Milieubeleidsplan 2009 - 2012
1
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Gemeente Schiedam Postadres
Postbus 1501 3100 EA Schiedam Telefoon
010 - 219 11 11 E-mail sport @schiedam.nl
Website
www.schiedam.nl Deze nota is gedrukt op FSC papier
Milieubeleidsplan 2009 - 2012
Gemeente Schiedam Juli 2009
Milieubeleidsplan 2009 - 2012
4
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Voorwoord
Op milieugebied heeft de gemeente Schiedam de afgelopen jaren heel wat bereikt. Veel milieuproblemen van het eerste uur, zoals het afvalprobleem, water - en bodemverontreining, zijn beheersbaar geworden. Ook de vergunningverlening en handhaving zijn nu op het gewenste niveau. Toch staan we steeds weer voor nieuwe uitdagingen. Klimaatverandering lijkt onafwendbaar en nieuwe bedreigingen vragen om een oplossing. We worden ons bewust van de eindigheid van onze grondstoffen en de snelheid waarmee de mens deze natuurlijke voorraden opgebruikt en vernietigt. Waren de milieuproblemen vroeger vooral lokaal van aard, de nieuwe problemen vragen om een mondiale aanpak. Dat wil niet zeggen dat wij daar geen bijdrage aan kunnen leveren. Sterker nog, zonder medewerking van lokale overheden kunnen mondiale problemen nooit worden opgelost. Als gemeente dragen we daar in belangrijke mate aan bij. Enerzijds door zelf het goede voorbeeld te geven. Maar ook door inwoners en bedrijven bewust te maken van de problemen die spelen en alternatieven aan te dragen voor ons gezamenlijk handelen. Vooral op het gebied van het klimaatbeleid hebben we hoge ambities. In feite is dit de pijler waarop de overige thema’s rusten. Ons milieubeleid, maar ook duurzaam bouwen, verkeer en vervoer, natuur en groen, luchtkwaliteit, water en ruimtelijke ontwikkeling. Tegelijk met dit milieubeleidsplan presenteren we daarom ook ons klimaatbeleidsplan, waarin we kiezen voor de innovatieve cradle-to-cradle benadering. De gemeente Schiedam is ambitieus als het gaat om duurzaam werken en leven; zowel met bestaande als met nieuwe initiatieven. Met de gemeente als initiator en bewoners en bedrijven die de maatregelen van harte ondersteunen en uitdragen. Met trots presenteer ik u ons milieubeleidsplan. Ik hoop oprecht dat het inspireert tot duurzame samenwerking. Yorick Haan Wethouder milieu
5
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Inhoudsopgave
6
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Voorwoord
5
1
Een nieuw milieubeleidsplan
11
1.1 Inleiding 1.2 Aanleiding 1.3 Lessen uit de vorige periode 1.4 Ambities voor de toekomst 1.5 Uitgangspunten 1.6 Speerpunten 1.7 Opbouw 1.8 Milieubeleidsplan onderdeel van beleidscyclus 1.9 Milieubeleidsplan in relatie tot andere beleidsplannen 1.10 Financiële aspecten 1.11 Totstandkoming van het plan en betrokken partijen
11 11 12 12 12 13 14 15 15 16 16
Speerpunten
18
2
Klimaat/duurzaam bouwen/cradle to cradle
19
2.1 2.2 2.3 2.4
19 19 21 23
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
3 Natuur- en milieucommunicatie: educatie, voorlichting en Par ticipatie 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4
4
Inleiding Natuur- en milieueducatie Stand van zaken Ontwikkelingen Natuur- en milieuvoorlichting en -participatie Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
25 25 25 25 27 29 29 30 32
Inter ne milieuzorg
33
4.1 4.2 4.3 4.4
33 33 34 35
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Overige milieuonderwerpen
36
5
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling
37
5.1 5.2 5.3 5.4
37 37 38 40
7
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
6
7
8
9
10
11
12
13
14
Verkeer en ver voer
41
6.1 6.2 6.3 6.4
41 41 43 44
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Afval
45
7.1 7.2 7.3 7.4
45 45 47 48
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Bodemkwaliteit
51
8.1 8.2 8.3 8.4
51 51 52 55
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Lucht
57
9.1 9.2 9.3 9.4
57 57 58 59
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Geluid
61
10.1 10.2 10.3 10.4
61 61 63 64
Inleiding Stand van zaken Nieuwe ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Bedrijven
67
11.1 11.2 11.3 11.4
67 67 70 75
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Exter ne veiligheid
77
12.1 12.2 12.3 12.4
77 77 79 80
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Water
81
13.1. 13.2. 13.3. 13.4.
81 81 82 85
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Natuur en groen
87
14.1 14.2 14.3 14.4
87 87 89 89
8
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
15
16
Milieu en gezondheid
91
15.1 15.2 15.3 15.4
91 91 94 95
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Dierenwelzijn
97
16.1 16.2 16.3 16.4
97 97 98 99
Inleiding Stand van zaken Ontwikkelingen Wat gaan we doen?
Bijlagen Bijlage 1 Evaluatie van het milieubeleidsplan Schiedam 2002 - 2006
101
Bijlage 2 Reacties Stadserf 13 oktober
107
Bijlage 3 Algemene landelijke, provinciale en regionale beleidsontwikkelingen
108
9
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Milieubeleidsplan 2009 - 2012
10
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
1
Een nieuw milieubeleidsplan
1.1
Inleiding Dit is het vierde milieubeleidsplan van de gemeente Schiedam. Sinds het opstellen van het eerste milieubeleidsplan is er veel gebeurd op het gebied van het milieu. Het onderwerp is in de afgelopen 20 jaar volwassen geworden. In de beginfase was er sprake van een puur thematische aanpak. In deze periode werden de verschillende milieuthema’s los van elkaar bekeken en aangepakt. Vervolgens kwam er een fase van interne integratie. Het was namelijk gebleken dat de aanpak van het ene milieuprobleem gevolgen kon hebben voor het andere milieuprobleem en dat deze problemen integraal moesten worden beschouwd - wat wil zeggen dat de verschillende milieuthema’s in samenhang en in afstemming met elkaar werden beschouwd. Daarop volgde de laatste fase: die van externe integratie. Deze fase houdt in dat milieu een integraal onderdeel vormt van en verweven is met andere beleidsterreinen. Milieu moet integraal worden meegenomen bij alle beleidsontwikkeling en -implementatie en er moet een goede afstemming en samenwerking met milieu plaatsvinden. In de afgelopen jaren heeft de milieuaanpak tot goede resultaten geleid. Veel milieuproblemen zijn beheersbaar gemaakt. Toch zijn we er nog lang niet. Het is nog steeds niet altijd vanzelfsprekend dat het milieu op een gelijkwaardige manier met bijvoorbeeld economische aspecten wordt meegewogen in de besluitvorming. Milieu zit nog niet bij iedereen tussen de oren. Juist nu is het van belang om de aandacht niet te laten verslappen en de in gang gezette verbeteringen vast te houden en liever nog te versterken.
1.2
Aanleiding In het collegewerkprogramma 2006 - 2010 met als titel ‘alle Schiedammers’ is in het onderdeel Ruimtelijke ontwikkeling, wonen en woonomgeving opgenomen dat er een nieuw milieubeleidsplan wordt opgesteld. Een belangrijk onderdeel van het milieubeleidsplan is het klimaatbeleid. Hiervoor is een apart beleidsplan geschreven: het klimaatbeleidsplan. In dit plan speelt het cradle to cradle principe een voorname rol. Het plan en het principe vormen wel een breuk met het verleden en vragen om een aparte structuur van werken. ‘Cradle to cradle’ betekent ‘van wieg tot wieg’. Het begrip behelst een visie op duurzaam ontwerpen en daarmee een uitwerking van het begrip duurzame ontwikkeling. De centrale gedachte van de cradle to cradle filosofie is dat alle gebruikte materialen na hun leven in het ene
11
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
product nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Het verschil met conventioneel hergebruik is dat er geen kwaliteitsverlies is en dat er geen restproducten zijn. Deze kringloop wordt bedoeld met het motto: afval is voedsel. De volgende redenen hebben geleid tot het opstellen van het milieubeleidsplan 2008 - 2011: • Het Milieubeleidsplan Schiedam 2002 - 2006 is aan vernieuwing toe. De geldigheidsduur is eenmaal verlengd met twee jaar tot en met 2008, maar loopt nu af. • Tegelijkertijd met het milieubeleidsplan is ook het klimaatbeleidsplan aan vernieuwing toe. Aangezien klimaatverandering een steeds grotere rol speelt in het milieubeleid en steeds meer verweven raakt met de andere milieuthema’s lopen deze trajecten gelijk op. • Op 14 november 2007 is in de raad een motie aangenomen om het cradle to cradle principe mee te nemen in het klimaatbeleid en onderzoek te doen naar de mogelijkheden om dit principe bij herstructurering van bedrijventerreinen te hanteren. Kortom - het cradle to cradle principe zal zowel in het klimaatbeleidsplan als in dit milieubeleidsplan een belangrijke plaats innemen. • In de periode vanaf 2002 zijn er sinds het opstellen van het vorige milieubeleidsplan ontwikkelingen geweest in de milieuwetgeving en het milieubeleid op nationaal niveau, die een aanpassing van het milieubeleid in de gemeente vragen.
1.3
Lessen uit de vorige periode De doelen uit het milieubeleidsplan 2002 - 2006 zijn geëvalueerd. Deze evaluatie is als bijlage 1 bijgevoegd. Uit deze evaluatie blijkt dat 80 procent van de doelen is gehaald. Met name op de onderwerpen interne milieuzorg, milieucommunicatie en duurzaam bouwen zijn de doelen niet gehaald. Omdat blijkt dat het om onderwerpen gaat, waarbij van de gemeente een voorbeeldwerking uitgaat, en deze voorbeeldfunctie van belang is, wordt voorgesteld om deze onderwerpen voor de komende jaren als speerpunten te kiezen.
1.4
Ambities De ambities voor de komende periode zijn: • Minimaal vasthouden, maar liever nog het versterken van de in gang gezette milieuverbeteringen. • Vinden en vasthouden van een goede balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving, leefbaarheid en duurzaamheid. • Duurzaam ondernemen: zoeken naar evenwicht tussen financieel economische resultaten, sociale belangen en het milieu.
1.5
Uitgangspunten De volgende principes en uitgangspunten zijn van belang: • Leefbaarheid: Dit begrip richt zich op de lokale component en het geeft aan hoe aantrekkelijk en/of geschikt een gebied of gemeenschap is om er te wonen of te werken. Het is daarmee gericht op de directe leefomgeving. • Duurzaamheid: Dit begrip betreft ook de mondiale component. Het is afgeleid van duurzame ontwikkeling. Deze term is voor het eerst genoemd in 1987 in het zogenoemde Brundtland rapport. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van de huidige generatie, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Het is een concept, waarin ecologische (planet),
12
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
economische(profit) en sociale (people) belangen bij elkaar komen, Deze moeten met elkaar in balans zijn. Wanneer de combinatie niet harmonieus is zullen de andere elementen hieronder lijden. In het extreme geval kan dit tot gevolg hebben dat mens en milieu de dupe zullen worden, wanneer winst te veel prioriteit krijgt. Dit is dan bijvoorbeeld terug te zien in slechte arbeidsomstandigheid of vernietiging van de natuur. Andersom ziet duurzame ontwikkeling ook het winstkenmerk als een essentieel onderdeel, dat niet verwaarloosd dient te worden. Deze benadering levert lange termijn winst op voor ondernemers en maatschappij. • Cradle to cradle: van wieg tot wieg. Dit is in feite een visie op duurzaam ontwerpen en daarmee een uitwerking van het begrip duurzame ontwikkeling. De centrale gedachte van de cradle to cradle filosofie, is dat alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Het verschil met conventioneel hergebruik is dat er nu geen kwaliteitsverlies is en er geen restproducten zijn die alsnog gestort worden. Deze kringloop wordt bedoeld met het motto: afval is voedsel. Het cradle to cradle concept biedt grote innovatieve en economische kansen voor het bedrijfsleven. Het heeft goede potenties om aan te slaan bij het bedrijfsleven, omdat het vanuit zijn gedachtengang staat voor economische ontwikkeling en kostenteffectieve oplossingen. Zoals uit de bovenstaande toelichtingen blijkt, staan deze uitgangspunten uiteraard niet los van de economie. In het milieubeleidsplan komt economie op diverse plekken tot uitdrukking. Uitspraken over kosten en baten zullen in de diverse afgeleide nota’s terugkomen.
1.6
Speerpunten De speerpunten in het milieubeleid zijn onderwerpen waaraan we de komende jaren extra aandacht willen geven. Dit wil niet zeggen dat de andere onderwerpen minder van belang zijn. De andere onderwerpen hebben zich juist in de afgelopen jaren al bewezen en de uitvoering is hier min of meer onderdeel van de normale bedrijfsvoering geworden. Voor de speerpunten is gekozen vanuit de overtuiging dat nú de stap moet worden gezet naar een duurzame leefomgeving en dat het vergroten van de bewustwording alleen samen kan worden bereikt. Hiervoor is van belang dat de overheid het goede voorbeeld geeft en communiceert naar en met de bewoners over waar ze mee bezig is en wat ze van de bewoners verwacht. Vanuit dit uitgangspunt zijn de volgende speerpunten van belang: • Klimaatbeleid/duurzaam bouwen en cradle to cradle. Het klimaat is hét milieu-item van dit moment.
13
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
• N atuur- en Milieucommunicatie; educatie, voorlichting en participatie. Het welslagen van milieubeleid staat of valt met de medewerking van de doelgroepen waar het beleid zich op richt. Bewustwording en betrokkenheid door gedragsverandering zijn onontbeerlijk voor een duurzame samenleving. Doelgroepen moeten weten wat er op milieugebied speelt (kennis), wat van hen verwacht wordt (bewustwording) en hoe ze zich milieuvriendelijk kunnen gedragen (gedrag). Milieucommunicatie (voorlichting en educatie) is hiervoor van belang. Daarnaast speelt participatie een belangrijke rol bij het vormgeven van de nieuwe uitvoeringsorganisatie die nodig is voor de implementatie van de cradle to cradle gedachte. • Interne milieuzorg. Een overheid die zijn eigen bedrijfsvoering niet milieuvriendelijk uitvoert, geeft niet het goede voorbeeld en kan van de burgers en bedrijven niet verwachten dat zij zich wel milieubewust gedragen. Ook op het gebied van het klimaatneutraal uitvoeren van de eigen gebouwen en het uitdragen van de cradle to cradle gedachte zal de gemeente het voorbeeld moeten geven.
1.7
Opbouw Het milieubeleidsplan kent een thematische aanpak. Deze is vergelijkbaar met zoals deze in de voorgaande beleidsplannen is gehanteerd. Daarnaast wordt kort ingegaan op andere beleidsterreinen die sterke relaties met milieu hebben. De inhoudelijke onderwerpen in het milieubeleidsplan komen grotendeels overeen met de onderwerpen uit het voorgaande plan. De indeling is als volgt. Speerpunten:
• Klimaat/duurzaam bouwen/cradle to cradle. • Natuur- en milieucommunicatie: educatie, voorlichting en participatie. • Interne milieuzorg. Overige milieuonderwerpen:
• • • •
14
Duurzame Ruimtelijke ontwikkeling. Verkeer en vervoer. Water. Natuur en groen.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
• • • • • • • •
Afval. Bodemkwaliteit. Lucht. Geluid. Bedrijven. Externe veiligheid. Dierenwelzijn. Milieu en gezondheid.
Bijlagen:
• Bijlage 1: Evaluatie milieubeleidsplan 2002 - 2006. • Bijlage 2: Resultaten Stadserf 13 oktober 2008. • Bijlage 3: Landelijke en regionale ontwikkelingen. Per onderwerp wordt eerst op de huidige stand van zaken worden ingegaan. Daarna komen kort de ontwikkelingen voor de komende jaren aan bod. Vervolgens wordt aangegeven wat de ambitie voor de komende jaren is, welke doelstellingen hieraan gekoppeld worden en welke activiteiten zullen worden uitgevoerd. Tot slot worden de indicatoren besproken om de voortgang van het beleid te kunnen meten. Bijlage 3 gaat in op de landelijke en regionale ontwikkelingen. In een aantal gevallen zal toch kort op deze ontwikkelingen in de betreffende hoofdstukken worden ingegaan.
1.8
Milieubeleidsplan onderdeel van beleidscyclus Het is van belang om met het nieuwe milieubeleidsplan er tevens voor te zorgen dat er voor milieubeleid een goede politieke borging plaatsvindt. Door het jaarlijks opstellen van een milieu-uitvoeringsprogramma, het consequent opstellen van een milieujaarverslag en het (twee) jaarlijks monitoren van de indicatoren kan een periodieke terugkoppeling plaatsvinden over de uitvoering van het milieubeleid, de ontwikkelingen en de eventueel daaruit voortvloeiende beleidswijzigingen door het college naar de raad. Daarbij kunnen deze gegevens weer als input dienen voor het uitvoeringsprogramma. Door het uitvoeringsprogramma jaarlijks te actualiseren kan aan het bestuur en de politiek de voortgang van de geplande acties voor de komende jaren worden aangereikt. Als het programma wordt uitgebreid met een jaarlijkse beleidsparagraaf kan structureel worden geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen. Wijzigingen in wet- en regelgeving, het rijksbeleid of nieuwe politieke prioriteiten kunnen dan worden gewogen in het milieuprogramma. Op deze wijze wordt het milieubeleid actueel en politiek interessant gehouden. Door in werkplanningen op te nemen dat het jaarverslag en de milieumonitor ieder eerste kwartaal van een jaar worden opgesteld en het milieuprogramma het laatste kwartaal van ieder jaar, kan het sluiten van de beleidscyclus gewaarborgd blijven.
1.9
Milieubeleidsplan in relatie tot andere beleidsplannen Het milieubeleidsplan staat niet op zichzelf. Het milieubeleid is steeds meer verweven met andere beleidsterreinen. Het plan geeft in feite het overall milieubeleid weer, dat deels ook in andere beleidsterreinen en op andere afdelingen wordt uitgevoerd. In dit milieubeleidsplan worden andere beleidsplannen genoemd, waarin milieu een rol speelt. Het gaat hierbij om bestaande plannen en in ontwikkeling zijnde of in de toekomst voorziene plannen. De beleidsplannen worden op de betreffende afdelingen opgesteld en uitgevoerd. Dit betekent dat de
15
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
uitvoering hiervan geen extra (milieu)capaciteit behoeft en dat deze capaciteit al bij de betreffende afdelingen geborgd is.
1.10
Financiële aspecten Bij de uitvoering van het milieubeleid zijn veel verschillende afdelingen betrokken. Wanneer milieu integraal wordt meegenomen bij de reguliere werkzaamheden, vindt de financiering plaats vanuit de verschillende afdelingen, zoals bijvoorbeeld bij de milieu-inbreng in bestemmingsplannen. Voor de uitvoering van een aantal milieuthema’s zoals de uitvoering van het actieplan lucht en het actieplan geluid zijn aparte gelden beschikbaar (of zullen ze nog beschikbaar komen). Voor de uitvoering van het klimaatbeleid zal de SLOK-subsidie worden ingezet. Daarnaast is hiervoor voor 2009 en 2010 nog extra budget beschikbaar gesteld. In de begroting zijn verder
nog structureel bedragen opgenomen voor de uitvoering van het milieubeleid van respectievelijk € 13.500,– en € 78.000,–. Bij het opstellen van het jaarlijkse milieuprogramma wordt bekeken welke extra taken hiermee zullen worden uitgevoerd.
1.11
Totstandkoming van het plan en betrokken par tijen Ten eerste is een startnotitie geschreven. In deze startnotitie is aangegeven wat de ambitie, de doelen, de status en de verschillende onderwerpen zijn. De notitie is samen met de startnotitie van het klimaatbeleid gepresenteerd in het Stadserf op 13 oktober 2008 en vervolgens besproken in de commissie van 29 oktober 2008. Tijdens deze bijeenkomsten is ingegaan op het verschil tussen het klimaat en het milieubeleid (het klimaatbeleid is een onderdeel van het totale milieubeleid) en is het cradle to cradle principe nog eens extra uitgelegd. Ook is tijdens de eerste bijeenkomst aan de hand van een aantal stellingen gevraagd welk
16
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
onderwerp volgens de aanwezigen voorrang zou moeten krijgen in het beleid. In bijlage 2 zijn de resultaten hiervan weergegeven. De conclusie uit deze reacties is dat geen milieuonderwerp er specifiek uit springt. De interactieve aanpak waarvoor is gekozen, is consultatief. Dat wil zeggen dat de verschillende hoofdstukken uit het milieubeleidsplan zijn doorgesproken met de afdelingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en dat na vaststelling in het college het milieubeleidsplan is toegezonden naar verschillende instanties voor een reactie en voor een ieder ter inzage is gelegd. De reacties worden verwerkt in het definitieve milieubeleidsplan.
17
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Speerpunten in het milieubeleid
18
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
2 Klimaat/duurzaam bouwen/ cradle to cradle
2.1
Inleiding Klimaatbeleid is op dit moment een hot item. Door het broeikaseffect verandert het klimaat, daarover zijn de meeste wetenschappers het inmiddels wel eens. Volgens berekeningen zal de gemiddelde temperatuur op de aarde deze eeuw met ongeveer 1,1 tot 6,4 graden Celsius stijgen en de zeespiegel tussen 18 en 60 centimeter. Recente berichten gaan ervan uit dat de opwarming in West-Europa nog groter is dan elders. Nederland heeft zich verplicht om tussen 2008 en 2012 de uitstoot van broeikasgassen met 6 procent te verminderen ten opzichte van 1990. Het gaat dan vooral om kooldioxide, methaan, lachgas en fluorverbindingen. Daarbij zet Nederland vooral in op energiebesparing en duurzame energie om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. Bij de uitvoering van dit beleid vervullen de gemeenten een belangrijke rol. De gemeente Schiedam is lid van het Klimaatverbond Nederland en heeft in de afgelopen periode gebruik gemaakt van de subsidieregeling BANS klimaatconvenant. In dit kader is ook het Klimaatbeleid 2003 - 2007 vastgesteld en uitgevoerd. Energie- en klimaatbeleid blijft ook in de komende jaren hét speerpunt van het Schiedamse milieubeleid en zal een steeds voornamere rol gaan innemen bij ruimtelijke besluiten. In de raad is tevens de motie aangenomen om het cradle to cradle principe toe te passen in het klimaatbeleid. In het klimaatbeleid van de periode 2009 - 2012 zal dit principe nadrukkelijke aandacht krijgen,. Daarbij zullen de eerste jaren in het teken staan van de opbouw van een goede werkstructuur.
2.2
Stand van zaken Het klimaatbeleid 2003 - 2008
De gemeente heeft in de periode 2003 - 2008 klimaatbeleid uitgevoerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de BANS-regeling. De volgende activiteiten zijn uitgevoerd of in uitvoering. Gemeentelijke gebouwen en voorzieningen De gemeente geeft zelf het goede voorbeeld. Als eerste zijn de gemeentelijke gebouwen zo goed mogelijk geïsoleerd. Het inkopen van groene stroom was een logische vervolgstap. Op dit moment koopt de gemeente 100 procent groene stroom in. De gemeente wil dat de inwoners van Schiedam dit voorbeeld zullen volgen. Ook voor bedrijven zal de keuze van de gemeente een stimulans zijn om schone energie als een serieuze optie te zien. Op deze manier wordt voorkomen dat er extra kooldioxide (CO2) in de lucht terechtkomt en wordt het broeikaseffect beperkt. Voor eind 2008 zal er een energielabel voor gebouwen die daarvoor in aanmerking komen worden aangevraagd. Hier gaat een doorlichting van de energiehuishouding van het gebouw aan vooraf. Tevens zal bekeken worden of er zodanige maatregelen kunnen worden getroffen dat het energielabel van het gebouw een niveau stijgt.
19
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Woningbouw Een woningbouwproject waarin energie een belangrijke rol speelt, is de nieuwbouwlocatie Parkweg-Noord. Dit project vormt een speerpuntgebied in de grootschalige herstructurering van de wijk Nieuwland. Het project bestaat uit twee fasen. De eerste fase bevindt zich aan de noordwestzijde van de Parkweg en is begin 2005 gesloopt. Het bouwprogramma van fase 1 gaat uit van de sloop van ongeveer 300 portiekwoningen en de bouw van 200 nieuwbouwwoningen. In fase 2 maken circa 450 bestaande woningen plaats voor ongeveer 300 nieuwbouw woningen. Bij Parkweg-Noord wordt een energievoorziening met warmtepomp en warmte- en koude-opslag in de bodem gerealiseerd. Dit betekent voor de eerste fase een CO2 reductie van 25 procent en een vermindering van de uitstoot met ten minste 320 ton CO2/jaar. In de tweede fase betekent dit nog eens een vermindering van ten minste 400 ton CO2/jaar. In regionaal verband is gestart met een energieloket in het kader van de Rijnmond Wonen++ campagne. Op basis van een gratis energieadvies kunnen huiseigenaren in Schiedam voor een scherpe prijs bijvoorbeeld hun huis laten isoleren, een HR-ketel laten plaatsen of een zonne-energiesysteem aanschaffen. Wie dat advies besluit op te volgen vergroot zijn wooncomfort, bespaart fors op energiekosten en helpt bovendien de CO2 uitstoot in de gemeente te verlagen. Voor nieuwe woningen is verder de EPC verlaagd met 10 procent. Tegemoetkoming Energielasten Lage Inkomens (TELI) Het project ‘Wijzer wonen in Schiedam’ biedt bewoners van Schiedam met een minimum-inkomen praktische ondersteuning bij het blijvend realiseren van maatregelen en gedragsveranderingen die gericht zijn op het besparen van energie en het bereiken van een gezond en comfortabel binnenklimaat. Naast bevordering van energiebesparing is er aandacht voor het realiseren van een gezond en veilig binnenklimaat, ventilatie en het tegengaan van vochtproblemen in de woning. In het project hebben 3100 bewoners een set spaarlampen ontvangen die gefinancierd zijn uit de gelden voor bijzondere bijstand. Verder hebben 1500 bewoners advies aan huis gekregen van deskundige adviseurs. Een groep van 600 bewoners, met name uit allochtone doelgroepen, is voorgelicht over de belangrijkste energiebesparende gedragsmaatregelen en 300 bewoners hebben hiervoor een speciale cursus gevolgd. Bedrijven en utiliteitsbouw De gemeenten Schiedam, Ridderkerk en Vlaardingen zijn samen met de DCMR Milieudienst Rijnmond en Stimular het project MKB-barometer gestart. De MKB-Milieubarometer laat de ondernemer zien waaruit de milieubelasting (waaronder energie) van het bedrijf is opgebouwd, waardoor het mogelijk is zinvolle maatregelen op de korte termijn en nog betere investeringsbeslissingen voor de toekomst te nemen. De bedrijven behoren tot de volgende branches: metalektro, grafische industrie, garages en autoschadeherstelbedrijven, grote kantoren, groothandels, zorginstellingen, houtverwerkende bedrijven en vleesverwerkende bedrijven. Deze sectoren komen grotendeels overeen met de prioriteiten op energiegebied volgens de uitkomsten van het project milieudoelen. Scholenproject Schravenlant In juni hebben circa 80 HAVO en VWO-leerlingen van klas 3 van scholengemeenschap Schravenlant deelgenomen aan een programma getiteld ‘Ontwerp je school’. Hierin stonden de begrippen ‘duurzaam bouwen’ en ‘cradle to cradle’ centraal. Het doel was om het klimaatbeleid onder de aandacht van het voortgezet onderwijs te brengen en de leerlingen zelf te laten nadenken over oplossingen.
20
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
2.3
Ontwikkelingen Stimuleringsregeling van Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK) en klimaatbeleidsplan
De SLOK is een vervolg op de Subsidieregeling Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS). In tegenstelling tot de BANS-regeling wordt het geld uitgekeerd via het Gemeentefonds en Provinciefonds waardoor de administratieve lasten worden beperkt. De gelden zijn niet alleen bedoeld voor de reductie van CO2, maar ook voor andere broeikasgassen. Daarnaast wordt met deze regeling beoogd het klimaatbeleid in de gemeentelijke organisatie te verankeren en niet alleen afhankelijk te laten zijn van de inzet en de expertise van de klimaatcoordinator binnen de organisatie. Om in aanmerking te komen voor de uitkering moet de gemeente een meerjarig integraal plan maken voor lokaal klimaatbeleid, waarin projecten en activiteiten zijn aangegeven. De projecten en activiteiten moeten zijn gericht op concreet omschreven resultaten en prestaties. De hoofdlijn van het klimaatbeleidsplan plan wordt gevormd door de ‘energieladder’, die de volgorde van voorkeur aangeeft: 1. Energievrij en/of CO2 neutraal. 2. Beperking van de energievraag. 3. Inzet van duurzame bronnen. 4. Zo efficiënt mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen. 5. Compensatie van het gebruik van fossiele brandstoffen. Het beleidsplan zal grotendeels de doelgroepenbenadering van het voorgaande plan volgen en onderscheidt de volgende doelgroepen: • Gemeentelijke gebouwen en voorzieningen. • Woningbouw. • Bedrijven en utiliteitsbouw. • Verkeer en vervoer. Bij de uitvoering van de verschillende onderdelen wordt vanwege marktvoordelen nadrukkelijk aansluiting gezocht bij andere gemeenten en overheden. Hierbij kan gedacht worden aan zaken die nu reeds in grotere samenwerkingsverbanden worden opgepakt zoals het energieloket, de inkoop van groene stroom (met uitbreiding naar openbare verlichting en ook de installaties, zoals gemalen), maar ook de verdere ontwikkeling van het gebruik van restwarmte. De stadsregio
21
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Rotterdam en ook de provincie Zuid-Holland zien bij dit onderwerp ook nadrukkelijk een coördinerende taak voor zichzelf weggelegd en ook de gemeente Rotterdam zal moeten samenwerken met andere overheden om de doelstellingen van het Rotterdam Climate Initiative te realiseren. Dit vraagt om een goede afstemming en taakverdeling. Om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten, zal worden bekeken of maatregelen naast klimaatvoordelen, ook positieve effecten hebben op andere milieuthema’s, zoals luchtkwaliteit en geluidoverlast. CO2 nulmeting Onlangs is er een CO2 nulmeting uitgevoerd door de DCMR. Deze dient als input voor het nieuwe klimaatbeleid en als startpunt voor de doelen die moeten worden gehaald. Uit deze CO2 nulmeting blijkt dat de gemeente de grootste invloed heeft op de CO2 uitstoot van de bebouwde omgeving. Hier zal het nieuwe klimaatbeleid zich dan ook voornamelijk op richten.
Cradle to cradle
In de motie van de raad van 14 november 2007 is aangegeven dat het onderwerp cradle to cradle meegenomen moet worden in het klimaatbeleid. Dit principe zal in het nieuwe klimaatbeleid verder worden uitgewerkt. Cradle to cradle betekent dat bij het ontwerp van een gebouw of bij de inrichting van een wijk rekening wordt gehouden met de afvalfase/het eind van de gebruiksperiode ervan. De cradle to cradle producten en woningen moeten volledig uit elkaar te halen zijn wanneer ze eenmaal worden afgedankt, zodat de elementen kunnen worden teruggegeven aan biologische of technische kringlopen en zo weer grondstof kunnen worden voor nieuwe producten. Daarbij is het van belang dat het gebouw een gezond binnenklimaat heeft en een prettige omgeving biedt aan de gebruiker. Een woning zal klimaatneutraal gebouwd moeten worden. Omdat dit een heel nieuw concept is, zal er tevens een methode ontwikkeld moeten worden om dit principe toe te passen bij de ruimtelijke inrichting. Om hier draagvlak voor te krijgen vraagt dit om een andere structuur van werken. Als pilot project voor het toepassen van het cradle to cradle principe is de revitalisering van bedrijventerrein Nieuw Mathenesse. aangewezen.
22
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Duurzaam bouwen
In de vorige beleidsperiode is geen prioriteit gegeven aan duurzaam bouwen. Toepassing van het cradle to cradle principe in het klimaatbeleid, betekent in feite dat hieraan een nieuwe impuls wordt gegeven. In het licht van duurzaam bouwen komt toepassing van het cradle to cradle principe erop neer dat al tijdens de bouw rekening wordt gehouden met het moment dat het gebouw weer moet worden afgebroken. De bedoeling is dat ál het materiaal weer voor hergebruik in aanmerking komt. Duurzaam bouwen is een belangrijk onderdeel van het klimaatbeleid, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande bouw en nieuwbouw. Bij bestaande bouw zal met name voorlichting en ondersteuning worden geboden bij het realiseren van duurzame oplossingen. Bij nieuwbouw op gemeentegrond zal een hogere EPC worden geëist en bij bouwen op eigen grond zal de nadruk liggen op het faciliteren van opties duurzaam bouwen, waarbij rekening zal moeten worden gehouden met het cradle to cradle principe. Bij het ontwerp zal er naar energieneutrale gebouwen worden toegewerkt. Duurzaam slopen
De bouw zorgt elk jaar voor zo’n 16 miljoen ton bouw- en sloopafval. Dat is ongeveer 25 procent van alle afval dat in Nederland vrijkomt. Het cradle to cradle principe maakt het ook noodzakelijk een visie te ontwikkelen om duurzaam te slopen. Het is namelijk bij de bouw al van belang om na te denken over de afvalfase en de wijze waarop je de materialen terug kunt winnen, zodat deze opnieuw gebruikt kunnen worden. Deze visie is niet alleen van belang voor de gebouwen (woningen en bedrijven) die in de toekomst duurzaam gebouwd worden, maar ook voor de reeds bestaande gebouwen. Ook uit de reeds bestaande gebouwen zijn heel wat onderdelen te hergebruiken of te recyclen. Denk maar aan de kunststoffen, hout- en steenachtige materialen en de metalen. Deze grondstoffen worden steeds schaarser en daarom ook duurder, zodat duurzaam slopen niet alleen vanuit milieuoogpunt, maar zeker ook vanuit financieel oogpunt steeds meer aan belang zal toenemen.
2.4
Wat gaan we doen? Ambitie
• • •
De gemeente Schiedam streeft ernaar om in de toekomst het klimaat niet negatief te beïnvloeden - de gemeente wil klimaatneutraal worden. De gemeente voert pilot projecten cradle to cradle uit en zal een structuur opzetten om dit principe in de toekomst verder te implementeren. Duurzaam bouwen/duurzaam slopen is verankerd in de gemeentelijke organisatie en duurzaam bouwen/slopen wordt zichtbaar meegenomen in bouw-/sloopprojecten.
Doelstellingen
• S chiedam wil in 2015 CO2 neutraal zijn voor wat betreft de gemeentelijke gebouwen. • Met betrekking tot de hele gemeente streeft Schiedam ernaar om in 2040 voor 80 procent klimaatneutraal te zijn. • In 2020 zal ten opzichte van 1990 een reductie van broeikasgassen van 30 procent zijn gerealiseerd. • In 2020 moet minimaal 20 procent energie uit duurzame energiebronnen komen. • Er zal een EPL worden toegepast van minimaal 6,0 bij herstructurering en 7,5 voor nieuwbouw. • De behaalde EPC bij nieuwbouwwoningen zal minimaal 10 procent liggen onder de voor woningbouw maximale waarde. Deze waarde is momenteel 0,8. • Schiedam doet ervaring op met cradle to cradle in een aantal pilotprojecten.
23
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Activiteiten
• • • • • • • • • •
pstellen klimaatbeleidsplan 2009 - 2012. O Uitvoeren van de activiteiten in het kader van de SLOK-subsidie. Opzetten van een nieuwe werkstructuur om het cradle tot cradle principe verder uit te voeren. Uitvoeren pilotprojecten cradle to cradle. Ontwikkelen van een visie op duurzaam slopen. Continuering lidmaatschap Klimaatverbond Nederland. Continuering (regionaal) energieloket. Onderzoek doen naar groene stroom voor openbare verlichting. Stimuleren openbaar vervoer. Continueren Milieubarometer voor bedrijven en uitbreiding naar alle relevante bedrijven op basis van ondermeer de uitkomsten van het project milieudoelen.
Indicatoren
• • • •
CO2 uitstoot per doelgroep. antal uitgebrachte adviezen in het kader van het energieloket (Wonen ++). A Aantal (gedeeltelijk) opgevolgde adviezen in het kader van het energieloket (Wonen ++). Aantal en/of percentage bedrijven per bedrijfstak dat gebruik maakt van de milieubarometer voor het onderdeel energie. • Energiegebruik in gemeentelijke gebouwen en openbare verlichting. • EPL en EPC bij nieuwbouw en herstructurering. • Aantal aansluitingen op warmtenet.
24
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
3
Natuur- en milieucommunicatie: educatie, voorlichting en par ticipatie
3.1
Inleiding Natuur- en milieucommunicatie is een belangrijk onderdeel van het milieubeleid. Onder Natuuren milieucommunicatie in de meest brede zin wordt zowel natuur- en milieuvoorlichting en –educatie bedoeld, als ook het overleg (dialoog) en het betrekken van de inwoners van de gemeente bij het te voeren beleid (participatie). Natuur- en milieucommunicatie is een onmisbaar instrument bij een succesvolle uitvoering van de taakstellingen van dit milieubeleidsplan. Tevens is natuur- en milieucommunicatie een belangrijk instrument voor het scheppen van draagvlak voor de uitvoering van het milieubeleid bij de verschillende partners. Vandaar dat dit thema tot speerpunt is gekozen voor de komende periode. Natuur- en milieucommunicatie kan als instrument worden ingezet ter ondersteuning en bekendmaking van het milieubeleid, maar kan daarnaast als zelfstandig beleidsinstrument worden gezien in het traject van milieubesef, milieubewustzijn tot uiteindelijk het vertonen van een ander gedrag. Dit is een traject van een lange adem en het betekent dat de boodschap vaak herhaald moet worden. Natuur- en milieucommunicatie blijft niet alleen beperkt tot hetgeen in dit hoofdstuk wordt besproken, maar loopt ook als een rode draad door de verschillende thema’s van de overige hoofdstukken heen. Dit hoofdstuk valt uiteen in twee subhoofdstukken: Hoofdstuk 3.2. Natuur- en milieu-educatie en Hoofdstuk 3.3. Natuur- en milieuvoorlichting en -participatie
3.2
Natuur en milieueducatie
3.2.1 Stand van zaken Beleidsplan natuur- en milieueducatie ‘NME met een duurzaam perspectief’ In 2002 is een beleidsplan natuur- en milieueducatie vastgesteld. Hierin zijn drie aspecten van natuur- en milieueducatie van belang: ecologische basisvorming, leren voor leefbaarheid en leren voor duurzaamheid. Het einddoel zal uiteindelijk moeten zijn: gedragsverandering. De vijf speerpunten die in dit beleidsplan worden genoemd zijn: • NME structureel inbedden in het onderwijs. • Verdere professionalisering van NME en het ontwikkelen van kwaliteitszorg. • Leren voor leefbaarheid en duurzaamheid maatschappelijk integreren. • Optimaliseren van kennismanagement en een ondersteuningsstructuur voor NME. • NME steviger bestuurlijk verankeren in beleid.
25
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Hieruit komen de volgende doelstellingen voort: • Het bestaande aanbod voor primair onderwijs wordt gecontinueerd en waar noodzakelijk, beter, efficiënter en meer structureel uitgevoerd. • NME biedt het onderwijs professionele ondersteuning en hanteert kwaliteitseisen. • Het integrale karakter van duurzame ontwikkeling moet gestalte krijgen in het NME-onderwijs, de keuze van de projecten en de samenwerking met maatschappelijke bondgenoten. • NME Dienst educatie (thans afdeling Educatie en Welzijn van het cluster Maatschappelijke ontwikkeling) speelt een actieve rol bij het uitwisselen van informatie tussen lokale, regionale en provinciale diensten voor NME en tracht een bundeling van krachten, goede afstemming en een heldere taakverdeling te realiseren. • NME op lokaal niveau moet de komende jaren worden versterkt, met name door intensivering van de samenwerking van lokale groepen en gemeentelijke organisaties door een actief beleid en inzet van de afdeling Milieucommunicatie (thans afdeling Ruimtelijk Gebruik). Geconcludeerd kan worden dat deze doelstellingen nog steeds actueel zijn en blijvende aandacht vragen. Met name voor de laatste doelstelling is deze aandacht in de vorige beleidsperiode te weinig geweest. Een actief beleid en inzet van de afdeling milieucommunicatie zijn niet van de grond gekomen. Voor de onderlinge afstemming en het bepalen van de prioriteiten is het wenselijk om vanuit het milieubeleid een geactualiseerde beleidsnota Natuur- en milieueducatie op te stellen in samenwerking met onder andere het NME centrum (afdeling Educatie en Welzijn) en de beheerder van de educatieve tuinen (afdeling Beheer Openbare Ruimte). NME-centrum Harre Wegh
De gemeente beschikt sinds 1992 over een NME-centrum, met op dit moment 2,6 formatieplaatsen. Het NME-centrum valt onder de afdeling Educatie en Welzijn van het Cluster Maatschappelijke ontwikkeling. Dit centrum ligt in park Kethel, dat een polderuitstraling heeft. In het centrum worden scholen ontvangen voor NME-lessen, vindt de uitleen plaats van leskisten en worden regelmatig bijeenkomsten georganiseerd ter voorbereiding van leerkrachten en begeleiders op excursies. Om het karakteristieke van de oude boerderij, waar dit centrum onderdeel van uitmaakt, te bewaren, worden ook een boomgaard en een moestuin onderhouden. Daarnaast slingert zich rondom het gebouw de zintuigentuin: een tuin waarin allerlei planten staan die de leerlingen met al hun zintuigen kunnen ervaren: ruiken-proeven-voelen-zien. Het structurele aanbod van het NME-centrum staat uitgebreid op de website van de Parade. Het aanbod is sterk op natuureducatie, en in mindere mate op milieueducatie gericht, en bestaat uit
26
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
excursies, lesbrieven en projecten voor gebruik op scholen en uitleen van leskisten, materialen en leermiddelen. In samenwerking met andere organisaties, instellingen en bedrijven worden bovendien excursies georganiseerd naar de heemtuin, de kinderboerderij ’t Hoefblad, de museummolen de Palmboom, dierenasiel Hargahoeve en het afvalbrengstation Irado. Het NME heeft een goed bereik. Tussen de 60 en 70 procent van de scholen maakt gebruikt van het aanbod. Hoewel dit een redelijke score is, is het van belang om te blijven investeren in vernieuwing en up to date houden van het aanbod. Vanwege capaciteitsproblemen is hier de afgelopen jaren te weinig aandacht aan besteed. In de komende jaren is wat dat betreft een kwalitatieve verbeteringslag gewenst, zodat in de toekomst ook nog een rol van betekenis kan worden gespeeld. Meer aansluiting van het NME aanbod bij het milieubeleid is eveneens gewenst. Op dit moment is er geen sprake van structurele invoering van NME in het voortgezet onderwijs. Hier gaat het met name om ad hoc projecten en aanvragen. Enkele voorbeelden van dit soort projecten uit 2008 zijn het windmolenproject op de S.G. Spieringshoek, het cradle to cradle project en het wateronderzoek op Schravenlant. Het ZON
Het NME-centrum is ook aangesloten bij het ZON. Schiedam levert de voorzitter voor dit overleg. Het ZON is een platform van NME-diensten in Zuid-Holland. Binnen het ZON worden verschillende activiteiten ontplooid, variërend van netwerkbijeenkomsten waar kennisuitwisseling centraal staat tot het gezamenlijk oppakken van projecten. Binnen het ZON zijn vier groepen actief: de strategiegroep en de werkgroepen basisonderwijs, voortgezet onderwijs en burgerparticipatie. De provincie vervult hierin een faciliterende rol voor de tweedelijnsorganisaties, momenteel vooral ingevuld via de ondersteuning van het IVN Zuid-Holland. Een deel van het IVN-budget (ca 25%) wordt ingezet om het ZON te ondersteunen. Daarnaast is de provincie in beperkte mate op project/deelprogrammaniveau betrokken (Raad voor Klimaat, regionale Duurzame Dinsdag etc.). Regionale Educatie Overleg Nieuwe Waterweg Noord (REON)
In 1995 is door de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis een overeenkomst getekend om gezamenlijk NME-activiteiten te organiseren in de regio. Het overleg heeft als doel NMEactiviteiten in de regio te optimaliseren. De activiteiten beperken zich niet alleen tot het onderwijs, maar richten zich ook op educatie, preventie en voorlichting op het gebied van natuur en milieu voor een zo breed mogelijk publiek. Enkele voorbeelden van activiteiten die gezamenlijk zijn uitgevoerd, zijn: Tentoonstelling Midden-Delfland, het project Stilte naast de stad (op bezoek bij de boer) en de MS Watervlo, het educatieschip van Stichting Reinwater. Educatieve tuinen
Naast het NME-centrum heeft de gemeente Schiedam de beschikking over educatieve tuinen voor kinderen, ouderen en allochtonen. Beheerder van deze tuinen is de afdeling Beheer Openbare Ruimte. De educatieve tuinen zijn bedoeld als moes- en pluktuinen waarin groente, fruit en snijbloemen kunnen worden verbouwd. Zij hebben een educatieve functie voor de gebruikers en de Schiedamse burger in het algemeen. Verder vervullen de tuinen een belangrijke sociale functie voor verschillende bevolkingsgroepen. Tot de educatieve tuinen wordt ook de voorbeeldtuin bij boerderij ‘De Groene Raat’ aan de Harreweg gerekend. Deze tuin heeft een educatieve functie. Bij al deze tuinprojecten ligt de nadruk op natuur- en milieuvriendelijk tuinieren. Daarnaast is er nog de Heemtuin in het Beatrixpark.
3.2.2 Ontwikkelingen Gemeenten voor duurzame ontwikkeling; vereniging voor lokale natuur- en milieucommunicatie. De gemeente Schiedam is in 2008 lid geworden van de vereniging van lokale natuur- en milieucommunicatie (GDO). Deze vereniging is op 23 mei 2007 opgericht door de gemeenten Dor-
27
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
drecht, Delft en Zoetermeer en wil een netwerkorganisatie zijn die de verdere professionalisering van educatie, communicatie en participatie als instrumenten voor natuur-, milieu en duurzaamheidsbeleid bevordert. De vereniging heeft een document opgesteld waarin ze de visie beschrijft op de rol van NMEdiensten. Deze visie luidt: “NME-diensten worden dé verbindende schakel tussen mondiale, nationale en lokale doelstellingen en de burger op het gebied van duurzame ontwikkeling.” Volgens dit visiedocument is bewustwording en meningsvorming over natuur en milieu de logische weg om burgers meer mogelijkheden te geven een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling. Burgers weten dat er iets aan de hand is met natuur en milieu en men wil er graag iets aan doen, maar het ontbreekt vaak aan concrete handelingsalternatieven. De lokale overheid kan hier verantwoordelijkheid in nemen door de verbinding naar de burger te leggen, handelingsalternatieven te tonen, te zorgen voor een goede informatievoorziening op het gebied van duurzaam handelen en inwoners in staat te stellen een bijdrage te leveren aan lokale beleidsontwikkelingen rondom duurzaamheidthema’s. Daarvoor staat de overheid in Nederland in potentie een uitstekend instrument ter beschikking: dat van de NME-centra. Dit vraagt om een NME-centrum dat verder uitgebouwd wordt naar een breder centrum voor milieucommunicatie. Een bezoekerscentrum, dat zich ook richt naar volwassenen en ook ingaat op milieuonderwerpen. Een centrum dat ook in de weekenden geopend is, zodat de kinderen die al kennis hebben gemaakt via school, met hun ouders terug kunnen komen in het weekend. Dit zou hét podium moeten worden in de gemeente om milieu, natuur-, en duurzaamheidsonderwerpen aan de orde te brengen. Voordat een dergelijk NME-centrum in Schiedam en ook in vele andere gemeenten in Nederland functioneert, is er nog een lange weg te gaan. In de visie van de vereniging wordt daarom een aanpak in vijf stappen voorgestaan: 1. Ecologische basisvorming voor het basisonderwijs. 2. Verbreding van doelgroepen; voorbeelden zijn voortgezet onderwijs, allochtonen, wijkbewoners. 3. Samenwerking met andere organisaties, zoals natuurorganisaties, centrum voor ontwikkelingssamenwerking, bewonersorganisaties, bedrijfsleven. 4. Aansluiten bij het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid, zoals opgenomen in beleidsplannen, waarbij een nauwe samenwerking met beleidsmedewerkers en management is vereist, net zoals een goede relatie met het gemeentebestuur. GDO kiest met het oog op samenwerking voor een focus op een beperkt aantal overkoepelende thema’s: klimaat en energie, water, groen/natuur/landschap. 5. Regisseur partner in netwerken rondom gekozen thema’s. Het is een groeimodel van een organisatie die met name aanbodgericht werkt naar een organisatie die openstaat voor allerlei impulsen uit politiek en samenleving en op basis daarvan vraaggericht werkt. Schiedam bevindt zich op dit moment halverwege stap 2. Schiedamse Poort naar Midden-Delfland
Op 19 juli 2007 heeft de gemeenteraad een initiatief raadsvoorstel aanvaard voor de ontwikkeling en uitwerking van een Schiedamse Poort als entree van en naar Midden-Delfland. Dit is een uitwerking van een van de poorten uit de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Schiedam (zie hoofdstuk 5). In de toekomstvisie Midden-Delfland 2025 is onder meer het idee ontwikkeld om bij de omliggende steden meerdere poorten te ontwikkelen als entree vanuit het stedelijk gebied naar
28
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
het landelijk gebied van Midden-Delfland. Het initiatief raadsvoorstel speelt daarop in door het gebied langs de Harreweg, met natuureducatieve voorzieningen als De Boshoek, natuur en milieueducatief centrum de Harre Wegh (NME) en de Groene Raat als potentiële poort te ontwikkelen. In 2008 is een plan van aanpak opgesteld. Met als hoofdbestanddelen het onderzoeken van de mogelijkheden van een structurele samenwerkingsvorm tussen de verschillende organisaties, de benodigde voorzieningen in het gebied en het maken van een ruimtelijk plan met inpassingmaatregelen voor de lokale voorzieningen, groenkwaliteiten en de verbindende routes. Dit plan moet voor het besluit of het geschetste perspectief uitdagend genoeg is om door te gaan met de oprichting van een Schiedamse Poort. Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008 - 2011 Zuid Holland
De provincie Zuid-Holland heeft onlangs het Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008 - 2011 vastgesteld. Hierin wordt de nadruk gelegd op vraaggerichte structuurversterking en kennismanagement. Inhoudelijk wordt aangesloten bij klimaat, innovatie en duurzaamheid, leefbaarheid. Verder wordt invulling gegeven aan Hoofdstuk 5 van het beleidsplan Groen, water en milieu, waarin een grotere participatie op het terrein van duurzame ontwikkeling binnen Zuid-Holland wordt aangegeven. In het programma staan de volgende vier sporen centraal: jongerenparticipatie, maatschappelijke participatie, duurzame aanpak van ruimtelijke ordening en kennisnetwerk duurzame ontwikkeling. Toekomstvisie op het NME-centrum
Bovenstaande ontwikkelingen, maar ook de lijn die in de landelijke NME-nota is ingezet (zie bijlage), vragen om het ontwikkelen van een toekomstvisie op het NME-centrum. Waar wil men staan over pakweg 20 jaar? Tot welke doelgroepen wil men zich richten, wat wordt het aanbod, wat worden de openingstijden, aan welke eisen moet het gebouw voldoen, welke voorzieningen zijn nodig en wat vraagt dit qua personele capaciteit?
3.3
Natuur- en Milieuvoorlichting en -par ticipatie
3.3.1 Stand van zaken Milieuvoorlichting betekent het geven van uitleg over het beleid en het verstrekken van klantgerichte informatie. Milieuparticipatie betekent dat de gemeente een dialoog aangaat met de bevolking en hen uitdrukkelijk betrekt bij en een stem geeft in het beleid. De gemeente informeert de burgers en bedrijven in het kader van allerlei besluitvorming, vergaderingen etc.
29
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
De gemeente maakt hierbij voornamelijk gebruik van de pagina Gemeenteberichten in de Schiedamse editie van de Maasstad Weekbladen en de gemeentelijke website. In vorige periode is geen prioriteit gegeven aan dit onderwerp. Voor het welslagen van het milieubeleid is dit echter een onmisbaar onderdeel, waarvan de waarde niet mag worden onderschat. Het is van belang dat de inwoners van de gemeente weten waar de gemeente staat op het gebied van milieubeleid, wat de gemeente uitvoert op milieugebied, waarom ze dit doet en wat ze van de inwoners verwacht. Alleen zo kan draagvlak worden gecreëerd voor de uitvoering van het milieubeleid. Verdrag van Aarhus
Het verdrag van Aarhus is in 1998 tot stand gekomen tijdens een minsteriële vergadering van de Europese Commissie van de Europese Unie. Het verdrag regelt: • De openbaarheid van milieu-informatie (eerste pijler van het verdrag). • De inspraak bij milieubesluiten (tweede pijler). • De rechtsbescherming (derde pijler). Het doel van het verdrag is om het recht te beschermen ‘van elke persoon van de huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn’. Hiervoor moet het recht op toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter worden gewaarborgd. Op 14 februari 2005 is de uitvoeringswet Verdrag van Aarhus in Nederland in werking getreden. De wet gaat over de openbaarheid van milieugegevens. Met de wet zijn vooral de Wet milieubeheer en de Wet openbaarheid van bestuur aangepast. Er zijn twee soorten openbaarheid: 1. Actieve openbaarheid: bestuursorganen - ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen, (Rijks)diensten of uitvoeringsorganisaties - maken op eigen initiatief informatie openbaar. 2. Passieve openbaarheid: bestuursorganen stellen op verzoek informatie beschikbaar. Milieu-informatie wordt heel ruim opgevat. Zo valt informatie over groen en natuur eronder, maar ook informatie over de voedselveiligheid. Wat betreft de actieve openbaarheid van informatie, dient de gemeente alle milieu-informatie vanaf 14 februari digitaal beschikbaar te hebben en openbaar te maken. Wat betreft de passieve openbaarheid moet de informatie worden aangevraagd bij het bestuursorgaan dat over de informatie beschikt. Als gevolg van het Verdrag van Aarhus is het bestuursorgaan verplicht indien nodig te helpen om het verzoek duidelijk te formuleren en de informatie uiterlijk binnen vier weken na aanvraag te leveren. Verder is expliciet bepaald dat degene die milieu-informatie opvraagt (de verzoeker) geen belang hoeft te hebben bij de opgevraagde informatie. Het bestuursorgaan moet bovendien de informatie leveren in de vorm die de verzoeker wenst, tenzij dit onredelijk is. De gemeente hoeft geen nieuw onderzoek te verrichten of nieuwe berekeningen uit te voeren om de informatie in de gevraagde vorm te leveren. Hoewel sinds 2005 is gebleken dat het niet zo’n vaart loopt met het aantal verzoeken voor milieuinformatie, betekent het bovenstaande toch dat de gemeente deze goed op orde moet hebben. Dit geldt met name voor de archivering van stukken en het toegankelijk maken van de informatie via de website.
3.3.2 Ontwikkelingen Milieuvoorlichting
De ontwikkelingen die bij de andere milieuthema’s en bij de andere beleidsterreinen in dit plan worden benoemd, vragen om de nodige voorlichting. Ook het uitdragen van het nieuwe cradle to
30
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
cradle concept vereist de nodige communicatie. Om het structurele en integrale karakter hiervan te waarborgen, is het opstellen van een beleidsnota milieuvoorlichting gewenst. Participatie
Uitvoeren van het beleid vraagt om draagvlak. Participatie, het betrekken van de inwoners en bedrijven bij de uitvoering van het milieubeleid, kan hierbij een belangrijke bijdrage leveren. Waar mogelijk zullen we dit instrument dan ook inzetten. Enkele voorbeelden die in de komende jaren spelen: • Het invoeren van een nieuwe structuur van werken in het klimaatbeleid voor het uitwerken van de cradle to cradle gedachte. Het is de bedoeling om de komende twee jaren een uitvoeringsorganisatie op te zetten die bestaat uit verschillende platforms. Deelnemers aan de platforms komen uit diverse geledingen, zoals ontwikkelaars, investeerders, eindgebruikers,
kennisinstituten, gemeentelijke organisatieonderdelen, financiers, toeleverende bedrijven, regiogemeenten, etc. • In de nota dierenwelzijn is opgenomen om jaarlijks een netwerkbijeenkomst te organiseren voor de verschillende organisaties die met dierenwelzijn bezig zijn. Het doel van de netwerkbijeenkomsten is het bevorderen van informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de organisaties. In 2008 is er een kennismakingsbijeenkomst geweest. In 2009 en de jaren daarna zal hier een vervolg aan worden gegeven door het gezamenlijk organiseren van een Dag van het Dier. • Ook het uitwerken van het nieuwe hondenbeleid vraagt om participatie van burgers en met name van hondenbezitters. Zonder de medewerking van deze groep is het slagen van het beleid kansloos.
31
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
3.4
Wat gaan we doen? Ambitie
• •
Natuur- en Milieueducatie: Kennis vergroten en het teweegbrengen van een houdings- en gedragsverandering met betrekking tot natuur en milieu bij de verschillende doelgroepen. Dit is mede van belang voor het realiseren van de beleidsdoelen uit dit milieubeleidsplan. Natuur- en Milieuvoorlichting: Actief voorlichting geven over de verschillende onderwerpen, laten zien wat er gebeurt en gerealiseerd wordt op milieugebied, is van belang voor het creëren van draagvlak voor dit beleid en de uit te voeren maatregelen.
Doelstellingen
• • • •
Het NME-centrum langzaam verder uitbouwen naar een breder centrum voor milieucommunicatie, dat zich ook richt op volwassenen en aansluit bij de milieuonderwerpen uit het milieubeleidsplan, en de zichtbaarheid van het NME-centrum vergroten. Zorgdragen voor een goede informatievoorziening over beleidsvoornemens en resultaten van de uitvoering van het natuur- en milieubeleid in de gemeente. De gemeente voldoet aan de actieve en passieve informatieplicht uit het verdrag van Aarhus. Minimaal één voorlichtingscampagne per jaar uitvoeren, zoveel mogelijk aansluitend aan de lopende milieuprojecten.
Activiteiten
• • • • • • • • • •
Opstellen beleidsnota Natuur- en Milieueducatie. Opstellen beleidsnota milieuvoorlichting. In het verlengde van de voorgaande nota’s: een afstemmingsoverleg starten tussen de afdelingen Ruimtelijk gebruik, BOR en Educatie en Welzijn om de uitvoering van de verschillende educatieve en voorlichtingsactiviteiten op het gebied van natuur- en milieu- educatie en dierenwelzijn op elkaar af te stemmen. Opstellen van een geïntegreerd uitvoeringsprogramma. Uitvoeren van milieuvoorlichtingscampagnes, waarbij duurzaam wonen centraal staat. Opstellen van een toekomstvisie voor het NME-centrum, mede in relatie tot de Schiedamse Poort. Voortzetten van activiteiten in REON-verband en jaarlijks gezamenlijk minimaal één activiteit uitvoeren. Continuering huidige gebruik educatieve tuinen. Participatievormen opzetten bij het vormgeven en uitwerken van de cradle to cradle gedachte in de gemeente. Actief openbaar blijven maken en updaten van milieu-informatie op de gemeentelijke website.
Indicatoren
• • • • • •
32
Percentage leerlingen van scholen dat een NME-centrum bezoekt. Percentage leerlingen dat een educatieve tuin bezoekt. Percentage leerlingen dat via het NME-centrum een externe locatie bezoekt. Aantal gebruikers educatieve tuinen. Aantal tuinen en de verdeling daarvan: kindertuinen, ouderentuinen en voorbeeldtuinen. Aantal voorlichtingscampagnes per jaar.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
4
Inter ne Milieuzorg
4.1
Inleiding Duurzaam ondernemen is een van de ambities voor de komende jaren. Dit geldt ook voor de eigen gemeentelijke organisatie. De gemeente stelt milieueisen aan bewoners en bedrijven. Ook wordt van diverse doelgroepen verwacht dat zij duurzaam handelen. Een overheid kan alleen geloofwaardig zijn als ze zelf het goede voorbeeld geeft op alle (milieu)terreinen. De gemeente heeft een voorbeeldfunctie die in haar rol als ondernemer tot uitdrukking moet komen. Deze voorbeeldfunctie kunnen we meten aan de milieuprestaties die de gemeente levert als ondernemer. Het gaat daarbij allereerst om het voldoen aan de milieuregels op basis van de Wet milieubeheer. Daarnaast is het ook in milieuopzicht op orde hebben van de eigen bedrijfsvoering een must. Schiedam is in 1994 gestart met het opzetten van een milieuzorgsysteem. Voor de uitvoering en invulling hiervan is binnen de organisatie een milieuzorgcoördinator aangesteld.
4.2
Stand van zaken Intern milieuzorgsysteem
Een intern milieuzorgsysteem richt zich op alle gemeentelijke gebouwen (exclusief scholen) en diensten, waaronder ook inkopen en aanbestedingen. Een intern milieuzorgsysteem impliceert dat het aspect ‘milieu’ structureel en systematisch aandacht krijgt in de totale bedrijfsvoering en bij alle overwegingen. Dit vraagt om een gedragsverandering. Onderwerpen die aan de orde
33
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
zouden moeten komen zijn bijvoorbeeld: verkeer en vervoer, afval, papier, kantoorartikelen, kantoormeubels, computer- en randapparatuur, catering en energie. Ook materialen die toegepast worden in de openbare ruimte vallen hieronder. Het gaat hierbij niet alleen om de inkoop van deze artikelen, maar ook om de toepassing en het gebruik ervan. In de afgelopen jaren is de aandacht voor interne milieuzorg noodgedwongen beperkt gebleven tot een aantal items. Zo zijn er energiemaatregelen getroffen bij de eigen gebouwen en is een bedrijfsvervoerplan opgesteld en tot uitvoering gebracht. Hoewel dit natuurlijk al belangrijke stappen zijn, is er nog geenszins sprake van een systeem. In de gemeente is, zoals hierboven opgemerkt, een milieuzorgcoördinator aangewezen die verantwoordelijk is voor de behartiging van het duurzame belang binnen de organisatie. Zijn taak bestaat uit coördineren, adviseren en stimuleren. Wanneer de milieucoördinator in een vroeg stadium betrokken is bij bijvoorbeeld duurzame inkoop kan hij zowel bij de budgetverantwoordelijke als bij de inkoper alternatieven aandragen op het vlak van productkeuze, marktaanbod en relevante ontwikkelingen op het vlak van duurzaamheid. Probleem hierbij is dat de milieuzorgcoördinator in veel gevallen niet in een vroegtijdig stadium of zelfs in het geheel niet betrokken wordt. Omdat hij niet de bevoegdheden heeft om andere afdelingen voor te schrijven waar ze zich aan moeten houden – interne milieuzorg is geen plicht – is het gevolg dat aan dit onderwerp vaak geen uitvoering wordt gegeven.
4.3
Ontwikkelingen Duurzaam inkopen
In april 2008 is een regionaal inkoopbureau van start gegaan dat gezamenlijk alle inkoopvragen uit de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen behandelt. Dit bureau zal ook criteria formuleren voor duurzaam inkopen. De gemeenten streven er gezamenlijk naar – conform de landelijke doelstellingen – om in 2010 75% en in 2015 100% duurzaam in te kopen. Overheden stellen onder leiding van VROM criteria op om bij productgroepen als kantoormeubelen, papier, catering, energie en wegen, rekening te houden met het milieu en sociale aspecten als kinderarbeid. Met de criteria kunnen overheden bepalen hoe duurzaam een aankoop is. In de specificaties, de selectiecriteria en/of de gunningscriteria kunnen eisen worden gesteld aan de milieuprestatie van de inschrijver/gegadigde en de milieubelasting van het productieproces, het werk of geleverde product. Dit onderwerp zal in de komende periode verder worden uitgewerkt.
34
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Convenant FSC-hout
Op 10 november 2008 heeft de gemeente Schiedam het convenant FSC-hout ondertekend. Het doel is dat uiterlijk 31 december 2009 het convenant volledig is geïmplementeerd. Het FSCkeurmerk biedt de zekerheid dat hout en houtproducten met het FSC-logo voldoen aan de hoogste eisen van sociaal, milieuvriendelijk en economisch verantwoord bosbeheer. De gemeente neemt zich in het kort voor om: • In alle projecten in de openbare ruimte voor alle toepassingen FSC-hout toe te passen. • Voor alle renovatie- en bouwwerkzaamheden van de eigen gebouwen en de gebouwen waarvoor de gemeente opdrachtgever is FSC-hout en -producten toe te passen. • Zich in te spannen om ook in overeenkomsten met ontwikkelaars de voorwaarde voor het toepassen van FSC-hout te verwoorden en in de prestatie-afpsraken met de woningcorporatie de toepassing van FSC-hout bij nieuwbouw en renovatie op te nemen. • In 2010 volledig te zijn overgeschakeld op 100% FSC-papier voor kopieerwerk, briefpapier, memo’s, mailings en communicatie. • Aannemers en andere gemeenten te informeren en enthousiasmeren voor het gebruik van FSC-producten.
4.4
Wat gaan we doen? Ambitie
De gemeente geeft het goede voorbeeld door in haar eigen bedrijfsvoering in alle facetten rekening te houden met het milieu. Interne milieuzorg moet een vanzelfsprekende en normale zaak in de gemeentelijke bedrijfsvoering zijn, met een goede balans tussen economie, ecologie en sociale aspecten. Doelstellingen
• • • • •
Beheersen en verminderen van de milieubelasting veroorzaakt door de gemeentelijke activiteiten, waartoe ook aanbestedingen gerekend worden. Verder uitvoering geven aan het invoeren van een milieuzorgsysteem. De milieuprestaties van de gemeente zullen worden gemeten door middel van een monitor. Duurzaamheidcriteria vormen een vast toetsingscriterium bij alle inkopen. In 2010 vindt 75 procent van de inkopen duurzaam plaats. In 2015 zal dit 100 procent zijn. In de gemeente worden alleen nog FSC-hout en houtproducten gebruikt.
Activiteiten
• • • • • • •
Interne milieuzorgcoördinator verdergaande bevoegdheden geven. Plan van aanpak opstellen voor het verder uitwerken van interne milieuzorg in de totale bedrijfsvoering. Ondertekening en uitvoering geven aan het programma Duurzaam inkopen. Ondersteuning van de Lokale Duurzaamheidmeter. Aanwezigheid van geldige (milieu)vergunningen voor alle gemeentelijke gebouwen. Blijven participeren in het regionaal GIM-netwerk. Maken implementatieplan en uitvoering geven aan het convenant FSC-hout.
Indicatoren
• Elektraverbruik en gecorrigeerd gasverbruik gemeentelijke gebouwen (exclusief scholen). • Papierverbruik stadskantoor. • Aantal toegekende energielabels.
35
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Overige milieuonderwerpen
Naast de benoemde speerpunten zijn de ook volgende onderwerpen van groot belang voor het milieubeleid.
36
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
5
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling
5.1
Inleiding De gemeente Schiedam ligt in een van de meest dynamische regio’s van Nederland, die behoort tot de dichtstbevolkte gebieden van Europa en de leefomgeving vormt van ruim een miljoen mensen. Tegelijk is het gebied als deel van de delta een economische motor voor Nederland en kent het gebied ecologische en landschappelijke waarden die de regio zelf overstijgen. Schiedam is een compacte stad, die aan alle kanten is begrensd: de Nieuwe Maas in het zuiden, de A4 in het westen, de A20 midden door de stad, Rotterdam in het Oosten en Midden-Delfland in het noorden. Dit maakt het noodzakelijk dat de gemeente zeer zorgvuldig met haar ruimte omgaat. Het gegeven dat een groot deel van Schiedam binnen een milieucontour of milieuzone ligt beperkt de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor milieugevoelige functies nog eens extra.
5.2
Stand van zaken Grotestedenbeleid 2005 - 2009
De gemeente maakt samen met 26 andere gemeenten, naast de vier grote steden, deel uit van het Grotestedenbeleid (GSB). Het doel van het Grotestedenbeleid is het creëren van steden waar iedereen zich thuis voelt: waar je prettig kunt leven in goede huizen en schone straten, mensen zich veilig voelen, de economie bloeit en voldoende banen voor werkzoekenden zijn. Duurzaamheid maakt hier ook onderdeel van uit. Voor de uitvoering van dit beleid heeft de gemeente een MeerjarenOntwikkelingsProgramma (MOP) 2005 - 2009 opgesteld. Voor de uitvoering van projecten in het kader van het GSB zijn er drie brede doeluitkeringen (1) sociaal, integratie, veiligheid, (2) economie en (3) fysiek. Het Milieu maakt deel uit van de doeluitkering fysiek (ISVII), waarvoor ISV-gelden beschikbaar zijn. Voor geluid en bodem zijn in dit programma outputdoelstellingen opgenomen. Het Grotestedenbeleid zal ook na 2009 worden voortgezet. Het ISV-budget voor komende vijfjaarsperiode zal op 1 april 2009 aan de gemeenten en provincies bekend worden gemaakt. Hieraan ontlenen gemeenten en provincies recht op ISV-budget, dat vóór 1 januari 2010 wordt beschikt. Dit betekent dat er in 2009 een nieuw MOP opgesteld zal worden. Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020
Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020, kortweg RR2020, bestrijkt het grondgebied van alle bij de stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten en is bestemd voor een periode van vijftien jaar (2005 - 2020). In die tijd moet er veel gebeuren. De regio heeft meer kwaliteit nodig, de noodzakelijke groei stelt hogere eisen aan de infrastructuur, het landschap en het milieu. De strategie laat zich samenvatten in ‘Tien punten voor de regio Rotterdam’ (zie bijlage 3), die de kern van de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 bevatten: een krachtige ruimtelijk-economische
37
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
structuurversterking en een belangrijke kwaliteitsverbetering van het woon- en leefmilieu. Een van de thematische punten omvat een pro-actieve aanpak van de milieuproblematiek. Ruimtelijke ontwikkelingvisie Schiedam
In januari 2005 is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor Schiedam vastgesteld. Deze ontwikkelingsvisie ‘Schiedam onthult haar geheim’ geeft een globale, strategische visie op ruimtelijke ontwikkelingen in de stad tot 2020. Bij ruimtelijke planvorming en het in procedure brengen van bestemmingsplannen wordt de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Schiedam als leidraad gehanteerd. Tevens is in de visie de samenhang aangegeven tussen diverse lopende planontwikkelingen vanuit het perspectief van de lange termijn. In de visie is daarom een aantal projecten benoemd die een sleutelfunctie hebben. Gezien de noodzakelijke brede aanpak van de RO-visie is in 2006 besloten om deze een onderdeel te laten zijn van een brede Stadsvisie 2030, zie hieronder. Bestuursovereenkomst Rechter Maasoever
Nieuwe woningbouwlocaties in de regio zijn schaars. Deze Bestuursovereenkomst bestaat uit een bestuurlijk afsprakenkader dat als uitgangspunt dient voor de herstructurering van de noordelijke rivieroever van Rotterdam t/m Hoek van Holland tot aantrekkelijke woon- en werkgebieden. Er zijn afspraken gemaakt over onder meer vroegtijdige integratie van milieuaspecten bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen, toepassing van (speciale) voorzieningen aan woningen om negatieve milieueffecten te reduceren of te compenseren en het actief informeren van toekomstige bewoners over de bestaande milieubelasting en milieuruimte die bedrijven nu en in de toekomst hebben. Hierbij gebruikt men het principe van de ‘milieuaandachtszone’, een gebied waar woningbouw onder bepaalde voorwaarden mogelijk is. Dit houdt in: samen onderzoeken over welke locaties het precies gaat, welke problemen daar te verwachten zijn en welke mogelijkheden er zijn om iets voor elkaar te krijgen waar iedereen tevreden mee is. Dit biedt kansen voor het project Waterfront, zoals de herstructurering van Nieuw Mathenesse en Wilhelminahaven. Schieveste
Dit project vormt een van de poorten uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie. Schieveste zal de komende jaren worden ontwikkeld rond het station Schiedam, tussen het station en de A20. Dit gebied zal worden getransformeerd tot een brandpunt van activiteit, waarbij een mix ontstaat van leisure, kantoren, wonen en scholen. Het project ligt op een mobiliteitsknooppunt en is dus uitstekend bereikbaar. Het is tevens een milieubelaste locatie. Voor dit project is een (verplicht) MER opgesteld, dat een onderbouwing van het bestemmingsplan vormt en aantoont dat de ontwikkeling op een verantwoorde wijze rekening houdt met het milieu.
5.3
Ontwikkelingen Stadsvisie Schiedam 2030
In 2008 is gestart met het opstellen van Stadsvisie Schiedam 2030. De planning is dat de stadsvisie voor de zomer 2009 door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Onderdeel is een interactief traject met de burgers, ondernemers en partners van de stad. Het interactieve traject liep van 10 december 2008 – 2 april 2009 en is inmiddels afgerond. Enige duizenden Schiedammers hebben hieraan op verschillende wijze deelgenomen en hun mening kenbaar gemaakt en de voor hen belangrijkste toekomstige opgaven voor de stad aangegeven. De stadsvisie Schiedam 2030 gaat er vanuit dat de in het kader van de stadsvisie 1999 en de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2005 in gang gezette uitvoeringsprogramma’s in principe worden doorgezet. Hiermee wordt de continuïteit van het beleid gewaarborgd. De stadsvisie Schiedam 2030 is vooral een ruimtelijke visie. Het geeft de richting van de
38
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
ruimtelijke ontwikkelingen en de ruimtelijke inrichting van de stad t/m 2030 aan, waarbij de sociale en economische ontwikkelingen zijn vertaald en beschouwd voor wat betreft de ruimtelijke consequenties hiervan. Ook duurzaamheid en in het bijzonder aandacht voor het klimaat zullen hierin een plaats krijgen. Vertrekpunt is wel dat de kwaliteit van de stad niet sec wordt bepaald door de fysieke inrichting en omgeving. Het domein van de stad is het (samen)leven van burgers, partners en ondernemers. De stadsvisie beoogt de ruimtelijke ontwikkelingen en de inrichting van de stad juist vanuit dit perspectief (het samenleven van burgers, partners en ondernemers) te beschouwen om hiervoor de optimale (ruimtelijke) condities te creëren. Schiedam moet ook in de toekomst een aantrekkelijke en vitale stad voor de Schiedammers zijn en blijven. De stadsvisie resulteert in het benoemen van de hoofdopgaven voor de periode 2010 2030. De stadsvisie wordt benut om Schiedam ook op de agenda van het Rijk te houden d.w.z. het stedenbeleid na 2010.
Volkshuisvestingsplan 2008 - 2010
De centrale strategische doelstelling van het volkshuisvestingsplan is het realiseren van een gevarieerde, evenwichtige en kwalitatief hoogwaardige woningvoorraad voor alle doelgroepen. Het beleid is gericht op het binden van mensen aan Schiedam, het aantrekken en vasthouden van huishoudens met midden- en hogere inkomens en het bevorderen van de doorstroming binnen de stad. Daarbij moet een omslag plaatsvinden naar een veelzijdiger aanbod van woonmilieus, in het bijzonder bij de herstructurering van naoorlogse wijken. In die wijken zal ook aandacht voor starters- en ouderenwoningen moeten zijn. Gevarieerde wijken, met mogelijkheden tot het maken van wooncarrière binnen de wijk en binnen de stad genieten de voorkeur. Bij de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid wordt aangesloten bij het klimaatbeleid, bijvoorbeeld de bouw van energiezuinige en duurzame woningen, waarbij men rekening houdt met het cradle to cradle principe (zie ook onder hoofdstuk Klimaat). Ook kunnen bij het ontwerp in een vroeg stadium onderwerpen als groen en fietsverbindingen worden ingepast. Projectplan Actualisatie bestemmingsplannen 2007 - 2011
Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt het milieu vanaf het begin betrokken. 39
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
B&W hebben op 11 september 2007 het projectplan Actualisatie bestemmingsplannen 2007 2011 vastgesteld. Het projectplan voorziet in een projectmatige aanpak van de actualisatie van de verouderde bestemmingsplannen, volgens een strikte planning, en behelst die gebieden van Schiedam die nu nog niet over een actueel bestemmingsplan beschikken. Doel is om eind 2011 voor alle gebieden een door de gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan te hebben.
5.4
Wat gaan we doen? Ambitie
De gemeente Schiedam streeft naar een beperking van milieuhinder en -gevaar en naar een beperking van de ‘milieuruimte’ in de stad. Doelstellingen
• Milieu/omgevingskwaliteit maakt een integraal en volwaardig onderdeel uit van de ruimtelijke ontwikkelingen en bestemmingsplannen. • Streven naar een verbetering van de woonomgevingskwaliteit. Activiteiten
• Opstellen van een Stadsvisie met daarin ook aandacht voor duurzaamheid en klimaat. • Duurzaamheid meenemen bij de uitwerking van ruimtelijke projecten. • Onderzoeken hoe het klimaat en het cradle tot cradle principe meegenomen kunnen worden in de ruimtelijke ontwikkelingen/plannen en maken van een handreiking hiervoor. • Bij het opstellen van het nieuwe MeerjarenOntwikkelingsPrograma in het kader van het Grote stedenbeleid, duurzaamheid en cradle to cradle uitdrukkelijk terug laten komen. • Bestaande bedrijventerreinen duurzaam herontwikkelen; het project Nieuw Mathenesse zal hierbij als een voorbeeld gaan dienen. • ‘Milieu’ meenemen in de bestemmingsplannen. • De openbare ruimte duurzaam inrichten; kiezen voor typen groen waarin zich weinig zwerf- afval kan ophopen. Indicatoren
• Een toetsingskader voor klimaat en cradle to cradle in ruimtelijke ontwikkelingen. • Een (ruimtelijke) visie op de toekomst van het milieueducatief centrum. • Het aantal bestemmingsplannen met een uitgebreide milieuparagraaf.
40
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
6
Verkeer en Ver voer
6.1
Inleiding Schiedam is op verschillende manieren bereikbaar: via de snelweg en met trein, tram en metro. De goede bereikbaarheid is één van de kwaliteiten die de stad een sterke positie in de regio geeft. Het is een belangrijke voorwaarde om in een stad prettig te kunnen wonen, te werken en om er een dagje te vertoeven. Schiedam wil deze bereikbaarheid voor zowel het openbaar vervoer, het autoverkeer als het langzaam verkeer verder verbeteren. Het behouden en creëren van een goede bereikbaarheid brengt grote uitdagingen met zich mee. De groeiende mobiliteit, met name het toenemende autogebruik, leidt tot files en per saldo tot slechtere bereikbaarheid. Daarnaast zorgt het sterk ontwikkelende autoverkeer voor (lokale) milieuoverlast en verdere beperkingen in ruimtelijke ontwikkelingen en levert het een stevige bijdrage aan de CO2 uitstoot en klimaatproblematiek.
6.2
Stand van zaken Deltaplan Duurzame Bereikbaarheid
De visie van de gemeente op verkeer en vervoer voor Schiedam en de regio is weergegeven in het ‘Deltaplan Duurzame Bereikbaarheid’. Hierin wordt een gecombineerde aanpak van beprijzing, mobiliteitsmanagement en versterking van het openbaar vervoer voorgesteld, die een structurele oplossing biedt voor de verkeersproblematiek in de hele regio. Uit onderzoek blijkt dat deze maatregelen concrete resultaten opleveren én haalbaar zijn. De techniek is beschikbaar en de plannen hebben een breed maatschappelijk draagvlak, zowel bij maatschappelijke organisaties als individuele burgers. Het plan voorziet in een duurzame bereikbaarheid en mobiliteit, zonder grootschalige uitbreidingen van verkeersinfrastructuur. De aanleg van de A4 Midden-Delfland zou dan ook niet nodig zijn, wat al sinds jaar en dag het standpunt van de gemeenten Schiedam en Vlaardingen is. Indien dit tracé toch wordt gekozen, wil de gemeente alleen medewerking verlenen aan de A4-noord als deze gerealiseerd wordt in de IODS-variant (Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam), waarbij in ruime mate aandacht is voor mens en milieu. Dit kan worden gerealiseerd door een (deels) verdiepte aanleg van de A4-noord en wellicht het overkluizen van de A4 ten zuiden van het Kethelplein op de lange termijn. Wellicht biedt dit ook kansen voor dubbel ruimtegebruik. Fietsbalans
Fietsen wordt gestimuleerd als alternatief voor het autogebruik en daarmee voor een verbetering van de luchtkwaliteit, de geluidbelasting en de gezondheid. Maatregelen bestaan uit het aanbieden van (betere) voorzieningen, zoals fietspaden en fietsenstallingen en het realiseren van een dichter netwerk en een grotere verkeersveiligheid. Schiedam beschikt over een zeer dicht netwerk van fietspaden, maar het rijcomfort en de verkeersveiligheid kunnen worden verbeterd.
41
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Schiedam investeert daarom de komende jaren fors in de opknapbeurt van fietspaden, de aanleg van fietsenstallingen en fietstrommels. Project Stedenbaan en andere OV-projecten
De Stadsregio heeft met de gemeente Schiedam in het kader van het project Stedenbaan het initiatief ontwikkeld om station Kethel (Schiedam Noord) te realiseren. Ook de tramaansluiting zal hierop wellicht moeten worden aangepast, evenals de te realiseren fietsverbinding naar het bedrijventerrein Rotterdam Noordwest. De veiligheidscontouren van Rotterdam Airport maken deze ontwikkelingen lastig. Het gebruik van de zogenaamde Hoekselijn, de treinverbinding van Rotterdam CS naar Hoek van Holland, is onvoldoende. Op regionaal niveau wordt daarom gekeken of het mogelijk is om deze treinverbinding om te zetten in een metrolijn. Een ander belangrijk OV-project in Schiedam is de TramPlus Schiedam-Vlaardingen, die onlangs isgerealiseerd. Tramplus voorziet in een directe tramverbinding (lijn 21 en 23) naar Rotterdam en Schiedam Noord en Vlaardingen en rijdt via station Schiedam Centrum. De TramPlus Schiedam-Vlaardingenlijn is gerealiseerd in opdracht van de stadsregio. In de toekomst wordt deze lijn mogelijk verlengd naar het te realiseren station Schiedam Kethel. Parkeren en P+R-terreinen
Het stadscentrum is ‘betaald parkeren’. Om onnodig zoekverkeer naar parkeerplaatsen te voorkomen, zijn verwijsborden geplaatst die aangeven waar plaatsen beschikbaar zijn. Aan de Sporthalstraat is een carpoolplaats. Een mogelijke parkeergarage aan de westzijde van de stad wordt onderzocht door de afdeling Projecten. Speciale parkeergelegenheden zijn de zogenaamde P+R-terreinen. De stadsregio Rotterdam stelt gelden beschikbaar voor de aanleg van deze terreinen zodat een regionaal netwerk ontstaat voor het voor- en natransport met het openbaar vervoer. De stadsregio wil het totaal aantal P+R-plaatsen in de regio uitbreiden van 5.000 naar 23.000 in 2020. De gemeente Schiedam ondersteunt deze plannen. Op Schieveste wordt een P+R-voorziening met 1.800 plaatsen gerealiseerd, direct naast station Schiedam Centrum. Daarnaast worden mogelijkheden voor P+R-voorzieningen bij metrostation Vijfsluizen en Station Nieuwland en in het kader van de ombouw van de Hoekse Lijn bekeken. Autodelen
Autodelen draagt bij aan selectief autogebruik en daarmee aan een beter milieu. Gemiddeld staat een auto 23 uur per dag stil. Dat zorgt voor parkeerproblemen en als de auto toch voor de deur staat, maken mensen makkelijk onnodige ritjes, wat weer bijdraagt aan de files. Autodelen verkleint de druk op de parkeerruimte, maar maakt het toch mogelijk om gebruik te maken van een auto als dat echt nodig is. Schiedam heeft twee Greenwheels standplaatsen. De auto’s staan bij het station en kunnen zo ook een functie vervullen in het natransport. Week van de vooruitgang
Een goede manier om alternatieve vervoersbronnen onder de aandacht te brengen, is deelnemen aan de jaarlijkse (Europese) Week van de vooruitgang in de derde week van september. Aan het eind van de week valt de autovrije dag. LOAZ organiseert de Week samen met haar partners, die elk hun eigen onderdeel organiseren. De partners in 2008 waren: Fietsen Scoort, OV-fiets, Fietsersbond, Klimaatverbond, SenterNovem, Milieudefensie, Veilig Verkeer Nederland, NEMO, ROVER en de Vereniging voor Gedeeld Autogebruik. In 2008 heeft de gemeente tijdens de Brandersfeesten in het kader van de Week van de vooruitgang aandacht besteed aan onder andere het Nieuwe Rijden en fietsdiefstal. In de komende jaren zal bekeken worden of het aantal activiteiten verder uitgebreid kan worden.
42
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
6.3
Ontwikkelingen Conceptnota Schiedam Duurzaam bereikbaar
Deze nota bouwt voort op het Deltaplan Duurzame bereikbaarheid. Het houden en creëren van een goede bereikbaarheid staat daarin centraal. Door de groeiende mobiliteit zien we een toename van verkeersbewegingen en de druk op de ruimtelijke kwaliteit en het leefmilieu. Lokaal speelt de directe milieuproblematiek met geluidhinder, fijn stof en stikstofoxiden, mondiaal met name de CO2 uitstoot en de hiermee samenhangende klimaatproblematiek. Op deze onderwerpen wordt hieronder nog kort ingegaan. De nota bevat de lokale uitwerking van de nationale en regionale plannen. Tegelijkertijd worden bij deze plannen vraagtekens geplaatst en ingezet op het beïnvloeden van dit beleid. Voor deze transitie is draagvlak onmisbaar. Uitgangspunt hierbij is verleiden: alternatieven als fiets, openbaar vervoer maar ook telewerken en combinaties hiervan, moeten aantrekkelijker gemaakt worden dan de auto. Daarnaast moet worden bekeken in hoeverre een bijdrage te leveren is aan schonere en efficiëntere voertuigen. Een goede samenwerking met de regionale partners is hiervoor noodzakelijk, maar Schiedam kan hierin ook binnen de eigen gemeentegrenzen veel betekenen. Een slimme inrichting van de openbare ruimte geeft een beter woonklimaat: de bereikbaarheid en verkeersveiligheid verbeteren, terwijl de geluidoverlast en de uitstoot van broeikasgassen afnemen. Actieplan luchtkwaliteit
Verkeer zorgt voor veel milieubelasting op straatniveau, vanwege de geluidbelasting en de uitstoot van stoffen naar de lucht. Emissies van vervuilende stoffen en de geluidoverlast kunnen, binnen de mogelijkheden van de gemeente, vooral worden teruggedrongen door beperking van het autogebruik. Stimulering van het fietsverkeer, het openbaar vervoer en ook het beperken van het ‘zoekverkeer’ naar parkeerplaatsen leveren hieraan een bijdrage. De gemeente onderzoekt verder of vervuilende vrachtwagens uit het centrum kunnen worden geweerd door het invoeren van zogenoemde ‘milieuzones’. Vrachtwagens moeten dan aan de rand van de stad parkeren. In het Actieplan Luchtkwaliteit Schiedam 2007 - 2010 worden maatregelen genoemd die hieraan invulling geven. Dit plan wordt behandeld in het hoofdstuk Lucht (hoofdstuk 9). Actieplan geluid
De Richtlijn omgevingslawaai verplicht de gemeente om geluidbelastingskaarten en actieplannen te maken en deze te presenteren aan de burgers. In regioverband zijn geluidbelastingskaarten gemaakt, waaruit blijkt dat het wegverkeer een grote bijdrage levert aan de geluidoverlast in
43
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Schiedam. In het conceptactieplan wordt aan het verkeer dan ook veel aandacht besteed. Zie hiervoor ook het hoofdstuk over Geluid (hoofdstuk 10). Nulmeting CO2 in Schiedam
In juli 2008 is door de DCMR een nulmeting CO2 voor Schiedam opgesteld (zie hoofdstuk 2). Hieruit blijkt dat het verkeer voor 30 procent bijdraagt aan de CO2 uitstoot in Schiedam. Verdere stijging wordt voorzien, doordat het aantal voertuigkilometers blijft toenemen. De gemeente heeft weinig invloed op de beperking van de uitstoot aan de bron – het voortouw voor de ontwikkeling en gebruik van schonere voertuigen ligt bij de rijksoverheid – maar kan wel inzetten op het ‘verleiden’ van de inwoners naar andere manieren van vervoer.
6.4
Wat gaan we doen? Ambitie
Het realiseren van een goede bereikbaarheid en mobiliteit die gecombineerd wordt met een grote mate van verkeersveiligheid en een minimale milieubelasting. Zowel lokaal, gerelateerd aan gezondheid, als mondiaal, gerelateerd aan klimaat. Doelstellingen
• • • •
Beperken van het aantal autoverkeersbewegingen en het creëren van alternatieven in het OV en de fietsvoorzieningen. Voorkomen van een toename van de overlast van geluid en luchtverontreiniging door het verkeer. Ruimtelijke structuur afstemmen op langzaam verkeer en openbaar vervoer. Terugdringen autogebruik voor woon-werkverkeer en werk-werkverkeer door eigen mede- werkers en bij andere organisaties.
Activiteiten
• • • • • •
Creëren van draagvlak voor ‘Deltaplan Duurzame Bereikbaarheid.’ Uitvoering geven aan de nota Schiedam Duurzaam bereikbaar. Verhogen van gebruik openbaar vervoer en fiets. Op bedrijfsterreinniveau afspraken maken over mobiliteit. Bij OV-concessieverlening aandacht vragen bij stadsregio voor emissies. Jaarlijks deelnemen aan de Week van de vooruitgang (stimulering duurzame mobiliteit).
Indicatoren
• • • • • • • •
44
Aandeel OV en fietsverkeer in de Modal split. Aantal P+R-plaatsen en bezetting daarvan. Aantal reizigers trein en metro. Kaart met invloedscirkels OV-punten (trein, bus en metro). Aantal kilometers fietspad. Aantal fietsenstallingen en fietstrommels. Emissie van vervuilende stoffen door het wegverkeer in Schiedam. Aantal en/of percentage bedrijven per bedrijfstak dat gebruik maakt van de milieubarometer voor het onderdeel mobiliteit.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
7
Afval
7.1
Inleiding Het afvalstoffenbeleid is in de eerste plaats gericht op preventie: voorkomen dat afval ontstaat. Daarnaast streeft de overheid ernaar zoveel mogelijk afval te hergebruiken of nuttig toe te passen. De Wet milieubeheer verplicht de gemeente zorg te dragen voor een doelmatige inzameling en verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen binnen de gemeentegrenzen, waarbij het gescheiden inzamelen van een aantal fracties verplicht is. In Schiedam zamelt Irado het huishoudelijk afval in. Daarnaast zijn er sinds 1999 Afval Apart Punten in elke wijk geplaatst, waar glas, papier en kleding ingeleverd kan worden. In sommige wijken vindt ook nog papierinzameling plaats door verenigingen en scholen. Na jaren van groei van de hoeveelheid afval per inwoner, lijkt er de laatste jaren een stabilisatie van de ingezamelde hoeveelheden op te treden.
7.2
Stand van zaken Afvalbeleidsplan 2005 - 2009
Het afvalbeleidsplan ‘Een Schoon Schiedam door bewust omgaan met afval 2005 - 2009’ vormt een samenhangende beschrijving van het gemeentelijk afvalbeleid voor de periode tot 2009. Het beleid richt zich op een schoner Schiedam, doelmatiger afvalverwijdering en verbeterde afvalscheiding en -preventie. Aan het beleidsplan is een uitvoeringsprogramma gekoppeld, waarin concrete activiteiten worden beschreven.
45
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Het plan is opgesteld langs drie sporen die gezamenlijk hebben geleid tot het integrale afvalbeleidsplan: 1. Zwerfafval. 2. Huishoudelijk afval. 3. Bedrijfsafval. Zwerfafval
De hoeveelheid zwerfafval in Schiedam moet in 2009 45 procent lager zijn dan in 2004. Uit het leefbaarheidsonderzoek 2007 blijkt dat zwerfafval, naast hondenpoep bij Schiedammers nog steeds de belangrijkste bron van ergernis is. Op grond van dit (subjectieve) oordeel lijkt de genoemde doelstelling bij voorbaat niet gehaald. Het ontstaan van zwerfafval hangt samen met ruimtelijke ontwikkeling, bouwen en wonen en vooral met de leefomgeving. Afval trekt afval aan en een smerige omgeving wordt gezien als een onveilige omgeving. De snelheid en wijze van opruimen ervan speelt een belangrijke rol. In Schiedam wordt gewerkt met een beheerkwaliteitsplan. Het beheer wordt getoetst aan de hand van kwaliteitsnormen die zijn bepaald voor verschillende gebieden. De reinigingsdienst wordt zoveel mogelijk ingezet op plekken waar dat nodig is. Er wordt op basis van behoefte geveegd en niet op vaste tijden en op vaste plekken. In een deel van de stad is het probleem van meeuwen die vuilniszakken openpikken en afval verspreiden inmiddels opgelost door het plaatsen van ondergrondse containers. In de wijken Oost en Centrum is besloten tot het op een hoger niveau brengen van de beeldkwaliteit. Hiervoor worden extra middelen ingezet. Huishoudelijk afval
Schiedam stelt zich ten doel om op het gebied van de bronscheiding de vergelijkbare gemeenten van haar stedelijkheidsklasse een stap voor te blijven. Het kader voor het gemeentelijk afvalstoffenbeleid is het Landelijk AfvalbeleidsPlan (LAP). Op grond van artikel 10.14 van de Wet milieubeheer dient ieder bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheid rekening te houden met het LAP. In het LAP wordt maximaal ingezet op preventie en nuttige toepassing om de hoeveelheid afval die gestort of verbrand moet worden zoveel mogelijk te beperken. De voorkeursvolgorde die ook is vastgelegd in de Wm en in Europese richtlijnen voor de verwijdering van afval is als volgt: • Preventie. • Nuttige toepassing door hergebruik. • Recycling van materialen en stoffen.
46
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
• Verbranden, met energieterugwinning. • Verbranden, zonder energieterugwinning. • Storten. In het LAP zijn ook doelstellingen opgenomen voor de gescheiden inzameling van huishoudelijk afval. Deze zijn gedifferentieerd naar de mate van verstedelijking en houden rekening met wat voor een bepaald type gemeente haalbaar is. Schiedam valt, net als Rotterdam en Vlaardingen, onder de categorie ‘sterk stedelijk’ en dus geldt een landelijke doelstelling van 43 procent scheiding aan de bron van het totale aanbod van huishoudelijk afval. In 2006 was dit nog 30 procent. Er een aantal acties is in gang gezet om de afvalscheiding te verbeteren. Sinds 1999 zijn 80 Afval Apart Punten (AAP) geplaatst, zodat in elke wijk glas, papier, GFT en kleding ingeleverd kunnen worden. Daarnaast is in 2006 gestart met het plaatsen van ondergrondse containers voor het restafval. Deze moeten op termijn de inzameling van restafval via vuilniszakken gaan vervangen, waarmee ook een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van zwerfvuil wordt weggenomen. Bij de hoogbouw is het inzamelen van GFT beëindigd. Reden hiervoor was de geringe opgehaalde hoeveelheid GFT en de geringe kwaliteit. Bedrijfsafval
Doelstelling van het beleid is dat alle daarvoor in aanmerking komende bedrijven in 2009 afvalscheiding en -preventiemaatregelen structureel hebben toegepast. Uitgangspunt voor bedrijven is dat zij verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. De gemeente is niet verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling van bedrijfsafval. Wel is voor vergunningplichtige bedrijven de verplichting tot afval scheiden onderdeel van de vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Voor de overige bedrijven is de verplichting opgenomen in het Activiteitenbesluit. De DCMR voert deze taak uit voor de gemeente en ziet toe op de naleving hiervan. Ook worden activiteiten ontwikkeld bij de revitalisering van bedrijventerreinen en de duurzame ontwikkeling daarvan. Herstructurering biedt een uitstekende gelegenheid om bedrijfsafvalinzameling onder de loep te nemen en preventie en hergebruik te stimuleren. Daarnaast stimuleert de DCMR bedrijven tot betere afvalscheiding en preventie met de milieubarometer, door registratie van milieubelastende activiteiten. De milieubarometer wordt ook ingezet als instrument bij de vergunningverlening. Hiermee kunnen afvalscheidings- en afvalpreventieprestaties worden gemonitord. Afvalbrengstation
Op 18 augustus 2008 is een nieuw afvalbrengstation geopend. Inwoners kunnen hier op vertoon van hun legimitatie het meeste grofvuil gratis aanbieden. In het afvalbrengstation wordt al het aangeboden afval gescheiden, zodat dit hergebruikt kan worden.
7.3
Ontwikkelingen Ondergrondse afvalcontainers
In 2006 is gestart met het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers. Schiedam wil in heel de gemeente bij de hoogbouw, voor zover mogelijk, het huishoudelijk restafval via deze containers gaan inzamelen. Een van de argumenten is dat er geen huisvuilzakken meer op straat hoeven te worden gezet. De directe voordelen hiervan zijn onder meer: minder zwerfvuil op straat, een schonere en fraaiere woon- en leefomgeving en dat bewoners op ieder moment van de dag hun huisvuil kwijt kunnen. Per wijk wordt een plaatsingsplan opgesteld waarin staat hoeveel containers er nodig zijn en waar deze komen te staan. Er zullen de komende jaren nog ondergrondse containers worden geplaatst in de wijken Oost, Zuid en Centrum. De APV zal nog overeenkomstig deze nieuwe wijze van inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangepast.
47
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Inzameling kunststof verpakkingen
De VNG heeft op 27 juli 2007 een raamovereenkomst gesloten met het ministerie van VROM en het verpakkend bedrijfsleven over de aanpak voor de inzameling van verpakkingsafval. Dit akkoord geldt voor de periode 2008 - 2012. In deze Raamovereenkomst zijn door partijen (financiële) afspraken gemaakt voor de inzameling van verpakkingsmateriaal uit huishoudens. In de raamovereenkomst is afgesproken dat gemeenten zorgen voor de gescheiden inzameling van verpakkingen uit huishoudens. Zij moeten hiervoor een gescheiden inzamelsysteem opzetten, dat per 1 januari 2010 operationeel is. De kosten voor de gescheiden inzameling krijgen gemeenten vergoed uit een nieuw fonds, het Afvalfonds. De rijksoverheid stort jaarlijks € 115 miljoen in dit fonds. Indien dit fonds onvoldoende middelen heeft om alle claims van gemeenten te honoreren, dan stelt het bedrijfsleven zich garant voor de aanvulling ervan. De financiering hiervan komt uit de verpakkingenbelasting. Het bedrijfsleven en de consument moeten hiervoor dus het geld opbrengen, ‘de vervuiler betaalt’. Gemeenten zijn op grond van deze overeenkomst met ingang van 2010 naast papier/karton en glas verplicht ook kunststof verpakkingen te scheiden van het restafval. Het te behalen recyclingspercentage zal dan moeten stijgen van de huidige 20 procent naar 42 procent in 2012. Dit levert een jaarlijkse besparing op van ongeveer 210 kiloton CO2, vergelijkbaar met het elektriciteitsgebruik van 100.000 huishoudens. Naar aanleiding van een ledenraadpleging door de VNG en twee aangenomen moties in de Tweede Kamer zijn op 29 september 2008 aanvullende afspraken gemaakt en vastgelegd in een addendum bij de Raamovereenkomst. Op grond van deze aanvullende afspraken kunnen gemeenten naast bronscheiding ook kiezen voor nascheiding. Om voor een vergoeding voor nascheiding in aanmerking te komen, geldt een aantal voorwaarden, onder andere: • Er moet aan dezelfde kwaliteitscriteria worden voldaan als bij bronscheiding met sortering. Deze kwaliteitscriteria zijn gericht op het realiseren van 38, respectievelijk 42 procent materiaalhergebruik van kunststof verpakkingen in 2010 en 2012. Het realiseren van deze doelstelling blijft een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. • Gemeenten moeten voor 1 januari 2009 een overeenkomst hebben gesloten met een na- scheidingsinstallatie en die moet uiterlijk 1 mei 2009 operationeel zijn. In Schiedam is bronscheiding van kunststof verpakkingen met ondergrondse containers moeilijk te realiseren. Het inpassen van extra containers is lastig vanwege de complexe bebouwingsstructuur. Bovengrondse containers zijn voor het straatbeeld minder wenselijk, net als het opnieuw introduceren van een zakkeninzameling, gezien mogelijke zwerfvuiloverlast. Nascheiding is een doelmatige methode om aan de beoogde scheidingsdoelstelling te voldoen. De gemeente Schiedam kiest er daarom voor om vanaf 2010 kunststof verpakkingen via nascheiding te scheiden van het overige afval. Kringloopwinkel
Een goede manier om artikelen te hergebruiken is ze tweedehands te koop aan te bieden. In Schiedam bestaan concrete initiatieven voor het vestigen van een kringloopbedrijf aan de ‘s Gravelandseweg. Irado is partner in het bedrijf. Het is de bedoeling dat het bedrijf begin 2009 van start kan gaan. Dit initiatief biedt ook mogelijkheden voor werkgelegenheidsprojecten en voldoet daarmee aan de drie criteria van duurzaamheid: economie, ecologie en sociaal.
7.4
Wat gaan we doen? Ambitie
De gemeente voert een duurzaam afvalbeleid, wat inhoudt dat toekomstige generaties zo min mogelijk worden belast met ons afval en de gevolgen daarvan. Het ontstaan van afval dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Door afvalscheiding wordt hergebruik van afval bevorderd. Voorlichting en educatie spelen een belangrijke rol. 48
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Doelstellingen
• In 2012 wordt 43 procent van het afval aan de bron gescheiden ingezameld en nuttig toe- gepast. • Zoveel mogelijk beperken dat er in bedrijven afvalstoffen vrijkomen. • Ladder van Lansink toepassen: het bevorderen van preventie en hergebruik van afval ten behoeve van nuttige toepassing, een optimalisering van de eindverwerking (verbranden met energieterugwinning) en het afbouwen van het storten van verbrandbaar afval. • Bij het stedenbouwkundig ontwerp rekening houden met systeem voor gescheiden afval- inzameling. • Bevorderen van bouwkundige voorzieningen in nieuwe en bestaande woningen en gebouwen om afval gescheiden te bewaren.
Activiteiten
• Evalueren van het vigerende afvalstoffenbeleid en op basis hiervan beoordelen of het opstellen van een nieuw afvalbeleidsplan gewenst is. • Afronden van de plaatsing van ondergrondse containers. • De gescheiden inzameling van afvalfracties blijven optimaliseren. • Uitvoeren van een sorteeranalyse om de optimalisatiemogelijkheden in kaart te brengen. • Medewerking verlenen aan het realiseren van een kringloopwinkel. • Uitvoeren van minmaal een zwerfafvalactie per jaar, onder andere deelnemen aan de landelijke opschoondag. • Verscherpte handhaving van het aanbieden van bedrijfsafval. • Aanpassen APV aan de veranderende wijze van inzamelen. • Plan uitwerken om met ingang van 1 januari 2011 kunststof verpakkingen na te scheiden van het overig afval. • De ontwikkelingen rond kunststof verpakkingen blijven volgen en de nascheiding van kunststof verpakkingen evalueren.
49
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
• Structureel communiceren over (preventie van) afval, afvalinzameling en een gescheiden inzameling en hiervoor samen met Irado een communicatieplan opstellen. Indicatoren
• • • • • • • • • •
50
Tevredenheid bewoners met hoeveelheid zwerfvuil in woonomgeving. Samenstelling restafval o.b.v. sorteeranalyse. Percentage gescheiden inzameling huishoudelijk afval. Aantal kg restafval, totaal en per inwoner. Aantal kg gescheiden ingezameld papier, totaal en per inwoner. Aantal kg gescheiden ingezameld glas, totaal en per inwoner. Aantal kg gescheiden ingezameld GFT, totaal en per inwoner. Aantal kg gescheiden ingezameld KCA, totaal en per inwoner. (Vanaf 2010) aantal kg nagescheiden kunststofverpakkingen, totaal en per inwoner. Aantal en/of percentage bedrijven per bedrijfstak dat gebruik maakt van de milieubarometer voor het onderdeel afval.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
8
Bodemkwaliteit
8.1
Inleiding De bodem is voor mens, plant en dier essentieel omdat we er alles op en mee doen en ervan moeten leven (eten en drinken). Door grondverzet ten behoeve van de infrastructuur, de neiging er van alles in op te slaan en gebruik met verontreinigingen als gevolg, heeft de bodem bepaalde functies die voor ons onmisbaar zijn op veel plaatsen verloren. Het inzicht om beter te leren leven met onze bodem zonder deze te verontreinigen en reeds ontstane verontreinigingen op te ruimen heeft geleid tot een aantal ontwikkelingen: • Het van kracht worden van het Bouwstoffenbesluit (overgegaan in het Besluit Bodem kwaliteit), waarmee onder meer het hergebruik van (licht) verontreinigde grond (in het kader van grondverzet) en andere steenachtige materialen aan regels is gebonden. • De invoering van de Wet bodembescherming (Wbb), die een uitgebreid instrumentarium biedt om de bodemverontreinigingproblematiek aan te pakken. • De herziening van de Woningwet (Ww) waardoor het mogelijk is geworden om voorwaarden te stellen aan het bouwen op verontreinigde grond. • Het opnemen van een zorgplicht voor de bodem in de Wet milieubeheer (Wm), waarmee kan worden afgedwongen bodemverontreiniging direct na ontstaan ervan te laten verwijderen. Schiedam is sinds 1 januari 2004 bevoegd gezag op het gebied van de saneringsregeling Wet Bodembescherming. Daarnaast voert de gemeente de reguliere taken uit zoals het uitvoeren van het Bouwstoffenbesluit (nu Besluit Bodemkwaliteit) in relatie tot het reguleren van grondverzet/ grondstromen, het geven van bodeminformatie aan bijvoorbeeld burgers en makelaars, het adviseren bij ruimtelijke ontwikkelingen (inclusief mogelijke subsidiebronnen) en het toetsen van bodemrapportages in het kader van bijvoorbeeld bouwvergunningen, sloopvergunningen, gronduitgiftes en bestemmingswijzigingen. Het toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden voorvloeiend uit het Bouwstoffenbesluit en de Wet bodembescherming, wordt namens de gemeente Schiedam sinds 2004 door de DCMR uitgevoerd.
8.2
Stand van zaken Bodembeleid gemeente Schiedam
Binnen het project ‘landsdekkend beeld bodemverontreinigingen’, uitgevoerd in 2004, zijn in totaal ongeveer 1100 (potentiële) gevallen van bodemverontreinigingen geïnventariseerd (ook wel werkvoorraad genoemd). Daarnaast kent Schiedam diverse diffuus verontreinigde ophooglagen en opspuitgebieden. De bodemdoelstellingen van de afgelopen jaren waren erop gericht om een deel van de werkvoorraad te onderzoeken en eventueel te saneren of te beheersen en de algemene bodemkwaliteit te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Het verbeteren van de
51
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
bodemkwaliteit c.q. het uitvoeren van bodem(sanerings)activiteiten staan inmiddels aan de wieg van lokale beleids- en uitvoeringsprocessen en vormen een integraal onderdeel van maatschappelijke en economische processen en ruimtelijke investeringsprojecten. Over aanpak en financiering zijn prestatieafspraken gemaakt met het Ministerie van VROM. Deze zijn verwoord in het meerjaren uitvoeringsprogramma bodemsanering voor de periode 2005 - 2009. De maatschappelijke dynamiek voor het uitvoeren van bodemsanering is hierin leidend geweest. In de afgelopen periode zijn gemiddeld ongeveer 100 (potentieel verontreinigde) locaties per jaar afgerond middels bodemonderzoek en of bodemsanering. Een groot aantal ervan heeft betrekking gehad op de herkeuring van particuliere huisbrandolietanks die in 1990 hebben meegedaan met de actie tankslag. Bodembeheersplan
Op dit moment is een regionale beleidsnota van kracht die in samenwerkingsverband tussen 14 gemeenten in de regio Rijnmond, die participeren in de regionale Grond- en Reststoffenbank Rotterdam, tot stand is gekomen. Deze nota stelt eenduidig en uniform de beleidskaders vast waarbinnen bodemkwaliteitskaarten en bodembeheersplannen moeten passen. Het huidige bodembeheersplan is vastgesteld in juni 2004 en afgeleid van deze regionale nota. In het plan zijn bodemkwaliteitskaarten en een grondstromenplan opgenomen aan de hand waarvan grondverzet en grondstromen worden gereguleerd. Het huidige bodembeheersbeleid is geënt op het Bouwstoffenbesluit. Bodemsanering bedrijfsterreinen
De Stichting Bodemsanering Bedrijfsterreinen, opgericht door overheid en bedrijfsleven, heeft tot 1 januari 2008 bedrijven gestimuleerd om vrijwillig de bodemkwaliteit van hun terrein(en) in beeld te brengen. In 2005 is de gemeente gestart met handhaving richting onwillige bedrijven. Eind 2007 is dit traject afgerond en hebben alle aangeschreven bedrijven verkennend en, indien noodzakelijk, nader bodemonderzoek uitgevoerd. In 2007 zijn bedrijven met bodemverontreiniging benaderd voor deelname aan een landelijke subsidieregeling voor bodemsanering. Een 80-tal bedrijven uit Schiedam heeft zich voor deze regeling aangemeld en kan hier tot 2030 van gebruik maken. Kwaliteitssysteem
Het werkveld Bodem van de gemeente heeft Normblad Bodembeheer, SIKB 8002 geïmplementeerd in een eigen kwaliteitssysteem. Het doel van deze implementatie is te voldoen aan de eisen van het project ‘Kwaliteitsimpuls’ van het ministerie van VROM dat naar een kwaliteitsborging streeft bij bodemintermediairs (overheden en marktpartijen). Het Normblad 8002 stelt eisen aan de organisatie, vakbekwaamheden, beheersing van procedures en de continue verbetering op het gebied van de gemeentelijke bodemtaken. Het gaat hierbij om het beheersen van risico’s in de uitvoering van bodembeheer, het duidelijk beschrijven van overdrachtsmomenten en het effectief en efficiënt organiseren van de werkprocedures. Het streven naar continue verbetering is expliciet in het systeem opgenomen in de vorm van het jaarlijks evalueren (interne metingen en registraties, externe audits/visitaties en een managementbeoordeling) van werkprocedures en het op basis van deze evaluatie bijstellen van doelen in jaarplannen of uitvoeringsprogramma’s. De eerste evaluatie heeft plaatsgehad over 2007. De bevindingen zijn opgenomen in de jaarrapportage voor de bodemsaneringactiviteiten voor het boekjaar 2007. Het kwaliteitshandboek van het werkveld Bodem is op 25 maart 2008 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Het voornemen bestaat om dit ook via intraweb te ontsluiten.
8.3
Ontwikkelingen Wetgeving
Op 1 januari 2006 is de wet tot wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Met deze wetswijziging is uitvoering gegeven aan de beleidsvoornemens die in 2002 zijn
52
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
geformuleerd in het kabinetsstandpunt Beleidsvernieuwing bodemsanering. De wet geeft nu de bevoegdheid om algemene regels te stellen voor zowel het saneringscriterium als de saneringsdoelstelling. Hiermee krijgt het bevoegd gezag meer vrijheid om te kiezen voor lokaal verhoogde achtergrondwaarden als saneringscriterium of te koersen naar een bodemgesteldheid die in overeenstemming is met het (beoogde) gebruik. Op 1 januari 2008 is de eerste fase van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden die het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater regelt. Op 1 juli 2008 is de tweede fase van het Bbk van kracht geworden die het toepassen van grond en baggerspecie op landbodems en het toepassen van bouwstoffen op of in de bodem en in het oppervlaktewater regelt. Bestuursconferentie
In het voorjaar van 2008 had een bestuursconferentie plaats. Daarin zijn met de bevoegde overheden afspraken gemaakt over een voortvarende aanpak in het inventariseren en beheersen van locaties waar sprake is van onaanvaardbare humane risico’s bij het huidige bodemgebruik, het ontwikkelen van gebiedsgericht beheer van grondwater en de samenhang met ontwikkelingen in de ondergrond, zoals bouwprojecten (parkeergarages, infrastructuur e.d.). Ook is aandacht besteed aan de gevolgen voor het bodemsaneringsbeleid van Europese richtlijnen. Het gaat om de Kaderrichtlijn Water en de dochterrichtlijn voor Grondwater en de concept Kaderrichtlijn bodem. Welke gevolgen deze Europese richtlijnen voor de gemeente Schiedam zullen hebben is nu nog niet duidelijk. Verbeteren bodemkwaliteit 2008 - 2011
Rekening houdend met de recente ontwikkelingen is in de productbegroting van 2008 - 2011 als doelstelling opgenomen ‘het verbeteren van de bodemkwaliteit’ door middel van: 1. Verdere regulering van grondverzet en het streven naar een algemene bodemkwaliteit die geschikt is voor het beoogde bodemgebruik. 2. Het in beeld brengen van alle milieuhygiënisch spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging vóór 2010 en het beheersen van alle milieuhygiënisch spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging vóór 2015. 3. Het voorkomen van stagnatie vanwege bodemaspecten bij ruimtelijke en economische ontwikkelingen. ad 1.
Zoals eerder aangegeven, is nu een regionale beleidsnota van kracht die in samenwerking tussen 14 gemeenten in de regio Rijnmond die participeren in de regionale Grond- en Reststoffenbank Rotterdam, tot stand is gekomen. Het huidige bodembeheersplan van Schiedam, vastgesteld in
53
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
juni 2004, is afgeleid van deze nota. In het bodembeheersplan zijn bodemkwaliteitskaarten en een grondstromenplan opgenomen aan de hand waarvan grondverzet en grondstromen wordt gereguleerd. Het huidige bodembeheersbeleid is geënt op het Bouwstoffenbesluit. Met het in werking treden van de tweede fase van het Besluit bodemkwaliteit op 1 juli 2008 is het Bouwstoffenbesluit komen te vervallen. Tot 1 juni 2009 mag Schiedam vanwege de overgangsregeling nog gebruik maken van het huidige bodembeheersplan en de daarin opgenomen toetsingscriteria. Uiterlijk 1 juni 2009 zal de gemeente een vernieuwd bodembeheersplan laten vaststellen. Het nieuwe bodembeheersplan zal meer geënt zijn op een gebiedsgericht beleidskader waarin de bodemgebruikfuncties landbouw en natuur, wonen en recreatie, industrie en waterbodem zijn te onderscheiden. In het beheersplan worden ‘maximaal acceptabele normen’ gedefinieerd voor toe te passen grond en terugsaneerwaarden die behoren bij deze bodemgebruikfuncties. Deze ‘maximaal acceptabele normen’ worden afgestemd op de lokale achtergrondwaarden en een zogenaamde risico-toolbox.
ad 2.
Voor de periode 2010 - 2014 zullen met het Ministerie van VROM prestatieafspraken worden gemaakt over de aanpak en financiering van de werkvoorraad. Deze worden verwoord in een meerjaren uitvoeringsprogramma bodemsanering voor die periode. In tegenstelling tot het vorige programma zal de maatschappelijke dynamiek hierin niet meer leidend zijn. Er zal zoveel mogelijk prioriteit gegeven moeten worden aan de aanpak van locaties waarbij sprake is van onaanvaardbare risico’s op het gebied van gezondheid. Het doel is om in 2010 een overzicht beschikbaar te hebben waarop minimaal 80 procent van de locaties is opgenomen waar sprake is van onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. In dit overzicht zal per locatie aangegeven zijn welke (tijdelijke) maatregelen zijn genomen of worden voorzien. Het overzicht vormt een belangrijk uitgangspunt bij de verdeling van de budgetten voor de programmaperiode 2010 - 2014. In 2015 zal getracht worden om een vergelijkbaar overzicht beschikbaar te hebben voor de overige onaanvaardbare risico’s (ecologie en verspreiding).
54
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
ad 3.
De gemeente blijft uitgaan van een maximale integratie van bodemsanering in maatschappelijke activiteiten en dynamiek (gevlochten in ruimtelijke en economische investeringsprogramma’s). Het krachtenveld waarin marktwerking een centrale rol speelt, blijft. De marktpartijen blijven aanspreekbaar op het vertalen van hun belang in medefinanciering van de bodemsanering. Het principe ‘de vervuiler betaalt’ blijft onverlet, maar ook aangevuld met het principe ‘de belanghebbende betaalt mee’. De gemeente Schiedam zal binnen de spelregels van het juridisch en financieel instrumentarium in financiële zin trachten te blijven participeren in bodemsaneringen. De beleidsregel subsidieregeling bodemsanering Schiedam 2006 blijft voorlopig van toepassing en zal worden geëvalueerd en aangevuld met de bedragen die tot 2015 voor Schiedam beschikbaar zijn voor een bijdrage in de kosten van bodemonderzoek en bodemsanering.
8.4
Wat gaan we doen? Ambitie
De uitgesproken ambitie in de afgelopen periode om minimaal de huidige bodemkwaliteit te behouden en daar waar mogelijk zelfs te verbeteren zal met het in werking treden van het Besluit bodemkwaliteit enigszins verruimd worden naar zogenaamde ‘maximaal acceptabele normen’ afgestemd op het (beoogde) bodemgebruik. Daarnaast moet in 2010 een overzicht beschikbaar zijn, waarin tenminste 80 procent van de locaties waar sprake is van onaanvaardbare gezondheidsrisico’s is opgenomen. Doelstellingen
Het verbeteren van de bodemkwaliteit door middel van: • Verdere regulering van grondverzet en het streven naar een algemene bodemkwaliteit die geschikt is voor het beoogde bodemgebruik. • Het in beeld brengen van alle milieuhygiënisch spoedeisende gevallen van bodem verontreiniging vóór 2010 en het beheersen daarvan vóór 2015. • Het voorkomen van stagnatie vanwege bodemaspecten bij ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Activiteiten
• • • • •
55
Evalueren van het huidige bodembeleid ultimo 2010. Ontwikkelen van een nieuw bodembeheersplan (eind 2008/begin 2009). Afronden van het bodemprogramma 2005 - 2009, dat gekoppeld is aan een financieringssystematiek (subsidieregeling bodemsanering Schiedam 2006). Opstellen van de prestatie- en bestedingsverantwoording over de periode 2005 - 2009. Opstellen van het bodemprogramma 2010 - 2014 in het kader van nieuwe prestatieafspraken met het ministerie van VROM en het evalueren van de financieringssystematiek.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Indicatoren
Voor wat betreft de indicatoren wordt aangesloten bij de prestatie-indicatoren in de productenbegroting. Omschrijving
Streefwaarde 2008
2009
2010
2011
2012
12
12
12
12
12
100
100
100
100
100
1000
1000
1000
1000
1000
45
45
45
45
45
650000
650000
650000
650000
650000
30000
30000
30000
30000
30000
Aantal meldingen van grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit Aantal interne adviezen bodemkwaliteit (bij bouwen, slopen, gronduitgiftes, etc.) Aantal adviezen bodemkwaliteit aan makelaars Aantal locaties afgerond door middel van bodemonderzoek of sanering Afname werkvoorraad uitgedrukt in bodemsaneringsprestatieeenheden (bpe)* Bodemoppervlak dat vrijkomt voor het economisch verkeer (in m2).
* bpe = (m2 oppervlakte*1) + (m3 verwijderde grond*3) + (m3 gezuiverd grondwater*0,4)
Bij de keuze van de vermenigvuldigingsfactor is uitgegaan van de (geschatte) prijsverhouding tussen het saneren van 1m2 terrein, het verwijderen van 1m3 grond en het zuiveren van 1m3 grondwater. Deze geschatte prijzen zijn respectievelijk € 50/m2, € 150/m3 en € 2/m3
56
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
9
Lucht
9.1
Inleiding Sinds de jaren zestig zijn drastische maatregelen genomen om de uitstoot van vervuilende stoffen te verminderen. Er is veel bereikt en de luchtkwaliteit in Rijnmond is dan ook een stuk beter dan twintig of dertig jaar geleden. Grote successen zijn bijvoorbeeld geboekt met het terugdringen van de concentraties zwaveldioxide en lood. Toch is de Rijnmond, met veel industrie en een grote concentratie van verkeer en mensen, qua luchtkwaliteit nog steeds de meest belaste regio van Nederland. Er zijn nogal wat bedrijven gevestigd en door de regio lopen enkele van de drukste verkeersaders van Nederland voor zowel weg-, rail-, als scheepvaartverkeer. Verkeer en industrie produceren stoffen die gevolgen hebben voor mens en milieu. Stikstofdioxide wordt voornamelijk uitgestoten door snelrijdend en optrekkend verkeer, benzeen en koolmonoxide komen voornamelijk vrij bij stagnerend verkeer. De bronnen voor fijn stof (PM10) zijn zeer divers: verkeer, industrie en vele natuurlijke bronnen. Deze luchtverontreinigende stoffen kunnen bij een te hoge concentratie schade geven aan de gezondheid van mensen en dieren, en aan planten en gebouwen.
9.2
Stand van zaken Actieplan Luchtkwaliteit Schiedam 2007 - 1010
Het gemeentelijke beleid met betrekking tot lucht is recent opgenomen in het Actieplan Luchtkwaliteit Schiedam 2007 - 2010. In totaal staan in dit actieplan 28 maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het pakket bevat een aantal locatiespecifieke maatregelen en een aantal die een groter deel van de gemeente en de regio Rotterdam betreffen, waarbij de meeste zich richten op het verkeer. Op het gebied van het scheepvaartverkeer heeft de gemeente vrijwel geen mogelijkheden om de uitstoot te verminderen. Wat betreft het wegverkeer zijn de mogelijkheden beperkt. De 28 maatregelen kunnen samengevat worden onderverdeeld in de volgende thema’s: • Schoon gemeentelijk wagenpark. • Schoon openbaar vervoer. • Milieuzones (gebieden waar alleen schoner (vracht)verkeer is toegestaan). • Verkeersdoorstroming. • Energiemaatregelen bij grotere woningbouwprojecten. • Realiseren van een geluidscherm. • Communicatie en gezondheid. • Fietsmaatregelen en vervoersmanagement. Een aantal maatregelen uit dit plan heeft ook positieve effecten op het klimaat en de geluidhinder. Het verdient dan ook aanbeveling om deze met prioriteit aan te pakken.
57
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Geuraanpak kerngebied Rijnmond
Geurhinder kan leiden tot een aantasting van het welbevinden. Het voorkomen van (nieuwe) hinder die ontstaat door stinkende stoffen (geurbeleid) valt ook onder dit hoofdstuk. Bronnen van stank zijn grofweg: industrie, verkeer, landbouw, huishoudens en stedelijke bedrijvigheid. De verantwoordelijkheid voor het geurbeleid is voor een belangrijk deel bij de gemeenten en provincies neergelegd. In juli 2005 heeft de provincie een geurbeleid vastgesteld voor aanpak van het kerngebied Rijnmond. Het gedeelte van Schiedam ten zuiden van de A20 behoort tot dit kerngebied. De geuraanpak richt zich op het voorkomen van nieuwe hinder als gevolg van de cumulatie van meerdere geurbronnen. De aanwezigheid van grote hoeveelheden bronnen op een relatief klein gebied maakt het noodzakelijk om rekening te houden met de reeds aanwezige (hoge) geurbelasting. De cumulatie van geuren van bedrijven die vlak bij elkaar liggen, maakt een speciale aanpak in dit gebied noodzakelijk. De aanpak beoogt de geuremissie van bedrijven zover mogelijk te reduceren, om het aantal geurgehinderden te verminderen. Hierbij wordt gekeken of een bedrijf in potentie kan bijdragen aan de geuroverlast. Het maatregelenpakket wordt per individueel bedrijf vastgelegd en is niet afhankelijk van de geuremissie van de bedrijven in de omgeving. In de vergunningprocedures op grond van de Wet Milieubeheer zal hieraan aandacht worden geschonken. Daarbij wordt uitgegaan van de best beschikbare technieken, conform de IPPC-richtlijn. Streven is dat buiten de terreingrens geen geur afkomstig van het bedrijf waarneembaar mag zijn. De gemeente heeft dit beleid overgenomen. Bedrijven
Volgens de uitkomsten van het project Milieudoelen kan bij bedrijven waarvoor de gemeente het bevoegde gezag is, op regionaal niveau, de meeste winst worden geboekt bij de metaalelectrobedrijven, scheepswerven, aannemingsbedrijven, autospuiterijen en de glasfabriek. In het werkprogramma van de DCMR wordt dan ook prioriteit gegeven aan lucht en energie/klimaat.
9.3
Ontwikkelingen Wet Luchtkwaliteit en het Nationaal samenwerkingsprogramma lucht (NSL) De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om: • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van lucht verontreiniging aan te pakken. • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de wet zijn onder meer regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De grenswaarde voor fijn stof is reeds van kracht. De grenswaarden voor de overige stoffen gelden in 2010 en voor de jaren daarvoor zijn plandrempels gegeven. De plandrempels zijn voor 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis gegeven voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL). Dit programma is nog niet definitief vastgesteld, maar bevat alle voorziene ruimtelijke projecten en alle beleidsvoornemens en - maatregelen die de luchtkwaliteit zullen verbeteren. Het moet aannemelijk maken dat Nederland binnen de gevraagde tijd in staat is om de luchtkwaliteitknelpunten op te lossen. De Wet luchtkwaliteit maakt hierbij onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het in geringe mate (ofwel ‘niet in betekenende mate’ – NIBM) leidt tot een verslechtering van de
58
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3 procent van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Schieveste en Wilhelminahaven zijn projecten die in dit programma zijn opgenomen. Het is de verwachting dat het NSL in het voorjaar van 2009 in het kabinet wordt vastgesteld. Gevoelige bestemmingen
Door middel van een (Algemene Maatregel van Bestuur) AMvB zal waarschijnlijk worden geregeld, dat er binnen 100 meter van een rijksweg geen ‘gevoelige bestemmingen’, zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, en verzorgings- en verpleegtehuizen mogen worden gebouwd, wanneer én de grenswaarde voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden én
door realisering van die gevoelige bestemming het aantal ter plaatse verblijvende personen zou toenemen. Voor provinciale wegen is de norm 50 meter.
9.4
Wat gaan we doen? Ambitie
De gemeente streeft samen met de regio Rijnmond naar een aanzienlijke verbetering van de luchtkwaliteit. Aangezien de grootste veroorzaker van slechte luchtkwaliteit het wegverkeer is, zullen maatregelen die in het kader van de luchtkwaliteit voor het verkeer worden genomen, ook effecten hebben voor de lokale geluidoverlast en de CO2 uitstoot.
59
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Doelstellingen
• De luchtkwaliteit in de gemeente voldoet minimaal aan de norm voor stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide en benzeen; bij voorkeur is deze beter. • Gevoelige bestemmingen bij voorkeur niet realiseren in de nabijheid van de snelwegen. Activiteiten
• Uitvoering geven aan het ‘Actieplan Luchtkwaliteit Schiedam 2007 - 2010, met prioriteit voor actiepunten die (mede) een positief effect hebben op geluidhinder en klimaat. • Jaarlijkse rapportage (laten) opstellen over de luchtkwaliteit. • Onderzoeken van de mogelijkheden tot het realiseren van groen langs belangrijke verkeers- wegen. • Bij gevoelige bestemmingen rekening houden met de afstandscriteria tot de rijkswegen. • Jaarlijks deelnemen aan de Week van de vooruitgang (stimulering duurzame mobiliteit). • Bij vergunningverlening voor bedrijven aandacht houden voor het thema lucht (inclusief geur). Indicatoren
• • • • •
60
Luchtwaliteitskaart (fijn stof en NOx). Inwoners/woningen binnen luchtcontour. Luchtkwaliteit voor diverse componenten bij het meetpunt van de DCMR in Schiedam. Stankklachten meldkamer DCMR. Aantal mensen met luchtwegklachten (GGD).
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
10 Geluid
10.1 Inleiding Geluidbelasting is een belangrijk onderwerp in de regio Rijnmond en ook in Schiedam. Dit blijkt uit het grote aantal mensen dat hinder van geluid ondervindt. Bedrijvigheid en infrastructuur zorgen ervoor dat de gemeente komt te liggen onder een deken van geluid van verschillende geluidbronnen, zoals: • Rijkswegverkeer (A4, A20). • Overig wegverkeer. • Railverkeer. • Bedrijven. • Vliegverkeer. • Scheepvaart. Een verhoogde geluidbelasting veroorzaakt niet alleen hinder, maar kan ook leiden tot andere gezondheidseffecten, zoals slaapverstoring en hart- en vaatziekten. Daarnaast heeft geluidhinder effect op de belevingswaarde van de omgeving. Geluidhinder is dus een onderwerp dat de aandacht verdient.
10.2 Stand van zaken Wet geluidhinder
Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder van kracht geworden. De belangrijkste consequenties daarvan zijn dat gemeenten er taken en verantwoordelijkheden bij hebben gekregen. Zo zijn zij voortaan verantwoordelijk voor het beheer van geluidzones en voor de uitvoering van het hogere grenswaardenbeleid. Gemeenten hebben de bevoegdheid gekregen om in een aantal situaties hogere grenswaarden vast te stellen. Tot de gemeente hiervoor beleid heeft vastgesteld, wordt voor heel Schiedam voorlopig uitgegaan een voorkeurswaarde op de woningen van 48 dB en een maximale binnenwaarde van 33 dB. Geluidbelastingkaarten
De verplichting tot het opstellen van geluidbelastingkaarten komt voort uit de Europese richtlijn Omgevingslawaai. De agglomeratie Rijnmond, i.c. acht gemeenten in de regio Rijnmond, waaronder Schiedam, heeft een geluidbelastingkaart opgesteld voor de bronnen wegverkeerslawaai, railgeluid, luchtvaartgeluid en industriegeluid. Op de kaarten staat, per bron in geluidklassen onderverdeeld, het aantal woningen dat binnen die belastingsklasse valt. Niet alle woningen die geluidbelast zijn worden vermeld, alleen die met een hogere geluidbelasting dan 55 dB overdag en 50 dB ’s nachts moeten worden gerapporteerd. Er is ook een aparte kaart voor Schiedam. Uit deze kaart blijkt dat het totaal aantal gehinderden ongeveer 86 procent van de
61
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Schiedamse bevolking bedraagt. De gemeente moet een actieplan maken, waarin staat hoe ze knelpunten gaat aanpakken. 30 km-gebieden
De gemeente is voorstander van het invoeren van 30km/uur gebieden. Alle gemeentelijke wegen die daarvoor in aanmerking komen, hebben reeds als maximale snelheid 30 km/uur of zijn ingericht als woonerf. Dit betekent naast een vergroting van de verkeersveiligheid dat de geluidniveaus niet meer getoetst hoeven te worden. De wijkontsluitingswegen en de wegen op bedrijfsterreinen kennen een maximale snelheid van 50 km/uur. Een uitbreiding van de 30 km/ uur zones naar deze wegen is niet voorzien vanwege de rol binnen de aan- en afvoerfunctie van deze infrastructuur, het gebruik door de busdiensten en, bij wegen op bedrijfsterreinen, de afwezigheid van nabijgelegen woningen. Sanering wegverkeerslawaai en Raillijsten
Voor de geluidsaneringen, lees gevelisolatie, zijn lijsten opgesteld met woningen die hiervoor in aanmerking komen. Op de A-lijst staan woningen met een geluidbelasting aan de gevel van 70 dB(A) of meer, dit betreft in totaal 483 woningen, waarvan er 196 gesaneerd zijn. De woningen op de B-lijst ondervinden een geluidbelasting aan de gevel van 65 dB(A) of meer. Op deze lijst staan in totaal 3871 woningen. Op de Raillijst staan woningen met een geluidbelasting van 65 dB(A) of hoger. Hierbij gaat het om 219 woningen. Voor de sanering van woningen op de A-lijst en Raillijst worden via het ISV gelden beschikbaar gesteld. Of het rijk op termijn ook gelden beschikbaar zal stellen voor het saneren van de B-lijst woningen is nog onduidelijk. De gemeente zal in eerste instantie de woningen met een geluidbelasting van 70 dB(A) of hoger aanpakken. Overigens kunnen er, omdat er projectmatig wordt gewerkt,ook woningen met een lagere geluidbelasting in aanmerking komen voor geluidsanering. Hierbij zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de particuliere woningverbetering. De gemeente zal 90 woningen (waarvan 30 via de markt) aanpakken in de huidige GSB periode. Dit hoeft niet per definitie in de vorm van gevelisolatie plaats te vinden. Als de wettelijke binnenwaarde gehaald kan worden door bijvoorbeeld het aanbrengen van geluidarm asfalt, dan wel een 30 km gebied, is dit voldoende. Zonebeheer industrielawaai
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder van kracht geworden. Op grond van deze wet liggen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van adequaat beheer van de geluidruimte en geluidmodellen van gezoneerde industrieterreinen bij de gemeente. Werkzaamheden die in dit kader moeten worden uitgevoerd zijn: • Bij het behandelen van vergunningaanvragen moet worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor het betreffende gezoneerde industrieterrein. • Voor het technisch beheer van geluidmodellen is het gewenst een uniforme werkwijze te hanteren. Vanwege dit laatste punt en vanwege de kennis die binnen de DCMR aanwezig is, wordt het zonebeheer industrielawaai uitbesteed aan de DCMR. Bedrijven
Volgens de uitkomsten van het project Milieudoelen kan bij bedrijven waarvoor de gemeente het bevoegde gezag is op regionaal niveau de meeste winst worden geboekt voor geluid bij onder andere de horeca, groot- en detailhandel en op- en overslag.
62
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
10.3
Ontwikkelingen Nota hogere grenswaardenprocedure
Een van de belangrijkste wijzigingen in de Wet geluidhinder heeft betrekking op de procedure voor het verlenen van een hogere waarde. De bevoegdheid hiervoor ligt voortaan bij de gemeente in plaats van de provincie. Dit brengt de besluitvorming op het juiste uitvoeringsniveau. Het toekennen van een hogere waarde is immers gebaseerd op lokale afwegingen. Bovendien scheelt het proceduretijd. Het doel van de procedure is het aantal woningen met een hoge geluidbelasting zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent dat een hogere waarde niet ongelimiteerd is; er is altijd een bovengrens. Verder zijn er aan het toekennen van een hogere waarde voorwaarden verbonden. Het besluit moet met argumenten gemotiveerd worden. Op het besluit is bovendien een inspraakprocedure van toepassing. In de concept-nota Hogere grenswaardeprocedure wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke beleidsvrijheid voor het verlenen van hogere grenswaarden. Het beleid heeft een dubbele doelstelling: Enerzijds wordt, geheel in de geest van de wet, beoogd de burgers te beschermen tegen een te hoge geluidbelasting. Anderzijds is geluid in de gemeente Schiedam onvermijdelijk. Ondanks de aanwezige infrastructuur (o.a. A20, A4, spoor Delft-Rotterdam) en industrieterreinen moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven en moet een juiste afweging plaatsvinden tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de geluidsituatie. De nota biedt de basis en het gereedschap voor een evenwichtige afweging van deze belangen, die moeten leiden tot verantwoorde besluitvorming omtrent hogere grenswaarden. Het conceptbeleid van de gemeente Schiedam voor het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: 1. In alle situaties wordt gestreefd naar het behalen van de voorkeursgrenswaarde. 2. Wanneer de voorkeursgrenswaarde niet haalbaar is, wordt de hogere waardeprocedure doorlopen. Het doel van de procedure is het aantal woningen dat een hoge geluidbelasting ondervindt zoveel mogelijk te beperken. Een hogere geluidbelasting wordt daarmee alleen onder voorwaarden toegestaan. 3. Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met geluid (hier wordt door de gemeente op getoetst). Hierdoor worden alle kansen om geluidhinder te voorkomen benut. Hogere grenswaarden worden toegekend indien, ondanks de hogere geluidbelasting, een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. Om dit doel te bereiken zijn gemeentelijke
63
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
eisen geformuleerd. De eisen gelden voor alle geluidsoorten (weg/spoor/industrie) en zijn onder te verdelen in: 1. Goede ruimtelijke ordening planvorming (inspanningsverplichting). 2. Geluidluwe zijde. Actieplan geluid
De gemeente Schiedam is in het kader van de implementatie van de Europese Richtlijn omgevingslawaai verplicht een geluidbelastingkaart en een actieplan op te stellen (zie hierboven). De geluidbelastingkaart geeft inzicht in de lokale geluidsituatie en is inmiddels vastgesteld. Het actieplan, dat in concept gereed is, volgt op de geluidbelastingkaart. Dit is een document dat het beleid beschrijft ter beperking van de geluidbelasting en de voorgenomen maatregelen voor de komende vijf jaar weergeeft. Maatregelen zijn afhankelijk van de plandrempel. De hoogte hiervan is niet wettelijk voorgeschreven en kan door het bevoegde gezag zelf vastgesteld worden. Bij de keuze heeft de gemeente zich laten leiden door wat in de Wet geluidhinder is geregeld. Volgens deze Wet is een geluidbelasting van 68 dB op de gevel van nieuwe woningen in het bestaande stedelijk gebied, onder een aantal voorwaarden, nog acceptabel. In dit actieplan wordt alleen voor het gemeentelijk wegennet een plandrempel vastgesteld. Voor de andere geluidbronnen zijn andere overheden verantwoordelijk, die zelf actieplannen zullen opstellen om de geluidoverlast te beperken. Maatregelen die in het conceptplan genoemd worden zijn: geluid meenemen in planvorming, geluid meenemen in planontwikkeling, rekening houden met geluid bij sectoraal beleid, geluidreducerende deklaag gemeentelijke wegen, lobby 80 km/uur op de A20, geluid en bedrijven (milieuvergunning), stimuleren fietsverkeer, verbeteren openbaar vervoer, aanleg transferia, etc.
10.4
Wat gaan we doen? Ambitie
Schiedam hanteert zo veel mogelijk het ‘stand-still’ principe. Dit betekent dat de geluidbelasting als gevolg van het weg-, spoorwegverkeer en industrie niet mag toenemen en bij voorkeur zelfs afneemt. Doelstellingen
• De gemeente spant zich ervoor in dat er over 5 jaar op de geluidkaart geen gevels meer voorkomen met een belasting boven 68 dB door het gemeentelijk wegennet.
64
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
• Het aantal geluidgehinderden mag ten opzichte van 2006 (referentie jaar i.v.m. EU geluid- kaart) niet toenemen. • Het aantal geluidklachten neemt af. Activiteiten
• • • • •
Vaststellen en uitvoeren Actieplan geluid. Vaststellen Nota hogere grenswaarden en uitvoering geven aan de procedures. Uitvoering geven aan geluidsaneringen van woningen op de A- en Raillijsten. Uitvoering geven aan zonebeheer industrielawaai. Aanpassen werkplannen DCMR aan de uitkomsten van het project milieudoelen.
Indicatoren
• Aantal Woningen op de A- en B-lijst en de raillijst. • Aantal Woningen gebouwd met ontheffing hogere grenswaarde. • Aantal geluidklachten meldkamer DCMR per sector.
65
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
66
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
11 Bedrijven
11.1 Inleiding Schiedam is een stad die zich al vroeg op de nijverheid richtte. De ligging aan het water speelde hierbij een grote rol. Van oudsher speelde de jeneverproductie een grote rol. In de hoogtijdagen van de jeneverproductie telde de stad ruim twintig molens en 188 branderijen. Al vroeg was er ook een glasfabriek in Schiedam en eind 19e eeuw vestigden er zich enkele scheepswerven. Zowel in de hoogtijdagen van de jeneverproductie als in die van de scheepswerven was de bedrijvigheid eenzijdig gericht. Een blik op de industriegebieden maakt duidelijk dat dit nu anders is en dat de werkgelegenheid nu over veel meer sectoren is verdeeld. De uitvoering van de Wet milieubeheer (vergunningverlening en handhaving) is een taak die de DCMR voor de gemeente Schiedam uitvoert. Jaarlijks wordt een werkplan gemaakt voor de uitvoering van deze taak. Volgens het werkplan 2008 zijn er 1519 inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Hiervan vallen er 31 onder de vergunningplicht en 1488 onder een AMvB op grond van de Wet milieubeheer.
11.2 Stand van zaken Vergunningverlening, afhandelen meldingen en handhaving
De gemeente stelt in overleg met de DCMR Milieudienst Rijnmond de werkplannen zodanig op dat de aandacht zich met name richt op die bedrijfstakken en bronnen waarbij de bijdrage belangrijk is of een hoge prioriteit heeft. Hierbij is het streven naar zo groot mogelijke milieuwinst. De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft op regionaal niveau reeds uitgezocht welke bedrijfstakken de meeste milieubelasting veroorzaken. Het bedrijvenbestand binnen de gemeente is voortdurend aan verandering onderhevig, dit kan ook de jaarlijkse inzet voor de uitvoering van milieutaken door de DCMR wijzigen. Door de inwerkingtreding van het activiteitenbesluit is het inrichtingenbestand zo sterk gewijzigd, dat met voorgaande jaren geen vergelijking is te maken. Met ingang van 2008 is de oude, voornamelijk op kwantiteit gerichte MPP-systematiek vervangen door het nieuwe Milieuactiviteitenprogramma (MAP) (zie ook 11.3). Kern van het MAP is een kengetal per bedrijf, gedifferentieerd naar de VNG-categorieën 1 t/m 5 en naar type C (vergunningplichtig), B (meldingsplichtig, inclusief glastuinbouw) en A (niet meldingsplichtig moet wel aan een aantal regels voldoen).In onderstaande tabel is de verdeling van de inrichting over type A, B en C en de VNG-milieucategorieën 1 t/m 5 weergegeven.
67
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Tabel 1: Verdeling van de inrichtingen in 2008 (Bron: Werkplan 2008 Schiedam) Schiedam
1
2
3
4
5
Totaal
Type C
1
8
10
11
1
31
Type B
316
343
271
8
1
939
Type A
294
229
24
02
0
549
Totaal
611
580
112
21
0
1519
In 2008 heeft de gemeente als belangrijk thema klimaatbeleid genoemd. In het werkprogramma is hieraan invulling gegeven binnen het milieudoel energie. Ook het milieudoel geluid krijgt extra aandacht. Bovendien zal een gebiedsgerichte benadering worden gekozen, die aansluit bij de actualisering van de bestemmingsplannen en de aanpak van bedrijfsterreinen. Inzet is om voorafgaand aan de herziening van de bestemmingsplannen te zorgen voor een actueel bedrijvenbestand en voor geldige en actuele milieuvergunningen/meldingen voorafgaand aan het van kracht worden ervan. Samenwerkingsknooppunt (handhaving) Rijnmond
Eind 2006 is de nieuwe provinciale overeenkomst getekend door diverse handhavingspartners in de regio. Dit knooppunt vervangt het Seph en levert een bijdrage aan: • Het onderhouden van een netwerk van en voor handhavingspartners. • De programmering en monitoring van het jaarlijks op te stellen regionaal uitvoeringsprogramma. • Het initiëren van projecten. • De informatievoorziening. • Het uitdragen van de visie en het beleid van de regio Rijnmond. De (financiële) bijdrage van Schiedam is overeenkomstig een vastgestelde verdeelsleutel. Klachten over bedrijven
Milieuklachten komen binnen bij de meldkamer van de DCMR, die alleen de klachten als gevolg van bedrijfsactiviteiten registreert. In totaal zijn er over 2007 66 klachten binnengekomen, voornamelijk over lawaai (56) en stank (4).
68
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Milieubarometer
Naast de gebruikelijk vergunningen wordt via het project milieubarometer extra tijd geïnvesteerd in aanvullende eisen die relevant zijn voor een bepaald bedrijf. Zo zullen bij een hoog energieverbruik aanvullende eisen worden gesteld op het gebied van energiebesparing. Indien bedrijven ook gebruik maken van de milieubarometer kunnen ze inzicht krijgen in de ontwikkeling van eigen verbruik en zich vergelijken met andere bedrijven uit de branche. Het gebruik van de milieubarometer sluit vanwege de gerichtheid op milieuwinst dus goed aan bij het MAP en bij de uitgangspunten van dit beleidsplan. Situering bedrijven
Bedrijvigheid in de woongebieden wordt vanuit het oogpunt van levendigheid wenselijk geacht, mits zij zich qua maat, schaal, uitstraling, verkeersaantrekkende werking en milieubelasting voegt naar de woonfunctie. In de bestemmingsplannen wordt hieraan verder invulling gegeven. Kantoren en kleinschalige ambachtelijke en dienstverlenende bedrijvigheid passen, doordat het om representatieve en ‘schone’ vormen van werkgelegenheid gaat, in een woonomgeving. Nieuwvestiging van deze vormen van werkgelegenheid in en rond de woongebieden is, vanwege de genoemde dynamiek, mogelijk en gewenst. Om te voorkomen dat na jaren een saneringssituatie ontstaat, moet bij de beoordeling van aanvragen tot nieuwvestiging van kleinschalige bedrijven in en om de woongebieden worden meegewogen of, zover op dat tijdstip te overzien, de bedrijfsactiviteit ook op termijn qua omvang, milieubelasting en uitstraling past in een woonomgeving. Het onderwerp milieu moet dus in een vroegtijdig stadium bij een nieuw initiatief betrokken worden. Bij bestaande bedrijven is sprake van een historisch gegroeide situatie. Zo zijn er in de loop der tijd dan ook (industriële) bedrijven komen te liggen op locaties die niet (meer) passend zijn. De redenen hiervoor kunnen heel divers zijn, zoals oprukkende woningbouw, uitbreiding van het bedrijf, problemen met de aan- en afvoer van werknemers en goederen, gewenste planologische ontwikkelingen of gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden. De gemeente stelt zich bereidwillig op om een verplaatsing naar een andere locatie mogelijk te maken. Hierbij moet echter wel bedacht worden dat de ruimtelijke en ook financiële mogelijkheden beperkt zijn. Bij het zoeken van een nieuwe vestigingsruimte wordt, gezien de beperkte ruimtelijke mogelijkheden in Schiedam, ook over de gemeentegrenzen heen gekeken. Duurzame bedrijfsterreinen
De herstructurering van bedrijfsterreinen biedt mogelijkheden om op het niveau van een bedrijfsterrein (milieu)maatregelen te nemen in overleg met de bedrijfsverenigingen en de DCMR. In eerste instantie moet hierbij worden gekeken naar onderwerpen die beter op dit niveau aangepakt kunnen worden dan op bedrijfsniveau, zoals mobiliteitsvraagstukken (aansluiting op het openbaar vervoer en carpoolen), gezamenlijke (gescheiden) inzameling van afvalstoffen, aansluiting op het warmtenet en de opvang van water. In bedrijventerrein Nieuw Mathenesse heeft de gemeente al een traject van herstructurering, revitalisering en intensivering van het ruimtegebruik ingezet. Het project Nieuw Mathenesse zal moeten worden afgestemd met recent in gang gezette traject om tot een transformatie van de Merwehaven in Rotterdam te komen De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van Nieuw Mathenesse. Deze ambitie zal aangrijpen op de bedrijfsprocessen, het vastgoed en het openbaar gebied. Hierbij wordt ook actief gezocht naar de mogelijkheden om de cradle to cradle principe toe te passen. Ook in de Wilhelminahaven ligt er een opgave om tot een herontwikkeling van het ‘waterfront’ te komen met een menging van de functies werken, wonen en recreatie.
69
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
11.3 Ontwikkelingen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moet het mogelijk maken dat verschillende vergunningen (maar ook ontheffingen en andere toestemmingsvereisten) voor wonen, ruimte en milieu worden samengevoegd tot één omgevingsvergunning. Inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is voorzien op 1 januari 2010. Gedachte achter de omgevingsvergunning is dat een initiatiefnemer voor een bepaalde ontwikkeling maar één vergunning hoeft aan te vragen, één besluit krijgt op alle activiteiten en éénmaal de bezwaar en beroepsprocedure hoeft te doorlopen. In 2005 is een pilot project samen met de DCMR afgerond. Een belangrijke conclusie uit dit project is dat het aantal situaties waarin meervoudige vergunningen, in de toekomst dus de omgevingsvergunningen, noodzakelijk zijn erg gering is. In 85 procent van de aanvragen gaat het om één vergunning, in het overgrote deel een bouwvergunning. Van de overige gevallen is er daarna meestal een combinatie van een bouwvergunning en een RO-procedure. Bij 5 procent is er sprake van een combinatie met een milieuvergunning. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit wet milieubeheer hebben nog maar 31 bedrijven in Schiedam een milieuvergunning nodig. De afdeling Vergunningen en Handhaving heeft een projectleider aangesteld die ervoor moet zorgen dat de omgevingsvergunning op een juiste wijze organisatorisch wordt ingericht. Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2008 is het activiteitenbesluit in werking getreden. Het activiteitenbesluit bevat doelvoorschriften per activiteit in plaats van per branche. Het activiteitenbesluit vervangt hiermee bijna alle branchegerichte AMvB’s. Ook is het aantal bedrijven uitgebreid dat onder het besluit valt. In de toekomst zal het merendeel, circa 90 procent, van de bedrijven kunnen volstaan met een melding. Uitgangspunt is dat de nieuwe regels het beschermingsniveau van het milieu niet aantasten. Het adagium is veranderd van ‘vergunningplicht tenzij’, naar ‘meldingsplicht tenzij’. Een grotere nadruk zal komen te liggen op voorlichting en overleg. Het gevolg van de deze ontwikkelingen is dat er veel minder dan voorheen gestuurd kan worden op aantallen vergunningen en handhavingsacties. Milieu Activiteiten Programma
De taken met betrekking tot vergunningverlening en handhaving ingevolge de Wet milieubeheer heeft de gemeente voor een groot deel neergelegd bij de DCMR. De DCMR en de gemeenten bevinden zich al een aantal jaren in een sterk veranderende, steeds verder professionaliserende omgeving. Om de ambities en de nieuwe wet- en regelgeving ook de komende jaren te kunnen realiseren, is in 2007 een herziening van het Milieuproductenplan (MPP) gestart en het nieuwe Milieuactiviteitenprogramma (MAP) vastgesteld. Het MAP vormt de basis voor de werkplannen. Kern ervan is een kengetal per bedrijf, gedifferentieerd naar de VNG-categorieën 1 t/m 5 en naar type C (vergunningplichtig), B (meldingsplichtig, inclusief glastuinbouw) en A (niet meldingsplichtig moet wel aan een aantal regels voldoen). Het bedrijvenbestand van de gemeente, gecombineerd met het kengetal per bedrijf, geeft een indicatie van de tijdsinzet die nodig is voor een adequaat niveau van uitvoering van de bedrijfsgerichte taken. De ureninzet wordt vervolgens verdeeld in een vast deel van rond de 60 en een flexibel deel van ongeveer 40 procent. Samen staat het voor het adequaat niveau. Het vaste deel omvat het actualiseren van vergunningen en meldingen eens per tien jaar, het uitvoeren van preventieve en repressieve controles en de behandeling van klachten. Het flexibele deel omvat de inzet van instrumenten (zowel hard als zacht) voor het realiseren van lokale en regionale milieudoelen.
70
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
De uitgangspunten voor het moderniseren van het MAP zijn: • Sturen op (concrete) milieudoelen. • Flexibelere methodiek. • Borgen van (huidig) adequaat niveau. • Efficiëntere en effectievere inzet van instrumenten. • Monitoring voor (jaarlijks) bijstellen van milieudoelen. • Aanpassing SBI-codes aan de meest recente SBI-codes en VNG-milieucategorieën. Handhaving conform milieudoelen
Bij de handhaving gaat het steeds meer om het inzetten op milieuwinst in plaats van het realiseren van aantallen vergunningen en controles. Als eerste fase in het project is een speerpuntenanalyse uitgevoerd, waarmee de milieuproblemen in de regio Rijnmond in kaart zijn gebracht. Vervolgens is per milieuprobleem aangegeven door welke bronnen dat in hoofdzaak wordt veroorzaakt. De tweede fase bestond uit het formuleren van doelen voor de bedrijfsgerichte taken. Uit het schema op de volgende pagina blijkt dat er voor Schiedam met name aandachtspunten zijn bij de thema’s afval, lucht, geluid en energie. Hiervoor worden in de werkplannen nadere afspraken gemaakt met betrekking tot het flexibele deel van het MAP. In het werkplan 2008 wordt aandacht besteed aan de milieuthema’s geluid en energie.
71
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Overzichtstabel speerpuntenanalyse Bronnen
Bodem
Afval
Lucht
Stank
Geluid
Energie
Veiligheid
verwerking gevaarlijk afval
1
3
0
0
0
1
2
verwerking overig afval
1
2
0
0
1
1
1
autodemontagebedrijven
2
2
0
0
0
0
0
voedingsmiddelenbedrijven
2
1
0
2
1
2
2
textielbedrijven
1
1
0
0
1
1
1
hout/meubelindustrie
1
2
1
1
0
1
1
grafische industrie
1
1
1
0
1
1
1
rubber- en kunststofindustrie
1
1
0
0
1
1
1
glasbedrijven*
0
1
2
0
1
2
1
metaalelectrobedrijven
2
1
2
1
2
1
1
scheepswerven
2
1
2
2
2
1
1
aannemingsbedrijven
0
1
2
0
2
1
1
garages
1
1
0
1
1
0
1
autospuiterijen
1
1
2
1
1
1
1
tankstations
2
1
1
1
0
0
2
groot- en détailhandel
1
1
1
2
3
2
1
vuurwerk
1
0
0
0
0
0
2
horeca 1
1
0
1
3
0
0
overige op- en overslag
1
1
0
1
2
0
1
op/overslag gevaarlijke stoffen
1
1
0
0
1
0
3
chemische wasserijen
2
1
0
1
0
1
2
overige dienstverlening
1
1
1
1
2
1
0
onderwijs en zorgsector
0
1
0
0
1
1
1
sport- en recreatie
1
1
0
1
2
1
0
railtransport
1
1
0
0
2
2
3
wegverkeer
3
2
3
1
3
3
3
scheepvaart
2
2
3
1
1
2
2
luchtvaart
1
2
p.m.
p.m.
3
3
1
leidingtransport
3
2
0
0
0
0
3
wonen 2
3
1
0
0
2
0
moestuinen
0
1
1
0
0
0
0
recreatie
1
1
0
0
0
2
1
Afvalverwerkers:
Midden- en kleinbedrijf:
Verkeer:
Huishoudens:
72
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Legenda 0 Verwaarloosbaar
Bijdrage bedrijfstak aan het probleem < 0,1%
1 Beperkte bijdrage
Bijdrage bedrijfstak aan het probleem 0,1 - 0,5%
Deze indeling is gehanteerd bij lucht, stank en geluid. Bij de andere thema’s waar geen kwantitatieve data voorhanden
2 Belangrijke bijdrage Bijdrage bedrijfstak aan het probleem 0,5 - 2,5%
zijn, is gebruikgemaakt van het deskundig oordeel.
3 Hoge prioriteit
Bijdrage bedrijfstak aan het probleem > 2,5%
* De Schiedamse glasfabriek heeft een omvangrijke luchtemissie van fijn stof .
Duurzaam ondernemen
In de concept economische beleidsvisie Schiedam is een onderdeel gewijd aan duurzaam ondernemen. Duurzaam ondernemen staat voor het zoeken naar evenwicht tussen financieel economische resultaten, sociale belangen en het milieu. Duurzaam ondernemen is een proces en geen einddoel. Het verwijst naar duurzame ontwikkeling waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met het hier en nu maar ook met toekomstige generaties. Zodat iedereen die nu leeft een goed bestaan kan hebben zonder dat de bronnen voor de toekomst worden uitgeput. Bedrijven kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een duurzame ontwikkeling van de maatschappij. Behalve over duurzaam ondernemen spreekt men ook wel over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit wordt bijvoorbeeld gedefinieerd als het streven naar zowel winst als positieve
73
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
effecten voor het milieu en de mensen binnen en buiten de onderneming. Centraal staat in beide begrippen het evenwicht tussen financieel economische resultaten, sociale aspecten en het milieu. Ze worden vaak door elkaar gebruikt en in dit document is gekozen voor de term ‘duurzaam ondernemen’. Bedrijven staan niet alleen in de maatschappij. Ook overheden en consumenten hebben een duidelijke verantwoordelijkheid en hun eigen rol op het vlak van duurzaam ondernemen. Bedrijven, overheden en consumenten (lees: burgers) beïnvloeden elkaar ook in de mogelijkheden om duurzaam te opereren. Feitelijk zijn duurzaam besturen en duurzaam consumeren dan ook voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. De aanknopingspunten voor een overheidsorganisatie volgen uit de specifieke rollen die de organisatie vervult en het primaire proces waarop zij is gericht
De belangrijkste rollen voor een overheidsorganisatie zijn als volgt te omschrijven: • De overheid als opsteller en uitvoerder van beleid. • De overheid als bedrijf. • De overheid als aanspreekpunt en intermediair. • De overheid als bevoegd gezag. Daar komt bij dat de gemeente als overheid een voorbeeldfunctie vervult ten opzichte van inwoners en bedrijven. De markt zal sneller omschakelen naar duurzame producten als overheden om duurzame producten en diensten vragen. Het ministerie van VROM heeft de doelstelling vastgelegd dat alle overheden voor 2010 minimaal 75% en in 2015 100% van hun inkopen duurzaam moeten verrichten. Wijkeconomie
In de conceptnota Beleidsnota wijkeconomie Schiedam 2009 tot en met 2013, staat de stimulering van kleinschalige, schone werkgelegenheid centraal. Dit is gunstig voor de leefbaarheid van de wijk. 74
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Voor de wijk hebben de ondernemersactiviteiten een gunstige uitwerking, ze zorgen voor basisvoorzieningen in onder meer de detailhandel en zorg en welzijn. Meestal zijn het ‘schone activiteiten’, dat wil zeggen ze veroorzaken weinig overlast voor de wijk. Bedrijvigheid biedt prachtige kansen voor de wijk. Hierbij moet de overheid zorgen dat de randvoorwaarden om te ondernemen optimaal zijn, dus stimuleren in plaats van reguleren. Wijkeconomie kan worden gestimuleerd door het bevorderen van ondernemerschap, door het verbeteren van het vestigingsklimaat, door te investeren in de wijk en door trajecten om mensen toe te leiden naar werk. Een belangrijk uitgangspunt blijft dat ondernemers zelf verantwoordelijk zijn voor het succes van hun onderneming.
11.4 Wat gaan we doen? Ambities
• • •
De inwoners van Schiedam ondervinden (vrijwel) geen overlast van bedrijven. Door een hoge kwaliteit van vergunningverlening en handhaving wordt de hinder zoveel mogelijk beperkt. Bij de herontwikkeling van bedrijventerreinen staat duurzame ontwikkeling voorop. Duurzaam ondernemen, het zoeken naar evenwicht tussen financieel economische resultaten, sociale belangen en het milieu vormt een van de centrale ambities van dit milieubeleidsplan.
Doelstellingen
• • • •
Het instandhouden van het adequate niveau van de taken op het gebied van vergunningverlening en handhaving. De gemeente streeft ernaar om de overlast van bedrijven op het woon- en leefklimaat tot een aanvaardbare niveau te beperken. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van bedrijventerreinen. Voor Nieuw Mathenesse betekent dit dat tevens aansluiting zal worden gezocht bij het cradle to cradle principe. Duurzaam ondernemen wordt verder gestimuleerd.
Activiteiten
• • • • • • • • • • •
Aanpassen werkplannen DCMR aan de uitkomsten van het MAP. Uitvoeren van werkplan DCMR. Milieudoelen vertalen naar werkplan. Vormgeven van integrale handhaving door het bevorderen van samenwerking tussen handhavingspartners. Uitvoeren van acties milieudoelen energie en geluid. Voorlichting aan bedrijven over het Activiteitenbesluit. Bij herinrichten bedrijventerrein Nieuw Mathenesse duurzaamheidsprincipes meenemen. Toepassen van het instrument milieubarometer bij bedrijven. Bij nieuwe bedrijfslocaties het onderwerp milieu in een vroegtijdig stadium meenemen. Het begrip duurzaam ondernemen verder uitwerken in de economische beleidsvisie. Kleinschalige, schone bedrijven stimuleren in de wijk.
Indicatoren
• • • •
75
Vaste deel MAP: aantallen vergunningen, maatwerkvoorschriften, en dergelijke. Flexibel deel MAP: realiseren milieudoelen, milieuwinst uitvoering werkplan DCMR op het gebied van bodem, afval, lucht/stank, geluid, energie en externe veiligheid. Aantal deelnemende bedrijven aan milieubarometer. Aantal klachten over bedrijven.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
76
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
12 Exter ne veiligheid
12.1 Inleiding Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico’s van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Door de nabijheid van grote bedrijven in Botlek-Pernis, de huisvesting van 20 risicovolle bedrijven binnen de stadsgrenzen, en de aanwezigheid van het spoor, de Nieuwe Waterweg en de rijkswegen A20 en A4 is aandacht voor externe veiligheid noodzakelijk. Het beleidsterrein externe veiligheid heeft een nauwe verwantschap met de rampenbestrijding. Schiedam heeft haar activiteiten op het terrein van externe veiligheid uitbesteed aan de DCMR. De DCMR stelt beleid op, voert dit beleid uit en verzorgt het toezicht en de handhaving. Voor de laatste activiteiten worden jaarlijks alle betrokken bedrijven bezocht. Binnen de gemeentelijke organisatie is de rol van ambtelijk opdrachtgever richting de DCMR, belegd bij het hoofd van de afdeling vergunningen en handhaving.
12.2 Stand van zaken Programmafinanciering externe veiligheid. Uitgevoerd door DCMR
Tot 2010 kent het ministerie van VROM een stimuleringsregeling, waardoor de DCMR extra financiële middelen kan verkrijgen om het externe veiligheidsbeleid te verankeren. Daartoe: 1. stelt de DCMR jaarlijks voor de regio Rotterdam-Rijnmond, in samenspraak met de betrokken participanten een plan op. Het plan omvat projecten op het gebied van vergunningverlening, handhaving, vervoer van gevaarlijke stoffen, de relatie externe veiligheid en ruimtelijke ordening, stimuleren van samenwerking, visievorming en risicocommunicatie. 2. stelt de DCMR in 2009, in samenwerking de veiligheidsregio, een externe veiligheidsvisie voor Schiedam op. In par. 3 wordt nader op deze externe veiligheidsvisie in gegaan. Provinciale Risicokaart
De risicokaart bevat gegevens over gevaarlijke stoffen en risicovolle activiteiten, die van belang zijn bij een eventuele rampenbestrijding. Overeenkomstig het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) en het Risico-inventarisatiesysteem (RIS) worden gegevens verzameld over de opslag van gevaarlijke stoffen bij inrichtingen, bij transporten, alsmede de overige ramptypen (bijvoorbeeld brand in grote gebouwen, overstromingen en luchtvaartongevallen). Deze kaart is op internet te raadplegen.
77
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Vervoer gevaarlijke stoffen
Voor de aan- en afvoer van gevaarlijke stoffen via de weg, zoals LPG en propaan, is er een route aangewezen. De afslag Vijfsluizen en een deel van het bedrijventerrein ’s-Gravenland maken deel uit van deze route. Voor het gebruik van wegen buiten de aanwezen route, is een ontheffing benodigd. Deze ontheffing wordt onder strikte voorwaarden verleend door het college van Burgemeester en Wethouders. Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt ook via het spoor en de Nieuwe Waterweg plaats. Buisleidingen
Binnen de gemeentegrenzen liggen twee hogedruk aardgastransportleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Eén transportleiding loopt langs de A20 en een andere loopt parallel aan de spoorlijn richting Vlaardingen. Deze transportleidingen hebben op grond van de regelgeving een toetsingsafstand van 40 meter. In 2009 wordt het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 geactualiseerd. De nieuwe Structuurvisie buisleidingen zal een lange termijnvisie op het buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2), zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen bevatten. Ook ontwikkelt VROM momenteel nieuw extern veiligheidsbeleid voor buisleidingen. Op dit moment is er nog geen zicht op wanneer deze regeling van kracht wordt. Vaarwegen
Voor de Nieuwe Waterweg heeft de provincie een beleidskader vastgesteld, Dit beleidskader omvat een veiligheidszone, gebaseerd op het meest waarschijnlijke ongevalscenario voor zeeschepen en is alleen van toepassing op deze twee vaarwegen en bovendien alleen voor nieuwe situaties. Het beleid houdt het volgende in: • Een zone van 40 meter vanaf de kade vrijhouden van bebouwing(rode zone). • In een gebied tussen de 40 en 65 meter mag alleen gebouwd worden als er afdoende motivering wordt overlegd en als er rekening is gehouden met alle facetten van hulpverlening (oranje zone). • Buiten deze zone van 65 meter gelden geen aanvullende ruimtelijke eisen, behoudens aandacht voor hulpverleningsaspecten (groene zone). Rotterdam Airport
De aanvliegroutes van Rotterdam Airport lopen over het grondgebied van Schiedam. Dit heeft gevolgen voor de externe veiligheid. Als gevolg van de aanvliegroutes lopen de plaatsgebonden
78
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
risicocontouren in een langgerekte strook van west naar oost over een deel van de gemeente. Met name in de wijk Groenoord heeft dit tot gevolg dat geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gebouwd. Wat betreft het groepsrisico geldt een motivatieplicht voor nieuwbouwplannen die dit risico verhogen. Indien het om vervangende nieuwbouw gaat, waarbij het aantal woningen niet toeneemt, is dit geen probleem. Bedrijven
De DCMR draagt zorg voor de actualisatie van de vergunningen. De DCMR voert samen met de arbeidsinspectie jaarlijks een controle uit, overeenkomstig de landelijke inspectiemethodiek. Binnen de gemeente valt één inrichting onder het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is de gemeente bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan verplicht verantwoording af te leggen over de mogelijke gevolgen die dat besluit kan hebben voor het groepsrisico. Bij die verantwoording dienen zaken als hulpverlening en zelfredzaamheid meegewogen te worden. De veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond adviseert de gemeente bij dergelijke plannen. Het grondgebied van Schiedam is voor een groot deel gelegen binnen de invloedsgebieden van risicovolle activiteiten. Dit betekent dat met betrekking tot bijna alle ruimtelijke plannen het groepsrisico (GR) verantwoord dient te worden. De GR-verantwoording heeft tot nu toe voor elk plan afzonderlijk plaats gevonden. Vuurwerk
De gemeente blijft verantwoordelijk voor de opslag en verkoop van relatief kleine hoeveelheden consumentenvuurwerk. Gaat het om de opslag van meer dan 10.000 kilogram, dan geeft de provincie een vergunning af. De VROM-Inspectie functioneert voor zowel het professionele als het consumentenvuurwerk als tweedelijns toezichthouder. De regionale brandweer heeft een adviserende rol bij het verlenen van de vergunningen. De instantie die de milieuvergunning verleent, ziet ook toe op naleving van de voorschriften. Binnen de gemeentegrenzen zijn er geen opslagplaatsen boven de 10.000 kilogram. Woningen
In het buitengebied beschikt een klein aantal particulieren over bovengrondse propaantanks voor de ruimteverwarming. De DCMR houdt toezicht op deze tanks. Alle tanks voldoen aan de gestelde eisen.
12.3 Ontwikkelingen De Externe Veiligheidsvisie
Zoals hierboven reeds is opgemekt, stelt de DCMR in 2009 in samenwerking de veiligheidsregio, een externe veiligheidsvisie voor Schiedam op. Om te komen tot een samenhangende visie, is de handreiking ‘Leven met Risico’s’ opgesteld. Deze handreiking geeft een stappenplan om te komen tot een adequaat extern veiligheidsbeleid: Ontwikkeling geschiedt volgends de onderstaande bouwstenen. Volgens deze handleiding wordt de samenhangende visie opgesteld aan de hand van de volgende vijf bouwstenen: Het resultaat van de stappen bestaat uit een rapport, een digitale kaart met risicocontouren en gegevens over de bevolking. Deze gegevens vormen input voor de ontwikkeling van bestemmingsplannen. Momenteel werkt de gemeentelijke organisatie hard aan het digitaliseren en actualiseren van de bestemmingsplannen. De ontwikkeling van een samenhangende visie op het terrein van externe veiligheid kan deze operatie aanzienlijk vergemakkelijken.
79
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
12.4
Wat gaan we doen? Ambitie
Het realiseren van een veilige woonomgeving. De risico’s op rampen als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en het transport (weg, water, rails en leidingen) van gevaarlijke stoffen worden zo klein mogelijk gemaakt. Doelstelling
Het externe veiligheidsaspect uiterlijk in 2010 verankeren in het ruimtelijk ordeningsaspect door middel van het vaststellen van de visie op externe veiligheid door de gemeente Schiedam. Activiteiten
• Het bijhouden van de provinciale risicokaart. • In 2009 het opstellen en vaststellen van een visie op externe veiligheid. • Het taakveld milieu verder uitbouwen in het rampenplan. Indicatoren
• • • • • • •
80
Vastgestelde route gevaarlijke stoffen (kaart). Risicocontour bedrijven (kaart). Risicocontour Rotterdam Airport (kaart). Risicocontour scheepvaart (kaart). Risicocontour transportleidingen (kaart). Inwoners/woningen binnen veiligheidscontour. Aantal particulieren met propaantanks.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
13 Water
13.1 Inleiding Kenmerkend voor Schiedam is het vele water. Van oudsher was Schiedam gelegen in een veenweidegebied. Door ontwatering is dit gebied geschikt gemaakt voor menselijk gebruik en zijn vele afwateringskanalen ontstaan. Een van deze kanalen, de Poldervaart, vormt een belangrijk verbindend element in de groenstructuur. De Poldervaart moet als ruimtelijke en functionele drager meer aan betekenis winnen. Het openleggen ervan draagt hieraan bij. Behalve bij Windas (uitvoering is voorbereid) en het deel Poldervaart bij de Margriethal is dit al volledig gebeurd. Naast natuur, heeft water een aantrekkingskracht voor verschillende functies, zoals wonen en recreatie. Schiedam ziet de Poldervaart als een ecologische verbindingzone en cultuurhistorische- en recreatieve route. Bij ‘rode’ ontwikkelingen in de nabijheid van de Poldervaart moet dan ook de ecologische verbindingszone in acht genomen worden. Ook langs de Schie, de Nieuwe Maas en op beperkte schaal langs de Polderwetering, zullen de mogelijkheden voor versterking en toevoeging van de woonfunctie worden onderzocht. Naast bestaand water, heeft het toevoegen van nieuw water en het onderzoeken van retentiemogelijkheden in de stad de aandacht. Hier liggen ook kansen voor ‘werk-met-werk-maken’ in het kader van bijvoorbeeld herstructurering of herinrichting van groengebieden.
13.2 Stand van zaken Waterplan Schiedam
Het ‘Waterplan Schiedam, visie en maatregelenplan op hoofdlijnen’, is in februari 2006 door het college vastgesteld. Dit plan beschrijft de gezamenlijke visie van de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland op het water in de bebouwde kom van Schiedam en de stadsranden en de manier waarop deze gerealiseerd kan worden. Doel van het waterplan is het bereiken van een duurzaam, schoon, heel en veilig watersysteem door samenwerking met alle belanghebbenden bij het Schiedamse water. Het moet bijdragen aan een goede afstemming tussen de diverse partijen bij de inrichting, het beheer en onderhoud van het stedelijk water. De vier hoofdsporen van de visie zijn: 1. Houden van droge voeten. 2. Gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur. 3. Water om naar te kijken, van te genieten en water om te gebruiken. 4. Beheer en onderhoud. Deze vier sporen vormen de leidraad van dit waterplan. Het hoofdspoor ‘droge voeten’ geeft aan hoe invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichtingen voor bescherming tegen overstromingen en wateroverlast. Aandachtspunten zijn de toename van de neerslag door
81
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
klimaatveranderingen in relatie tot de beperkte omvang van het stedelijke watersysteem. ‘Gezond water’ beschrijft de gewenste waterkwaliteit en de manier waarop de kwaliteit zo kan worden verbeterd dat aan dat streefbeeld wordt voldaan. ‘Gezond water’ betreft niet alleen de fysisch-chemische kwaliteit van het water, maar ook tot de biologische kwaliteit ervan. ‘Gezond water’ leidt bijvoorbeeld tot de aanleg van natuurvriendelijke oevers, het baggeren van vijvers en singels en aanpassingen aan de riolering. In ‘Beleving en gebruik’ wordt het belang onderschreven van water als drager van de economie en de ruimtelijke kwaliteit van de stad. Er worden relaties gelegd met diverse vormen van recreatie, van vissen en terrasjes langs het water tot schaatsen of pleziervaart. ‘Beheer en onderhoud’ onderstreept het belang van beheer van het watersysteem. Beheersplannen voor riolering, duikers, watergangen (baggeren) en oevers krijgen een plaats. Goed beheer en onderhoud zijn essentieel voor droge voeten, gezond water en optimale beleving en gebruik. Het uitvoeringsprogramma van het waterplan beschrijft concrete maatregelen om de doelstellingen uit het beleidsdeel van het waterplan te realiseren. Ecologie
De waterstructuur heeft eveneens een belangrijke functie als ecologische verbindingsroute voor diverse planten- en diersoorten. Schiedam werkt aan een compleet netwerk van groene, ecologische verbindingsroutes, waarin de diverse groen- en watergebieden logisch met elkaar verbonden zijn: de ‘Groene Long van Schiedam’. De ecologische waarde van de Poldervaart speelt hierin een belangrijke rol, die ook in de toekomst behouden en liefst versterkt moet worden. Er is met name aandacht voor de verbindingen tussen verschillende groengebieden in de stad die de Groene Long vormen, maar ook voor de relaties tussen gebieden aan weerszijden van de A4 en A20 en de verbinding met het Midden-Delfland.
13.3 Ontwikkelingen Uitvoeringsprogramma Waterplan Schiedam
In het bestuurlijk overleg van 16 oktober 2008 tussen het Hoogheemraadschap en de gemeente Schiedam is een plan van aanpak vastgesteld om te komen tot een gezamenlijk programma voor de uitvoering van het waterplan. Hierin staat welke maatregelen wanneer worden uitgevoerd, wat de kosten ervan zijn en hoe de kosten en verantwoordelijkheden worden verdeeld. Daarbij is het van belang om de technische maatregelen die in het watersysteem nodig zijn te verankeren in de op te stellen of bestaande ruimtelijke plannen van de gemeente. Naast de maatregelen op het gebied van riolering- en ecologie is een vertaling van wateropgave naar ruimtelijke maatregelen één van de belangrijkste doelen. In het uitvoeringsprogramma zijn de maatregelen uit een viertal plannen van belang, die nog vastgesteld moeten worden: 1. Het Waterstructuurplan (moet nog worden opgesteld en gaat met name over de kwantitatieve wateropgave, zoals de integratie van bergings- en ruimtelijke maatregelen). 2. Het gemeentelijk rioleringsplan. 3. Ecologisch inrichtingsplan (aanleg milieuvriendelijke oevers). 4. Baggerplan. Het uitvoeringsprogramma biedt het overzicht van alle maatregelen die op watergebied zullen worden uitgevoerd ter verbetering van het watersysteem in en rond Schiedam. Kaderrichtlijn water
De (Europese) Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen. Worden deze gehaald, dan spreken we van ‘een goede chemische toestand’. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en
82
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat ‘een goede ecologische toestand’. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand). Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen. Sinds april 2005 is de implementatie KRW in Nederland van kracht. De aanpak van de (grond) waterkwaliteit gebeurt in zogenaamde stroomgebiedplannen die in 2009 gereed moeten zijn. Schiedam valt in het deelstroomgebied Rijn-West. Voor het formuleren van beleid op dit gebied is de gemeente sterk afhankelijk van andere organisaties zoals de provincie Zuid-Holland en de diverse waterschappen. De KRW kent het karakter van een resultaatsverplichting. Dit betekent dat doelen en maatregelen die aan de Europese Commissie worden gerapporteerd, ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en gehaald. Om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen, zal de gemeente de volgende maatregelen nemen. • De maatregelen ter vermindering van de vuilbelasting op het oppervlaktewater zoals aangegeven in de bestaande plannen (GRP en Baggerplan) worden zo veel mogelijk uitgevoerd, zoals afkoppelen van riolering in het buitengebied, aansluiten van woonboten, terugdringen van emissies uit de riolering, etc. Daarnaast maatregelen als rioolreiniging, verwijdering drijfvuil, onkruidbestrijding en stimuleren van duurzame bouw. • Een maatregelenpakket wordt geformuleerd ter verbetering van de ecologische oppervlakte- kwaliteit voor het Schiedamse oppervlaktewater en het Schiedamse KRW-oppervlaktewater in het bijzonder (de Schie en de Poderwetering) in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en in samenwerking met het Hoogheemraadschap Delfland. Bij deze nieuwe maatregelen valt te denken aan het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, ecologisch onderhoud, vispaaiplaatsen, het bevorderen van vismigratie en het wegvangen van witvis. Wet gemeentelijke watertaken
Deze wet is op 1 januari 2008 in werking getreden en stelt gemeenten beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. Deze wet blijft niet als zelfstandige wet bestaan, maar is de titel voor een voorstel tot wijziging van de volgende drie bestaande wetten:
83
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
• Aanpassingen Gemeentewet: de wet is zodanig aangepast dat gemeenten betere mogelijkheden krijgen de kosten te verhalen die gepaard gaan met de gemeentelijke wateropgave. • Aanpassingen Wet op de waterhuishouding: in deze wet zijn voor de gemeente twee zorg- plichten opgenomen, een hemelwaterzorgplicht en een grondwaterzorgplicht. • Aanpassingen Wet milieubeheer (Wm): een aantal begripsbepalingen en de gemeentelijke zorgplicht uit de Wm (artikel 10.30) zijn verduidelijkt, de gemeente wordt de mogelijkheid geboden om bij verordening regels te stellen aan het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater, het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is verbreed met grond- en hemelwater en een voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater is geïntroduceerd. Deze wijzigingen zijn nodig voordat de waterwet in werking kan treden.
Waterwet
Begin 2009 treedt de nieuwe waterwet in werking, waarmee alle wetten die betrekking hebben op waterbeheer worden geïntegreerd. De Wet gemeentelijke watertaken gaat hierin op en nieuwe beleidsontwikkelingen als integraal waterbeheer en de watertoets krijgen hierin hun plaats. De waterwet regelt het beheer van het oppervlaktewater en grondwater in Nederland en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Deze wet legt bevoegdheden bij zowel het rijk, de provincie, de waterbeheerder als de gemeente. De gemeente is belast met lokale ruimtelijke inpassing van de maatregelen en heeft een zorgplicht voor stedelijk water. Zij krijgt naast de zorgplicht voor afvalwater ook een zorgplicht voor hemelwater en grondwater. Het heffingstelsel wordt aangepast. Dit alles leidt tevens tot een verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (zie hierboven). Momenteel zijn er zes vergunningstelsels van toepassing op water. Met de Waterwet worden deze gebundeld in de watervergunning. Dat betekent dat er in de toekomst voor alle handelingen in het watersysteem nog maar één vergunning nodig is. De vergunningverlener is de waterbeheerder.
84
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Voor de regionale watersystemen is dit het waterschap en voor het hoofdwatersysteem is dit Rijkswaterstaat. Hoewel de omgevingsvergunning en de watervergunning niet gecombineerd worden, is het streven dat de gebruiker bij één loket voor beide terecht kan.
13.4 Wat gaan we doen? Ambitie
Het bereiken van een duurzaam, schoon, heel en veilig watersysteem door samenwerking met alle belanghebbenden bij het Schiedamse water. Doelstellingen
• • • • •
Waterkwaliteit bevorderen door voorkomen van riooloverstorten en overstortbemalingen. Voorkoming van vervuiling door diffuse bronnen. Oevers van de waterlopen worden daar waar mogelijk natuurvriendelijk ingericht met flauwe taluds. De ecologische en recreatieve waarde van de waterlopen wordt verhoogd. Er komt meer ruimte voor waterberging.
Activiteiten
• • • •
Opstellen van een nieuw GRP, waterstructuurplan, ecologisch inrichtingsplan en baggerplan. Uitvoering geven aan de nieuwe waterwet en de kaderrichtlijn water (KRW wordt uitgevoerd onder regie HHD). Uitvoeringsprogramma waterplan Schiedam uitvoeren. Aansluiting resterende panden op riolering.
Indicatoren
• • • • • • •
85
Waterkwaliteit meetpunten (volgens STOWA-systematiek). Lengte natuurvriendelijke oevers t.o.v. totale lengte oevers. Meldingen binnenwateren bij Hoogheemraadschap van Delfland. Kwaliteit baggerspecie binnenwateren. Panden zonder eigen watermeter. Niet op riolering aangesloten panden. Waterberging (m3 en/of hectare) met koppeling aan doelstellingen uit RR2020.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
86
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
14 Natuur en groen
14.1 Inleiding Ingesloten in een groot stedelijk gebied groeit Schiedam tegen haar grenzen aan. Het groen komt letterlijk in de knel door bouwplannen en parkeerdruk. Aan de andere kant ziet een ieder de waarde van stedelijk groen op het gebied van leefbaarheid, milieu, recreatie en ecologie. Uit onderzoek blijkt steeds duidelijker dat een groene omgeving stressverminderend en concentratieverhogend werkt en een rol speelt bij de zuivering van de lucht. Juist in een compacte stad als Schiedam zorgt groen voor rust en ruimte voor mensen om elkaar te ontmoeten en voor kinderen om te spelen. Schiedam heeft een redelijk groene uitstraling. Binnen de grenzen van de bebouwde kom zijn stevige groene gebieden aanwezig zoals het Beatrixpark, Harga, landschapspark Kethel en de Maasboulevard. Aan groenstructuren is vaak ook een lange historie verbonden, zoals aan de Plantage en het Julianapark, die in het verleden een belangrijke voorbeeldfunctie hebben vervuld voor andere gemeenten. Daarnaast ligt Schiedam aan het Regiopark Midden-Delfland, een waardevol gebied dat onderdeel uitmaakt van de bufferzone tussen de Rotterdamse en de Haagse regio. Aan de zuidzijde wordt Schiedam begrensd door de Nieuwe Maas, die samen met de Schie, de Poldervaart en de Polderwetering, de belangrijkste blauwe kwaliteit vormt. De diverse kleine en grote groen/blauwe gebieden zijn min of meer met elkaar verbonden tot een groen structuurnetwerk, de Groene Long van Schiedam. De Poldervaart, ecologische ruggengraat van deze groenstructuur en cultuurhistorisch waardevol, verbindt Midden-Delfland met de Maas. Op sommige plaatsen staat deze groene structuur echter onder druk, bijvoorbeeld door ruimteclaims voor de functies wonen en werken.
14.2 Stand van zaken Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan is een belangrijk sturingsinstrument voor de langere termijn en geeft een integrale visie op de openbare groene ruimte. Het vormt één van de toetsingskaders voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van Schiedam. In het Groenstructuurplan wordt voor verschillende linten, plekken en gebieden de gewenste inrichting beschreven. Om het Groenstructuurplan daadwerkelijk als toetsingskader te laten functioneren is het bestemmingsplan Groene Long 2007 opgesteld. De praktische uitwerking en verdere invulling vindt plaats via jaarplannen Groen.
87
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
De groenstrategie van de gemeente Schiedam omvat twee hoofdlijnen: 1. Behoud en waar mogelijk verhoging van de kwaliteit van de structuurbepalende groengebieden om zo de bestaande groenwaarde te behouden, bij voorkeur nog meer groenstructuren te creëren en tevens de samenhang tussen de groengebieden te vergroten. Als belangrijke groengebied denkt de gemeente hierbij in ieder geval aan het Beatrixpark. 2. Meer aandacht voor groen en de kwaliteit en onderhoud ervan in de directe woonomgeving. Intimiteit en kleinschaligheid zijn kwaliteiten van Schiedam die moeten worden doorvertaald in de woonwijken, waardoor de uitstraling wordt versterkt. Daarbij gaat het zowel om de grote structuren als de (kleinere) groengebieden in de directe woonomgeving. Onderzocht moet worden welke ontwikkelingen noodzakelijk zijn om dit te bereiken. Dat verschilt uiteraard per groengebied, afhankelijk van de gebruikswaarde. Het groenstructuurplan is recent geëvalueerd. De conclusie is dat er van de 153 maatregelen tweederde geheel of gedeeltelijk is gerealiseerd. Deze evaluatie moet dienen als een aanzet voor een update. De stad heeft in haar ontwikkeling niet stilgestaan en ook op het groene vakgebied zijn er nieuwe inzichten die in een nieuwe groenvisie een plek moet krijgen. Bestemmingsplan De Groene Long
De hoofdzaak van het bestemmingsplan De Groene Long is dat het de groenstructuur in haar samenhang beschermt bij de verschillende ruimteclaims. De nadruk ligt op die samenhang, omdat bij een ecologische structuur die onderbroken wordt, op de (ecologische) waarde ernstig afbreuk wordt gedaan. Allerlei organismen als insecten, vleermuizen en kleine zoogdieren hebben veel baat bij doorgaande structuren als water, oevers, bosgebied en weiland. Wanneer deze delen groen allen in afzonderlijke bestemmingsplannen worden vastgelegd, kan deze samenhang niet optimaal worden vastgelegd en aangetoond. Dit kan nu dus wel. Ecologisch groenbeheer
Sinds 1984 gebeurt onkruidbestrijding op ecologische wijze. In plaats van chemische middelen worden mechanische middelen als borstelen, branden en heetwatertechniek, toegepast om onkruid te verwijderen. In parken en grotere plantsoenen wordt bij voorkeur ecologisch groenbeheer toegepast. Dit houdt in dat de beplanting zoveel mogelijk een natuurlijk karakter krijgt en er meer rekening wordt gehouden met de in Nederland thuishorende planten en dieren. Door het aanleggen van bijvoorbeeld natuurvriendelijke oevers (zie hiervoor ook het hoofdstuk Water) wordt natuurontwikkeling gestimuleerd en kansen gecreëerd voor natuurlijke vegetatie. Grote groengebieden worden met elkaar verbonden zodat diersoorten ook in andere delen van Schiedam te bewonderen zijn.
88
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
14.3 Ontwikkelingen Flora en faunawetgeving
In de flora- en faunawetgeving is geregeld dat dieren en planten beschermd worden tegen verstoring of uitsterving. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij elk bouwplan onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid en mogelijke nadelige effecten op beschermde dieren en planten. De wet schrijft voor dat men bij de aanwezigheid van beschermde soorten daarmee rekening moet houden bij de plannen. Het is echter vaak mogelijk om ontheffing te krijgen, de plannen zodanig aan te passen dat de beschermde dieren of planten niet verder bedreigd worden of compenserende en mitigerende maatregelen te treffen. Om bouwplannen en natuurwaarden in een vroegtijdig stadium op elkaar af te stemmen wordt in 2008 een nulmeting uitgevoerd voor een natuurmonitor. Vervolgens wordt vanaf 2009 jaarlijks een monitoring uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 15). Bomenbeleidsplan
Een goed bomenbeleid is noodzakelijk om de kwaliteit van het bomenbestand te handhaven en liefst te verbeteren. Het bomenbeleidsplan is in vastgesteld door de raad op 6 november 2008, als eerste onderdeel van de Bomennota Schiedam, die verder zal bestaan uit het bomenstructuurplan en het bomenbeheersplan. De ambitie van het bomenbeleid in de meest brede zin is dat Schiedam streeft naar een bomenbestand in het jaar 2020 dat vitaal is, aantrekkelijk voor mens en natuur en toekomstwaarde heeft voor komende generaties. Voor de verschillende kernbegrippen, bomenbestand, vitaal, aantrekkelijk voor mens en natuur en toekomstwaarden, is een concrete uitwerking gemaakt, waaraan in de volgende nota’s uitvoering zal worden gegeven. Groenbeleidsplan en Natuurbeleidsplan
In het collegewerkprogamma is opgenomen dat in deze collegeperiode een groenbeleidsplan zal worden opgesteld. Ook verdient het de voorkeur als verdere uitwerking van de natuurmonitor om een natuurbeleidsplan en natuurbeheerplan op te stellen. Een groenbeleidsplan kijkt naar de instandhouding en uitbreiding van de verschijningsvorm van het groen en de groenstructuren, zodat er voldoende spreiding van groen aanwezig. Een natuurbeleidsplan richt zicht op het minimaal in stand houden, maar liever verbeteren van de bestaande ecologische toestand, zodat er voorwaarden geschapen worden voor goede leefgebieden van de in het wild levende planten en dieren. Groen op daken
‘Groene daken’ is een verzamelnaam voor platte- en hellende daken met een begroeiing die kan bestaan uit vetplantjes (sedum), kruiden, mos en gras. Maar ook struiken en bomen zijn te gebruiken. Groene daken hebben raakvlakken met tal van andere milieuthema’s in dit milieubeleidsplan. Zij om onder meer de volgende redenen van belang voor het milieubeleid: • Meer groen in de stad zorgt voor een beter leefmilieu. • Groene daken hebben een gunstig effect op de luchtkwaliteit (afvang fijn stof). • Waterbuffer: groendaken nemen een deel van het regenwater op, wat mee kan werken om overbelasting- en overstort van het riool te voorkomen. • Daken met begroeiing zijn in de zomer koeler en in de winter warmer en kunnen zodoende bijdragen aan een beter binnenklimaat en een bijdrage leveren aan energiebesparing. Het effect van de voordelen is wel sterk afhankelijk van het soort groen dak. Deze zijn het grootst bij een ‘zwaar’ dak, zoals een grasdak met dikke substraatlaag of een daktuin. Een aantal gemeenten, waaronder Rotterdam, subsidieert groene daken.
14.4 Wat gaan we doen? Ambitie
Een gezonde groene stad voor de huidige en toekomstige generaties die ruimte biedt voor sport spel, recreatie, ontspanning en die tegelijkertijd geschikte leefruimte biedt voor flora en fauna.
89
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Doelstellingen
• Het groen, flora en fauna in een vroegtijdig stadium en op een volwaardige wijze meenemen in de (ruimtelijke) ontwikkelingen. • Groenwaarden beschermen en behouden. • Het aantal m2 groen per inwoner neemt niet af. • Er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Activiteiten
• • • • •
Bomenbeleidsplan, aanvullen met bomenstructuurplan en bomenbeheerplan. Revisie Groenstructuurplan in 2008/2009. Opstellen groenbeleidsplan in 2009. Opstellen natuurbeleidsplan. Aanleg natuurvriendelijke oevers (zie ook het hoofdstuk Water).
• • • • • •
Bij ontwikkelingen en bouwplannen altijd quickscan op de Flora- en Faunawet uitvoeren. Nulmeting flora- en faunastand 2008. Natuurmonitor vanaf 2009. De (subsidie-)mogelijkheden onderzoeken voor groene daken in Schiedam. Continuering onkruidbestrijding zonder gebruik bestrijdingsmiddelen. Structureel aandacht geven aan communicatie over dit onderwerp.
Indicatoren
• • • •
90
Oppervlakte openbaar groen/inwoner. Aantal stadsbomen per inwoner. Lijst met monumentale bomen. Natuurmonitor; soorten planten en dieren die voorkomen in de stad.
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
15 Milieu en gezondheid
15.1 Inleiding De fysieke omgeving heeft een grote invloed op de gezondheid. Tal van milieufactoren kunnen de leefomgeving beïnvloeden. Nederlanders vinden gezondheid heel belangrijk en ook wonen in een gezonde en veilige leefomgeving hoort hierbij. Bedreigingen uit het milieu (zoals luchtverontreiniging en geluidhinder), maar ook verontreinigingen in huis kunnen de gezondheid nadelig beïnvloeden. De effecten variëren van ziekten (zoals astma en allergieën) tot gevoelens van onrust die ontstaan vanwege zorgen om gezondheidsrisico’s door specifieke lokale milieufactoren, versterkt door het gevoel hier zelf weinig invloed op uit te kunnen oefenen. Het verbeteren en optimaliseren van de leefomgeving heeft een positieve invloed op de gezondheid. Het onderwerp milieu en gezondheid is nieuw in dit milieubeleidsplan en staat daarom nog in de kinderschoenen.
15.2 Stand van zaken Bij de relatie milieu en gezondheid is de GGD Rotterdam-Rijnmond een belangrijke partner. De GGD adviseert de gemeente over het voorkómen van gezondheidsschade door milieuverontreiniging, ongevallen en slechte hygiëne en verricht onderzoek naar de relatie gezondheid en omgevingsfactoren, zoals lucht- en bodemverontreiniging, straling, geluid en inrichting van de woonomgeving. Onderzoeken GGD Rotterdam-Rijnmond
De GGD heeft een aantal onderzoeken gedaan in Schiedam en in de regio naar de gezondheidsituatie in relatie tot milieuaspecten. Onderzoek koolmonoxideconcentraties in woningen in Schiedam
Eind 2007/begin 2008 is onderzoek gedaan naar de koolmonoxideconcentraties in woningen. Voor het onderzoek is aansluiting gezocht bij het reeds lopende Teli-project. Hierdoor omvat de onderzoekspopulatie huishoudens met lage inkomens in huurwoningen. Doel was meer inzicht te krijgen in de vraag of koolmonoxide voorkomt in Nederlandse (huur)woningen. In dit project zijn 774 woningen uit Schiedam onderzocht en 254 woningen in Dordrecht. In het kort komen de conclusies hierop neer: • Metingen tonen aan dat in bijna 17 procent van de onderzochte woningen koolmonoxide in de woningen is aangetroffen. • In het overgrote deel (ca. 98%) was bij deze woningen een licht verhoogde koolmonoxide- concentratie op leefniveau gemeten van 1 - 9 ppm (parts per million). In bijna de helft van de gevallen is de oorzaak de verbrandingsinstallatie, bij 10 procent is roken de oorzaak en in rest van de gevallen kan geen oorzaak worden aangegeven.
91
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
• Bij de resterende 2 procent was er sprake van een acute risicosituatie, ofwel een mogelijke risicobron in de woning. Het gaat hierbij vooral om gaskachels en geisers. Onderzoek klimaat in slaapruimtes van kinderdagverblijven
Om inzicht te krijgen in het binnenklimaat is in 52 kinderdagverblijven in Rotterdam en omgeving gedurende een week de temperatuur, de relatieve vochtigheid en de CO2 concentratie in de slaapruimte gemeten. Hieruit bleek dat op 40 procent van de meetdagen een CO2 concentratie voorkwam boven de 1000 ppm, de waarde waarboven het binnenklimaat als ongunstig wordt beoordeeld. Het vaakst (de helft van de meetdagen) werd deze concentratie gemeten bij natuurlijke ventilatie, maar ook bij balans- en mechanische ventilatie is op 47, respectievelijk 37 procent van de meetdagen een overschrijding geconstateerd. Dit geldt vooral bij peuterslaapzalen, waar peuters (i.t.t. baby’s) allemaal tegelijk gaan slapen. De temperatuur is vaak hoger dan 25°C en de relatieve vochtigheid is voldoende. Conclusie is dat het binnenklimaat in de slaapruimten van de onderzochte kinderdagverblijven te wensen overlaat. Dit ondanks het feit dat al deze kinderdagverblijven voldoen aan de eisen die in de Wet Kinderopvang aan slaapruimten worden gesteld. De GGD heeft naar aanleiding van dit onderzoek in 2007 het binnenklimaat bij kinderdagverblijven tot speerpunt gemaakt. De sectie Technische Hygiënezorg heeft hieraan bij de inspecties van de kinderdagverblijven extra aandacht gegeven. Binnenmilieu/frisse scholen
Een landelijk project van VROM en gecoördineerd door GGD Nederland beoogt het binnenmilieu in scholen te verbeteren. Alle scholen (met natuurlijke ventilatie) worden in de komende vijf jaar bezocht door de GGD met als doel om door onderzoek en advies (de eendagsmethode) het binnenklimaat in scholen blijvend te verbeteren. Daarbij zijn er mogelijk ook bouwtechnische interventies nodig. Het is echter aan de gemeenten en de scholen om te bepalen in hoeverre dit moet gebeuren. In november 2008 zijn alle scholen in de regio aangeschreven voor deelname. Groen en gezondheid
Het betreft hier een literatuurstudie uitgevoerd door de GGD in 2008. Het onderzoek toont de laatste stand van zaken en geeft praktische adviezen. De relatie natuur en gezondheid kan op vijf manieren vorm krijgen: 1. Herstel van stress en aandachtsmoeheid. Dit effect treedt niet alleen op bij het wandelen door bijvoorbeeld een stadspark, maar ook al bij kortdurend uitzicht op de natuur. Deze relatie is redelijk robuust en overtuigend. 2. Stimuleren van bewegen. Er zijn aanwijzingen dat de kwaliteit van de omgeving mensen stimuleert en uitnodigt om te gaan bewegen. 3. Bevorderen van sociale contacten. Voor deze relatie zijn geen harde bewijzen. 4. Ontwikkeling van kinderen. Contact met de natuur is onontbeerlijk voor de gezondheid en het welzijn van kinderen. De bewijskracht hiervoor is voldoende overtuigend. 5. Zingeving. Door in contact te komen met natuur, komt de mens in aanraking met de jaar getijden, de levensprocessen, de kringloop van het leven en je eigen plek in het geheel. Hierdoor is persoonlijke reflectie mogelijk, wat kan leiden tot zingeving. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat een goede toepassing van bomen en struiken bijdraagt aan de bestrijding van de hoge concentraties fijn stof, stikstofdioxide en ozon op drukke locaties in het stedelijk gebied bij grote verkeersaders. De aanbevelingen die naar aanleiding van deze literatuurstudie worden gedaan, zijn: • Zorg voor een goede verdeling van groenelementen, waarbij het ook van belang is te investeren in gebieden/wijken met lagere sociaal economische klassen. • Stimuleer bewegen via groene wandel- en fietspaden. • Specifiek voor kinderen is het ook van belang om natuurspeeltuinen, rommelzones, ongeordende struinnatuur te creëren: plekken waar kinderen nog ontdekkingen kunnen doen met hun eigen fantasie.
92
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Geluidonderzoek t.b.v. Milieumonitor stadsregio
Stedelingen ondervinden meer gezondheidseffecten als gevolg van geluid dan de gemiddelde Nederlander. Uit onderzoek van de GGD blijkt dat in de regio Rijnmond het aantal inwoners dat van het wegverkeer een hogere geluidbelasting ondervindt dan 60 dB(A) met 19 procent fors hoger ligt dan landelijk (8%). Een verhoogde geluidbelasting kan leiden tot andere gezondheidseffecten, zoals slaapverstoring en hart- en vaatziekten. Conclusie
De algemene conclusie uit bovenstaande onderzoeken is dat de kwaliteit van de woonomgeving een belangrijke rol speelt in de gezondheid en het welbevinden van de inwoners. Dit onderwerp verdient in de komende jaren de nodige aandacht, waarbij de rol van de gemeente vooral ligt in de voorwaardenscheppende sfeer en de voorlichting.
Gezondheidsbeleid 2009 - 2012: ‘Iedereen gezond in Schiedam?!’
Op dit moment is de nota Gezondheidsbeleid 2009 - 2012 in concept gereed. De meeste inwoners van Schiedam (87% in 2005) beoordelen hun eigen gezondheid als ‘goed’ tot ‘uitstekend’. Het gemeentelijk streven is erop gericht om deze score minimaal te handhaven en zo mogelijk te verbeteren. De nota beschrijft welke acties hiertoe zullen worden ingezet en presenteert een aantal speerpunten en doelstellingen op het gebied van preventie en gezondheidsbevordering. De nota wil een compact en helder kader bieden voor de uitvoering van preventieve maatregelen die passen binnen de wettelijke taken van de gemeente op het gebied van lokaal gezondheidsbeleid. Voor de periode 2009 - 2012 wordt gekozen voor de aandachtsgroepen jongeren, ouderen en inwoners met een lage SES en het werken aan de intensivering van de samenwerking van de gemeente. In de nota Gezondheidsbeleid wordt ook kort ingegaan op de relatie met de fysieke omgeving. De gegevens komen uit een onderzoek van de GGD uit 2005. Inwoners van de regio Nieuwe Waterweg Noord ondervinden, in vergelijking met 2000, meer hinder van lawaai, vuil en stank. De meeste hinder hebben inwoners van deze regio van lawaai (ruim 15 procent heeft hier vaak last van). Inwoners van Schiedam ervaren hondenpoep, rommel op straat, geluidsoverlast,
93
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
slecht onderhoud van wegen en/of groen en milieubelasting door verkeer meer als een probleem dan de inwoners van Vlaardingen en Maassluis. Schiedam voelt zich medeverantwoordelijk voor de gezondheid van haar burgers en de gemeentelijke beïnvloeding past binnen de huidige wetgeving waarin de gemeente een belangrijker rol heeft gekregen dan voorheen.
15.3
Ontwikkelingen Nationale aanpak milieu en gezondheid 2008 - 2012
In de Nationale aanpak milieu en gezondheid 2008 - 2012 uit maart 2008 schets het kabinet zijn standpunt. Het gaat bij deze aanpak om aanvullende maatregelen naast de bestaande, die bijvoorbeeld al gebruikt zijn voor lucht en geluid. De strategie heeft vier prioriteiten:
• Het verbeteren van de kwaliteit van het binnenmilieu in woningen, scholen en kindercentra. • Het zo ontwerpen en inrichten van de woonomgeving dat we deze niet alleen als gezond ervaren, maar ook als prettig. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het aanbrengen van groene daken en het bevorderen van gezonde mobiliteit door de aanleg van fietspaden. • Verbeteren van de informatie aan burgers over de lokale leefomgeving. • Het nadrukkelijker signaleren van milieu en gezondheidsproblemen. Deze prioriteiten passen binnen en sluiten goed aan bij de doelstellingen die in dit milieubeleidsplan zijn opgenomen. Gezondheidseffectscreening stad en milieu
Door een gezondheidseffectscreening uit te laten voeren bij de start van een nieuwbouw- en herinrichtingsproject krijgt de gemeente in een vroeg stadium een goed beeld van de gezondheidskundige knelpunten en kansen bij ruimtelijke, herstructurerings- en verkeersplannen. Op deze manier kan tijdig naar alternatieven worden gezocht om een gebied zo gezond mogelijk in te richten. De GES wordt door de GGD uitgevoerd. 94
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Cradle to cradle/gebruik materialen en gezondheid
De cradle to cradle aanpak heeft ook raakvlakken met gezondheid. In de architectuur en stedenbouw zoekt het concept zoveel mogelijk aansluiting bij de ontwerpuitgangspunten zoals die in natuurlijke ecosystemen kunnen worden gevonden. Vanaf het begin van de ontwerpfase wordt expliciet gekeken naar de meerwaarde die natuurlijke materialen, (energie)bronnen en ecosystemen kunnen hebben voor de vastgoedontwikkeling. Gebouwen worden zo ontworpen dat ze eenzelfde functie vervullen als bomen in de natuur. Cradle to cradle gebouwen geven zuurstof af, nemen CO2 op, destilleren water, zuiveren de lucht van stofdeeltjes, creëren microklimaten en genereren door gebruik en opslag van zon- en aardwarmte meer energie dan ze zelf nodig hebben. Gelet op de grote problemen die we hebben met betrekking tot de CO2 uitstoot en de luchtkwaliteit in het algemeen, dragen cradle to cradle gebouwen bij aan het oplossen van die problemen. Gebouwen worden ontworpen met respect voor de gezondheid van zowel de mensen die erin wonen en werken, als met respect voor de omgeving. Gebruik van daglicht heeft de overhand en kunstmatig licht wordt zoveel mogelijk geweerd. Natuurlijke luchtcirculatie vervangt de airconditioning. Deze maatregelen sparen energie en bevorderen de gezondheid van mensen. De bouwmaterialen en inrichtingszaken zijn veilig voor mens en dier en zijn herbruikbaar. Atlas leefomgeving.
Het ministerie van VROM ontwikkelt een atlas voor de leefomgeving, waarmee het de informatie over de leefomgeving beter beschikbaar wil maken via internet. De informatie wordt beter vergelijkbaar en is te raadplegen aan de hand van de postcode. Dit kan professionals en burgers helpen keuzes te maken die gezond, veilig en efficiënt zijn.
15.4 Wat gaan we doen? Ambitie
De gemeente hecht belang aan een gezonde leefomgeving en houdt hier bij de ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig rekening mee. Bij (her)inrichtingsprojecten van de fysieke omgeving is gezondheid een sleutelfactor. Doelstellingen
• • • • •
Voorkomen dat als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen gezondheidsproblemen ontstaan. Gezondheidsaspecten vroegtijdig betrekken bij de ruimtelijke ontwikkelingen en bouwplannen. Zorgen voor een voldoende groene/gezonde leefomgeving. Voorlichting geven over gezondheid in relatie tot milieu en wat men hier zelf aan kan doen. In cradle to cradle projecten ook de voordelen voor de gezondheid benadrukken.
Activiteiten
• • • • •
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprojecten aandacht besteden aan een groene/gezonde leefomgeving. Bij nieuwbouwprojecten en bij renovatie van bestaande bouwprojecten aandacht besteden aan gezondheidsaspecten van bouwmaterialen en het creëren van een gezond binnenmilieu. Hiervoor zal een voorkeurslijst van bouwmaterialen gemaakt worden. Gezondheid integreren in de cradle to cradle aanpak. Bekijken per ruimtelijk ordeningsproject of een GES meerwaarde kan bieden. Structurele voorlichting over gezondheid en milieu en wat de inwoners van de gemeente hier zelf aan kunnen doen. Specifiek ook voorlichting over het binnenmilieu.
Indicatoren
• Resultaten periodiek gezondheidsonderzoek uitgevoerd door de GGD.
95
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
96
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
16 Dierenwelzijn
16.1 Inleiding Op 29 januari 2008 is de nota Dierenwelzijn, met het bijbehorende uitvoeringsprogramma, vastgesteld in de gemeenteraad. Deze beleidsnota komt voort uit de afspraken die zijn gemaakt tijdens de collegeformatie in 2006. Schiedam is met deze beleidsnota een van de voorlopers op dit nieuwe beleidsterrein. Hoewel dit onderwerp op het eerste gezicht niet direct tot het milieubeleid gerekend zou worden, is een goede ecologische kwaliteit van de leefomgeving wel een voorwaarde voor een gezond leefklimaat voor dieren en dan met name de in het wild levende dieren. Ook valt het hondenpoepbeleid onder de noemer dierenwelzijn.
16.2 Stand van zaken Nota dierenwelzijn
In de nota Dierenwelzijn worden zaken vermeld die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving en in beleidsvoering. Bestaande maatregelen van de gemeente worden ingebed in één beleid en er worden voorstellen gedaan om het welzijn van de dieren in Schiedam te waarborgen en te verbeteren. De nota beoogt de lichamelijke en geestelijke gezondheid van huisdieren, hobby- en productiedieren en vrij levende, waaronder ook schadelijke dieren, te bevorderen. In de nota zijn de volgende doelstellingen opgenomen: 1. Schiedammers bewust maken van diervriendelijkheid door middel van voorlichting en educatie. 2. Schiedammers informeren over lokale instanties voor dierenwelzijn. 3. Informatie-uitwisseling en samenwerking tussen verschillende instanties bevorderen. 4. Dierenwelzijn meewegen in beslissingen. 5. Voorwaarden scheppen voor een gezond leefklimaat voor dieren. De gemeente heeft een wettelijke taak in de opvang van zwerfdieren en verlaten dieren. Deze taak heeft de gemeente uitbesteed aan het dierenasiel en -pension De Hargahoeve. De gemeente en De Hargahoeve hebben hiervoor in 2008 opnieuw een dienstverlenings-overeenkomst afgesloten voor drie jaar. Daarnaast ligt de rol van de gemeente vooral in de voorwaardenscheppende en de voorlichtende sfeer. De gemeente wil er allereerst voor zorgen dat in de andere beleidsterreinen het onderwerp dierenwelzijn integraal wordt meegewogen en dat de omstandigheden voor dieren in de gemeente zo optimaal mogelijk zijn, zowel voor vrij levende dieren als voor huisdieren en hobby- en productiedieren. Ook wil de gemeente ervoor zorgen dat de burgers de weg kunnen vinden op het gebied van dierenwelzijn (voorlichting) en dat de ondersteunende organisaties (asiel, dierenambulance en andere dierenwelzijnsorganisaties) een netwerk kunnen vormen en goed kunnen functioneren.
97
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
In 2008 is ook een eerste netwerkbijeenkomst georganiseerd. Het doel van deze eerste netwerkbijeenkomst was kennismaking, informatie-uitwisseling en samenwerking bevorderen tussen de verschillende organisaties die betrokken zijn bij het onderwerp. Evaluatie nota Integraal hondenbeleid uit 2001
In de jaarlijkse leefbaarheidsonderzoeken staat het probleem van de hondenpoep samen met het zwerfvuil al jaren op nummer een als meest genoemd reden van achteruitgang en verloedering van de wijk. In Oost wordt deze reden zelfs het vaakst genoemd. De inwoners van Schiedam vinden dat dit probleem belangrijk is en als eerste aanpak behoeft, net als zwerfvuil en het onderhoud van het openbaar gebied. Op 14 november 2007 is een motie in de raad aangenomen om het hondenbeleid te herzien. Alvorens het kan worden herzien is het van belang om de uitvoering van het huidige hondenbeleid te evalueren. Door te onderzoeken wat er goed of fout is gegaan bij de uitvoering kunnen er aanbevelingen voor de toekomst worden gedaan. Eind 2008 is de evaluatie van de uitvoering van de nota afgerond. Algemene conclusie is dat aan de uitgangspunten van de nota Integraal hondenbeleid niet is voldaan en dat de doelen niet zijn gehaald. De indruk bestaat dat men voortvarend is gestart met de uitvoering van de maatregelen in Oost en Zuid, maar dat deze niet zijn doorgezet in de andere wijken. Wel zijn in alle wijken voorzieningen gerealiseerd. Of dit volgens een planmatige aanpak is gebeurd, is niet bekend. Van een gelijktijdige aanpak van voorzieningen, communicatie en handhaving is in ieder geval geen sprake geweest. Er is een aantal losse voorzieningen gerealiseerd, zoals hondentoiletten, en er zijn losloopgebieden voor honden aangewezen, maar er is geen sprake van integraal uitgevoerd beleid. Duidelijkheid over het beleid laat te wensen over. Voor een deel wordt dit veroorzaakt doordat in de uitvoering van het beleid niet consequent wordt gehandeld. Ook is er geen duidelijke trekker in het geheel en zijn verschillende afdelingen en Irado op hun eigen manier met het onderwerp bezig. Naar aanleiding van deze evaluatie worden aanbevelingen gedaan voor het opstellen van een nieuw Integraal beleid.
16.3 Ontwikkelingen Nulmeting faunastand en jaarlijks monitoren
In 2008 is opdracht gegeven voor het opstellen van een nulmeting flora- en faunastand. Deze nulmeting zal als startmoment gelden voor de natuurmonitor (zie ook hoofdstuk 14), die twee doelen heeft: • Inzicht in de faunastand; aan de hand hiervan kan bepaald worden welke beschermings maatregelen en maatregelen ter verbetering van de biotoop noodzakelijk zijn. • Overzicht van de ontwikkelingen in de stand van de flora en fauna in Schiedam. De natuurmonitor besteedt aandacht aan alle in het wild levende diersoorten. Naast de aanwezigheid van fauna is het ook van belang inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van de leefomgeving. In verband daarmee zal de natuurmonitor ook aandacht besteden aan wilde planten, mossen, korstmossen en paddenstoelen. Deze natuurmonitor komt niet in de plaats van de wettelijke flora- en faunatoets, maar vormt er een stevige basis voor. Het is de bedoeling om de gegevens jaarlijks te monitoren. Ontwikkelen nieuw Integraal hondenbeleid
Een nieuw integraal hondenbeleid is gewenst. Het is van belang om hierbij een goede balans aan te brengen bij de inzet van de instrumenten voorzieningen, voorlichting en handhaving. Alleen dan kan de uitvoering van een hondenbeleid succesvol zijn. De inzet van deze instrumenten moet ook een structureel karakter krijgen, zodat de aandacht voor de uitvoering van het beleid niet verslapt. Op basis van de aanbevelingen uit de evaluatie van het Integraal hondenbeleid uit 2001, zal een werkgroep starten met het opstellen van een nieuw beleid. Bij het opstellen hiervan zullen
98
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
ook bewoners, hondenbezitters en hondenscholen betrokken worden. Dit is van belang voor het creëren van voldoende draagvlak voor het slagen ervan. Netwerkbijeenkomsten dierenwelzijn
Een van de doelstellingen uit de nota dierenwelzijn is informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de verschillende organisaties die betrokken zijn bij het onderwerp. Daarom is in de nota opgenomen om netwerkbijeenkomsten te organiseren. Tijdens de eerste netwerkbijeenkomst in 2008 is afgesproken om in de komende jaren een gezamenlijke activiteit te organiseren in de vorm van bijvoorbeeld een Dag van het Dier. Communicatieplan dierenwelzijn
De belangrijkste rol van de gemeente bij dierenwelzijn ligt vooral in de voorwaardenscheppende en voorlichtende sfeer. Dit betekent dat het zowel binnen de organisatie, als naar de inwoners en organisaties van belang is om duidelijk en eenduidig uit te dragen wat de gemeente wil op het gebied van dierenwelzijn en wat ze van de inwoners op dit punt verwacht. Voorlichting en educatie spelen hierbij een belangrijke rol. Omdat het van belang is dat deze instrumenten een structureel karakter krijgen, is het opstellen van een communicatieplan dierenwelzijn gewenst. Eventueel kan dit onderwerp meegenomen worden in het op te stellen milieucommunicatieplan.
16.4
Wat gaan we doen? Ambitie
Dierenwelzijn als een normaal onderdeel meenemen in andere beleidsterreinen. Doelstellingen
• Het verbeteren van het welzijn van de dieren in Schiedam. • In ruimtelijke ontwikkelingsprojecten rekening houden met dieren. • Het probleem van de hondenpoep wordt in de leefbaarheidonderzoeken niet meer het vaakst genoemd als reden voor de achteruitgang van de wijk. Activiteiten
• Uitvoering geven aan de Nota Dierenwelzijn: - in processen van inrichting van de openbare ruimte dierenwelzijn als item meenemen. - in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten dierenwelzijn betrekken.
99
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
- optellen natuurmonitor. - jaarlijks monitoren fauna- en florastand. - organiseren netwerkbijeenkomsten. - samen met andere partijen de dag van het dier organiseren. - opstellen communicatieplan dierenwelzijn. - dierenopvang meenemen in het rampenplan. • Opstellen hondenbeleid. Indicatoren
• Natuurmonitor.
100
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Bijlage 1
Evaluatie milieubeleidsplan Schiedam 2002 - 2006
1
Inleiding Het huidige milieubeleidsplan is opgesteld voor de periode 2002 - 2006. In oktober 2005 heeft het college besloten om de looptijd ervan te verlengen met twee jaar. Deze is nu definitief ten einde. In het collegewerkprogramma 2006 - 2010 met als titel ‘alle Schiedammers’ is als onderwerp in het onderdeel Ruimtelijke ontwikkeling, wonen en woonomgeving (RWW 30) opgenomen dat er een nieuw milieubeleidsplan zal worden opgesteld. Voordat er een nieuw milieubeleidsplan wordt opgesteld is het goed om kort terug te kijken en te bezien wat er terecht is gekomen van de doelstellingen uit het vorige milieubeleidsplan. Het is van belang om te weten, waar we nu staan en of er lessen te trekken zijn uit het verleden. Hieronder zal eerst kort worden ingegaan op de beleidscyclus, vervolgens zal per milieuthema worden bekeken in hoeverre de doelstellingen zijn gehaald. Ook zal er indien mogelijk worden aangegeven wat de consequenties zijn voor de toekomst.
2
Algemeen Milieubeleidscyclus
Het sluiten van de milieubeleidscyclus is van belang, omdat alleen op die manier een structureel ingebed milieubeleid gewaarborgd is. De beleidsvorming vindt plaats in het milieubeleidsplan, vervolgens worden in een jaarlijks milieuprogramma de in dat jaar uit te voeren activiteiten benoemd. Dit programma wordt jaarlijks geëvalueerd in een milieujaarverslag. Zowel het opstellen van het jaarlijks milieuprogramma als het jaarverslag is verplicht op grond van de Wet milieubeheer. Het milieujaarverslag is een verplichte verantwoording aan de VROM-Inspectie en een verantwoording van het college aan de gemeenteraad van de in het betreffende jaar uitgevoerde werkzaamheden en het behaalde resultaat. Tot slot wordt in een milieumonitor gemeten in hoeverre de gestelde doelen uit het milieubeleidsplan gehaald worden. Dit gebeurt aan de hand van indicatoren. De resultaten van deze monitor kunnen vervolgens (eventueel) weer input leveren voor tussentijdse bijsturing van het beleid. Gemeente Schiedam
Hoe is aan deze milieubeleidscyclus vormgegeven? In het milieubeleidsplan 2002 - 2006 is het beleid weergegeven en er is jaarlijks een milieuprogramma opgesteld. In dit programma werd kort teruggekeken op het voorgaande jaar en aangegeven welke activiteiten er in een jaar zouden worden uitgevoerd, met daaraan gekoppeld een verantwoordelijke afdeling en het beschikbare budget. Een jaarverslag van de verplichte milieutaken en de eigen activiteiten uit het milieubeleidsplan is echter in de periode 2002 - 2008 niet gemaakt. Wel is er een tussentijdse evaluatie geweest over de uitvoering van de milieutaken in de jaren 2003 - 2004. Ook hierin ontbreken echter de wettelijke verplichte milieutaken, te weten vergunningverlening en -handhaving. Opgemerkt moet worden dat de DCMR wel jaarlijks een verslag maakt. Tot slot zou er eens per twee jaar een monitoringverslag gemaakt worden. Dit verslag is één keer gemaakt in 2004; in 2006 is hieraan al geen gevolg meer gegeven. Monitoring heeft echter pas effect als dit met regelmaat gebeurt. Milieumonitoring maakt duidelijk of het beleid op koers ligt of eventueel bijstelling behoeft. Een monitor kan gebruikt worden voor de evaluatie en mogelijk verbetering van het ingezette beleid. Het gaat dan om een continu proces.
101
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
3
Milieuthema’s met hun doelstellingen
3.1
Ruimtelijke ontwikkeling
Doel 1: In 2003 wordt een ruimtelijke ontwikkelingsvisie opgesteld. Op 31 januari 2005 is de ontwikkelingsvisie ‘Schiedam onthult haar geheim’ vastgesteld door de Raad. In deze visie is een tiental sleutelprojecten aangewezen: projecten van strategisch belang in de gemeente. De uitvoering van deze sleutelprojecten is nog steeds actueel. Doel 2: Vóór 2006 zijn alle 60 bestaande bestemmingsplannen daadwerkelijk geactualiseerd in 16 nieuwe bestemmingsplannen waarin een volledige milieuparagraaf is opgenomen, die tevens kan dienen voor de toetsing van de milieuvergunningaanvragen. Dit doel is niet gehaald. Op 11 september 2007 heeft het college het projectplan ‘Actualisatie bestemmingsplannen 2007 - 2011’ vastgesteld. Dit is in feite een doorstart van de actualiseringsopgave die in 2001 is gestart. Het projectplan voorziet in een projectmatige aanpak van de actualisatie van de verouderde bestemmingsplannen volgens een strikte planning tot 2011. Alle bestemmingsplannen worden standaard voorzien van een milieuparagraaf. Doel 3: Bij het opstellen van stedenbouwkundige plannen, structuurschetsen en bestemmingsplannen vindt vanaf 2001 afstemming plaats in een structureel overleg tussen de afdelingen Ruimtelijke ordening en Milieu. De afstemming tussen Ruimtelijke ordening en Milieu vindt in het overgrote merendeel van de stedenbouwkundige plannen en structuurplannen plaats. Met name in de beginfase wordt hieraan veel aandacht besteed. In de afweging met sociale en economische aspecten, kan het voorkomen dat bij de uiteindelijke realisatie van deze projecten, de ambities met betrekking tot milieu worden bijgesteld. 3.2
Afval
Doel 4: In 2002 wordt een startnotitie opgesteld voor herijking van de inzamelsystematiek en uiterlijk in 2003 is een integraal afvalbeleidsplan opgesteld. Op 19 september 2005 is de beleidsnota ‘Een schoon Schiedam door bewust omgaan met afval 2005 - 2009’ vastgesteld. Het doel van deze nota is een doelmatige afvalverwijdering en verbeterde afvalscheiding en -preventie. Onder andere is voorzien in ondergrondse inzameling van restafval. Doel 5: Vanaf 2001 wordt het hondenbeleid integraal bij de uitvoering van de Wijkcaroussel meegenomen. In 2001 is een hondenbeleid opgesteld. In dit hondenbeleid is aangegeven dat er hondenlosloopgebieden en hondentoiletten zullen worden gerealiseerd. Gebleken is dat dit beleid niet consequent is uitgevoerd en aan vervanging toe is. De evaluatie van het hondenbeleid zal in 2008 in het kader van de nota dierenwelzijn worden uitgevoerd. Deze evaluatie zal moeten leiden tot verbetervoorstellen. 3.3
Bodem
Doel 6: In 2004 zijn alle (potentieel) ernstige gevallen van bodemverontreiniging in beeld gebracht. De gemeente Schiedam is met ingang van 2004 bevoegd gezag voor de uitvoering van de wet bodembescherming. De potentieel ernstige gevallen zijn in beeld gebracht en vormen de zogenaamde werkvoorraad. Het gaat hierbij om 1078 potentiële gevallen. Doel 7: In 2003 is onderzocht welke locatie binnen het eigen grondgebied geschikt is voor de tijdelijke opslag van verontreinigde grond. Dit is onderzocht, maar er is geen geschikte locatie gevonden. Bovendien zijn de kosten van zo’n tijdelijke opslag niet in verhouding tot het te behalen voordeel. Ook verdient het de voorkeur om werk met werk te maken, zodat er zo weinig mogelijk grond tijdelijk opgeslagen hoeft te worden. 102
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Doel 8: In 2002 is een gemeentelijk bodembeleidsplan vastgesteld. In 2003 is een gezamenlijk beleid opgesteld samen met de provincie en de overige rechtstreekse gemeenten. In aanvulling op dit gezamenlijke bodembeleidsplan heeft de gemeente in 2004 nog een eigen bodembeleid vastgesteld. 3.4
Bouwen en wonen
Doel 9: Voor 2004 wordt een woonvisie opgesteld, waarin milieuaspecten integraal worden meegenomen. In 2003 is een Beleidsnota Wonen opgesteld: ‘Contouren voor aantrekkelijk wonen in Schiedam’. In deze nota wordt geen aandacht besteed aan milieuaspecten. Als vervolg en actualisatie hierop is op 17 april 2008 het Volkshuisvestingsplan 2008 - 2010 vastgesteld door de Raad. In dit plan wordt aandacht besteed aan duurzaam bouwen en het klimaatbeleid. Ook wordt er rekening gehouden met het cradle to cradle principe. Doel 10: In 2003 wordt een beleidsnotitie Duurzaam Bouwen opgesteld als leidraad voor de uitvoering van bouwprojecten in de gemeente. Deze nota is niet opgesteld. Het politieke klimaat was er op dat moment niet rijp voor. Sinds 1998 had de gemeente zich aangesloten bij het regionale convenant ‘Duurzaam ontwikkelen, bouwen en beheren regio Rotterdam’. Dit convenant is inmiddels opgezegd. Duurzaam bouwen wordt nu meegenomen in het klimaatbeleid. 3.5
Energie
Doel 11: In 2002 wordt een klimaatbeleid vastgesteld voor de periode 2002 - 2006. Dit is inderdaad gebeurd. De gemeente heeft in het kader van de BANS-regeling subsidie ontvangen voor de uitvoering van het klimaatbeleid. Ook heeft de gemeente zich aangesloten bij het klimaatverbond. Het klimaatbeleidsplan 2003 - 2007 is op 15 december 2003 door de Raad vastgesteld en inmiddels volledig uitgevoerd. Doel 12: In 2006 wordt 100% groene stroom afgenomen voor alle gemeentelijke gebouwen. Ook aan dit doel is voldaan. In 2008 wordt bekeken of ook voor Openbare Verlichting gebruik kan worden gemaakt van groene stroom. 3.6
Luchtkwaliteit, geur en geluid
Doel 13: Vóór 2006 wordt een integraal geluidbeleidsplan vastgesteld, dat als handreiking kan dienen om het aspect geluid integraal in de ruimtelijke plannen op te nemen. Dit integrale geluidbeleidsplan is niet opgesteld. Wel is er een kaart m.b.t. omgevingslawaai gemaakt. Dit is vereist in het kader van het Besluit Omgevingslawaai. Een actieplan geluid zal nog worden gemaakt. Doel 14: In deze planperiode wordt specifiek beleid ontwikkeld om knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit op te lossen. Het actieplan luchtkwaliteit is opgesteld en begin 2007 vastgesteld. De uitvoering zal vanaf 2009 ter hand worden genomen. 3.7
Gemeentelijke interne Milieuzorg (GIM)
Doel 15: Interne milieuzorg moet in 2006 op alle gemeentelijke locaties onderdeel zijn van de normale bedrijfsvoering. Aan dit onderwerp is als gevolg van andere prioriteitstellingen geen uitvoering gegeven. Er is geen intern milieuzorgsysteem ingevoerd, wel zijn er energie(besparings)maatregelen getroffen in het Stadskantoor. Ook is een bedrijfsvervoerplan ingevoerd. Doel 16: Alle clusters hebben uiterlijk in 2006 een goed leesbaar en inhoudelijk correct milieujaarverslag opgesteld. Hieraan is geen prioriteit gegeven.
103
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Doel 17: Uiterlijk eind 2006 beschikt het Stadskantoor, als eerste locatie van Schiedam, over een gecertificeerd milieuzorgsysteem conform de ISO 14001-norm. Vanwege andere prioriteitstellingen is hieraan geen uitvoering gegeven. 3.8
Bedrijven
Doel 18: In de komende planperiode zullen bij Schiedamse bedrijven die daarvoor in aanmerking komen aanvragen voor een vergunning op hoofdzaken worden gestimuleerd. Bij één bedrijf is geprobeerd hieraan invulling te geven, maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Doel 19: Op basis van het resultaat van het project ‘Monitoring van milieuprestaties bij bedrijven’ is in 2006 bij alle daarvoor in aanmerking komende bedrijven preventie structureel geïmplementeerd. De gemeente dient in dit verband ook als bedrijf te worden beschouwd. Bij een aantal bedrijven is de zogenaamde milieubarometer toegepast. Dit heeft er echter niet toe geleid dat op een structurele wijze preventie is geïmplementeerd. Op onderdelen is bij de vergunningverlening wel de verruimde reikwijdte toegepast. Doel 20: De ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen wordt actief bevorderd. Bij de herstructureringen van bedrijventerreinen in de gemeente zal aan het duurzaamheidsaspect aandacht worden besteed. Duurzaamheid speelt bij herstructurering van bedrijventerreinen uitdrukkelijk een rol. Dit is ook als zodanig opgenomen in de sleutelprojecten in het kader van de ontwikkelingsvisie. Voorbeelden van terreinen waar dit speelt of heeft gespeeld zijn: Nieuw Mathenesse en ‘s- Graveland en Vijfsluizen, dat in de afgelopen jaren is geherstructureerd. 3.9
Externe veiligheid
Doel 21: In 2003 wordt een toezichtsplan risicovolle bedrijven opgesteld, gebaseerd op inventarisaties en bepaling van risicocontouren. In het kader van actie Maatramp is een inventarisatie uitgevoerd van de risicovolle bedrijven. In de gemeente blijkt één BRZO bedrijf aanwezig te zijn. Er is geen toezichtsplan risicovolle bedrijven gemaakt. De DCMR bezoekt elk jaar een keer alle risicovolle bedrijven en de distilleerderijen zelfs twee keer per jaar. Doel 22: In 2003 is er een digitale risicokaart, waarop de ligging en invloed van bronnen met externe veiligheidsrisico’s zichtbaar zijn gemaakt. Deze risicokaart is opgesteld door de provincie en wordt gevuld door de DCMR. Doel 23: Het gemeentelijk Rampenplan blijft door periodieke evaluaties en waar nodig door aanpassingen up to date. In de gemeente is geen Rampenplan vastgesteld. Wel is er een crisisbeheersingsplan, dat in feite de functie vervult van een Rampenplan. Dit plan zal periodiek geëvalueerd worden. 3.10
Water
Doel 24: Voor 2003 wordt de tweede fase van het integraal waterplan vastgesteld. Dit waterplan is samen met het Hoogheemraadschap Delfland opgesteld. Doel ervan is het bereiken van een duurzaam, schoon, heel en veilig watersysteem door samenwerking met alle belanghebbenden bij het Schiedamse water. Doel 25: In 2003 wordt een gedetailleerd maatregelenplan vastgesteld voor het Integraal waterplan. In het Waterplan 2e fase is een maatregelenplan opgenomen. Doel 26: In 2002 wordt het nieuwe gemeentelijk rioleringsplan vastgesteld voor de periode 2002 - 2006.
104
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Dit plan is opgesteld en wordt in 2009 vervangen door een nieuw rioleringsplan met daarin aandacht voor de verbrede gemeentelijke watertaken. Doel 27: Het Baggerplan 2002 wordt vastgesteld. Dit plan is vastgesteld en de uitvoering ervan bevindt zich in de afrondende fase. 3.11
Verkeer en vervoer
Doel 28: Het gebruik van openbaar vervoer wordt gestimuleerd. Voorbeelden hiervan zijn de Beneluxmetro en Tramplus. De Beneluxmetro is gerealiseerd. De aanleg van de Tramplus is eveneens gerealiseerd. Doel 29: Het fietsgebruik wordt gestimuleerd. Er wordt een Fietsnota opgesteld, waarin maatregelen zijn opgenomen ter bevordering van het gebruik van de fiets. De Fietsnota is in oktober 2003 vastgesteld. Hierin wordt gestreefd naar een aandeel van de fiets van 30 procent in 2010. Dit percentage zal waarschijnlijk niet worden gehaald. Mogelijke redenen zijn de goede openbaar vervoervoorzieningen en de lage parkeertarieven voor auto’s. 3.12
Groen
Doel 30: Vóór het jaar 2004 wordt een Natuurbeleidsplan opgesteld. Dit natuurbeleidsplan is niet opgesteld. Wel is er een bestemmingsplan ‘De Groene Long’ vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een vrijwel aaneengesloten band van parken en groenstroken die loopt van het centrum van de stad via de Nieuwe Maas tot in het open gebied van Midden-Delfland. Doel 31: Een bomenstructuurplan wordt vóór 2005 opgesteld. Dit bomenstructuurplan wordt in 2009 vastgesteld. Doel 32: Een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld voor de waardering van groen vóór 2003. De gemeente beschikt sinds september 2006 over de CIBOR gids, het monitoringsonderdeel van het beheerkwaliteitsplan. Dit is een instrument om de kwaliteit van de buitenruimte te meten, dat bestaat uit beeldmeetlatten van diverse voorzieningen. Hiermee kan zowel de onderhoudsmaatregel als de visuele kwaliteit worden getoetst. 3.13
Communicatie
Doel 33: Er wordt een coördinatiepunt milieucommunicatie ingesteld op basis van een vastgestelde notitie in 2002. Coördineren wordt in deze optiek beschouwd als het voeren van de regie. Als gevolg van een nieuwe prioriteitstelling in het kader van een bezuinigingstaakstelling is dit coördinatiepunt niet ingesteld. Doel 34: In 2003 wordt een gezamenlijk milieucommunicatieuitvoeringsprogramma opgesteld. Hieraan is geen prioriteit gegeven; dit programma is niet opgesteld en uitgevoerd. Doel 35: Het voeren van een structurele milieudialoog met de bevolking en bedrijven. Hieraan is geen prioriteit gegeven. 3.14
Natuur- en milieu educatie
Doel 36: Vanaf 2003 worden initiatieven ontwikkeld om de afstemming van NME op scholen te verbeteren hetgeen moet leiden tot nieuwe NME-producten en -diensten. Dit is voor een deel gebeurd. Er zijn enkele nieuwe externe lessen opgenomen in het NME-aanbod en de lessen die het NME-centrum zelf draait, worden geleidelijk aangepast, ieder jaar een deel. Doel 37: Gezamenlijk wordt tenminste één nieuw, concreet project in het kader van schoolomgeving in de wijk ontwikkeld. Hier is geen uitvoering aan gegeven. 105
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Doel 38: In de jaren 2002 - 2006 wordt gekomen tot een invulling van de samenwerking met minstens twee maatschappelijke bondgenoten zoals de KNNV en het Zuid-Hollands Landschap. Hieraan is geen invulling gegeven. Wel houdt het NME-centrum gezamenlijke open dagen met de Boshoek en de Groene Raat en iemand van het Z-H Landschap heeft een workshop gegeven voor de vrijwilligers.
4
Conclusies Milieubeleidscyclus
Gebleken is dat de programmatische aanpak in Schiedam nog verbeterd kan worden. Om een programmatische aanpak van alle milieutaken te bewerkstelligen, verdient het de voorkeur dat wordt uitgegaan van een milieubeleidsplan voor meerdere jaren en een daarop gebaseerd milieu-uitvoeringsprogramma. Belangrijke elementen in het milieubeleidsplan zijn de milieuindicatoren. Aan de hand van deze indicatoren kan monitoring plaatsvinden. De monitoringresultaten worden meegenomen in het ingevolge de Wet milieubeheer verplichte milieujaarverslag waarmee het college de Raad en de VROM-inspectie jaarlijks informeert over de uitvoering van de milieutaken. Bij de monitoring worden zowel de effecten van het milieubeleid als de prestaties in het kader van het milieu-uitvoeringsprogramma gemeten. De resultaten van de monitoring kunnen worden gebruikt voor de tussentijdse bijstelling van het uitvoeringsprogramma en eventueel het milieubeleid. Na afloop van de planperiode kunnen de resultaten worden gebruikt als basis voor een nieuw milieubeleidsplan. Geconcludeerd kan worden dat de milieubeleidscyclus nog verbeterd kan worden. Milieuthema’s en doelen
Het merendeel van de doelstellingen is redelijk tot goed uitgevoerd. Van de 37 doelen zijn er 21 gehaald. Acht doelen zijn deels gerealiseerd. Vijf doelen zijn niet gehaald, maar daar wordt nog voorzien in de uitvoering. Zes doelen zijn niet gehaald, waarbij ook niet in de uitvoering wordt voorzien. Uiteindelijk is ruim 80 procent van de doelen gerealiseerd, waarmee de gemeente niet ontevreden hoeft te zijn. Geconcludeerd kan dan ook worden dat er veel gerealiseerd is op milieugebied, maar dat enkele onderwerpen nog extra aandacht behoeven. Kortweg kunnen de volgende thema’s worden afgeleid, waar geen of te weinig aandacht aan is besteed en die in het geactualiseerde milieubeleidsplan aandacht verdienen: • Duurzaam bouwen. • Interne milieuzorg. • Milieucommunicatie. • NME. Opvallend is dat dit onderwerpen zijn, waarbij de gemeente een voorbeeldrol kan vervullen.
106
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Bijlage 2
Reacties gegeven tijdens de bijeenkomst van het Stadserf op 13 oktober 2008 n.a.v. de vier stellingen Een onderwerp dat voorrang moet krijgen in het milieubeleid is… • Dat het milieubeleid nu eens echt voorrang krijgt. • Schiedam heeft milieubewuste ondernemers met goede ook prijswinnende ideeën. Moet daar niet eens een schijnwerper op? • Veel winst is ook te halen in de bestaande bouw! Schiedam is voor een groot deel voor 1930 gebouwd, ook daar is isolatie mogelijk! • Gratis en beter openbaar vervoer. • Het onderwerp dat het totale beeld van Schiedam (naar de wereld) verbetert. • Hondenpoepbeleid. Ik wil graag duurzaam bouwen, maar binnen de gemeente mis ik… • Een visie op fantasieloze oerconservatieve bouwplannen, zoals Westermolenstraat, Weggooien dat plan, (het kan nog). Opnieuw beginnen! • Durf en creativiteit. • Een pro-actief beleid. • Een minimalisatie van de bureaucratie. • Een goede projectontwikkelaar, die zijn vak verstaat. Cradle to cradle is dé oplossing voor het milieuprobleem ... • Ja (3x). • Ja, natuurlijk. • Nee. • Nee, dé oplossing bestaat niet. • Een hype kan nooit dé oplossing zijn, maar goed geïntegreerd kan het mogelijkheden bieden. • Zo min mogelijk afval en verspilling. De binnenstad van Schiedam moet autovrij worden... • Doen. • Ja natuurlijk. • Ja, mits goede parkeervoorzieningen & eventueel pendeldienst. • Goed plan, b.v. d.m.v. continue tuc tuc. • Binnenstad moet vrij van vervuilende auto’s. • Ja! Geen verdere toelichting nodig.
107
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Bijlage 3
Algemene beleidsontwikkelingen Het milieubeleid van Schiedam staat niet op zichzelf, maar heeft een duidelijke relatie met milieuplannen van andere overheden en met plannen op andere beleidsterreinen. Duidelijk is ook dat de bemoeienis van Europa met het Nederlandse milieubeleid toeneemt.
Nationaal beleid NMP4
In 2001 verscheen de kabinetsnota ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’, beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Want met de huidige manier van produceren en consumeren schuiven we nog steeds onze milieulasten door naar anderen. In het NMP4 staat dat het milieubeleid moet bijdragen aan: • Een gezond en veilig leven. • In een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur. • Zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Deze ambitie geldt overigens niet alleen voor ‘hier en nu’ (voor de huidige generaties), maar nadrukkelijk ook voor ‘elders en later’ (dus bijvoorbeeld ook voor arme landen elders in de wereld en voor de generaties ná ons). Het gaat immers niet aan de gewenste kwaliteit van leven te bereiken door milieulasten af te wentelen op arme landen (bijvoorbeeld door vuile productieprocessen daar te laten plaatsvinden) of op onze kinderen en kleinkinderen (bijvoorbeeld door vervuiling nu nog niet aan te pakken, omdat de gevolgen voor ons nog niet dramatisch zijn). De nota beschrijft ook welke maatregelen nodig zijn om deze te bereiken. Het oplossen van zeven hardnekkige milieuproblemen staat hierbij centraal. Voor deze grote milieuproblemen geldt dat we over dertig jaar forse problemen mogen verwachten wanneer we nationaal en internationaal niet tijdig ingrijpen: • Verlies aan biodiversiteit. • Klimaatverandering. • Overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen. • Bedreigingen van de gezondheid. • Bedreigingen de externe veiligheid. • Aantasting van de leefomgeving. • Mogelijke onbeheersbare risico’s. De aan te pakken grote milieuproblemen worden in het NMP4 samengebracht in clusters, omdat de verschillende problemen ook onderling verweven zijn. Het NMP4 wil deze clusters van milieuproblemen aanpakken door transities en beleidsvernieuwingen. Het streven naar duurzame ontwikkeling, voorzorg en eigen verantwoordelijkheid zijn hierbij de leidende beginselen. Transities
• • • •
Transitie naar een duurzame energiehuishouding. Transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Transitie naar een duurzame landbouw. Transitie naar een duurzame mobiliteit.
108
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Beleidsvernieuwingen
• Beleidsvernieuwing stoffen. • Beleidsvernieuwing externe veiligheid. • Beleidsvernieuwing gezondheid en milieu. Volgens het NMP4 moet het lukken binnen 30 jaar te zijn overgestapt naar een duurzaam functionerende samenleving. Dan zijn wel ingrijpende maatschappelijke (inter)nationale veranderingen en maatregelen nodig. Toekomstagenda milieu: schoon, slim en sterk
In de Toekomstagenda uit 2006 geeft de rijksoverheid voor een gezonde en veilige leefomgeving. Ook wil het klimaatverandering tegengaan. In het NMP4 waren al doelen gesteld voor deze thema’s. Deze zijn niet gehaald. De toekomstagenda milieu is noodzakelijk om die doelen alsnog te halen. Hierbij wordt de keuze gemaakt voor een moderne zakelijke benadering, met een nuchtere afweging van baten en kosten. De Toekomstagenda verbetert de regelgeving en uitvoering en geeft het bedrijfsleven meer verantwoordelijkheid. Zij zijn immers de sleutel tot het succesvol oplossen van milieuproblemen. Het beleid zet sterker in op Europa, want veel Nederlandse milieuvraagstukken zijn alleen in Europees verband oplosbaar. Het kabinet ondersteunt ook milieuefficiënte innovaties, omdat die sterk bijdragen aan onze economische ontwikkeling. Tenslotte wil het kabinet het milieubeleid beter laten aansluiten bij de wensen en opvattingen van burgers. De landelijke overheid ziet vier grote opgaven van het milieubeleid dit ook terugkomen in het huidige regeerakkoord: 1. Schone lucht en klimaat. Nederland moet voldoen aan de Europese richtlijnen voor lucht- kwaliteit. Dit betekent dat Nederland blijvend aandacht aan dit onderwerp zal moeten besteden. In het klimaatbeleid staat de transitie naar een duurzame energievoorziening centraal. 2. Schoon water. In 2015 moet Nederland voldoen aan de kaderrichtlijn water. Om daaraan te voldoen is voor verschillende stoffen een krachtige aanpak nodig. Enkele concrete maat regelen zijn een betere samenwerking van de drinkwaterbedrijven, gemeenten en water schappen en een integrale aanpak van diffuse verontreinigingen. 3. Kwaliteit van de leefomgeving. Het kabinet wil iedereen een veilige, gezonde en aan- trekkelijke leefomgeving bieden. 4. Biodiversiteit. Het Biodiversiteitsverdrag uit 1994 moet het verlies van biodiversiteit in 2010 belangrijk verminderen. De EU wil het verlies in 2010 helemaal stoppen. Regeerakkoord Balkenende IV
Een duurzame leefomgeving krijgt ruim aandacht in het regeerakkoord uit 2007. Respect voor het leven van mens, dier en natuur is het leidende beginsel. Een nieuwe balans tussen ecologie en economie is nodig. De manier van produceren en consumeren moet zo veranderen dat verdere aantasting van het ecosysteem wordt voorkomen. De druk op milieu moet omlaag. Door toepassing van nieuwe innovatieve technologieën en een bewuster gedrag kan veel vooruitgang worden geboekt voor mens en dier. In het regeerakkoord worden de volgende speerpunten voor de duurzame leefomgeving genoemd: 1. Ontwikkeling van markten voor duurzame producten. Er wordt ingezet op een versnelde introductie voor nieuwe technologieën. De ambitie is om een van de duurzaamste en efficiëntste energievoorzieningen te hebben in Europa in 2020. Aandachtspunten zijn een verhoging van het aandeel duurzame energie met 20 procent en een reductie van de broeikasgassen van 30 procent. Water is een dominant structurerend element van de inrichting van Nederland. Het watermanagement in ons land wordt opnieuw bezien in
109
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
het licht van klimaatverandering. Waar de mate van milieuvervuiling en bevordering onvol doende in marktprijzen tot uiting komt, zullen waar mogelijk financiële prikkels worden ingevoerd (negatieve of positieve). Op die manier wordt duurzame productie en consumptie gestimuleerd. 2. Ontwikkeling van de ruimte. Ruimtelijke projecten, zoals de ontwikkeling van de Nationale landschappen en de mainport Schiphol, worden in samenhang beschouwd met de infrastructuur en openbaar vervoer. Er komt een meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport. Aan de mainportfunctie van Rotterdamse Haven wordt veel belang gehecht. Het nationaal samenwerkingsprogramma Lucht wordt verder uitgevoerd en waar mogelijk worden knelpunten versneld aangepakt. 3. Dierenwelzijn (zie hieronder). Nota Ruimte
De nota ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het gaat om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij het kabinet kiest voor ‘decentraal wat kan en centraal wat moet’. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen: 1. Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland. 2. Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. 3. Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden. 4. Borging van de veiligheid. Het kabinet kiest voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Het accent verschuift van het stellen van beperkingen naar het stimuleren van ontwikkelingen. Met andere woorden: het kabinet legt meer de nadruk op ontwikkelingsplanologie in plaats van toelatingsplanologie. Medeoverheden, maatschappelijke organisatie, burgers en marktpartijen worden uitdrukkelijk uitgenodigd mee te denken en mee te doen om te komen tot gebiedsgerichte en breed gedragen regionale en lokale visievorming en beleidsuitvoering. De nieuwe Wet RO wordt gezien als een krachtige ondersteuning van de Nota. Het doel hiervan is een effectieve doorwerking van rijksbeleid, versterkte handhaving en een versterkte rol van het bestemmingsplan. Wet ruimtelijke ordening
In de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) is geregeld hoe ruimtelijke plannen in Nederland tot stand komen. Ook staat erin omschreven wat daarbij de taken van de overheid zijn en welke procedures er gelden voor burgers, bedrijven, instellingen en overheden. Doordat in de loop der jaren de oorspronkelijke wet uit 1965 meerdere malen is gewijzigd, is die er bepaald niet overzichtelijker op geworden. Bovendien biedt de wet anno 2008 onvoldoende mogelijkheden om alle ontwikkelingen in hun ruimtelijke samenhang goed af te wegen. Daarom is door het rijk lang gewerkt aan een nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), die per 1 juli 2008 in werking is getreden. De voordelen van de nieuwe wet zijn evident: De nieuwe Wro voorziet in kortere en eenvoudiger procedures, een passend instrumentarium, een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen rijk, provincie en gemeente en is bovendien meer uitvoeringsgericht. Nieuw is ook, dat digitale plannen verplicht zijn in deze Wro. Het betreft echt een fundamentele herziening. ‘De Wro heeft een enorme impact, met name voor de Nederlandse gemeenten. Juist zij worden met deze nieuwe Wro geraakt in de wijze waarop zij met hun planvorming omgaan,’ legt planologisch jurist Jeanine Zwalve van Royal Haskoning uit. ‘De oude WRO was in de loop der jaren verworden tot een ingewikkelde lappendeken vol wijzigingen en toevoegingen. De kortere procedures, maar ook de koppeling naar digitale informatie in de nieuwe Wro moeten het makkelijker gaan maken voor de gebruiker. Dat vergt wel aanpassingen in het gemeentelijk afwegingskader en de gebruikelijke werkwijze.’ 110
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Nota Mobiliteit
Het nationale beleid op het gebied van bereikbaarheid is verwoord in de nota Mobiliteit (februari 2006). Het credo van dit plan is ‘Mobiliteit mag …’. Hierbij is een beïnvloedende rol van de overheid voor wat betreft het verkeersontwikkeling losgelaten en is een ‘volgende’ rol voorgesteld met een zwaarder accent op uitbreiding van bestaande en de aanleg van nieuwe wegen. Een belangrijk onderdeel van de nota Mobiliteit is de invoering van beprijzing van het autogebruik. De plannen zijn gebaseerd op het rapport ‘Anders betalen voor mobiliteit’. De beprijzing voorziet in het invoeren van het betalen van gebruik van de weg naar tijd, plaats en milieubelasting. Op de drukke wegvakken zal tijdens de spits betaald moeten worden. De beprijzing is nodig om de bereikbaarheid op niveau te krijgen dat met de nota mobiliteit werd beoogd: maximaal 50 procent langere reistijd in de spits dan daarbuiten. De nota stelt dat beprijzing niet in de plaats van benutten en bouwen (van nieuwe verkeersinfrastructuur) komt, maar als aanvulling daarop. De rol van het openbaar vervoer wordt in de nota aan de markt overgelaten. Van direct belang voor de gemeente Schiedam is de in de nota geplande realisering van de A4 Midden-Delfland, tussen Delft en de A20 in Schiedam. De gemeente Schiedam is tegen de aanleg van deze autosnelweg en ziet de A13/16 en de Veilingroute zijn alternatieven. Voor de A4 loopt momenteel (2008) een MER-tracéprocedure. De nota mobiliteit is uitgewerkt in de regionale netwerkanalyses en de markt- en capaciteitsanalyses. Nieuwe energie voor het klimaat: werkprogramma Schoon en zuinig.
Het doel van Schoon en zuinig (2007) is om de uitstoot van broeikasgassen, met name CO2, in 2020 met 30 procent te verminderen vergeleken met 1990, het tempo van energiebesparing de komende jaren te verdubbelen naar 2 procent per jaar en het aandeel duurzame energie in 2020 te verhogen van ongeveer 2 naar 20 procent van het totale energiegebruik. Het kabinet heeft in het werkprogramma Schoon en Zuinig het voorgenomen beleid uiteengezet om deze doelen te bereiken. Het kabinetsdoel voor klimaat (30 procent reductie van broeikasgassen, voornamelijk CO2) betekent dat in 2020 een emissieplafond wordt gehanteerd van 150 Mton CO2 equivalenten per jaar. Deze ambitie is ook vastgelegd in het klimaatakkoord van het rijk met de gemeenten, dat op 12 november 2007 is gesloten. Vanuit dat harde gegeven is het mogelijk het effect van het werkprogramma te ramen en in beeld te brengen hoe de doelen in zicht kunnen komen. In dit werkprogramma wordt de gezamenlijke ambitie van het kabinet en de sectoren geformuleerd. Het succes van het werkprogramma is voor een belangrijk deel afhankelijk van de afspraken met sectoren en de afspraken die met bedrijven in internationaal verband zijn of worden gemaakt. De activiteiten richten zich op de gebouwde omgeving, energiesector en industrie, verkeer en vervoer, land- en tuinbouw en overige broeikasgassen. Hiervoor is in 2008 rijksbreed € 140 miljoen extra beschikbaar, oplopend naar € 500 miljoen; dit naast het bestaande budget van € 1,3 miljard. Nota Dierenwelzijn van het ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit
In het coalitieakkoord is opgenomen dat: • De inzet is te komen tot een verdere verbetering van het dierenwelzijn. Er zal een nieuwe Nota Dierenwelzijn worden uitgebracht waarin het dierenwelzijnsbeleid wordt uitgewerkt. • Met kracht zal worden gestreefd naar aanscherping van wettelijke eisen in Europees verband. • Grote nadruk zal liggen op het stimuleren van innovaties en investeringen in diervriendelijke houderijsystemen en van de consumentenvraag naar diervriendelijke en duurzame producten. Investeringen in diervriendelijke houderijsystemen die verder gaan dan wettelijke eisen zullen worden ondersteund. • De strafmaat voor dierenmishandelaars zal worden verhoogd en aan hen zal een verbod op het houden van dieren worden opgelegd. De handhaving van bestaande regelgeving voor dieren bescherming en dierenwelzijn zal de komen jaren worden geïntensiveerd.
111
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
In de Nota dierenwelzijn (2008) geeft het kabinet zijn visie en ambitie weer. Via vijf langetermijn doelstellingen wordt de verbetering van dierenwelzijn aangepakt. Per diersoort wordt dit uitgewerkt. Nationaal samenwerkingsverband lucht (NSL)
Eind juni 2008 is het NSL in het kabinet vastgesteld. Hierin wordt uitgegaan van een gebiedsgerichte aanpak van luchtkwaliteit. De Europese commissie moet nog akkoord gaan met dit plan. Het NSL is de kern van de Wet luchtkwaliteit, die met ingang van 15 november 2007 van kracht is geworden. In gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (zogenoemde overschrijdingsgebieden) gaan overheden in gebiedsgerichte programma’s de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die deze verslechteren. Het is een soort balans. Links op de balans staan alle maatregelen die het Rijk, provincies en gemeenten vanaf 1 januari 2005 nemen om de luchtkwaliteit in een gebied te verbeteren. Rechts staan alle grote ruimtelijke activiteiten in het gebied waarover de overheden de komende vijf jaar een besluit willen nemen. Het betreft dan ruimtelijke, verkeers- en infrastructurele besluiten en vergunningen voor industriële installaties. Ook projecten met strategische nationale ruimtelijke doelen kunnen onder dit programma vallen. De balans helt over naar links: de positieve effecten moeten de negatieve effecten ruimschoots overtreffen, maar bovenal moeten de maatregelen voldoende effect hebben om overal de normen te halen. Het rijk coördineert het nationale programma en maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten. In de NSL-gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit in principe worden gehaald. De overheden kunnen op de uitvoering van de NSL-maatregelen worden afgerekend. De programma-aanpak sluit aan op de gebiedsgerichte aanpak die VROM gebruikt bij de uitvoering van de Nota Ruimte, de beleidsnota over de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Zo is bijvoorbeeld bij de herstructurering van oude stadswijken al veel ervaring opgedaan met gebiedsontwikkeling, een vorm van gebiedsgerichte aanpak. Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van ‘een goede chemische toestand’. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat ‘een goede ecologische toestand’. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand). De aanpak wordt per stroomgebied beschreven in zogenaamde stroomgebiedbeheersplannen die eind 2009 opgesteld dienen te zijn. In deze plannen moeten de doelen en de bijbehorende maatregelen zijn opgenomen. Op dit moment zijn alle landen nog druk bezig met het afleiden van die doelen. Daarbij komt dat een tweetal in de KRW aangekondigde richtlijnen nog in voorbereiding is. Dit zijn de Grondwaterrichtlijn en de Richtlijn voor prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Beide richtlijnen zullen maatregelen omvatten om tot een goede chemische toestand te komen. Zonder beperkend te zijn worden extra inspanningen verwacht voor maatregelen met betrekking tot het herstel en inrichten van oppervlaktewateren, het verminderen van belastende lozingen door RWZI’s en rioleringen, het verminderen van emissies uit de landbouw en industrie en andere diffuse bronnen. Voor gemeenten: het nieuwe waterbeleid zal onder andere invloed hebben op de gemeentelijke ruimtelijke ordening, het milieubeleid en de investeringen in riolering.
112
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Kiezen, leren en meedoen: Beleidsnota Natuur en Milieu Educatie (NME) 2008 - 2011
De essentie van de beleidsnota NME ‘Kiezen, leren, meedoen’ is om via een vijftal speerpunten burgers (individueel, maar ook op het niveau van overheden, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven) toe te rusten om actief bij te dragen aan de natuur en het milieu voor een duurzamer samenleving. Op korte termijn zal de exacte wijze van uitvoering in overleg met andere overheden worden vastgesteld. Natuur- en milieueducatie (NME) zorgt voor kennis en inzicht in natuur en milieu. Effectieve NME is zo ingericht en wordt zo aangeboden dat mensen van verschillende leeftijd en diverse leefstijlen er geïnteresseerd in zijn en het laten doorwerken in hun houding en gedrag. Op die manier draagt NME bij aan ontplooiing, welbevinden en gezondheid van mensen en legt het de basis voor een natuur- en milieubewuste levensstijl: mensen toerusten om natuur en milieu een plaats te geven in hun afwegingen, die ten grondslag liggen aan keuzes en gedrag. In de nota krijgt NME de komende vier jaren een kwaliteitsimpuls. Hiervoor is 20 miljoen beschikbaar. Dat geld wordt ingezet om jongeren beter te bereiken, inhoudelijke kaders te scheppen, meer vraagsturing te realiseren, meer aandacht te geven aan beleving, meedoen en invloed uitoefenen en meer bestuurlijke regie te organiseren. Nu er steeds meer signalen zijn dat kinderen niet meer in de natuur komen, de herkomst van hun voedsel niet meer kunnen duiden en zich zorgen maken om milieuproblemen in de wereld, is het verbeteren van de relatie tussen jeugd en natuur een belangrijke opgave. Er gebeurt al het nodige in Nederland rond NME. Landelijke dekking is echter een knelpunt, en verspreiding en opschaling van effectieve producten en methoden evenzeer, maar ook is duidelijk dat informatie over natuur en milieu op dit moment niet voor alle groepen mensen (met name jongeren) aantrekkelijk genoeg is om er gebruik van te maken. Daarom worden de inhoudelijke hoofdlijnen van natuur- en milieukennis en vaardigheden uitgewerkt. Nascholingscursussen voor leraren en docenten worden gestimuleerd. Ook krijgt ieder kind op school minimaal eens per jaar een NME-activiteit aangeboden. Door het bedrijfsleven actief te betrekken bij NME kan een grotere groep mensen worden bereikt. Een database/website moet vraag en aanbod op NME-gebied dichter bij elkaar brengen. Ook zal binnenkort een nieuw programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling verschijnen voor dezelfde periode als de NME-nota: 2008 - 2011. In deze periode zal nadrukkelijk de verbinding gemaakt worden tussen beide trajecten. Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008 - 2011: ‘Van Agenderen naar Doen’
Het programma Leren Voor Duurzame Ontwikkeling stelt zich ten doel om bij maatschappelijke actoren effectieve leerprocessen op gang te brengen die gericht zijn op een meer duurzame afweging. In maart 2008 verscheen het Uitvoeringsplan van het Programma LvDO 2008 - 2011. Waar het programma LvDO 2004 - 2007 de ondertitel ‘Van Marge naar Mainstream’ droeg, heeft dit vervolgprogramma als ondertitel ‘Van Agenderen naar Doen’. Dit vanuit de gedachte dat het in deze fase gaat om het daadwerkelijk in beweging krijgen van veel mensen. Het Uitvoeringsplan beschrijft inhoudelijk en financieel zowel een basis- als een meer ambitieus scenario. Vooralsnog wordt in de uitvoering van het programma het basisscenario aangehouden. Het uitvoeringsplan moet gelezen worden in samenhang met de oorspronkelijke Nota Leren voor Duurzame Ontwikkeling van 2004. Het programma stimuleert de kennis en competenties over duurzame ontwikkeling in het onderwijs, bij overheden en in lokale en regionale samenwerkingsprojecten. Hierdoor worden scholieren en studenten, overheidsmanagers, beleidsmedewerkers en managers en medewerkers van gemeenten, maatschappelijke organisaties en bedrijven beter in staat gesteld een duurzame afweging te maken bij beslissingen die invloed hebben op de ontwikkeling van een schone, rechtvaardige en welvarende wereld. Het programma richt zich op het afwegingsproces, dat aan keuzes en gedrag ten grondslag ligt. De dimensies ‘people, profit, planet, participatie, tijd en ruimte’ komen daarbij aan de orde. Het programma wil zo bijdragen aan het verduurzamen van besluitvormingsprocessen.
113
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Gemeenten voor Duurzame Ontwikkeling; de vereniging voor lokale natuuren milieu-communicatie.
Deze vereniging is op 23 mei 2007 opgericht door de gemeenten Dordrecht, Delft en Zoetermeer. De gemeente Schiedam is ook lid geworden. Natuur en milieu-educatie kan een prominente rol spelen in een duurzame samenleving, als deze zich kan meevernieuwen met de ontwikkelingen in het milieubeleid, bijvoorbeeld door de dialoog aan te gaan. Denk maar aan groepswerk met buurtbewoners over opkappen van de leefomgeving. Of aan allerlei activiteiten in het kader van de lokale agenda 21, zoals milieuplatforms voor inwoners. Mensen en organisaties die duurzame initiatieven ontplooien zoeken een forum om ervaringen kwijt te kunnen. Educatie is niet langer eenrichtingsverkeer, maar gaat lijken op communicatie. Educatie graaft dieper. Communicatie richt zich sterker op de actualiteit en het bereiken van projectdoelen.
Provinciaal en regionaal beleid Provinciaal beleidsplan Groen, water en milieu 2006 - 2010
Het plan geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vormgeeft. Het beleidsplan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel. In het Visiedeel benoemt de provincie de strategische integrale visie voor het beleid op het gebied van groen, water en milieu en geeft ze aan hoe urgent die is. In dit deel beschrijft de provincie welke ontwikkelingen leiden tot spanningen en kansen in de provincie. Deze ontwikkelingen vertaalt de provincie, samen met de geformuleerde kerndoelstelling, de gekozen sturingsfilosofie en de te hanteren principes en uitgangspunten, in de agenda voor 2006 tot 2010 in vier overkoepelende thema’s, die de provincie nader heeft uitgewerkt in tien integrale programma’s: • Waterveiligheid en ruimte voor water. • Gezonde en veilige bereikbaarheid. • Ruimtelijke inrichting optimaliseren. • EHS (ecologische hoofdstructuur) en GIOS (groen in en om de stad) realiseren. • Cultuurlandschappen en landbouw. • Milieukwaliteit en biodiversiteit verbeteren. • Bedrijventerreinen in balans. • Innovatiekracht vergroten. • Energiebesparing en alternatieve energiebronnen. • Klimaatbestendig Zuid-Holland. In de drie beleidsdelen werkt de provincie deze thema’s en integrale programma’s verder uit en worden ze concreet gemaakt aan de hand van sectorale programma’s: • Het Groendeel bevat het beleidskader voor het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en anticipeert op het provinciaal meerjarenprogramma ILG. Dit deel gaat in op het algemene groenbeleid, de biodiversiteit, en op de programma’s Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Groen In en Om de Stad (GIOS) en Vitaal Platteland. • Het Waterdeel gaat in op het waterbeleid in Zuid-Holland voor waterveiligheid (water keringen, bouwen in diepe polders, buitendijks bouwen, watercalamiteiten), waterbeheersing (wateroverlast, peilenbeheer, Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime/GGOR), schoon water (waterkwaliteit, zoetwatertekort, afvalwater en riolering, waterbodem en zwemwater) en grond- en drinkwater. Daarnaast komt de relatie tussen water en ruimtelijke ordening aan de orde en is de Functiekaart Water opgenomen. • Het Milieudeel gaat over gezond en veilig, energie en klimaat en economie en innovatie. De provincie gaat in op luchtkwaliteit en verzuring, geluidkwaliteit, externe veiligheid, licht hinder, mobiliteit en infrastructuur, luchtvaart, bodem- en grondwaterkwaliteit, energie besparing, duurzame glastuinbouw en bedrijventerreinen, bedrijven hogere milieucategorieën en duurzaam beheer van bouwgrondstoffen. Daarnaast wordt een hoofdstuk gewijd aan communicatie en participatie. 114
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020)
Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020, kortweg RR2020, bestrijkt het grondgebied van alle bij de stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten en is bestemd voor een periode van vijftien jaar (2005 - 2020). In die tijd moet er veel gebeuren. De regio heeft ook meer kwaliteit nodig. De noodzakelijke groei stelt hogere eisen aan de infrastructuur, het landschap en het milieu. De regio heeft meer variatie nodig. Er is een bredere economische basis nodig en een veelzijdiger aanbod aan woningen. En de regio heeft meer tempo nodig. Er wordt nu al met veel inzet gebouwd, maar de vernieuwing blijkt de hoge maatschappelijke dynamiek in deze regio nog niet bij te houden. De kern van het RR2020 zit in de balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving. Deze regio behoort tot de dichtst bevolktste gebieden van Europa en vormt de leefomgeving van ruim een miljoen mensen. Tegelijk is het gebied als deel van de delta een economische motor voor Nederland en kent het ecologische en landschappelijke waarden die de regio zelf overstijgen. In dat krachtenspel hebben de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam een uitgebalanceerd en ambitieus toekomstperspectief willen maken, in samenspraak met vele andere betrokken partijen. Het RR2020 gaat verder dan het schetsen van een gewenst toekomstbeeld. Provincie en stadsregio werken met dit RR2020 ook aan het organiseren van vernieuwing. Dat gebeurt aan de hand van een regionale ontwikkelingsstrategie in de vorm van een tienpuntenplan voor de regio, het hart van het RR2020. Bij de uitvoering ervan zijn gemeenten, waterschappen, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties onmisbaar. De koers van dit RR2020 is daarom nauwkeurig met hen afgestemd. De strategie voor de regio laat zich samenvatten in ‘Tien punten voor de regio Rotterdam’. Deze bevatten de kern van de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020: Een krachtige ruimtelijk-economische structuurversterking en een belangrijke kwaliteitsverbetering van het woon- en leefmilieu. Vijf gebiedsgerichte punten 1. Noordas. 2. Zuidflank. 3. Internationaal Centrum Rotterdam. 4. Greenport B-driehoek. 5. Rivierzones. Vijf thematische punten 6. Trendbreuk in de herstructurering. 7. Pro-actieve aanpak van de milieuproblematiek. 8. Offensieve aanpak van groen en water. 9. Investeren in de versterking van infrastructuur en knooppunten. 10. Versterking van de zuidvleugelstructuur.
115
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
116
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
117
Nota Milieubeleid 2009 - 2012
118
Nota Milieubeleid 2009 - 2012