Elektronisch gemeenteblad 15 september 2014
specialiteiten iedere dinsdag van 09:00 uur tot 19:00 uur op het Giezenplein in Wanroij (verzonden 9 september 2014) Bezwaar Tegen dit besluit kunnen rechtstreeks belanghebbenden op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de datum van bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis, postbus 40, 5845 ZG Sint Anthonis. Overigens schorst het indienen van een bezwaarschrift op grond van artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht niet de werking van het besluit waartegen het is gericht. Om de schorsing van dit besluit te bewerkstelligen moet u, indien onverwijlde spoed dat vereist, tegelijkertijd met of na de indiening van het bezwaarschrift een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de voorzieningenrechter van de arrondissementsrechtbank, sector bestuursrecht, postbus 90125, 5200 MA 'sHertogenbosch. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op ook op deze site voor de precieze voorwaarden.
U kunt uzelf op www.sintanthonis.nl aanmelden voor de bekendmakingenservice van Overheid.nl. U krijgt dan alle bekendmakingen die voldoen aan de door u opgegeven criteria in uw e-mailbox.
Wet Milieubeheer
Algemene Plaatselijke Verordening
2. Broekkant 9 te Wanroij (melding Activiteitenbesluit)
1. Tekin Döner en Turkse Pizza Oss (standplaatsvergunning)
Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis maken bekend dat de navolgende melding ex artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is ingekomen:
-verlenen van een vergunning voor het innemen van een standplaats met de verkoop van Turkse Pizza en overige Turkse
Officieel gemeenteblad met digitale publicaties van de gemeente Sint Anthonis
1
Elektronisch gemeenteblad 15 september 2014
-een melding activiteitenbesluit (verzonden 12 september 2014).
- het bouwen van twee jongveestallen en een loods en omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) (ingekomen 8 september 2014)
3. Zandkant 13B te Sint Anthonis (melding Activiteitenbesluit)
6. nabij Vredepeelweg 24 te Westerbeek (aanvraag omgevingsvergunning)
Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis maken bekend dat de navolgende melding ex artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is ingekomen:
- het kappen van laanbomen n.a.v. veiligheidsinspectie (ingekomen 9 september 2014)
-een melding Activiteitenbesluit (verzonden 11 september 2014)
Tegen bovenstaande aanvragen (nummer 4 t/m 6) kunnen geen bezwaren worden ingediend. Bezwaar is mogelijk zodra op deze aanvraag een beslissing is genomen.
Ter inzage ligging meldingen De bovenstaande meldingen (nummer 2 en 3) liggen, één dag na verzending van de stukken, gedurende een periode van 6 weken van 09.00 tot 12.30 uur ter inzage in het gemeentehuis bij het Klant Contact Centrum. Voor het inzien van de stukken buiten genoemde kantooruren kan een afspraak worden gemaakt met het Klant Contact Centrum.
Definitief besluit omgevingsvergunning
7. Noordstraat 47 te Landhorst (definitief besluit omgevingsvergunning)
Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders maken bekend dat zij op 3 september 2014 grond van artikel 2.1, lid 1, sub c. juncto artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning hebben verleend voor de activiteit afwijking bestemmingsplan en op grond van artikel 2.1, lid 1 sub a. van de Wabo voor de activiteit bouwen en op grond van artikel 2.1, lid 1 sub e. van de Wabo voor de activiteit milieu voor het uitbreiden van een agrarisch bedrijf op het perceel Noordstraat 47 te Landhorst.
Aanvragen omgevingsvergunningen
4. Peelkant 57 te Sint Anthonis (aanvraag omgevingsvergunning) - het milieuneutraal wijzigen van de inrichting (ingekomen 8 september 2014)
5. Mgr Bekkersstraat 48 te Ledeacker (aanvraag omgevingsvergunning)
De voorgenomen uitbreiding past niet binnen de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Sint Anthonis 2013”. Het project kan gerealiseerd worden
Officieel gemeenteblad met digitale publicaties van de gemeente Sint Anthonis
2
Elektronisch gemeenteblad 15 september 2014
8) Broek 1B te Wanroij (ontwerpbesluit omgevingsvergunning)
middels toepassing van bovenstaande afwijkingsbevoegdheid. Het besluit met bijbehorende stukken ligt met ingang van 16 september 2014 ter inzage in het gemeentehuis, sector S&R, balie Vergunningen. De stukken zijn tevens digitaal te raadplegen op www.sintanthonis.nl onder het kopje actueel / bekendmakingen / omgevingsvergunning. Ook kunt u de stukken raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl
•
Ter inzage legging beschikking De definitieve beschikking ligt, vanaf de dag na publicatie, gedurende een periode van 6 weken van 09:00 uur tot 12:30 uur ter inzage bij het omgevingsloket in het gemeentehuis. Voor het inzien van de stukken buiten genoemde kantooruren kan een afspraak worden gemaakt met één van de klantadviseurs van het team Vergunningen.
een ontwerpbesluit omgevingsvergunning voor het oprichten van een vleeskalverenstal, 2 sleufsilo's, 2 gangen, een put onder stal 1 (legalisatie), het veranderen van de vleeskalverenhouderij (revisie) en het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening (verzonden 15 september 2014).
Ter inzage legging ontwerpbeschikking De ontwerpbeschikking ligt, één dag na publicatie, gedurende een periode van 6 weken van 09.00 tot 12.30 uur ter inzage in het gemeentehuis bij het omgevingsloket. Voor het inzien van de stukken buiten genoemde kantooruren kan een afspraak worden gemaakt met één van onze klantadviseurs van het Team Vergunningen.
Beroep Tegen deze beschikking kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen een termijn van zes weken beroep worden ingesteld bij de Rechtbank 's-Hertogenbosch, Postbus 90125, 5200 MA 's-Hertogenbosch. De beroepstermijn vangt aan met ingang van de dag na de ter inzage legging. Beroep kan alleen worden ingediend door belanghebbenden, die eerder zienswijzen tegen het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Zij die beroep instellen kunnen, wanneer onverwijlde spoed dat vereist, tevens een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch. Wanneer dit verzoek wordt gedaan binnen de beroepstermijn van 6 weken wordt de beschikking niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist.
Indienen zienswijze Tegen de ontwerpbeschikking kan, binnen zes weken vanaf de datum van de ter inzage legging, door een ieder, een schriftelijke of mondeling gemotiveerde zienswijze worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis; postbus 40, 5845 ZG Sint Anthonis. Om uw mondelinge zienswijze in te dienen kunt u een afspraak maken met één van onze klantadviseurs van het Team Vergunningen.
10) Beleidsregels Sociale zaken
Het College van burgemeester en wethouders maakt bekend dat het in zijn vergadering van 2 september 2014 heeft besloten tot vaststelling van:
Officieel gemeenteblad met digitale publicaties van de gemeente Sint Anthonis
3
Elektronisch gemeenteblad 15 september 2014
1. de beleidsregels ‘Bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ 2013’. 2. de beleidsregels ‘Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014’. 3. de beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften ‘Verhaal WWB 2013’. 4. de beleidsregels ‘Leenbijstand WWB 2014’. Met vaststelling van deze beleidsregels komt de ‘Notitie terugvordering en verhaal van bijstand gemeente Sint Anthonis te vervallen’. Aanleiding Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden, waarbij de bestuurlijke boete opnieuw is ingevoerd in de WWB, IOAW en IOAZ. Deze boete moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht. Naast het verplicht opleggen van forse boeten bij fraude moet als gevolg van fraude ten onrechte ontvangen bijstand ook verplicht worden teruggevorderd. De inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving heeft geleid tot het opstellen en/of aanpassen van bovengenoemde beleidsregels. Inwerkingtreding De 4 voorgenoemde beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking.
Dit is een publicatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis. Deze bekendmakingen staan ook op www.sintanthonis.nl. Voor vragen belt u met het gemeentehuis 0485 388888. Of per e-mail:
[email protected]
Waar zijn de beleidsregels te vinden? De tekst van de beleidsregels is als bijlage aan dit Elektronisch gemeenteblad toegevoegd. Tevens zijn deze gedurende zes weken na plaatsing van dit bericht in te zien tijdens de openingstijden bij het informatiecentrum van het gemeentehuis. U kunt de beleidsregels na inwerkingtreding te allen tijde via www.sintanthonis.nl en/of www.overheid.nl raadplegen.
Officieel gemeenteblad met digitale publicaties van de gemeente Sint Anthonis
4
Bijlagen
Beleidsregels ‘Bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ 2013’
Sint Anthonis, augustus 2013 Z-13-08355/INT/4685_1 I-SZ/2014/940
Beleidsregels ‘Bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ 2013’ Inhoudsopgave HOOFDSTUK I Artikel 1:
ALGEMEEN
Begrippen
HOOFDSTUK II
BELEIDSREGELS
Artikel 2:
Hoogte van de boete
Artikel 3:
Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
Artikel 4:
Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden
Artikel 5:
Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen
Artikel 6:
Het geven van een schriftelijke waarschuwing
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 7:
Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Artikel 8:
Citeertitel
Artikel 9:
Inwerkingtreding
HOOFDSTUK I ALGEMEEN Artikel 1. Begrippen In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. WWB: de Wet werk en bijstand; b. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; c. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; d. Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. het college: het college van burgemeester en wethouders; f. boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a WWB, artikel 20a IOAW / IOAZ; g. inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, artikel 17, eerste lid, van de WWB en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI.
HOOFDSTUK II
BELEIDSREGELS
Artikel 2. Hoogte van de boete De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de volgende regels: 1. Als de financiële benadeling minder is dan € 150,= bedraagt de boete € 150,=. 2. Als de financiële benadeling € 150,= of meer bedraagt, wordt de boete vastgesteld op 100 % van het benadelingsbedrag. 3. Als er sprake is van herhaling wordt de boete vastgesteld op 150 % van het benadelingsbedrag. 4. In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, tenzij het college het gegronde vermoeden heeft dat de belanghebbende opzettelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden. Behalve in het geval van herhaling (zie hiervoor artikel 6: het geven van een schriftelijke waarschuwing) Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid In het geval van een verminderde verwijtbaarheid van het betreffende gedrag van de belanghebbende kan de bestuurlijke boete worden verlaagd. Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid: a. de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat inlichtingen niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt; b. de belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen; c. de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
Artikel 4. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden Naast verminderde verwijtbaarheid kunnen er omstandigheden zijn die aanleiding zijn om de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat dan om omstandigheden die voor betrokkene of het gezin zo zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen. Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk. Artikel 5.
Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen Van het opleggen van een bestuurlijke boete kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Het moet echter wel gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 Wwb, LJN: BV6355). Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 6. Het geven van een schriftelijke waarschuwing Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB, van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI), niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, spreken we van ‘nul-fraude’ (0-fraude). In eerste instantie wordt volstaan met mondelinge communicatie om de belanghebbende beter op te voeden in het nakomen van de inlichtingenplicht. Het is namelijk ondoenlijk en ook niet in de geest van de wet om in alle gevallen, waarin bijvoorbeeld formulieren niet tijdig zijn ingeleverd, direct een formele waarschuwing of boete op te leggen. Indien deze benadering niet werkt wordt een formele waarschuwing gegeven. Bij herhaling van ‘nul-fraude’ binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven, wordt in alle gevallen een boete van € 150,- opgelegd.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 7. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college. waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Artikel 8. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels ‘Bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ 2013’ Artikel 9. Inwerkingtreding De Beleidsregels ‘Bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ 2013’ treden in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking. Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, de secretaris, de burgemeester, Ir.S.Middelkamp
M.L.P. Sijbers
TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS HOOFDSTUK I ALGEMEEN Artikel 1 Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
HOOFDSTUK II BELEIDSREGELS Artikel 2 Voor wat betreft de hoogte van de boete heeft de wetgever bepaald dat deze maximaal gelijk is aan het netto benadelingsbedrag maar tenminste € 150,-, ook als het benadelingsbedrag lager is. Hierbij is sprake van een eerste overtreding. Afwijking van dit bedrag is –als het gaat om een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht- alleen mogelijk op gronden van bijzondere omstandigheden. Voor alle overige boetes geldt dat de wet enkel een maximum noemt. In die situatie dient de hoogte van de boete wel te worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin Indien er sprake is van herhaalde fraude (een tweede of volgende overtreding) met financieel nadeel dan bedraagt de boete maximaal 150% van het benadelingsbedrag. Het is niet mogelijk om een hogere boete op te leggen als er sprake is van verzwarende omstandigheden. Een lagere boete is wel mogelijk. De hoogte van de boete wordt nader afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin, voor zover de wet alleen de maximale boete bepaalt. Is de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift vastgelegd, dan kan alleen in bijzondere omstandigheden hiervan worden afgeweken. De bewijslast om deze bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken ligt bij belanghebbende. Van bijzondere omstandigheden is sprake indien belanghebbende onevenredig zwaar door de boete wordt getroffen. Het benadelingsbedrag is het bedrag dat belanghebbende ten onrechte heeft ontvangen. Het gaat bij de WWB om het nettobedrag, waarbij ook onterecht verleende bijzondere bijstand (waaronder de langdurigheidstoeslag) meetelt. Voor de IOAW/IOAZ gaat het om het bruto bedrag –het betreft een bruto-uitkering- zonder de door het college verschuldigde sociale premies. Artikel 3 Het college kan de boete verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het Boetebesluit staan een aantal criteria (niet limitatief) voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid. Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij AMvB (artikel 2a van het Boetebesluit sociale verzekeringswetten) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen. Daardoor is van verminderde verwijtbaarheid in ieder geval sprake in de volgende situaties: – Belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren. Hij/zij kon feitelijk wel aan de inlichtingenplicht voldoen, maar de omstandigheden waren emotioneel ontwrichtend. Hierdoor valt het belanghebbende niet helemaal te verwijten dat hij/zij de inlichtingen niet tijdig of volledig heeft doorgegeven.
Belanghebbende verkeerde in een zodanig geestelijke toestand dat het hem/haar niet helemaal te verwijten is dat hij/zij de inlichtingen niet tijdig of volledig heeft doorgegeven. – Belanghebbende heeft wel inlichtingen doorgegeven. Deze waren niet juist, tijdig of volledig. Voordat de overtreding is geconstateerd heeft belanghebbende uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen gegeven. Aansluiting wordt gezocht bij deze niet limitatief gestelde regels en de geboden ruimte voor een bredere, individueel bepaalde toepassing. Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of als belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een ander zijn zaken regelt. –
Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt gekeken naar het moment van de gedraging (toetsing ex tunc) Artikel 4 De bestuurlijke boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden. Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen waarvan de omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen) zo bijzonder zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. Er vindt een individuele beoordeling plaats met toepassing van het ‘maatwerk-principe’. Artikel 5 Het afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete kan bij uitzonderlijk dringende redenen. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin. Omdat er mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule. Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Artikel 6 Bij een overtreding van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag spreken we van 0-fraude. Bij 0-fraude wordt in eerste instantie volstaan met mondelinge communicatie om de klant beter op te voeden in het nakomen van de inlichtingenplicht. Hier wordt registratie van gemaakt. Het is namelijk ondoenlijk en ook niet in de geest van de wet om in alle gevallen, waarin bij voorbeeld formulieren niet tijdig zijn ingeleverd, meteen een formele waarschuwing of boete op te leggen. Een meer persoonlijke benadering zal meer effect sorteren om herhaling te voorkomen. Als blijkt dat deze benadering niet werkt, wordt een formele waarschuwing gegeven. Bij herhaling van 0-fraude, nadat een formele waarschuwing is afgegeven, wordt in alle gevallen een boete van € 150,opgelegd.
HOOFDSTUK III
Slotbepalingen
Artikel 7, 8 en 9 In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.
Beleidsregels ‘Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014’
Sint Anthonis, augustus 2013 Z-13-08355/INT/4688_1 I-SZ/2014/941
Beleidsregels ‘Terug- en invordering betreffende de Wet werk en bijstand, de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers en de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen 2014’.
Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1
ALGEMEEN
HOOFDSTUK 2
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING
•
• • •
Reikwijdte in verband met uitsluiting fraudevorderingen Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen Kruimelbedragen Afkoop Schuldregeling
HOOFDSTUK 3 • • •
INVORDERING
De betalingsverplichting Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
HOOFDSTUK 4
TOELICHTING
SLOTBEPALINGEN
HOOFDSTUK I ALGEMEEN Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen; b. college: het college van burgemeester en wethouders; c. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht; d. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers; f. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; g. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ; h. WWB: de Wet werk en bijstand. Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader: a. herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend; b. maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en c. bruteert het college de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling. Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden. 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan uitkering zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat
4.
belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
HOOFDSTUK II
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
Artikel 4. Reikwijdte De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5, lid 1 onder d, niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven. Artikel 5. Kwijtschelding van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting 1. In afwijking van artikel 2, sub b kan het college besluiten af te zien van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende: a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. d. gedurende tien jaar is aangesproken op de terugbetaling van zijn fraudevordering én gedurende de laatste vijf jaren geen betaling meer heeft plaatsgevonden én niet aannemelijk is dat op enig moment nog betalingen verricht zullen gaan worden. 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten. Artikel 6. Uitzondering 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die: a. het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid; b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden. 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Artikel 7. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen In afwijking van het bepaalde in artikel 2, tweede lid ziet het college af van invordering indien het terug te vorderen bedrag, na verrekening van vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 50,00 en de belanghebbende niet reageert op het verzoek om het resterende bedrag te voldoen. Deze uitzondering geldt niet voor verstrekte voorschotten, die niet verrekend zijn of konden worden.
Artikel 8. Afkoop van de resterende vordering Op verzoek van de belanghebbende kan het college van burgemeester en wethouders instemmen met het verzoek tot afkoop van de vordering indien de belanghebbende gedurende het jaar voorafgaande aan het verzoek volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en (tezamen met de al eerder betaalde aflossingen) tenminste 75% van de oorspronkelijke vordering heeft voldaan. Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering, als een schuldregeling tot stand komt, ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien: a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op uitkering die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB; b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden. 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid; b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
HOOFDSTUK III INVORDERING De betalingsverplichting Artikel 10. Algemeen 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten: a. de hoogte van (het saldo van) de vordering; b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen; c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat; d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen; e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;
f.
de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden. 3. De inning van een bestuurlijke boete gaat vooraf aan de inning van een terugvordering. Artikel 11. Verrekening Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 10 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering. Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen. Artikel 13. Vaststelling duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting bij/na uitstroom en bij debiteuren die geen recht hebben op uitkering. Van niet bijstandsgerechtigden wordt maandelijks een terugbetaling van 10% van de voor hen toepasselijke bijstandsnorm vereist. 1. Het aflossingsbedrag, zoals vermeld in het terug- en invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting 2. Indien de belanghebbende niet voldoet aan de opgelegde terugbetalingsverplichting is de vordering dan wel het restant van de vordering alsnog direct ineens opeisbaar 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 12 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt. Artikel 14. Uitstel van betaling 1. In het geval de belanghebbende om uitstel van betaling verzoekt dan wordt deze zonder onderzoek toegekend indien: a. aan de belanghebbende in de periode van 2 jaar voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend en: b. het uitstel van betaling niet langer duurt dan 3 maanden 2. In alle andere gevallen vindt onderzoek plaats. Tussentijdse wijziging van een lopende betalingverplichting Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 13 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting.
Artikel 16. Herziening van het aflossingsbedrag op verzoek van de belanghebbende 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële stukken en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting. 2. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt het aflossingsbedrag herzien met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot herziening van het aflossingsbedrag aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt. 3. Indien tot een herziening van het aflossingsbedrag wordt overgegaan, bedraagt de minimale aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag en 50% van het meerdere boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. 4. Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit en deelt dit aan de belanghebbende mee. 5. Het verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting schort de lopende betalingsverplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen. Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting Indien de belanghebbende niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een aanmaning verzonden. Indien er binnen 2 weken na aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Belanghebbende dient binnen 2 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling over te gaan. Bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder. Artikel 18 Kosten van invordering De volgende invorderingskosten worden in rekening gebracht en ingevorderd: 1. Voor het vervaardigen en verzenden (aangetekend) van een dwangbevel € 25, -. 2. Voor vereenvoudigd derdenbeslag door de gemeente: Vordering Invorderingskosten € 0,00 tot € 250,00 € 35,00 € 250,00 tot € 500,00 € 70,00 € 500,00 tot € 1250,00 € 105,00 € 1250,00 tot € 2500,00 € 150,00 € 2500,00 en meer € 300,00 3. Voor de betekening van het dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder de in rekening gebrachte kosten. 4. Met uitzondering van krediethypotheek en kredieten die zijn verstrekt op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.
HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN Artikel 19. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Artikel 20. Citeertitel
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als beleidregels ‘Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014’. Artikel 21. Inwerkingtreding 1. De beleidsregels ‘Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2014’ treden in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking. 2. De in maart 2000 vastgestelde ‘Notitie Terugvordering en Verhaal van Bijstand’ wordt ingetrokken per datum bekendmaking van de onder 1 genoemde beleidsregels. Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, de secretaris, de burgemeester,
Ir. S. Middelkamp
M.L.P. Sijbers
TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS HOOFDSTUK I ALGEMEEN Artikel 1 Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn. Artikel 2 Het tweede artikel bevat de hoofdregel, te weten de wijze waarop in beginsel ten volle gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering. Artikel 3 In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om: a) De zesmaanden jurisprudentie De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zesmaanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. b) Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hier achter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld. c) Afzien van brutering Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
In dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
Artikel 4 Reikwijdte hoofdstuk II: In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Fraudevorderingen zijn daarin bewust niet opgenomen en komen dus niet voor kwijtschelding in aanmerking. Artikel 5 Bij de bepaling betreffende kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting maakt het college eventueel kenbaar op welke wijze een schuldenaar zijn betalingsverplichting ten minste moet zijn nagekomen. In afwijking van artikel 4 is onder punt d ook een bepaling opgenomen met betrekking tot de inning van fraudevorderingen. Artikel 6 In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wordt geen kwijtschelding verleend voor: a. andersoortige schulden, niet zijnde fraudevorderingen,die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes. De terugvorderingplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete. b. schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek. Daarnaast benoemt het college tevens gronden op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. Dit is het geval als later blijkt dat de kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende. Artikel 7 In dit artikel heeft het college de hoogte en de voorwaarden bepaalt waarbij wordt afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit vanwege een zogenaamd kruimelbedrag. Artikel 8 Deze bepaling regelt de mogelijkheid tot het afkopen van een resterende vordering door middel van een eenmalige betaling en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Artikel 9 In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn dat: a. de vaststelling dat op gronden van redelijkheid en billijkheid van de schuldenaar niet langer gevergd kan worden dat hij de schuld (volledig) voldoet; dan wel b. de vaststelling dat wanneer het college bij de aanwezigheid van meerdere schuldeisers vasthoudt aan zijn eigen vordering c.q. vorderingen, een schuldregeling niet tot stand komt; en c. de bijkomende voorwaarde dat de vordering van het college wel naar evenredigheid zal worden voldaan. Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Facultatief kan ook rekening gehouden worden met de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Gedacht kan daarbij worden aan een bepaling waarin het college:
a. een periode benoemt waarbinnen – gerekend vanaf het moment dat het college heeft aangegeven haar medewerking aan een schuldregeling te zullen verlenen een schuldregeling definitief moet zijn vastgesteld; b. bepaalt dat de schuldregeling tot stand moet zijn gekomen door een persoon of organisatie die ook daadwerkelijk volgens geldende kwaliteitseisen in staat geacht mag worden een goede en evenwichtige schuldregeling te kunnen treffen; c. gronden benoemt op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Intrekkinggronden kunnen zijn: • het feit dat de schuldenaar (eventueel na eerdere waarschuwing) zijn verplichtingen in het kader van de schuldregeling verwijtbaar niet nakomt; en • de vaststelling dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.
HOOFDSTUK III
INVORDERING
In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting. De betalingsverplichting Artikel 10 Dit artikel bepaalt: a. de hoofdregel over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering; en b. dat het college overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en onderstaande beleidsregels; c. de volgorde van invordering Beleid is dat de inning van een bestuurlijke boete voorrang heeft op de inning van een terugvordering. De redenen hiervan zijn de volgende: - de terugvordering is een preferente vordering, de boete een concurrente vordering. Daarom wordt, voor zolang de uitkering nog loopt, de boete eerst zo veel als mogelijk is verrekend, zodat daarna een preferente vordering overblijft. - een bestuurlijke boete kan maximaal vijf jaar worden ingevorderd, de terugvordering maximaal tien jaar. Dit is reden te meer om eerst de boete te verrekenen, omdat dit na vijf jaar niet meer kan en voor de terugvordering een invorderingstermijn van tien jaar geldt. Artikel 11 Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt maakt het college gebruik van haar bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Artikel 12 Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse verrekening van de aflossingsverplichting bij belanghebbenden met een uitkering.
Artikel 13 Dit artikel regelt de hoogte van de maandelijkse aflossingsverplichting voor belanghebbenden die geen recht op een uitkering meer hebben. Artikel 14 In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald: a. in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt, b. wanneer zij uitstel verleent, alsmede c. welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt. Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten. Tussentijdse wijziging van een lopende betalingsverplichting Artikel 15 Als aan een lopende betalingsverplichting conform artikel 13 van deze beleidsregels correct wordt voldaan vindt tussentijds geen herbeoordeling meer plaats van deze verplichting. Hierbij is overwogen dat het inkomen na uitstroom uit de uitkering doorgaans niet zodanig stijgt dat een herziening van de aflossingsverplichting voor de gemeente ruimschoots meer opbrengst geeft dan het handhaven van de lopende verplichting. Artikel 16 Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In deze artikelen is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van de klant herzien van de aflossing. Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. Artikel 17 De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven. Artikel 18 Dit artikel geeft aan welke invorderingskosten aan de klant worden doorberekend en zullen worden ingevorderd.
HOOFDSTUK IV
Slotbepalingen
Artikel 19, 20 en 21 In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.
Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften ‘Verhaal Wet Werk en Bijstand 2013’
Sint Anthonis, augustus 2013 Z-13-08355/INT/4687_1 I-SZ/2014/942
Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 • •
Wettelijk kader Overige grondslagen voor het bijstandsverhaal
HOOFDSTUK 2 •
ALGEMEEN
VERHAAL VAN BIJSTAND
Verhaal van bijstand
HOOFDSTUK 3
HERZIEN VAN VERHAAL VAN BIJSTAND
HOOFDSTUK 4
GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERHAAL VAN BIJSTAND
• •
Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit Schuldsanering en faillissement
HOOFDSTUK 5 •
Beoordeling onderhoudsplicht
HOOFDSTUK 6
• •
VERHAAL IN RECHTE
Verhaal in rechte Wijziging door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage
HOOFDSTUK 10 • •
HET VERHAALSBESLUIT
Het verhaalsbesluit
HOOFDSTUK 9 • •
HERZIENING BESCHIKKING RECHTBANK
Verhaalsbijdrage in aanvulling op een door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage (alimentatiebeschikking)
HOOFDSTUK 8 •
VERHALEN VAN RECHTERLIJKE UITSPRAAK BETREFFENDE LEVENSONDERHOUD
Verhaal op grond van rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking) Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO)
HOOFDSTUK 7 •
BEOORDELING VAN MATE VAN ONDERHOUDSPLICHT
HERONDERZOEK
Onderzoek naar draagkracht Onderzoek naar incassomogelijkheden
HOOFDSTUK 11 • •
Acceptgirokaarten Vereenvoudigd derdenbeslag
HOOFDSTUK 12 • • •
INVORDERING
OVERIGE BEPALINGEN
Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Citeertitel Inwerkingtreding
TOELICHTING
BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VERHAAL WET WERK EN BIJSTAND 2013 HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Wettelijk kader 1. De beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften verhaal zijn gebaseerd op artikel 61 tot en met 62i van de Wet Werk en Bijstand. 2. Zoals blijkt uit artikel 61 van de Wet Werk en Bijstand is het bijstandsverhaal als een bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders, hierna te noemen ‘het college’, toegekend. Overige grondslagen voor het bijstandsverhaal 3. De uitvoering van het bijstandsverhaal wordt mede bepaald door: a. het rapport van de landelijke werkgroep TREMA (Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht) ten aanzien van de vaststelling van alimentatiebedragen, alsmede de financiële bijlagen bij dit rapport; b. de beoordeling door de Rechtbank en het Gerechtshof; c. de relevante gepubliceerde jurisprudentie in alimentatiezaken en bijstandsverhaal; d. de circulaires van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bijstandsverhaal 21 januari 1993 en 14 juli 1995.
HOOFDSTUK 2 VERHAAL VAN BIJSTAND Verhaal van bijstand 4. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand: a. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt; b. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt; c. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van de het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend; d. op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien; e. op de nalatenschap van de persoon indien: 1. ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend dan wel anderszins onverschuldigd is betaald en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden; 2. bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht. 5. In verband met de wettelijke onderhoudsplicht verhaalt het college op de onderhoudsplichtige:
a. de periodieke algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud; b. de bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud aan meerderjarige kinderen (artikel 62 sub c van de Wet Werk en Bijstand). 6. De wettelijke onderhoudsplicht als genoemd in artikel 5b heeft geen betrekking op de kosten van incidentele bijzondere bijstand ingevolge artikel 35 van de Wet Werk en Bijstand.
HOOFSTUK 3
HERZIEN VAN VERHAAL VAN BIJSTAND
7. Het college kan op grond van een herzieningsverzoek van de onderhoudsplichtige en als gevolg van diens gewijzigde omstandigheden, waaronder een aanzienlijke verhoging van de woonlasten, een terugval van inkomen buiten de schuld om van de onderhoudsplichtige en een wijziging in de gezinssituatie, de opgelegde onderhoudsbijdrage geheel of ten dele herzien.
HOOFDSTUK 4 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERHAAL VAN BIJSTAND Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit 8. Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien: a. het op te leggen verhaalsbedrag, al dan niet in aanvulling op een reeds bestaande alimentatieverplichting, lager is dan € 50,- per maand of € 600,- per jaar; b. daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn; c. onderhoudsplichtigen een uitkering ingevolge Bbz-levensonderhoud ontvangen. Schuldsanering en faillissement 9. De onderhoudsplichtige wordt geacht geen draagkracht te hebben als hij is toegelaten tot en voor de duur van het gerechtelijke traject van schuldsanering in het kader van de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen). 10. De vordering op de onderhoudsplichtige in verband met verhaal van bijstand wordt, tot de datum van toelating tot een schuldsanering in het kader van de WSNP, ingebracht in de schuldsanering, waarbij de gemeente zich beroept op de wettelijke bevoorrechting die aan deze vordering is toegekend. 11. Een voorstel tot schuldsanering wordt alleen in overweging genomen als de schuldsanering tot stand komt door tussenkomst van een erkende schuldhulpverlenende organisatie. 12. Ingeval van faillissement van de onderhoudsplichtige: a. wordt voor de duur van het faillissement de maandelijkse verhaalsbijdrage op nihil gesteld, tenzij de faillissementsrechter de verhaalsbijdrage als een maandelijkse verplichting heeft opgenomen in de faillissementsbeschikking, en b. wordt bij de curator de vordering tot de datum van de uitspraak van het faillissement ingediend.
HOOFDSTUK 5 BEOORDELING VAN MATE VAN ONDERHOUDSPLICHT Beoordeling onderhoudsplicht 13. Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 4 onder a, b en c en de
omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend. 14. Voor de in artikel 13 genoemde beoordeling wordt ten aanzien van de vaststelling van de verhaalsbijdrage, het rapport van de werkgroep TREMA voor de vaststelling van alimentatiebedragen, de zogenaamde TREMA-normen, toegepast.
HOOFDSTUK 6 VERHALEN VAN RECHTERLIJKE UITSPRAAK BETREFFENDE LEVENSONDERHOUD Verhaal op grond van rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking) 15. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak. 16. De betaling van het verschuldigde geschiedt binnen 30 dagen na bekendmaking van het besluit tot verhaal overeenkomstig artikel 15. 17. Degene op wie wordt verhaald, kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Het verzet kan niet gegrond zijn op de bewering dat de uitkering tot onderhoud ten onrechte is opgelegd of onjuist is vastgesteld. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond verklaard. 18. Het college is bevoegd, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, het verschuldigde bij dwangbevel in te vorderen. Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) 19. Met inachtneming van het recht van de bijstandsgerechtigde om zelf de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO, vindt inning van alimentatieverplichtingen bij onderhoudsplichtigen, voor zover niet vrijwillig door deze onderhoudsplichtigen aan de betalingsverplichting wordt voldaan, plaats volgens de artikelen 15 tot en met 18.
HOOFDSTUK 7 HERZIENING BESCHIKKING RECHTBANK Verhaalsbijdrage in aanvulling op een door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage (alimentatiebeschikking) 20. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag kan op verzoek van het college of van degene op wie verhaal wordt uitgeoefend door de rechter worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden. 21. Het college kan aan de rechter verzoeken het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vaststellen, indien de rechter: a. deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden, genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek; b. geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen. 22. Het verhaalsbedrag zoals bedoeld in de artikelen 20 en 21 wordt niet opgelegd als dit minder bedraagt dan € 50,- per maand.
HOOFDSTUK 8 HET VERHAALSBESLUIT Het verhaalsbesluit 23. Een besluit tot verhaal op grond van artikel 1 wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt de ingangsdatum van de op te leggen verhaalsbijdrage en het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. 24. Bij verhaal op de nalatenschap wordt de mededeling gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken. 25. Het verhaalsbesluit wordt gezonden naar het adres waar de belanghebbende volgens de Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven, tenzij belanghebbende uitdrukkelijk heeft verzocht om toezending van correspondentie op een ander adres.
Hoofdstuk 9
VERHAAL IN RECHTE
Verhaal in rechte 26. Indien de belanghebbende weigert of nalaat noodzakelijke informatie aan het college te verstrekken dan wel niet uit eigen beweging bereid is de verhaalsbijdrage aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling ervan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte. 27. Het college ziet af van verhaal in rechte indien het een afgesloten periode betreft en het totaal te verhalen bedrag niet hoger is dan € 250,-. Wijziging door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage 28. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag kan worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden dan wel als blijkt dat het verhaalsbedrag niet (meer) voldoet aan de wettelijke maatstaven.
HOOFDSTUK 10 HERONDERZOEK Onderzoek naar draagkracht 29. In verband met de aanpassing van een opgelegde verhaalsbijdrage vindt eenmaal per drie jaar een heronderzoek plaats naar de wijzigingen in de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige. 30. De termijn van een heronderzoek is eenmaal per vijf jaar ingeval de rechter de onderhoudsbijdrage (alimentatie- en verhaalsbeschikking) heeft vastgesteld. 31. Van de in de artikelen 29 en 30 genoemde termijnen kan worden afgeweken indien tussentijds bekend wordt dat zich wijzigingen hebben voorgedaan of zullen gaan voordoen in de financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige. Onderzoek naar incassomogelijkheden 32. Als de onderhoudsplichtige niet uit vrije wil volledig voldoet aan de opgelegde betalingsverplichting dan doet het college onderzoek naar de mogelijkheden van gedwongen incasso, waarbij binnen de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van de gemeente informatie bij derden wordt ingewonnen.
HOOFDSTUK 11 INVORDERING
Acceptgirokaarten 33. Voor de betaling van de opgelegde betalingsverplichting verzendt het college in beginsel maandelijks acceptgirokaarten. Deze verzending vindt steeds plaats aan het einde van de maand en heeft betrekking op diezelfde maand. De betaling vindt dus achteraf plaats. En het niet ontvangen van acceptgirokaarten ontslaat de belanghebbende niet van de verplichting tot het betalen van de onderhoudsbijdrage. Vereenvoudigd derdenbeslag 34. Indien de onderhoudsplichtige de betalingsverplichting als gevolg van de gerechtelijke uitspraak niet of niet meer nakomt, dan wordt de verhaalsbeschikking ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het leggen van executoriaal derdenbeslag op loon of uitkering is uitbesteed aan een gerechtsdeurwaarder.
HOOFDSTUK 12 OVERIGE BEPALINGEN Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien 35. Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Citeertitel 36. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften ‘Verhaal Wet Werk en Bijstand 2013’. Inwerkingtreding 37. a. De beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften ‘Verhaal Wet Werk en Bijstand 2013’ treden in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking. b. De in maart 2000 vastgestelde ‘Notitie Terugvordering en Verhaal van Bijstand’ wordt ingetrokken per datum bekendmaking van de onder a genoemde beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften.
Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, de secretaris, de burgemeester,
Ir. S. Middelkamp
M.L.P. Sijibers
TOELICHTING BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VERHAAL WET WERK EN BIJSTAND 2013 Met ingang van 1 januari 2004 is de Algemene bijstandswet (Abw) vervangen door de Wet Werk en Bijstand (Wwb). De artikelen 56, 61 en 62 van de Wet Werk en Bijstand, betreffende de kinderalimentatie en het bijstandsverhaal, zijn daarbij niet in werking getreden in afwachting van de invoering van een gewijzigd kinderalimentatiestelsel. In artikel 13 Invoeringswet Wet Werk en Bijstand was bepaald dat kosten van bijstand vooralsnog door het college kon worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92 lid 2 en 3 Abw tot en met artikel 105 en artikel 141 Abw. Dit was bedoeld als tijdelijke maatregel in afwachting van de inwerkingtreding van het nieuwe kinderalimentatiestelsel. Aangezien dit nieuwe kinderalimentatiestelsel er niet is gekomen zijn de verhaalsbepalingen opgenomen in de Wet Werk en Bijstand. De verplichting tot bijstandsverhaal uit de Abw is daarbij een bevoegdheid van het college geworden. Het bijstandsverhaal is een bevoegdheid van het college. In deze beleidsregels wordt beschreven op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan deze bevoegdheid. De beleidsregels zijn een weergave van de huidige uitvoeringspraktijk op hoofdlijnen. Als gevolg van de implementatie van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving én de regionale samenwerking Noordoost-Brabant vindt er een actualisering plaats van de bestaande verhaalsregels. De uitvoeringspraktijk is vooralsnog dezelfde als in het verleden reeds werd toegepast. Met ingang van 1 juli 2009 is de vierde Tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Het betreft een homogenisering en codificering van onder meer de inning van bestuurlijke geldschulden en bestuurlijke boetes. De overheveling van onderwerpen van bijzondere wetten, zoals de Wet Werk en Bijstand, naar de Algemene Wet Bestuursrecht betekent ook voor sociale zekerheidswetgeving in het gemeentelijk domein dat overeenkomstig de gestandaardiseerde werkwijze in de uitvoering moet worden gehandeld. De bepalingen van de vierde Tranche Algemene Wet Bestuursrecht zijn verwerkt in de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften verhaal Wet Werk en Bijstand.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS EN UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VERHAAL WET WERK EN BIJSTAND 2013 HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Wettelijk kader Artikel 1. De Wwb geeft het college de bevoegdheid om de gemaakte kosten van bijstand (uitkering) te verhalen op derden. De gevallen en de wijze waarop op derden verhaald mag worden, zijn opgesomd in de wet. De Ioaw en Ioaz kennen geen verhaalsmogelijkheid. Overige grondslagen voor het bijstandsverhaal Artikel 3. De rechterlijke macht stelt (half) jaarlijks een rapport op, dat aanbevelingen geeft voor een eenvormige praktische invulling van de wettelijke maatstaven, behoefte en draagkracht, berekeningsmodellen en de daarbij behorende tarieven (de zogenaamde Tremanormen, ‘Trema’ staat voor Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht). Zowel in de alimentatie- als de verhaalsjurisprudentie wordt het Trema-rapport als leidraad gebruikt. Uitgangpunt is dat de Tremanormen ook gehanteerd worden in onze uitvoeringspraktijk. Aangezien dit rapport niet specifiek voor de verhaalswetgeving is geschreven, maar voor de alimentatiewetgeving, kan strikte toepassing hiervan leiden tot onbillijkheden. In dat geval wordt (gemotiveerd) afgeweken van de Tremanormen.
HOOFDSTUK 2 VERHAAL VAN BIJSTAND Verhaal van bijstand Artikel 4 – 5 - 6. Zolang er een onderhoudsplichtige is, mogen de gemaakte kosten van bijstand of inkomensvoorziening tot aan de grens van zijn onderhoudsplicht, als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden verhaald in de situaties zoals omschreven in artikel 4 onder a tot en met e van de beleidsregels. De omvang van de onderhoudsplicht wordt bepaald door: - de duur van de onderhoudsplicht (artikel 1:157 Burgerlijk Wetboek) - de behoefte van de onderhoudsgerechtigde (artikel 1:397 Burgerlijk Wetboek) - de draagkracht van de onderhoudsplichtige (artikel 1:397 Burgerlijk Wetboek) - hoogte van de verstrekte bijstand: er kan nooit meer bijstand op de onderhoudsplichtige worden verhaald dan er (bruto) is verstrekt. In artikel 62f Wwb is bepaald dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan. Voorwaarden zijn dat: a. gelet op alle omstandigheden, aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs heeft kunnen voorzien en b. met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden bij het besluit op de aanvraag indien de schenking niet had plaatsgevonden.
HOOFDSTUK 4 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERHAAL VAN BIJSTAND Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit Artikel 8a. Er wordt uit doelmatigheidsoverwegingen en overeenkomstig de terugvorderingsregels, een kruimelbedrag gehanteerd: indien de op te leggen onderhoudsbijdrage lager is dan € 50,- per maand wordt afgezien van het opleggen van een onderhoudsbijdrage. Van wijziging van een opgelegde onderhoudsbijdrage (na een heronderzoek) wordt eveneens afgezien indien de wijziging ten nadele van de onderhoudsplichtige lager is dan € 50,per maand. Indien te voorzien is dat de maximaal op te leggen onderhoudsbijdrage over 12 maanden in totaal minder dan € 600,- bedraagt, wordt eveneens afgezien van het opleggen van een onderhoudsbijdrage. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een kortdurende uitkeringsperiode van de onderhoudsgerechtigde. 8b. Er kunnen zich voorts situaties voordoen waarbij afgezien kan worden van verhaal om dringende redenen. Denk hierbij aan situaties waarbij sprake is van ernstige bedreiging ten opzichte van de onderhoudsgerechtigde. In de gevallen waarin vanwege dringende redenen van verhaal wordt afgezien, moet sprake zijn van maatwerk dat uit de rapportage zal moeten blijken. 8c. De Bbz-regeling moet er voor zorgen dat mensen op termijn zelfstandig door middel van inkomsten uit onderneming in hun bestaansvoorziening kunnen voorzien. Het Bbz geeft daarvoor een overbrugging die (voorlopig) als geldlening wordt verstrekt. Voorkomen moet worden dat aan de ene kant geld wordt verstrekt, wat aan de andere kant wordt verhaald. Dit zal contraproductief werken. De zelfstandige moet ruimte krijgen om zijn bedrijf uit te bouwen en uit de bijstand te geraken en te blijven. Om die reden wordt geen onderhoudsbijdrage gedurende de periode van de bijstandsverstrekking gevraagd. Daarna wordt gewoon een verhaalsonderzoek uitgevoerd, waarbij de terugbetalingsverplichting in het kader van het Bbz als aftrekpost geldt. Omdat de draagkracht van een zelfstandige moeilijk te bepalen is, kan eventueel extern advies (IMK) worden ingewonnen. Schuldsanering en faillissement Artikel 9 – 10 – 11 - 12. Wanneer een vordering door middel van een verhaalsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) buiten invordering te stellen om bijvoorbeeld een schuldsaneringstraject meer succesvol te kunnen laten verlopen. Uiteraard moeten aan de kwijtschelding regels worden verbonden. Belangrijk daarbij is dat het besluit tot afzien van verdere invordering ingetrokken kan worden indien het schuldsaneringstraject uiteindelijk niet tot stand komt of achteraf blijkt dat de onderhoudsplichtige onjuiste informatie heeft verstrekt. Het college kan op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand of inkomensvoorziening voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden.
HOOFDSTUK 5 BEOORDELING VAN MATE VAN ONDERHOUDSPLICHT Beoordeling van mate onderhoudsplicht Artikel 13 – 14. Indien er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van zowel de ex-partner als één of meer kinderen, dan wordt de onderhoudsbijdrage (ten behoeve van het kind) vastgesteld op de behoefte van het kind, conform de Trema-normen. Een eventueel resterende draagkracht wordt benut voor een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de ex-partner. Een en ander eveneens conform de Trema-normen. Voor zowel de onderhoudsbijdrage voor het kind als de partner kan de onderhoudsplichtige fiscaal voordeel genieten. De berekening van de verschuldigde onderhoudsbijdrage in verband met de onderhoudsplicht voor de ex-partner gebeurt conform de Trema-normen, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. Daar waar toepassing van de Tremanormen tot onbillijkheden leidt, wordt ten gunste van de onderhoudsplichtige afgeweken. Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak (alimentatiebeschikking) Artikel 17. Indien een onderhoudsplichtige aangeeft dat hij de opgelegde alimentatie niet meer kan betalen, dient hij een gemotiveerd verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen. De onderhoudsgerechtigde dient hierop te reageren. Als de onderhoudsplichtige geen alimentatie meer betaalt, dan wordt deze niet meer op de Wwb-uitkering van de onderhoudsgerechtigde gekort. Wel dient de te betalen alimentatie opgeboekt te worden als schuld aan de gemeente. Afhankelijk van de uitspraak volgt aanpassing – correctie – invordering.
HOOFDSTUK 8 HET VERHAALSBESLUIT Het verhaalsbesluit Artikel 23. Wettelijk is niets geregeld omtrent de ingangsdatum van het verhaalsbedrag. De jurisprudentie laat de rechtszekerheid ten opzichte van de onderhoudsplichtige het zwaarst wegen. Tot het moment dat hij kennis neemt van het verhaalsbesluit hoeft de onderhoudsplichtige nog geen rekening te houden met een betalingsverplichting ten opzichte van de gemeente. Er wordt voor gekozen om de ingangsdatum in principe vast te stellen op de eerste van de maand volgend op de maand van het verhaalsbesluit, tenzij de onderhoudsplichtige heeft getraineerd met het verstrekken van informatie. De onderhoudsplichtige mag hier geen voordeel uit halen. Alsdan wordt de ingangsdatum door de gemeente in redelijkheid op een eerdere datum vastgesteld. Voorbeeld: als de onderhoudsplichtige op 12 november wordt bericht over de hoogte van de onderhoudsbijdrage wordt de ingangsdatum in principe vastgesteld op 1 december. Volgens vaste jurisprudentie moet de vordering binnen 6 maanden na het laatste contact met de onderhoudsplichtige worden voorgelegd aan de rechtbank. De gemeente mag dus niet langer dan 6 maanden stilzetten. Artikel 25. Kosten van bijstand of inkomensvoorziening kunnen in 2 situaties worden verhaald op de nalatenschap van een inmiddels overleden bijstandsgerechtigde of jongere, indien aan die persoon:
a. destijds ten onrechte bijstand of inkomensvoorziening is verstrekt, voor zover deze voor het overlijden nog niet is teruggevorderd (artikel 62f onderdeel b onder 1 Wwb) of; b. bijstand of inkomensvoorziening is verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht (artikel 62f onderdeel b onder 2 Wwb). Indien na het overlijden van de belanghebbende tot terugvordering wordt besloten, kan dus alleen op de nalatenschap worden verhaald, voor zover de nalatenschap verhaal biedt. Vorderingen die er al waren vóór het overlijden van de belanghebbende vallen in de nalatenschap. Dat betekent dat de erfgenamen, die de erfenis hebben aanvaard, verantwoordelijk zijn voor de betaling van de in de nalatenschap gevallen vordering. In die gevallen is geen sprake van verhaal op de nalatenschap.
HOOFDSTUK 9 VERHAAL IN RECHTE Verhaal in rechte Artikel 26. Indien onderhoudsplichtige niet bereid is uit eigen beweging de opgelegde onderhoudsbijdrage te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling overgaat, is verhaal in rechte de enige weg om tot dwanginvordering te kunnen komen. Indien de verstrekking van bijstand/inkomensvoorziening aan de onderhoudsgerechtigde is beëindigd, dan wel de onderhoudsplicht is beëindigd en verhaal daarmee eindigt, wordt van verhaal in rechte afgezien, indien het totaal te verhalen bedrag minder dan € 250,bedraagt. De tijd en energie (kosten) wegen dan niet meer op tegen de baten. Wijziging door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage Artikel 28. Wanneer een rechterlijke verhaalsuitspraak als gevolg van gewijzigde omstandigheden niet meer in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is, is de gemeente verplicht een nieuw verhaalsbesluit te nemen. Wanneer dit verhoging van het verhaalsbedrag tot gevolg heeft zal de gemeente, indien de onderhoudsplichtige dit bedrag niet vrijwillig betaalt, opnieuw verhaal in rechte moeten instellen.
Hoofdstuk 10
HERONDERZOEK
Onderzoek naar draagkracht Artikel 29 – 30 – 31. Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaatsvindt. In de artikelen 30 en 31 zijn aanvullende criteria benoemd.
HOOFDSTUK 12 OVERIGE BEPALINGEN Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Artikel 35. Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de debiteur afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Inwerkingtreding Artikel 37. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking en vervangt per die datum de bestaande beleidsregels en werkwijze inzake verhaal.
De hoofdregel is dus dat deze nieuwe regeling niet alleen geldt voor situaties van verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen, met dien verstande dat zolang de debiteur zich aan eerder gemaakte afspraken houdt, deze afspraken worden geëerbiedigd. Deze beleidsregels, voor zover ten nadele van de debiteur, blijven buiten toepassing.
Beleidsregels leenbijstand WWB 2014
Sint Anthonis, november 2013 Z-13-08355 INT 005583 I-SZ/2014/943
Beleidsregels leenbijstand WWB 2014.
Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 • •
Begripsbepaling Bevoegdheid
HOOFDSTUK 2 • • • • •
TERUGBETALING VAN DE LEENBIJSTAND
Looptijd leenbijstand Hoogte aflossing leenbijstand Rente over leenbijstand Matigen en opschorten aflossing leenbijstand Aanpassing aflossing leenbijstand
HOOFDSTUK 3 • • •
ALGEMEEN
SLOTBEPALINGEN
Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Citeertitel Inwerkingtreding
TOELICHTING
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Artikel 1. Begripsbepaling 3. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 4. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: i. inkomen: het inkomen zoals omschreven in artikel 32 WWB, onder aftrek van hetgeen op grond van artikel 31 WWB niet tot de middelen wordt gerekend en van hetgeen op grond van artikel 33, lid 5 WWB buiten beschouwing wordt gelaten; j. vermogen: het op het moment van aanvraag beschikbare vermogen zoals omschreven in artikel 34, lid 1 onder a WWB en artikel 34, lid 2 WWB; k. college: het College van burgemeester en wethouders. l. WWB: de Wet Werk en Bijstand. 3. Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze beleidsregels niet eenduidig blijkt te zijn, bepaalt het college de nadere invulling cq. interpretatie van dit begrip. Artikel 2. Bevoegdheid Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een lening indien: a. de bijstand wordt verleend, terwijl redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken, of indien de belanghebbende wel over in aanmerking te nemen vermogen beschikt, maar dit binnen een redelijke termijn niet of niet bezwaarlijk liquide kan maken; b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid; c. de bijstand betrekking heeft op een waarborgsom; d. de bijstand wordt verleend ter aflossing van een schuldenlast; e. de bijstand verleend wordt voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.
HOOFDSTUK 2 TERUGBETALING VAN DE LEENBIJSTAND Artikel 3. Looptijd leenbijstand 1. De looptijd van de leenbijstand is in beginsel 3 jaar of, bij niet volledige voldoening van de aflossingsplicht, zoveel langer als nodig is voor de terugbetaling van 36 volledige maanden. Indien er na maximaal 36 maanden nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende moet dan wel aan de voorwaarden voldaan hebben, dat hij de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen volledig heeft afbetaald. 2. Van lid 1 kan worden afgeweken als blijkt dat: a. belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken zodat ineens kan worden terugbetaald; of b. belanghebbende in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de geldlening; of c. belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid.
3. Aangezien belanghebbende het volledige bedrag moet aflossen bedraagt de looptijd onder 2 b en c maximaal 60 maanden, hetgeen overeenkomt met een looptijd van 5 jaar. Artikel 4. Hoogte aflossing leenbijstand 1. Bijstand die verstrekt wordt in de vorm van een lening wordt in maandelijkse termijnen terugbetaald. 2. De hoogte van de aflossing van de leenbijstand bedraagt: a. bij een inkomen uit WWB, IOAW of IOAZ: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag; b. bij een inkomen op of boven bijstandsniveau: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag en 50% van het meerdere boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Artikel 5. Rente over leenbijstand Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, is daarover in beginsel geen rente verschuldigd. Artikel 6. Matigen en opschorten aflossing leenbijstand Het college kan naar aanleiding van een schriftelijk gemotiveerd verzoek van belanghebbende de hoogte van de aflossing matigen en/of opschorten als het verzoek hier aanleiding toe geeft. Artikel 7. Aanpassing aflossing leenbijstand Voor belanghebbende die een uitkering ontvangt, kan de hoogte van het aflossingsbedrag bij elke wijziging van de uitkering worden aangepast.
HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN Artikel 8. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Artikel 9. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels leenbijstand WWB 2014’. Artikel 10. Inwerkingtreding De ‘Beleidsregels leenbijstand WWB 2014’ treden in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking.
Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, de secretaris, de burgemeester,
Ir. S. Middelkamp,
M.L.P. Sijbers
TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Artikel 1 Er wordt voor wat betreft het begrippenkader en de achterliggende ideeën zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wet Werk en Bijstand. Dit vereenvoudigd de uitvoering. Artikel 2 In een beperkt aantal situaties is de gemeente verplicht de bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening. Dit is het geval wanneer sprake is van het verstrekken van een voorschot, wanneer de aanvrager een eigen woning bewoont. In de overige in de wet genoemde situaties kan bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht worden verstrekt. De vorm van een lening is in die gevallen geen wettelijke verplichting. Dit doet zich voor in de situaties waarbij bijstand wordt verleend terwijl redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op korte termijn over voldoende middelen zal worden beschikt (artikel 48, lid 2a WWB); bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 48, lid 2b WWB); bijstandsverlening betrekking heeft op een waarborgsom (artikel 48, lid 2c WWB); bijstandsverlening ter aflossing van een schuldenlast (artikel 48, lid 2d en artikel 49 WWB) of bijstandsverlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (artikel 51 WWB).
HOOFDSTUK 2 TERUGBETALING VAN DE LEENBIJSTAND Artikel 3 De looptijd van de leenbijstand is in beginsel maximaal 3 jaar (artikel 1). Wanneer er na de aflossing van 36 volledig betaalde maandelijkse aflossingsbedragen nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Afhankelijk van het maandelijkse aflossingsbedrag kan de looptijd ook korter zijn dan 3 jaar. Van lid 1 kan worden afgeweken indien het vooruitzicht bestaat dat de belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag kan aflossen. De looptijd van de lening kan ook langer zijn dan 3 jaar indien de belanghebbende in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de lening. Ook kan de looptijd langer voortduren als belanghebbende onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van leenbijstand heeft geleid. Het aantal aflossingstermijnen bedraagt dan maximaal 60, hetgeen overeenkomt met een looptijd van 5 jaar. Indien de aflossingsverplichtingen herhaaldelijk niet worden nagekomen, kan het gehele restantbedrag van de leenbijstand ineens worden teruggevorderd. Artikel 4 De aflossingscriteria worden toegepast op (bijna) alle vormen van leenbijstand. Een uitzondering is de lening die wordt verstrekt in afwachting van vrijkomende middelen; dan dient de lening te worden ingelost als die middelen vrijkomen. Bij de bepaling van de aflossingscriteria is aangesloten bij de gehanteerde richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Dit leidt voor belanghebbenden met een inkomen uit WWB, IOAW of IOAZ tot vaststelling van het aflossingspercentage van 6% van de toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag).
Bij een inkomen op of boven bijstandsniveau ontstaat al snel een aanmerkelijk hogere aflossingscapaciteit welke als uitgangspunt ook deels (voor de helft) gebruikt moet worden (tweede lid). Vertrekpunt is verder, dat leningen steeds volledig moeten worden terugbetaald. Er wordt zo ook een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende, om een lening zo laag mogelijk te houden. Artikel 5 Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt is daarover in beginsel geen rente verschuldigd. Slechts indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan van de hoofdregel worden afgeweken en toch rente worden berekend. Bijvoorbeeld wanneer op basis van onjuiste verstrekte inlichtingen leenbijstand is verstrekt, terwijl deze in geval van een juiste informatieverstrekking niet verleend zou zijn. Artikel 6 Wanneer tijdens de looptijd van de lening blijkt dat belanghebbende niet in staat is om de aflossingsverplichtingen na te komen, kunnen deze worden gematigd (verminderd), indien sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten. Er is geen aanleiding voor matiging wanneer de extra financiële lasten het gevolg zijn van niet noodzakelijk te achten aankopen in de consumptieve sfeer. Als alternatief voor matiging kunnen in dat geval de aflossingsverplichtingen tijdelijk worden opgeschort. Daarbij dient te worden bezien of schuldhulpverlening nodig is. Opschorting ten behoeve van schuldeisers, zeker wanneer de schulden zijn ontstaan terzake van niet-noodzakelijke uitgaven, is alleen mogelijk in uitzonderlijke gevallen en dient in de rapportage uitdrukkelijk te worden gemotiveerd. Tijdens heronderzoeken dient te worden bezien of en zo ja in hoeverre de matiging of opschorting van de aflossingsverplichting moet worden voortgezet. Wanneer er sinds de toekenning van de leenbijstand 5 jaar zijn verstreken en er is geen uitzicht op een situatie waarin belanghebbende (weer) aan de volledige aflossingsverplichtingen kan gaan voldoen, wordt het restant van de leenbijstand omgezet in bijstand om niet. Artikel 7 De hoogte van het aflossingsbedrag kan voor belanghebbenden die een uitkering ontvangen bij elke wijziging van de normuitkering worden aangepast. Het aflossingsbedrag kan eveneens worden aangepast bij verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc. Voor belanghebbenden die geen uitkering meer ontvangen wordt de hoogte van het aflossingsbedrag pas aangepast naar aanleiding van het debiteurenonderzoek. Een tussentijdse aanpassing van het aflossingsbedrag is wel mogelijk indien de belanghebbende daar zelf om verzoekt vanwege verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc.
HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN Artikel 8, 9 en 10 In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.