Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Rapportage EU Witboek Jeugd prioriteit vrijwilligersactiviteiten
Versie 31 oktober 2007
2
Inleiding Vrijwilligerswerk voor en door jeugd is van groot belang. Van belang om te zorgen dat er veel activiteiten gebeuren die anders niet mogelijk zouden zijn. Van belang voor de ontmoeting tussen mensen. En van belang om ook toekomstige generaties de waarde van vrijwilligerswerk te leren als onderdeel van het actief burger zijn. Uiteraard moet ook vermeld worden dat vrijwilligerswerk vooral een leuke vrijetijdsbesteding voor jeugd is. Veel vrijwilligerswerk is onzichtbaar voor anderen. Vaak ook is vrijwilligerswerk wel zichtbaar. En vrijwilligerswerk is juist zo waardevol, omdat mensen het zelf regelen zonder al te veel bemoeienis van de overheid. Toch is er een rol voor de overheid, verschillend op nationaal en lokaal niveau. Over al deze zaken gaat deze rapportage. De structuur rond vrijwilligerswerk Deze rapportage gaat over vrijwilligerswerk van jeugd. Het is echter onmogelijk daarover te spreken zonder een beeld te schetsen van het brede terrein van vrijwilligerswerk. Deze rapportage zal dan ook vaak gaan over vrijwilligerswerk in zijn algemeen. Vrijwilligerswerk is belangrijk voor de samenhang van de maatschappij. Het is niet voor niets dat het kabinet in zijn Hoofdlijnenakkoord in 2003, getiteld Meedoen, meer werk, minder regels, vrijwilligersactiviteiten al op de eerste pagina vermeldt:
Iedereen moet meedoen Om dit te realiseren moet iedereen meedoen. Met werk, met vrijwilligersactiviteiten, in het verenigingsleven, op school en in de buurt. Meedoen betekent niet alles van een ander of van de overheid verwachten, maar zelf verantwoordelijkheid nemen. De overheid heeft te lang gedacht dat door steeds meer regels te maken Nederland er beter voor komt te staan. Dat blijkt echter niet te werken. Mensen kunnen veel zelf als zij daarvoor de vrijheid krijgen: als ondernemer, als werknemer, als docent, agent, verpleger of opvoeder. En als kiezer. Voor het kabinet is het van groot belang dat ieder zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en daarmee actief uiting geeft aan waarden en normen. Vrijwillige inzet is primair van de civil society. Mensen kunnen zelf beslissen of ze vrijwilligerswerk willen doen, hoe en waar. Voor de overheid op verschillende niveaus is een stimulerende en ondersteunende rol weggelegd gezien het grote maatschappelijke belang dat er mee gemoeid is. In Nederland bestaat er een stevige structuur rond vrijwillige inzet:
Schema infrastructuur vrijwilligerswerk overheid
ondersteuning
vrijwilligersorganisaties
1
nationaal
Kabinet en verschillende departementen Landelijke (koepels van) (Volksgezondheid, Welzijn en Sport primair CIVIQ/MOVisie (Kennisinstituut Maatschappelijke Inzet; MOVisie is de vrijwilligersorganisaties die regionale en verantwoordelijk) stelselverantwoordelijkheid en naam vanaf 2007), FORUM, CBS, SCP lokale afdelingen ondersteunen. ondersteuning (Wmo).
regionaal
Provincies: ondersteuning aan gemeenten
lokaal
Provinciale steunpunten / Centra voor Maatschappelijke Ontwikkeling
Lokale steunpunten met als functies: 1. bemiddelen (incl. moeilijke doelgroepen) 2. deskundigheidsbevordering gemeenten (colleges van Burgemeester en 3. promotie wethouders door de Wmo verplicht tot het 4. belangenbehartiging aangeven richting gemeenteraad of en 5. werkontwikkeling welk beleid er gevoerd wordt) Aantal vrijwilligerscentrales: eind 2003: 160 eind 2005: ±220
Regionale (koepels van) vrijwilligersorganisaties
Lokale vrijwilligersorganisaties
De verantwoordelijkheid van de verschillende overheden zijn zeer onlangs gedefinieerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning, die per 1 januari 2007 in zal gaan. Daar waar het meeste vrijwilligerswerk wordt gedaan ligt het zwaartepunt. Gemeenten dienen vorm te geven aan het (lokale) vrijwilligersbeleid, naar gelang de lokale situatie en prioriteiten. Colleges van Burgemeester en wethouders zijn niet verplicht beleid te voeren. Wel hebben ze de verplichting richting de lokale volksvertegenwoordiging in de gemeenteraad aan te geven of ze beleid voeren en zo ja, welk. Ook geldt er een verplichting tot het betrekken van hen die het beleid aangaat. Het is aan het lokale democratische samenspel tussen bestuurders, volksvertegenwoordigers en burgers om het vrijwilligersbeleid vorm te geven. De andere overheidslagen kunnen daar niet in treden. Wel wordt bij de implementatie van de Wmo aandacht besteed aan manieren om vrijwilligersbeleid vorm te geven. Dat gebeurt bijvoorbeeld via de hierna te behandelen AVI 130 of een groot congres in 2007 gericht op het veld rond de (praktische) invoering van de Wmo. Provincies hebben vaak een ondersteunende rol, vooral richting de kleinere gemeenten. Daartoe financieren ze provinciale steunpunten en Centra voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Daarbij bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de ondersteuning die provincies aanbieden. De rijksoverheid ten slotte zorgt voor de kennisfunctie (verzamelen, valideren, verrijken en verspreiden van kennis). Ook is er een uitgebreid programma om gemeenten te ondersteunen bij de invoering van dit onderdeel van deze wet. Na een periode waarin lokaal infrastructuren zijn opgebouwd (met financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid) is het de komende jaren tijd om aan kwaliteitsverbetering van die infrastructuur te doen. Dit kwaliteitsverbeteringtraject wordt gecoördineerd door CIVIQ, het kennisinstituut voor maatschappelijke inzet, en DSP-groep en dient ter versterking van het lokale vrijwilligerswerk. CIVIQ en DSP-groep hebben een groep adviseurs en ambassadeurs samengesteld die tijdens de trajecten die ze met gemeenten en steunpunten aangaan, worden begeleid. Dit initiatief heeft de naam AVI 130 (Advies Vrijwillige Inzet in 130 lokale trajecten) gekregen. Gemeenten en steunpunten worden benaderd om duidelijk te maken welke mogelijkheden er zijn voor kwaliteitsverbetering van de vrijwilligersinfrastructuur. De adviseurs, waarvoor het ministerie van VWS de kosten draagt, kunnen gemeenten ondersteunen bij: • Versterking van de lokale ondersteuningsstructuur voor vrijwillige inzet. • Het in kaart brengen van de leerbehoefte van de vrijwilligerssector. • Intensivering van de samenwerking tussen het steunpunt en andere ondersteuningsorganisaties (zoals voor sport, zorg, migrantenwerk, cultuur) en vrijwilligersorganisaties.
2
Daarnaast begeleid CIVIQ een groep ambassadeurs die tijdens het AVI 130 traject inzetbaar zijn. Zij hebben de rol om deuren te openen en vrijwillige inzet onder de aandacht te brengen. De ambassadeurs kunnen bijvoorbeeld een rol als discussieleider op zich nemen in bijeenkomsten. Al eerder werd aangegeven dat de kennisfunctie door de rijksoverheid wordt vormgegeven. Tegelijkertijd met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt ook de bestaande kennisinfrastructuur aangepast. De kennis die rond matschappelijke inzet bij verschillende instituten aanwezig is, wordt gebundeld in een kennisinstituut maatschappelijke inzet, MOVisie genaamd. Naast dit nieuwe beleid is het van belang om de Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk (TSV) en de Commissie Vrijwilligersbeleid te noemen. De Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk was een regeling die was gericht op de infrastructuur rond vrijwilligers op lokaal niveau. Voor de periode van 2001-2005 hebben ruim 400 gemeenten en vrijwel alle provincies een financiële bijdrage van het Rijk gevraagd voor versterking van het vrijwilligerswerk. Deze financiële bijdrage komt ten goede aan deskundigheidsbevordering, werven van vrijwilligers en organisatorische en administratieve ondersteuning bij activiteiten. Gemeenten en provincies kwamen in aanmerking voor de TSV als de projecten voldeden aan de volgende criteria: het project was gebaseerd op overleg, was vernieuwend of vulde bestaande projecten aan, gemeenten en provincies droegen zelf bij aan de kosten van het project en gedurende het project werden lokale ontwikkelingen in vrijwilligerswerk geregistreerd en geanalyseerd. Door deze TSV is er veel informatie beschikbaar over wat er gebeurt en wat er kan gebeuren op het terrein van vrijwilligerswerk op lokaal niveau. De TSV is succesvol gebleken en heeft er mede toe geleid dat 85% van de gemeenten expliciet vrijwilligersbeleid is gaan formuleren en daarvoor middelen uittrekt. Bij de invoering van de Wmo is als prestatieveld de ondersteuning van de mantelzorg en het vrijwilligerswerk opgenomen. Door deze wettelijke grondslag zijn de resultaten van de TSV-regeling grotendeels geborgd en is een nieuw kader geschapen voor verdere ontwikkeling van lokaal beleid op het gebied van vrijwillige inzet. Tegelijkertijd met de TSV is de Commissie Vrijwilligerswerk ingesteld. De Commissie Vrijwilligersbeleid heeft van 2001 tot 2005 gemeenten en provincies aangespoord om vrijwilligerswerk bij de tijd te houden en te stimuleren. Zij stimuleerde de beleidsontwikkeling met het organiseren van pilotprojecten en ondersteunende producten en diverse activiteiten. In de opdracht van de commissie stonden de volgende speerpunten centraal: visie-ontwikkeling, gemeentelijke regie, integrale en interactieve beleidsvoering, monitoring en evaluatie. De adviezen die de Commissie aan het einde van haar zittingsperiode formuleerde, waren gericht op voortgaande ondersteuning van het lokale niveau en vernieuwende initiatieven. In de Beleidsbrief Vrijwillige Inzet van de staatssecretaris van VWS van 19 oktober 2005 zijn deze adviezen vertaald in praktische maatregelen gericht op wet- en regelgeving, lokaal beleid en lokale ondersteuning, vrijwilligers uit nieuwe doelgroepen, kennis, onderzoek en deskundigheidsbevordering. Deze maatregelen hebben primair tot doel dat het werk van vrijwilligers(organisaties) beter (door gemeenten) wordt ondersteund. Het bestaande budget werd daarbij verhoogd met € 2,7 miljoen in 2005 en nog eens € 1,5 miljoen in 2006 tot € 19,9 miljoen in totaal. Tenslotte moet ook de breedtesportimpuls (BSI) worden genoemd. Deze impuls van 1999-2004 was gericht op gemeenten in de ondersteuning van de breedtesport. Een deel van deze projecten was gericht op vrijwilligerswerk binnen de sportverenigingen en gaf daarmee ook een impuls aan de versterking van het lokale vrijwilligerswerk. Een beperkt deel van deze projecten was specifiek gericht op jeugd als vrijwilliger. Beleid rond vrijwilligerswerk van jeugd Hierboven is een beeld geschetst van de belangrijkste onderdelen van de infrastructuur rond vrijwilligerswerk in Nederland. Deze structuur is ook van groot belang voor vrijwilligerswerk van jeugd. Daar waar op lokaal en provinciaal niveau vorm wordt gegeven aan beleid rond vrijwilligerswerk van jeugd, heeft dit altijd een basis nodig die breder is.
3
Op nationaal niveau is het van belang om kort de ontwikkelingen rond vrijwilligersbeleid te schetsen; later in deze rapportage wordt dieper op de verschillende ontwikkelingen ingegaan. In 2003 werden instellingssubsidies aan een aantal landelijke jongerenorganisaties stopgezet, primair om versnippering van middelen tegen te gaan. De subsidie aan gehandicapten jongerenorganisaties en de subsidie aan de Nationale Jeugdraad werd gehandhaafd. Ook werd in 2004 een Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd geïntroduceerd. Zowel een getalsmatige vermeerdering van jeugdige vrijwilligers als versterking van vrijwilligersorganisaties werkend voor en van jeugd werden beoogd. Vanwege het verwachte succes van deze regeling is ervoor gekozen voor twee jaar een nieuwe regeling als voortzetting te introduceren. Na deze periode gaan de middelen naar de gemeenten in het kader van de Wmo. Van belang voor het leren van vrijwilligerswerk is de invoering van maatschappelijke stages in het onderwijs. Op vrijwillige basis kunnen scholen ervoor kiezen het doen van vrijwilligerswerk onderdeel te maken van het curriculum. Tot en met 2006 was er apart subsidie beschikbaar voor scholen die maatschappelijke stages aanbieden. Met ingang van 2007 krijgen alle scholen een bijdrage in hun lumpsum financiering en wordt maatschappelijke inzet opgenomen in het curriculum. Via het landelijke project Vliegende brigadiers is er op beperkte schaal ondersteuning voor zowel scholen als vrijwilligersorganisaties. De rapportage Deze rapportage volgt de indeling zoals die door de Europese Commissie is verzocht. Voor de voorbeelden die zijn genoemd is geput uit een compendium van vrijwilligersactiviteiten in Nederland dat in het kader van de consultatie is samengesteld door het NIZW. Omdat het geen uitputtende verzameling is en er geen (wetenschappelijk) onderzoek is gedaan naar effectiviteit van de voorbeelden, gelden ze primair ter illustratie. Het compendium is een instrument bij de invoering van de Wmo doordat deze op internet beschikbaar komt. Het bevat een analyse van de projecten naar Witboekdoelstelling en naar Wmo-prestatieveld en is als bijlage 1 bijgevoegd.
4
Hoofdstuk 1: Beschrijving acties ter implementatie van de gezamenlijke doelstellingen Objective 1: Encourage the development of voluntary activities of young people with the aim of enhancing awareness of the existing possibilities, enlarging their scope and improving their quality. Which existing models of voluntary activities and voluntary organizations can be identified in the Member State? Reeds lange tijd doet het Centraal Bureau voor de Statistiek onderzoek naar de tijdsbesteding van de bevolking en dus ook jongeren. Daarbij wordt een verscheidenheid aan georganiseerd en ongeorganiseerd vrijwilligerswerk onderscheiden, voornamelijk naar sector (jeugd, school, zorg, sport, recreatie, cultuur, kerk, werk, politiek). Daarnaast bestaan er uiteraard ook organisaties gericht op andere sectoren zoals het milieu. Er vindt op centraal niveau geen systematische verzameling plaats van soorten vrijwilligersactiviteiten en organisaties, mede vanwege de grote verscheidenheid aan beide. Het meest gehanteerde onderscheid is dat tussen georganiseerd en ongeorganiseerd en tussen bestuurlijke activiteiten en ‘hands on’ activiteiten. Rond het Programma Jeugd vindt door het Agentschap jeugd wel aanbod plaats in een systematische ordening. In het kader van implementatie en rapportage heeft een inventarisatie van vrijwilligersactiviteiten plaatsgevonden. Deze inventarisatie wordt in het kader van de invoering van de Wmo via internet ook ter beschikking gesteld aan gemeenten. By which means and measures were the voluntary activities of young people enhanced since 15 November 2004? In de inleiding is de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd al kort genoemd, evenals de in november 2006 gepubliceerde opvolger van deze regeling. Deze subsidieregelingen zijn van belang voor de ontwikkeling van vrijwilligersactiviteiten van jeugd doordat ze landelijke organisaties in staat stellen vernieuwende methoden te ontwikkelen om jeugd te betrekken bij vrijwilligerswerk. Daarbij zijn –op lokaal niveau- veel nieuwe jonge vrijwilligers geworven, tot 1 januari 2007 zeker 14.000. In dezelfde periode als de Stimuleringsregeling liep het programma &JOY, uitgevoerd door Civiq met subsidie van de rijksoverheid. Onderdelen hiervan waren: • Lokaal: actieve lokale ondersteuning om drempels van maatschappelijke inzet van jongeren te overwinnen. • Branding: (lokale) vrijwilligersorganisaties moeten slimmer worden in het bereiken en aanspreken van jongeren voor vrijwilligerswerk. Civiq stimuleerde dit door het geven van clinics jongerenmarketing. • Kennisverspreiding: het verspreiden van kennis over het werken door en met jongeren via de landelijke infrastructuur. • Beleid: het informeren van beleidsmakers over de ontwikkelingen op het terrein vrijwilligerswerk door jeugd. • Motivatieonderzoek: onderzoek met als doel inzicht te verkrijgen in de motivatie van jongeren, gemeenschappelijkheid en verschillen in de diversiteit van jongeren en de onderscheiding ten opzichte van volwassenen. Voor de versterking van het vrijwilligerswerk van jeugd zijn ook de eerder genoemde maatschappelijke stages van belang. Scholen zijn vrij deze al dan niet in te voeren. Ook hebben ze de keuze deze verplicht te stellen voor leerlingen. In dat geval kan op dat moment niet zozeer gesproken worden van vrijwilligerswerk, maar wel met het kennismaken ermee. Uit onderzoek blijkt wel dat desondanks de meeste leerlingen positief zijn over hun ervaring. Enkele cijfers:
5
Tabel: cijfers over aanbieden scholen van maatschappelijke stage in het schooljaar 2005-2006 *
Percentage scholen dat maatschappelijke stage aanbiedt Percentage scholen dat invoering maatschappelijke stage voorbereidt
51 % 16 %
Percentage deelnemende scholen dat maatschappelijke stage voor het eerst aanbiedt Percentage deelnemende scholen dat maatschappelijke stage verplicht stelt in curriculum
60 % 78 %
Percentage gemeente als partner van school of vrijwilligersorganisatie bij maatschappelijke stage
28 %
Verwacht aantal leerlingen dat maatschappelijke stage doet in schooljaar 2006-2007 *
50.000 – 75.000
Nationale doelstelling was 25 % in het jaar 2006-2007.
De deelname van scholen ligt ver boven de oorspronkelijke doelstelling van het kabinet, 25 procent van alle scholen die deelnemen aan de maatschappelijke stages. Verhoudingsgewijs doen uit alle onderwijscategorieën evenveel leerlingen mee. In de helft van de gevallen betreft het VMBO-leerlingen. De leerlingen die stages lopen zijn voornamelijk afkomstig uit de derde, vierde of vijfde klas van het voortgezet onderwijs, over het algemeen 15 tot 17 jaar. De meeste stages duren tussen de drie en tien dagen en worden zowel binnen als buiten schooltijd uitgevoerd. Naar verwachting zullen dit schooljaar (2006-2007) 50.000 tot 75.000 leerlingen een maatschappelijke stage uitvoeren. De meeste stagiairs gaan naar de sectoren zorg, welzijn en sport. Overigens zijn er ook knelpunten. Doordat het om grote aantallen leerlingen gaat, is het soms ingewikkeld om stageplaatsen te vinden. Het lukt vrijwilligersorganisaties niet altijd geschikte stages aan te bieden en ook niet alle potentiële organisaties worden benaderd. Ondersteuning van lokale vrijwilligerssteunpunten, gemeenten en scholen door ‘vliegende brigades’ moet een verbetering van de maatschappelijke stages opleveren, in kwantiteit en kwaliteit. Ten slotte liep ook de TSV-regeling nog door tot in 2005. Van de ruim 900 projecten hield bijna de helft verband met jeugdbeleid en er waren ruim 80 specifiek gericht op de doelgroep jeugd. Deze projecten werden voornamelijk uitgevoerd door kleinere en middelgrote gemeenten. Were the different categories of these activities enlarged and if so how? Were they supported as well as civil society organisations in this field and if so how? In de inleiding is reeds ingegaan op de ontwikkeling van vrijwilligersactiviteiten en ondersteuning van organisaties, voorafgaand aan de goedkeuring van de resolutie ten aanzien van vrijwilligersactiviteiten. Van primair belang is de Stimuleringsregeling. Naast vergroting van het aantal vrijwilligers is één van de doelen van deze regeling ook het vergroten van de aantrekkelijkheid van organisaties voor jeugdige vrijwilligers. Dat kan door het kader dat werkt met jeugd te versterken en ze alert te maken op de wensen en behoeften van jeugd bij het doen van vrijwilligerswerk. Hetzelfde zal gebeuren met de nieuwe subsidieregeling, de Tijdelijke regeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd 2007-2008. Tegelijkertijd met deze regeling zal een begeleidend programma lopen, uitgevoerd door het Kennisinstituut Maatschappelijke Inzet. Het begeleidende programma, &JOY2, zal bestaan uit: • ondersteuning van de verschillende partners op lokaal niveau bij de implementatie van de Wmo, prestatieveld mantelzorg en vrijwilligers, daarbij aansluitend bij de andere initiatieven zoals ambassadeurs en adviseurs. • het verzamelen, valideren verrijken en verspreiden van kennis, zodat het helderder is wat wel en niet werkt; • netwerkvorming tussen organisaties die subsidie ontvangen uit de Tijdelijke regeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd 2007-2008 en het leggen van verbindingen met andere organisaties die hiervan gebruik kunnen maken; • jongerenmarketing stimuleren om lokale vrijwilligersorganisaties jeugd op een adequate te laten aanspreken en hun organisatie daar ook voor in te richten. Where voluntary services already exist: were they reinforced and if so how?
6
N.v.t., Nederland kent geen vrijwilligersdienst van de overheid. Was the quality of voluntary activities and of the organisational framework improved? If so, were training opportunities fostered? Het Rijk stelt jaarlijks ruim € 10 miljoen beschikbaar voor het bevorderen van de deskundigheid van vrijwilligers. Tot nu toe wordt dit geld beschikbaar gesteld aan de VTA-instituten (Vorming, training en advies). Ook organisaties werkend met jonge vrijwilligers maken van hun aanbod gebruik, alhoewel dit slechts een zeer beperkte groep is. Vraaggerichtheid en het waar mogelijk uitvoeren van deze activiteiten op lokaal niveau zijn belangrijke uitgangspunten voor de financiering van deze activiteiten. Tegen deze achtergrond is besloten om vanaf 2007 een nieuw model voor deskundigheidsbevordering te hanteren. Vrijwilligers werken in het algemeen lokaal. Daar kan dus het beste primair de verantwoordelijkheid voor de deskundigheidsbevordering liggen. Een deel van de beschikbare middelen gaat daarom naar gemeenten. Dit ter uitvoering van hun taken en verantwoordelijkheden in het kader van de Wmo. Gemeenten kunnen voor de deskundigheidsbevordering van lokale vrijwilligers uiteraard desgewenst een beroep doen op de VTA-instituten (Vorming, Training en Advies). Een deel van de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers zal vanwege de beperkte, specialistische vraag en een extra hoge kwaliteit op lokaal niveau niet goed tot zijn recht kunnen komen. Daarom wordt een deel van het budget op basis van de eerdergenoemde criteria (beperkte, specialistische vraag en een extra hoge kwaliteit) aan landelijke vrijwilligersorganisaties beschikbaar gesteld. Deze criteria worden op dit moment verder geoperationaliseerd. Specifiek voor jeugd bestaat het programma &JOY van Civiq, dat ook in 2007 en 2008 wordt voortgezet. Met dit programma wordt in kaart gebracht wat kwaliteit betekent en hoe dat te bereiken. Onderdeel hiervan is netwerkvorming tussen vrijwilligersorganisaties met als doel om van elkaar te leren. Uit de inventarisatie van projecten in het kader van de consultatie voor het witboek komt een beperkt aantal projecten gericht op verbetering van de kwaliteit van het vrijwilligerswerk. Hier kunnen meerdere verklaringen aan ten grondslag liggen: van het ene uiterste dat kwaliteit geen rol speelt bij vrijwilligersorganisaties tot het andere uiterste dat kwaliteit zo centraal staat bij de uitvoering dat het geen apart issue is. Zoals vaak zal de waarheid er tussenin liggen. Hier is geen nader onderzoek aan gewijd. Did transnational cooperation, exchange of volunteers and information did take place? If so, please give details. Op rijksniveau is er geen beleidsuitwisseling met andere landen geweest. Uitwisseling van vrijwilligers vindt primair plaats via het programma jeugd van de EU en via particuliere initiatieven. Cijfers van deze laatste zijn onbekend.
Praktijkvoorbeelden doelstelling 1: Jong leert oud Een welzijnsorganisatie voor ouderen in Noord-Brabant heeft een lange wachtlijst voor internetcursussen voor ouderen en zoekt contact met scholen (docenten én leerlingen). Jongeren zetten op scholen een project op en zorgen voor een-op-een cursussen, gegeven op scholen buiten de schooltijden. Hiervoor kunnen leerlingen studiepunten krijgen, evenals een certificaat. Het project loopt sinds 2001 en er vindt samenwerking plaats tussen de uitvoerende organisatie, gemeente, provinciaal centrum voor maatschappelijke ontwikkeling, onderwijs, lokale welzijnsinstelling en een bank. Inmiddels geven jaarlijks 200 jongeren cursus aan 200 ouderen.
7
Een vergelijkbaar project van het Rode Kruis om ouderen met mobieltjes om te laten gaan heeft op een General Assembly van het Internationale Rode Kruis en van de Halve Maan federatie de “Innovative Volunteering Award” gewonnen. Zakgeldproject Almere Het jongerenwerk in Almere signaleert dat veel jongeren niet met geld om kunnen gaan. Via klussen inde wijk leren jongeren van 0 toten met 16 jaar dit wel. Ze doen klussen, waarvoor ze stempels krijgen. Die hebben een waarde ingeld, die ze kunnen sparen en inzetten voor een (vooraf vastgesteld) kado of een activiteit in het buurtcentrum. Onder begeleiding van stagiares en oudere vrijwilligers doen groepjes van jongeren klussen die worden aangemeld door onder meer zorginstellingen en culturele instellingen. Doelgroep is vaak de groep tieners met gedragsproblematiek. Op dit moment staan er 55 jongeren ingeschreven als klusser.
Objective 2: Make it easier for young people to carry out voluntary activities by removing existing obstacles Which obstacles to volunteering of young people were encountered (please list nature of obstacles: administrative, legal, etc.)? Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen obstakels die voor alle vrijwilligers gelden en obstakels die meer specifiek voor jeugd zijn. In het eerste geval gaat het vaak om wet- en regelgeving die met een ander doel is gecreëerd dan het reguleren van de vrijwilligerssector, maar daar wel consequenties voor heeft; veelal meer direct voor vrijwilligersorganisaties en indirect voor individuele vrijwilligers. Hiervoor is steeds meer aandacht, mede in het kader van de ambitie van het kabinet om de administratieve lasten te verlichten. Een rapport van de sportkoepel NOC*NSF in 2005 met daarin aanbevelingen om de regeldruk van sportorganisaties te verminderen heeft geholpen knelpunten in kaart te brengen waar sportorganisaties last van hebben. Een groot aantal heeft een wijdere strekking, zoals • wetgeving omtrent arbeidsomstandigheden: vrijwilligersorganisaties dienen zich aan de regels voor de professionele sector te houden wat betreft werkzaamheden, maar ook wat betreft rapportages met hoge kosten; • arbeidstijdenwetgeving: ook vrijwilligers zouden niet te lang achtereen werkzaamheden mogen verrichten; • belastingwetgeving omtrent vrijwilligersvergoedingen: er bestond een jaarlijks maximum en daarbinnen wekelijkse maxima, die als knellend werden ervaren. Meer specifiek voor jeugd zijn de belemmeringen vooral van een andere aard. Vooral de onbekendheid met vrijwilligerswerk en de stap om te participeren in vrijwilligersorganisaties van (overheersend) volwassenen werkt belemmerend. Daar komt een praktische belemmering bij dat veel organisaties niet aantrekkelijk voor jeugd zijn om vrijwilligerswerk te doen. Ofwel vanwege het aangeboden werk, ofwel vanwege de omgeving. Waar het gaat om het aangeboden werk kan het liggen aan het soort werk, dat niet past bij de leefwereld of levensfase van de jongere. Met het laatste wordt gedoeld op het feit dat jeugd over het algemeen bij voorkeur met andere jonge mensen samenwerkt. Which measures, of legal or practical nature, were taken at national, regional and local level to remove the obstacles to volunteering of young people and in particular the legal and administrative obstacles?
8
What was done to exchange information, experience and good practice with a view to simplifying procedures? De genomen maatregelen op de geconstateerde belemmeringen lopen uiteen van wetswijzigingen op terreinen als arbeidsomstandigheden, belastingen, en kantinevoorzieningen. Deze maatregelen leiden tot het schrappen van regels, het regelen van vrijstellingen en vereenvoudigingen en tot het verstrekken van informatie op het terrein van Europese wet- en regelgeving die vermeende problemen oplossen. Ook is er een wijziging van de Drank- en Horecawet voorgesteld die moet leiden tot een substantiële vermindering van het aantal vergunningen voor vrijwilligersorganisaties als sportverenigingen die een kantinevoorziening hebben. In 2007 starten enkele pilots waarin mogelijkheden worden onderzocht om te komen tot vormen van gebundelde inspectie, zelftoetsing en zelfregulering van kantines van sportverenigingen en andere vrijwilligersorganisaties. De landelijke helpdesk wet- en regelgeving voor vrijwilligersorganisaties van Civiq, breidt de dienstverlening momenteel uit. De 21 aangesloten regiopunten krijgen trainingen om de informatievoorziening te verbeteren. Ook wordt een format ontwikkeld voor de registratie en het goed beantwoorden van verzoeken om informatie. De samenwerking met andere relevante informatiepunten wordt uitgebreid om dubbelingen te voorkomen, effectiever te verwijzen en om elkaars ervaringen te benutten. In september is door Civiq en NOC*NSF een voorlichtingscampagne gestart om de helpdesk meer bekendheid te geven. Ook is er in maart 2006 een vrijstellingsregeling voor vrijwilligers aan de Tweede Kamer gezonden. In deze regeling is een vrijstelling verleend van een aantal verplichtingen uit de Arbowet en het gehele Arbobesluit, met uitzondering van verplichtingen die betrekking hebben op zeer ernstige risico‘s. Om de wijzigingen voor vrijwilligers op een juiste wijze te implementeren, is het geven van voorlichting aan vrijwilligers van uitzonderlijk belang. Daarom verschijnt er van Civiq een arbokrant voor vrijwilligers over de vereenvoudigde regelgeving. Om obstakels voor het deelnemen van jeugd aan vrijwilligersactiviteiten weg te halen, wordt enerzijds gewerkt aan het inzichtelijk maken van de belemmeringen en vooral aan de oplossingen om activiteiten aantrekkelijk te maken voor jeugd. Dit gebeurt in het eerder beschreven programma &JOY van Civiq. De opgedane kennis wordt zoveel als mogelijk (actief) ter beschikking gesteld aan vrijwilligersorganisaties. Ook op het bekendmaken van jeugd met vrijwilligerswerk wordt stevig ingezet. Hiervoor zijn de maatschappelijke stages op scholen in het leven geroepen. Met de maatschappelijke stages worden ook groepen jeugd betrokken die normaal gesproken een grote afstand hebben tot deelname aan de maatschappij in het algemeen en vrijwilligerswerk in het bijzonder. Deze groep is ook in het vizier met de Tijdelijke regeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd 2007-2008. Vrijwilligersorganisaties die aanvragen doen maken meer kans op toekenning wanneer zij risicojeugd betrekken bij hun project. How was the cooperation between the relevant authorities reinforced in order to facilitate the issuing of visas and residence permits? Voor jongeren uit lidstaten van de EU zijn er geen belemmeringen om vrijwilligerswerk in Nederland te doen. Voor jongeren buiten de EU zijn er regels voor het aanvragen van visa en een twerkstellingsvergunning, die nodig is om vrijwilligerswerk te mogen doen. Het kan voor deze groep soms ingewikkeld zijn om een visum voor Nederland te bemachtigen. Recentelijk is overleg gestart tussen de voor visa verantwoordelijke uitvoerende instantie en het ministerie van VWS, verantwoordelijk voor jeugdbeleid. Doel is voor jongeren die deelnemen aan het EU programma Jeugd in Actie 2007-2013 de procedure eenvoudiger te maken.
9
Praktijkvoorbeeld doelstelling 2: Thuis op straat In wijken in onder meer Rotterdam waar de leefbaarheid in het geding lijkt te zijn of komen, wordt Thuis op Straat (TOS) ingezet om actitiveiten voor jongeren in de wijk op te zetten en te organiseren. TOS wordt als een franchise ingezet door welzijnsorganisaties. Meten van de effecten is belangrijk, ook voor de subsidiegevers als de overheid. Thuis Op Straat hanteert 3 belangrijke meetinstrumenten voor een permanente kwaliteitscontrole en verbetering van de werkpraktijk: een dagelijks elektronisch logboek, een effectmeting en een spiegel voor TOS-praktijken onderling. TOS houdt een oogje op kinderen en jongeren in de knel en biedt een werkervaringsplaats voor jongeren in de wijk. Samenwerkingspartners zijn onder meer onderwijs, welzijn, politie, woningbouwcorporaties en sportbuurtwerk.
Objective 3: Promote voluntary activities with a view to reinforcing young people’s solidarity and engagement as responsible citizens What was done to disseminate information on volunteering to young people to raise their awareness, inform about concrete possibilities, provide advice and support and promote a positive image of volunteering? Voor het kabinet is er veel aan gelegen om maatschappelijke inzet van burgers te vergroten. Allereerst vanwege de waarde die dit voor henzelf kan hebben. Het uiting geven aan solidariteit tussen mensen onderling en daarmee vorm geven aan burgerschap is daarnaast van groot belang voor een goed functionerende civil society. In vele sectoren is vrijwilligerswerk zelfs essentieel om de kwaliteit optimaal te houden. Dan kan gedacht worden aan de sectoren als zorg, maar bijvoorbeeld ook bij de politie zijn veel vrijwilligers actief in ondersteunende zin. Het kabinet doet er veel aan om op landelijk niveau vrijwilligerswerk te stimuleren. Het belangrijkste initiatief hiertoe van de afgelopen jaren is mogelijk het invoeren van maatschappelijke stages geweest. Met geld van de rijksoverheid wordt vanaf 2007 elke school in staat gesteld maatschappelijke stages te introduceren. De maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs heeft ten doel leerlingen ten behoeve van hun ontwikkeling een vorm van buitenschools leren te bieden, als onderdeel van het onderwijsprogramma. Door het doen van vrijwilligersactiviteiten maken de leerlingen actief kennis met allerlei aspecten van de samenleving. Hierdoor wordt positief bijgedragen aan het vergroten van hun maatschappelijke betrokkenheid, van hun besef voor waarden en normen en wordt actief burgerschap gestimuleerd. In het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet is in 2003 vastgelegd dat de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs wordt bevorderd. In 2005 was hiervoor € 2,4 miljoen beschikbaar; in 2006 was dit € 9,2 miljoen en vanaf 2007 zelfs € 13,6 miljoen per jaar. De maatschappelijke stage kent vele verschijningsvormen. Hockeytraining geven aan de pupillen, koffie schenken in het ziekenhuis, een uitje voor verstandelijk gehandicapten organiseren, internetles geven aan ouderen, een paar wedstrijden fluiten op de voetbalvereniging, of voorlezen in het verzorgingshuis. Ook kan de maatschappelijke stage verschillend worden ingevuld wat betreft duur (bijvoorbeeld een aantal weken een paar uur per week of één hele week fulltime) en kan gekozen worden voor een vrijwillig dan wel verplicht karakter voor de leerlingen. Voor het welslagen van de maatschappelijke stage zijn de inzet en betrokkenheid van drie partijen essentieel: scholen, leerlingen en maatschappelijke organisaties. Daarbij is er voor gekozen de betrokken partijen ondersteuning te bieden om de maatschappelijke stage op lokaal niveau te kunnen in- en uitvoeren. Dat gebeurt door de al eerder genoemde Vliegende brigades. Dit is een samenwerkingsproject
10
van Scouting Nederland, NUSO, NOC*NSF, NCSU, Landschapsbeheer, Nederlands Rode Kruis, Humanitas, de Wilde Ganzen en Civiq. Ook het introduceren van de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd is een stimulans voor jongeren om meer vrijwilligerswerk te doen. Met deze regeling die loopt van 2004 tot en met 2006 is in totaal € 7,1 miljoen gemoeid. De regeling, die zich richt op landelijke organisaties die op lokaal niveau vorm moeten geven aan het vrijwilligerswerk van jongeren, heeft twee doelen; het werven van meer vrijwilligers en de ondersteuning van hen die met jeugdige vrijwilligers werken. De subsidieregeling, die vorm kreeg in een tenderprocedure, leverde ruim 75 organisaties op die ongeveer 110 aanvragen deden. Uiteindelijk zijn er 27 projecten toegewezen. Tussentijds onderzoek heeft uitgewezen dat het effectief is om vrijwilligers te werven door de versterking van de leiding die met jeugd werkt. In totaal zullen minimaal 14.000 nieuwe vrijwilligers worden geworven in deze periode. Ook zijn maatschappelijke organisaties beter in staat vrijwilligers te werven en te behouden. Vanwege het succes van deze regeling heeft de verantwoordelijke staatssecretaris van VWS ervoor gekozen een zelfde regeling voor de komende twee jaar te handhaven, de Tijdelijke regeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd 2007-2008. Na deze periode zullen de middelen naar gemeenten toe gaan. De eerder beschreven Wmo vormt dan het primaire kader waarbinnen de promotie en ondersteuning van jonge vrijwilligers en vrijwilligerswerk vorm moeten krijgen. Gemeenten zullen dit beleidsveld zelf verder in gaan vullen onder hun eigen verantwoordelijkheid en democratische controle. Parallel aan de tijdelijke regeling wordt een programma vormgegeven door het Kennisinstituut Maatschappelijke Inzet om de methoden en hun effecten van de toegekende projecten te beschrijven en te verspreiden. Ten slotte is het belangrijk om het jaarlijkse evenement Make a Difference Day (MADD) te vermelden. Met overheidssubsidie is er jaarlijks een campagne om mensen kennis te laten maken met vrijwilligerswerk. In 2005 is MADD de eerste keer in december gehouden. Er hebben zich die dag ongeveer 3000 jongeren in de leeftijd tot 25 jaar ingezet. In 2006 was het evenement –MADD duurt twee dagen- in oktober. Bijna 3.000 abriposters hingen op 225 stations, 500 middelbare scholen, 50 universiteiten en HBO’s, langs de weg en in drukke wandelgebieden van steden, in ruim 170 gemeenten verspreid over heel Nederland. Ook op alle regionale radio en televisiezenders was MADD meerdere malen per dag te zien en beluisteren. Naar schatting 37.000 mensen hebben zich als vrijwilliger ingezet bij één van de bijna 1.300 projecten die aangemeld waren op de klussendatabase op een website of bij talloze andere initiatieven in het land. Ruim 12.000 daarvan zijn actief geweest bij één van de 300 natuurklussen van de Natuurwerkdag. In vergelijking met 2005 betekent dit een toename van zeker 7.000 deelnemers. Voor 2006 is nog niet bekend hoeveel hiervan jongeren zijn. Op de stimulerende en ondersteunende activiteiten van provinciale steunpunten is eerder al ingegaan. Was the cooperation between all relevant actors encouraged and if so how? Bovengenoemde initiatieven bevorderen de samenwerking tussen de verschillende actoren op alle overheidsniveaus. Het bevordert interactie tussen vrijwilligersorganisaties, jeugd en overheden. Elk wordt daarbij aangesproken op zijn eigen rol, passend binnen de in de inleiding geschetste infrastructuur. Were the phenomena that lead to the exclusion of certain groups of young people from volunteering analyzed and if so what were the findings? Rond vrijwilligerswerk wordt veel onderzoek gedaan. Niet alle onderzoek is specifiek gericht op jeugd en een beperkt deel van het onderzoek is gericht op redenen tot uitsluiting. Uit onderzoek van het Verweij Jonker Instituut naar de meetbaarheid van jeugdparticipatiebeleid (2005) bleek dat jeugd een basis van
11
vertrouwen in zijn participatie nodig heeft om verdere stappen te zetten. Aangezien vrijwilligerswerk een aanzienlijke stap in het meedoen aan de maatschappij betekent, is het vaak niet de eerste stap. Voor bepaalde groepen zijn de voorwaarden niet aanwezig om tot een voldoende basis te komen, waarmee een grote belemmering voor de zwaksten in de samenleving bestaat voor de stap naar vrijwilligerswerk. Uit in opdracht van het ministerie van VWS uitgevoerd onderzoek naar vrijwilligerswerk door allochtonen uit 2005 blijkt dat minder goed geïntegreerde allochtonen minder vrijwilligerswerk doen. Allochtone jongeren zeggen beduidend vaker dan hun autochtone leeftijdsgenoten geen tijd te hebben voor vrijwilligerswerk. Opleiding speelt een grote rol –het wordt als een van de grootste voorspellers van het doen van vrijwilligerswerk gezien. Jongeren geven in het algemeen meer dan andere leeftijdsgroepen aan niet voor niets te willen werken. Uit onderzoek van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek Rotterdam (COS) blijkt dat bij een vraagstelling waarbij naast vrijwilligerswerk ook naar informele hulp wordt gevraagd, de participatie van allochtone jongeren gelijk is aan die van autochtone jongeren. Praktijkvoorbeeld doelstelling 3: €uro’s 4 u De gemeente Vlaardingen heeft de mogelijkheid geschapen voor jongeren van 10 tot 22 jaar om via internet een subsidieaanvraag in te dienen voor een activiteit die leuk is voor henzelf en voor anderen. Als ze een project mogen doen kunnen ze maximaal € 1500,- krijgen. Na afloop van de activiteit doen de jongeren op hun eigen, creatieve manier verslag van de voorbereiding en de uitvoering. Sinds begin 2006 zijn tussen de 10 en de 25 jongeren bereikt als vrijwilliger.
Objective 4: Recognise voluntary activities of young people with a view to acknowledging the value of their personal skills thus acquired and their engagement for society and the role that voluntary activities play in terms of facilitating the transition from education to work and adult life Which actions were taken – by society, public authorities, employers, educational institutions, young people themselves - to acknowledge the engagement, skills, knowledge and competencies as well as the added social value linked to volunteering? Was there a political recognition of these factors and if so by which means? Jongeren kunnen door het doen van vrijwilligerswerk veel toegevoegde waarde ontwikkelen voor hun latere carrière. Met extracurriculaire activiteiten is het voor veel jongeren eenvoudiger om een baan te vinden. Vaak lukt het jongeren wel om de verworven competenties zichtbaar te maken. Vooral voor groepen die verder van de arbeidsmarkt afstaan is dit ingewikkelder. Erkenning van Verworven Competenties, EVC, is een methode om verworven competenties zichtbaar te maken en te erkennen. Een EVC-procedure omvat inventarisatie van persoonlijke competenties, vergelijking daarvan met een bepaalde opleidingsstandaard, een vorm van erkenning van de competenties en verdere ontwikkeling van de aanwezige competenties. EVC is een uitkomst om kwaliteiten die iemand heeft ook zichtbaar en aanvaardbaar te maken voor werkgevers. Doordat er sprake is van certificering weet een potentiële werkgever dat de informatie die een werkzoekende geeft ook daadwerkelijk klopt. EVC wordt nog maar zeer beperkt toegepast in de vrijwilligerssector, mede vanwege de kosten die ermee gepaard gaan. Erkenning en certificering van vrijwilligerswerk is binnen de gehele ontwikkeling van EVC slechts een onderdeel. Specifieke aandacht voor jeugd vormt daarvan weer een beperkt deel. Wel zijn er sinds 2001 een aantal initiatieven geweest:
12
•
•
•
•
• •
•
In 2001 werd door NIZW het boekje ‘’Een ervaring rijker’’ uitgegeven, waarin de resultaten werden beschreven van het project ‘’Certificaten vrijwilligerswerk’’. Dit project was een van de ‘’Smaakmakers-projecten’’, een verzameling projecten die tot doel hadden om vrijwilligerswerk aantrekkelijker te maken voor jongeren. Het project ‘’Certificaten vrijwilligerswerk’’ was niet specifiek gericht op jeugd, maar er werd wel in geparticipeerd door enkele organisaties die zich specifiek met vrijwilligerswerk door jeugd bezig houden, o.a. Scouting, CNV-jongeren, en Tieners Actief. In 2002 publiceerde Cinop het onderzoeksrapport’’Vrijwilligerswerk en EVC, verkenning van het EVCpotentieel in vrijwilligerswerk’’. Dit rapport was niet specifiek gericht op jeugd, maar organisaties die met jeugdige vrijwilligers werken kwamen wel in beeld. In 2003 en 2004 verrichtte het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt in opdracht van Civiq en NIZW onderzoek naar de mogelijkheid, wenselijkheid, en haalbaarheid van het erkennen van competenties die worden opgedaan in het vrijwilligerswerk. Aan dit onderzoek (in twee fasen) werd ook deelgenomen door scoutingvrijwilligers. In 2003 en 2004 voerde Steunpunt Scouting Gelderland het project ‘’Erkenning van vrijwilligerswerk’’ uit, een project dat werd gefinancierd door de Provincie Gelderland. Het project resulteerde in een toolkit voor vrijwilligers en in samenwerkingsverbanden met het beroepsonderwijs en daaraan verbonden kenniscentra. Het project werd als ‘’good practice’’ gepresenteerd tijdens de door SALTO georganiseerde conferentie ‘’Bridges for recognition’’ in januari 2005, en werd ook als ‘’good practice’’ opgenomen in de ‘’European Inventory on the recognition of non formal learning.’’ In 2005 organiseerde Steunpunt Scouting Gelderland het internationale seminar ‘’Recognition of volunteer experience’’, dit seminar werd mede gefinancierd door het Europese Programma Jeugd. In 2005 gaf het Kenniscentrum EVC het ‘’Sectorboek competenties (h)erkennen’’ uit, met als ondertitel ‘’EVC en certificering in het sociaal-cultureel volwassenenwerk en vrijwilligerswerk’’. Ook dit onderdeel is niet specifiek gericht op jeugd, maar wel een beschrijving van een aantal initiatieven en projecten die zijn afgestemd op jeugd. In 2006 werd in het kader van het Europese Leonardo-project ‘’Civil Service Apprenticeship’’ een (kleinschalig) onderzoek gedaan naar de voorwaarden die nodig zijn om in Nederland te komen tot verdere inbedding van de erkenning van vrijwilligerscompetenties. Ook jeugdorganisaties zijn hierbij betrokken geweest.
Vrijwilligersorganisaties hebben aangegeven behoefte te hebben aan een hanteerbaar instrument om de waarde van vrijwilligerswerk in zowel materiële als immateriële zin aan te tonen, aangezien subsidieverstrekkers en sponsors daar in toenemende mate naar vragen en de markt steeds competitiever wordt. In het onderzoek ’De Waarde van Vrijwillige Inzet’ wordt getracht om voor lokale organisaties een dergelijk gebruiksvriendelijk instrument te ontwikkelen. Praktijkvoorbeeld doelstelling 4: Racing for Maastricht Kanszoekende jongeren en buurtvrijwilligers uit een Maastrichtse wijk hebben samen een vereniging opgericht. Autosport is de ingang voor een combinatie van vrijwilligerswerk en de toeleiding naar werk. Racing teams worden opgezet als mini-onderneming met diverse functies. Werkloze jongeren die een functie vervullen in het team, worden gestimuleerd bij een ROC een opleiding te volgen in de zelfde richting. Praktijkervaring wordt opgedaan bij het team en bij sponsors. Het gaat om functies in de garage, catering, logistiek en dergelijke. In 2003 begonnen, is inmiddels het derde team opgericht.
13
Hoofdstuk 2: impact van de gezamenlijke doelstellingen How do you evaluate the political impact that the implementation of the common objectives for voluntary activities has had in your country? Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang om het totaal aan ontwikkelingen op dit vlak scherp te hebben. De maatschappelijke inzet van alle burgers en dus ook jeugd, zijn van belang voor de civil society. De wettelijke verankering van vrijwilligerswerk in de Wmo heeft de grootste politieke impact gehad. Hiermee is een discussie op nationaal niveau en andere niveaus gevoerd over de waarde van vrijwilligerswerk voor de samenleving. Het invoeringstraject rond deze wet geeft ook gelegenheid om effect te sorteren op de verschillende gezamenlijke doelstellingen. Door de verplichting in de Wmo om in de lokale democratische verhoudingen te rapporteren over het voor te nemen beleid ten aanzien van vrijwilligerswerk, wordt ook op lokaal niveau de discussie gevoerd. De invoering van de maatschappelijke stages is een van de speerpunten op het terrein van burgerschap en vrijwilligerswerk met veel aandacht vanuit politiek en media. Bij het ontwerpen van de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd en nog specifieker bij zijn opvolger voor 2007 en 2008 is gedegen rekening gehouden met de gezamenlijke doelstellingen rond vrijwilligersactiviteiten. Ook bij de vormgeving van het begeleidende programma bij beide regelingen zijn de gezamenlijke doelstellingen inspiratiebron geweest. In die zin hebben de gezamenlijke doelstellingen aanzienlijke politieke impact gehad en sluiten ze aan bij het nationaal gevoerde beleid. Bij het vormgeven van de uitwerking van de gezamenlijke doelstellingen, zowel op nationaal als op andere niveaus, is soms in beperkte mate aandacht gegeven aan de Europese samenwerking als oorsprong. Nederland streeft naar een betere zichtbaarheid van de (positieve) effecten van de Europese samenwerking op het terrein van jeugdbeleid.
Hoofdstuk 3: betere kennis van jeugd This chapter deals with the question how the common objectives for better understanding and greater knowledge of youth relating to the voluntary activities of young people were implemented: • Which actions were taken in order to identify existing knowledge on the voluntary activities of young people at national, local and regional level? • Which measures were taken to supplement, update and facilitate access to this knowledge? • What was done to ensure quality, comparability and relevance of knowledge by using appropriate methods and tools? • How were exchange as well as dialogue and networks facilitated and promoted to ensure visibility of knowledge and to anticipate future needs? Het kabinet vindt het belangrijk om informatie over jeugd bij elkaar te brengen. Hiervoor wordt momenteel de Jeugdmonitor uitgewerkt, die in 2007 beschikbaar komt. De Jeugdmonitor is een samenvatting van informatie, op papier en op internet, over de situatie van de jeugd in Nederland. Het doel is om voornamelijk beleidsmakers op het niveau van Rijk, gemeente en provincie te informeren over de situatie van de jeugd en wat de effecten zijn van het ingezette beleid. De Jeugdmonitor is één van de twaalf thema’s van Operatie Jong. Het doel van de Operatie Jong is de ontwikkeling van een samenhangend jeugdbeleid. Dit vraagt om samenhangende informatie. Operatie Jong is een interbestuurlijke samenwerking. Naast de landelijk in te voeren jeugdmonitor bestaan er een aanzienlijk aantal lokale en provinciale jeugdmonitoren. Niet in alle gevallen is daarin aandacht voor vrijwilligerswerk. De mate waarin jongeren vrijwilligerswerk doen is een van de indicatoren in de jeugdmonitor.
14
Naast dit jeugdbrede initiatief is er in het programma &JOY van Civiq onderzoek gedaan, onder meer vergelijkend motivatieonderzoek. Via het bestaande netwerk is de kennis verspreid. Voor 2007 en 2008 is wederom een dergelijk programma van het Kennisinstituut Maatschappelijke Inzet voorzien, waarbij de aandacht meer zal liggen op het verzamelen en verspreiden van goede voorbeelden. Mede op verzoek van het veld vinden drie onderzoeken plaats: • ‘Leren van Migrantenorganisaties’ (CPC, Deventer) is gericht op het experimenteel ontwikkelen van effectieve samenwerkingvormen tussen algemene en allochtone organisaties op lokaal niveau om de vrijwillige inzet van allochtonen, ook buiten eigen kring, te bevorderen. De ontwikkelde methoden worden aan organisaties en gemeenten overgedragen, mede ten behoeve van ontwikkelingen in het kader van de Wmo. • Vrijwilligersorganisaties hebben aangegeven behoefte te hebben aan een hanteerbaar instrument om de waarde van vrijwilligerswerk in zowel materiële als immateriële zin aan te tonen, aangezien subsidieverstrekkers en sponsors daar in toenemende mate naar vragen en de markt steeds competitiever wordt. In het onderzoek ’De Waarde van Vrijwillige Inzet’ (Regioplan, Amsterdam) wordt getracht om voor lokale organisaties een dergelijk gebruiksvriendelijk instrument te ontwikkelen. • ’Vrijwillige Inzet en Levensloop’ (SCP, Den Haag) analyseert de causale relatie tussen deelname aan vrijwilligerswerk en verschillende levensfasen. Het onderzoek is gericht op het identificeren van aanknopingspunten voor beleidsmaatregelen die de vergroting en intensivering van deelname aan vrijwillige inzet door verschillende leeftijdscategorieën bevorderen. Daarnaast vormde in de reeds bestaande TSV-regeling het verzamelen en verspreiden van kennis een van de belangrijke elementen. In een nog steeds beschikbare database, beheerd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten, staan alle projecten met een beschrijving en contactinformatie.
Hoofdstuk 4: totstandkoming van de rapportage Were difficulties met in the implementation of the common objectives and in establishing the report? If so, which kind of difficulties (administrative, financial, lack of competence, lack of infrastructure, etc.)? Implementatie Eerder in deze rapportage is aangegeven dat een aanzienlijk deel van de implementatie niet expliciet is geweest en soms zelfs onderdeel van andere processen. Dat maakt het ingewikkeld problemen bij de implementatie te onderscheiden. Het past wel terdege bij de doelstellingen als hulpmiddel om nationaal het jeugdbeleid op de overeengekomen gebieden te verbeteren en daarmee bij te dragen aan een beter jeugdbeleid in Europa. Doordat de verantwoordelijkheid voor vrijwilligersbeleid nieuw is neergelegd in de Wmo kon er nadrukkelijk worden gekozen voor een bij Nederland passende vorm. De keuze voor deze vorm betekent dat er op lokaal niveau meer handvatten zijn voor burgers om hun bestuur op beleid of aanwezigheid ervan aan te spreken. Het maakt het onmogelijk voor andere overheden als de rijksoverheid om voorschriften te geven. Naast deze wettelijke verankering van vrijwilligerswerk is specifieke aandacht voor jeugd in dit geheel richting gemeenten relatief laat op gang gekomen: het vormt een onderdeel van de totstandkoming van de rapportage aan het begin van 2006. Ook dan blijkt het overigens moeilijk om de gezamenlijke doelstellingen over te brengen. Binnen de verantwoordelijkheidsstructuur en samenwerkingscultuur past het niet dat de rijksoverheid doelstellingen oplegt aan gemeenten. Net als op Europees niveau dienen we ons te beperken tot informatie uitwisselen, goede voorbeelden laten zien en ondersteuning bieden.
15
Doordat de wettelijke verankering van vrijwilligerswerk in de Wmo zeer recent ingezet en voltooid is, zijn deze noties extra van belang. Voor het maatschappelijke veld heeft de nieuwe structuur gevolgen. Vooral voor de (financiële) ondersteuning aan landelijke organisaties, maar ook voor de mate van bemoeienis van het rijk met dit onderwerp. Beide worden door de sector niet altijd begrepen en zeker verschillend gewaardeerd. Het is eenvoudiger om richting een overheid te lobbyen en de eigen achterban van informatie te voorzien, dan dat ruim 450 gemeenten apart aangesproken moeten worden. Feitelijk is het meer een formeel vastleggen van een feitelijke situatie. De rijksoverheid valt namelijk nog steeds aan te spreken op belemmeringen met een nationale oorsprong of nationale regelgeving die knelt. Samenwerking met zowel de Nationale Jeugdraad, VNG, Civiq en het NIZW-international centre heeft een goede basis gelegd voor zowel de implementatie als de consultatie en de rapportage. Vormgeving rapport Voor de vormgeving van de rapportage is de verantwoordelijkheidsstructuur een belangrijke factor. De meeste zaken spelen zich af op lokaal vlak. Tegelijkertijd is het ingewikkeld een duidelijk beeld te krijgen van lokale trends en werkende voorbeelden. Daardoor blijft een rapportage deels steken op een beschrijving van nationaal beleid, terwijl het voor het lokale vlak interessant zou kunnen zijn meer herkenbare zaken tegen te komen. De vraag naar de beschrijving van projecten, als aanvulling op reeds bestaand materiaal, heeft geholpen om daarvan een beeld te krijgen.
Hoofdstuk 5: de toekomst On the basis of above replies and in the light of your experience, what should be changed or done with regard to the further implementation of the common objectives and the future development of voluntary activities of young people? Er zijn vele samenhangende beleidsinitiatieven ingezet rond de gezamenlijke doelstellingen. De invoering van de Wmo is de meest bepalende, met beleidsconsequenties voor andere inspanningen. De resultaten van de consultatie ten behoeve van deze rapportage zullen dan ook gebruikt worden om gemeenten, maatschappelijke organisaties en in voorkomende gevallen individuen te inspireren. Hiertoe worden ze in een digitale databank ondergebracht ter ondersteuning van de invoering van de Wmo en bij het kennisinstituut voor maatschappelijke inzet, MOVisie. Het concreet zichtbaar maken van wat de doelstellingen kunnen betekenen is het belangrijkste dat op dit moment gedaan kan en moet worden. Daarvoor is het belangrijk dit op nationaal niveau in kaart te brengen. Ook het Europees perspectief kan helpen om mogelijkheden zichtbaar te maken. De betrokkenheid van gemeenten bij de verdere implementatie is van cruciaal belang. De VNG als belangenbehartiger van de gemeenten is hierbij een belangrijke partner. Passend bij de Nederlandse situatie is het aanscherpen van de gezamenlijke doelstellingen. Uitbreiding van mogelijke acties heeft nut voor het richting geven aan mogelijk beleid. Het zelfde geldt voor de verspreiding van goede voorbeelden. Uitbreiding van de doelstellingen is wat nederland betreft niet gewenst. De huidige doelstellingen zijn voldoende omvattend en geven voldoende ambitie voor de komende jaren.
16
Hoofdstuk 6: betrokkenheid jeugd Please describe how young people were consulted on the implementation of the common objectives and on the report in describing: - the type(s) of consultation - the number of young people reached by the consultations - when the young people were consulted (at which moment of the implementation and of the report) - how the young people’s views were taken on board of the implementation and of the report. Bij het proces van implementatie en consultatie vanaf begin 2006 is jeugd via de Nationale Jeugdraad betrokken. Rond de invoering van de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd in 2004 zijn verschillende jeugdorganisaties, uit verschillende sectoren, betrokken geweest. Bij de afwegingen over het vervolg op de Stimuleringsregeling s de Nationale Jeugdraad betrokken. Daarnaast is de oproep voor projecten ook gericht aan de Nationale Jeugdraad en al zijn lidorganisaties. Tenslotte zijn er rond een consultatiebijeenkomst op 1 juni 2006 jeugdorganisaties bereikt, alhoewel beperkt. De hoeveelheid jeugd op deze manier zijn bereikt is beperkt; gesproken is vooral met organisaties. Rond de Wmo-beleidsambities die op lokaal niveau vorm gaan krijgen, is het van groot belang dat jeugd ook wordt betrokken bij de vormgeving van het vrijwilligersbeleid. De inbreng van jeugd, die van de Nationale Jeugdraad in het bijzonder, heeft zowel invloed gehad op het beleid, de implementatie als de rapportage. Wat betreft de laatste twee door het optrekken in een “implementatie en reportageteam“ en onderling overleg. Wat betreft het beleid onder meer door overleg tussen het bestuur van de Nationale Jeugdraad en ambtelijke vertegenwoordigers van VWS. Tijdens een consultatiebijeenkomst in november 2006 werd commentaar gevraagd op een conceptrapportage. Aanvullingen zijn zo veel als mogelijk overgenomen en fouten herzien. Tijdens de consultatiebijeenkomst bleken de aanwezigen een aantal punten mee te willen geven: • Enkele organisaties hebben kritiek op de rapportage, omdat zij vinden dat jongeren buiten beeld zijn geraakt door de genoemde instituties. Ze vragen om het zichtbaar maken van meer initiatieven van ongeorganiseerde jeugd. • Er wordt vanuit de jeugd een oproep gedaan de stelselverantwoordelijkheid van de landelijke overheid serieus in te vullen door te (blijven) faciliteren en een kader te geven. Daarbij wordt een oproep gedaan de kansen die er zijn bekend te maken. • Rond maatschappelijke stages wordt door een aantal aanwezigen benadrukt dat deze geen vervanging van vrijwilligersbeleid op lokaal niveau zouden moeten zijn. Dit vooral omdat men van mening is dat het zwaartepunt bij het onderwijs ligt doordat daar de enige financiering plaatsvindt. Dit heeft in hun ogen tot gevolg dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor gemeenten en vrijwilligersorganisaties. • Een van de aanwezigen verwijst naar een advies van de raad voor de maatschappelijke Ontwikkeling, een adviesorgaan van het kabinet, over de Wmo, waarin verschillende scenario’s worden geschetst. Dit kan een handvat zijn voor iedereen die bij de Wmo is betrokken, dus ook vrijwilligersorganisaties om het debat te voeren en voeden. • Er wordt aangegeven dat men de Wmo vaak meer beschouwt als ‘zorgwet’ wat haaks zou kunnen staan pop het betrekken van jeugd. Aangezien dit niet zo is, wordt een pleidooi gehouden het debat over de lokale invulling te sturen door nu actie te ondrnemen. • Een van de aanwezigen stelt voor om een volgende rapportage over dit onderwerp van onderop omhoog te beschrijven, parallel aan de verantwoordelijkheidsverdeling die wettelijk is geregeld.
17
Als bijlage 2 is ook een korte impressie van een ronde tafelgesprek aan het einde van de consultatiebijeenkomst bijgevoegd. Hier komen de belangrijkste onderwerpen uit werkgroepen en de daar gevoerde discussies nogmaals naar voren.
Laatst bijgewerkt: woensdag 31 oktober 2007
18