MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
Boekbesprekingen
Miriam Gazzah (2008), Rhythms and rhymes of life: music and identification Processes of Dutch-Moroccan youth. Amsterdam: Amsterdam University Press. Hoe (re)presenteren en positioneren jonge mensen met een Nederlands-Marokkaanse achtergrond zich in onze maatschappij? Dat tegen een achtergrond van debatten over multiculturalisme en integratie, de positie en het belang van de islam, de angst voor terrorisme, en de dagelijkse realiteit van stereotypering en discriminatie. In haar antwoord op deze vraag zoekt Miriam Gazzah in haar dissertatie een oorspronkelijke invalshoek. Het gaat nu eens niet over scholing, werk, of buitensluiting en regelovertredingen maar over muziek. De titel Rhythm and rhymes of life verwijst naar de twee belangrijkste soorten muziek die zij bespreekt in haar boek: de popmuziek van Marokkaanse origine, shaabi, en de hiphop die door jonge Marrokaanse Nederlanders in ons land zelf gemaakt wordt. Gazzah zelf, van jongs af aan een muziekliefhebster, werd in haar tienerjaren gegrepen door een optreden van Raı¨ zanger Cheb Khaled. Tijdens dat concert in Tunesie¨ ervoer zij aan den lijve dat muziek gemeenschap cree¨ert. Dat luisteren naar muziek het effect heeft dat je je verbonden voelt met een (imaginaire) gemeenschap, is ook al door andere Franse, Turkse en Britse auteurs beschreven, ook in relatie tot pogingen van immigranten in hun nieuwe land de eigen gemeenschappelijkheid te bewaren of te contrasteren met die van hun omgeving. Identiteit is voor deze auteurs geen vaststaand gegegeven, maar een dynamisch proces. Gazzah haakt aan bij omschrijvingen van de theoreticus Brubaker die voorgesteld heeft het concept van ‘groep’ te vervangen door ‘groupness’. Hiermee kunnen ook tijdelijke sociale configuraties, zoals die van het publiek van een concert of feest, gezien worden als basis voor in ieder geval tijdelijke en mogelijk zelfs langduriger gevoelens van erbij horen, verbondenheid en identiteit. Voor Gazzah was het verschijnsel dat muziek mensen bij elkaar
334
betrekt en groupness instigeert de basis voor haar wetenschappelijke fascinatie voor muziek. In het antwoord op de vraag hoe jonge mensen muziek gebruiken om hun gevoel van identiteit en sociale identiteit vorm te geven, voert de auteur ons langs de Nederlands-Marokkaanse hiphop scene en het circuit van bruiloften en feesten waar vormen van traditionele en hedendaagse Marokkaanse muziek het auditieve decor vormen. Zij hield 29 diepte-interviews met Nederlands-Marokkaanse jongeren en jongvolwassenen (via de sneeuwbalmethode), die over het algemeen middelbaar of hoger geschoold waren. Verder analyseerde zij songteksten van Nederlands-Marokkaanse hiphop en zocht op Nederlands-Marokkaanse websites naar de connectie tussen muziek en identiteit. De door haar onderzochte jongeren komen veelal op bruiloften of andere feesten in eigen kring in contact met shaabi, hedendaagse populaire muziek uit Marokko. Het sterk ritmische karakter van die muziek maakt haar uitermate geschikt om op te dansen, en dat wordt dan ook volop gedaan. De populariteit van de shaabi op feesten en partijen heeft ertoe geleid dat er een circuit ontstaan is van shaabi feesten en concerten met een meer publiek karakter. Gazzah meldt dat er in Nederland jaarlijks zeker meer dan vijftig van dergelijke feesten plaatsvinden die vrijwel alleen door Marokkaanse jongeren bezocht worden. De sociale functie van deze feesten is evident, men bezoekt ze om in een plezierige omgeving nieuwe vrienden te maken en potentie¨le partners te ontmoeten, zonder dat er ouders of andere volwassenen bij aanwezig zijn. Tot zover is de functie van dit soort samenkomsten natuurlijk precies dezelfde als die van ieder ander feest of concert dat jonge mensen trekt. Toch zijn die shaabi feesten bijzonder, omdat zij ook een sterke, specifieke groupness mogelijk maken. Bezoekers voelen zich ‘eindelijk’ een keer onder elkaar, zonder ook maar de geringste kans op negatieve stereotypering die de afgelopen jaren ten aanzien van Marokkanen overvloedig geventileerd wordt. Door met andere jonge Marokkanen onder elkaar te zijn, te dansen, flirten en plezier te beleven, op de tonen van sterk ritmische, energieke, als ‘puur Marokkaans’ geı¨ dentificeerde muziek, kunnen zij zich echt ‘Marokkaan’ voelen. Shaabi maakt het mogelijk een identiteit te beleven als jonge, vrije, moderne Marokkaan. Voor deze jongeren is daarmee de islam dan ook een volstrekt vanzelfsprekend referentiepunt. Om die reden bestaat er discussie om-
BOEKBESPREKINGEN
trent de waarde van dit soort feesten. Waar preciezen, op het internet of in het alledaagse leven, beweren dat feesten en dansen eigenlijk tegen de geest of zelfs de letter van de Koran zijn, beweren rekkelijken dat feesten en plezier maken helemaal niet op religieuze grenzen stuiten, dat wil zeggen, wanneer er geen alcohol geschonken wordt. Dat gebeurt dan ook niet, en als handreiking aan het precieze kamp zijn er ook feesten die alleen toegankelijk zijn voor vrouwen en meisjes. Een ander cultureel veld dat Gazzah in kaart brengt is dat van de Nederlands-Marokkaanse hiphop. Deze van origine Amerikaanse muziek met een hoge streetcredibility werd ontwikkeld in de zwarte achterstandsbuurten in de grote steden. En behalve dat het muziek was die zich goed leende om op te feesten en (break)dansen was hiphop ook altijd een vehikel voor maatschappijkritiek. Ook in Nederland geldt hiphop als een manier om commentaar te leveren op bestaande verhoudingen, vooral voor jongeren in een achterstandspositie, of in dit geval voor jongeren die als groep door de opkomst van populistische partijen als de LPF en de PVV systematisch worden gestigmatiseerd. Het is dan ook populistisch rechts dat nogal eens onderwerp van rap is. Vanuit een hechte betrokkenheid met de eigen buurt, de eigen stad en de eigen vriendenkring scheppen rappers op over zichzelf, hun maatjes en hun woonplaats –‘bragging and boasting’ naar het Amerikaanse voorbeeld. Maar naast deze speelse opschepperij over wie de beste, sterkste, rijkste, potentste is – het genre is door en door masculien – , bevat de Marokkaanse Nederhop ook veel serieuze aanklachten tegen het maatschappelijke en politiek bestel in dit land.Gazzah stelt in haar conclusie dat shaabi en hiphop op verschillende manieren belangrijk zijn voor haar respondenten: in shaabi herkennen mensen zichzelf als Nederlandse Marokkanen, met hiphop eisen zij op dat anderen hen als zodanig erkennen. Al met al is Rhythms en Rhymes of Life een boeiende schets van de Nederlands-Marokkaanse subcultuur, van pogingen van jonge mensen om een identiteit te ontwikkelen uit alledaagse cultuur. Het boek is op een organische manier doorregen met theoretische noties die een leidraad vormen voor de studie van de beschreven verschijnselen. Verder verraadt Gazzah’s journalistieke achtergrond zich, het boek is geschreven in toegankelijk en vlot Engels, en zelfs ingewikkelde debatten of uitgangspunten worden soepel beschreven. Toch zijn enkele kanttekeningen op zijn plaats. Het
is op de eerste plaats de vraag in hoeverre de ervaringen van de kleine groep respondenten in haar studie te generaliseren zijn naar de veel grotere en diversere groep van jonge mensen met dezelfde achtergrond. Terecht heeft Gazzah nu eens geen probleemjongens tot onderwerp genomen, maar ‘gewone’ jongeren met een normale schoolopleiding. Negenentwintig interviews zijn echter een wat wankele basis voor verstrekkende conclusies, al moet ik erkennen dat Gazzah die pretentie ook niet verwoordt. Verder is wel duidelijk dat de shaabi bezoekers niet dezelfde zijn als de hiphoppers, maar onduidelijk blijft voor welke respondenten de twee identiteitstrategiee¨n – herkenning en erkenning – nu eigenlijk samengaan of apart blijven, en waarom dat zo is. Verder maakt Gazzah duidelijk dat muziek een belangrijk medium is voor groupness, maar hoe belangrijk is muziek dan in verhoudingen tot andere symbolische vormen? Feesten, concerten en optredens zijn per definitie vliedende verschijnselen en zouden andere culturele alledaagsheden niet belangrijker zijn voor de vorming van een Nederlands-Marokkaanse identiteit? Verder zijn jongeren ook altijd vooral jong en daarmee op zoek naar andere jongeren, en is onttrekking aan de bemoeienis van ouders eerder regel dan uitzondering. Jeugdcultuur staat wel vaker enigszins op gespannen voet met het religieuze gedachtegoed. Wat in deze studie ontbreekt is een inschatting van de bijzonderheid of algemeenheid van de bestudeerde processen. Blijft staan dat dit een goed geschreven, bijzondere inkijk is in de cultuur van jonge Nederlandse Marokkanen. Door muziektheorie en concepten als groupness als vertrekpunt te kiezen heeft Miriam Gazzah verschijnselen kunnen belichten die tot nu toe (te) weinig beschreven zijn. Tom ter Bogt B. Van Robaeys, J. Vranken, N. Perrin en M. Martiniello (2007), De kleur van de armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst. Leuven: Acco. In opdracht van de Koning Boudewijnstichting hebben onderzoekers van OASeS (Universiteit Antwerpen) en van CEDEM (Centre d’Etudes de l’Ethnicite´ et des Migrations – Universite´ de Lie`ge) gepeild naar de specifieke en bijzondere armoederisico’s van personen van buitenlandse herkomst (PvBH’s), meer in het bijzonder die van Marokkaanse en Turkse origine.
335
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
Op grond van reeds bestaand onderzoeksmateriaal verwerken de onderzoekers eerder onderzoek en borduren erop voort. In feite gaat het om een compilatie van gegevens over de verschillende leefsituaties van ‘armen’ van Italiaanse, Marokkaanse of Turkse herkomst. Bij dit materiaal worden de resultaten gevoegd van focusgesprekken met 115 geselecteerde getuigen om een aantal hypothesen te formuleren die daarna worden getoetst in 42 interviews met ‘oude’ migranten en de generaties die hen volgden naar Belgie¨ of hier werden geboren. De focusgesprekken en interviews gingen in het jaar 2006 door. Voor de selectie van deze personen van buitenlandse herkomst kiezen de onderzoekers voor een ‘objectieve operationalisatie’, met name voor twee criteria: geboorteland en nationaliteit. ‘Een persoon van buitenlandse herkomst is in onze definitie iemand die ofwel geboren is in een niet-Belgisch land of de nationaliteit van dat land bezit. Ook indien e´e´n van beide ouders aan bovenstaande criteria voldoet, spreken we over een persoon ‘‘van buitenlandse herkomst’’’ (blz 19). In een statistisch hoofdstuk worden hierover nog meer details gegeven Na een kort overzicht van de beschikbare cijfergegevens (die voor een deel teruggaan tot 1991), komen de onderzoekers tot de vaststelling dat de armoederisico’s bij PvBH’s in vergelijking met Belgische autochtonen, aanmerkelijk hoger zijn. Een belangrijk deel van de PvBH’s leven onder de armoedegrens, hebben een (veel) lagere activiteits- en werkzaamheidsgraad, zijn vaker werkloos, hebben een lager onderwijsniveau en zijn minder vaak eigenaar van een eigen woning. Maar eens temeer kan op grond van deze cijfergegevens niet worden nagegaan of dat verhoogde armoederisico na controle voor opleiding overeind blijft. Hiermee wordt de hoogte van de armoede van de PvBH’s bepaald, met andere woorden: hoeveel PvBH’s bevinden zich onder de armoedegrens en hoe varieert dat risico naargelang van de herkomst? Vervolgens wordt de ernst van de armoede gemeten met behulp van twee andere onderzoeksmethoden: 1. een bevraging van deelnemers aan dertien focusgesprekken in Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent, Hasselt en Luik, met andere woorden: professionals uit diverse sectoren (OCMW’s, zuigelingenconsultatiebureaus, beroepsadviescentra, buurtcentra, migrantenverenigingen), en
336
2. halfopen interviews met PvBH’s, afkomstig uit Turkije (18), Marokko (14) en Italie¨ (10), zowel mannen (19) als vrouwen (23), in Vlaanderen (21), Brussel (6) en Wallonie¨ (15) en van verschillende leeftijdsgroepen. Van die 42 respondenten hebben er 24 de Belgische nationaliteit, terwijl 6 andere een aanvraag in die zin hebben ingediend. De geı¨ nterviewden onderstrepen herhaaldelijk hoe moeilijk het is te leven met weinig geld, zonder (goed) werk, zonder diploma. Leven in de marge van de samenleving betekent dat ze verbonden blijven zowel met het land van de voorouders als met andere lokale referentiegroepen (familie of eigen socio-culturele gemeenschap). Dit maakt het mogelijk om verschillende overlevingsstrategiee¨n uit te bouwen op grond van familiale, territoriale en gemeenschapsnetwerken. Die hebben echter ook hun grenzen en negatieve effecten, zoals verdere uitsluiting en opgelegde wederkerigheid. Zo kunnen aan de hand van die twee onderzoeksmethoden zes hypothesen worden getoetst die deze armoede op een specifieke wijze ‘inkleuren’: – het opkomen van een nieuwe generatie armen; – de verschuivende referentiekaders tussen generaties; – de beı¨ nvloeding van het bestedingspatroon onder druk van (vroegere) loyaliteiten in verband met de herkomst; – de impact van de solidariteit binnen migrantengemeenschappen op armoede en sociale uitsluiting; – de beperkte kennis van de maatschappij (cultureel kapitaal); – meer discriminatie, wat een rem betekent op de sociaaleconomische integratie. Bij de toetsing van die hypothesen wordt ruim gebruikgemaakt van de antwoorden en commentaren zoals de respondenten die zelf hebben verwoord. Deze letterlijke weergave maakt het relaas vrij levendig. Tot slot worden nog een reeks beleidsaanbevelingen geformuleerd enerzijds om te voorkomen dat er een nieuwe ‘generatie armen’ zou ontstaan en anderzijds om het menselijke kapitaal en de solidariteit die binnen de migrantengemeenschappen aanwezig zijn, optimaal in te zetten. Hoewel de onderzoekers zelf de lezer waarschuwen dat deze beleidsaanbevelingen hoofdzakelijk ‘verkennend zijn’, verder moeten
BOEKBESPREKINGEN
worden uitgediept en niets afdoen aan het bestaande armoede- en integratiebeleid, blijven ze vrij algemeen. In vier bladzijden wordt zo een aantal punten aangehaald die – pro memorie – door de beleidsvoerders in het oog moeten worden gehouden. In dit bondige en toegankelijke werk (120 bladzijden tekst) trachten de onderzoekers de armoede bij PvBH’s – die in Vlaanderen en Nederland meestal ‘allochtonen’ worden genoemd – zo goed mogelijk te objectiveren. Bij de verwerking van de antwoorden moeten de onderzoekers echter herhaaldelijk ingrijpen en de verkregen antwoorden becommentarie¨ren en uitleggen. Hier ligt naar mijn mening een belangrijke methodologische zwakheid, omdat er geen ‘controlegroep’ van (Belgische) autochtone armen werd bevraagd. De meeste vragen zouden eveneens van toepassing zijn op die laatste categorie (zoals leven met weinig geld, leven zonder (degelijk/goed) werk, leven zonder diploma, leven in de marge van de samenleving enz.). Omdat deze controlegroep niet werd bevraagd (no control, no cure), weet de lezer u¨berhaupt niet of die armoede wel een kleur heeft, of even kleurloos is en blijft als elke armoede. De etnostratificatie en de etnische discriminatie zijn zeker ‘objectief’ waarneembare feiten. De beleving van armoede en sociale uitsluiting zou bij allochtonen en autochtonen vrij vergelijkbaar kunnen zijn. Albert Martens M. Van Meeteren, M. van San & G. Engbersen (2008), ‘Zonder Papieren’. Over de positie van irreguliere migranten en de rol van het vreemdelingenbeleid in Belgie¨. Leuven: Acco, 170 p. Belgie¨, november 2005. Minister Keulen, verantwoordelijk voor het inburgeringsbeleid in de Vlaamse gemeenschap, vraagt een onderzoek aan bij de Rotterdamse Universiteit, die toen al een onderzoek heeft lopen op verzoek van minister Dewael, federaal minister van Binnenlandse Zaken, over de situatie van illegaal verblijvende migranten. Dewael wilde inzicht krijgen in het fenomeen van de illegale migratie (aantallen, motieven, overlevingsstrategiee¨n en toegankelijkheid van de voorzieningen). Op 10 april 2008 wordt het volledige onderzoeksrapport van de onderzoekers in het Vlaams Parlement besproken, in de Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen. Beide ministers die de
studie besteld hebben behoren tot Open VLD, de Vlaamse liberalen. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden werd gebruikgemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden: 120 illegale immigranten van vier verschillende nationaliteiten werden ondervraagd: Turken, (Turkse) Bulgaren, Marokkanen en Congolezen, 30 interviews per groep. De bevindingen werden aangevuld met 50 interviews bij sleutelfiguren van verschillende maatschappelijke voorzieningen en NGO’s (non-governmental organisations). Criminaliteitscijfers werden verkregen uit de bestaande politiestatistieken. Hoe worden de keuzen verantwoord? De Turkse en Marokkaanse illegaal verblijvende migranten worden geacht aan te sluiten bij de gevestigde grote gemeenschappen. De Turkse Bulgaren worden gezien als representatief voor de nieuwe arbeidsmigranten die overwegend uit Oost-Europa komen. De Congolezen ten slotte nemen de rol op zich van de afgewezen asielzoekers. Het onderzoek wordt verdeeld over Brussel (Congolezen), Antwerpen (Marokkanen) en Gent (Turken en Turkse Bulgaren). Impliciet lijkt enige kwantitatieve representativiteit verondersteld: de helft van de illegaal verblijvende migranten is afkomstig van gevestigde migrantengemeenschappen; de andere helft valt uiteen in twee groepen: een kwart ex-asielzoekers en een kwart ‘nieuwe migranten’. In het eerste hoofdstuk verwijzen de auteurs naar bestaande studies en stellen in Belgie¨ een tekort vast aan systematisch overzicht met aandacht voor de verschillende kapitaalsoorten, voor de eventuele verwevenheid met criminaliteit, en voor de verhouding met de ondersteunende instellingen. Hoofdstuk 2 biedt een overzicht van het vreemdelingenbeleid in Belgie¨. Vooral in de hoofdstukken 3 tot en met 5 komen de onderzoeksgegevens aan de orde. Het gaat achtereenvolgens over de motieven, de beoogde positieverbetering en de strategiee¨n om te overleven; de hulp die geboden wordt door de organisaties in Vlaanderen en Brussel; en de mogelijke verwevenheid met criminaliteit. Er is nog een hoofdstuk 6, met beleidssuggesties, maar dit heeft overduidelijk met het opdrachtkarakter van het onderzoek te maken en staat mijn inziens los van de inhoud van de vorige hoofdstukken. Voortbordurend op een onderscheid dat ik zelf in New Community in 1997 voorgesteld had, tussen ‘migrant employment illegality’ en ‘migrant residence illegality’, stellen de auteurs voor om het eerste te vervangen door ‘investe-
337
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 4
ringsmigranten’ en het tweede door een opdeling tussen ‘verblijfs-’ en ‘legalisatiemigranten’. Die legalisatiemigranten zijn mensen die op de eerste plaats legalisatie beogen; voor de verblijfsmigranten zou die legalisatie minder belangrijk zijn. Dit onderscheid heb ik indertijd niet in mijn onderzoek kunnen terugvinden. Bij het lezen van het boek was ik aanvankelijk geneigd te denken dat dit een verfijning was. Toch aarzel ik, want bij een recente doctoraatsverdediging over illegale migranten vroeg ik de doctoranda uitdrukkelijk naar haar beoordeling van dit onderscheid en ook zij had dit niet ontdekt in haar onderzoek. Helke Soenen, want over haar doctoraat ging het, voegde eraan toe dat de verblijfsmigranten in haar onderzoek steevast op zeker ogenblik legalisatie wensten. Dit lijkt me niet onlogisch. Het is geen doorslaggevend argument tegen het onderscheid dat de auteurs van dit boek aanbrengen, maar het vraagt wellicht toch om enige bevestiging. De auteurs laten zien dat, wat de verwevenheid met de criminaliteit betreft, illegale migranten vaak blijken te worden aangehouden voor delicten die direct verband houden met hun onwettige verblijfsstatus (bijv. aanmatiging of gebruik van valse en vervalste geschriften). Daarnaast worden zij verhoudingsgewijs vaak aangehouden voor zwart werken, in min-
338
dere mate voor vermogensdelicten zoals diefstal. Verder blijkt dat in de periode 2001-2005 de verblijfscriminaliteit afgenomen is, terwijl de bestaanscriminaliteit toenam. Volgens de onderzoekers is dit waarschijnlijk te wijten aan een strenger beleid jegens illegale immigranten. Bij het recenseren van dit boek vroeg ik me af, of zo’n onderzoek wel representatief moet trachten te zijn? We´l, als men beleidsaanbevelingen wenst te doen. Is de samenstelling van de onderzochte gemeenschappen wel zo representatief? Hoe vergelijkbaar zijn Congolese exasielzoekers met Nigeriaanse of Afghaanse exasielzoekers? Een ander voorbeeld is dat in Brussel de onderzochte gemeenschappen slechts e´e´n derde van de aanwezige illegalen vertegenwoordigen. En hoe representatief zijn de Bulgaren voor de nieuwkomers? Zij waren immers kandidaat-EU-ers, anderen zijn dit niet. Daarnaast zie ik dat bij de voorstelling van het Belgische vreemdelingenbeleid soms onjuiste accenten worden gelegd. Het zou echter onbillijk zijn om af te sluiten met alleen maar deze kritische noten. Het onderzoek heeft wel degelijk zijn verdiensten. Het is conceptueel leerrijk en het laat een interessant deel van deze complexe en niet zo eenvoudig te bestuderen realiteit zien. Johan Leman
REGISTER
Register Migrantenstudies 2009 Jaargang 25
Artikelen Boer, Madeleine S. de en Wim Jansen, Opvattingen over eer gerelateerd geweld onder Turkse jongeren in Nederland, nr. 4, p. Boogaarts, Simone, Gedwongen of vrije keuze? In- en uitsluitingsmechanismen in de ethno-party scene, nr. 1, p. 88-104. Braun, Robert, De geografische spreiding en verspreiding van xenofobisch geweld in Nederland, 2001-2003, nr. 3, p. 280-299. Brug, Wouter van der, Meindert Fennema, Sjoerdje van Heerden en Sarah de Lange, Hoe heeft het integratiedebat zich in Nederland ontwikkeld?, nr. 3, p. 198-220. Dronkers, Jaap en Bram Lancee, Aandacht voor de Putnam-hypothese is in het geheel niet overdreven, nr. 2, p. 155-162. Entzinger, Han, Integratie, maar uit de gratie. Multi-etnisch samenleven onder Rotterdamse jongeren, nr. 1, p. 8-23. Ersanilli, Evelyn en Peter Scholten, Inleiding, nr. 1, p. 2-7. Ersanilli, Evelyn, Identificatie van Turkse migrantenjongeren in Nederland, Frankrijk en Duitsland, nr. 1, p. 42-58. Gijsberts, Me´rove, Tom van der Meer en Jaco Dagevos, Repliek op het artikel van Bram Lancee en Jaap Dronkers in Migrantenstudies 2008, 4 ‘Etnische diversiteit, sociaal vertrouwen in de buurt en contact van allochtonen en autochtonen met de buren’, nr. 2, p. 147-154. Holsteyn, Joop van en Vincent Post, De mensen in het land... Opmerkingen over Rita Verdonk en Geert Wilders als volksvertegenwoordigers, nr. 3, p. 177-197. Jaspers, Eva, Marieke van Londen en Marcel Lubbers, Een longitudinale studie naar veranderde etnocentrische reacties in Nederland, nr. 2, p. 106-127. Kochuyt, Thierry, Op de markt telt het verschil: over de succesvolle nonassimilatie van etnische ondernemingen in Brussel, nr. 4, p. Koning, Martijn de, Islam is islam. Punt uit? Marokkaans-Nederlandse moslimjongeren in Gouda en de culturele constructie van een ‘zuivere’ islam, nr. 1, p. 59-72. Linden, Annette, Besmet. Publiekelijk politiek activisme bij extreemrechts en de gevolgen, nr. 3, p. 260/279. Lubbers, Marcel, Peer Scheepers en Eva Jaspers, De dynamiek in het Nederlandse ver rechtse electoraat rond en na de eeuwwisseling, nr. 3, p. 237-259.
339
MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 25
Lubbers, Marcel, Ver rechts in Nederland: inleiding, nr. 3, p. 168-176. Schafraad, Pytrik, Fred Wester en Peer Scheepers, Controversie¨le buitenstaanders. Een longitudinale studie naar berichtgeving over ver rechts in Nederlandse dagbladen, nr. 3, p. 221- 236. Susan Ketner, Ik denk niet in culturen... ik denk eigenlijk meer in mijn geloof’. Waarom jongeren van Marokkaanse afkomst in Nederland de moslimidentiteit zo sterk benadrukken, nr. 1, p. 73-87. Uden, Anne van en Sandra Groeneveld, Wanneer wordt het ons probleem? Een analyse van de totstandkoming van beleid ter bestrijding van criminaliteit onder Antilliaanse en Marokkaanse jongeren 1990-2007, nr. 2, p. 128-146. Welle, Inge van der en Virginie Mamadouh, Territoriale identiteiten en de identificatiestrategiee¨n van Amsterdamse jongvolwassenen van buitenlandse afkomst. Over evenwichtskunstenaars en kleurbekenners, nr. 1, p. 24-41.
Boekbesprekingen Biemond-Boer, Betsy, ‘Die Hollanders zijn gek!’ Identiteit en integratie van bevindelijk gereformeerden in Canada / Hilde Bras, nr. 2, p. 163-164. Engelhard, David (red.), Met kennis van feiten: Vluchtelingen, nieuwkomers en gezondheid in cijfers / Ludwien Meeuwesen, nr. 2, p. 164-165. Gazzah, Miriam, Rhythms and rhymes of life: music and identification Processes of Dutch-Moroccan youth / Tom ter Bogt, nr. 4, p. Gielen, Amy-Jane, Radicalisering en identiteit. Radicale rechtse moslimjongeren vergeleken / Froukje Demant, nr. 3, p. 300-302. Meeteren, M. Van, M. van San en G. Engbersen, ‘Zonder Papieren’. Over de positie van irreguliere migranten en de rol van het vreemdelingenbeleid in Belgie¨ / Johan Leman, nr. 4, p. Robaeys, B. Van, J. Vranken, N. Perrin en M. Martiniello, De kleur van de armoede. Armoede bij personen van buitenlandse herkomst / Albert Martens, nr. 4, p.
340