro. Dit voorstel zal aan de Vlaamse regering worden voorgelegd. Mobiliteit voor werkenden Het uitlenen van snorfietsen aan werkzoekenden werd in 2005 stopgezet omwille van de lage bezettingsgraad van de snorfietsen (gemiddeld 11,5 %) en de hoge kostprijs per uitleenbeurt (617 euro). Ook de federale mobiliteitstoeslag van 743 euro (eenmalig) die wordt toegekend aan uitkeringsgerechtigde werklozen die een job aanvaarden op meer dan 25 km van huis en die een reistijd vergt van meer dan 4 uur per dag (of een totale afwezigheid van huis van meer dan 12 uur), kent – waarschijnlijk omwille van de strenge voorwaarden en laag bedrag of onbekendheid van de maatregel – geen succes. In 2006 werd deze premie in Vlaanderen slechts 11 maal aangevraagd. De Vlaamse regering ontwikkelde een Pendelplan om de mobiliteitsproblemen in het woonwerkverkeer aan te pakken. Om de doelstellingen van dit plan te bereiken (een daling van het aandeel autoverkeer van 70% naar 60% en een stijging van de aandelen fiets en openbaar vervoer, respectievelijk van 15 naar 20%), werd onder andere een Pendelfonds voor pilootprojecten woon-werkverkeer opgericht. Dit Pendelfonds moet actoren op het terrein warm maken om innoverende, duurzame mobiliteitsmaatregelen te nemen. Bedrijven en bedrijvengroepen kunnen bij het Pendelfonds een subsidie aanvragen als ze hun werknemers een nieuwe, duurzame vorm van woon-werkverkeer aanbieden, op een bedrijventerrein nieuwe infrastructuur realiseren of andere bedrijfsorganisatorische acties ondernemen die het woon-werkverkeer van hun werknemers ten goede komen. Concreet kan het bijvoorbeeld gaan om de inzet van pendelbussen, pendelfietsen, het opzetten van carpoolsystemen, of het ontwikkelen van nieuwe vormen van werkorganisatie (bvb. telewerk). Deze formules kunnen dus helpen om de bereikbaarheid te vergroten voor werknemers met mobiliteitsproblemen naar bedrijven en bedrijfsterreinen waar vandaag geen of slechts gedurende beperkte periode openbaar vervoer is. Ook lokale en provinciale overheden en andere publieke instellingen kunnen een subsidie aanvragen als ze samenwerken met private instellingen. Het fonds werd sinds 2006 jaarlijks aangevuld met 1,5 miljoen euro uit het Meerbanenplan. In 2007 start het fonds met een budget van 8,29 miljoen euro. De subsidie bedraagt maximaal de helft van de projectkosten, en dat voor een periode van maximaal 4 jaar. Alleen de uitvoering van de in het project omschreven maatregelen komt in aanmerking voor subsidiëring. Op 1 maart werd een eerste oproep in kader van het pendelfonds gelanceerd via de website www.mobielvlaanderen.be/pendelfonds. Aanvragen voor een subsidie moeten uiterlijk op 30 juni 2007 worden ingediend.
15
De huidige regeling bestaat enerzijds uit een minimale afstand woonplaats - opleidingscentrum van 5 km. en baseert zijn berekeningswijze bij eigen vervoer op de kostprijs van een treinticket (weekabonnement) of op terugbetaling abonnement voor wie openbaar vervoer gebruikt.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 19 -
4. Handicap en ziekte Situering en internationale vergelijking Voor sommige werkzoekenden vormt hun gezondheidstoestand een belangrijke drempel naar werk. Het gaat hierbij niet om mensen die een korte ziekteperiode doormaken en ook niet over blijvend en volledig arbeidsongeschikten, maar over mensen met langdurige of blijvende aandoeningen, somatisch of psychisch, die zodanige beperkingen met zich brengen dat de persoon slechts (zeer) beperkt beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Op basis van de screening door VDAB kampt naar schatting 14% van de langdurig werkzoekenden met een dergelijke psychische en/of medische beperking. In vele andere landen treft men deze groep niet aan in de werkloosheidsverzekering, enerzijds omdat de werkloosheidsuitkeringen van beperkte duur zijn en anderzijds omdat de verzekeringstelsels voor arbeidsongeschiktheid ook gedeeltelijk geschikten toelaten. In ons land is er in de populatie werkzoekenden wel al vele decennia een groep van enkele tienduizenden personen die niet volledig arbeidsgeschikt zijn. Knelpunten De screening door de VDAB van langdurig werkzoekenden in het kader van de curatieve werking heeft opnieuw de aandacht gevestigd op deze groep. Een precies kwantitatief beeld van het voorkomen van de problemen is er nog niet, aangezien de screening nog niet volledig is afgerond. Ook in de groep 50-plussers, waar men proportioneel meer dergelijke problemen verwacht, heeft men tot vandaag nog geen duidelijk zicht op deze subgroep. Een voorzichtige schatting levert nu al 8.000 personen op, maar wellicht zijn er meer. De helft van de betrokken werkzoekenden heeft medisch-somatische problemen, de andere helft heeft psychische problemen die nog eens met somatische problemen kunnen gecombineerd zijn. Het gaat om langdurig werkzoekenden, waarvan twee op de drie geen diploma secundair onderwijs heeft. Naast de gezondheidsproblematiek en de lage scholing zijn er bij velen van hen nog andere drempels naar werk, zoals : beperkte mobiliteit (27%), een zorgtaak (23%), ernstige sociale belemmeringen (22%), en/of een financiële werkloosheidsval (22%). De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen Omdat de gewone trajectwerking van de VDAB en zelfs de inzet van gespecialiseerde diensten zoals ATB tot dusver niet tot de gewenste resultaten heeft geleid, werd in het kader van het Meerbanenplan een programma ' activeringstrajecten en arbeidszorg'opgestart. De activeringstrajecten zijn een geheel nieuwe werkvorm; de arbeidszorg bestaat reeds maar het aanbod wordt versterkt. De toegang tot het programma is gebaseerd op een screening. Die gebeurt op basis van alle gegevens die over de persoon al werden verzameld en wordt zonodig aangevuld met de resultaten van een gespecialiseerd onderzoek dat een ' observatie'in een werkomgeving kan omvatten. Op basis van het verkregen inzicht in de arbeidscapaciteiten én de ondersteuningsbehoeften van de werkzoekenden met aan de gezondheid gerelateerde problemen wordt georiënteerd naar een van de volgende sporen naar werk : a) een activeringstraject dat voorafgaat aan een traject naar werk; b) een plaats in de arbeidszorg; c) een plaats in de sociale economie (beschutte werkplaats of sociale werkplaats);
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 20 d) een traject naar werk in het normaal economisch circuit (een regulier VDAB traject of een gespecialiseerd traject voor mensen met een arbeidshandicap); e) indien blijkt dat de werkzoekende zelfs op langere termijn niet de voor de reguliere arbeidsmarkt of de sociale economie vereiste arbeidscapaciteiten kan verwerven, is het aan de RVA om te beslissen of de werkzoekende geheel arbeidsongeschikt is. De betrokkene hoort dan eerder thuis in de ziekteverzekering, in plaats van de werkloosheidsverzekering. In dit rijtje zijn de activeringstrajecten (a) het nieuwe aanbod. Ze zijn in principe beperkt tot één jaar, met eventuele verlenging. De trajecten worden onder regie van de VDAB uitbesteed aan provinciale partnerschappen bestaande uit actoren die ervaring hebben in het toeleiden van moeilijke doelgroepen naar werk, actoren met expertise in zorgverlening en actoren die arbeidszorg aanbieden. Tijdens de trajecten wordt gewerkt aan arbeidsgeschiktmaking waarin het wegwerken van drempels die hun oorsprong vinden in medisch-somatische en/of psychische problemen op de voorgrond staat. Ze moeten minstens leiden tot geschiktheid voor het spoor ' arbeidszorg' , maar bij voorkeur naar een situatie die minder ver van de arbeidsmarkt verwijderd is. De partnerschappen met zorgvoorzieningen in het kader van de activeringstrajecten, al dan niet gekoppeld aan het instrument arbeidszorg, moeten het mogelijk maken om mensen met aan de gezondheid gerelateerde problemen een stap dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. Opdat het om een geheel nieuwe benadering gaat, werd ervoor gekozen om met een experiment te starten. Het gaat om 632 activeringsbegeleidingen per jaar en dit gedurende de komende drie jaar. De eerste activeringen zijn in maart van start gegaan. Een plaats in de arbeidszorg (b) kan dus aansluiten bij een activeringstraject, maar kan ook onmiddellijk na de screening ingaan. Trajecten arbeidszorg worden toegeleid en opgevolgd door de ATB-trajectbegeleidingsdiensten. De uitbreiding van de capaciteit arbeidszorg evenals het statuut van een werkzoekende in arbeidszorg maken het voorwerp uit van een pilootproject dat beoogt de positie van de arbeidszorg als instrument voor arbeidsmarkttoeleiding uit te klaren. Op basis van een grondige evaluatie van de resultaten van het nieuwe programma ' activeringstrajecten en arbeidszorg'kan beslist worden over de mogelijke uitbreiding van deze nieuwe aanpak voor de arbeidsmarktintegratie van werkzoekenden met een psychische en/of medische beperking. 5. Opleidingsvallen Situering en internationale vergelijking Competentieachterstand wordt doorgaans beschouwd als één van de belangrijkste drempels voor werkzoekenden naar werk. Deze hypothese wordt ook bevestigd in de resultaten van de screening van langdurig werkzoekenden door VDAB, waaruit blijkt dat niet minder dan 25% van de gescreende langdurig werkzoekenden kampt met een competentieachterstand en nood heeft aan een kwalificerende opleiding. Vanuit deze vaststelling is een verhoogde investering in de opleiding van werkzoekenden dan ook een logische beleidskeuze. Met de invoering van de sluitende aanpak vanaf 2003 werd er dan ook aanzienlijk geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit voor beroepsopleidingen en werkplekleren voor Vlaamse werkzoekenden. De effecten hiervan zijn duidelijk zichtbaar in de verhoogde deelname van werkzoekenden aan levenslang leren: van minder dan 9% in 2002 tot meer dan 14% in 2005 (zie figuur 4). De deelnamekans van werkzoekenden (14%) ligt hierdoor significant hoger dan bij werkenden (10%) en inactieven (minder dan 6%) én opvallend hoger dan het Europese gemiddelde bij Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 21 werkzoekenden (8% à 9%), terwijl de gemiddelde globale deelname aan levenslang leren in Vlaanderen iets beneden het Europese gemiddelde ligt. !" ' (
) ***&
+,
# $% &- .
&
#
).
%
15,0 2001 10,0
2002 2003 2004
5,0
2005 0,0
Werkenden
Werkzoekenden
Inactieven
Totaal
2001
8,8
8,6
3,7
7,4
2002
7,8
8,7
3,7
6,7
2003
8,7
10,0
4,4
7,6
2004
11,4
12,6
5,2
9,8
2005
10,1
14,1
5,6
9,1
#$ % &
'
( )
Knelpunten Een belangrijke kanttekening bij deze cijfers is dat het concept ‘werkzoekende’ in de bovenstaande figuur gebaseerd is op de ILO-definitie16, wat niet helemaal overeenstemt met de groep van ‘niet-werkende werkzoekenden’ (NWWZ) die zijn ingeschreven bij de VDAB. Een aanzienlijk aandeel van deze NWWZ staat immers veel verder van de arbeidsmarkt als de groep werklozen volgens de ILO-definitie, en vindt men in de bovenstaande tabel terug onder de noemer ‘inactieven’. Voor deze groep inactieven liggen de deelnamecijfers aan LLL echter fors onder het Vlaamse gemiddelde (5,6% tegenover 9,1%). Vlaanderen scoort voor deze groep ook slechter dan het Europese gemiddelde van 7% à 8%. Deze vaststelling geeft aan dat een niet onbelangrijk deel van de opleidingstrajecten in Vlaanderen ingevuld wordt door sterke en zelfredzame werkzoekenden, terwijl de zwakkere groepen binnen de werkzoekendenpopulatie relatief minder participeren aan intensieve opleidingstrajecten.
16
Werkzoekenden volgens de ILO-definitie zijn niet-werkenden die actief naar werk hebben gezocht in een referentieperiode van vier weken en die binnen de twee weken een nieuwe job kunnen beginnen, en niet-werkenden die een job hebben gevonden en binnen de drie maanden beginnen.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 22 -
De Vlaamse aanpak en beleidsvoorstellen Om de vastgestelde verdringing van kansengroepen in opleidingstrajecten te vermijden werd eind 2005 een voorrangs- of prioriteitsregeling ingevoerd in de VDAB-competentiecentra. Deze prioriteitsregeling houdt concreet in dat de curatieve doelgroep van langdurig werkzoekenden en de vier prioritaire kansengroepen uit de beheersovereenkomst met de Vlaamse Regering (kortgeschoolden, allochtonen, arbeidsgehandicapten, ouderen) bij het voorkomen van wachtlijsten met voorrang een beroepsopleiding kunnen aanvangen. Om te vermijden dat werkzoekenden voor het volgen van een opleiding meer moeten betalen dan werknemers, werden de volgende acties ondernomen: • in het kader van het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 werden extra subsidies voor de publieke opleidingsverstrekkers (onderwijs, Syntra en VDAB) voorzien om de materiaalkosten voor cursisten te verlagen; • in het kader van het Meerbanenplan is een uitbreiding voorzien van het samenwerkingsprotocol tussen VDAB en Syntra, waarbij werkzoekenden met interesse voor het ondernemen gratis een opleiding kunnen volgen bij Syntra (daar waar de opleidingen van Syntra vrij duur zijn voor werkzoekenden). Het samenwerkingsprotocol zal verankerd worden binnen de beheersovereenkomst van Syntra Vlaanderen. • In het nieuwe decreet betreffende het volwassenenonderwijs wordt voorzien dat de NWWZ die in een traject erkend door de VDAB een opleiding wensen te volgen in het volwassenenonderwijs vrijgesteld blijven van inschrijvingsgeld. De door de VDAB gescreende langdurig werkzoekenden met nood aan een kwalificerende opleiding worden integraal opgenomen in de proeftuin ‘tendering’. In het kader van deze proeftuin worden sinds begin 2006 in totaal 6.000 integrale trajecten voor langdurig werkzoekenden vanuit de VDAB-regie uitbesteed aan diverse private actoren. Op basis van een grondige evaluatie van deze proeftuin kan worden beslist over de mogelijke continuering en uitbreiding ervan. Veel werkzoekenden die zich aanbieden bij de VDAB blijken laaggeletterd. Volgens een studie van IALS uit 1997 zou het aantal laaggeletterde werkzoekenden in Vlaanderen 65% bedragen. Dit betekent dat zij basisvaardigheden missen om aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Op 24 juni 2006 keurde de Vlaamse regering daartoe het plan geletterdheid goed. Het plan bevat tien actielijnen waaronder ook naar werkzoekenden. Om deze werkzoekenden efficiënt te begeleiden moet VDAB heel snel te weten komen of er een probleem qua geletterdheid is. Daarom werd een “quickscan” ontwikkeld, een test aan de hand waarvan snel kan worden uitgemaakt of iemand laaggeletterd is. Als een werkzoekende laaggeletterd blijkt te zijn, dan moet dit zo snel mogelijk aangepakt worden, parallel met andere opleidings- en bemiddelingsinspanningen. Dit betekent dat wanneer de VDAB dit vaststelt ze de werkzoekende onmiddellijk ook in contact brengt met de centra voor basiseducatie en de centra werkzoekende cursisten onmiddellijk met VDAB. Hiertoe werd een gemeenschappelijk systeem van registratie ingevoerd.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 23 -
6. Andere drempels
-
Detentieverleden
Globale cijfers over het aantal ingeschreven werkzoekenden met een detentieverleden zijn omwille van privacy-redenen niet beschikbaar. Dat de omvang van deze drempel naar werk niet mag onderschat worden blijkt uit een exploratief onderzoek bij langdurige werklozen uit Antwerpen (Vitamine W). In dit onderzoek geeft 21% van de ondervraagden aan dat ze geen blanco strafblad hebben, en dit als een belangrijke hindernis op de arbeidsmarkt ervaren. VDAB voorziet voor werkzoekenden in detentie specifieke consulenten in het kader van het programma ‘Aan de bak’. Het bereik hiervan is vooralsnog beperkt, deze detentieconsulenten zijn niet in alle subregio’s (Lokale Klantencentra) actief. Werkgevers vragen bijna automatisch een bewijs van goed gedrag en zeden, los van het feit of dit relevant is voor de vooropgestelde functie. De bevoegdheid om de regelgeving inzake het opstellen en uitreiken van het attest te wijzigen, ligt bij het federale niveau. Sinds 1 januari 2007 is het bewijs van goed gedrag en zeden afgeschaft en vervangen door een uitreksel uit het strafregister17. Dit betekent dat het moraliteitsonderzoek dat de bevoegde ambtenaar de mogelijkheid gaf om een interpretatie te geven in positieve of negatieve zin van het (huidig) gedrag en de gegevens uit het strafregister vervalt. Een detentieverleden vormt ook vaak een probleem voor de aanwerving van werkzoekenden bij (lokale) overheden. Hiervoor wordt immers reglementair verplicht een bewijs van goed gedrag en zeden gevraagd, ook voor laaggeschoolde jobs. In de praktijk blijkt evenwel dat de Vlaamse overheid ondanks de verplichting dit niet steeds controleert voor contractuele jobs. De vraag stelt zich of werkgevers een dergelijk bewijs als een bijna automatisch selectiecriterium bij sollicaties kunnen hanteren. CAO 38 voorziet immers in artikel 11 dat de privacy van de sollicitant maximaal moet gerespecteerd worden en de werkgever alleen omwille van de aard en uitoefeningsvoorwaarden van de functie hierover vragen mag stellen. Het zou nuttig zijn mochten de sociale partners in dit kader de voorwaarden waaronder en de vraag naar al dan niet informatie m.b.t. het detentieverleden van een sollicitant expliciteren. De vraag dient trouwens gesteld te worden of de werkgever steeds informatie dient te ontvangen over het gehele strafverleden van een sollicitant. In de Nederlandse regeling bvb. geeft één centraal orgaan aan op basis van de beroepsprofielen of een bepaald strafbaar feit al dan niet aan de werkgever dient meegedeeld te worden. Zo is het belangrijk dat een werkgever weet dat een kandidaat-taxichauffeur veroordeeld is voor rijden onder invloed. Zo is het relevant voor een werkgever die een kandidaat-boekhouder wenst aan te werven dat de betrokkene veroordeeld werd wegens fraude. Maar is het relevant om te weten dat de kandidaat-taxichauffeur veroordeeld werd wegens fraude of de boekhouder wegens rijden onder invloed? Een dergelijke aanpak geeft aan een werkzoekende met een detentieverleden in ieder geval de mogelijkheid om zonder problemen nog voor heel wat functies op de arbeidsmarkt beschikbaar te zijn zonder dat zijn verleden zijn arbeidskansen doorkruist. Zoals reeds eerder aangegeven, behoort dit evenwel tot de bevoegdheid van de federale overheid. Ook elders in de federale regelgeving zitten nog vallen die het voor werkzoekenden met een detentieverleden moeilijk maken op de arbeidsmarkt. Wanneer een werkzoekende de gevangenis verlaat en op zoek gaat naar werk, heeft hij meestal geen recht op werkloosheidsuitkeringen. De werkzoekende heeft immers schuld aan
17
Aangezien het centraal strafregister nog niet operationeel is, wordt gewerkt met het gemeentelijk strafregister.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 24 zijn werkloosheid18 en vaak heeft de ex-gedetineerde ook geen, een zeer beperkt of uiterst fragmentair arbeidsverleden. Wie onvoldoende gewerkte of gelijkgestelde dagen in de referentieperiode kan bewijzen heeft immers sowieso geen recht op werkloosheidsuitkeringen. Dit noodzaakt ex-gedetineerden vaak om precaire, laagbetaalde jobs zonder veel toekomstperspectief te aanvaarden al dan niet in het grijze circuit. Met het oog op een stabiele integratie zou het volgen van een beroepsopleiding een nuttige en noodzakelijke stap kunnen zijn in een traject naar duurzame tewerkstelling. De gemiddelde gedetineerde is immers laaggeschoold, heeft een beperkt of zeer onregelmatig werkverleden en is bovendien al lange tijd afwezig van de reguliere arbeidsmarkt. Maar aangezien de gedetineerde in de overgang van de gevangenis naar de arbeidsmarkt vaak geen recht heeft op vervangingsuitkeringen, is een beroepsopleiding meestal financieel geen haalbare kaart voor de betrokkene. Ook voor gedetineerden waarvoor een geleidelijke overgang van de gevangenis naar volledige vrijheid is voorzien via een beperkte detentie of elektronisch toezicht, is het vinden van een vaste job geen sinecure. Nochtans een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame integratie. • Gedetineerden hebben enerzijds geen recht op het leefloon zolang zij in de gevangenis verblijven. Deze regel geldt echter ook bij de beperkte detentie en het elektronisch toezicht. Zij worden nog beschouwd als zijnde volledig ten laste van de gevangenis omdat zij nog op de rol staan. Maar wie in een syteem van beperkte detentie of elektronisch toezicht zit, heeft weldegelijk kosten die niet meer ten laste van justitie vallen (in dit geval zijn er bvb. kosten voor burgerkleding en onderhoud ervan, voeding, vervoer, etc). • Gedetineerden hebben anderzijds geen recht op een werkloosheidsuitkering. Artikel 67 van de werkloosheidsreglementering stelt expliciet dat de werkloze geen vergoeding of uitkering kan genieten gedurende een periode van voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving. Dit artikel geldt ook bij de volgende strafuitvoeringsmodaliteiten: penitentiair verlof, uitgangspermissie en beperkte detentie. Sinds 2004 geldt dit artikel echter niet meer in geval van elektronisch toezicht. Het is logisch om ook in geval van beperkte detentie dit artikel 67 niet langer nog van toepassing te laten zijn, aangezien ook dit stelsel wordt gebruikt als een geleidelijke sociale (re)integratie en de gedetineerde ook hier weldegelijk met extra kosten wordt geconfronteerd. Een van de doelen van het stelsel van beperkte detentie (en elektronisch toezicht) is precies dat de betrokkene zich opnieuw geleidelijk kan integreren in de maatschappij. Het volgen van een beroepsopleiding kan dus zeker voor deze groep een opstap naar een duurzame job en integratie zijn. Aangezien ze echter geen aanspraak kunnen maken op een vervangingsinkomen of leefloon, is deze piste zelden of nooit een haalbare financiële optie. -
Schuldenproblematiek
Overmatige schuldenlast vormt één van de belangrijkste oorzaken van armoede. Hoewel het aantal personen dat met een overmatige schuldenlast kampt de laatste jaren daalt, bedraagt dit percentage in 2006 nog altijd 4,1% van de bevolking. In dit cijfer zijn echter enkel die schulden meegerekend die betrekking hebben op consumentenkredieten en hypothecaire leningen. Schulden die verband houden met huur, gezondheidszorgen, telecommunicatie of energie zijn hierin niet inbegrepen. Bovendien is de daling van het aantal schuldenaars omgekeerd evenredig aan de hoogte van de bedragen die verschuldigd zijn. Zo steeg de gemiddelde schuld van de Belgische huishoudens in 2005 voor het eerst tot 25.702 euro, een 18
Het is de regionale werkloosheidsdirecteur die hierover een beslissing neemt. Die beslissing kan variëren tussen een effectieve uitsluiting of zich beperken tot een verwittiging (KB 25.11.1991, artikel 51 en volgende).
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 25 stijging van 12.6 procent t.a.v. 2004. De totale schuldenberg van alle Belgische gezinnen bij de banken steeg in 2005 tot 114,049 miljard euro. Vergeleken met 2000 is het uitstaande bedrag aan schulden met 36,2% gestegen. Ten derde blijkt ook het aandeel van "gewone" kosten in de schuldenberg (i.e. kosten inzake energie, huisvesting, schoolkosten ...) steeds hoger te worden t.a.v. kosten gemaakt m.b.t. consumptiegoederen. Hoewel de situatie in Vlaanderen beter is dan deze in Wallonië en Brussel, dient ook Vlaanderen binnen zijn bevoegdheden de nodige maatregelen te nemen opdat overmatige schuldenlast wordt bestreden. Dit is niet enkel vanuit menselijk oogpunt wenselijk. Voor wie kampt met overmatige schuldenlast is werken immers vaak niet langer lonend, aangezien een groot deel van het verdiende loon opgaat aan de aflossing van schulden. Bovendien kan schuldenoverlast gemakkelijk leiden tot een opleidingsdeficit. Door overmatige schuldenlast te vermijden kan bijgevolg de werkgelegenheidsgraad worden opgekrikt. Hoewel de bevoegdheden van de Vlaamse overheid in deze aangelegenheid beperkt zijn, belet dit niet dat er grotere inspanningen kunnen en worden geleverd. Naast de huidige opdrachten heeft het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling onlangs door de Vlaamse regering bijkomende middelen gekregen om aanvullende taken uit te voeren : -
-
de uitbouw van een kennis- en onderzoekscentrum over schuldoverlast. Het centrum verzamelt, analyseert en verwerkt cijfergegevens ten behoeve van de Vlaamse overheid. Het centrum verzamelt informatie en documentatie over de schuldenproblematiek en maakt deze informatie toegankelijk. Het centrum voert op vraag van de overheid zelf of in samenwerking met hogescholen en universiteiten onderzoek uit naar de oorzaken en gevolgen van schuldenlast. Het opnemen van een preventie- en educatiefunctie. Het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling bouwt een preventiebeleid uit in samenwerking met andere relevante actoren en gericht op specifieke doelgroepen die een verhoogd risico op schulden lopen.
Vlaanderen erkent de diensten voor schuldbemiddeling bij OCMW’s en CAW’s. Het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling staat mee in voor de kwaliteit van de dienstverlening van deze diensten. Opleiding en eenvormige registratie zijn hiervoor sleutelinstrumenten. De individuele schuldbemiddeling is belangrijk omdat motivatie om terug te gaan werken en een haalbaar financieel perspectief sterk met elkaar zijn verbonden. Door individuele begeleiding te bieden aan personen met een overmatige schuldenlast (bvb. door het maken van een overzicht van het totale aantal schulden, het opstellen van een afbetalingsplan…) kan dit perspectief worden aangeboden. Als via tewerkstelling dit perspectief dichterbij kan worden gebracht, kan dit een enorm verschil maken in de motivatie om terug aan de slag te gaan. Dit alles is ook een verantwoordelijkheid van de lokale besturen, inzonderheid de OCMW’s (Het gemeentefonds kan hiervoor eventueel aangewend worden). Mensen die zich in een collectieve schuldenregeling bevinden kunnen niet altijd een beroep doen op kinderopvang. De kosten voor degelijke kinderopvang willen de schuldbemiddelaars immers niet altijd betalen. Dit maakt het voor deze mensen de facto onmogelijk om naar een betaalde baan op zoek te gaan. Er moet bijgevolg onderzocht worden of kinderopvang voor deze mensen die terug aan de slag gaan kosteloos kan. De groep van mensen die met een overmatige schuldenlast kampt, is in ieder geval goed omschreven en identificeerbaar waardoor een sluitend systeem kan worden opgezet.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 26 Tot slot kunnen maatregelen worden genomen om de mobiliteit van mensen die zich in een collectieve schuldenregeling bevinden te verhogen. Vervoerskosten zijn immers extra uitgaven waarvoor de schuldbemiddelaars doorgaans niet wensen te betalen. Dit zal a fortiori gelden voor uitgaven m.b.t. de aankoop van een nieuwe wagen. Het gratis maken van het openbaar vervoer voor mensen die zich in een collectieve schuldbemiddeling bevinden zou hier wellicht een belangrijke werkloosheidsval wegnemen. -
Geloofsovertuiging en culturele gebruiken
Geloofsvoorschriften zoals het dragen van een hoofddoek voor moslimvrouwen of het vieren van de Sabbat voor orthodoxe joden worden meer en meer beschouwd als factoren die de toegang tot de arbeidsmarkt blokkeren. Het is inderdaad correct dat in onze maatschappij het niet evident is dat een moslimvrouw met hoofddoek als haarstyliste aan de slag kan of een orthodoxe jood als taxi- of buschauffeur. Dit betekent echter niet dat daarmee de arbeidsmarkt omwille van strikte geloofsvoorschriften voor deze mensen onbereikbaar is. Dit betekent wel dat wanneer deze mensen zich als uitkeringsgerechtigde werkzoekende aanbieden, de VDAB erop moet toezien dat de beroepenkeuze die deze mensen maken voldoende ruim is. Houden deze mensen er toch aan om een beroep te kiezen dat moeilijk verzoenbaar is met hun geloofsovertuiging dan voorziet de RVA-reglementering sowieso dat wie meer dan 6 maanden werkloos is, verplicht is om in te gaan op vacatures die niet onmiddellijk aansluiten bij het aangeleerde beroep, het gewone beroep of een aanverwant beroep. De wetgeving geeft dus aan de VDAB voldoende interpretatiemarge om de werkzoekende naar passende vacatures toe te leiden. In de onderrichtingen aan de consulenten wordt deze aanpak trouwens geconcretiseerd: “Terwijl neutraal-objectieve gegevens zoals studies, beroepservaring, verplaatsingsmogelijkheden, etc. relatief gemakkelijk vastgesteld en vastgelegd kunnen worden, moeten andere factoren, zoals problemen met kinderopvang, zorgtaken, sociale of religieuze belemmeringen, door de consulent vaak getoetst worden op hun realiteitsgehalte en congruentie met de werkloosheidswetgeving. Er wordt steeds oplossingsgericht [ d.w.z. dat de consulent nodige stappen onderneemt opdat werkzoekende alsnog op de vacature kan ingaan] omgegaan met de aangehaalde problematieken.” Bepaalde geloofsvoorschriften kunnen werkgevers al dan niet bewust weerhouden om deze werkzoekenden te selecteren. Instrumenten zoals Jobkanaal of diversiteitsplannen proberen vanuit een oplossingsgerichte invalshoek deze problematiek te benaderen en de werkgever daarbij te helpen. 6.4. Een makelaarschap in maatregelen Zoals deze nota aantoont, bestaat er vandaag reeds een waaier aan maatregelen inzake werkloosheidsvallen die het voor een werkzoekende alsnog financieel interessant kan maken om op een werkaanbod in te gaan. Een aantal van die maatregelen wordt echter nauwelijks gebruikt. Een belangrijke reden hiervoor is dat maatregelen weinig gekend zijn bij de werkzoekenden, bij de werkgevers of bij
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 27 de intermediaire organisaties. Het blijkt echter dat ook de VDAB-consulenten zelf niet altijd op de hoogte zijn van al de maatregelen of van de precieze financiële voordelen die deze maatregelen kunnen bieden. Een beleid gericht op het wegwerken van werkloosheidsvallen faalt echter indien de genomen maatregelen niet gekend zijn. In de eerste plaats vanuit de consulent maar ook in de brede dienstverlening van VDAB is het bijgevolg essentieel dat deze maatregelen naar de diverse doelgroepen worden gecommuniceerd en dat ze in de bemiddeling zelf worden meegenomen door de consulenten. VDAB dient hier meer aandacht aan te besteden. De recente lancering van de website www.aandeslag.be waarin alle werkgelegenheidsmaatregelen op federaal en gewestelijk niveau worden samengebracht, en onmiddellijk aangeven welke maatregelen al dan niet cumuleerbaar met andere maatregelen van toepassing kunnen zijn, is een eerste aanzet. Vandaag is deze website in de eerste plaats gericht naar de financiële verminderingen die de werkgever kan verkrijgen bij het aanwerven van bvb. een oudere werknemer of een langdurig werkzoekende. In een volgende fase later dit jaar zal ook effectief het werkelijke voordeel in de welspecifieke situatie kunnen geraamd worden. Er zou moeten onderzocht worden of het mogelijk is om naar bvb. werkzoekenden en consulenten in een verdere fase deze website ook aan te vullen met de maatregelen gericht op het wegwerken van werkloosheidsvallen, zodat vlot kan nagegaan worden welke maatregelen eventuele barrières op weg naar werk kunnen opheffen. 6.5. Leeftijd Leeftijd is een belangrijke drempel in de zoektocht naar werk. De maatregel waardoor oudere werklozen opnieuw zichtbaar worden in de werkloosheidsstatistieken en ze opnieuw als werkzoekende worden gecatalogeerd, heeft ons opnieuw bewust gemaakt van de omvang van het probleem. Doordat oudere werklozen zich vroeger konden laten vrijstellen om werkzoekend te zijn, waren ze uit de cijfers verdwenen. In januari 2000 telden we slechts 14.116 werkzoekenden ouder dan 50 of slechts 8% van de werkzoekenden was ouder dan 50. Vandaag kunnen ze zich niet meer uitschrijven en zijn ze zeer zichtbaar in de werkloosheidsstatistieken. In januari 2007 gaat het om 47.040 werkzoekenden of 25% van het totaal aantal Vlaamse werkzoekenden. In de inleiding werd gesteld dat uit de leeftijdsgefaseerde screening door VDAB blijkt dat veel van de drempels (financiële vallen, zorgtaken, psychisch/medisch, competenties) toenemen met de leeftijd van de werklozen. Dit neemt echter niet weg dat de leeftijd op zich ook een drempel vormt om opnieuw aan het werk te gaan. België en Vlaanderen nemen hierbij trouwens een Europees zeer atypische plaats in.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 28 -
Weinig werkenden 25-49j Veel werkenden 50-64j
Veel werkenden 25-49j Veel werkenden 50-64j
75,0
Zweden
Estland 65,0
Letland Ierland
UK Finland Portugal
Tsjechië Duitsland
55,0 63,0
73,0
Griekenland
Litouwen
Nederland
83,0
93,0
Oostenrijk Luxemburg
45,0 Italië Wallonie
Cyprus
Frankrijk
Slowakije
Hongarije
Malta
EU12
Spanje
Denemarken
Slovenië Vlaanderen
België
Polen Veel werkenden 25-49j Weinig werkenden 50-64j
Weinig werkenden 25-49j Weinig werkenden 50-64j
35,0
Het is om die reden dat zowel in het federale generatiepact als in het Vlaamse meerbanenplan uitgebreid aandacht en zeer specifieke maatregelen naar ouderen genomen werden. Gezien de uitgebreide aandacht die in het kader van deze federale en Vlaamse plannen aan ouderen werd besteed, overlopen we in deze nota slechts kort de belangrijkste maatregelen. In het kader van het wegwerken van financiële vallen voorziet de federale regelgeving in een werkhervattingstoeslag die de oudere werkzoekende ontvangt als hij opnieuw aan het werk gaat. Het aantal personen dat in 2006 een werkhervattingstoeslag ontving is met 84,9% gestegen t.o.v. 2005. In 2005 ging het om 1.212 ouderen versus 2.241 in 2006. De stijging in 2006 is het gevolg van een versoepeling van de maatregel op 1 april 2006 waardoor iedere oudere werkzoekende onmiddellijk bij werkhervatting de toeslag ontvangt. Daarvoor diende men eerst minstens een jaar werkloos te zijn. In 2006 konden 2.241 oudere werkzoekenden een beroep doen op deze toeslag. Verder wordt de werkgever gestimuleerd om de doorbetaling van het brugpensioencomplement ook tijdens periodes van werkhervatting te blijven doen in ruil voor lagere sociale lasten. Hierdoor heeft een bruggepensioneerde opnieuw baat bij het vinden van een nieuwe baan. Op Vlaams niveau wordt in een eigen gepaste begeleiding en toeleiding voorzien via 50+consulenten in 50+clubs. Deze eigen aanpak moet toelaten dat de oudere werkzoekenden hun eerder verworven competenties en ervaringen maximaal kunnen omzetten. Het was inderdaad zo dat tot voor het doorvoeren van het generatiepact er voor oudere werkzoekenden en bruggepensioneerden weinig of geen financiële stimuli waren om opnieuw aan het werk te gaan. Maar ook werkgevers zien leeftijd vaak als een belemmering om iemand aan te werven. Met het oog hierop werden in het kader van het Vlaamse Meerbanenplan en het federale generatiepact eveneens een aantal maatregelen doorgevoerd. Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 29 -
Het gaat hierbij in het Meerbanenplan om: - Tewerkstellingspremie: In de periode van april 2006 tot eind februari 2007 werden er door de werkgevers 2.024 premies aangevraagd waarvan er 1.400 werden goedgekeurd. - Jobkanaal: In de waaier van kansengroepen die via dit kanaal aan werkgevers worden gepromoot, werd de omschrijving van oudere verengd van 45+ tot 50+. Uit voorlopige cijfers blijkt dat ondanks het verengen van de doelgroep “ouderen” het aandeel van deze groep binnen de jobkanaal-kansengroepen constant is gebleven. In het generatiepact werd in een verlaging van sociale lasten voorzien voor oudere werknemers. - vanaf de leeftijd van 57 jaar is er een vermindering van de sociale bijdragen voor alle oudere werknemers - vanaf 1 april is er een bijkomende doelgroepvermindering voor werknemers ouder dan 50 jaar voor zover hun kwartaalreferteloon beneden 12.000 euro per kwartaal ligt. 7. Rechten en plichten van werkzoekenden 7.1. Beleidsnota Werk 2004-2009 “Van werkzoekenden mag verwacht worden dat zij alle inspanningen doen om hun kansen op tewerkstelling te maximaliseren. Zij moeten een actief zoekgedrag vertonen en aanvaarden dat hun competenties worden verruimd met de deskundige ondersteuning van de VDAB en andere arbeidsmarktintermediairen. Het decreet van 30 april 2004 houdende het Handvest van de Werkzoekende dat op 1 oktober 2004 in werking is getreden, vormt de basis voor de beoordeling van inzonderheid de houding van de werkzoekenden én de overheid. Dit Handvest bepaalt enerzijds dat de werkzoekende recht heeft op een passende begeleiding en opleiding en dat de overheid de plicht heeft hiervoor te zorgen, maar anderzijds heeft de werkzoekende de plicht de kansen die hem of haar worden geboden ten volle aan te grijpen. Via de afspraken inzake de sluitende aanpak is nu het recht op trajectbegeleiding voor elke werkzoekende gewaarborgd. Bijgevolg kan van deze nu ook volle medewerking aan zijn of haar herplaatsing worden verwacht. Het samenwerkingsakkoord van 30 april 2004 tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen betreffende de actieve begeleiding en opvolging van werklozen vertaalt de individuele rechten-plichten verhouding naar het niveau van de betrokken instellingen VDAB en RVA.“ Deze beleidsvisie wordt sinds 2004 geconcretiseerd via de sluitende aanpak. Het doel is om via een preventieve benadering iedere werkzoekende zo snel mogelijk te begeleiden naar werk. Om de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk aan te wenden, gaat het om een getrapt begeleidingsmodel: • onmiddellijk bij de inschrijving krijgt de werkzoekende systematisch passende vacatures aangeboden; • via een wekelijkse matching krijgt de werkzoekende automatisch vacatures toegestuurd; • de telefonische screening van de preventieve doelgroep. Dit heeft tot doel om het dossier op punt te zetten, het sollicitatiegedrag te bevragen en indien nodig de werkzoekende met dringende behoefte aan begeleiding door te verwijzen;
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 30 •
wie 3 maanden na de telefonische screening nog werkzoekend is, wordt uitgenodigd voor een intake in de preventieve werking. Doelstelling in de preventieve werking is iedere werkzoekende jonger dan 25 jaar op te nemen in de trajectwerking voordat hij/zij 6 volle maanden werkzoekend is en iedere werkzoekende ouder dan 25 jaar voordat hij 1 jaar werkzoekend is.
In 2004 werd ook gestart met een systematische curatieve werking. Eind juni 2005 werd het eerste doelgroepjaar afgerond (langdurige werkzoekenden jonger dan 30 jaar), tegen eind juni 2006 moest elke werkzoekende van doelgroep jaar 2 (tot 40 jaar) een aanbod gekregen hebben. Vanaf juli 2006 is de doelgroep jaar 3 (tot 50 jaar, een cohorte van 17.407 werkzoekenden) bezig opgeroepen te worden. De VDAB is sinds 2004 bezig om de stock aan mensen die langdurig werkloos zijn en de afgelopen 2 jaar geen enkele actie vanuit VDAB hebben ontvangen, in de curatieve werking op te vangen. Door het invoeren van de preventieve sluitende aanpak, zal deze curatieve werking – eens de stock is aangepakt – minimaal zijn (nl. alleen die werkzoekenden die een traject hebben afgewerkt zonder resultaat en waarvoor de VDAB heeft beslist dat een vervolgtraject geen meerwaarde biedt). In het kader van het steden- en gemeenteplan werd bij wijze van experiment de preventieve aanpak voor laaggeschoolde jongeren in dertien steden en gemeenten nog strikter ingevuld. Van zodra de jongeren zich ingeschreven hebben, worden ze onmiddellijk zeer intensief opgevolgd. 7.2 Het nieuwe afsprakenkader tussen RVA en VDAB De werkloosheidsverzekering in België onderscheidt zich van de meeste vergelijkbare stelsels in andere Europese en OESO-landen doordat het recht op uitkeringen niet beperkt wordt in de tijd. De uitzondering op die regel was tot voor kort de schorsing voor abnormaal langdurige werkloosheid (artikel 80 van het Koninklijk Besluit van 25 november 1991). In 2003 spraken de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten op de nationale werkgelegenheidsconferentie19 af om dit artikel 80 te vervangen door een nieuwe opvolgingsprocedure. Waar de schorsing in de artikel 80-procedure gebaseerd was op het objectieve criterium van de werkloosheidsduur, ligt de nadruk in de nieuwe procedure op de beschikbaarheid van de werkloze voor de arbeidsmarkt. Deze wordt door de RVA geëvalueerd op basis van door de regionale bemiddelingsdiensten ter beschikking gestelde gegevens en een reeks verplichte gesprekken tussen de werkzoekende en een ambtenaar van de RVA. In uitvoering van dit samenwerkingsakkoord bezorgt de VDAB aan de RVA alle gegevens over de door de Vlaamse uitkeringsgerechtigde werkzoekende gevolgde begeleidings-, opleidingsen werkervaringsacties en over de verwijzingen op vacatures. Ook afwezigheden en weigeringen om in te gaan op een begeleidingsaanbod of passende betrekking worden aan de RVA gemeld. De nieuwe opvolgingsprocedure voor het zoekgedrag naar werk van de werklozen is op 1 juli 2004 in werking getreden. Gelet op de omvang van de hervorming inzake het aantal te begeleiden personen en om de gewesten en de gemeenschappen de kans te geven een voldoende begeleidingsaanbod voor alle werkzoekenden uit te werken, werd de opvolgingsprocedure gefaseerd ingevoerd. De doeltreffendheid van de nieuwe samenwerking tussen RVA en VDAB zal – zoals in 2003 afgesproken - in de loop van dit jaar geëvalueerd worden en op basis daarvan zal ook beslist worden om de opvolging al dan niet uit te breiden tot werkzoekende 50-plussers. Deze 19
Afspraken uitgewerkt in het samenwerkingsakkoord van 30 april 2004 tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen betreffende de actieve begeleiding en opvolging van werklozen.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 31 evaluatie zal moeten aangeven of de huidige taakverdeling tussen VDAB en RVA voldoende werkbaar is en/of eventueel dient te worden bijgestuurd. Het is momenteel voorbarig om op de resultaten van deze evaluatie vooruit te lopen.20 7.3. Beleid van rechten en plichten versus werkloosheidsvallen? Op het eerste gezicht is deze beleidsvisie geen essentieel onderdeel van een beleid dat werkloosheidsvallen wil aanpakken. Maar het is er echter een essentieel onderdeel van, en wel om de volgende redenen. • Het doel van werkloosheidsuitkeringen is om mensen te verzekeren tegen het financiële inkomensverlies dat ze leiden bij het wegvallen van hun baan zodat ze niet in armoede zouden verzeilen. Om dit te garanderen dienen de uitkeringen de prijsontwikkeling, alsook de welvaarts- en loonontwikkeling te volgen. • Daarnaast dient er een loonpolitiek gevoerd te worden die ervoor zorgt dat de loonkosten gematigd stijgen en zeker niet sneller dan bij onze belangrijkste handelspartners, d.w.z. onze buurlanden. Dit moet niet alleen onze concurrentiepositie van onze ondernemingen veilig stellen (en dus de bestaande werkgelegenheid) maar ook ervoor zorgen dat de economische groei voldoende arbeidsintensief blijft (d.w.z. er ook voldoende banen bij komen). • Verder moet er een voldoende financiële prikkel zijn om vanuit de werkloosheid een betaalde baan te aanvaarden. Dit betekent dat er een voldoende verschil moet zijn tussen de hoogte van werkloosheidsuitkeringen en lonen, zo niet dan is er sprake van werkloosheidsvallen. De makkelijkste manier om werkloosheidsvallen te vermijden, is effectief door of het optrekken van de lonen of het verlagen van de uitkeringen. Geen van beide is momenteel een federale beleidskeuze. Dit betekent dat een beleid van wegwerken van werkloosheidsvallen een beleid is van voorzichtige fine-tuning inzake bvb. hoogte van sociale en aanvullende uitkeringen, inzake kinderopvang of mobiliteit. Dit betekent meteen dat in een dergelijke aanpak een flankerend beleid van rechten en plichten inzake werkzoekendheid essentieel is. Omdat ervoor gekozen is om de spanning tussen loon en uitkering niet onredelijk groot te maken dan is het essentieel dat werklozen permanent opgevolgd en begeleid worden in hun zoektocht naar werk. 8. Besluit Zowel op federaal als op Vlaams niveau werden de afgelopen jaren tal van maatregelen genomen in het kader van werkloosheidsvallen. Hierbij wordt nogmaals kort een opsomming gemaakt: - Inkomen: werkbonus; jobkorting; hervorming inkomensgarantieuitkering; doorbetaling verhoogde kinderbijslag; werkhervattingstoeslag; doorbetaling brugpensioencomplement bij werkhervatting; hervorming studietoelagen; forfaitaire vermindering personenbelasting. - Zorgtaken: 1.5 miljoen extra ouderenzorg (centra voor kortverblijf en dagverzorgingscentra), jaarlijks groeipad 2.5% voor uitbreiding professionele thuiszorg ouderen, 236 jobs extra in gezinszorg o.a. voor verzorging ouderen, 3000 extra plaatsen kinderopvang in 2006 en 2007, Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang (200 extra personeelsleden), dienstencheques kinderopvang voor eenoudergezinnen, kinderopvangtoeslag voor eenoudergezinnen, verhoging belastingaftrek voor kinderopvangkosten. 20
Voor wat de persoonlijke visie van minister Frank Vandenbroucke betreft, zie vrije tribune in De Morgen, woensdag 4 april 2007.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007
- 32 -
-
Mobiliteit: voordelige tarieven voor werkzoekenden NMBS en De Lijn, mobiliteitstoeslag, Pendelfonds Handicap en ziekte: activeringstrajecten, versterking arbeidszorg Opleidingsvallen: principe van kosteloosheid materialen voor cursisten bij publieke opleidingsverstekkers, werkzoekenden met interesse voor zelfstandig ondernemerschap kunnen kosteloos opleiding volgen bij Syntra, werkzoekenden in traject kunnen kosteloos volwassenonderwijs volgen, quickscan laaggeletterdheid. Anderen: afschaffing bewijs goed gedrag en zeden, werkhervattingstoeslag, doorbetaling brugpensioencomplement bij werkhervatting, tewerkstellingspremie.
Tegelijkertijd worden in de nota een aantal voorstellen gedaan om nog bestaande werkloosheidsvallen weg te werken. De belangrijkste voorstellen zijn: 1. De voorstellen goedgekeurd op de raad van bestuur VDAB van 4 april inzake heroriëntering van kinderopvangpremie, verplaatsingsvergoeding, stimulanspremie voor eeninkomensgezinnen worden aan de Vlaamse regering voorgelegd. Deze voorstellen zorgen ervoor dat het principe van kosteloosheid van opleidingen beter gegarandeerd kan worden, waardoor eventuele opleidingsvallen vermeden worden en de kansen op werk verhoogd worden. 2. De Vlaamse regering onderzoekt of/hoe meer garanties kunnen geboden worden op een voldoende aanbod aan kinderopvang. Specifiek naar eenoudergezinnen met kinderen tussen 0 en 3 jaar wordt onderzocht welke aspecten in de bestaande kinderopvang hen ervan weerhoudt aan het werk te gaan (zoals bvb. spreiding aanbod erkende opvang, prijszetting, opvang bij atypische uren). Opdat werkzoekenden wanneer nodig vlot opvang kunnen vinden, wordt onderzocht hoe de VDAB een inbreng kan hebben bij het bepalen van het regionale aanbod van flexibele en occasionele opvang. 3. De Vlaamse regering doet naar de federale overheid volgende voorstellen om zo mogelijke werkloosheidsvallen te vermijden. Het wegwerken van de fiscale val bij een combinatie van vervangingsinkomen, opleidingspremie en inkomen uit arbeid (n.a.v. invoering van stimulanspremie). Om mensen met een detentieverleden voldoende kansen op werk te geven, zou onderzocht moeten worden of het uitreksel uit het straftregister én volledig én voor alle (overheids)vacatures noodzakelijk is (cf. CAO 38). Net zoals bij elektronisch toezicht, dient ook bij beperkte detentie een recht op uitkering te bestaan zodat de gedetineerden financieel de mogelijkheid krijgen om een beroepsopleiding te volgen. Zoals ingeschreven in de tekst rond rechten en plichten in het kader van het samenwerkingsakkoord tussen RVA en VDAB is er in de loop van dit jaar een evaluatie voorzien. Wat dit betekent naar mogelijke bijsturingen in de rol van eenieder moet aangegeven worden op basis van deze evaluatie.
Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007