Mijn rolopvatting als architect zoektocht in een multidimensionale omgeving
J.W. van Donselaar juli 2012
Essay Philosophy in Architecture 7X700
Mijn rolopvatting als architect - zoektocht in een multidimensionale omgeving
J.W. van Donselaar 0590620 Essay Philosophy in Architecture - 7X700
5
p. 6 8 14 18 22 26 28
01 02 03 04 05 06 07
inleiding kunstenaarschap - drie modellen de architect als kunstenaar de architect als dienstverlener de architect als ambachtsman de architect als ondernemer mijn positie
01 inleiding
7
Veel architectenbureaus hebben op dit moment de grootste moeite het hoofd boven water houden. Op het architectenbureau waar ik een tijdje mocht werken heb ik dit van dichtbij meegemaakt. De meeste werkplekken staan al een paar jaar leeg. De medewerkers, die er soms al heel lang werkten, zijn ontslagen. In plaats van zes mensen werken alleen de beide compagnons nog op het bureau. Voor hen is het hard ploeteren. Vooral met acquisitie. Voor verkregen opdrachten is het honorarium vaak laag. Ook hebben ze een beperkter of strakker programma van eisen. Er is weinig ruimte om ideeën aan te dragen die daarvan afwijken. Regelmatig lopen ze ook aan tegen opdrachten waar de esthetiek van de opdrachtgever niet aansluit bij het ontwerp dat ze graag zouden voorleggen. Zo lopen er nu al een paar jaar, nogal stroeve, gesprekken met een projectontwikkelaar over een opdracht voor een woonhuis. Het moet komen op een prachtige locatie. De compagnons hebben er bij de ontwikkelaar steeds op aangedrongen rechtstreeks met de toekomstige bewoners over de uitgangspunten voor het ontwerp te mogen overleggen. Die heeft dat steeds tegengehouden. De uitgangspunten moesten ze maar halen uit de locatieomgeving en het beknopte programma van eisen. Met tegenzin hebben ze toch een ontwerp gemaakt. De projectontwikkelaar stond erop dat niet zij, maar hij het aan de bewoners zou presenteren. Het ontwerp, dat al ver is uitgewerkt, bleek niet erg in de smaak te vallen. De bewoners vinden het te ‘modern’. Ze willen een meer klassieke uitstraling, gedeelde raampjes ‘met houten klossen eronder’ en een veranda voor warme zomeravonden.
Omdat het project al enige jaren loopt, de communicatie almaar moeizamer wordt en de architecten het getouwtrek beu worden, hebben ze besloten het sketchupmodel eenvoudig te “verrijken” met de raampjes, klosjes en veranda. Toen ik het resultaat zag kreeg ik vreselijke jeuk. Zou ik in staat zijn zoiets voor mijn rekening te nemen, louter omdat de opdrachtgever dat wil? Druist dit niet te zeer in tegen mijn opvattingen over de verantwoordelijkheid van de architect? Zou ik vasthouden aan mijn artistieke principes, ook al gaat dit ten koste van mijzelf? Beide compagnons hebben een gezin te onderhouden. Zij hebben de simpele behoefte aan inkomsten. In dat opzicht valt hun keuze te billijken. En geldt niet daarnaast dat de rol van de architect in de eerste plaats is de opdrachtgever tegemoet te komen in zijn wensen? En ervoor te zorgen dat wat de opdrachtgever wil bouwkundig deugt en esthetisch niet te zeer uit de toon valt? Of is hij toch meer kunstenaar met een eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving? In dit essay sta ik stil bij verschillende dimensies die aan het werk van de architect kunnen worden onderscheiden. De praktijkervaring die ik afgelopen jaar bij verschillende bureaus heb opgedaan en de sombere berichten over de (nabije) toekomst van de bouw hebben mij bepaald bij de vraag hoe ik mijn rol als architect zou willen invullen als ik mij over een paar maanden op de arbeidsmarkt begeef. Ik begin de zoektocht met een nadere duiding van het begrip kunstenaar en de vraag in hoeverre de architect kunstenaar is.
02 kunstenaarschap - drie modellen
9
Kunstenaar: volgens Van Dale is dat iemand die het vermogen bezit kunstwerken te scheppen. De kunstenaar maakt dus werken van kunst. Over wat kunst is bestaat een discussie zonder einde. Ik zal daar weinig aan toevoegen. Ik wil het hebben over de kunstenaar. Over het type dat hij is, bestaan vaste beelden. Dat van de wereldvreemde, tegendraadse en moeilijk te doorgronden figuur. Of van de persoon die prachtige dingen kan maken, maar zijn werk slecht kan exploiteren. Maar gaan die beelden nog wel op, zo ze al ooit hebben geklopt?
en verbeelding. Zelfontplooiing, subjectieve ervaring en individuele expressie worden vooropgesteld. Hun werk is de uitdrukking van verlangen, van nog niet bereikbare verwachtingen van toekomstig geluk2. Hierdoor kunnen zij een wereld scheppen op een manier waartoe andere mensen niet in staat zijn. Kunstenaarschap is voor hen een roeping, hun kunstwerken de directe afspiegeling van hun ziel. De romantische kunstenaar hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Hij werkt vanuit zijn intuïtie en gaat zijn eigen gang, niet gebonden aan kennis, regels of tradities. Hij is een wereldvreemde, in zichzelf opgesloten zoeker, een onbegrepen genie op eenzame hoogte boven de maatschappij.
Modellen van kunstenaarschap Om een duiding te kunnen geven aan het kunstenaarschap van deze tijd beschrijft Camiel van Winkel in De mythe van het kunstenaarschap1 de verschillende wijzen waarop kunstenaars in de loop van de eeuwen hun rol hebben ingevuld. Bij wijze van denkraam onderscheidt hij drie modellen kunstenaarschap, die iets zeggen over de instelling van de kunstenaar en zijn relatie tot de samenleving.
Van Winkel legt hier het begin van het ontstaan van wat hij de mythe van het kunstenaarschap noemt. In deze mythe is de kunstenaar zelf belangrijker dan zijn werk. Het draait om diens persoonlijke ontwikkeling, zijn persoonlijke scheppingsdrang en zijn plaats ten opzichte van de samenleving. Van Winkel: “Het kunstenaarschap is het imaginaire middelpunt van een wolkvormig universum van ideeën, wensdromen en geloofsopvattingen. Het lijkt niet overdreven om te stellen dat deze wolk voor een groot deel bestaat uit gemeenplaatsen, die steeds opnieuw worden herhaald en gereproduceerd door kunstenaars, beschouwers, liefhebbers en andere betrokkenen”3. Deze gemeenplaatsen worden tot op de dag
Romantisch kunstenaarschap Het model van het romantisch kunstenaarschap is ontleend aan de kunstenaar uit de romantiek, vanaf de tweede helft van de 18e eeuw tot het begin van de 19e eeuw. Het is een tijd van toenemende rationalisering en industrialisatie. Kunstenaars keren zich hiervan af. Zij trekken zich terug uit de dagelijkse werkelijkheid en zoeken heil in eigen gevoel Camiel van WInkel, De mythe van het kunstenaarschap, 2e druk, 2008, uitgegeven door het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, 2007. Van Winkel is docent kunsttheorie en –filosofie aan de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst St. Lucas in Brussel, kunstcriticus en essayist. 1
Huub Mous (2007), Filosofie van de lege plek, geraadpleegd op 18 juli 2012, http://www.huubmous.nl/2007/10/23/inmemoriam-jan-wolkers/. 2
citaat uit: Jorinde Seijdel (2008), Open, 14, Boekrecensies, p. 168-169, geraadpleegd op 16 juli 2012, http://www.skor. nl/_files/Files/OPEN14_P160-171.pdf. 3
10
van vandaag gebruikt om een mystieke werkelijkheid te beschrijven. “Het is een soort geloof eigenlijk, geloof in de kunst. In weerwil van de banale werkelijkheid van alledag, die wordt gekenmerkt door economische wetten en allerlei andere dingen die je onprettig vindt, is daar de kunst waarvoor andere wetten gelden”, aldus Van Winkel.
samenleving aan4. Met hun kunst laten zij het beeld zien van de wereld van de toekomst. De rol van richtinggever betekent voor de kunstenaars een grote morele verantwoordelijkheid. In de woorden van Kandinsky hebben zij een ‘grote, heilige plicht van de vorming van een geestelijk klimaat’. Hij is een profeet die het nieuwe tijdperk van de “grote spiritualiteit” aankondigt. Kandinsky vond dat kunst religie was geworden, die het wereldse met het hogere moet verbinden. De kunstenaar is daarin de hogepriester5. Van Winkel wijst er overigens op dat modernisten als Warhol en Duchamp later van dit voetstuk afstappen. Zij menen dat iedereen kunstenaar kan zijn en dat in alles kunst kan worden gezien6.
Avant-gardistisch kunstenaarschap Tegenover het romantische kunstenaarschap plaatst Van Winkel het modernistische of avant-gardistische kunstenaarschap. Dit type ontleent hij aan de tijd van het modernisme, vanaf de Industriële Revolutie, eind 19e eeuw, tot midden 20e eeuw. Modernisme, dat zijn oorsprong heeft in het rationalisme van de Verlichting, refereert naar verschillende stromingen die zich afzetten tegen traditionele opvattingen en vormen van kunst, godsdienst, maatschappelijke organisatie en dagelijks leven. De modernistische kunstenaars komen met nieuwe vormen van expressie. Zij zetten zich af tegen de verhevenheid en spiritualiteit van de romantische kunstenaars. Zij distantiëren zich niet van de wereld, maar stellen zich juist op in het midden daarvan, vanuit een kritische, tegenoverliggende positie. Zij zijn zelfbewust en autonoom, gedragen zich als visionair, voorloper en richtinggever en doorbreken taboes, waar deze zich voordoen. Meer dan gewone mensen voelen zij de transformaties en tendensen in de
4
Van Winkel (2008), p. 25.
Pieter Hoexum (2011), De priester-kunstenaar en zingeving in de kunst, geraadpleegd op 18 juli 2012, http://pieterhoexum. wordpress.com/2011/12/14/de-priester-kunstenaar-enzingeving-in-de-kunst/. 5
Beaux-Arts kunstenaarschap In het derde model, het klassieke of Beaux Arts model, is de kunstenaar ambachtsman en technisch meester. Kunstenaarschap is een vakbekwaam beroep dat gegrondvest is op kennis, vaardigheid en begeestering. Deze worden zichtbaar in het werk, waarin een bepaalde ontwikkelingslijn te ontdekken valt. Voor de toeschouwer vormt het de uitdaging deze ontwikkelingslijn te ontdekken en op die manier het oeuvre als het ware te lezen. De klassieke kunstenaar wordt geïnspireerd door de grote voorbeelden uit het verleden. Zijn metier is overdraagbaar door studie en oefening. De kunstenaar is een zakelijk
Van Winkel in VPRO-radiointerview, De Avonden, geraadpleegd op 15 juli 2012, http://www.vpro.nl/programma/ deavonden/afleveringen/35904822/items/37060535/
6
11
ingestelde vakman, die ook uitstekend werkt in opdracht7. Hij denkt toegepast en maakt concepten op maat en op bestelling8.
de historische rol van de avant-garde, groot: nieuwe kunstvormen, nieuwe opvattingen over kunstenaarschap, nieuwe werkvelden (onderzoek, sociaal werk, creatieve industrie), crossmediaal, over de grens tussen hoge en lage cultuur heen. “Wat je misschien kan zeggen is dat de avant-garde de uitdrukking van een hiërarchische samenleving is en het pluriforme nieuwe die van een dynamische multiculturele samenleving – waarbij het woord multicultureel niet louter in zijn beperkte etnische zin begrepen moet worden. Kwaliteit krijgt haar betekenis in het pluriforme/het verscheidene (…)”, aldus het fonds10. In het huidige meerstromenland zijn er kunstenaars die vanuit de oude noties over meesterschap, oeuvre en kritische distantie werken aan een kwalitatief hoogwaardig product. Er zijn er ook die deze noties ter discussie stellen. Verder zijn er jonge kunstenaars die de autonomie van de kunst voorbijgaan. Zij grijpen financiële kansen waar deze zich voordoen, bijvoorbeeld in de creatieve industrie. Zij zijn creatieve netwerkers die soms in opdracht en soms in vrijheid werken. De antimaatschappelijke of kritische kunstenaar laat zich in hen niet of nauwelijks meer herkennen. Voor het fonds is het de vraag of uit al die ontwikkelingen en veranderingen een nieuw type kunstenaarschap zal ontstaan11.
Dit model gaat terug op het kunstenaarschap van vóór de 18e eeuw. Kunst is daarin meer een zaak van de gemeenschap dan van het individu. De kunstenaar is met zijn prestaties dienstbaar aan de gemeenschap, eerst vooral de religieuze gemeenschap (kerken en kloosters), later ook de wereldlijke (adel en burgerlijke overheid). De anonimiteit van de kunstenaar, zoals deze tot na de Middeleeuwen regel was, was uitdrukking van die dienstbaarheid. Hij werkte niet voor eigen glorie. Zijn persoon was daarom van ondergeschikte betekenis. Hedendaags kunstenaarschap Wat kan aan de hand van de modellen worden gezegd over het kunstenaarschap van vandaag? In het beleidsplan 2009-2012 signaleert het Fonds voor Beeldende Kunsten Vormgeving en Bouwkunst dat zich veel veranderingen in het kunstenaarschap manifesteren9. Deze vloeien voort uit de maatschappelijk processen van deze tijd. De maatschappij en haar cultuur democratiseren en fragmenteren. Er is niet een opgelegde cultuur van een klasse; er zijn vele (multi-) culturele uitingsvormen van vele groepen, die elkaar soms raken. Bij jonge kunstenaars is de aandacht voor het nieuwe, dat nog steeds elan ontleent aan 7
Van Winkel (2008), p. 25-26.
Van Winkel in VPRO-radiointerview, De Avonden, geraadpleegd op 15 juli 2012, http://www.vpro.nl/programma/ deavonden/afleveringen/35904822/items/37060535/ 8
Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, Beleidsplan 2009-2012, De Kunstenaar centraal. Productie en reflectie in tijden van internationalisering 9
Van Winkel signaleert min of meer dezelfde ontwikkelingen. Hij is daar niet positief 10
Beleidsplan BKVB 2009-2012 (2008), p. 34
11
Beleidsplan BKVB 2009-2012 (2008), p. 31
12
over. Teruggrijpend op zijn modellen kwalificeert hij hedendaags kunstenaarschap als een uilenbal: “Er zit van alles in, van alle drie modellen: half verteerd, slecht verteerd. Het zijn modellen die elkaar eigenlijk uitsluiten, maar ze zitten er toch alle drie in”. Hij noemt de mythische lading van het kunstenaarschap van vandaag “niet puur en evenmin stabiel”12. Hij hikt aan tegen de huidige beroepsopvatting van kunstenaars. Kunstenaarschap wordt meer en meer een gewoon beroep, waarin dienstverlening en zakelijkheid voorop staan. Kunst moet onvoorspelbaar zijn, maar wordt op die manier aangepast en netjes. Het einde van de mythe van kunstenaar behoeft dit overigens niet te betekenen: “Oude romantische clichés leven nog steeds (…). De mythe is onderhuids nog steeds aanwezig”. Risico’s ziet hij wel. In Canvas online – technologie bijvoorbeeld (“Een foto op canvas is als een schilderij aan de muur. Een echt kunstwerk voor in huis!”13) en - door geld ingegeven - expansie van kunstenaars naar werkvelden, die niets met kunst te maken hebben. “Kunstwerken zonder kunstenaar en kunstenaars zonder kunstwerk, dat zou het einde van de mythe kunnen worden…”14.
12
Van Winkel 2008, blz. 23
13
www.canvasonline.nl
14
Van Winkel in VPRO-radiointerview, De Avonden (zie noot 6)
03 de architect als kunstenaar
15
Geldt de mythe van het kunstenaarschap ook voor de architect als kunstenaar? Hebben de modellen van Van Winkel ook voor deze vorm van kunstenaarschap relevantie?
op de juiste manier omgaan met materiaal en vorm. Maar de individualistische kunstenaarbouwer is een cultuurloze, ‘ontwortelde’ stedeling die nagemaakte vormen en oude ornamenten gebruikt – een gedegenereerde architect (…)16.
Beide vragen gaan ervan uit dat de architect kunstenaar is. Niet iedereen aanvaardt dit uitgangspunt. Adolf Loos bijvoorbeeld ziet architectuur althans niet als kunst: “Het gebouw moet iedereen behagen. In tegenstelling tot een kunstwerk, dat niet iedereen hoeft te behagen. Het kunstwerk is een privékwestie van de kunstenaar. Het gebouw is dat niet. Het kunstwerk wordt in de wereld gebracht zonder dat daaraan behoefte bestaat. Het gebouw voorziet in een behoefte (…). Het kunstwerk opent nieuwe wegen voor de mensheid en denkt aan de toekomst. Het gebouw denkt aan het heden. De mens houdt van alles wat zijn gemak dient. Hij haat alles wat hem uit zijn bekende en veilige positie haalt en wat hem hindert. Daarom houdt hij van gebouwen en haat hij kunst. Volgt daar dan niet uit dat het huis niets te maken heeft met kunst en dat de architectuur niet tot de kunsten moet worden gerekend? Zo is het dus. Slechts een klein deel van de architectuur behoort tot de kunst: de grafsteen en het monument”15. Loos zag architectuur als een vorm van dienstverlening in de traditie van het ambachtschap en hekelde architecten die zich kunstenaar wanen: “De bouwmeester heeft zijn vak geleerd zoals de timmerman, de kleermaker en de schoenmaker en hij kan
Klein Breteler betrekt een dergelijke positie. De kunstenaar werkt vanuit zijn persoonlijke gevoeligheid. Hij formuleert zijn eigen programma en bepaalt zelf wanneer zijn werk af is. De architect heeft echter altijd met meerdere programma´s te maken: van de opdrachtgever, van de plek waar het moet gebeuren, de stedenbouwkundige context, voorschriften en nog veel meer. Hij is een gebonden ontwerper, vormgever. Hij ordent vanuit alles wat hem meegegeven wordt, wat hij aantreft en vanuit zijn intellect. Hij werkt, met een persoonlijk handschrift, op basis van zijn ervaring en mogelijkheden tot vergelijking met door hem of door anderen gerealiseerd werk. De architect beoefent volgens Klein Breteler geen kunst maar een kunde, “hooguit ruimtekunst”. Alleen voor architecten als Theo van Doesburg, die met geometrische composities schilderkunst en architectuur wist te integreren als geen ander, maakt hij een uitzondering17. Noties zoals van Loos en Klein Breteler zijn ook bij anderen te vinden (bijv. Francine Houben: “Geloof me: architectuur is geen autonome kunst”18) zonder dat zij de Ron Klein Breteler, geraadpleegd op 18 juli 2012, http:// yellow-fellow.org/?page_id=897 17
Adolf Loos (1910), geciteerd in: August Sarnitz, Adolf Loos 1870-1933, Architect, kunstcriticus, dandy, De Volkskrant Wereld Architecten, p. 10. 15
16
August Sarnitz, p. 10.
Citaat uit: Rob Gollin (24 juli 2010), Mijn vader waarschuwt me soms: Francine, je grenzen!, De Volkskrant, geraadpleegd op 26 juli 2012, http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/ archief/article/detail/1008643/2010/07/24/Mijn-vaderwaarschuwt-me-soms-Francine-je-grenzen.dhtml. 18
16
conclusie trekken dat architectuur geen kunst is en de architect geen kunstenaar. Wat mij betreft is dat terecht. Wanneer we de kunstenaar nemen als schepper van oorspronkelijke creaties, die - in elk geval: mede - zijn gebaseerd op zijn persoonlijk gevoel en die het gevoel van anderen aanspreken, dan is de architect kunstenaar. Natuurlijk, de architect brengt zijn werk tot stand in een context die grotendeels niet door hem is bepaald. Deze is meestal complexer en dwingender dan waarmee andere kunstenaars te maken hebben. Voor de vertaling van de context in zijn ontwerp moet hij zijn intellect volop aanspreken. Maar daarmee is hij er niet. Een goed architectonisch ontwerp moet meerwaarde hebben. Precies wat ook geldt voor een ander goed kunstwerk. Meerwaarde door ontroering, shockering of andere emoties die het teweeg brengt, en wat mij betreft ook door artistieke kwaliteit. Meerwaarde ook doordat het eigene – hoe dat te benoemen? oorspronkelijkheid? uniciteit? de ziel? – van de maker er merkbaar onder ligt. Per saldo is de uitkomst van het werk van de architect net als van andere kunstenaars daarom toch een privékwestie. Wel een privékwestie met grote uitstraling naar de samenleving. Een goed gebouw gaat lang mee. En velen zullen het aanschouwen en misschien zelf gebruiken. Het maakt de verantwoordelijkheid van de architect voor zijn persoonlijke keuzes des te groter.
Behoeft het voorgaande geen nuancering? Is de ontwerper van de vinexwoning en de neo-nepvilla ook te zien als kunstenaar? De benadering van Pieter Wisse, iemand uit de hoek van de informatiearchitectuur, is wellicht behulpzaam. Hij ziet de architect als een veranderaar, iemand die een oplossing creëert voor een uniek probleem. Architectuur is volgens hem primair een persoonlijke houding. Een persoon beoefent architectuur wanneer hij, als unieke persoon, begiftigd met het vermogen tot verwondering, een bepáálde situatie als uniek opvat en op basis van gericht onderzoek daarvoor een oplossing ontwikkelt. Die oplossing behoeft niet persé uniek te zijn, maar is wel toegesneden. Wisse noemt architectuur synoniem met kunst wanneer dit resultaat ook uniek is19. Bij het ontwerpen van vinex-woningen en neo-nepvilla’s ontbreekt het vrijwel altijd aan de ontmoeting tussen ontwerper en specifieke situatie. De woningen zijn geen toegesneden oplossing, maar een a priori bedacht standaardproduct. De redenering van Wisse volgend is van architectuur, laat staan kunstenaarschap, dan geen sprake. Daargelaten de vinex-ontwerpers en hun collega’s, die vooral met de mythe van de markt te maken hebben, heeft ook de bouwkunst deel aan de mythe van het kunstenaarschap. Alleen het romantische kunstenaarschap van Van Winkel´s eerste model is minder zichtbaar. Ongetwijfeld omdat bij het opdrachtgebonden kunstenaarschap van de architect daarvoor eenvoudigweg nauwelijks ruimte bestaat.
Wat moeten we dan met de troosteloze vinexwijken en de standaard “neo-nep”bouw, die overal uit de grond schiet?
Pieter Wisse (1999), Architectuurcriterium, geraadpleegd op 26 juni 2012, http://www.informationdynamics.nl/pwisse/htm/ architectuurcriterium.htm 19
17
Het moderne kunstenaarschap manifesteert zich zoals door het Fonds BKVB beschreven en door Van Winkel gekritiseerd: een meerstromenland waarop moeilijk vat te krijgen is. Sommigen proberen dat wel. Wilfried van Winden bijvoorbeeld in Fusion: pleidooi voor een sierlijke architectuur in een open samenleving20. Fusion is een houding, “een strategie die geen taboes aanvaardt”. Hij wil “mengen en verbinden”: van heden met verleden, van Oost met West, van global met local, van traditie met vernieuwing, van high and low culture, van romantiek met rationaliteit en van abstracte en figuratieve architectuur. De architectuur is zo als lijm voor de versplinterde multiculturele samenleving. Van Winden vindt dat gebouwen moeten behagen. En zo zijn we terug bij Loos. Maar dan mét ornamenten.
website Van Winden, geraadpleegd op 26 juli 2012, http:// www.wam-architecten.nl/fusion/index.php 20
04 de architect als dienstverlener
19
De Gedragsregels van de BNA schrijven voor hoe architecten zich jegens hun opdrachtgever hebben te gedragen21. Hoofdregel is:
beslissingen die zij nemen. Zij weten zich daarbij gebonden aan een hoge standaard van professionele ethiek. Wikipedia schrijft: “The professional owes a higher duty to a client, often een privilege of confidentiality, as well as a duty not to abondon the client just because he or she may not be able to pay or renumerate the professional. Often de professional is required to put the interest of de client ahead of his own interests”23. Zijn verantwoordelijkheid jegens de opdrachtgever overstijgt dus zelfs zijn eigen materiële belang.
De architect is gehouden de opdrachtgever onafhankelijk en deskundig in een vertrouwenspositie als adviseur terzijde te staan. Hij behartigt de belangen van de opdrachtgever naar beste weten en kunnen, in het besef niet alleen verantwoordelijk te zijn jegens de opdrachtgever, maar ook tegenover de samenleving, de omgeving en de collega’s.
Over de dienstbaarheid van architecten wordt vaak geklaagd. Een greep uit de kritieken: zij zouden elitair zijn, arrogant en betweterig, ontwerpkwaliteit belangrijker vinden dan gebruiksvriendelijkheid en vooral erop uit hun eigen plannen door te drukken. Zij zouden zich ook onttrekken aan kritiek van gebruikers en toeschouwers, omdat alleen deskundigen kritiek mogen hebben. “De architect nam de klant jaren niet serieus”, kopte de NRC-opiniepagina begin 2011 en: “Ontwerpers die zich niets van de gebruiker aantrekken, hebben de architectuur verziekt”24. Terecht?
De architect moet dus opereren in een spanningsveld met een veelheid aan krachten. Naast zijn primaire verantwoordelijkheid jegens de opdrachtgever heeft hij een verantwoordelijkheid jegens de buitenwereld. En op de achtergrond speelt natuurlijk ook altijd de verantwoordelijkheid voor zichzelf en zijn bureau. Onafhankelijkheid en deskundigheid zijn in zo’n spanningsveld dringende noodzaak. Maar niet minder de dienstbare grondhouding van de dienstverlener. Als het over professionals gaat wordt de architect dikwijls als voorbeeld genoemd22. Professionals kenmerken zich door hoogwaardig vakmanschap en onafhankelijk denken en doen. Zij hebben een sterk ontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel: voor de kwaliteit van hun beroepsuitoefening, voor hun eigen uitstraling daarin en voor alle
Bernhard Colenbrander liet in een interview noteren dat architecten opdrachtgevers niet zonder meer hun zin moeten geven25. “Als een opdrachtgever een slecht idee voorlegt, dan moet een architect kunnen zeggen dat het troep is. De opdracht is niet heilig”. Verder: “De kunst van het vak is zo belangrijk dat
Gedragsregels van de Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten BNA, vastgesteld op 11 juni 1998.
23
Wikipedia, http://en.wikipedia.org/wiki/Professional.
24
Zie Jan den Boer in NRC Handelsblad d.d. 10 januari 2011.
Zie bijv. de Engelstalige versie van Wikipedia bij het lemma Professional.
25
21
22
Judith Oomen, De Ingenieur, 16, 22 september 2006, p. 38-41
20
andere belangen daaraan ondergeschikt zijn (...)”. En: “Een architect moet niet zonder meer luisteren naar alle betrokken partijen en zeker niet naar de opdrachtgever, maar moet dwars zijn als dat nodig is. In mijn visie behoort architectuur een kritisch vak te zijn”. Toch ziet ook Colenbrander grenzen aan de autonomie van de architect. Als het publiek vraagt om een woning in jarendertigstijl met tuin en auto voor de deur, zegt hij: “Dat moeten we, alleen om recht te doen aan wat democratie inhoudt, inderdaad doen. Maar dat wil niet automatisch zeggen dat het iets goeds of interessants oplevert”.
zich helemaal inleven in haar klanten en gebruikers. En geen enkele stijl uitsluiten. “Ik heb dat altijd gedaan. Dat heeft me sterk gemaakt. (…) Dat onderscheidt me wel van anderen denk ik. Ik heb meer een stijlhouding dan een eigen stijl”26. Aanpassen: een kwestie van dienstverlening, higher duty en goed ondernemerschap!
Hoewel zijn toonzetting beter had gekund, bepleit Colenbrander in feite dat de architect zich tegenover de opdrachtgever als professional moet opstellen. Daar hoort bij dat hij kritisch is en zo nodig waarschuwt voor “troep”. Daar kan zelfs bijhoren dat hij zijn opdracht teruggeeft als van hem iets wordt gevraagd dat hij niet voor zijn professionele verantwoordelijkheid kan nemen. Gezien zijn higher duty mag dat alleen in uiterste gevallen. En pas nadat hij de buitenste grenzen van zijn verantwoordelijkheid heeft onderzocht. In tijden van schaarste aan opdrachten zal dit ook om die reden een zware beslissing zijn. Bij haar verkiezing tot Zakenvrouw van het jaar 2008 zei Francine Houben over ondernemerschap en het overleven van de crisis, dat het voor de architect de vraag is: hoe goed kun je je aanpassen? Zij wil
citaat uit: Anoniem, Ontwerpen doe je niet in je eentje, VKBanenNL (7 april 2009), geraadpleegd op 25 juli 2012, http:// www.vkbanen.nl/banen/artikel/ontwerpen-doe-je-niet-in-jeeentje/98489.html 26
05 de architect als ambachtsman
23
Ambachtschap behoort tot de voorname elementen van het Beaux Arts-model. Vanuit een andere insteek nam het in de modernistische bouwkunst minstens een even belangrijke plaats in. “Architekten, Bildhauer, Maler, wir allen müssen zum Handwerk zurück!” schreef Gropius in het Bauhausmanifest van 1919. “Denn es gibt keine ‘Kunst von Beruf ’. És gibt keinen Wesensunterschied zwischen dem Künstler und dem Handwerker. Der Künstler ist eine Steigerung des Handwerkers”. De ‘Bauhütte’ (de middeleeuwse bouwloods) was voor hem het symbool en voorbeeld voor de invulling van de architectuuropleiding. Zoals in de bouwloods, waar ambacht en kunst hand in hand gingen, moesten zijn studenten worden opgevoed in alle aspecten van het gebouw. Behalve op het verkrijgen van algemene kunstkennis was de scholing gericht op het verkrijgen van kennis en vaardigheid op het gebied van materialen, vormen, constructie, kleuren etc. De verbinding tussen praktijk en theorie stond voorop. Ambacht en kunst moesten weer een eenheid worden.
Van recenter datum is het pleidooi voor de (her-)waardering van het ambacht door Richard Sennett. In zijn boek The Crafsman steekt hij de loftrompet over het ambacht en de ambachtsman27. Het ambacht is voor hem een leerschool voor arbeidsdeugden. De draagwijdte van deze deugden reikt zelfs voorbij het ambacht. De deugden van de ambachtsman kunnen een antwoord vormen op de vluchtigheid en vlakheid van deze tijd en de door hem waargenomen verloedering van de maatschappij. Volgens Sennett is die het gevolg van de snelle wereld van de commercie, die eist dat mensen veelvuldig van werkplek veranderen en hun nauwelijks de kans geeft zich te ontwikkelen en loyaliteit op te bouwen. Volgens Sennett is ambachtelijkheid meer dan alleen vakmanschap. Het staat voor een basale menselijke neiging. De ambachtsman - en ieder mens heeft het vermogen een goede ambachtsman te worden - wordt gedreven door the desire to do a job well for its own sake. In de uitoefening van zijn vak beleeft hij meer dan anderen het gevoel van bestemming. Beheersing en toewijding aan de materie zijn noodzakelijk. De sleutel hiervoor is ervaring. Ervaring is de essentie van het ambacht. Zij vergroot de vaardigheid een materiaal te leren kennen en het te kunnen bewerken. Het stelt de ambachtsman uiteindelijk in staat voor ieder probleem unieke oplossingen te vinden.
De architectuur was de overkoepelende paraplu voor al deze ontwikkelingen. “Das Endziel aller bildnerischen Tätigkeit ist der Bau”, aldus de openingszin van het manifest. Architecten moesten hun gebouwen daarom als een Gesammtkunstwerk vorm kunnen geven. Goed toegepaste architectuur (luchtige, zonnige ruimtes zonder onnodige opsmuk) laat mensen in hun wonen en werken beter tot hun recht komen en gelukkiger worden. Uiteindelijk zal dit tot een betere wereld leiden.
Ervaring moet worden verkregen door voortdurende herhaling en verbetering. Het levert de ambachtsman vermogen tot reflectie op. Daarmee is hij in staat vanaf het begin en vervolgens werkende weg met 27
Richard Sennett (2008), The Craftsman, Yale University Press.
24
regelmaat afstand te nemen met de vraag: is dit of wordt dit wat ik wil? Het maken is de argumentatie waarmee hij zijn concept test. Werken en denken komen zo samen; ze verschillen wezenlijk, maar zijn toch niet van elkaar te scheiden. Voor Sennett is de werkomgeving, de werkplaats of de organisatie waarin wordt gewerkt, essentieel. Daarbinnen moet ruimte bestaan om van elkaar te leren. Een voorbeeld dichtbij huis: een architectenbureau creëert zijn eigen werkplaats, de werkplaats van de architect. Hierin is ruimte voor creatieve ontwerpers, zakelijk aangelegde verkopers, geduldige tekenaars, secretariaatsmedewerkers en stagiaires. Hier is ook ruimte om van elkaar te leren. Voor zowel Gropius als Sennett is ambachtelijkheid voorwaarde voor kunst. Beiden zien een onverbrekelijke band tussen theorie en praktijk. Ontwerpen staat niet los van uitvoering. Voor beiden is de werkplaats essentieel voor de praktische vorming. Voor de architect betekent dit dat hij voeling moet hebben met de praktijk van het maken, het materiaal en de constructie. Hij zal zich geregeld op de bouwplaats moeten laten zien en zich openstellen voor de kennis van de makers en de verbeteringen die zij aandragen. Dat kan niet zonder open houding, gericht op communicatie en samenwerking met de andere betrokkenen in het bouwproces. De inzet van hun wijze van zien is zowel voor Gropius als Sennett niet zonder ambitie: het perspectief op een betere wereld.
06 de architect als ondernemer
27
De huidige crisis zet het ondernemerschap van de architect op scherp. Het aantal faillissementen van architectenbureaus in de voorbije jaren is schrikbarend. Dit laat zien dat de ondernemersdimensie bij velen onderontwikkeld is. Niet verwonderlijk, in de opleiding bestaat voor dit onderwerp nauwelijks aandacht. Stichting Academie van bouwkunst schreef vorig jaar de prijsvraag Architectuur + Ondernemerschap uit27. Doel was architecten te bewegen ondernemerschap te tonen. De grote veranderingen in de markt vragen om herpositionering, slimheid en het vinden en creëren van nieuwe markten. Ondernemerschap dus. De uitkomst was volgens de jury teleurstellend. Uit de inzendingen bleek geen herkenning van nieuwe markten. Op actuele opgaven (herbestemming, binnenstedelijk bouwen etc.) werd te weinig ingespeeld. Veelzeggend was ook dat de inzendingen geen antwoord gaven op cruciale vragen als: hoe ga ik mijn geld verdienen? Wie zijn mijn klanten? Waar ligt het potentieel? Een goed uitgewerkt ondernemingsplan ontbrak bij alle inzendingen. De jury spoorde de architectengemeenschap aan verder buiten de vaste paden te gaan. “Ga op zoek naar inspiratie. Leg contact met andere disciplines; ga onverwachte samenwerkingen aan en durf een stap verder te nemen: hands on”28.
zich op nieuwe markten gaan richten, en daarin nieuwe rollen gaan vervullen29. Welke markten en welke rolverandering? (Ook) de BNA weet het niet en volstaat met mogelijkheden en scenario’s. Het klassieke “business-model” van de architect lijkt in elk geval passé. Op weg naar iets nieuws dus. Waarheen precies? Het devies “aanpassen” van Francine Houben zal in elk geval goed van pas komen!
Hierop zal het aankomen. Volgens het rapport ‘Toekomsten’ van de BNA moet de architect Juryrapport prijsvraag Architect & Ondernemerschap (2011), geraadpleegd op 26 juli 2012, http://www.platformgras.nl/ platformgras.php?id=922&pad=%3Ca%20class=padlink%20 href=platformgras.php?id=4%3EHOME%3C/a%3E 27
Juryrapport prijsvraag Architect & Ondernemerschap (zie noot 27) 28
BNA (2011), Toekomsten. Scenario’s voor architectenbureaus en architectenbranche, p. 4. 29
07 mijn positie
29
Hoe zal ik mijn rol als architect invullen als ik binnenkort de arbeidsmarkt op stap? Wat heeft mijn zoektocht opgeleverd? Om te beginnen zal ik een weg moeten vinden in de wankele economische omstandigheden. Voor mijn verdere ontwikkeling wil ik eerst enige tijd aan de slag bij een architectenbureau. Om het ambacht (verder) te leren. Met de modernisten geloof ik sterk in de waarde van de verbinding tussen theorie en praktijk. Met Sennett geloof ik in het belang van toewijding aan het vak: to do my job well for its own sake. De stages die ik heb gedaan hebben mij geleerd dat ik mijn energie vooral haal uit praktische toepassing. Samenwerken, van elkaar leren, reflectie, ervaringen delen, kwaliteit maken, ik zeg het Sennett na dat dit basisvoorwaarden zijn voor arbeidsvreugde en misschien zelfs levensvreugde. Mijn streven is de professional te worden die hiervoor is beschreven. Behalve kennis en vakmanschap is daarvoor naar mijn mening overzicht nodig over een breed vakgebied. Verantwoordelijkheid nemen vergt een gerijpt oordeel en een breed afwegingskader. De professional is naar mijn opvatting daarom per definitie een generalist. Door in mijn master architectuur te combineren met constructief ontwerpen heb ik daarvoor een basis gelegd. Kennis over het hoe van het bouwen en de eigenschappen van bouwmaterialen levert een grotere ontwerpvrijheid op doordat alternatieve oplossingen beter kunnen worden overzien. De professional kan een betere kwaliteit dienstverlening leveren. Mijn doel is opdrachtgevers zoveel mogelijk te bieden waar zij behoefte aan hebben. Daarvan maakt deel uit hen te helpen bij het definiëren van
hun behoefte. En hen te wijzen op de grenzen die voortvloeien uit de ‘buitenwereld’. De filosofie van Francine Houben dat het in het vak van architect noodzakelijk is je makkelijk te willen en kunnen aanpassen, is ook de mijne. De houding, kennis en vaardigheid van de generalist zijn dan behulpzaam. Ik voel mij een kind van deze tijd. Ondanks alle kritiek van Van Winkel en anderen op het hedendaagse kunstenaarschap, spreekt dit mij aan. Het ondogmatische, out of the box-denken, de ruimte om gebruik te maken van oude en nieuwe vormen en van elementen uit andere culturen, de inzet van technologie, de cross-overs naar andere disciplines, het hoort bij deze tijd en schept nieuwe mogelijkheden. Het streven naar ´behagen´ van gebruikers en toeschouwers sluit naadloos aan bij de dienstverlenende houding waar ik voor kies. Ondernemerschap maakt ook deel uit van het hedendaagse kunstenaarschap. Architecten hebben op dit punt veel bij te leren. Duidelijk is dat er een nieuwe invulling moet komen van het architectenschap. Voor een jonge architect voorwaar een schone uitdaging daaraan bij te dragen! Terug naar het begin. Mijn jeuk is weg.