Milieueffectrapport voor de SPE-elektriciteitscentrale op de site Ham te Gent
PRMER-0390
Opdrachtgever: SPE NV Ham 68 9000 GENT
Projectlocatie: Ham 68 9000 GENT
Datum:
maart 2011
Niet-Technische Samenvatting
DEEL 10 : NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING
1 RUIMTELIJKE,
JURIDISCHE,
BELEIDSMATIGE
EN
ADMINISTRATIEVE
SITUERING
De centrale is gelegen in het noordoosten van Gent, meer bepaald tussen:
de Ham en de Zonder-naamstraat in het westen, de Kraankinderstraat in het noorden, Dok Zuid in het oosten, De Metslaarstraat , Warandestraat en Regattenlaan in het zuiden.
De ligging van de SPE-elektriciteitscentrale waarvoor het voorliggende milieueffectrapport wordt opgesteld, wordt op de topografische kaart gesitueerd op figuur ‘Deel 1 Figuur 1a’. De juridische toestand wordt weergegeven op figuur ‘Deel 1 Figuur 1c’. Volgens het gewestplan (Gentse en Kanaalzone) is de SPE-elektriciteitscentrale volledig gelegen in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s, dat zich verder uitstrekt naar het noorden toe. De site wordt ten noorden, ten westen en ten zuiden begrensd door woonwijken en buurbedrijven. Voor de omgeving van SPE zijn een aantal BPA’s opgemaakt. Voor de zone ‘Oude Dokken’ ten westen van SPE is een RUP-procedure lopende (momenteel in fase van ontwerp). Deze plannen voorzien bijna allemaal in een mix van wonen, openbaar groen, kmo’s en gemeenschapsvoorzieningen.
2 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT 2.1
VERANTWOORDING
De hoofdactiviteit van SPE site Ham bestaat uit de productie van zowel elektriciteit voor de Belgische markt, als warmte voor het stadsverwarmingsnet. SPE biedt zowel particulieren, kleine bedrijven als grote ondernemingen een waaier van elektriciteits- en gasproducten aan. Dit is mogelijk dankzij de eigen productie van elektriciteit en de strategische samenwerkingsverbanden op de vrijgemaakte energiemarkt. Luminus is het handelsmerk van alle SPE producten. Daarnaast recupereert SPE op de site Ham warmte onder de vorm van oververhit water voor de voeding van het stadsverwarmingsnet in de stad Gent. Voorliggend rapport betreft een milieueffectrapport bij een milieuvergunningsaanvraag voor de hervergunning van de huidige activiteiten van de elektriciteitscentrale SPE op de site Ham te Gent. De huidige vergunning loopt nog tot augustus 2011. De verdere uitbating van dit productiecentrum is noodzakelijk teneinde de nodige productiecapaciteit te hebben voor de Belgische markt, alsook om blijvend in het stadsverwarmingsnet te kunnen voorzien (momenteel zijn er een 35-tal gebouwen op aangesloten op de noordelijke lus en nog een 33-tal op de zuidelijke lus).
ABO NV
MER SPE site Ham
2
Niet-Technische Samenvatting
2.2
TECHNISCHE ASPECTEN
2.2.1
BEDRIJFSINFRASTRUCTUREN
De SPE-centrale bestaat uit een aantal bedrijfsinfrastructuren, waarvan de belangrijkste:
De oorspronkelijke centrale (doet nu dienst als Intercultureel Centrum);
De nieuwe elektriciteitscentrale, waarin volgende productie-installaties zijn opgesteld: STEG-installatie (STEG = stoom- en gasturbine) met warmterecuperatie voor een stadverswarmingsnet met oververhit water (90°C à 130°C); Deze warmtekrachtinstallatie met een totaal thermisch vermogen van 102 MWth fungeert als basislasteenheid en produceert gedurende 7.500 à 8.000 uren per jaar elektriciteit, met een recuperatie van warmte voor het stadsverwarmingsnet. Het gaat om een belangrijke technologische ontwikkeling van de klassieke thermische centrale, waarbij deze technologie twee keer elektriciteit opwekt met eenzelfde hoeveelheid brandstof, in dit geval gas:
Het aardgas wordt een eerste keer verbrand in een verbrandingskamer die rechtstreeks verbonden is met de turbine. De verbrandingsgassen drijven de turbine aan en die doet de alternator draaien.
Vanuit de turbine stromen de verbrandingsgassen dan door een recuperatieketel (K20) die stoom produceert. Die stoom zet een tweede turbine in werking die een tweede alternator aandrijft.
Een gas-stoomcentrale recupereert twee derde van de verbrandingswarmte uit gas, die bij een klassieke centrale verloren gaat. De STEG-installatie bestaat dus uit volgende onderdelen:
Eén gasturbine van 42 MWe, gestookt op aardgas;
Eén recuperatieketel (K20) van 15,6 MWth voor stoomproductie en warmterecuperatie onder de vorm van oververhit water voor het stadsverwarmingsnet;
Eén condensatiestoomturbine van 13 MWe met twee stoomaftappen (van respectievelijk 10 MWth en 7,6 MWth)
Twee gasturbines met open cyclus als standby-eenheden voor elektriciteitsproductie (als back-up vermogen, als piekvermogen en voor het opvangen van productievariaties in de productie-eenheden van groene energie); Deze twee gasturbines in open cyclus (OCGT31 en OCGT32) zijn recente toestellen. De eerste gasturbine werd in de loop van 2007 gebouwd, de tweede eind 2007- begin 2008. De twee gasturbines vervangen de drie vroegere dieselmotoren. De twee gasturbines hadden een individueel elektrisch vermogen van ongeveer 58 MWe en een elektrisch rendement van maximum 42%, waardoor het thermische vermogen telkens ongeveer 124 MWth bedraagt. Op langere termijn wordt verwacht dat er door enkele technische verbeteringen aan de turbines (verbeteren verbranding, verminderen luchtweerstand, andere schoepen vorm of configuratie, etc.), het individueel elektrisch vermogen opgedreven kan worden tot 68 MWe, waardoor het thermisch vermogen kan oplopen tot 150 MWth.
ABO NV
MER SPE site Ham
3
Niet-Technische Samenvatting
De gasturbines produceren elk ongeveer 3.000 uren per jaar elektriciteit. Ze worden ingezet als back-up vermogen, als piekvermogen en voor het opvangen van productievariaties in de productieeenheden van groene energie. Het zijn dus piekinstallaties. De gasturbines werken volgens het systeem van ‘open cyclus gasturbines’ (OCGT). Voor piekinstallaties is OCGT opgenomen als ‘Beste Beschikbare Technieken’. Dat kan als volgt verklaard worden: OCGT eenheden zijn relatief eenvoudig en snel te bouwen, dus een beperking van de investering, en beschikken daarnaast over een meer dan behoorlijk elektrisch rendement, dus een brandstofkost die minder dan de helft hoger is dan die van een STEG. Door zijn aard en technologie leunt een OCGT aan bij een STEG. Het hart van de installatie is in beide gevallen immers dezelfde, zijnde de gasturbine, maar er is geen nageschakelde stoomturbine. Door het feit dat ze niet “gehinderd” worden door een nageschakelde trage stoomcyclus zijn ze uiterst flexibel en snelstartend, waardoor dus zeer kort op de bal kan gespeeld worden en alle marktopportuniteiten kunnen benut worden. Ze bewijzen dus vooral hun nut tijdens de piekuren omwille van de snelheid waarmee ze kunnen worden opgestart (minder dan 10 minuten tijd). Voor een piekbedrijf zijn STEGs, net als klassieke centrales (stoomcentrales), minder geschikt omwille van hun langere opstarttijd. Bijgevolg komen op technische en economische grond enkel motoren (gas en diesel) en gasturbines in aanmerking voor piekcentrales. De twee gasturbines in de site Ham zijn aeroderivatieve gasturbines (gasturbines afgeleid van vliegtuigmotoren). De turbines werden geleverd door Rolls Royce® en zijn van hetzelfde type als die gebruikt worden de recentste Airbus A380®. Aeroderivatieve gasturbines lenen zich door hun zeer korte opstarttijden, wat uitstekend is voor piekbedrijven, maar hebben bovendien de hoogste rendementen van alle op de markt beschikbare gasturbines. Bovendien is de betrokken turbine uitgerust met een Dry Low Emissions (DLE) verbrandingssysteem, wat de uitstoot van onder meer NOX beperkt. Vanuit milieustandpunt valt binnen de technisch mogelijke technologieën voor piekinstallaties de aeroderivatieve gasturbine dus zeker te verkiezen. Ook de CREG gaat in haar “Indicatief programma van de productiemiddelen voor elektriciteit 20052014” expliciet uit van gasturbines als piekinstallaties. Op pg. 58 van dit programma staat vermeld: “De technologieën die in het Indicatief Programma 2005-2014 beschouwd worden voor nieuwe investeringen in centrale productie, zijn hoofdzakelijk gebaseerd op gas: gasturbines met enkelvoudige cyclus (OCGT’s) en gasturbines met gecombineerde cyclus (STEG’s). Voor deze periode lijkt dit, zowel uit technische, economische en milieuoverwegingen, de meest aangepaste keuze in het huidig wettelijk en regelgevend kader. De OCGT’s bewijzen vooral hun nut tijdens de piekuren door hun snelle opstart en de lage specifieke investeringskosten van deze eenheid “. De vervanging van de drie dieselgroepen door milieuvriendelijkere gasturbines heeft niet alleen het voordeel van de drastische vermindering van het stookolieverbruik, maar heeft tevens een zeer sterke reductie van luchtverontreinigende stoffen tot gevolg (zie bespreking effecten lucht).
Vijf hulpstoomketels Om bij stilstand van de STEG-installatie aan de warmtevraag van het stadsverwarmingsnet en aan de interne warmtebehoefte van de centrale te kunnen voldoen, staan op de site vijf stoomketels opgesteld die samen de strengste winterpiek kunnen dekken door stoomlevering aan het 5 barstoomnet:
ABO NV
K18 (9,69 MWth): 8 bar-vlampijpketel op zware stookolie (15 ton stoom per uur)
K19 (12,4 MWth): 8 bar-vlampijpketel op zware stookolie (15 ton stoom per uur)
K22 (16,2 MWth): 9 bar-vlampijpketel op aardgas of gasolie (20 ton stoom per uur)
MER SPE site Ham
4
Niet-Technische Samenvatting
K23 (8,33 MWth): 12-bar vlampijpketel op aardgas (12 ton stoom per uur)
K24 (8,33 MWth): 12-bar vlampijpketel op aardgas (12 ton stoom per uur)
Hulpstoomketels K18 en K19 zijn de enige verbruikers van zware stookolie die nog op de site aanwezig zijn. Het zijn stand-by- en piekketels die slechts geringe tijd in dienst zijn. Bijkomend zijn twee nooddieselaggregaten (650 kVA en 1.700 kVA) op gasolie voor een blackstart. De rookgassen komen terecht in een gezamenlijke schouw van de vroegere dieselcentrale. Deze variatie in brandstof is nodig om een gewaarborgde back-up, onafhankelijk van de brandstof, te verzekeren. Hulpstoomketels K22, K23 en K24 zijn opgesteld in de STEG-zaal. De rookgassen van deze drie ketels komen in een gezamenlijke schouw terecht (ter hoogte van de STEG-zaal zijn er 2 schouwen: één voor de rookgassen van K22, K23 en K24 en één voor de rookgassen van K20 (= onderdeel van de STEG)).
Andere infrastrucuren op de terreinen van SPE zijn: opslagplaatsen, waterzuiveringsgebouw, park, bureau’s, magazijn en werkplaatsen, infrastructuren van Elia (hoogspanningsmast, transformatoren)
2.2.2
EXPLOITATIECYCLUS
De hoofdactiviteit van SPE site Ham bestaat uit de productie van elektriciteit voor de Belgische markt en warmte voor het stadsverwarmingsnet. De warmte-energie van de centrale aan de Ham wordt al sinds 1958 gerecupereerd door de implementatie van het stadsverwarmingsnet. Via een ondergronds net worden er namelijk woningen en gebouwencomplexen mee verwarmd De klanten tappen warm water af van de hoofdleiding, waar er dan via een eigen warmtewisselaar warmte wordt afgenomen, waarna het afgekoelde water weer naar de centrale vloeit. Bij het vertrek is het water tussen de 110 en 130°C warm, op de terugweg is dat nog 70°C. Aanvankelijk beschikte enkel het noorden van de stad over 5 km leidingen. Nadat SPE eind 1984 de centrale aan de Ham overnam van de Stad Gent, legde zij ook de kring ‘Zuid’ aan (in 1992), goed voor een extra 3 km. Elk uur stroomt hier zo’n 700.000 liter warm water door, dat onder meer ziekenhuizen en sociale woningcomplexen verwarmt. De belangrijkste klanten zijn de Universiteit Gent en het AZ Sint-Lucas. Sinds eind 2005 is ook het nieuwe justitiepaleis aan het Rabot aangesloten.
2.2.3
PRODUCTIEGEGEVENS
Maximaal vergund of te vergunnen aantal draaiuren
De STEG-installatie produceert gedurende 7.500 à 8.000 uren per jaar elektriciteit.
De gasturbines draaien ongeveer 3.000 uren per jaar.
De hulpstoomketels zijn stand-by- en piekketels die slechts geringe tijd in dienst zijn.
Verbruik grondstoffen De voornaamste grondstoffen die door het bedrijf worden aanwend zijn:
ABO NV
MER SPE site Ham
5
Niet-Technische Samenvatting
Water (het waterverbruik bedroeg in het referentiejaar 2007 16.274 m³)
fossiele brandstoffen (gas, gasolie en zware stookolie);
Daarnaast worden een kleine hoeveelheid hulpstoffen verbruikt. Het betreft voornamelijk chemicaliën, gassen en smeeroliën.
2.3
ALTERNATIEVEN
Het nulalternatief houdt in dat geen vergunningn verleent wordt voor de verdere exploitatie van SPE. Dit alternatief impliceert dat er geen effecten zijn en wordt verder niet expliciet behandeld. Een doelstellingsalternatief wordt niet in beschouwing genomen. Het project betreft een hervergunning van een bestaande toestand. Aangezien het project geen ernstig significant negatieve effecten met zich meebrengt is een onderzoek naar locatiealternatieven niet noodzakelijk.. Uitvoeringsalternatieven kunnen aan bod komen als milderende maatregelen.
ONTWIKKELINGSSCENARIO’S
2.4
In de autonome ontwikkeling blijft de huidige situatie verder evolueren. Het gebied heeft een industrieel verleden en zal naar verwachting weinig wijzigen in een autonome evolutie, aangezien het gebied reeds volledig is ingevuld. Momenteel is er wel een evolutie dat de eigenlijke havenactiviteiten van Gent zich verder noordwaarts terug trekken. In de autonome ebolutie zullen de vrigekomen ruimten ingenomen worden door woningen of andere functies naar gelang de trend op dat momen. De gestuurde ontwikkeling omvat een aantal plannen en projecten die op stapel staan in de omgeving. Sinds enkele jaren is er vanuit de stad Gent de intentie om dit ganse haven-woongebied aan te pakken in het kader van het omvormingsproject ‘Scharnier”. Met het privaat project ‘Dok Nood’ (ACEC-site) krijgt deze voormalige industriële site een herbestemming naar woonzoen met handel, groen en gemeenschapsfuncties. Met het project ‘Oude Dokken” wordt het verouderde industriegebied aansluitend aan het Houtdok, Handelsdok en Achterdok, omgevormd tot een stadsdeel waarin wonen, werken en ontspannen langs het waterfront centraal staat. Een belangrijk element binnen dit project is dat er meer woningen zullen bijkomen. Net ten oosten van SPE is binnen dit project een zone voorzien tussen de weg ‘Dok Zuid’ en de dokken zelf waar momenteel een mogelijke invulling bekeken wordt naar ofwel wonen, ofwel publiek domein ofwel kantoren.
3 BESTAANDE TOESTAND, MILIEUEFFECTEN EN MAATREGELEN 3.1
GELUID & TRILLINGEN
3.1.1
BESTAANDE TOESTAND
De huidige belangrijkste geluidsbronnen van SPE zijn:
Het gebouw met de stoom- en gasturbine en de daarbij horende uitlaat/verluchtingsinstallaties op het dak;
ABO NV
MER SPE site Ham
6
Niet-Technische Samenvatting
Enkele kleinere geluidsbronnen op de site (ventilatoren, pompen, uitlaatpijpjes in de wanden, waterbekkens, airco installaties op de daken)
Bedrijfsvreemde bronnen: de twee transformatoren van Elia.
Waar mogelijk werden al een aantal saneringswerken uitgevoerd waar er mogelijks geluidshinder van o.a. de gasturbines kon verwacht worden. In een eerste fase werden de binnenzijde van de transformatorzone, de poorten van de ‘vroegere’ dieselcentrale en de transformatoren ‘Noord’ en ‘Zuid’ gesaneerd. In een tweede fase werden de buitengevels aan de stoomcentrale en aan de ‘vroegere’ dieselcentrale gesaneerd. Nieuwe aanpassingen die nog werden doorgevoerd (gelijktijdig met het verwijderen van de dieselmotoren en het plaatsen van de gasturbines)- zijn:
op de bakken van het koelwater werden gesloten roosters aangebracht;
in het deel van de centrale waar de twee nieuwe gasturbines worden ondergebracht werden alle ramen met zwarte baksteen afgedekt.
De totale geluidsemissie van het turbinegebouw met de 2 gasturbines bedraagt 107,3 dB(A). Hiervoor zijn de 2 gasturbines met de 2 uitlaten al verantwoordelijk voor 106,7 dB(A). De schouwen van de 2 gasturbines zijn elk 34,3 meter hoog zodat de geluidsuitstraling naar de omgeving in de meeste gevallen niet is afgeschermd. Uit de technische fiche van de leverancier van de gasturbine blijkt dat het geluidsvermogenniveau van één gasturbine 145 dB(A) bedraagt zonder enige geluidsdemper. In de uitlaat van de gasturbine is er wel een gigantische geluidsdemper voorzien met een lengte van 6 meter. De geluidsbronnen van de STEG zijn niet gewijzigd t.o.v van het vorige MER. In 2004 werden er door SGS emissie – en immissiemetingen uitgevoerd op het moment dat de gasturbines nog niet in werking waren. In dit milieueffectrapport werden er nieuwe immissiemetingen uitgevoerd op 2 vaste meetpunten en 8 ambulante meetpunten A tot en met H). De resultaten van deze metingen worden in het MER beschreven.
3.1.2
BESCHRIJVING VAN DE EFFECTEN
In het kader van dit milieueffectrapport werden bijkomende geluidsmetingen uitgevoerd teneinde de invloed van de ingebruikname van de gasturbines te kunnen evalueren ten opzichte van de vroegere situatie met de oude dieselmotoren. (de SPE-centrale site Ham is in de periode 2007 – 2009 overgeschakeld van dieselmotoren naar open cyclus gasturbines). Effect t.o.v. het oorspronkelijk omgevingsgeluid Het specifiek geluidsniveau van de STEG en de gasturbines respecteert de richtwaarde voor de nachtperiode ook als ze samen in werking zijn. De berekende bijdrage van de STEG en de 2 gasturbines betekent voor de immissiepunten ten zuiden, oosten en noorden van SPE dat er een matig significant negatief effect (-1) optreedt ten opzichte van de situatie dat er geen centrale in werking is (nulalternatief). Op de hoek van Zonder Naamstraat en Regattenlaan (ten westen van SPE) is er geen verhoging van het omgevingsgeluid indien de STEG en de 2 gasturbines in werking zijn. De invloed van de transfo is hier te hoog. Het effect is bijgevolg te verwaarlozen (0).
Effect t.o.v. de vroegere situatie : met de werking van de oude dieselgroepen en de STEG Indien we de huidige bijdrage van de STEG en de 2 gasturbines vergelijken met de bijdrage tot het omgevingsgeluid bij de werking van de oude dieselgroepen en de STEG zien we dat er nu een beduidende reductie van het specifiek geluidsniveau en bijgevolg ook het omgevingsgeluid is opgetreden. In het algemeen kunnen we wel besluiten dat het omgevingsgeluid/specifiek geluidsniveau van de huidige situatie sterk gedaald is ten opzichte van de situatie met de
ABO NV
MER SPE site Ham
7
Niet-Technische Samenvatting
oude dieselgroepen. Dit effect is zeer positief ten zuiden en oosten van het turbinegebouw en matig positief in het noorden.
3.1.3
MAATREGELEN EN SUGGESTIES
Uit de broninventarisatie is gebleken dat de grootste geluidsbronnen momenteel nog de 2 schouwen van de gasturbines op het dak van het turbinegebouw zijn. Er werd reeds een geluidsdemper van 6 m lang voorzien in de uitlaat. Om het specifieke geluid van de 2 gasturbines te reduceren zou een extra geluidsdemping nodig zijn. Dit is echter niet zo evident om een bijkomende geluidsdemper te voorzien omdat moet nagegaan worden of dit nog technisch mogelijk is qua goede werking van de turbine op zich maar ook bouwtechnisch. De lengte van de geluidsdemper is echter beperkt tot 6 m omdat het bovenste deel van de schouw kan gedemonteerd worden om de rolbrug te laten passeren. De maximale tussenschakeldemping werd vooraf berekend en het technisch haalbare qua geluidsdemping werd reeds toegepast.
3.1.4
BESPREKING VAN HET NULALTERNATIEF
Indien de centrale te Ham niet zou hervergund worden, zal het omgevingsgeluid tijdens de nachtperiode terug zakken tot een geluidsniveau zoals dat werd opgemeten bij inactiviteit van de centrale. Voor de woningen in de Regattenlaan zou dit 50 dB(A) blijven, uitgaande van het feit dat de transfo’s in werking blijven. Voor de woningen in de Metselaarsstraat wordt het LA95-niveau voor de nachtperiode dan 40 dB(A) en minder. Overdag en ’ s avonds blijft het wegverkeerslawaai het omgevingsgeluid bepalen.
3.1.5
BESPREKING VAN DE VERSCHILLENDE SCENARIO’S
Binnen de verschillende mogelijke ontwikkelingen in het studiegebied is voornamlijk de invulling van de zone net ten oosten van SPE (zone Z1l uit het ontwerpRUP ‘Oude Dokken’) van belang. Indien deze zone als woonzone zal herbestemd worden, verwachten we hier een overschrijding van het specifiek geludisniveau in geheel deze zone. Tijdens de nachtperiode zal hier de werking van de gasturbines duidelijk hoorbaar zijn. Voornamelijk het (zeer) laag frequent geluid kan eveneens voor de nodige hinder zorgen. Het is bijgevolg aan gewezen om het gebied niet als wonen een bestemming te geven. Als kantoorzone is mogelijk vermits overdag het wegverkeerslawaai bepalend is voor het omgevingsgeluid. Indien toch gekozen wordt voor de bestemming wonen, dan is het bepalen van een degelijke geluidsisolatie van deze woningen absoluut noodzakelijk. Voor zone Z7 is de bestemming vanuit het oogpunt van de specifieke bijdrage van SPE niet belangrijk. Immers, de knelpunten, met name de woningen in de Zonder-Naam-straat en de Metselaarstraat blijven in een woongebied op minder dan 500 m van een industriegebied gelegen. Het effect op het omgevingsgeluid zal voor deze huizen ook niet veranderen indien er andere bestemming aan het parkgebied wordt toegekend.
3.2
LUCHT
3.2.1
BESTAANDE TOESTAND
Bij de beschrijving van de bestaande toestand werd in eerste instantie de plaatselijke luchtkwaliteit van het studiegebied in kaart gebracht aan de hand van meetnetten door de Vlaamse Overheid. Op basis van deze meetgegevens kon er gesteld worden dat de luchtkwaliteit in het studiegebied aan de kwaliteitseisen voldoet.
ABO NV
MER SPE site Ham
8
Niet-Technische Samenvatting
3.2.2
BESCHRIJVING VAN DE EFFECTEN
Voor de meest relevante parameters werden er immisieberekeningen uitgevoerd met behulp van het IFDM-model. Als meest relevante stoffen werden SO2, NOx, CO en stof beschouwd. Deze waarden werden getoetst ten opzichte van de geldende normen voor de luchtkwaliteit. Er werd nergens een overschrijding van de geldende normen vastgesteld. Er werd overal rekening gehouden met geen of verwaarloosbaar effect. Het inzetten van de gasturbines ter vervanging van de dieselmotoren resulteerde in een zeer sterke daling van de specifieke emissies (kg verontreinigende stof per MWh elektrisch). Zo vallen de stof- en SO2-emissies terug op 0, de NOx-emissies dalen van 20,84 naar 0,18 kg/MWh elektrisch en de CO-emissies van 3,42 naar 0,11 kg/MWh elektrisch. Ondanks de hogere productiecapaciteit dalen de meeste totale emissies. Enkel voor CO is er een stijging, maar er is een gelijkmatiger spreiding dan bij de dieselmotoren. Bij maximale productie is er:
10 keer meer elektriciteit geproduceerd 83% minder SO2-uitstoot 84% minder stofuitsoot 50% minder CO2-uitstoot 41% minder NOx-uitstoot 38% meer CO-uitstoot (maar gelijkmatiger gespreid)
3.2.3
MAATREGELEN EN SUGGESTIES
Er werden geen bijkomende maatregelen voorgesteld.
3.2.4
BESPREKING VAN HET NULALTERNATIEF & VERSCHILLENDE SCENARIO’S
Bij het nulalternatief, waarbij geen verdere vergunning aan SPE zou worden verleend, zou de luchtkwaliteit in de omgeving nauwelijks beïnvloed worden. Enkel op de concentratie van NO2 zou er een meetbaar effect van gemiddeld 0,18 µg/m³ zijn. Omgekeerd, voor elk van de voorliggende scenario’s is de invloed van de SPE-exploitatie in haar huidige vorm erg gering.
3.3
BODEM
3.3.1
BESTAANDE TOESTAND
Het bedrijf is gelegen in de Vlaamse zandstreek. De ruimere omgeving van het bedrijf wordt voornamelijk gekenmerkt door antropogene bodems (bebouwde zones). De oorspronkelijke bodem, het Holoceen klei – zand – complex is begraven onder aanvullingen. Deze aanvullingen zijn van antropogene oorsprong en zijn qua samenstelling zeer heterogeen (zand, leem en klei). Gelet op de historische evolutie ter hoogte van deze site bevat de bodem meestal belangrijke hoeveelheden afbraakpuin van gebouwen.
ABO NV
MER SPE site Ham
9
Niet-Technische Samenvatting
In het verleden werden op de site van de centrale reeds een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd om de kwaliteit van de bodem en de ernst van eventuele verontreiniging te bepalen. Op 3 locaties werden verhoogde concentraties aan verontreinigende stoffen in de grond waargenomen. Voor 2 ervan werd gesteld dat er zich geen ernstige bedreiging voordeed en dat er voor deze twee locaties geen beschrijvend bodemonderzoek diende te gebeuren. Voor de derde locatie (ter hoogte van de vroegere kolenopslag) werd wel een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin werd besloten dat er geen ernstige bedreiging vastgesteld werd en dat er geen noodzaak is tot sanering. Een periodiek onderzoek om de 10 jaar is noodzakelijk gegeven de huidige activiteiten. Bijna de volledige oppervlakte van het terrein is verhard, behalve het ‘buurtpark’ ter hoogte van de ZonderNaamstraat, en het park langs Dok Zuid.
3.3.2
BESCHRIJVING VAN DE EFFECTEN
Er zijn geen continue emissies naar de bodem als gevolg van de activiteiten van SPE op de site. Wel kan bij calamiteiten of bij het optreden van een lek een hoeveelheid product de bodem verontreinigen. Gezien het project hier gaat om een hervergunning van bestaande installaties worden er geen bijkomende effecten voor de discipline bodem en grondwater verwacht. Volgens het oriënterend bodemonderzoek van 1997, uitgevoerd door de Universiteit Gent (Geologisch Instituut) in opdracht van SPE (dd. 13 maart 1997), hadden er zich sinds 1924 geen calamiteiten voorgedaan (gegevens van voor 1924 waren niet beschikbaar). Volgens het oriënterend bodemonderzoek van 2002, uitgevoerd door Soresma in opdracht van Elia (dd. 8 augustus 2002) hadden er zich tussen 1997 en 2002 geen calamiteiten voorgedaan. In het MER wordt er rekening gehouden met een gering negatief effect (geringe kans op verontreiniging).
3.3.3
MAATREGELEN EN SUGGESTIES
Er worden geen verdere maatregelen voorgesteld.
3.3.4
BESPREKING VAN HET NULALTERNATIEF & DE SCENARIO’S
Het nulalternatief houdt in dat de overheid geen vergunning verleent voor de verdere exploitatie van de SPEcentrale. Dit betekent dat alle emissies en de daaraan verbonden milieueffecten tengevolge van de exploitatie van de centrale wegvallen vanaf augustus 2011. Bij de keuze van het nulalternatief zijn er bijgevolg geen risico’s meer op calamiteiten.
De keuze van de verschillende scenario’s heeft geen invloed op de impact van de geplande situatie. Voor alle scenario’s wordt er uitgegaan van een gering negatief effect: geringe kans op verontreiniging.
ABO NV
MER SPE site Ham
10
Niet-Technische Samenvatting
3.4
WATER
3.4.1
BESTAANDE TOESTAND
Het terrein van SPE site Ham is gelegen binnen het Bekken van de Gentse Kanalen en op de scheiding van 2 VHAzones:
VHA-zone nr. 138: Gentse binnenwateren + Ringvaart tot Sas Merelbeke
VHA-zone nr. 132: Kanaal Gent-Terneuzen van Leie binnenstad/Benedenschelde (excl.) tot monding Moervaart (excl.)
De SPE-centrale site Ham is gesitueerd aan het Achterdok, dat via de voorhaven in verbinding staat met het kanaal Gent-Terneuzen en eveneens aansluit op de Leie. Het koelwater voor de site Ham wordt gecapteerd uit het Achterdok in de watervang aan Dok Zuid waar een groffilter het drijfvuil verwijdert. Het gebruikte koelwater van de gasturbines en de STEG-installatie wordt via een gemeenschappelijk kanaal geloosd in het Handelsdok ter hoogte van Dok Noord. De gemiddelde temperatuursstijging van het koelwater bedraagt ongeveer 7°C. Volgens de grondwaterkwetsbaarheidskaart van Oost-Vlaanderen is het grondwater in bijna het volledige studiegebied aangeduid als” kwetsbaar”, door de aanwezigheid van een winbare watervoerende laag bestaande uit zand, zonder deklaag met een onverzadigde zone van maximaal 10 m dikte. In het zuidwesten is er een zone als “weinig kwetsbaar” aangeduid. De freatische grondwatertafel bevindt zich in de doorlatende antropogene gronden en varieert van 0,7 tot 1,9 m onder het maaiveld (oriënterend bodemonderzoek, 2002). De grondwaterstromingsrichting wordt beïnvloed door het heterogeen karakter van de antropogene gronden en door de aanwezigheid van ondergrondse hindernissen zoals funderingen. De lokale grondwaterstromingsrichting varieert van het noordwesten tot het zuidwesten, vermoedelijk in de richting van de Leie (oriënterend bodemonderzoek, 2002). De regionale grondwaterstromingsrichting is zuidoostelijk in de richting van de Schelde (ongeveer 1.700 m ten zuiden). De grondwaterstromingsrichting in de eerste winbare watervoerende laag wordt vermoedelijk beïnvloed door de waterpeilen in het nabijgelegen Achterdok en de Leie.
Het huishoudelijke afvalwater is afkomstig van de diverse sanitaire inrichtingen (toiletten, lavabo’s, …). Het huishoudelijke afvalwater wordt samen met het niet verontreinigde hemelwater geloosd in de openbare riolering aan de Ham. De industriële afvalwaters die in de elektriciteitscentrale worden geproduceerd, zijn van diverse aard:
Regeneratie- en spoelwaters van de decarbonatie, ontijzering en demineralisatie-installatie van proceswater;
Spuien van ketels en recuperatieketels
Oliehoudende afvalwaters
De oliehoudende waters zijn sinds de uit dienst name van de dieselmotoren sterk verminderd. Oliehoudende waters zijn in hoofdzaak afkomstig van de brandstof- en smeerolievoorbereiding en worden in een statische olie-afscheider van de drijflaag ontdaan. Daarna worden ze naar een bufferbekken voor oliehoudend water gevoerd. Bij voldoende hoeveelheid oliehoudend afvalwater in het bufferbekken wordt de fysicochemische zuivering met bezinkingsprincipe opgestart. Slib bezinkt en wordt afgehaald (wordt jaarlijks afgevoerd via vrachtwagens). Het van olie gezuiverde water wordt naar het bufferbekken voor de ketelwaterspuien geleid.
ABO NV
MER SPE site Ham
11
Niet-Technische Samenvatting
De ketelwaterspuien worden vanuit de installaties naar het ketelwaterbufferbekken geleid. Van daaruit wordt het water overgepompt naar een neutralisatiebekken waar HCl en NaOH worden toegediend voor neutralisatie. Na neutralisatie wordt het water geloosd op het openbare rioleringsstelsel. Dit gebeurd discontinu. De regeneratie- en spoelwaters van decarbonatie en demineralisatie worden eveneens naar het neutralisatiebekken geleid. Na neutralisatie worden ze mee geloosd op het openbare rioleringsstelsel. Het afvalwater wordt geloosd via een afvoerleiding waarop een elektronische debietmeter en een volumemeter zijn aangebracht. Conform het zoneringsplan van de stad Gent behoort de centrale SPE-Ham tot het Centraal Gebied. In dit gebied zijn de rioleringen aangelsoten op de RWZI Gent-Ossemeersen.
3.4.2
BESCHRIJVING VAN DE EFFECTEN
Het grondwater wordt over bijna het gehele studiegebied als kwetsbaar aangeduid. Er zijn geen continue emissies naar de bodem als gevolg van de activiteiten van SPE op de site. Wel kan bij calamiteiten of bij het optreden van een lek een hoeveelheid product de bodem en het grondwater verontreinigen. Bij de brandstof- en smeerolievoorbereiding ontstaan oliehoudende waters die in een een statische olie-afscheider van de drijflaag ontdaan worden. Ketelwaterspuien, regeneratie- en spoelwaters van decarbonatie en demineralisatie worden naar het neutralisatiebekken geleid en vervolgens geloosd op het openbare rioleringsstelsel. Door de aanwezigheid van potentieel grondwaterbedreigende producten en de genomen preventieve en milderende maatregelen wordt uitgegaan van een geringe kans op grondwaterverontreiniging. Beoordeling: gering negatief effect (geringe kans op grondwaterverontreiniging).
De afvalwaterstromen worden niet rechtstreeks in oppervlaktewater geloosd. Zowel het industrieel bedrijfsafvalwater als het sanitair afvalwater worden in de openbare riolering geloosd. Enkel het koelwater wordt via een eigen lozingspunt in het Handelsdok geloosd (ter hoogte van Dok Noord). Er worden geen stoffen, ook geen biociden, toegevoegd aan het koelwater. In risicoperiodes voor temperatuuroverschrijding en thermische dagvrachtoverschrijdingen (dit is indien de ogenblikkelijke temperatuur van het inkomende koelwater een temperatuur van 25°C overschrijdt) worden de voortschrijdende gemiddelden en thermische vrachten online op intranet opgevolgd. Op basis van de resultaten wordt, aan de hand van een instructie, de wettelijk vereiste maatregelen getroffen. Indien nodig wordt het koelwaterdebiet verhoogd of wordt de productie verminderd. In de winter bedraagt de temperatuur van het uitgaande koelwater 10 – 14 °C, in de zomer kan dit oplopen tot 28 – 30 °C. De normen met betrekking tot temperatuur richten zich op de maximumtemperaturen in de zomer. Uit een raadpleging van alle geregistreerde uurwaarden van de temperatuur van het geloosde water sinds 1/1/2006 blijkt het probleem alleszins niet zo groot te zijn, zoals volgende tabel aantoont (voor elk jaar waren 8760 uurwaarden geregistreerd):
2006 2007 2008 2009
# uurwaarden > 30° 177 5 4 50
# uurwaarden > 31° 64 1 0 3
# uurwaarden > 32° 11 0 0 1
# uurwaarden > 33° 0 0 0 0
Uit bovenstaande tabel bleek dat er in 2006 t.e.m. 2009 geen overschrijding was van de uurwaarden boven 33°C.
ABO NV
MER SPE site Ham
12
Niet-Technische Samenvatting
Uit de analyse van de cijfers van 2007 (een jaar waarin de dieselmotor 3 nog gedraaid heeft), 2008 en 2009 (de jaren zonder dieselmotor 3, dus zoals de toestand momenteel is) blijkt dat : •
De dokwatertemperatuur is de laatste 3 jaar maximaal 25°C geweest (afgerond).
•
Er is door SPE de laatste 3 jaar geen enkele overschrijding geweest van de Vlarem voorwaarden m.b.t. de lozingstemperatuur.
•
SPE heeft door het vervangen van de dieselmotoren door gasturbines zijn maximale koelwatergebruik met 40 % verminderd (van 11950 m³/u naar 7050 m³/u) doordat tevens de thermische vracht van maximaal 134 MWth naar 73 MWth is gedaald.
•
Hierbij dient opgemerkt dat in de zomer de warmtevraag van de stadsverwarming minder is. Hierdoor wordt de noodzaak om de WKK, die de grootste koelwatergebruiker is, te laten draaien voornamelijk gestuurd wordt door de elektriciteitsvraag.
Voor de beoordeling van het effect van de lozing van koelwater op het ontvangende oppervlaktewater werd gebruik gemaakt van de “Beoordelingsmethodiek warmtelozingen” uit Nederland. Hierbij wordt een mengzone bepaald als het gebied bij het lozingspunt waar het Ernstig Risiconiveau (ER) overschreden wordt. Omwille van het ontbreken van gegevens werden onder meer voor de debieten in het dok een aantal aannames gedaan. Indien getoetst wordt aan het waterkwaliteitsobjectief van 28°C als grens van de mengzone dan blijkt dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden (volle productiecapaciteit en dus volle lozingsdebiet) enkel bij een hoog debiet aan de Kasteelsluis richting dokken, het dokwater niet over de volledige dwarssectie te maken heeft met een temperatuur die hoger ligt dan het kwaliteitsobjectief. (Beoordeling : negatief effect) Bij de nieuwe vergunningsaanvraag wordt een hogere lozing van huishoudelijk (sanitair) afvalwater (van 15 naar 20 m³) gevraagd omdat in 2008 het kantoor aan de Zuiderpoort te Gent verlaten werd en deze medewerkers tewerkgesteld werden op de site HAM. Sindsdien is er een gestage toename van het personeel op de site HAM vastgesteld. De hoeveelheid te lozen industrieel afvalwater wordt in de nieuwe aanvraag gereduceerd om de totale vracht aan chlorides naar het RWZI te verminderen. Er wordt een behoud gevraagd van de chloridenorm (30000 mg/l en 1958 kg/dag) omdat dit gezien de aard van het inkomend water (stadswater met veel chlorides) en de demineralisatie ervan (regeneratie met HCl). Om de totale hoeveelheid chlorides naar het RWZI toe toch te beperken wil SPE het ogenblikkelijk debiet verminderen van 41,5 m³/u naar 25 m³/u waardoor er een betere spreiding en minder pieken ontstaan. Het jaardebiet zal beperkt worden tot 20.000 m³/jaar. Ondanks het feit dat in de jaren 2007, 2008 en 2009 minder geloosd werd, wordt toch een debiet van 20.000 m³/jaar aangevraagd om veiligheidsredenen. De open cyclus gasturbines zijn uitgerust met een waterinjectiesysteem om ook in warme periodes voldoende vermogen te halen. Dit injectiesysteem wordt gevoed met deminwater en om dat deminwater aan te maken moet er meer geregenereerd worden. Dit geeft op zijn beurt meer afvalwater (neutralisatiewater). Wanneer de gasturbines elk 3000 uur met waterinjectie zouden draaien is er een vergund debiet van 20000 m³ nodig. Conform de omzendbrief LNW 2005/01 van 23 september 2005 met betrekking tot verwerking van bedrijfsafvalwater via de openbare zuiveringsinfrastructuur wordt SPE beschouwd als een klein bedrijf. Het bedrijfsafvalwater van kleine bedrijven evenals het huishoudelijk afvalwater van alle bedrijven wordt gesaneerd binnen de noodzakelijke minimale RWZI-zuiveringscapaciteit voor huishoudelijk afvalwater berekend op basis van het aantal aangesloten en aan te sluiten inwoners - hierna RWZI-basiszuiveringscapaciteit genoemd - voor zover het voldoet aan de in de milieuvergunning opgelegde lozingsvoorwaarden. (Beoordeling: geen of verwaarloosbaar effect).
ABO NV
MER SPE site Ham
13
Niet-Technische Samenvatting
3.4.3
MAATREGELEN EN SUGGESTIES
SPE voldoet steeds aan de lozingsnormen voor temperatuur van het koelwater. Om het effect te bepalen in het ontvangende oppervlaktewater werd gebruik gemaakt van het “mengzone-concept”. Hierbij werd berekend dat het in zeer warme en dus uitzonderlijke omstandigheden (volgens theoretische berekeningen) wel kan voorkomen dat niet voldaan kan worden aan het mengzone-toetsingscriterium inzake temperatuur van het ontvangende water. Dit is sterk afhankelijk van het debiet in de dokken en meer bepaald ter hoogte van de Kasteelsluis. Effecten op de fauna en flora in het oppervlaktewater zijn dan ook niet geheel uit te sluiten. Hierdoor lijkt een verhoging van de lozingsnorm (via uitzonderingsmaatregel) niet haalbaar. Er dient hierbij opgemerkt te worden dat het mengzonetoetsingscriterium geen wettelijk kader vormt. Het is voor het bedrijf in de praktijk bovendien onmogelijk om het koelproces te sturen in functie van de mengzoneverhouding. De grootste onbekende hierin is het debiet van het kanaal. SPE beschikt wel over een permanente monitoring van lozingsdebiet en inkomende en uitgaande temperatuur van het koelwater. Op basis van deze parameters wordt het koelproces gestuurd zodat overschrijdingen van de temperatuurnormen zich niet voordoen. Uit de effectbespreking volgt dat SPE de laatste 4 jaar steeds voldaan heeft aan de lozingsnormen met betrekking tot de temperatuur van het koelwater. Bovendien is door de omschakeling van de dieselcentrale naar de meer milieuvriendelijke gasgestookte centrale ook de behoefte aan koelend vermogen afgenomen. Hierdoor kon het maximaal te vergunnen debiet van 19.000 m³/u (vroeger) verminderd worden tot 7.050 m³/u (nu) wat overeenkomt met een afname van ongeveer 60%. Volgens de BREFstudie “Industrial Cooling Systems” is de beste maatregel om het koelvermogen te reduceren de restwarmte zoveel als mogelijk te valoriseren. Door de inschakeling van het stadsverwarmingsnet wordt dit principe dus bij SPE reeds maximaal toegepast. De BREF-studie vermeldt tevens dat het inschakelen van additionele koeltechnieken (bv koeltorens) vrij grote investeringen en vrij veel plaats vergen. Hoe meer warmte rechtstreeks aan de atmosfeer wordt afgegeven hoe hoger het verbruik aan energie en water (dat verdampt als waterdamp). Bijkomend zijn er een aantal milieunadelen die de installatie van dergelijke koelsystemen in een stadsomgeving zeer sterk bemoeilijken. • • • • • • •
Koeltorens vergen extra vermogen met een daling van het rendement van de centrale en extra energieverbruik tot gevolg, zodat ook meer emissies ontstaan. Koeltorens produceren bijkomend geluid dat tot meer dan 100 dBA kan oplopen. Daarnaast bestaat bij koeltorens een risico op verspreiding van bacteriën (oa legionella) Bij de behandeling van het koelwater ontstaan extra afvalstoffen . Er dienen biociden toegepast te worden zodat meer opslag nodig is van gevaarlijke stoffen. Koeltorens geven bij bepaalde weersomstandigheden damp af wat kan leiden tot overlast en ijzelvorming in de winter. Koeltorens vergen extra plaats ten nadele van het groen dat nu op het bedrijf aanwezig is en ingeschakeld zal worden in het stadsgezicht.
Tot op heden kon SPE steeds voldoen aan de opgelegde lozingstemperaturen. Het lijkt in eerste instantie dan ook evidentie om geen bijkomende zware investeringen te doen in bijkomende koelcapaciteit.
Zoals gesteld komt zowel een deel van het hemelwater als het afvalwater in de riolering terecht. Ongeveer 25% van het hemelwater komt terecht op niet-verharde bodem waar het direct kan infiltreren. Het deel van het hemelwater dat terecht komt op het tankenpark (9,2%) dient beschouwt te worden als (potentieel verontreinigd) industrieel afvalwater. Ongeveer 19% van het hemelwater wordt ook rechtstreeks afgeleid naar oppervlaktewater. Het hemelwater van ongeveer 37% van de oppervlakte is nog aangesloten op de riolering. Verdere afkoppeling van dit hemelwater is hier geen evidentie. Het gaat hier immers om een bestaand rioleringssysteem dat zowel binnen als
ABO NV
MER SPE site Ham
14
Niet-Technische Samenvatting
buiten onder de bestaande betonnen verhardingen ligt. Onder de betonnen verhardingen van deze elektriciteitscentrale lopen tal van elektrische (hoog)spanningsleidingen. Het uitvoeren van grondwerken, zoals het graven van sleuven om nieuwe afvoerbuizen te leggen, is daardoor technisch zeer moeilijk. Eén van de enige mogelijkheden voor bijkomende infiltratie zou het stuk groen zijn naast de het gebouw van de dieselcentrale. Echter de aanwezigheid van leidingen en een ondoorlatende kleilaag in de ondergrond maakt dit onmogelijk
Waar mogelijk worden reeds maatregelen genomen. Bij aanleg van nieuwe bijkomende verharding wordt zoveel als moe Zo is in 2009 is de bestaande parking vergroot omdat er meer personeelsleden uit een andere afdeling bijkwamen. Hierbij is rekening gehouden met de voorschriften terzake: • • •
De verharding is uitgevoerd met klinkers waardoor een deel reeds wordt geïnfiltreerd. Wat niet infiltreert wordt gebufferd in een oude koelwaterleiding Het regenwater wordt afgevoerd naar de Leie hiervoor bezit SPE een vergunning van Waterwegen & Zeekanaal.
De werken aan voornoemde parking konden alleen uitgevoerd worden omdat alle kabels onder dit terrein uit dienst gegaan zijn omdat:Elia zijn transformatoren vernieuwde waardoor ook de kabels vernieuwd werden en SPE zijn oude aansluiting met de dieselmotoren uit dienst genomen heeft en een nieuwe aansluiting aangelegd heeft met de nieuwe gasturbines.
3.4.4
BESPREKING VAN HET NULALTERNATIEF
Bij de keuze van het nulalternatief vallen alle lozingen bijgevolg weg. De keuze van de verschillende scenario’s heeft geen invloed op de impact van de geplande situatie. Voor alle scenario’s wordt er uitgegaan van een gering negatief effect: geringe kans op verontreiniging.
3.5
MENS
3.5.1
BESTAANDE TOESTAND
De SPE-centrale site Ham is gelegen in Gent, een sterk verstedelijkt gebied. Het bedrijf is gelegen (nog net) binnen de Binnenring R40, waarvan Dok-Zuid deel uitmaakt. Op deze R40, in de directe nabijheid van de centrale is de ‘Dampoort’ gelegen. Dit belangrijk knooppunt zorgt voor een verbinding met de R4 via de Afrikalaan, Antwerpsesteenweg of de Land Van Waaslaan – allen belangrijke verkeersassen. In zuidelijke en westelijke richting grenst de centrale aan woongebied met cultureel, historisch en/of esthetische waarde. In het noorden zijn ook grenzend aan de centrale woningen gelegen. Deze liggen momenteel in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s (net als de centrale zelf). Ten zuidoosten grenzend aan de site, is een gebied voor stedelijke ontwikkeling gelegen. Ten oosten van de centrale is het Handelsdok en het Achterdok gelegen, met daaraan grenzend industriegebied, gebied voor openbaar nut (sporen), gebied voor stedelijke ontwikkeling en woongebied). Deze ring is veruit de belangrijkste verkeersader van de Gentse binnenstad en heeft in het zuiden direct verbinding met de E40 en de E17.
ABO NV
MER SPE site Ham
15
Niet-Technische Samenvatting
De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf zelf zijn beperkt. De meest benodigde grondstof is aardgas. Deze wordt via de Fluxysleiding rechtstreeks aangevoerd. Daarnaast wordt zware stookolie per schip geleverd via het Handelsdok. Gasolie wordt via vrachtwagens aangevoerd.
3.5.2 3.5.2.1
BESCHRIJVING VAN DE EFFECTEN Toxicologie
De beschouwde stoffen zijn NOx, SO2, stof en CO. De beschouwde grens- en alarmdrempel voor deze stoffen ter bescherming van de gezondheid van de mens werden reeds weergegeven bij de discipline Lucht. Uit deze discipline bleek reeds dat het effect van SPE op de NO2-concentratie, SO2-concentratie, stofconcentratie en CO-concentratie erg beperkt is (< 1%): geen of verwaarloosbaar effect. Bijgevolg wordt hier niet meer dieper op ingegaan.
3.5.2.2
Geluids- en trilingshinder
Dit wordt volledig behandeld binnen de discipline Geluid. Bijgevolg wordt hier niet dieper op ingegaan, maar wordt er verwezen naar die discipline.
3.5.2.3
Verkeershinder
Het project is een hernieuwing van de bestaande situatie. Op dit ogenblik is er in de achterliggende straatjes (Zonder Naamstraat, Metselaarstraat, Ham) nooit filevorming, waardoor er uitgegaan kan worden dat er nog restcapaciteit aanwezig is in de straatjes. Bovendien zijn ca. 200 verkeersbewegingen per dag van personeelsvoertuigen verwaarloosbaar ten opzichte van stedelijk verkeer. Eveneens wordt het ophalen van restafval als verwaarloosbaar geacht (ophaling IVAGO). Ter hoogte van de R40 dient er dagelijks rekening gehouden te worden met een 30.000 verkeersbewegingen (verkeerstellingen; Federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer).
3.5.3
MAATREGELEN EN SUGGESTIES
Er worden geen verdere maatregelen en suggesties voorgesteld.
3.5.4
BESPREKING VAN HET NULALTERNATIEF
Wanneer er gekozen wordt voor het nulalternatief wordt de exploitatie van SPE stopgezet. Bijgevolg valt de mogelijke hinder ten gevolge van de exploitatie t.o.v. de mensen in de onmiddellijke omgeving weg. Inzake verkeer, toxicologie, geluid en veiligheid worden er geen verschillen verwacht inzake toepassing van de verschillende ontwikkelingsscenario’s: geen of verwaarloosbare effecten verwacht.
ABO NV
MER SPE site Ham
16
Niet-Technische Samenvatting
3.6
FAUNA & FLORA
3.6.1
BESTAANDE TOESTAND
Volgens de biologische waarderingskaart ter hoogte van het studiegebied maakt het bedrijfsterrein onderdeel uit van een biologisch minder waardevolle dichtbebouwde zone met aanwezigheid van industriële bebouwing (ud + ui). Het park in de Zonder Naamstraat wordt aangeduid als een complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen. Ook de dokken zelf bezitten een beperkte biologische waarde. Over het plangebied zelf bestaan geen gegevens wat de visfauna betreft. In de Oude dokken zitten wellicht wel een aantal eerder algemene visssoorten zoals Drie- en Tiendoornige stekelbaars, Snoek, Zeelt, Karper, Blankvoorn... In de ruimere omgeving van het studiegebied vinden we noch VEN-gebieden, noch habitat- of vogelrichtlijngebieden, noch Vlaamse en/of erkende natuurreservaten terug.
3.6.2
BESCHRIJVING VAN DE EFFECTEN
Aangezien het een verderzetting van bestaande activiteiten betreft, treedt geen direct bijkomend biotoopverlies op: geen of verwaarloosbaar effect. De lozing van koelwater brengt lokaal een verhoging van de temperatuur met zich mee wat voor de levensgemeenschappen in het water een negatief effect betekent. Omwille van het voorzorgsbeginsel kan gesteld worden dat een verhoging van de lozingsnorm (via uitzonderingsmaatregel) niet haalbaar lijkt.
3.6.3
MAATREGELEN EN SUGGESTIES
Er worden geen verdere maatregelen en suggesties voorgesteld.
3.6.4
BESPREKING VAN HET NULALTERNATIEF & SCENARIO’S
Wanneer er gekozen wordt voor het nulalternatief wordt de exploitatie van SPE stopgezet. Effecten worden dan niet meer waargenomen. Inzake verkeer, toxicologie, geluid en veiligheid worden er geen verschillen verwacht inzake toepassing van de verschillende ontwikkelingsscenario’s: geen of verwaarloosbare effecten verwacht.
3.7
LANDSCHAP
3.7.1
BESTAANDE TOESTAND
De SPE site Ham is rekening houdende met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) niet gelegen in een traditioneel landschap, maar in een ‘stedelijk gebied of havengebied’.
De omgeving van de centrale kent een hoge landschappelijke waarde:
het bedrijf grenst aan woongebied met cultureel, historisch en/of esthetische waarde.
In de directe omgeving (binnen 1 km) zijn een aantal beschermde stadsgezichten aangeduid:
ABO NV
MER SPE site Ham
17
Niet-Technische Samenvatting
o o o o o o o o o o o o o
Een gedeelte van het Campo Santo met parochiekerk, voormalig gemeentehuis en oorlogsmonument Patershol en omgeving Het gebouw en de binnenkoer en de vleugel palend aan de Baaisteeg met de vroegere stallen en koetshuis Huis “De Pelikaan” met 3 aangebouwde traveeën, en de achterliggende tuin en aanhorigheden Sint-Elisabethbegijnhof De huizen en de overwelfde doorgang gelegen hoek Hoogpoort en Stadhuissteeg Houtbriel, Gildestraat, Zilverenberg, Kalvermarkt, tussen ‘t Pas Gewezen klooster der Geschoeide Karmelieten (vml. Ziekenhuis, ontvangstkamer & woning Prior & omgeving) De Blekersdijk Serpentstraat De plantentuin Michel Thiery De Sint-Katelijnestraat met aanpalende panden in de Goudstraat en Gelukstraat De basisschool met inbegrip van de speelplaats, uitgezonderd de afdaken op de speelplaats
In de directe omgeving (binnen 1 km) zijn een aantal beschermde monumenten aangeduid: o o o
Voormalige kerk van de Geschoeide Karmelieten (later museum voor folklore) Het Sint-Katharinahospitaal of Kinderen Alynshospitaal Het Drongenhof of Voormalig Klooster der Geschoeide Karmelieten
Daarnaast is de turbinezaal van de SPE-centrale (gelegen aan de Kraankinderstraat 2) zelf als monument beschermd bij besluit van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport van 18 november 1999, wegens zijn historische en industrieel-archeologische waarde.
De visuele waarneembaarheid van de centrale Op korte afstand De centrale is gelegen in een dicht verstedelijkt gebied. Daardoor zijn de gebouwen zelf niet opvallend, maar de schouw van de voormalige dieselcentrale (tot 102 m) is visueel duidelijk aanwezig in het landschap. De directe waarneembaarheid van de gebouwen van de centrale in de woonwijken rondom de centrale (noord, zuid en west) beperkt zich in grote mate tot de aanliggende straten. Het gesloten karakter van de wijken houdt in dat de centrale slechts op een beperkt aantal locaties in de woonwijken kan opgemerkt worden. Vanaf Dok zuid (oostelijke zijde), is de centrale wel duidelijk zichtbaar. Het visueel effect van de centrale vanuit het noordelijk en zuidoostelijk deel van de stad is minder markant. Als reden geldt het feit dat gekeken vanuit GentZeehaven, het landschap in belangrijke mate reeds gedomineerd wordt door de grootschalige infrastructuur van de Genste havenindustrie (MER 1992). Zelfs met de uitvoering van het project “oude dokken”, waarbij een nieuw stadsdeel gecreëerd wordt, is het een uitdrukkelijke wens om de link te behouden met het industriële karakter in het gebied.
Vanop afstand Vanuit de oostelijke bebouwingskernen (Sint-Amandsberg) wordt de waarneembaarheid van de schoorsteen beperkt omwille van de aanwezigheid van de spoorweginfrastructuur (hoge ligging van Station Dampoort). Vanuit een aantal locaties in de Gentse binnenstad kan wel een duidelijk zicht verkregen worden op de schoorsteen van de centrale.
ABO NV
MER SPE site Ham
18
Niet-Technische Samenvatting
3.7.2
BESCHRIJVING VAN DE EFFECTEN
Het gebied (de havenbuurt) heeft een sterk industrieel karakter. De nieuwe ontwikkelingen op ruimtelijk vlak in de directe omgeving (RUP ACEC, RUP Oude dokken), houden steeds rekening met het industriële verleden van het gebied, en het belang van het behoud van enkele emblemen die hiervan getuigen. Er kan dus uitgegaan worden van de stelling dat de historische ontwikkeling in dit gebied mag geaccentueerd worden. De schoorsteen van het SPEgebouw is momenteel een duidelijk element in de skyline van Gent. Het verdwijnen van deze icoon zou een verlies aan historische waarde betekenen. Door uitvoering van het project wijzigt er niets aan het landschap (er worden geen externe infrastructuren bijgebouwd of verwijderd): geen of verwaarloosbaar effect.
3.7.3
MAATREGELEN EN SUGGESTIES
Er worden geen verdere maatregelen en suggesties voorgesteld.
3.7.4
BESPREKING VAN HET NULALTERNATIEF & SCENARIO’S
Wanneer er gekozen wordt voor het nulalternatief wordt de exploitatie van SPE stopgezet. Dit wil niet zeggen dat de gebouwen effectief zullen verwijderd worden. Zoals reeds gesteld zijn er zelfs elementen pro inzake Inzake verkeer, toxicologie, geluid en veiligheid worden er geen verschillen verwacht inzake toepassing van de verschillende ontwikkelingsscenario’s: geen of verwaarloosbare effecten verwacht.
ABO NV
MER SPE site Ham
19
Niet-Technische Samenvatting
4 BESLUIT SPE NV (verder steeds SPE genoemd) is een Belgische publieke elektriciteitsproducent. SPE construeert, exploiteert en onderhoudt elektriciteitscentrales. SPE produceert in haar elektriciteitscentrale Gent-Ham elektriciteit ten behoeve van het Belgische elektriciteitsnet. Luminus is het handelsmerk van alle SPE producten. Daarnaast produceert SPE op de site Ham oververhit water voor de voeding van het stadsverwarmingsnet in de stad Gent. Momenteel loopt de huidige milieuvergunning voor de activiteiten van de elektriciteitscentrale SPE op de site Ham nog tot augustus 2011. Voorliggend project omvat de hernieuwing van deze milieuvergunning. De elektriciteitscentrale bestaat uit:
Een STEG-installatie als basislasteenheid (met warmterecuperatie voor het Gentse stadsverwarmingsnet dat bestaat uit en noordelijke en zuidelijke lus).
Twee open cyclus gasturbines die snel kunnen worden opgestart en bij de elektriciteitsproductie dienen voor het leveren van piekvermogens en het opvangen van productievariaties in de productie-eenheden van groene energie (niet op de beschouwde site, maar in het globale elektriciteitsnet). Deze twee gasturbines vervangen drie vroeger aanwezige dieselgroepen.
Vijf hulpstoomketels, gestookt met zware stookolie, gasolie en/of aardgas, die de warmtevraag van het stadsverwarmingsnet overnemen als de STEG-installatie uit dienst is.
In voorliggend MER werd de impact op de lucht, de bodem, het grondwater, het oppervlaktewater, het landschap, de mens (o.a. geluidshinder) en fauna & flora-elementen beschreven. Aangezien het een verderzetting van bestaande activiteiten betreft, treedt geen direct bijkomende impact op. Het inzetten van de gasturbines ter vervanging van de dieselmotoren resulteerde in een zeer sterke daling van de specifieke emissies (kg verontreinigende stof per MWh elektrisch). Zo vallen de stof- en SO2-emissies terug op 0, de NOx-emissies dalen van 20,84 naar 0,18 kg/MWh elektrisch en de CO-emissies van 3,42 naar 0,11 kg/MWh elektrisch. Ondanks de hogere productiecapaciteit dalen de meeste totale emissies. Enkel voor CO is er een stijging, maar er is een gelijkmatiger spreiding dan bij de dieselmotoren. Bij maximale productie is er:
10 keer meer elektriciteit geproduceerd 83% minder SO2-uitstoot 84% minder stofuitsoot 50% minder CO2-uitstoot 41% minder NOx-uitstoot 38% meer CO-uitstoot (maar gelijkmatiger gespreid)
Bij de verdere exploitatie van de SPE-centrale HAM te Gent wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbare effecten op de luchtkwaliteit, op de mens inzake verkeersbewegingen, op het landschap, op de fauna & de flora in de omgeving, op de kwaliteit van het oppervlaktewater door de lozing van afvalwater (er wordt rechtstreeks op de riolering geloosd). Er werd wel een negatief effect toegekend aan de lozing van het (opgewarmde) koelingswater. SPE voldoet aan de normen die haar opgelegd worden met betrekking tot de maximale temperatuur die het koelwater mag hebben en
ABO NV
MER SPE site Ham
20
Niet-Technische Samenvatting
heeft bovendien door de ingebruikname van de milieuvriendelijkere gasmoteren haar koelwaterverbruik met 40% kunnen verminderen. Bij uitzonderlijk warme weersomstandigheden en bij lage debieten in het kanaaldok kan bij lozing van het koelingswater volgens een theoretische benaderende berekening de temperatuur over de volledige dwarssectie oplopen tot boven de 28°C, gaande tot 33°C aan het lozingspunt zelf. Hierdoor kan tevens een negatief effect onstaan op de fauna en flora van het dokwater zelf. Omwille van het voorzorgsbeginsel kan gesteld worden dat een verhoging van de lozingsnorm (via uitzonderingsmaatregel bij uitzonderlijke weersomstandigheden) niet haalbaar lijkt. Er dient rekening gehouden te worden met een potentieel gering negatief effect op de bodem- en grondwaterkwaliteit, aangezien er een geringe kans is op bodem- en grondwaterverontreiniging. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van risicoproducten zoals oliehoudende waters [en de combinatie van de kwetsbaarheid van het grondwater (er is geen kleiige afdeklaag)]. Er wordt opgemerkt dat er bij de normale exploitatie van SPE geen continue emissies zijn naar de bodem (en bijgvolg het grondwater), maar dat er steeds een klein risico bestaat op calamiteiten of het optreden van een lek. In het kader van dit milieueffectrapport werden bijkomende geluidsmetingen uitgevoerd teneinde de invloed van de ingebruikname van de gasturbines te kunnen evalueren ten opzichte van de vroegere situatie met de oude dieselmotoren. (de SPE-centrale site Ham is in de periode 2007 – 2009 overgeschakeld van dieselmotoren naar open cyclus gasturbines). Effect t.o.v. het oorspronkelijk omgevingsgeluid Het specifiek geluidsniveau van de STEG en de gasturbines respecteert de richtwaarde voor de nachtperiode ook als ze samen in werking zijn. De berekende bijdrage van de STEG en de 2 gasturbines betekent voor de immissiepunten ten zuiden, oosten en noorden van SPE dat er een matig significant negatief effect (-1) optreedt ten opzichte van de situatie dat er geen centrale in werking is (nulalternatief). Op de hoek van Zonder Naamstraat en Regattenlaan (ten westen van SPE) is er geen verhoging van het omgevingsgeluid indien de STEG en de 2 gasturbines in werking zijn. De invloed van de transfo is hier te hoog. Het effect is bijgevolg te verwaarlozen (0).
Effect t.o.v. de vroegere situatie : met de werking van de oude dieselgroepen en de STEG Indien we de huidige bijdrage van de STEG en de 2 gasturbines vergelijken met de bijdrage tot het omgevingsgeluid bij de werking van de oude dieselgroepen en de STEG zien we dat er nu een beduidende reductie van het specifiek geluidsniveau en bijgevolg ook het omgevingsgeluid is opgetreden. In het algemeen kunnen we wel besluiten dat het omgevingsgeluid/specifiek geluidsniveau van de huidige situatie sterk gedaald is ten opzichte van de situatie met de oude dieselgroepen. Dit effect is zeer positief ten zuiden en oosten van het turbinegebouw en matig positief in het noorden.
Uit de broninventarisatie is gebleken dat de grootste geluidsbronnen momenteel nog de 2 schouwen van de gasturbines op het dak van het turbinegebouw zijn. Er werd reeds een geluidsdemper van 6 meter lang voorzien in de uitlaat. Om het specifieke geluid van de 2 gasturbines te reduceren zou een extra geluidsdemping nodig zijn. Het is echter niet zo evident om een bijkomende geluidsdemper te voorzien omdat moet nagegaan worden of dit technisch nog mogelijk, niet alleen met betrekking tot de goede werking van de gasturbines op zich maar ook bouwtechnisch. De lengte van de geluidsdemper is beperkt tot 6 meter omdat het bovenste deel van de schouw kan gedemonteerd worden om de rolbrug te laten passeren. De maximale tussenschakeldemping werd vooraf berekend en het technisch haalbare qua geluidsdemping werd reeds toegepast. Indien de centrale te Ham niet zou hervergund worden (nulalternatief), zal het omgevingsgeluid tijdens de nachtperiode terug zakken tot een geluidsniveau zoals dat werd opgemeten bij inactiviteit van de centrale. Voor de woningen in de Regattenlaan zou dit 50 dB(A) blijven, uitgaande van het feit dat de transfo’s in werking blijven. Voor
ABO NV
MER SPE site Ham
21
Niet-Technische Samenvatting
de woningen in de Metselaarsstraat wordt het LA95-niveau voor de nachtperiode dan 40 dB(A) en minder. Overdag en ’ s avonds blijft het wegverkeerslawaai het omgevingsgeluid bepalen. Ontwikkelingsscenario ‘Oude Dokken’ In het kader van het RUP ‘Oude Dokken’ is voorzien dat een aantal gebieden grenzende aan de dokken een andere bestemming krijgen. Voor de zone Z1l die het dichtst bij de SPE-centrale gelegen is ligt een mogelijke invulling als zone voor wonen, kantoren of publiek domein nog ter bespreking. Voornamelijk de disciplines geluid en lucht werden betrokken bij de afweging van de invulling voor deze zone. Met betrekking tot de discipline lucht werd geconcludeerd dat de invloed van SPE op de omgeving zeer gering is. De keuze voor de invulling van de zonde Z1l wordt hierdoor bijgevolg niet beïnvloed. Voor de discipline geluid heeft dit uiteraard een consequentie naar interpretatie van grenswaarden/richtwaarden voor bestaande bewoning maar ook voor eventuele nieuwbouw woningen. In dit MER werd besloten dat het aangewezen is om Zone Z1l geen woon-bestemming te geven. Als kantoorzone is wel mogelijk vermits overdag het wegverkeerslawaai bepalend is voor het omgevingsgeluid. Indien toch geopteerd wordt voor een invulling als woonzone dan dient aandacht besteed te worden aan de geluidsisolatie van deze woningen.
ABO NV
MER SPE site Ham
22