GEMEENTEBLAD 2009 nr.4
De raad van de gemeente Maassluis; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 januari 2009 tot het vaststellen van de Verordening langdurigheidtoeslag gemeente Maassluis gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidtoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
besluit: vast te stellen de Verordening langdurigheidtoeslag gemeente Maassluis Hoofdstuk I. Algemene bepalingen Artikel 1 – Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: a. Wet: Wet Werk en Bijstand (WWB); b. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis; c. Wettelijk sociaal minimum: de op de gezinssituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 21 van de wet plus volledige toeslag, inclusief vakantiegeldreservering, exclusief eventuele heffingskortingen; d. Langdurigheidtoeslag: toeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet; e. Inkomen: een inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de wet; f. Belastbaar loon: het loon vermeld op de jaaropgaaf; g. Langdurig: gelijk aan de duur van de referteperiode; h. Referteperiode: 60 maanden voorafgaand aan de peildatum; i. Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidtoeslag ontstaat. Artikel 2 – Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders. Hoofdstuk II. Recht op langdurigheidtoeslag Artikel 3 Doelgroep 1. Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, die ten tijde van de aanvraag in de gemeente Maassluis woonachtig zijn. 2. Geen recht op de langdurigheidtoeslag hebben personen die: a. op de peildatum of in de referteperiode een inkomen op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten hebben genoten; b. op de peildatum of in de 12 maanden daaraan voorafgaand geen vaste woon- of verblijfplaats hadden of in een instelling verbleven bedoeld voor de opvang van daklozen;
c. d.
op de peildatum of in de 12 maanden daaraan voorafgaand in een verpleeghuis verbleven; door eigen toedoen een langdurig laag inkomen hebben.
Artikel 4 – Langdurig, laag inkomen 1. Als laag inkomen in de zin van artikel 36 van de wet wordt aangemerkt een ononderbroken inkomen dat gedurende de referteperiode gemiddeld niet meer bedraagt dan 101% van het wettelijk sociaal minimum omgerekend naar een belastbaar loon. 2. Tevens wordt als laag inkomen aangemerkt het inkomen dat gedurende de referteperiode gemiddeld hoger is dan 101% van het wettelijk sociaal minimum, maar waarvan dat meerdere is aangewend ter aflossing van een schuldenlast in het kader van een minnelijke schuldregeling of een opgelegde schuldregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Hoofdstuk III. Aanvragen en Verstrekkingen Artikel 5 – Wijze van aanvragen 1. De aanvraag wordt schriftelijk gedaan, doch kan, indien dit naar het oordeel van het College doelmatiger is, ook ambtshalve worden opgemaakt. Het College heeft tevens de bevoegdheid om de instemming van de aanvrager te verkrijgen door middel van de negatieve optie. 2. Het College kan nadere richtlijnen geven ten aanzien van de toepassing van lid 1. Hierbij heeft het College tevens de bevoegdheid om regels te stellen ten aanzien van de wijze van controle van voor de aanvraag benodigde bewijsstukken. Artikel 6 – Hoogte van de langdurigheidtoeslag 1. De langdurigheidtoeslag bedraagt per jaar: a. voor gehuwden € 486,00, b. voor een alleenstaande ouder € 436,00 en c. voor een alleenstaande € 341,00. 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend. 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidtoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidtoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar. Hoofdstuk IV. Slotbepalingen Artikel 7 – Onvoorziene en onbillijke gevallen In gevallen waarin deze verordening niet voorziet of waarin toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, kan het College ten gunste van de aanvrager besluiten of afwijken. Artikel 8 – Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidtoeslag gemeente Maassluis Artikel 9 - Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.
2
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis, gehouden op 10 maart 2009, de griffier,
de voorzitter,
mr R. van der Hoek
J.A. Karssen
3
Toelichting bij de Verordening Langdurigheidtoeslag Maassluis Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van een wetswijziging waarin van de langdurigheidtoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand is gemaakt. Hiermee staat de regeling open voor eigen beleidsregels van de gemeente. Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt om daar waar het kan, de gemeente de vrijheid en verantwoordelijkheid te geven zelf invulling te geven aan een regeling en op die manier optimaal maatwerk te kunnen leveren. Een aantal punten vult de wetgever zelf in, onder meer de wijziging van de minimale leeftijd van 23 jaar naar 21 jaar. De doelstelling van de langdurigheidtoeslag blijft onveranderd, te weten het bieden van financiële ondersteuning wanneer men langdurig op een laag inkomen is aangewezen en geen perspectief heeft op verbetering van dit inkomen door bijvoorbeeld werkaanvaarding of –uitbreiding. De gemeente kan zelf de hoogte van de langdurigheidtoeslag vaststellen en de doelgroep bepalen. Om de doelgroep af te bakenen dient de gemeente een aantal criteria nader in te vullen, zoals het begrip ‘laag inkomen’ en welke termijn aan het begrip ‘langdurig’ verbonden wordt. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Artikel 1.h. Referteperiode Gekozen is, de referteperiode voor de gehele groep tot 101% van het sociaal minimum vast te stellen op 5 jaar, ofwel 60 maanden voorafgaand aan de eerste dag van het jaar waarin de aanvraag is ingediend. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen heeft. Artikel 1.i. Peildatum De peildatum, niet persé gelijk aan de aanvraagdatum, is de datum waarop de periode van 60 maanden is bereikt. Hierdoor ontstaat het eerstvolgende recht op een langdurigheidtoeslag telkens 12 maanden na de peildatum, uiteraard als per die datum aan alle voorwaarden is voldaan. De cliënt heeft tot 12 maanden na verstrijken van de termijn van 60 maanden de gelegenheid om de langdurigheidtoeslag aan te vragen. De langdurigheidstoeslag wordt op aanvraag verleend en de ingangsdatum is de (peil)datum waarop de periode van 60 maanden is bereikt. Daarna ontstaat het eerstvolgende recht op een langdurigheidstoeslag telkens 12 maanden na de peildatum. In de uitvoeringspraktijk geeft deze uitleg de nodige problemen. Niet duidelijk was hoe te handelen als iemand een langere periode dan 12 maanden laat verstrijken alvorens een beroep op de langdurigheidstoeslag wordt gedaan. Ambtshalve mag de peildatum maximaal 12 maanden worden teruggezet in het belang van de aanvrager. Artikel 3 Doelgroep De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld en die woonachtig is in Maassluis. Dit betekent dat wordt voorgesteld dat aanvragers niet terug worden gewezen naar de gemeente waar ze op de peildatum woonden maar dat de gemeente Maassluis dan de aanvraag zelf afhandelt.
4
Lid 2. Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op de langdurigheidtoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op de langdurigheidtoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan. Lid 2 a: Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij arbeidsmarktperspectief hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan één van beide een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan. Lid 2 b: Het doel van de Langdurigheidtoeslag is een inkomensondersteuning voor de grote uitgaven zoals bijvoorbeeld vervangingsuitgaven. Daklozen hebben in de periode dat zij dakloos zijn, niet te maken met (onverwachte) hoge kosten van dien aard. Voor deze groep bestaan bovendien andere regelingen. Enerzijds in de vorm van een inkomensondersteuning voor kleinere uitgaven, anderzijds in de vorm van bijzondere bijstand voor een woninginrichting zodra zij een vaste woon- of verblijfplaats hebben. Lid 2 c: We hebben het hier niet per definitie over een AWBZ instelling. De term AWBZ instelling kan namelijk verwarring veroorzaken. Dit omdat bijvoorbeeld zowel verpleeghuizen en verzorgingshuizen als instellingen voor begeleid kamerbewonen zogenoemde AWBZ instellingen zijn. De bedoeling van de regeling is echter alleen díe bewoners tot de doelgroep te rekenen die redelijkerwijs ook de kosten maken waarvoor de langdurigheidtoeslag is bedoeld. De bewoners van een verpleeghuis komen niet voor hoge kosten zoals vervangingsuitgaven te staan. Bewoners van verzorgingshuizen en instellingen van begeleid kamerbewonen hebben die kosten nadrukkelijk wel. Daarom worden zij niet van het recht op langdurigheidtoeslag uitgesloten. Lid 2 d: Hier wordt bepaald dat indien in de referteperiode een sociale uitkering verlaagd is vanwege het belemmeren van de arbeidsplicht, er geen recht op de langdurigheidtoeslag bestaat. Deze bepaling geldt, door de verwijzing naar artikel 1 onder o van de wet SUWI ook voor maatregelen die bijvoorbeeld in het kader van de WW zijn opgelegd. Artikel 4 Laag inkomen Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 101% van de bijstandsnorm. Door te kiezen voor 101% in plaats van voor 100% is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens een andere regeling dan de WWB toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidtoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de bijstandsnorm. De grens van 101% vangt dit soort kleine verschillen op. Als de afwijkingen meer bedragen dan 101% is het ‘gladstrijken’ van de bedoelde geschillen niet meer aan de orde en zal een aanvraag moeten worden afgewezen. De methode van het kijken naar het gemiddelde loon maakt dat iemand die wegens werkaanvaarding een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft gehad niet zonder meer zijn recht op langdurigheidtoeslag kwijt is. Een dergelijk gevolg zou namelijk een negatieve prikkel zijn bij het aanvaarden van werk. Dat geldt temeer als een belanghebbende geen of maar weinig zekerheid heeft over de duur van dit werk. Het is evenwel niet de bedoeling dat een belanghebbende perioden waarin hij een inkomen boven 5
de bijstandsnorm heeft kan middelen met perioden waarin hij vanwege de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond, zoals bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand had. Dit geldt overeenkomstig voor gehuwden van wie één partner is uigesloten van het recht op langdurigheidtoeslag. Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidtoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om drie redenen geen gebruik gemaakt: • ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft; • ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder; • ten derde omdat hierdoor de kosten te zeer zouden stijgen . Personen met een inkomen boven bijstandsniveau zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidtoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 101% wordt al voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte. Met betrekking tot het tweede lid constateren wij dat mensen met een inkomen boven de hier gestelde inkomensgrens, die middels een minnelijk of wettelijk traject aflossen op schulden, van hun inkomen niet meer over dan maximaal 95% overhouden van de bijstandsnorm. Omdat hun feitelijk inkomen hoger kan zijn dan het te toetsen inkomen, bestaat de kans dat deze groep buiten de armoedevoorzieningen valt. Omdat ze ook al huur en zorgtoeslag mislopen wordt dat onredelijk geacht. Voor deze groep wordt het besteedbaar inkomen dat overblijft na schuldaflossing getoetst! Het inkomen over de referteperiodes wordt zoveel mogelijk getoetst met behulp van jaaropgaven. Getoetst wordt met het hoogste bedrag dat op een jaaropgave is vermeld. Dit bedrag wordt omschreven als belastbaar loon en bestaat uit netto inkomen, loonheffing en werkgeversdeel premie Zorgverzekeringswet. Artikel 5 In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Er zijn hierdoor wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. De minst verstrekkende optie is het formulier zo veel mogelijk ingevuld aan de belanghebbende te verstrekken. Deze hoeft dan alleen nog maar te tekenen waarmee de aanvraag officieel wordt gemaakt. Een stap verder is de negatieve optie. Dit houdt in dat rechthebbenden bulksgewijs worden aangeschreven, waarbij wordt aangegeven dat is vastgesteld dat men recht heeft op de langdurigheidtoeslag en dat de gemeente voornemens is de langdurigheidtoeslag te verstrekken. De belanghebbende krijgt de langdurigheidtoeslag, tenzij hij aangeeft het niet te willen. De wilsuiting van de rechthebbende blijkt uit het niet reageren (wie zwijgt, stemt toe). Dit maakt dat het niet reageren uitgelegd wordt als een wilsuiting om een aanvraag in te dienen Artikel 6 Hoogte van de langdurigheidtoeslag 6
De hoogte van de langdurigheidtoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte van de bedragen. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidtoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidtoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidtoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidtoeslag. Het recht op langdurigheidtoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Artikel 7 Onvoorziene en onbillijke gevallen Om schrijnende gevallen te ontzien is er de mogelijkheid gecreëerd om af te wijken van deze algemene regels.
7