Kijk op diversiteit Reflectienamiddag diversiteit in de volkscultuur, Brussel, 28 maart 2003 Vlaams Centrum voor Volkscultuur i.s.m het Samenwerkingsverband Vlaamse Verenigingen voor Familiekunde, de Federatie voor Volkskunde in Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Volksontwikkeling en Bibliotheekwerk. MIGRATIE EN MATERIËLE CULTUUR. OVERDENKINGEN BIJ DE START VAN EEN GROOT ONDERZOEKSPROJECT Hester Dibbits – Meertensinstituut Hoe zien de interieurs van migranten in Nederland eruit? Wat namen zij mee toen ze naar Nederland kwamen? Wat lieten zij achter? Wat kochten zij toen ze eenmaal hier waren? En wáár kochten zij dat? Wat krégen ze? Aan wat voor spullen zijn ze het meest gehecht? Wat voor herinneringen en verhalen zitten er aan de spullen vast? En verschillen de woningen van migranten - en de verhalen daarover - veel van die van autochtone Nederlanders...? Deze vragen staan centraal in een wetenschappelijk onderzoeksproject dat in januari 2003 van start is gegaan onder de titel: “Migratie en Materiële Cultuur. De interieurs van twintigste-eeuwse migranten en hun nakomelingen”. Het betreft hier een samenwerkingsproject tussen twee Amsterdamse instituten, het Meertensinstituut en SISWO/Instituut voor Maatschappijwetenschappen. Het project wordt medegefinancierd door NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in de precieze relatie tussen materiële cultuur (ofwel: de betekenisvolle manieren waarop mensen omgaan met voorwerpen) en etnische identiteiten. In hoeverre richten migranten en hun nakomelingen zich bij de inrichting en het gebruik van hun woning nog of weer op het land van herkomst? Kunnen we in dat verband spreken van etnisering of het cultiveren van bijvoorbeeld nationale stereotypen? In hoeverre is er sprake van verschillen tussen groepen migranten, binnen de groepen en tussen generaties? Het project dient onder meer te resulteren in een tweetal dissertaties over respectievelijk Turkse en Hindoestaans-Surinaamse Nederlanders en hun interieurs, en in een synthese, waarin ook ruim aandacht zal worden besteed aan de interieurs van autochtone Nederlanders. Daarnaast is het de bedoeling dat er een tentoonstelling en een publieksboek komen, waardoor de resultaten van dit wetenschappelijk onderzoek toegankelijk worden voor een breder publiek. Voor het Meertensinstituut, het instituut waar ik werk, is het niet het eerste grootschalige onderzoek op het gebied van migranten in Nederland. Kortgeleden vond de afronding plaats van een groot onderzoek naar veranderingen op het gebied van taal en cultuur in een wijk waar verschillende groepen autochtonen en allochtonen al jaren bij elkaar wonen. Ik heb het hier over het TCULT-project, waarbij de afkorting TCULT staat voor Talen en Culturen in het Utrechtse Lombok en Transvaal. We waren benieuwd naar de talen die er in de wijk worden gesproken, wanneer en door wie, naar de vermenging tussen de verschillende talen en het ontstaan van nieuwe talen. Is er bijvoorbeeld zoiets als een jongerentaal? Ook wilden we meer inzicht krijgen in de uitwisseling van gewoonten en gebruiken, bijvoorbeeld bij feesten, en de uitwisseling tussen verschillende etnische groepen op het gebied van liedjes en verhalen. In ons onderzoek richtten we ons op de drie grootste groepen in de wijk: Nederlanders, Turken en Marokkanen. Speciaal aan wijk Lombok is de voorbeeld-functie die de wijk in veel opzichten heeft voor beleidsmakers in de multi-culturele samenleving. Er is veel geld in de wijk geïnvesteerd, in de renovatie van de huizen, maar ook in allerlei multi-culturele projecten. In de tijd dat wij er waren, leek de wijk soms wel bijna op een soort openluchtmuseum, met wandelroutes langs alle
exotische winkeltjes in de hoofdstraat, en verschillende multi-culturele festivals. Voor ons als onderzoekers was dit een interessante bijkomstigheid: Lombok is een succeswijk, of staat althans als zodanig bekend, en wat betekent dit nou voor de dagelijkse omgang tussen de verschillende groepen? Is er contact tussen de diverse groepen of leeft men eerder naast dan met elkaar? In beide projecten wordt gekeken naar de manier waarop diverse etnische groepen hun dagelijks leven vormgeven en wat voor rol de omgeving, de maatschappelijke context, daarin speelt. In beide projecten draait het deels om schijnbaar triviale, alledaagse dingen, zoals het al dan niet neerzetten van een kerstboom met kerstmis of de gebruikelijke gang van zaken bij de ontvangst van bezoek. Juist de bestudering van die alledaagse dingen en van de betekenissen die mensen daaraan hechten, kan goed inzicht geven in hoe verschillende groepen in de samenleving zich tot elkaar verhouden, wat de ongeschreven regels zijn en welke veranderingen daarin plaatsvinden, zo menen etnologen (of zo men wil volkskundigen) althans. Een mooi voorbeeld van het soort informatie waar ik als etnoloog in het TCULT project naar op zoek was, biedt het verhaal dat een Turkse scholiere tijdens een van mijn veldwerkdagen vertelde over de viering van het Suikerfeest ter afsluiting van de ramadan bij haar thuis. Het is daarbij goed om in gedachten te houden dat de afgelopen paar jaar het Suikerfeest en het Sinterklaasfeest kort na elkaar plaatsvonden. Bijna achteloos vertelde ze: "Dit jaar gaan we lootjes trekken, in de familie, dat is dan onze familie apart, die gaat lootjes trekken en zij gaan apart lootjes trekken en dan komen we bij elkaar en dan gaan we allemaal cadeautjes uitpakken. En je moet er ook een versje bij maken. Het is eigenlijk net Sinterklaas, maar je doet het dán, bij de ramadan. Wij dachten deze keer: iedereen moet ook een gedicht doen." Voor het geval het mij nog niet helemaal duidelijk mocht zijn, legde zij ook uit: "Bij ons zijn die gedichtjes meer een beschrijving van die persoon. Ook een beetje plagerig. Ik heb mijn moeder getrokken en daar ga ik ook een versje bij maken. Zij is gewoon gek van het schoonmaken. Dan gaat ze allemaal middelen bij elkaar doen, een keer heeft ze soda en WC-eend bij elkaar gedaan, toen is het ontploft. Ik heb zoiets van, ik ga daar mee wat maken, echt iets eigenaardigs van die persoon." Het feit dat zij mij, als Nederlandse, precies het hele ritueel van het lootjes trekken en het gedichten maken uitlegde, laat mooi zien hoe zij, op een heel onbevangen manier, zich de sinterklaasrituelen had 'toegeëigend'. Het verhaal laat ook zien hoe de viering van een feest als het Islamitische Suikerfeest in een Nederlandse context een andere vorm, en ook een heel andere betekenis kan krijgen. Het komt mij voor dat het Suikerfeest hier meer een feest is dat in kleine kring, met een beperkt aantal gezinnen wordt gevierd, terwijl het in Turkije en Marokko veel meer een feest is waarbij een groot netwerk van familie en vrienden wordt bezocht. Ging het mij in het TCULT-project om een vrij breed scala aan onderwerpen, waaronder dus de kalenderfeesten - het project Migratie & Materiële Cultuur richt zich heel specifiek op de woning en het huisraad. Intrigerend was in dit verband de visie die ik tijdens mijn veldwerk in Utrecht van een Turkse informante kreeg voorgeschoteld op de wooncultuur van Turken, Marokkanen en autochtone Nederlanders: 'Ik kan altijd zo zien wie waar woont' liet zij mij weten. 'Nederlanders hebben de gordijnen altijd helemaal open, Marokkanen hebben ze helemaal dicht, en Turken hebben ze half open, half dicht.' Met het verhaal over het Suikerfeest en de kwestie van de raambedekking bij Turken, Marokkanen en Nederlanders hoop ik enigszins duidelijk hebben kunnen maken naar wat voor soort gegevens ik als onderzoeker tijdens mijn veldwerk op zoek was, en ben. De voorbeelden maken ook duidelijk dat migranten een centrale rol in het onderzoek spelen, onder andere als informanten. In het komende half uur wil ik u, ook weer uitgaande van mijn eigen ervaring als onderzoeker, een aantal voorbeelden geven van de manieren waarop men bij dit soort onderzoek te werk kan gaan. In het bijzonder zal ik daarbij ingaan op de vraag a. in hoeverre de manier van gegevens verzamelen daadwerkelijk bijdraagt aan een goed inzicht in culturele diversiteit en
b. wat voor rol de verschillende vertegenwoordigers uit de diverse groepen zélf bij die methoden spelen. De volgende methoden zullen aan de orde komen: * observeren * de enquête * het interview * het tweegesprek * alles in één Observeren Een van de meest voor de hand liggende methoden als men meer te weten wil komen over het dagelijkse doen en laten van mensen in een veelkleurige samenleving, is: de straat op gaan, contacten leggen, praatjes maken en, met een zo onbevangen mogelijke blik, observeren. Wat gebeurt er op straat, wat is duidelijk zichtbaar en wat niet? Tijdens het TCULT onderzoek hadden we een vaste plek in het Volksbuurtmuseum, een museum en café op een druk kruispunt. Hier liepen mensen binnen om een kopje koffie te drinken, het was gemakkelijk om hier afspraken te maken en je kon het straatleven observeren. Het Volksbuurtmuseum fungeerde als een soort uitvalsbasis voor de verschillende onderzoekers. We keken wie hier wel binnenkwamen en vooral: wie niet. Bij onze rondgang in de wijk probeerden we behalve naar de dingen die meteen zichtbaar zijn, ook juist te kijken naar dat wat minder opvallend is. En, niet minder belangrijk, behalve naar de leuke, vrolijke kanten van het 'multiculturele samenleven in de wijk' ook te kijken naar de minder leuke kanten, bijvoorbeeld naar de winkel die stickers van de extreemrechtse Grijze Wolven in de etalage heeft liggen en naar de rotzooi op straat. In het nieuwe project zal het observeren eveneens een belangrijke plaats innemen. Zo zullen de onderzoekers tijdens het afnemen van de interviews een soort boedelbeschrijving van het interieur van de kamer waarin zij worden ontvangen, proberen maken. Ook hopen we foto's te kunnen maken. Observeren kan veel waardevol materiaal opleveren, maar op een bepaald moment wordt je toch nieuwsgierig naar de verhalen achter hetgeen er te zien is, en dus moet je mensen aan de praat krijgen. top De enquête Een methode die dan gemakkelijk lijkt, maar zeker niet onproblematisch is, is het afnemen van een huis-aan-huis enquête. Onze werkzaamheden bij het TCULT project begonnen met zo'n enquête, de zogeheten Taal- en Cultuurpeiling (TCP). Op de lijst stond een reeks heel concrete vragen, zoals: hebt u wel eens gegeten: en dan een rijtje van een paar bekende Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en Surinaamse gerechten. Of: viert u Sinterklaas? Kerst? enz. Het afnemen van de enquête was een arbeidsintensieve onderneming en in feite levert het niet veel meer op dan wat oppervlakkige informatie, en dan vooral gerapporteerd gedrag. Men geeft de antwoorden waarvan men denkt dat wij ze graag willen horen. Voor ons als onderzoeksgroep was het echter in zoverre wel nuttig, dat we door die enquête de gelegenheid om meteen bij een groot aantal bewoners over de vloer te komen en zo dus ook belangrijke contacten konden leggen voor het vervolg, zoals in het geval van een Marokkaans gezin waar we te woord werden gestaan door een nichtje dat zich als middelbare scholiere direct heel erg geïnteresseerd toonde in het onderzoek en mij in het vervolg nog op talloze manieren van informatie heeft voorzien, met
een heel waardevolle reflectieve kijk op allerlei zaken en zo van onschatbare waarde voor het verdere verloop van het onderzoek zou zijn. Aan het afnemen van de enquête deden naast een tiental onderzoekers die alleen Nederlands spraken ook drie Marokkaans sprekende (een Berbers en een Arabisch sprekende onderzoeker) en twee Turks sprekende onderzoekers mee. Bij onze tochten door de wijk probeerden we steeds zoveel mogelijk ervoor te zorgen dat er per koppel tenminste een Turks of Marokkaansprekende onderzoeker meeging. Toch bleken de allochtone huishoudens over het algemeen moeilijk toegankelijk. Uiteindelijk werden maar 25 Turkse en 25 Marokkaanse respondenten geënquêteerd, waarbij dan ook nog sommigen uit één gezin. top Interviews Het probleem om allochtone buurtbewoners te bereiken, deed zich ook voor bij een andere onderzoeksmethode, die een belangrijke rol speelde in het TCULT onderzoek: het afnemen van interviews. Ik denk dat de taal een belangrijke hindernis vormde. Een ander probleem was dat veel allochtone wijkbewoners eenvoudigweg niet zo vertrouwd bleken te zijn met het fenomeen 'onderzoek'. Voor het TCULT project hebben we een groot aantal korte en langere interviews afgenomen, soms meer, soms minder gestructureerd. Bij het TCULT-onderzoek viel mij op dat vooral kinderen het heel leuk vinden om voor een microfoon te praten. Vaak hoefde ik als interviewer zelfs nauwelijks in te grijpen, de verhalen kwam vanzelf. In het Volksbuurtmuseum waren onder de vaste bezoekers een aantal kleine Marokkaanse en Turkse meisjes, die wekelijks langskwamen en vroegen wat ik aan het doen was. Iedere week kwamen ze weer terug, met verhalen en met nieuwe informatie. Natuurlijk heb ik mij dikwijls afgevraagd of de interviews niet beter door iemand uit de eigen groep afgenomen hadden kunnen worden. Op die vraag heb ik eigenlijk nog geen bevredigend antwoord. Bij het TCULT project zijn drie Marokkaanse stagiaires betrokken geweest. Zij deden onderzoek naar volksgeloof onder Marokkaanse vrouwen in de wijk. In dit kader brachten zij een aantal weken achter elkaar een bezoek aan een buurthuis waar Marokkaanse vrouwen wekelijks een soort koffiemiddag hadden. De reacties op de komst van de stagiaires waren niet bijzonder welwillend. Een enkeling wilde wel na enig aandringen geïnterviewd worden, maar over het algemeen liep het contact stroef. Een mogelijke verklaring kan zijn dat zij zich juíst bedreigd voelden door mensen uit de eigen groep. Het is ook mogelijk dat het gegeven dat deze vrouwen de meisje niet kenden en als groep tegenover ze stonden, een hindernis vormde. Voor een pilotstudy in het kader van het project over de interieurs van migranten ben ik op stap gegaan met een Turkse stagiaire die eerder al verschillende van haar eigen familieleden had geïnterviewd over hun interieurs. Door deze manier van werken werden gemakkelijk deuren geopend die anders gesloten zouden zijn gebleven. Bij alle drie de adressen waar zij mij mee naar toenam werd ik hartelijk ontvangen en men deed z'n uiterste best mij ter wille te zijn. Lang niet al mijn informanten zagen het belang van mijn onderzoek in. Men vond mijn vragen dikwijls toch wat overbodig, misschien ook juist wel omdat ik mijn informanten vroeg naar dingen die voor henzelf zo vanzelfsprekend zijn, dat ze er eigenlijk nooit over nadenken. De Turkse die mij mee op stap had genomen, vertelde mij dat het belangrijk is dat je duidelijk aangeeft dat je een boek schrijft. Verder is het goed, zo legde zij mij uit, om duidelijk te maken dat zo'n onderzoek van belang is omdat hun kinderen en kleinkinderen dan later kunnen zien hoe hun ouders en grootouders leefden en woonden. top Tweegesprekken
Wellicht in sommige opzichten nog vruchtbaarder, omdat het bij uitstek de belevingswereld van de informant tot z'n recht laat komen, is de methode waarbij twee informanten zonder tussenkomst van de onderzoeker, aan de hand van een aantal stellingen met elkaar van gedachten wisselen - een tweegesprek voeren. Deze methode hebben we onder andere gehanteerd bij een deelproject van TCULT, met als informanten acht Lombokse vrienden van rond de twintig: vier Marokkaanse jongens, drie Turks jongens en Surinaams-Hindoestaans jongen. Een medewerker van een jongerencentrum stelde ons aan een aantal jongens uit de groep voor als mogelijke informanten:'Deze jongens zijn heel creatief, en ze zijn niet bang voor een microfoon, ze vinden het vast leuk om mee te werken.' Een schot in de roos, want ze waren bereid mee te werken. Behalve individuele gesprekken met ons, voerden de jongens ook een aantal tweegesprekken, zonder tussenkomst van een onderzoeker over uiteenlopende onderwerpen als de wijk, uitgaan, kleding en de ramadan. Die gesprekken leverden zoveel interessant materiaal op, dat we het idee kregen om er iets mee te doen. We hebben de jongens toen gevraagd of ze mee wilden werken aan een boekje over hun, als vriendengroep. Gelukkig zagen zij daar wel wat in. Natuurlijk ging er wel eens wat mis en soms vreesden we dat dat boek er pas over vele jaren zou komen. Dan bleken we weer nét niet over de allernieuwste 06 nummers te beschikken en moesten we, als we een van de jongens te pakken wilden krijgen, eerst zeven anderen proberen. Maar uiteindelijk slaagden we er toch in de jongens steeds weer te pakken te krijgen voor vervolggesprekken. De jongens spraken met ons over vriendschappen, over de wijk, gezamenlijke vakanties, het toelatingsbeleid van discotheken, een béétje over meisjes, over R&B, mellow, hiphop, over hun favoriete DJ's, over dansoptredens, over merkkleding, het dragen van sieraden, piercings, de Koran, de ramadan, het Boze Oog, djinns, amuletten, over de talen die zij thuis spreken en met elkaar, over geheime codes en over de woorden die zij uit elkaars taal van elkaar overnemen. Uitgangspunt bij ons werk aan het boekje was - en dit was in feite een experiment - dat de jongens akkoord moesten gaan met de definitieve tekst. De tekst is dus tot stand gekomen in gezamenlijk overleg. We lieten hen telkens voorlopige versies lezen en becommentariëren. Hierdoor is het niet alleen een boek over, maar ook een boek van de acht vrienden geworden. Maar het betekent ook dat er dingen niet instaan. Een heel belangrijk thema was: meisjes. Hier hebben we vaak met ze over gepraat. Hoe zit het nou, meisjes in de disco? Wat zouden ze ervan vinden om hun eigen zus in de disco tegen te komen? Uiteindelijk hebben we besloten het hele onderwerp er maar uit te laten. Maar toen was het ook weer niet goed, want toen dreigden ze als homo's over te komen, zeiden ze. Het is een leuk, toegankelijk boekje geworden, dat geleidelijk aan ook zijn weg vindt naar scholen en buurthuizen. Maar het is geen wetenschappelijke analyse en als onderzoekers zijn wij toch daar in de eerste plaats op uit, dat is ons vak tenslotte. Vandaar dat wij nog altijd met het plan rondlopen om ooit nog een wetenschappelijk artikel te schrijven, waarin ruimte is voor reflectie op het project en waarin we juist ook aandacht kunnen besteden aan de dingen die de jongens er niet in wilden hebben. top Alles in één Observeren, enquête afnemen, interviewen, luisteren: het mooiste is natuurlijk als je een paar informanten hebt op wie je al je methodes los kan laten, die jou ook nog eens een keer de indruk geven dat ze het helemaal geen probleem vinden als je wekelijks bij ze over de vloer komt en die je graag deelgenoot willen maken van hun dagelijks leven.
Reeds in het begin van het TCULT-onderzoek leerde ik een Turks gezin kennen dat aan al die wensen beantwoordde. Mijn eerste kennismaking met dit gezin vond plaats in een buurthuis tijdens een feestelijke maaltijd ter gelegenheid van de ramazan (een iftâr). Tijdens deze maaltijd raakte ik met de moeder in gesprek. Zij vertelde mij over haar dochter, die moeite had met het vak Engels en wel wat hulp bij haar huiswerk kon gebruiken, maar niemand kende die haar huiswerkbegeleiding zou kunnen geven. Ik vertelde over mijn onderzoek en uiteindelijk kwamen we overeen dat ik de dochter zou helpen met haar Engels in ruil voor interviews over het vieren van feesten en andere tradities in hun gezin. Sinds deze eerste ontmoeting in 1999 bracht ik gedurende anderhalf jaar iedere week een avond met de familie door. Vaak at ik mee en vrijwel altijd bleef ik na het vaste uur huiswerkbegeleiding nog een tijd in de woonkamer zitten kletsen of televisiekijken. Eén van de hoogtepunten was toen ik tijdens de ramadan werd uitgenodigd om te komen logeren en een hele dag tijdens de ramadan met hen mee te maken. Juist door één familie gedurende een langere periode van heel nabij te volgen, kwam ik meer te weten over de manier waarop zij hun dagelijks leven inrichten en de keuzes die zij daarbij bewust of onbewust maken. Door een combinatie van gesprekken en observaties kreeg ik ook meer zicht op hún perceptie van allerlei zaken die mij in het kader van het onderzoek interesseerde. In hun openheid naar mij lieten zij zien dat zij een zelfbewuste positie innemen binnen de Nederlandse samenleving. Het gezin Yazman is naar het mij voorkomt een mooi voorbeeld van de wijze waarop etnisering en integratie samen kunnen gaan. Een verklaring voor de zelfbewuste houding die zij daarbij innemen, is mijns inziens het gegeven dat zij over een referentiekader beschikken dat in feite als een soort bemiddelaar fungeert tussen de leefwereld tijdens hun jeugd in Turkije en de wereld waarmee zij in Nederland te maken hebben. Dat referentiekader is een door henzelf geconstrueerd zinvol beeld van een modern, grootstedelijk Turkije dat in veel opzichten inwisselbaar is met Nederland. We zien het heel duidelijk op het gebied van religie, waarbij men een scheiding tussen kerk en staat voorstaat en waarbij de gedragsregels waaraan men zich als moslim dient te houden kunnen variëren al naar gelang iemands leeftijd, het soort gelegenheid (feesten e.d.) of de plaats van handeling (publiek/privé). We zien het in de wooncultuur (waarin verwijzingen naar het verleden toch vooral een decoratieve functie hebben), in de gesprekken over het vieren van kerst en verjaardagen, en bijvoorbeeld in het kijkgedrag, waarbij de voorkeur uitgaat naar de Turkse commerciële zenders waarop tal van Turkse equivalenten van Nederlandse programma's te zien zijn. Door regelmatig bij elkaar op bezoek te komen, samen dezelfde, vertrouwde gerechten te eten en dagelijkse ervaringen uit te wisselen, stemt men de meningen op elkaar af, controleert en corrigeert men elkaar en creëert men een veilige omgeving die de kans op'ontsporing' kleiner maakt. De televisie fungeert daarbij als volwaardige, vertrouwde gesprekspartner. Rest de vraag in hoeverre het gezin Yazman andere accenten in haar presentatie had gelegd als ik een Turkse was geweest. Het is natuurlijk heel goed mogelijk dat hun opstelling wordt gekleurd door het verwachtingspatroon dat zij van mij als Nederlander hebben. Mogelijk gaan zij er stilzwijgend van uit dat de meeste Nederlanders Turken als ouderwets beschouwen en Turken en Marokkanen op één lijn stellen. Die gedachte zouden zij ook wel eens in mijn geval gehad kunnen hebben. Want hoewel zij mij nooit iets dergelijks hebben horen zeggen, was mijn positie voor hen duidelijk vanaf het moment dat ik mij introduceerde als onderzoekster op het gebied van feesten, tradities en alledaagse gewoonten bij Marokkanen, Turken en Nederlanders. In het geval van de familie Yazman heb ik er, anders dus dan bij de vriendengroep uit Lombok, voor gekozen om het materiaal te anonimiseren, de namen te veranderen en zo min mogelijk ruchtbaarheid te geven aan het artikel dat ik over hen schreef. Het is een wetenschappelijk artikel geworden, voor een tijdschrift dat eigenlijk ook alleen binnen een klein circuit van wetenschappers wordt gelezen. In alle opzichten vond ik zowel de manier waarop ik het onderzoeksmateriaal verzameld heb als de verwerking van dat materiaal heel bevredigend, en ik denk dat ik met een dergelijk onderzoek het meest trouw blijf aan de opdracht die ik als onderzoeker heb. Maar wat heeft het grote publiek daar aan, zult u zich misschien afvragen. Ik denk dat 'het grote publiek' er uiteindelijk gebaat bij is als er degelijk wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan waarin geen genoegen wordt genomen
met het verzamelen van gerapporteerd gedrag zoals je dat met enquêtes binnenhaalt en waarin voldoende ruimte is voor reflectie, zonder al te zeer rekening te hoeven houden met eventuele gevoeligheden van je informanten of de familie van je informanten. Samenwerking met wetenschappers of mensen met een wetenschappelijke, reflectieve houding, die van huis uit vertrouwd zijn met bepaalde aspecten van de cultuur van de groepen die je onderzoekt, is daarbij onmisbaar; zij kunnen je, zeker in het begin van een onderzoek, behoeden voor grote missers. In mijn geval was dat niet het Turkse gezin waar ik het over had, en ook niet de jongens uit de vriendengroep. Eerder denk ik dan aan de Turkse en Marokkaanse stagiaires over wie ik het had, en vooral aan die Marokkaanse middelbare scholiere - die inmiddels de lerarenopleiding Nederlands volgt en psychologie studeert -, die we bij het afnemen van die zo verfoeilijke enquête tegen het lijf liepen. Hun reflectieve houding, hun nieuwsgierige onderzoekerblik is van onschatbare waarde en hun medewerking aan projecten als TCULT en Migratie & Materiële Cultuur onmisbaar. top 11/04/2003 © inhoud: Vlaams Centrum voor Volkscultuur vzw © Kunstmaan bvba