MIDDELBURG HAVENDIJKSTRAAT EN KARELSGANG MIDDELBURG
BESTEMMINGSPLAN
Middelburg
Havendijkstraat en Karelsgang Middelburg identificatie
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
09‐10‐2013 24‐02‐2014
ontwerp vastgesteld
projectnummer:
231507.009111.00 opdrachtleider:
ing. J.A. van Broekhoven
aangesloten bij:
planstatus
Nieuwstraat 27 postbus 430 4330 AK Middelburg T: 0118- 68 90 10 E-mail:
[email protected]
© Rho Adviseurs bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van Rho Adviseurs bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
Inhoudsopgave Toelichting
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel bestemmingsplan
1.2
Plangebied
1.3
7
7
7
Vigerende regeling
8
1.4
Leeswijzer
8
Hoofdstuk 2
Ruimtelijke en functionele aspecten plangebied
9
2.1
Ruimtelijke structuur en opbouw
9
2.2
Functionele analyse
9
2.3
Verkeer
9
2.4
Wegverkeerslawaai
12
2.5
Industrielawaai
16
2.6
Cultuurhistorie
17
2.7
Water
25
2.8
Milieu
26
2.9
Ecologie
29
Hoofdstuk 3
Beleidskader
31
3.1
Rijksbeleid
31
3.2
Provinciaal beleid
31
3.3
Gemeentelijk beleid
32
3.4
Conclusie
32
Hoofdstuk 4
Projectbeschrijving
33
Hoofdstuk 5
Planbeschrijving
37
5.1
Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)
37
5.2
Opzet van het nieuwe bestemmingsplan
37
5.3
Gehanteerde bestemmingen
38
Hoofdstuk 6
Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid
41
6.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
41
6.2
Financiële uitvoerbaarheid
41
Bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1
Archeologisch onderzoek
Bijlage 2
Bodemonderzoek
Bijlage 3
Invoer en resultaten akoestisch onderzoek
Bijlage 4
Ecologisch veldonderzoek
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
4
Regels
Hoofdstuk 1
Inleidende bepalingen
55
Artikel 1
Begrippen
55
Artikel 2
Wijze van meten
60
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
61
Artikel 3
Verkeer
61
Artikel 4
Wonen
62
Hoofdstuk 3
Algemene regels
67
Artikel 5
Anti‐dubbeltelbepaling
67
Artikel 6
Algemene bouwregels
68
Artikel 7
Algemene afwijkingsregels
69
Artikel 8
Algemene wijzigingsregels
70
Hoofdstuk 4
Overgangs‐ en slotregels
71
Artikel 9
Overgangsregels
71
Artikel 10
Slotregel
72
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
toelichting
7
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan Woongoed Middelburg wil aan de Havendijkstraat en de Karelsgang een deel van het woongebied gaan herstructureren. Dit vindt plaats door 33 woningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. De woningen zijn niet te verbeteren waardoor sloop van de woningen onontkoombaar is. In het gebied zal een vergelijkbaar aantal woningen opnieuw worden gebouwd. Bij het realiseren van de nieuwe woningen is het van belang dat het kleinschalige karakter van de wijk en het gebied behouden blijft. De gemeente Middelburg wil planologisch medewerking verlenen aan dit initiatief. Voor de beoogde ontwikkelingen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de beoogde herstructurering juridisch planologisch mogelijk.
1.2 Plangebied Het plangebied ligt in het zuidwesten van de wijk Nieuw Middelburg ten zuiden van het bedrijventerrein Ramsburg. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Oostperkweg, één van de belangrijkste hoofdontsluitingswegen van de binnenstad van Middelburg naar de N57. De Oostperkweg gaat in de richting van de binnenstad over in de Havendijk. Ten zuidwesten van de Havendijk ligt het Kanaal door Walcheren. In figuur 1.1 is tevens de ligging van het plangebied weergegeven.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
8
Figuur 1.1. Globale ligging plangebied
1.3 Vigerende regeling Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Nieuw Middelburg". In het plangebied gelden de bestemmingen Wonen, Verkeer en Waarde ‐ Archeologie ‐ 3. Door de ligging van de bouwvlakken is de voorgenomen herontwikkeling van het gebied niet mogelijk. De diepte van deze bouwvlakken is dermate beperkt dat met de eisen van het bouwbesluit geen volwaardige woningen meer kunnen worden gerealiseerd.
1.4 Leeswijzer De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt: hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied; hoofdstuk 3 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het beleidskader; in hoofdstuk 4 is het voorgenomen project beschreven; hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving; in hoofdstuk 6 is ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
9
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke en functionele aspecten plangebied
2.1 Ruimtelijke structuur en opbouw Het plangebied maakt onderdeel uit van het zuidelijk gedeelte van de wijk 'Nieuw Middelburg', dichtbij het Kanaal door Walcheren. Bij het graven van dit kanaal is de zogenoemde 'punt' van Middelburg ontstaan. Langs dit kanaal is het maaiveld hoger dan in het plangebied. Tussen het Kanaal door Walcheren en het plangebied ligt de Havendijk die overgaat in de Oostperkweg. De structuur van de Havendijkstraat en de Karelsgang heeft een bepaald kleinschalig gevoel. Dit komt door de relatief smalle straten. Deze straten worden begrensd door huizen met tuinmuren en een hoge steile kap. Het straatbeeld wordt nog verder versterkt door aangebouwde gemetselde schuurtjes, muren en poorten. Hierdoor is er sprake van een stenig karakter. De woningen hebben geen of kleine voortuinen. De huidige woningen zijn ontworpen door architect Rothuizen (1940). Zichtbare kenmerken van deze woningen zijn onder andere het gebruik van baksteen, de steile pannendaken en brede ramen. De originele stalen ramen zijn niet meer aanwezig dit komt door de inundatie.
2.2 Functionele analyse Het plangebied en de directe omgeving zijn een regulier woongebied. Langs het plangebied ligt de Havendijk deze weg vormt sinds de komst van de nieuwe N57 een belangrijke entree van de stad naar het stadscentrum. Deze weg gaat over in de Oostperkweg. Aan weerszijden van deze weg ligt het bedrijventerrein Ramsburg.
2.3 Verkeer 2.3.1 Verkeersontsluiting Ontsluiting gemotoriseerd verkeer De ontwikkeling ligt aan de Havendijkstraat en de Karelsgang. Deze wegen liggen binnen een woonerf en derhalve geldt een maximumsnelheid van 15 km/h. De wegen hebben een sterke verblijfsfunctie en hebben een ondergeschikte rol binnen de wegenstructuur van de gemeente Middelburg. De wegen zijn smal vormgegeven en op de rijbaan zijn parkeervakken aangegeven. Beide wegen sluiten aan de noordzijde aan op het Oud Arnemuidsvoetpad. Ook deze weg ligt nog binnen het woonerf. Vervolgens wordt via de Dampoort aangesloten op de Nederstraat. Deze weg heeft binnen de huidige wegenstructuur van de gemeente Middelburg een beperkte ontsluitende functie en kent een maximumsnelheid van 50 km/h. In de toekomst is een maximumsnelheid van 30 km/h beoogd. De ontsluiting van het centrumgebied richting de N57 vindt plaats via De Punt / de Havendijk en de Oostperkweg. Deze zijn ingericht als gebiedsontsluitingsweg. Deze N57 heeft een belangrijke functie binnen de regionale verkeersstructuur en ligt op circa 1,5 kilometer van de ontwikkelingen.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
10
De wegen direct rondom de ontwikkelingen zijn smal vormgegeven. De categorisering als woonerf met de daarbij passende maximumsnelheid sluit bij deze vormgeving aan. Via de route De Punt / de Havendijk en de Oostperkweg wordt vervolgens aangesloten op de ontsluitingsstructuur van de stad en kan gemakkelijk de meest nabijgelegen stroomweg (N57) worden bereikt. De ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer is derhalve goed. Ontsluiting langzaam verkeer De primaire ontsluiting voor het langzaam verkeer vindt eveneens plaats via de Havendijkstraat en Karelsgang. Fietsvoorzieningen en trottoirs zijn niet aanwezig, wat past bij de vormgeving van woonerven. Voor voetgangers is vanaf het verlengde van de Kleine Werfstraat een trap naar De Punt / de Havendijk. Langs deze gebiedsontsluitingsweg zijn trottoirs aanwezig, waarover voetgangers op een verkeersveilige wijze het centrum van Middelburg kunnen bereiken. Fietsers kunnen het woonerf aan de westzijde verlaten via de Puntpoortstraat, welke aansluit op De Punt / Havendijk. Vanaf hier zijn aan beide zijde van de weg vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig richting het centrum. Fietsers kunnen ook aan de oostzijde het woonerf af. Aan de oostzijde van de Havendijkstraat sluit een vrijliggend fietspad aan. Deze loopt parallel aan de Havendijk. Binnen het woonerf wordt al het verkeer gemengd afgewikkeld. Door de geldende maximumsnelheid van 15 km/h leidt dit niet tot een onaanvaardbaar verkeersveiligheidsniveau. Buiten het woonerf zijn voor zowel voetgangers en fietsers eigen voorzieningen aanwezig. De ontsluiting voor langzaam verkeer is derhalve goed. 2.3.2 Verkeersveiligheid De wegen die direct langs de ontwikkelingen liggen zijn gecategoriseerd als woonerf met een maximumsnelheid van 15 km/h. Binnen het woonerf wordt het verkeer gemengd afgewikkeld. Door de relatief lage snelheidslimiet voor het gemotoriseerd verkeer leidt dit niet tot een onaanvaardbaar verkeersveiligheidsniveau. Buiten het woonerf vindt de afwikkeling plaats over de gebiedsontsluitingswegen De Punt / de Havendijk en de Rotterdamsekaai. Deze wegen vormen samen één ontsluitende route. Hier geldt een maximumsnelheid van 50 km/h en zijn voor het langzaam verkeer eigen voorzieningen aanwezig in de vorm van trottoirs en vrijliggende fietspaden. Het verkeersveiligheidsniveau is voor alle modaliteiten goed. 2.3.3 Parkeren Huidige situatie In de huidige situatie zijn in het plangebied 26 parkeerplaatsen aanwezig voor 33 woningen. Normstelling Bij het herstructureren van een woongebied dient te worden geanalyseerd of er voldoende parkeerplaatsen in het gebied worden gerealiseerd. Deze analyse vindt plaats op basis van parkeerkencijfers. In publicatie 317 (CROW, 2012) worden parkeerkencijfers gegeven en een basis voor parkeernormering. Parkeerkencijfers en parkeernormen worden gebruikt voor het opstellen van een parkeerbalans waarmee de (on)balans tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied kan worden berekend. De publicatie gaat in op de parkeerkencijfers per stedelijkheidsgraad en naar gebied binnen een plaats. Analyse voor de vrijstaande en twee aaneen gebouwde woningen wordt voorzien in minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein. Voor de aaneengebouwde woningen worden parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Indien er extra parkeerplaatsen nodig zijn dan kan geparkeerd worden op de parkeerplaats aan de Havendijk.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
11
type norm aantal totaal dure woningen 1,6 2 3,2 middeldure woning 1,5 4 6 goedkope woning 1,3 26 33,8 Totaal aantal 43 parkeerplaatsen Op het eigen terrein wordt voorzien in 6 parkeerplaatsen. In het openbaar gebied worden 27 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij herstructurering worden meer parkeerplaatsen gerealiseerd, dan in huidige situatie aanwezig zijn. Daarnaast kan een overig aanbod aan auto's gebruik maken van de parkeerplaats aan de Havendijk. 2.3.4 Verkeersgegevens De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai voor de nieuwe woningen langs de Havendijkstraat en Karelsgang staan vermeld in onderstaande tabel. De verkeersgegevens zijn ontleend aan het verkeersmodel Walcheren voor de gemeente Middelburg. Dit model geeft inzicht in de verkeersintensiteiten voor het jaar 2020. Deze gegevens zijn vervolgens opgehoogd met een autonome groei van 1,5% per jaar. Binnen de ontwikkelingen worden maximaal 32 van 33 bestaande woningen aan de Havendijkstraat en Karelsgang. De ontwikkelingen leiden daardoor niet tot een significante toe‐ of afname van het verkeersaanbod. Voor de wegen binnen het woonerf zijn geen intensiteitsgegevens bekend. Hiervoor is een inschatting gemaakt op basis van het aantal woningen dat aan deze wegen ligt. Voor de intensiteiten op de Karelsgang is hierbij tevens rekening gehouden met de garages van de woningen aan het Oud Arnemuidsvoetpad, die op de Karelsgang ontsluiten. Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling zoals die bekend is voor stedelijke hoofdwegen (Rouaansekaai / Rotterdamsekaai / De Punt / Havendijk / Oude Veerseweg / Oostperkweg) en wijkverzamelwegen (Nederstraat) en buurtontsluitingswegen (overig). Tabel 2.1. Verkeersintensiteiten (motorvoertuigen/etmaal)
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
12
Tabel 2.2. Voertuig‐ en etmaalverdeling
2.4 Wegverkeerslawaai 2.4.1 Beoogde ontwikkeling Het plan betreft de bouw van 32 woningen aan de Havendijkstraat en Karelsgang. Hierbij wordt het bouwvlak vergroot ten opzichte van de huidige situatie. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. 2.4.2 Toetsingskader Normstelling Langs alle wegen ‐ met uitzondering van 30 km/h‐wegen en woonerven ‐ bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen‐ of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day‐evening‐night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen‐ of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de kant van de weg. In de tabel is deze informatie voor de wegen rondom het plangebied weergegeven. De ontsluitingsroute Rouaansekaai / Rotterdamsekaai / De Punt / Havendijk / Oostperkweg vormt één bron. Deze wordt vanaf nu aangegeven als 'ontsluitingsroute centrum'. Tabel 2.3. Geluidszones wegen rondom plangebied
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
13
Op grond van tabel 2.3 blijkt dat de ontwikkelingen binnen de wettelijke geluidszone van de ontsluitingsroute centrum en de Nederstraat liggen. De ontwikkelingen liggen niet binnen de geluidszone van de N57. Nieuwe situaties Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen‐ of buitenstedelijk). In onderhavige situatie is de woning binnenstedelijk gelegen, waardoor de uiterste grenswaarde 63 dB bedraagt. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. 30 km/h‐wegen en woonerven Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet‐gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde. Aftrek ex artikel 110g Wgh Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op alle wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/h of lager. Daarom vindt een aftrek plaats van 5 dB. 2.4.3 Uitgangspunten Voor de ontwikkelingen is akoestisch onderzoek uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken‐ meetvoorschrift geluidhinder 2012. Ten behoeve van de SRM II‐methode is een akoestisch overdrachtsmodel opgesteld in het programma Geomilieu V2.12 van DGMR. In het model zijn alle relevante omgevingselementen meegenomen, zoals afschermende en/of reflecterende elementen, bodemgebieden en maaiveldverloop. Ook het bestaande geluidscherm (hoogte 2,0 meter) parallel aan de noordwestzijde van de Havendijk is in het model opgenomen. Een overzicht van de invoergegevens is terug te vinden in bijlage 3.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
14
Voor de verkeersgegevens wordt aangesloten bij tabel 2.1 en 2.2 uit de verkeersparagraaf. Op de ontsluitingsroute centrum en de Nederstraat geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. Eerstgenoemde is recent gereconstrueerd waarbij de weg is voorzien van een geluidsreducerende deklaag (type A). De Nederstraat is uitgevoerd in dicht asfaltbeton (referentiewegdek). Verder zijn de Dampoortstraat, de Havenstraat / Dwarstraat en het Oud Arnemuidsvoetpad uitgevoerd in elementverharding, welke niet in keperverband is aangelegd. De overige wegen beschikken over elementverharding en keperverband. Tenslotte is uitgegaan van een bodemabsorptiefractie van 0,0 ter plaatse van deze wegen en water op grond van het RMG 2012. 2.4.4 Onderzoek en resultaten Een overzicht van alle resultaten is opgenomen in bijlage 3. Hieronder worden de belangrijkste conclusies kort toegelicht. Resultaten ontsluitingsroute centrum Op basis van SRM II‐berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de deze doorgaande route tussen het centrum en de N57 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Op het zuidelijk gelegen bouwvlak bedraagt de maximale geluidsbelasting 53 dB, bij een waarneemhoogte van 4,5 meter (inclusief aftrek artikel 110g Wgh). De uiterste grenswaarde wordt (63 dB) niet overschreden. Op de beide andere bouwvlakken wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Resultaten Nederstraat Op basis van SRM II‐berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Nederstraat onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Nederstraat bedraagt op het noordelijke en zuidelijke bouwvlak maximaal 15 dB bij een waarneemhoogte van 4,5 meter. Op het middelste bouwvlak geldt een maximale geluidsbelasting van 16 dB, bij een waarneemhoogte van 4,5 meter. Resultaten niet gezoneerde wegen In onderstaande tabel zijn per bouwvlak de maximale geluidsbelastingen van de 30 km/h‐wegen en de wegen op het woonerf weergegeven, inclusief de maatgevende waarneemhoogte.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
15
Tabel 2.4. Maximale geluidsbelasting niet gezoneerde wegen per bouwvlak
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er is ten gevolge van 30 km/h‐wegen en wegen binnen het woonerf sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. 2.4.5 Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van verkeerslawaai op de ontsluitingsroute centrum wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Maatregelen aan de bron In geval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximumsnelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Rouaansekaai, Rotterdamsekaai, De Punt, Havendijk en Oostperkweg vormen een belangrijke ontsluitingsroute binnen de wegenstructuur van de gemeente Middelburg. De wegen voorzien in de ontsluiting van het centrumgebied en het oostelijk deel van de stad naar de N57. Derhalve zijn aanpassingen als het wijzigen van de functie van de weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximumsnelheid geen reële maatregelen. Tevens is de weg recent voorzien van een dunne deklaag type A. Alleen toepassing van dunne deklaag type B leidt tot een verdere geluidsreductie. Aanpassen van het asfalttype zal gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling en de recente reconstructie van de weg op bezwaren van financiële aard stuiten. Maatregelen aan het overdrachtsgebied Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. Aan dit type maatregelen zijn hoge kosten verbonden. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zijn dergelijke maatregelen niet reëel.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
16
2.4.6 Conclusie Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op een deel van het zuidelijke bouwvlak de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt, ten gevolge van verkeer op de ontsluitingsroute centrum. Op dit deel van het bouwvlak geldt een maximale geluidsbelasting van 53 dB bij een waarneemhoogte van 4,5 meter. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Ten aanzien van de overige wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Verder wordt geconcludeerd dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting door wegverkeer op de ontsluitingsroute voldoende te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. Om de ontwikkeling van woningen mogelijk te maken, dient daarom een besluit hogere waarde vastgesteld te worden. Uitgaande van de stedenbouwkundige schets (zie hoofdstuk 4) liggen binnen het gebied waar deze overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaatsvindt maximaal drie woningen. Zodoende dient voor maximaal 3 woningen een besluit hogere waarde te worden vastgesteld. Tabel 2.5. Hogere waarden per bouwvlak
2.5 Industrielawaai Normstelling Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor industrieterrein Arnestein bij koninklijk besluit een geluidszone vastgesteld. Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de geluidszone. Buiten een geluidszone mag de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van alle bedrijven op het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Toetsing Het plangebied ligt in de geluidzone van het bedrijventerrein Arnestein. Recent is voor dit bedrijventerrein het bestemmingsplan geactualiseerd en een planMER opgesteld. Uit het onderzoek in deze planMER blijkt dat ter plaatse van het plangebied de geluidbelasting tussen de 45 dB(A) 50 dB(A) bedraagt. Conclusie De woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai. Hiermee vormt industrielawaai geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
17
2.6 Cultuurhistorie 2.6.1 Inleiding Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen (www.cultureelerfgoed.nl). Sinds 1 januari 2012 is het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan enkele maatregelen uit de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg die op 28 september 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Met dit besluit is het verplicht geworden om cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te verankeren. Sinds de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) in 2007 is dit al een feit voor archeologische waarden. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden komt bij de gemeente te liggen. Dit houdt in dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met zowel de aanwezige ondergrondse als de bovengrondse cultuurhistorische waarden. Voorafgaande daaraan moeten gemeenten een inventarisatie en analyse maken van de cultuurhistorische waarden. In lijn met de MoMo neemt de gemeente Middelburg voortaan in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen / kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden. Voor onderhavig bestemmingsplan wordt in onderstaande paragrafen eerst de inventarisatie en analyse van (gebouwde) monumenten gepresenteerd, vervolgens die van de archeologische waarden en tenslotte van de “overige cultuurhistorische waarden”. 2.6.2 Monumenten Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken. Ingevolge artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Voor het bestemmingsplan Havendijkstraat is een analyse verricht naar de aanwezige cultuurhistorische waarden. Daar zijn conclusies aan verbonden die in dit bestemmingsplan worden verankerd. Om een indicatie te krijgen voor een bouwhistorische verwachting is een bouwhistorische waardenkaart opgesteld met een indicatie naar de te verwachten nog aanwezige bouwhistorische kwaliteiten.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
18
In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten. Monumenten in de buurt zijn gesitueerd langs de Punt en de Nederstraat. Het gebied grenst aan het Beschermd Stadsgezicht. 2.6.3 Bouwhistorische waarden Onderzoek Naar aanleiding van de herziening van het bestemmingsplan Havendijkstraat heeft de ambtelijke dienst veldonderzoek een beperkte bureaustudie uitgevoerd naar de te verwachten bouwhistorische waarden in het gebied. Aansluitend is de gebouwde omgeving bezocht en geanalyseerd. Allereerst zijn historische kaarten en luchtfoto's van de Royal Air Force uit 1944 onderzocht (figuur 2.2. en figuur 2.3.). Op het historisch kaartmateriaal is het nog overwegend onbebouwd gebied met incidentele bebouwing langs de Karelsgang zichtbaar. Langs het Oud Arnemuids voetpad is sprake van lintbebouwing.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
19
Figuur 2.2. Kadastrale kaart 1811‐1832 en Stadsplattegrond Middelburg 1898 (J.C. & W. Altorffer)
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
20
Figuur 2.3. Luchtfoto Royal Airforce 1944 Beschrijving plangebied Het plangebied betreft 33 woningen die in 1940/1941 zijn gebouwd naar ontwerp van architect Rothuizen. De stedenbouwkundige opzet betreft een traditionele lintstructuur. Daarbij is gebruik gemaakt van de bestaande kadastrale indeling en de bestaande landschappelijke elementen (zie afb. 3.1). De elementen zijn nog steeds herkenbaar in de huidige inrichting van het gebied. Voorbeelden hiervan zijn de historische bebouwing en de toenmalige perceelsgrenzen. De bouwstijl heeft affiniteit met de Delftse School. De woningen zijn opgebouwd met traditionele materialen, zoals baksteen, hout en gebakken gewelfde pannen. Opvallend zijn de, voor deze tijd, brede raampartijen. Bijzonder zijn ook de steile kappen. Niet enkel op de hoofdgebouwen, maar ook op de bergingen. Al met al een architectonische eenheid. De woningen zijn indertijd gebouwd als reactie op de slechte woon‐ en leefomstandigheden van bewoners in de binnenstad met als doel een einde te maken aan de misstanden die zich toen voordeden als gevolg van verkrotting en overbevolking. De woningen verkeren inmiddels in slechte staat van onderhoud. Gebleken is dat de bouwtechnische staat (problematiek waterwoningen, asbest, verzakkingen, scheurvorming, aangetaste vloeren) en de woonkwaliteit (ondiepe woning, twee beperkte slaapkamers en gebrekkig wooncomfort), vragen om ingrijpende maatregelen.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
21
Figuur 2.4. Foto tijdens de inundatie in 1944 en huidige situatie
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
22
Analyse nieuw plan met aanbevelingen Het plan bestaat uit de sloop van alle huidige woningen en vervangende nieuwbouw. In het nieuwe plan blijft de huidige stedenbouwkundige opzet grotendeels in stand. Het stratenpatroon en de indeling in woonblokken met soms diepe achtererven blijven behouden. Ook de positionering van de bouwblokken in de bestaande voorgevelrooilijn blijft grotendeels ongewijzigd, waardoor de kenmerkende lintstructuur terugkomt. De hoofdopzet van de woningen (één bouwlaag met kap met de nok evenwijdig aan de weg) blijft nagenoeg gelijk, echter de aankappingen aan de achterzijde en de aangebouwde bergingen aan de zijkant komen te vervallen. De kleinschalige woningen worden vervangen door woningen die voldoen aan de huidige maatstaven. De woningen worden dieper en hoger, waardoor er sprake is van een volumevergroting. In het nieuwe plan komen mogelijk ook de kenmerkende tuinmuren langs de weg met toegangspoorten naar de achtererven terug.
Figuur 2.5. Uitsnede bouwhistorische verwachtingskaart Conclusie Uit de gebiedsverkenning is gebleken dat er sprake is van een uit bouwhistorisch oogpunt waardevol complex grenzend aan het Beschermde Stadsgezicht van Middelburg. Dit complex wordt gesloopt. Uitgangspunt voor de nieuwbouw moet zijn dat er voortgeborduurd wordt op de uitgangspunten die indertijd zijn gebruikt. De vervangende nieuwbouw voor de te slopen woningen dient qua beeldkwaliteit vergelijkbaar te zijn met de hoge beeldkwaliteit van de te slopen bebouwing.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
23
2.6.4 Overige cultuurhistorische waarden Naast de kwaliteiten van de huidige bebouwing zijn er geen bijzonderheden naar voren gekomen. 2.6.5 Archeologie Wettelijk en beleidskader In Europees verband is het zogenoemde “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald. Onderzoek Om inzicht te krijgen in de te verwachten archeologische resten in het plangebied is verkennend archeologisch bureauonderzoek met controleboringen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn als volgt. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat zich binnen het plangebied resten bevinden van oudere bebouwing. In twee boringen (boringen 7 en 8) werden funderingsresten aangetroffen die te relateren zijn aan bebouwing, zichtbaar op de het Kadastraal Minuutplan uit de eerste helft van de 19de eeuw, maar op basis van ouder kaartmateriaal is deze bebouwing mogelijk terug te voeren tot minimaal de eerste helft van de 16de eeuw. Uit het veldonderzoek is echter ook gebleken dat de bodemverstoring ter plaatse van het plangebied vrij groot is: Op het niveau van de antropogene ophooglagen dient rekening gehouden te worden met verstoringen van de bodem ter plaatse van de huidige bebouwing en ter plaatse van de aangelegde nutsleidingen. De archeologische verwachting voor dit niveau blijft behouden in de achterliggende tuinen. Ter plaatse van de verstoringen (huizen en leidingen) kan de archeologische verwachting naar beneden worden bijgesteld (laag). In 7 boringen is tevens verstoring van het Laagpakket van Walcheren vastgesteld. Hierdoor kan de archeologische verwachting voor dit niveau, die al laag was, dus gehandhaafd blijven. Dit niveau kan worden aangetroffen tussen 0.2 en 0.85 meter beneden het huidige maaiveld. Ook het niveau van het Hollandveen vertoont sporen van verstoring. Enerzijds is er in 1 boring duidelijk veenafgraving vastgesteld. In de overige boringen is er erosie van de veentop door water vastgesteld. Er is een scherpe overgang tussen veen en klei en er is nergens geoxideerd of sterk veraard veen aangeboord – een goede indicator voor de bewoonbaarheid van het veen. De archeologische verwachting voor dit niveau wordt dan ook eerder laag. De top van het veen bevindt zich hier op een minimale diepte van 1.75 meter –mv. Het niveau van het laagpakket van Wormer is wel grotendeels intact aangetroffen. Enkel in twee boringen is er erosie van dit niveau vastgesteld. De erosie is te wijten aan de aanwezigheid van een kleine restkreek ter plaatse van boringen 6 en 7. De middelhoge archeologische verwachting voor dit niveau kan dus gehandhaafd blijven, mede dankzij de aanwezigheid van een hogere Wormerrug in het noordwestelijke deel van het plangebied. De diepteligging van dit niveau is circa 3 meter –mv voor het zuidoostelijke deel van het plangebied en circa 2.35 meter –mv voor het noordwestelijke deel.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
24
Gezien de aanwezige verstoring binnen het plangebied en de lage verwachtingswaarde op het niveau van het Hollandveen, het Laagpakket van Walcheren en ter plaatse van de bestaande bebouwing, wordt enkel archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd ter plaatse van de twee locaties waar op het kadastrale Minuutplan uit de eerste helft van de 19de eeuw bebouwing staat aangeduid. Beide zones staan met een rode cirkel aangeduid op figuur 2.2.
Figuur 2.6. Archeologische vondsten Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal door de Walcherse Archeologische Dienst een proefsleuf worden gegraven. Hieruit zal de aard van de archeologische waarde van de resten blijken. De uitvoering van dit onderzoek wordt in de anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente vastgelegd. In het overige deel van het plangebied wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit advies is ingegeven door de grote mate van verstoring in het antropogene ophoogpakket, het Laagpakket van Walcheren en het Hollandveen Laagpakket én de vrij grote diepteligging van het Laagpakket van Wormer.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
25
2.7 Water Voor ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits‐ en waterkwantiteitsbeheer. Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro. Toekomstig watersysteem Aan de hand van de watertoetscriteria is nagegaan of de beoogde uitbreiding strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. thema en water(schaps)doelstelling uitwerking Er zijn geen consequenties voor waterkeringen, Veiligheid waterkering Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water wel ligt het binnen de regionale beschermingszone B en de daarvoor benodigde ruimte. Dit is nog niet exact bekend, maar omdat de Wateroverlast huidige woningen vervangen gaan worden is de (vanuit oppervlaktewater) Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om kans zeer aanwezig dat deze ongeveer gelijk blijft. instroming van oppervlaktewater in maatgevende Hij zal in ieder geval niet veel toenemen. situatie(s) te voorkomen. Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water. In de huidige situatie is er sprake van een gemengd Riolering / RWZI (inclusief water op straat / overlast) rioolstelstel, in de nieuwe situatie zal er sprake zijn Optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van een gescheiden rioolstelsel van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van over‐storten. Het plan ligt niet binnen waterschapscontouren. Waterschapsobjecten Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van (Behalve als genoemd bij 'veiligheid waterkeringen'. waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren rond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval‐ en/of persleidingen. Gescheiden rioolstelsel. Watervoorziening / ‐aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van (grond‐ en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. Er zal een riolering aangelegd worden, hierdoor is Volksgezondheid het risico op water gerelateerde ziekten minimaal. (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/‐risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
26
thema en water(schaps)doelstelling Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. Grondwateroverlast Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast.
uitwerking Niet van toepassing.
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Grondwaterkwaliteit Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Verdroging (Natuur) Bescherming karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden (hydrologische) beïnvloedingszone. Natte natuur Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. Onderhoud waterlopen Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden kunnen worden.
Niet bekend in de huidige situatie, in de toekomstige situatie zal dit ook niet van toepassing zijn. Niet van toepassing, valt niet binnen het plangebied.
Behoud van de functie, geen achteruitgang. Behoud van de functie, geen achteruitgang.
Binnen het plangebied is geen natte natuur aanwezig, daarnaast is het plan zo klein dat dit geen significante effecten heeft op evt. elders gelegen natte natuur. Niet van toepassing.
2.8 Milieu 2.8.1 Milieuhinder omliggende functie Toetsingskader In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen: ter plaatse van de woningen een goed woon‐ en leefmilieu kan worden gegarandeerd; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG‐publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Onderzoek Aan de beide zijden van de Havendijkstraat en aan deels aan de zuidzijde van de Karelsgang te Middelburg worden nieuwe woningen gerealiseerd. Rondom dit plangebied is bedrijvigheid aanwezig. De aanwezige bedrijvigheid rondom dit plangebied beschikt echter niet over een richtafstand die over het plangebied ligt. Het is daarom dan ook niet nodig om het aspect Bedrijven en Milieuhinder verder te onderzoeken. Een acceptabel woon‐ en leefklimaat is gewaarborgd.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
27
Conclusie Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg, een aanvaardbaar woon‐ en leefklimaat kan worden gewaarborgd. 2.8.2 Bodem Toetsingskader Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Onderzoek In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd op de locatie. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat: In de zwak koolas‐ en zwak puinhoudende bovengrond wordt een sterk verhoogde concentratie lood en een matig verhoogde concentratie zink en een licht verhoogde gehalten cadmium, koper, kwik en PAK (som 10) boven de achtergrondwaarden aangetoond. In de mengmonsters van de zwak puinhoudende bovengrond wordt een sterk verhoogde concentratie lood en licht verhoogde concentraties, cadmium, koper, kwik, zink en PAK aangetroffen. Op basis van deze matige tot sterke verontreinigingen met lood en de matige verontreiniging met zink in de bovengrond wordt vervolgonderzoek formeel noodzakelijk geacht. Deze verontreiniging kan echter worden toegeschreven aan de historische verontreinigingen gezien de ouderdom van de locatie. Voor deze grond zullen maatregelen worden getroffen worden zoals de grond afgraven, het aanbrengen van een leeflaag op de grond, het bestraten of door de woningen erop te bouwen. Conclusie Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. 2.8.3 Leidingen en telecommunicatieverbindingen In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. 2.8.4 Externe veiligheid Normstelling en beleid Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water‐ en spoorwegen, buisleidingen); Onderzoek en conclusie Inrichtingen In de omgeving van het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen aanwezig (bron: www.risicokaart.nl).
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
28
Vervoer gevaarlijke stoffen Vervoer van gevaarlijke stoffen is hier niet aan de orde, aangezien dit vervoer niet plaatsvindt in de omgeving. 2.8.5 Luchtkwaliteit Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar‐ en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 4.5. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm stof toetsing van grenswaarde geldig stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde 60 µg / m³ 2010 tot en met 2014 1) concentratie jaargemiddelde 40 µg / m³ vanaf 2015 concentratie fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde 40 µg / m³ vanaf 11 juni 2011 concentratie 24‐uurgemiddelde max. 35 keer p.j. meer dan vanaf 11 juni 2011 concentratie 50 µg / m³ 1.
De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2.
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
29
Besluit niet in betekenende mate (nibm) In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen). Onderzoek Omdat er geen verkeerstoename is ten gevolge van de beoogde bestemmingswijziging (zie paragraaf 2.3 onder verkeersgeneratie), heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. De ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Tevens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening op basis van de Monitoringstool luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2013 langs de maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden: 24,4 µg/m3 voor stikstofdioxide en 26,4 µg/m3 voor fijn stof. Er wordt voldaan aan de grenswaarden die gelden voor 2015. Bekend is overigens dat de luchtkwaliteit in Nederland in de loop der jaren zal verbeteren (onder andere door het gebruik van schonere auto's en geavanceerde technieken). Conclusie Uit de NIBM‐tool blijkt dat de functiewijziging 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit zal de uitvoering van deze wijziging dan ook niet belemmeren, tevens blijft er sprake van aanvaardbaar woon‐ en leefklimaat.
2.9 Ecologie In deze paragraaf is de situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is aangegeven waaraan de beoogde ontwikkelingen ‐ wat ecologie betreft ‐ moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk en provincie. Gebiedsbescherming Regelgeving Op 1 oktober 2005 is de (gewijzigde) 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel‐ en Habitatrichtlijn is nu geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid. Toetsing In de directe omgeving zijn geen gebieden aanwezig of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 of de ecologische hoofdstructuur. Soortbescherming Regelgeving De Flora‐ en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier‐ en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings‐ of vaste rust‐ en verblijfsplaatsen. De Flora‐ en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
30
Beschermde soorten Ten aanzien van beschermde soorten geldt het volgende. Het woongebied is ongeschikt als groeiplaats van beschermde plantensoorten, aangezien sprake is van intensief gebruikt en beheerd stedelijk gebied. In de woningen zelf kunnen mogelijk broedvogels en vleermuizen aanwezig zijn. Het gebied vervult mogelijk een functie als leefgebied voor algemene soorten zoogdieren (mol, huisspitsmuis en veldmuis). Beoordeling De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het project betreffen: sloop woningen, bouwrijp maken, bouwwerkzaamheden. Dit kan mogelijk leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden/diersoorten. Door Adviesbureau Mertens B.V. (bijlage 4) is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten. Het betreft een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en vogels. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen verblijfsplaatsen van vleermuizen en vogels aanwezig zijn. Het uitvoeren van de werkzaamheden heeft geen negatief effect op dergelijke diersoorten. Conclusie Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora‐ en faunawet vereist is. Wat de gebieds‐ en soortenbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora‐ en faunawet geen beletsel vormen voor het voorliggende bestemmingsplan.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
31
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur & ruimte De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijke beleid van het rijk als opvolger van de Nota Ruimte. De SVIR is in maart 2012 in werking getreden. In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor de omgeving van het plangebied geformuleerd. Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna). Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het SVIR en het Barro die moeten worden geregeld.
3.2 Provinciaal beleid Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 Algemeen Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon‐ en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. Woningbouw Voor woningbouw zijn de volgende beleidslijnen relevant. Een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop. De Provincie Zeeland stelt de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren; dynamisch zijn, met voldoende nieuwbouw, doorstroming en verandering en van de bestaande woningvoorraad. Als gevolg van financieel‐economische en demografische veranderingen zijn regionale woningmarktafspraken nodig op basis van nieuw realisme, regionale samenwerking, afstemming en sturing.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
32
Woningbouw vindt voornamelijk plaats in het bestaand bebouwd gebied, zoals dat op kaarten is begrensd. Gemeenten hebben ook een opgave in verbetering van de bestaande woningvoorraad. Verbeteren, veranderen, vernieuwen, vervangen en verminderen (5V's) zijn daarbij de sleutelwoorden.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland In de verordening is ten aanzien van woningbouw aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. De locatie ligt binnen het gebied dat is aangeduid als bestaand stedelijk gebied en het betreft een afname van het aantal woningen.
3.3 Gemeentelijk beleid Kwaliteitsatlas Middelburg De Kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze Kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot het jaar 2030. Voor een groot aantal deelaspecten (waaronder wonen) is vervolgens aangegeven welke veranderingen op moeten treden om in 2030 tot de gewenste situatie te zijn gekomen. Eind 2008 is de herijking van de 2e en 3e fase van de kwaliteitsatlas gepresenteerd. De herziene kwaliteitsatlas is op 18 januari 2010 vastgesteld. De Kwaliteitsatlas Middelburg ging in 1998 nog uit van het realiseren van kwaliteit door groei. De gemeente realiseerde nieuwe gebieden met een hoger voorzieningenniveau. Inmiddels is deze gedachtegang veranderd en wil de gemeente kwaliteit (nog meer) voorop stellen. Mensen moeten graag in de gemeente Middelburg willen blijven wonen. De gemeente wil de komende jaren investeren in binnenstedelijke ontwikkelingen. De voorliggende ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied en sluit hiermee aan op het gemeentelijk beleid.
3.4 Conclusie De ontwikkeling past in het hiervoor beschreven beleidskader. Door de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te laten plaatsvinden wordt voldaan aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Ook aan het gemeentelijk beleid zoals dit is geformuleerd in de kwaliteitsatlas, wordt voldaan.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
33
Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving
Aan de Havendijkstraat en Karelsgang wil Woongoed Middelburg 32 nieuwe woningen realiseren. Deze woningen worden gerealiseerd nadat de huidige 33 woningen zijn gesloopt. Het slopen van deze woningen is noodzakelijk omdat de huidige woningen in te technisch slechte staat verkeren om te renoveren. In het ontwerp voor de nieuwbouw blijft de bestaande structuur gehandhaafd. In figuur 4.1. is de huidige situatie opgenomen en in figuur 4.2. een mogelijke verkavelingsschets voor de toekomstige situatie.
Figuur 4.1. Huidige situatie In het gebied worden voornamelijk rijwoningen teruggebouwd, maar ook enkele twee‐ onder‐een‐kap woningen en vrijstaande. Hiermee blijft het karakter van het gebied gewaarborgd. In de nieuwe situatie zullen zowel huurwoningen als koopwoningen worden gerealiseerd.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
34
Figuur 4.2. Mogelijke verkaveling In deze verkaveling is uitgegaan van vier blokken met rijwoningen aan de Havendijkstraat en een aan de Karelsgang. Het exacte aantal woningen per blok is nog niet definitief. Per blok worden in elk geval vier woningen gerealiseerd. Aan de Havendijkstraat worden tevens twee, twee‐onder‐een‐kap woningen gerealiseerd en twee vrijstaande woningen. Deze twee‐onder‐een‐kap woningen kunnen ook vrijstaand worden gebouwd. Eén van deze vrijstaande woningen wordt uitgevoerd als Longère. Deze Longère is gewenst om het straatbeeld met doorlopende bebouwing ten goede te komen. Voor de verschillende woningen zijn nog geen definitieve bouwplannen beschikbaar. Ter illustratie van mogelijke bouwplannen zijn twee voorbeelden opgenomen in figuur 4.3.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
35
Figuur 4.3. Indicatieve bouwplannen Alle woningen worden in ten hoogste anderhalve bouwlaag gebouwd en van een kap voorzien. Om extra ruimte in de woningen te creëren wordt gebruik gemaakt van dakkapellen. Deze dakkapellen kunnen in de voorgevel doorlopen. De goothoogte is maximaal 4,5 m en de nokhoogte 10 met uitzondering van de woningen aan de Karelsgang. Ter plaatste blijft de bouwhoogte beperkt tot 9 m. Hiermee wordt gezorgd voor zoveel mogelijk bezonning in de tuinen van de woningen aan het Arnemuidsevoetpad. Door de woningen minder breed maar dieper te maken kan op verschillende plaatsen een parkeergelegenheid op het eigen perceel worden gerealiseerd. Verder kan er langs de straat geparkeerd worden in de openbare ruimte.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
36
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
37
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie‐ en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
5.2 Opzet van het nieuwe bestemmingsplan Ten aanzien van de opzet van het bestemmingsplan (verbeelding en regels) is het volgende van belang. Karakter bestemmingsplan Dit bestemmingsplan is niet direct toegespitst op een bepaald bouwplan. Het betreft een globaal bestemmingsplan dat ruimte laat voor nader op te stellen bouwplannen. Opzet verbeelding De verbeelding bestaat uit twee bestemmingen: 'Wonen' en 'Verkeer'. De woningen zijn mogelijk binnen een bouwvlak in de bestemming 'Wonen'. De verkaveling is voor grote delen vastgelegd door middel van een bouwvlak. Om flexibiliteit te behouden is het maximale aantal woningen per bouwvlak niet overal bepaald. In het hele gebied mogen in totaal 32 woningen worden gebouwd. Het maximale aantal woningen en het type woningen (vrijstaand, twee‐aan‐een of aaneengebouwd) is wel bepaald. De hoogtebeperkingen voor het bouwen zijn weergegeven door maatvoeringsaanduidingen. Opzet planregels Volgens SVBP2008 hebben de planregels een vaste hoofdstukindeling, in een vaste volgorde: in hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald; in hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven; hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een anti‐dubbeltelbepaling en een algemene bouwregel; hoofdstuk 4 (slotregel) ten slotte de titel van het plan.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
38
Bestemmingsartikelen hebben ook een standaard opbouw. In het voorliggende plan hebben deze de volgende opbouw. bestemmingsomschrijving; bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud); nadere eisen; afwijken van de bouwregels; specifieke gebruiksregels; afwijken van de specifieke gebruiksregels.
5.3 Gehanteerde bestemmingen Artikel 3 Verkeer De openbare wegen, voet‐ en fietspaden in het plangebied zijn bestemd tot Verkeer. Binnen deze bestemming zijn tevens groenvoorzieningen toegestaan. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat de bestemmingen mogen worden gebruikt voor geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemmingen kunnen voor nutsvoorzieningen gebouwen worden gebouwd. De oppervlakte en bouwhoogte bedraagt ten hoogste 15 m² respectievelijk 3 meter. Artikel 4 Wonen De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor het wonen en bijbehorende erven, toegangs‐ en achterpaden. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt in de delen van de woonpercelen waarop bebouwing mogelijk is (bebouwingsvlakken en (achter)erven). Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar in hoofdzaak hoofdgebouwen en bijgebouwen (binnen het bouwvlak) of uitsluitend bijgebouwen (erf, buiten het bouwvlak) zijn toegestaan. Ten behoeve van de regeling inzake bebouwing op een woonperceel is nagegaan welke ruimtelijke kenmerken op de verbeelding aangegeven moeten worden en in de bestemmingsregeling moeten worden verwerkt. Daarbij is het volgende van belang. De bebouwingstypologie (aaneengebouwd, twee aaneen of vrijstaand) is vastgelegd. Dakopbouwen hebben veelal verhoging van de goothoogte tot gevolg. Hiervoor is een afwijkingsregel opgenomen, waarbij afstemming op de woonbuurt als voorwaarde is opgenomen. De ligging van rooilijnen is vastgelegd door een bebouwingsvlak voor het hoofdgebouw op de verbeelding aan te geven. In de regeling zijn voorts regels opgenomen inzake de vereiste afstand van uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw. De oriëntatie van woningen vloeit voort uit de ligging van de verkeersbestemming die als zodanig op de verbeelding is opgenomen. De achtererven zijn zo veel mogelijk als bebouwbare delen van het woonperceel aangemerkt. In de bouwregels is verder het maximale aantal woningen opgenomen dat in het gebied mag worden gebouwd. Hierbij is voor de rijwoningen opgenomen dat er per bouwvlak ten minste 4 woningen en ten hoogste 6 woningen worden gebouwd. In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat vrije beroepen zijn toegestaan. Op basis van jurisprudentie blijkt dat in elk geval de volgende beroepen gezien worden als vrij beroep.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
39
Advocaat Medisch specialist Accountant‐administratieconsulent Nagelstylist Acupuncturist Notaris Alternatieve genezer Oefentherapeut Cesar/Mensendieck Bouwkundig architect Organisatieadviseur Belastingsconsulent Orthopedagoog Dierenarts voor kleine huisdieren Psycholoog Fysiotherapeut Raadgevend adviseur Gerechtsdeurwaarder Redacteur Grafisch ontwerper/webdesigner Registeraccountant Huidtherapeut Schoonheidsspecialist Huisarts Stedenbouwkundige Interieurarchitect Tandarts Juridisch adviseur Tandartsspecialist Kunstschilder/kunstenaar (al dan niet beëdigd) Tolk‐vertaler Logopedist Tuin‐ en landschapsarchitect Makelaar Verloskundigenpraktijk Door een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan zijn tevens een bedrijf aan huis en logies toegestaan.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
40
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
41
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Bewoners Havendijkstraat en Karelsgang De bewoners van de te amoveren woningen aan de Havendijkstraat en de Karelsgang zijn zo vroeg mogelijk in het proces bij de planvorming betrokken. De bewoners zijn uitgenodigd voor een informatieavond over het bestemmingsplan op 20 februari 2013. Daarnaast kunnen de bewoners samen met Woongoed Middelburg meedenken over de verdere planvorming.
6.2 Financiële uitvoerbaarheid De grond waar het bestemmingsplan betrekking op heeft is volledig in eigendom bij Woongoed Middelburg. De gemeente Middelburg zal in een anterieure overeenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vastleggen. De initiatiefnemer zal de ontwikkeling volledig bekostigen. Hiervoor zijn voldoende middelen beschikbaar.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
Archeologisch onderzoek plangebied Havendijkstraat Archeologisch bureauonderzoek en IVO-b plangebied Havendijkstraat te Middelburg, gemeente Middelburg GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN
Definitief
ISSN
Opdrachtgever: RBOI – Middelburg bv
Grontmij Nederland B.V. Eindhoven, 14 januari 2013
, revisie D
Verantwoording
Titel
:
Archeologisch onderzoek plangebied Havendijkstraat
Subtitel
:
Archeologisch bureauonderzoek en IVO-b plangebied Havendijkstraat te Middelburg, gemeente Middelburg
Projectnummer
:
Referentienummer
:
Revisie
:
D
Datum
:
14 januari 2013
Auteur(s)
:
Dhr. drs. F.G.R. D’hondt
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
dhr. drs J.J.G. Geraeds
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
dhr. drs. P.G.M. Kaasenbrood
Grontmij Nederland B.V. Zernikestraat 17 5612 HZ Eindhoven Postbus 1265 5602 BG Eindhoven T +31 40 265 12 11 F +31 40 244 37 97 www.grontmij.nl
, revisie D Pagina 2 van 34
Administratieve gegevens
Opdrachtgever
Uitvoerder
Bevoegde overheid
Beheer en plaats van documentatie
: RBOI – Middelburg bv Postbus 430 4330 AK Middelburg Contactpersoon: dhr. W. Kuijper
[email protected] - 0118689010 : Grontmij Nederland bv, Vestiging Eindhoven Postbus 1265, 5602 BG Eindhoven Contactpersoon: dhr. drs. J. Geraeds
[email protected] : Gemeente Middelburg Walcherse Archeologische Dienst (WAD) Postbus 70 4330 AA Middelburg Contactpersoon: dhr. drs. B. Meijlink
[email protected] – 0118 678803 : Provinciaal Depot Zeeland te Middelburg en Grontmij kantoor te Eindhoven
Landelijk registratienummer ARCHIS onderzoeksnummer ARCHIS vondstmeldingsnr. Locatie
: 54703 : 44746 : n.v.t. : Gemeente Plaats Toponiem RD-coördinaten:
Archeoregio NOaA
: Zeeuws kleigebied
Onderzoeksteam
: Projectleiding Projectmedewerkers
Onderzoekskader RO
Middelburg Middelburg Havendijkstraat - Karelsgang NW 32.696 / 391.678 NO 32.734 / 391.665 ZO 32.738 / 391.594 ZW 32.635 / 391.660 65 D Kaartblad : 4.893 m2 Omvang plangebied Kadastrale nummer(s) : Middelburg, sectie L, 1598 en 1599 : n.v.t. Eigenaar: : : : : :
: dhr. drs. F.G.R. D’hondt : dhr. drs. F.G.R. D’hondt , dhr. drs. J.E.M. Wattenberghe : Bestemmingsplanwijziging
Type onderzoek
: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen
Tijdstip onderzoek
: december 2012
, revisie D Pagina 3 van 34
Samenvatting
Grontmij Nederland bv, in samenwerking met Artefact! Advies en onderzoek in erfgoed V.O.F., heeft in opdracht van RBOI bv in december 2012 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar aanleiding van een bestemmingsplanwijziging van het plangebied Havendijkstraat Karelsgang te Middelburg in de gemeente Middelburg. Ter plaatse van het plangebied zal de bestaande bebouwing, 33 woningen, worden gesloopt en zal nieuwbouw in de vorm van 32 woningen worden gerealiseerd. Exacte bouwplannen en de geplande ontgravingsdiepten zijn nog niet bekend. Het archeologisch onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) karterende fase door middel van boringen. Tijdens het bureauonderzoek werd informatie verworven, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied. Doel van het IVO is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting, dat gebaseerd is op het bureauonderzoek. Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied in het havengebied van de stad Middelburg te situeren was, net buiten de laatmiddeleeuwse kern en 16de eeuwse verdedigingswerken van de stad. Op basis van oude kaarten kan worden gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat er binnen het plangebied bebouwing heeft gestaan, maar de exacte ligging van deze bebouwing kon niet worden bepaald. Hiervoor zijn de oude kaarten niet nauwkeurig genoeg. Op 18de en 19de eeuwse kaarten is wel bebouwing binnen het plangebied zichtbaar. Deze bebouwing wordt op latere 19de eeuwse kaarten niet meer afgebeeld. Het is naar aanleiding van de wederopbouw van Middelburg, na het bombardement en brand in 1940, dat delen van het plangebied opnieuw bebouwd zullen worden. Tussen 1942 en 1972 krijgt de wijk zijn huidige indeling. Op basis van het bureauonderzoek wordt de bodemopbouw als volgt verwacht: Antropogene ophooglagen op afzettingen van het Laagpakket van Walcheren, op Hollandveen (al dan niet vergraven), op afzettingen van het Laagpakket van Wormer. Het archeologisch verwachtingsmodel ziet er, op basis van deze bodemgesteldheid, als volgt uit:
Laagpakket van Wormer - vroege prehistorie: middelhoge verwachting Hollandveen Laagpakket - late prehistorie, Romeinse Tijd: middelhoge verwachting Laagpakket van Walcheren - middeleeuwen: lage verwachting Antropogene ophooglagen – nieuwe tijd: hoge verwachting
Tijdens het veldonderzoek werd dit verwachtingsmodel getoetst. Uit het veldonderzoek blijkt dat zich binnen het plangebied wel resten bevinden van oudere bebouwing. In twee boringen (boringen 7 en 8) werden funderingsresten aangetroffen die te relateren zijn aan bebouwing, zichtbaar op de het Kadastraal Minuutplan uit de eerste helft van de 19de eeuw. Uit het veldonderzoek is echter ook gebleken dat de bodemverstoring ter plaatse van het plangebied vrij groot is:
Op het niveau van de antropogene ophooglagen dient rekening gehouden te worden met verstoringen van de bodem ter plaatse van de huidige bebouwing en ter plaatse van de aangelegde nutsleidingen. De archeologische verwachting voor dit niveau blijft behouden in de achterliggende tuinen. Ter plaatse van de verstoringen (huizen en leidingen) kan de archeologische verwachting naar beneden worden bijgesteld (laag). Dit niveau bevindt zich vanaf het maaiveld.
, revisie D Pagina 4 van 34
In 7 boringen is tevens verstoring van het Laagpakket van Walcheren vastgesteld. Hierdoor kan de archeologische verwachting voor dit niveau, die al laag was, kan dus gehandhaafd blijven. Dit niveau kan worden aangetroffen tussen 0.2 en 0.85 meter beneden het huidige maaiveld Ook het niveau van het Hollandveen vertoont sporen van verstoring. Enerzijds is er in 1 boring duidelijk veenafgraving vastgesteld. In de overige boringen is er erosie van de veentop door water vastgesteld. Er is een scherpe overgang tussen veen en klei en er is nergens geoxideerd of sterk veraard veen aangeboord – een goede indicator voor de bewoonbaarheid van het veen. De archeologische verwachting voor dit niveau wordt dan ook eerder laag. De top van het veen bevindt zich hier op een minimale diepte van 1.75 meter –mv. Het niveau van het laagpakket van Wormer is wel grotendeels intact aangetroffen. Enkel in twee boringen is er erosie van dit niveau vastgesteld. De erosie is te wijten aan de aanwezigheid van een kleine restkreek ter plaatse van boringen 6 en 7. De middelhoge archeologische verwachting voor dit niveau kan dus gehandhaafd blijven, mede dankzij de aanwezigheid van een hogere Wormerrug in het noordwestelijke deel van het plangebied. De diepteligging van dit niveau is circa 3 meter –mv voor het zuidoostelijke deel van het plangebied en circa 2.35 meter –mv voor het noordwestelijke deel.
Gezien de aanwezige verstoring binnen het plangebied en de lage verwachtingswaarde op het niveau van het Hollandveen, het Laagpakket van Walcheren en ter plaatse van de bestaande bebouwing, wordt enkel archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd ter plaatse van de twee locaties waar op het kadastrale Minuutplan uit de eerste helft van de 19de eeuw bebouwing staat aangeduid. Mogelijk gaan deze gebouwen terug tot bebouwing die op oudere kaarten staat afgebeeld. Beide zones staan met een rode cirkel aangeduid op afb. 15. Ter plaatse van deze zones worden voorlopig geen graafwerkzaamheden gepland1, maar indien graafwerkzaamheden ter plaatse van beide zones dieper dan 0.50 meter beneden het huidige maaiveld zouden plaatsvinden, dan dient verder archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd om de aard en de archeologische waarde van deze resten verder te bepalen. De vorm waarin dit vervolgonderzoek dient plaats te vinden (proefsleuven, opgraving, archeologische begeleiding) zal in een latere fase worden bepaald, wanneer de concrete bouwplannen bekend zijn. In het overige deel van het plangebied wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit advies is ingegeven door de grote mate van verstoring in het antropogene ophoogpakket, het Laagpakket van Walcheren en het Hollandveen Laagpakket én de vrij grote diepteligging van het Laagpakket van Wormer. Bij het uitvoeren van alle graafwerkzaamheden binnen het plangebied is volgende paragraaf wel van toepassing. Archeologie Ondanks er bij het vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden werden aangetroffen, is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 53 van de gewijzigde Monumentenwet 1988 (2007). Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) te Middelburg.
1
Mededeling Dhr. W. Kuijper, RBOI – Middelburg bv
, revisie D Pagina 5 van 34
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding ......................................................................................................................... 9 Aanleiding en doelstelling ............................................................................................. 9 Onderzoeksopzet en richtlijnen..................................................................................... 9 Beleidskader ............................................................................................................... 10
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.5.1 2.5.2 2.5.3 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.6.4 2.6.5 2.6.6 2.7 2.8 2.8.1 2.8.2 2.9
Bureauonderzoek ........................................................................................................ 13 Doel en methode ......................................................................................................... 13 Plan- en bureauonderzoeksgebied ............................................................................. 13 Toekomstig gebruik ..................................................................................................... 14 Beschrijven huidig gebruik .......................................................................................... 15 Beschrijven historische situatie en mogelijke verstoringen ........................................ 16 Historische situatie ...................................................................................................... 16 Luchtfoto’s ................................................................................................................... 18 Mogelijke verstoringen ................................................................................................ 20 Beschrijving bekende archeologische waarden.......................................................... 20 Archeologische Monumenten Kaart (AMK) ................................................................ 20 Bekende waarnemingen en vondstmeldingen ............................................................ 21 Onderzoeksmeldingen ................................................................................................ 21 Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) ................................................................................................. 21 Gemeentelijke beleids/verwachtings/advieskaart ....................................................... 21 Aanvullende informatie ............................................................................................... 21 Beschrijving ondergrondse bouwhistorische gegevens .............................................. 22 Aardkundige waarden ................................................................................................. 22 Geologie, bodem en geomorfologie ............................................................................ 23 Actueel Hoogtebestand Nederland ............................................................................. 29 Gespecificeerde verwachting ...................................................................................... 30
3 3.1 3.2 3.2.1 3.3
Inventariserend veldonderzoek ................................................................................... 33 Doel en methode ......................................................................................................... 33 Resultaten ................................................................................................................... 33 Geologie en bodem..................................................................................................... 33 Archeologie ................................................................................................................. 34
4 4.1 4.2
Conclusies en advies .................................................................................................. 35 Conclusies................................................................................................................... 35 Advies ......................................................................................................................... 35
Literatuurlijst en bronnen ............................................................................................................. 40 Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen .................................................................... 42 Bijlage 1:
Boorpuntenkaart
Bijlage 2:
Boorprofielen
Bijlage 3:
Archeologische Basisgegevens Kaart
, revisie C1 Pagina 6 van 34
Inhoudsopgave (vervolg)
Bijlage 4:
Tijdtabel
, revisie D Pagina 7 van 34
Inhoudsopgave (vervolg)
, revisie D Pagina 8 van 34
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doelstelling
De aanleiding tot het onderzoek zijn de plannen om ter plaatse van het plangebied de huidige bewoning te slopen en op deze locatie nieuwbouw te realiseren. Daartoe is een bestemmingsplanwijziging nodig. Gezien het vroege stadium van de planvorming zijn nog geen concrete bouwplannen bekend. De geplande verstoringsdiepte is dus ook nog niet beschikbaar. De grootte van het plangebied is circa 4.900 m2. Voor de ligging van het plangebied wordt verwezen naar afb. 1 en 2. Binnen het kader van deze aanvraag voor bestemmingsplanwijziging heeft RBOI – Middelburg bv aan Grontmij Nederland B.V., in samenwerking met Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed, opdracht verleend tot het uitvoeren van een Archeologisch Bureauonderzoek met karterende boringen in het plangebied te Middelburg. Doel van onderhavig onderzoek is het opstellen van een gespecificeerde verwachting middels
het verwerven van informatie aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Middels een inventariserend veldonderzoek karterende fase waarmee inzicht wordt verkregen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden, zal de gespecificeerde verwachting worden getoetst en aangevuld. Ook wordt in deze fase de aan- of afwezigheid van archeologische resten in het plangebied gecontroleerd. Het resultaat van het Archeologisch Bureauonderzoek is een standaardrapport met een inhoudelijk advies aan de hand waarvan een onderbouwde beleidsbeslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap in de AMZ (Archeologische MonumentenZorg) cyclus.2
1.2
Onderzoeksopzet en richtlijnen
Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd volgens de AMZ voorgeschreven werkwijze en bestaat uit een deel bureauonderzoek (hoofdstuk 2) en een deel veldwerk (hoofdstuk 3). Voor de uitvoering van het bureauonderzoek werd tevens rekening gehouden met de eisen die aan het onderzoek gesteld worden in de Provincie Zeeland.3 Deze eisen zijn geconformeerd door de door de gemeente Middelburg. De Walcherse Archeologische Dienst (WAD) treedt op als adviseur voor de gemeente inzake archeologie. 2
Sterk vereenvoudigd kent de AMZ cyclus vier opeenvolgende en nauw samenhangende fasen. De eerste fase behelst
de inventarisatie (bijv. kartering) en documentatie van archeologische waarden: waar in de bodem is wat aanwezig? In de tweede fase wordt aan de hand van een reeks heldere criteria vastgesteld welke waarde de gekarteerde resten hebben , zodat op basis van geëxpliciteerde normen vervolgens een selectie kan worden gemaakt: welke resten verdienen het behouden te worden (in of ex situ) en welke mogen ongezien verloren gaan? In de derde fase wordt het behoud vormgegeven van de gewaardeerde en geselecteerde resten: is het mogelijk om de archeologische resten in de bodem te behouden of moeten ze – bijvoorbeeld onder druk van ruimtelijke ontwikkelingen - opgegraven worden? In het eerste geval moet worden vastgesteld hoe bescherming in situ (instandhouding) wordt vormgegeven, in het tweede geval hoe de opgraving moet worden uitgevoerd en uitgewerkt. In de vierde en laatste fase van de AMZ-cyclus worden tenslotte de resultaten van het uitgevoerde onderzoek 'opgewerkt' tot nieuwe kennis over de Nederlandse geschiedenis. Deze kennis op haar beurt vormt weer de inbreng voor de eerste procesfase. 3
Aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland (2009).
, revisie C1 Pagina 9 van 34
Inleiding
Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.2. Grontmij beschikt over een eigen opgravingsvergunning afgegeven door het Ministerie van OC &W. Het bureauonderzoek vond plaats eind november 2012, waarna het veldonderzoek werd uitgevoerd op 5 december 2012. Het onderzoek is uitgevoerd door dhr. drs. F.G.R. D’hondt (veldwerk, gegevensverwerking, rapportage, kaartvervaardiging) onder leiding van Senior KNA archeoloog dhr. drs. J.E.M. Wattenberghe (autorisatie).
1.3
Beleidskader
Rijk Sinds 1 september 2007 is de herziene Monumentenwet 1988 van kracht. Middels deze wet is hiermee het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed, dat zich in de bodem bevindt, beter te beschermen. Deze wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van archeologische onderzoeken. De belangrijkste veranderingen als gevolg van deze nieuwe wetgeving betreffen: het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem; de archeologische monumentenzorg wordt een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijk ordeningsproces; de kosten van archeologische werkzaamheden komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten (principe van ‘veroorzaker betaalt’). Daarnaast is er op landelijk niveau een Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) opgesteld waar in hoofdstukken 11, 14, 15 en 16 enerzijds de bekende archeologische gegevens worden geschetst en anderzijds de aandachtspunten en kennislacunes in het Zeeuwse kleigebied worden aangehaald. Provincie Het beleid van de provincie Zeeland ten aanzien van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) is vastgelegd in de Nota Archeologie 2006-2012. Daarnaast heeft de provincie in 2009 aanvullende richtlijnen opgesteld voor het uitvoeren van een bureauonderzoek, onderzoek op veen en onderzoek op dagzomend en dun afgedekt dekzand. In 2008 is een Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland 2009-2012 (POAZ) 4 opgesteld waarbij het hoofdthema, het dynamische landschap met contrasterende betekenissen centraal staat. Dit is uitgewerkt in drie diachrone thema’s, met daarnaast ook subthema’s per periode. Thema 3 uit de POAZ, stad en platteland, is voor dit onderzoek van belang. Gemeente (zie ook paragraaf 2.6.5) Met het in werking treden van de gewijzigde Monumentenwet 1988 (in 2007) is de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed in grote mate verschoven van Rijk en provincie naar de gemeenten. Gemeenten worden verantwoordelijk gehouden voor de omgang met archeologische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied. Daartoe dienen gemeenten een eigen archeologiebeleid te voeren. Sinds 2006 voeren de drie Walcherse gemeenten een gemeenschappelijk beleid. Om dit beleid te formuleren en te sturen werd de Walcherse Archeologische Dienst opgericht. Het onderhavig archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd binnen het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid en archeologiebeleid van de gemeente Middelburg. Conform de Archeologische beleidsadvieskaart Grondgebied Walcheren, Nota archeologische monumentenzorg Walcheren 2008, Kaartbijlage 2 valt het plangebied binnen een zone met een hoge en middelhoge archeologische verwachting (lichtgele kleur). 4
Hessing, Alkemade, Van Heeringen et al 2008.
, revisie D Pagina 10 van 34
Inleiding
Binnen het plangebied bevinden zich geen bekende archeologische vindplaatsen, aangeduid op de kaart door middel van paarse diagonaal gearceerde cirkels. Het uitgangspunt van het beleid dat voor deze zone geldt, is het behouden van de archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Bij bodemingrepen dieper dan 0.40 meter beneden maaiveld en met een oppervlak groter dan 500m2 dient in de vroegste fase van de planvorming een archeologisch (bureau)onderzoek uitgevoerd te worden, eventueel in combinatie met een inventariserend veldonderzoek. Dit beleid is gebaseerd op de Archeologische Verwachtingskaart Grondgebied Walcheren, Nota archeologische monumentenzorg Walcheren 2008, Kaartbijlage 1. Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingwaarde (lichtgeel). Er zijn in het plangebied geen bekende archeologische waarden aanwezig. Als gevolg van de toekomstige planvorming kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden aangetast. Door de gemeente Middelburg is dan ook besloten dat in het kader van de planprocedure een Archeologisch Bureauonderzoek en een karterend Veldonderzoek, verkennende fase moet worden uitgevoerd. De gemeente Middelburg heeft ook een archeologische onderzoeksagenda in haar beleid opgenomen. Dit betekent dat het archeologisch onderzoek zich met name richt op de volgende vier onderwerpen 5: 1. Bewoning in IJzertijd en Romeinse tijd in het dynamische veenlandschap Archeologisch onderzoek toonde aan dat het Walcherse landschap ook in het verleden een zeer dynamisch gebied was, waarin de mens een voortdurende strijd moest voeren tegen het water. In de IJzertijd en Romeinse Tijd nam het cultiveren van het land sterk toe. De resten van o.m. de Nehalennia tempel bij Domburg getuigen van een substantiele bewoning in die tijd. Deze Nehalennia-cultus, de verspreiding, leefomstandigheden en activiteiten van de bewoners, de strijd tegen het water met bijhorende infrastructuurwerken en de impact van de mens op het landschap vormen de belangrijkste aandachtspunten binnen dit thema. 2. Vroegmiddeleeuwse ringwalburgen en nederzettingen De ringwalburgen te Middelburg, Oost-Souburg en Domburg zijn ongetwijfeld één van de bekendste en meest tot de verbeelding sprekende archeologische monumenten op Walcheren. Onze kennis over deze burgen is echter zeer beperkt. Ook over de bewoning en de bevolking die aan de basis lagen van de stichting van de burgen is weinig bekend. En wat te denken over de nederzetting Walichrum in de omgeving van Domburg die in de loop van de 7e eeuw vermoedelijk de belangrijkste handelsplaats van het Merovingische/vroeg Karolingische Rijk was? Naast de bewoningsgeschiedenis zelf vormen ook de invallen van de Vikingen in de 9e eeuw een interessant onderzoeksthema. Waren zij enkel uit op het plunderen van de Walcherse kusten of reikte hun invloed verder en moeten we ook denken aan daadwerkelijke vestigingen en handelscontacten? 3. Ontwikkelingsgeschiedenis Walcherse steden en dorpen in de Middeleeuwen Het huidige beeld van Walcheren met kleine dorpen op de kreekruggen is in de loop van de 12e eeuw ontstaan. Vanuit de vijf oude kerken (Westmonsterkerk, Noordmonsterkerk, Westkapelle, Oostkapelle en Souburg) worden 31 dochterkerken gesticht, waarrond de Walcherse dorpen zich ontwikkelden. Lokale ambachtsheren hadden het beheer over de diverse parochies en richtten overal op het land versterkte huisplaatsen op, vaak voorzien van een vluchtheuvel, de zgn. ‘vliedbergen'.
5
Meijlink, B.H.F.M, 2008.
, revisie D Pagina 11 van 34
Inleiding
Als aanvulling op de archivale bronnen blijft de ontwikkelingsgeschiedenis van de Walcherse steden, de stadsopbouw en -uitbreiding en de leefomstandigheden van de inwoners een belangrijk aandachtspunt. Ook over de specifieke ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de dorpen is tot op heden nog weinig bekend. De vliedbergen zelf met daarbij speciale aandacht voor de neerhoven bij de bergen vormen eveneens een onderzoeksluik. 4. Walcheren als belangrijke speler in de kaapvaart, de VOC en de WIC Door zijn strategische ligging had Walcheren alle troeven voor een belangrijke handelspost te worden. De aanvankelijk kleinschalige visserij werd al snel naar een hoger niveau getild, met de oprichting van verschillende kleine handelscompagnieën en de beruchte kaapvaart. Begin 17e eeuw werd uit de verschillende compagnieën de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en West-Indische Compagnie opgericht. Middelburg, Vlissingen en Veere vormden samen de Tweede Kamer van Zeeland. Deze belangrijke positie heeft uiteraard een grote invloed gehad op het Walcheren van die tijd, ondermeer op het vlak van lokale tewerkstelling en economie (scheepswerven, laad- en loswerken, ambachten, transport...), handelscontacten en -invloeden, migratie, infrastructuur, de stichting van de karakteristieke Walcherse buitenplaatsen. Het onderhavige onderzoek valt binnen thema 3 van het Walchers Archeologiebeleid.
, revisie D Pagina 12 van 34
2
Bureauonderzoek
2.1
Doel en methode
Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een gespecificeerde, archeologische verwachting. Het resultaat is een standaardrapport met een gespecificeerde verwachting, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit van de archeologische waarden en aardwetenschappelijke gegevens. Afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden, de aard van de aanleiding tot het onderzoek en de vraagstelling, zullen aanvullende gegevens moeten worden verzameld. Hierbij blijft de doelstelling van het bureauonderzoek (het komen tot een gespecificeerde verwachting) overeind.6 In het kader van het bureauonderzoek zijn de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
bepalen van het onderzoekskader (aanleiding onderzoek en begrenzing plangebied); het vaststellen van het huidige en historische gebruik van het plangebied en naaste omge 2.2
ving door het raadplegen van de beheerder/eigenaar van de grond en/of de opdrachtgever en de door hen overgedragen gegevens; het vaststellen van de toekomstige inrichting van het plangebied; het bepalen van de landschappelijke (geologische en bodemkundige) kenmerken aan de hand van bestudering van de bodem-, geologische en geomorfologische kaarten; het bestuderen van historische kaarten; het raadplegen van literatuur en luchtfoto’s; het inventariseren van gegevens uit het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Amersfoort; het raadplegen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Nederland; het raadplegen van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW); het documenteren van bouwhistorische waarden;
Plan- en bureauonderzoeksgebied
Met de afbakening van het bureau onderzoeksgebied wordt het gebied aangeduid, waarvan de gegevens over de historische situatie, bekende archeologische waarden en verwachtingen gebruikt gaan worden in het bureauonderzoek. Dit gebied kan groter zijn dan het plangebied. Op grond van de landschappelijke gegevens is voor onderhavig onderzoek is een cirkel van 100 m om het plangebied aangehouden als bureauonderzoeksgebied Met het plangebied wordt het gebied aangeduid waarbinnen de voorgenomen sloop- en nieuwbouwplannen zullen worden uitgevoerd.
6
KNA versie 3.2, 2010
, revisie C1 Pagina 13 van 34
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt in het oosten van de bebouwde kom van Middelburg (gemeente Middelburg). Het plangebied staat afgebeeld op kaartblad 65 D van de topografische kaart van Nederland (schaal 1:25.000) en valt binnen de vier RD coördinaten: 32.696/391.678; 32.734/391.665; 32.738/391.594 en 32.635/391.660.De percelen zijn kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Middelburg, sectie L, nummers 1598 en 1599en bekend onder het toponiem Havendijkstraat – Karelsgang. De totale oppervlakte van het plangebied beslaat circa 4900 m2.
Afbeelding 1: Ligging van het plangebied (rode polygoon) in Middelburg. Inzet situering plangebied in Nederland.
2.3
Toekomstig gebruik
Het mogelijk toekomstig gebruik van het onderzoeksgebied kan bepalend zijn voor het eventuele navolgende onderzoek (inventariserend veldonderzoek, fysiek beschermen of opgraven). De wijze waarop het gebied wordt ingericht, kan bijvoorbeeld betekenen dat bekende en/of verwachte archeologische waarden (deels of geheel) onaangetast (kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting dusdanig aan te passen, dat de bekende en/of verwachte archeologische waarden alsnog (deels of geheel) onaangetast (kunnen) blijven.
, revisie D Pagina 14 van 34
Bureauonderzoek
Het is de bedoeling de huidige bewoning ter plaatse van het plangebied te slopen en op de locatie nieuwbouw te realiseren. Gezien het vroege stadium van de planvorming zijn nog geen concrete bouwplannen bekend. Het doel is echter om 32 nieuwe woningen te realiseren. 2.4
Beschrijven huidig gebruik
Voor de uitkomst van het bureauonderzoek en de bepaling van het (eventuele) vervolg van het voortraject (inventariserend veldonderzoek) is het van belang de huidige situatie vast te stellen. Bodemverontreiniging, gebruik, bebouwing, maar ook de aanwezigheid van bijvoorbeeld een hoogspanningsleiding kunnen de onderzoeksstrategie van vervolg activiteiten (mede) bepalen. Daarnaast kan dit mede bepalend zijn voor de archeologische verwachting. Historisch waardevolle bouwwerken die binnen het plan- en onderzoeksgebied liggen worden vermeld. De bebouwing op de locatie bestaat uit woningen en opstallen die zijn gefundeerd op staal met kruipruimtes, wegen en paden met klinkers en groen, variërend van gras tot en met bomen.
Afbeelding 2: Afbakening van het plangebied (rode polygoon) op een uitsnede van de GBKN. Schaal 1: 1.500 - bron: Gemeente Middelburg.
, revisie D Pagina 15 van 34
Bureauonderzoek
2.5
Beschrijven historische situatie en mogelijke verstoringen
Het beschrijven van de historische situatie dient meerdere doelen. Er wordt archeologisch inhoudelijk gekeken of eventueel sprake is van historische bebouwing, mogelijke vaarwegen en/of subrecent gebruik, waarbij vastgesteld moet worden of sprake is van verstoringen (bijvoorbeeld ontgrondingen, stortingen en verhardingen. 2.5.1 Historische situatie Bij het tot stand komen van voorliggend onderzoeksrapport werd gebruikt gemaakt van de hieronder genoemde oude kaarten. Enkel een selectie van de kaarten waarop nieuwe, afwijkende of kenmerkende informatie met betrekking tot het onderzoeksgebied wordt weergegeven, is afgebeeld in het rapport:
Stadsplattegrond van Jacob van Deventer midden 16de eeuw; Kaart van Middelburg door Goliath 1650; Kaart van Walcheren door de Hattinga’s 1750; Kadastraal Minuutplan 1832 (digitale versie); Topografische Militaire Kaart (Bonnebladen) 1852, 1912; Topografische Kaart 1949, 1962, 1972, 1984, 1993; Luchtfoto’s 1944, 1959, 1972, 2003 en 2011
Op de oudste geraadpleegde kaart, de stadsplattegrond van Middelburg door Jacob van Deventer uit 1560, is het plangebied gelegen op het kruispunt van de Arne en het “nieuwe” havenkanaal uit 1535 (zie afb. 3). Dit gebied lag buiten de middeleeuwse stad en maakte deel uit van de gronden in bezit van de leprozerie van Middelburg. Een exacte projectie was niet mogelijk, maar er kan toch vermoed worden dat er toen al bebouwing in het plangebied aanwezig was. Op de kruising tussen de havendijk en de noordelijke Arnedijk staat een molen getekend en wat kleine bebouwing op de dijk. In de omgeving van het plangebied loopt ook een pad dat de havendijk met de huidige Dampoortweg verbindt. Langs dit pad is er ook een huis weergegeven. Dit gebouw wordt ook binnen het plangebied verwacht. De stadsplattegrond van Middelburg door Cornelis Goliath uit 1650 geeft de stad weer tijdens haar bloeiperiode in de 17de eeuw (zie afb. 4) Meteen wordt duidelijk dat, ten opzichte van de kaart van Jacob van Deventer een eeuw vroeger, de stad enorm is uitgebreid. Door de StaatsSpaanse oorlog ontvluchtten veel hervormingsgezinde mensen de door Spanje gedomineerde gebieden. Dit zorgde voor een bevolkingstoename in de noordelijke steden van de 17 Provincien, ook in Middelburg. Vooral na de val van Antwerpen in 1585 is de bevolkingstoename duidelijk merkbaar. De stad wordt vergroot en versterkt met een nieuwe vesting naar Italiaans model. Rondom de stad worden 12 grote bastions aangelegd en 3 kleinere ter plaatse van de stadspoorten en de haventoegang. Op deze stadsplattegrond ligt het plangebied nog steeds buiten de stad. Het is gesitueerd ten oosten van de Dampoort, tussen de haven en de oude weg naar Arnemuiden. Langs deze weg is er lintbebouwing aanwezig. Ook aan de Havendijk is bebouwing weergegeven. De percelen achter deze bebouwing is vrij schematisch ingedeeld. Mogelijk zijn dit tuinen of boomgaarden, het is moeilijk af te leiden op basis van deze kaart. De situatie in het plangebied is duidelijker weergegeven op de kaart van vader en zonen Hattinga, omstreeks 1750 gemaakt (zie afb. 5). Langs de Havendijk staan lange gebouwen weergegeven, dit zijn vermoedelijke pakhuizen. Achter de havendijk is het gebied verkaveld in kleinere percelen met kleinschalige bebouwing. De structuur van deze percelen is net zoals op de plattegrond van Goliath zeer geometrisch, met vierkante en rechthoekige percelen. De voorlopers van de Karelsgang en de Havendijkstraat zijn ook staat op deze kaart ook reeds aangegeven.
, revisie D Pagina 16 van 34
Bureauonderzoek
Afbeelding 3: Globale ligging van het plangebied (rode ellips) op een uitsnede van de kaart van Jacob van Deventer uit de omstreeks 1550. - bron: Zeeuws Archief
Afbeelding 4: Globale ligging van het plangebied (rode ellips) op de kaart van Middelburg door C. Goliath uit 1650. Het plangebied ligt op deze kaart net buiten de vesting van de stad. - bron: Zeeuws Archief
, revisie D Pagina 17 van 34
Bureauonderzoek
In de eerste helft van de 19de eeuw worden de eerste kadastrale kaarten opgemaakt, met als doel belasting te heffen op grondbezit. Dit zijn ook de eerste kaarten die tot op perceelsniveau nauwkeurig zijn. Op het Kadastraal Minuutplan van de gemeente Middelburg uit 1832 staan er binnen het plangebied 3 gebouwtjes weergegeven (zie afb. 6). Het zouden huisjes kunnen zijn, maar gezien de beperkte grootte van deze bouwsels zouden het ook opstallen of schuurtjes kunnen zijn. De kadastrale ligger die bij dit minuutplan hoort was niet beschikbaar. Op de Topografische Militaire Kaart uit 1857 wordt een ander beeld geschetst. Het plangebied staat op deze kaart als een onbebouwd perceel weergegeven. Het is groen ingekleurd en omgeven door bomen. Mogelijk duidt dit op een gebruik als weiland. In 1867 wordt het oude havenkanaal gedempt en wordt het Kanaal door Walcheren gegraven. Ten zuiden van het plangebied sluit dit kanaal aan op de oude havengeul van Middelburg. Van daar loopt het verder noordoostwaarts naar Veere. Dit kanaal is te zien op de Topografische Militaire Kaart uit 1912. Bebouwing in het plangebied wordt pas opnieuw weergegeven op de Topografische kaart uit 1949. Deze gebouwen zijn gelegen op de plaats van de huidige bebouwing. Op de Topografische kaarten uit 1962 en 1972 is te zien dat de bebouwing zijn huidige vorm heeft aangenomen. Op de Topografische kaarten uit 1984 en 1993 is geen verschil meer te zien. 2.5.2 Luchtfoto’s Tijdens het luchtfoto-onderzoek werden opnames uit 1944, 1959, 1971, 2003 en 2011 bestudeerd. De luchtfoto’s uit 1944 werden geraadpleegd in het boek van P. Crucq (1997). Dit zijn militaire luchtfoto’s genomen door de RAF tijdens de tweede wereldoorlog. De overige foto’s zijn verticale luchtfoto’s en satellietfoto’s geraadpleegd op het Geoloket van de Provincie Zeeland. De bebouwing ter plaatse van het plangebied is reeds te zien op de foto uit 1944. De bebouwing kadert in de wederopbouwcampagne van Middelburg, na het bombardement en de grote stadsbrand van 1940. Deze bebouwing blijft aanwezig op de latere foto’s. In de periode tussen 1959 en 1971 werd de weg (de Oude Veerseweg) tussen de Havendijk en de Oostperkweg aangelegd. Verdere aanpassingen in de omgeving van het plangebied kunnen niet worden afgeleid uit de luchtfoto’s.
Afbeelding 5: Situering van het plangebied (blauwe ellips) op een uitsnede van de kaart van Walcheren uit 1750 door de Hattinga’s. - bron: Zeeuws Archief
, revisie D Pagina 18 van 34
Bureauonderzoek
Afbeelding 6: Ligging van het plangebied (blauwe polygoon) op de digitale versie van het kadastraal minuutplan uit 1830. De bebouwing is in een rode kleur aangeduid. De Havendijk heeft een gele kleur, de wegen zijn bruin omrand en de waterwegen zijn blauw omrand. - bron: GIS-server Provincie Zeeland op zldags.zeeland.nl (Geoloket)
Afbeelding 7: Projectie van het plangebied (rode polygoon) op een luchtfoto uit 1959. - bron: Geoloket Provincie Zeeland.
, revisie D Pagina 19 van 34
Bureauonderzoek
Op basis van de historische gegevens kan worden gesteld dat zich in het (sub)recente verleden bebouwing binnen het plangebied heeft bevonden. Er is met zekerheid vastgesteld dat in de eerste helft van de 19de eeuw reeds bebouwing heeft gestaan in het plangebied. Ook op de oudere kaarten van de Hattinga’s en van Jacob van Deventer, uit respectievelijk het midden van de 18de en het midden van de 17de eeuw, staat bebouwing binnen het plangebied weergegeven. Het is dus niet uit te sluiten dat de bebouwing op de het 19de eeuws Kadastraal Minuutplan terug gaat op oudere bebouwing uit de eerste helft van de 16de eeuw. Maar door het gebrek aan nauwkeurigheid van deze kaarten valt dit niet te bewijzen. 2.5.3 Mogelijke verstoringen Uit raadpleging van o.a. het bodemloket en navraag bij de gebruiker/eigenaar van het plangebied blijkt dat er geen gegevens bekend zijn over grootschalige verstoringen binnen het plangebied. Mogelijk heeft de huidge bebouwing voor enige verstoring van de ondergrond gezorgd. De impact hiervan zal echter beperkt zijn gebleven aangezien deze bebouwing niet voorzien was van kelders en op staal gefundeerd is. Ten behoeve van dit bureauonderzoek en het booronderzoek heeft er een KLIC-melding plaatsgevonden om een beeld te krijgen van de aanwezigheid en ligging van ingegraven kabels en leidingen.7 Bij raadpleging van de opgevraagde plannen werd duidelijk dat bijna alle kabels en leidingen, waaronder ook een hoge druk gasleiding en een middenspanningskabel, gelegen zijn onder de bestrating of onder het voetpad. Hierop zijn de huisaansluitingen aangesloten. Achter de huizen liggen er ook nog enkele riolerings- en datatransport leidingen. Deze bevinden zich onder de brandgangen. 2.6
Beschrijving bekende archeologische waarden
Voor de uitkomst van het bureauonderzoek en de bepaling van het (eventuele) vervolg van het voortraject (inventariserend veldonderzoek), is het van belang de bekende archeologische waarden te beschrijven. Kennis daaromtrent bepaalt mede de onderzoeksstrategie van vervolgactiviteiten. De bekende archeologische waarden zijn op de Archeologische Basisgegevens Kaart (ABK) weergegeven. De ABK is een combinatiekaart met daarop, in een straal van 1 km van het plangebied, aangegeven de indicatieve archeologische waarde, de AMK terreinen, de ARCHIS en vondstmeldingen, de onderzoeksmeldingen en de ligging van het plangebied (zie Bijlage 3) Tabel 1: Overzicht van archeologische perioden Periode
Tijd
Nieuwe Tijd
1500 na Christus – heden
Late Middeleeuwen
1050 – 1500 na Christus
Vroege Middeleeuwen
450 – 1050 na Christus
Romeinse Tijd
12 voor Christus - 450 na Christus
IJzertijd
800 – 12 voor Christus
Bronstijd
2000 – 800 voor Christus
Neolithicum (Nieuwe Steentijd)
5300 – 2000 voor Christus
Mesolithicum (Midden Steentijd)
8800 – 4900 voor Christus
Paleolithicum (Oude Steentijd)
tot 8800 voor Christus
2.6.1 Archeologische Monumenten Kaart (AMK) De AMK is een digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland dat door de RCE in samenwerking met de desbetreffende provincie is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status aangegeven. De kaart baseert zich op gegevens uit ARCHIS. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst aan een aantal door de RCE gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde). Op de AMK staan geen monumenten in het plangebied weergegeven (zie Bijlage 3).
7
KLIC-melding 12G358816-1, d.d. 01 november 2012.
, revisie D Pagina 20 van 34
Bureauonderzoek
2.6.2 Bekende waarnemingen en vondstmeldingen ARCHIS is het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland. Het bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd. De archeologische waarnemingen in de omgeving van het plangebied kunnen allen gekoppeld worden aan de stedelijke ontwikkeling van Middelburg in de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Het gaat dan ook steeds om waarnemingen over baksteenpuin, funderingen, stedelijke afvallagen, ophoogpakketten, aardewerk, metaal, dierlijk en menselijk bot. Enkele interessante waarnemingen zijn de resten van een VOC scheepswerf (20.495) en een kademuur (56.665) ten zuiden van het plangebied. Waarnemingsnummer 411.021 betreft een onderzoek aan de Dwarskaai. Hier werden verschillende huisplattegronden, resten van de stadsmuur en enkele beer- en waterputten gevonden. Ook aan de Dwarskaai werden in 2011 restanten van de stadsmuur en de Zuiddampoort (411.035) aangetroffen. 2.6.3 Onderzoeksmeldingen Binnen een straal van 1.000 m zijn verschillende onderzoeksmelding bekend in Archis. Onderzoeknummer 29821 houdt verband met het bureauonderzoek uitgevoerd ter opmaak van de verwachtings- en beleidsadvieskaart van Middelburg. Onderzoeken 7949, 9634 en 11325 betreffen verschillende onderzoeken ten behoeve van een nieuw bestemmingsplan voor het stationsgebied van Middelburg. Tijdens deze onderzoeken werd bewoning aangetoond vanaf de late Middeleeuwen tot de 20ste eeuw. Ook bij het booronderzoek (44376) op circa 300 meter ten noorden van het plangebied werd puin uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. Het betrof hier resten van de buitenplaats Hof Ramsburg. (zie Bijlage 3)
2.6.4
Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW)8 geldt er voor het plangebied een middelhoge trefkans voor het aantreffen van archeologische waarden.( zie Bijlage 3). Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zeeland is te zien dat er binnen het plangebied twee MIP-objecten9 liggen. MIP-objecten zijn architecturaal waardevolle gebouwen. Het betreft hier Karelsgang 8, een voorbeeld van volkshuisvesting uit de 19de eeuw en de rijwoningen Karelsgang 1-27, woningbouw uit de oorlogsjaren (1941) in de stijl van de Delftse School. 2.6.5 Gemeentelijke beleids/verwachtings/advieskaart Op de gemeentelijke verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingwaarde (lichtgeel). Er zijn in het plangebied geen bekende archeologische waarden aanwezig. De bekende archeologische waarden zijn op de kaart aangeduid door middel van paarse diagonaal gearceerde cirkels. Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart valt het plangebied binnen een zone met een hoge en middelhoge archeologische verwachting (lichtgele kleur). 2.6.6 Aanvullende informatie Het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) uit Middelburg werd geraadpleegd, maar dit heeft geen aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot het plangebied.
8
RACM, 2001
9
MIP staat voor Monumenten Inventarisatie Project.
, revisie D Pagina 21 van 34
Bureauonderzoek
Afbeelding 8: Ligging van het plangebied (rode polygoon in zwarte cirkel) op een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart (links) en de beleidsadvieskaart van de Gemeente Middelburg. – bron: WAD.
2.7
Beschrijving ondergrondse bouwhistorische gegevens
Voor de uitkomst van het bureauonderzoek en de bepaling van het (eventuele) vervolg van het voortraject (inventariserend veldonderzoek), is het van belang de bekende archeologische waarden en ondergrondse bouwhistorische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Hiertoe is KICH (KennisInfrastructuur CultuurHistorie)10 geraadpleegd. De gegevens van hiervan vallen samen met de geraadpleegde gegevens van de CHS.
2.8
Aardkundige waarden
Kennis van de geologie, bodem en hydrologie van het onderzoeksgebied is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de gebruiksmogelijkheden van het landschap voor de mens. Door inzicht te krijgen in deze gegevens kan het verwachtingsmodel nader worden bepaald. Tabel 2: Tijdschaal van het Kwartair (Bron; Mulder, 2003)
Tijdsindeling Holoceen Pleistoceen
Laat-Pleistoceen MiddenPleistoceen
VroegPleistoceen
10
Weichselien (ijstijd) Eemien (warme periode) Saalien (ijstijd)
B.P. 11.755-onbekend 115.000-11.755 130.000-115.000 370.000-130.000
Holsteinien (warme periode) Elsterien (ijstijd) Cromerien (warme periode) Bavelien
410.000-370.000 475.000-410.000 850.000-475.000 1.100.000-850.000
Menapien Waalien Eburonien Tiglien Pretiglien
1.200.000-1.100.000 1.500.000-1.200.000 1.800.000-1.500.000 2.450.000-1.800.000 2.600.000-2.450.000
www.kich.nl
, revisie D Pagina 22 van 34
Bureauonderzoek
2.8.1
Geologie, bodem en geomorfologie
Inleiding De omgeving van het plangebied behoort tot het zuidwestelijke zeekleigebied en is gelegen op Walcheren. De geologische basis die bepalend zal zijn voor het uitzicht van huidige landschap begint na het laatste glaciaal (Weichselien, Laat Paleolithicum, tot 9.700 v. Chr.). Onder invloed van de stijgende temperatuur en het smelten van ijskappen in het Boreaal (Mesolithicum, 7.220 – 8.640 v. Chr.) zal de zeespiegel stijgen en het pleistocene landschap langzaam vernatten. Hierdoor begint zich op lager gelegen delen van het landschap een laag basisveen te vormen. Aan dit veenvormingsproces komt een einde in het Midden-Atlanticum (+/- 4.500 v. Chr., VroegNeolithicum)11. Door de sterke zeespiegelstijging en getijdenwerking liep het noordelijke deel van Zeeland geleidelijk onder water en ontstond een getijdengebied met platen, slikken en schorren (zie afb. 9). Grote delen van het pleistocene landschap werden door getijdengeulen uitgeschuurd. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) werden op Walcheren bij een open kust gevormd in het Midden en Laat Atlanticum (vanaf 5.500 v. Chr.). Deze afzettingen zijn overwegend zandig.
Afbeelding 9: Curve van de Holocene zeespiegelstijging in het Zuidwestelijke kustgebied van Nederland – bron: de Boer 2008, naar Kiden 1995.
Vanaf het Subboreaal stagneert de stijging van de zeespiegel in die mate dat de sedimentatie en de stijging elkaar in balans hielden. Er worden meer kleiige sedimenten afgezet. Deze klei is slap en bevat veel rietwortels. Deze wortels zijn een indicatie voor de veenvorming die begint plaats te vinden. Vanaf deze periode begon het getijdengebied geleidelijk te verlanden en plaatselijk begon er zich veen te vormen op de getijdenafzettingen, een quasi gesloten kustbarrière van strandwallen ontstond met daarachter een groot veengebied (Hollandveen Laagpakket, van de Formatie van Nieuwkoop). Omstreeks 1.800 v. Chr. (Bronstijd) is volledig Walcheren bedekt met een veenlaag.
11
Vos en van Heeringen 1997
, revisie D Pagina 23 van 34
Bureauonderzoek
Het milieu veranderde in het Subboreaal van brak naar zoet en vervolgens van eutroof naar oligotroof. De aanwijzingen van bewoning tot in het Vroeg- Subatlanticum (IJzertijd, vanaf 250 v. Chr.) zijn enkel aangetroffen in het strandwallengebied en aan de grenzen van het sluftergebied van noordwest Walcheren. Hier was een bij een doorbraak van de strandwal een kleinschalig getijdengebied ontstaan. Dit was toen wellicht iets droger door de ontwatering van het veen via de geultjes. Pas vanaf het moment dat de mariene invloed volledig was afgenomen en delen van het hoog opgegroeide veen voldoende ontwaterd waren, werden delen van het veen bewoond. In de Vroeg-Romeinse tijd (in dit gebied ca. 50 n. Chr.), nam de bewoningsintensiteit in het gehele Zeeuwse kustgebied af. Tijdens de Midden Romeinse tijd (200 n. Chr.) keerde de mens weer op grote schaal terug naar het Zeeuwse kustgebied. Grote delen van het veengebied werden ten behoeve van de grootschalige verbreiding van de bewoning ontwaterd. Dit deed men door het graven van afwateringsgreppels en het verbreden en kanaliseren van de reeds aanwezige veenstroompjes en watergangen (zie afb. 10). Doordat het ontwaterde veen ging inklinken kreeg de zee opnieuw vat op dit gebied. Vanaf het Midden-Subatlanticum (LaatRomeinse tijd, 250 n. Chr.) kon de zee verder en breder het achterland instromen waardoor een nieuw getijdenlandschap ontstond. Afbeelding 10: Patroon met natuurlijke en antropogene getijdengeulen op Walcheren – bron: Vos en van Heeringen 1997, naar Brus et al 1986.
In het Laat-Subatlanticum (Late Middeleeuwen, ca.750 n. Chr.) is het strandwallengebied nagenoeg volledig verdwenen en is de zee tot ver landinwaarts doorgebroken. De oudere afzettingen werden bij deze inbraken grotendeels opgeruimd. De afzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk), die daarbij tot stand kwamen, liggen tot op heden in vrijwel heel Zeeland overal aan het oppervlak. In deze periode ontstaat ook de Honte, ten zuiden van Walcheren. Deze getijdengeul ontwikkelt zich geleidelijk tot een zeegat die de Schelde met de zee zal verbinden. De Honte als waterweg wordt dan ook een belangrijk economisch gegeven in de middeleeuwen. De bewoning op Walcheren in die periode situeert zich nog steeds op de hogere en drogere delen. Naast het duingebied worden nu ook de brede, verlande kreekbeddingen bewoond.
, revisie D Pagina 24 van 34
Bureauonderzoek
In Domburg, Middelburg en Oost Souburg worden ringwalburgen opgericht als bescherming tegen de invallen van de Noormannen en teken van militaire aanwezigheid in het gebied.12 Na eeuwen van overstroming waren de schorren hoog opgeslibd, slechts tijdens stormvloeden kwamen deze hoge delen af en toe weer onder water te staan. In die periode heeft er een intensieve kolonisatie van het getijdengebied plaats gevonden. In de 11de en 12de eeuw begonnen de bewoners zich met dijken tegen stormvloeden te beschermen. Naast het gebruik van de grond voor de landbouw, vonden op grote schaal ook veenontginningen plaats. Het zoute veen werd hoofdzakelijk gebruikt bij de productie van zout. Het weggraven van het veen had een aanzienlijke verlaging en erosie van het oppervlak tot gevolg. Deze erosie werd in de hand gewerkt door slecht onderhoud van dijken. Dit had tot gevolg dat dijkdoorbraken tijdens een stormvloed catastrofale gevolgen kon hebben waarbij veel land verloren ging. Hoewel Walcheren tijdens verschillende stormvloeden is getroffen bleef de definitieve schade hier beperkt tot een stuk landverlies in het oosten, bij ‘Oud’-Arnemuiden.13 Sinds de vroege middeleeuwen is Walcheren dan ook nog nauwelijks bedekt met mariene sedimenten. In 1944 wordt het eiland echter opnieuw overspoeld door de zee. Door de bombardementen aan de zeedijk bij Westkapelle, Vlissingen en Veere werd het eiland onder water gezet. Er ontstaan zelf nieuwe kreeksystemen, die water aan- en afvoeren vanuit de zee. Op verschillende plaatsen op het eiland worden dan ook nog jonge sedimenten uit deze periode in de bodem aangetroffen.14 Geologie In dit rapport is gekozen om zo veel mogelijk de nieuwe nomenclatuur te gebruiken en dus zo veel mogelijk de oudere Duinkerke-transgressies buiten beschouwing te laten. Op de Geologische Overzichtskaart van Nederland (Mulder et al. 2003) is het plangebied gelegen binnen een zone met code Na7. De bodemopbouw binnen deze zone bestaat uit afzettingen (zeeklei en –zand) van het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk) met inschakelingen van Hollandveen van de Formatie van Nieuwkoop.
12
Henderikx 2002, 242
13
Van Dierendonck en Kuipers 2004, 75
14
Bennema en vander Meer 1950, 252
, revisie D Pagina 25 van 34
Bureauonderzoek
Afbeelding 11: Het plangebied (rode polygoon) geprojecteerd op een uitsnede van de Geologische Kaart van Nederland. Schaal 1: 25.000 - Bron: van Rummelen 1971a.
Op de oudere Geologische Kaart van Nederland (van Rummelen 1971a) in bebouwd en dus niet gekarteerd gebied. Op basis van extrapolatie is te verwachten dat het plangebied ligt in een zone met de code AO.2 (zie afb. 11). Dit betekent dat hier een bodemopbouw wordt verwacht van Afzettingen van Duinkerke 2 op Hollandveen op Afzettingen van Calais. Naar de huidige nomenclatuur vertaalt zich dat als afzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk) op Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) op afzettingen van het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk). Bodem Op de Bodemkaart van Nederland (StiBoKa 1994) is te zien dat het plangebied gelegen is in een niet gekarteerde zone. Op basis van extrapolatie valt echter te vermoeden dat het plangebied valt binnen een zone met code Mn86Cv met golflijntjes en liggende pijltjes. De grondwatertrap is III. Dit houdt in dat de bodem bestaat uit goed ontwaterde, kalkarme poldervaaggronden met klei. De golflijntjes geven aan dat er moerig materiaal aan te treffen is beneden 80 cm. De liggende pijltjes duiden op een geëgaliseerd terrein.
, revisie D Pagina 26 van 34
Bureauonderzoek
Afbeelding 12: Projectie van het plangebied (rode polygoon) op een uitsnede van de Bodemkaart van Bennema en van der Meer uit 1952. Schaal 1: 10.000 - bron: Bennema en van der Meer 1952.
Bij het bepalen van het grondwaterregime van de bodem wordt gewerkt met grondwatertrappen (zie onderstaande tabel 3). Deze trappen geven een klassenindeling weer van ten eerste de verschillende grondwaterstanden naar diepte en ten tweede de seizoensvariatie in de grondwaterstanden. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt doorgaans bepaald door de ontwatering van de percelen; de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) wordt echter beïnvloed door de aard van de ondergrond. De grondwatertrappen worden vastgesteld op een schaal van I tot en met VII, van respectievelijk extreem nat tot extreem droog. Gebiedsdelen met een goede ontwatering (Gwt VI en VII) zijn zeer geschikt voor landbouw en vormden mede daarom, met name in het verleden een aantrekkelijk vestigingsgebied. In gebieden met een hoge grondwaterstand kunnen daarentegen goed geconserveerde, met name organische, archeologische resten worden aangetroffen. Tabel 3 grondwatertrappenindeling grondwatertrap I II GHG in cm -mv GLG in cm -mv
(< 20) < 50
(< 40) 50-80
III
IV
V
VI
VII
< 40 80-120
> 40 80-120
< 40 > 120
40 - 80 > 120
> 80 (> 160)
GHG gemiddeld hoogste grondwaterstand / GLG gemiddeld laagste grondwaterstand
Een kaart die een meer gedetailleerd beeld van de bodemgesteldheid op Walcheren geeft is de Bodemkundige overzichtskaart van Walcheren van Bennema en Van der Meer (1952, zie afb. 12). Op deze kaart is het plangebied ook in bebouwd gebied gelegen.
, revisie D Pagina 27 van 34
Bureauonderzoek
Op basis van extrapolatie is wellicht de code MMp2 van toepassing: overgangsgronden, zwak kalkhoudende jonge poelgrond. Dit type gronden worden volgens Bennema en van der Meer tot Middellandgronden gerekend. Dat betekent dat ze wellicht in de volle middeleeuwen ontstaan zijn (ca. 600 tot 800 n. Chr.). Geomorfologie
Afbeelding 13: Het plangebied (rode polygoon) geprojecteerd op een uitsnede van de Geomorfologische Kaart van Nederland. Schaal 1: 15.000 - bron: StiBoKa/RGD 1987.
Op de Geomorfologische Kaart van Nederland (StiBoKa/RGD 1987, zie afb. 13) is te zien dat de omgeving van het plangebied niet gekarteerd is vanwege de ligging in de bebouwde kom van Middelburg. Op basis van extrapolatie kan worden afgeleid dat binnen het plangebied wellicht de code 3L27 binnen het plangebied van toepassing is: Welvingen in plaatselijk gemoerde getijafzettingen, geëgaliseerd. Bijhorende opmerking bij deze code betreft: Tot deze vormeenheid behoren gebieden met gemoerde getijafzettingen die oorspronkelijk een hollebollig reliëf hebben gehad en naderhand sterk zijn geëgaliseerd. Uit deze opmerking en de studie van de nabije omgeving kan worden verwacht dat het oorspronkelijke landschap door antropogene ingrepen (ophoging, nivellering, etc.) is aangepast ten behoeve van egalisering van het landschap. Mogelijk moet ook rekening worden gehouden met plaatselijke afgraving van het veen. Dit veen werd in de late middeleeuwen afgegraven ten behoeve van brandstof en als basisproduct van zoutraffinage. Samenvattend kan worden gesteld dat de algemene bodemopbouw binnen het plangebied bestaat uit afzettingen van Duinkerke II bovenop Hollandveen en Afzettingen Calais.
, revisie D Pagina 28 van 34
Bureauonderzoek
Door de ligging van het plangebied binnen de niet gekarteerde bebouwde kom van Middelburg kan echter worden aangenomen dat het gebied in het verleden werd opgehoogd en/of genivelleerd ten behoeve van bewoning en dat er in de late middeleeuwen mogelijk veenontginning heeft plaatsgevonden. DINO Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland en wordt beheerd door TNO. Ten behoeve van dit onderzoek werd het DINO Loket geraadpleegd. Hierbij werden echter geen bruikbare boringen aangetroffen in de omgeving van het plangebied.
2.8.2 Actueel Hoogtebestand Nederland Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laser-altimetrie (LiDAR) verkregen digitale bestand toont een goed beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Kleine hoogteverschillen kunnen zo visueel worden voorgesteld. Op het AHN (zie afb. 14) is te zien dat het plangebied net ten oosten van de hoger gelegen oude kern van Middelburg gelegen is. De hoogte binnen het plangebied varieert, op basis van het AHN, tussen 0.50 meter +NAP tot 0.35 meter +NAP. Enkel in het zuidwesten loopt de hoogte op tot 1.50 meter +NAP. Ten zuiden van het plangebied tekent de Havendijk zich, door de bruine kleur, duidelijk af als een hoger gelegen gebied. Ook het gebied ten noordwesten van het plangebied is hoger gelegen. Dit omdat het onderdeel uitmaakt van de oude omwalling van de stad.
, revisie D Pagina 29 van 34
Bureauonderzoek
Afbeelding 14: Projectie van het plangebied (rode polygoon) op het AHN. Schaal 1: 15.000 - bron: AHN – Het Waterschapshuis.
2.9
Gespecificeerde verwachting
Op basis van de, in de vorige stappen, verworven informatie over de huidige situatie, de aardwetenschappelijke en historische situatie en de bekende archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden, vindt een proces plaats van analyse en interpretatie t.b.v. het opstellen van een gespecificeerde verwachting. Hiervoor is een grondige achtergrondkennis vereist van de landschapsontwikkeling en de geschiedenis van de archeo-regio. Om tot een juiste keuze van de onderzoeksmethode van het inventariserend veldonderzoek te komen zijn, voor zover mogelijk, de volgende eigenschappen aangegeven:
datering; minimaal in hoofdperioden (zoals Paleolithicum, Mesolithicum, etc.); complextype (zoals nederzetting, grafveld, akkerlaag etc.); omvang; diepteligging (ook zichtbaar/niet-zichtbaar); locatie (met eventueel aanduiding in welk deelgebied); uiterlijke kenmerken (artefacten en type indicatoren); mogelijke verstoringen.
, revisie D Pagina 30 van 34
Bureauonderzoek
Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) Vroege Prehistorie: Gezien de geologische gesteldheid, er vanuit gaande dat deze juist is vastgesteld, bestaat voor het onderzoeksgebied een Middelhoge kans dat zich in hier mogelijk archeologische waarden bevinden uit het Neolithicum. Vindplaatsen uit deze periode kunnen worden verwacht in de Laagpakket van Wormer. In de zones waar diepere geulinsnijdingen of diep aangelegde grachten de top van deze afzettingen hebben verstoord, vervalt de verwachting voor vindplaatsen uit deze periode. Op basis van het geologisch profiel wordt de diepteligging van dit niveau geschat op tussen 1.50 en 2.00 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld. Archeologische waarden uit deze periode zouden kunnen bestaan uit (kleine) nederzettingsterreinen of resten van infrastructuur. Tevens bestaat de mogelijkheid dat grondsporen (haardplaatsen, afvalkuilen) kunnen worden aangetroffen. De waarde van vindplaatsen uit het Neolithicum wordt grotendeels bepaald door de intactheid ervan, omdat deze vindplaatsen zich kenmerken door het voorkomen van houtskool of eventueel vuursteen artefacten. Om zoveel mogelijk informatie uit de vindplaats te krijgen is het van belang dat de interne structuur van de vindplaats zo weinig mogelijk verstoord is. De waarde van een dergelijke vindplaats wordt derhalve grotendeels bepaald door de mate van intactheid van het bodemprofiel. Van belang is daarom de mate van verstoring van het bodemprofiel in beeld te brengen. Een precieze diepteligging van dit niveau kon niet worden achterhaald. Indien de vindplaats is afgedekt door veen, is de kans op het aantreffen van een (redelijk) intacte vindplaats mogelijk. De middelhoge verwachting wordt echter ingegeven door het beperkte aantal aangetroffen vindplaatsen uit de vroege Prehistorie. In de buurt van het plangebied zijn nog geen vindplaatsen bekend uit deze periode. Dit zal mede zijn veroorzaakt door het ontbreken van gericht onderzoek op Afzettingen van Calais, de onderzoeksmethode van de afgelopen decennia en de moeilijke opspoorbaarheid van dergelijke vindplaatsen in Holoceen gebied. Hollandveen Laagpakket (Formatie van Nieuwkoop) Late prehistorie en Romeinse Tijd: Voor deze periode geldt een middelhoge trefkans op archeologische vindplaatsen. Vindplaatsen uit deze perioden kunnen worden verwacht in de top van het Hollandveen, waar dit intact aanwezig is. Op basis van de bodemkaart wordt het veen verwacht op een diepte van 0.8 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld. Er wordt een Hollandveen Laagpakket verwacht in het onderzoeksgebied op basis van extrapolatie op de Geologische Kaart. De Geomorfologische Kaart geeft wel aan dat er in de buurt van het plangebied reeds veenontginning is vastgesteld. De kans is dus bestaande dat er veenontgraving heeft plaatsgevonden ter plaatse van het plangebied. Indien dit het geval is, zal dit hebben geleid tot een verstoring van de top van het Hollandveen en een verstoring van mogelijke vindplaatsen. Van belang is daarom door middel van boringen te kijken of er afgraving van het Hollandveen Laagpakket heeft plaatsgevonden. Mogelijk aan te treffen vindplaatsen, indien de top van het veen intact is, kunnen bestaan uit rurale nederzettingen: huisplaatsen, erven of sporen van ambachtelijke activiteiten. Mogelijk kunnen ook begravingen worden aangetroffen of constructies met een religieuze functie. Het is ook niet uit te sluiten dat zich in het onderzoeksgebied sporen van infrastructurele werken bevinden (bv. Dijken of terpen op het veen). Vindplaatsen (huisplaatsen) uit deze perioden kenmerken zich door grondsporen (paalsporen, afvalkuilen, greppels) en houten paaltjes in het veen. Vaak ontbreken zones met veel vondstmateriaal in de nabijheid van deze huisplaatsen maar aan te treffen vondstmateriaal betreft aardewerk, metaal, glas, dierlijk bot en slakmateriaal. Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk) Middeleeuwen: Voor het onderzoeksgebied geldt een lage trefkans op het aantreffen van archeologische waarden uit de Middeleeuwen. Resten uit deze periode kunnen in de top van het Laagpakket van Walcheren worden aangetroffen, onder de antropogene ophooglaag. Op basis van extrapolatie met de AHN-gegevens in niet bebouwd gebied kan verwacht worden dat ter plaatse van het plangebied circa 1 tot 1.5 meter is opgehoogd. Het plangebied is gelegen buiten de middeleeuwse kern van de stad Middelburg.
, revisie D Pagina 31 van 34
Bureauonderzoek
Oude kaarten geven aan dat het plangebied vanaf de nieuwe tijd periode bewoond is geweest. Hierdoor is het mogelijk dat de oudere sporen uit de Middelleeuwen reeds verstoord zijn. Bovendien zijn, geologisch gezien, de komgebieden, en zeker de middellandbodems (zie kaart van Bennema en van der Meer) niet erg geschikt voor bewoning in deze periode. De bewoning concentreert zich in die periode op natuurlijk hoger gelegen plaatsen zoals kreekruggen, oeveren strandwallen, of op en rond antropogeen verhoogde plaatsen zoals ringwalburgen en kasteelbergen. Op basis van de gebruikte bronnen worden dergelijke nederzettingen hier niet verwacht. Complexen uit de middeleeuwen die aangetroffen kunnen worden zijn rurale nederzettingsterreinen: huizen (zowel houtbouw als baksteenbouw), afvalputten (beerputten), waterputten, gebruiksmateriaal zoals dierlijk bot, glas, metaal en natuursteen. Antropogene ophooglagen Nieuwe tijd: Voor archeologische resten uit deze periode in het plangebied geldt een hoge verwachting. Archeologische resten uit deze periode kunnen worden aangetroffen vanaf het maaiveld in de antropogene ophooglagen. Op oud kaartmateriaal is te zien dat omstreeks 1550 in de directe omgeving van het plangebied bebouwing staat weergegeven. Er zijn sterke aanwijzingen zijn dat er ook bebouwing heeft gestaan binnen het plangebied, maar dit kan dit niet met zekerheid worden aangenomen. Hiervoor zijn de oude kaarten niet nauwkeurig genoeg. In de 19de eeuw is wél met zekerheid te zeggen dat er binnen het plangebied bebouwing is geweest. Het gaat hier om kleine huisjes of stallingen op een erf. Het is mogelijk dat deze bebouwing terug gaat op de bebouwing die op de oudere kaarten zichtbaar is. Op latere 19de eeuwse kaarten is het plangebied opnieuw onbebouwd. Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog (1941) wordt het terrein opnieuw bebouwd. In het kader van de wederopbouw van Middelburg wordt hier woningbouw voorzien. Tussen de jaren ’40 en de jaren ’70 van de vorige eeuw krijgt het plangebied zijn huidige uitzicht. Complexen uit de nieuwe tijd kunnen zich hier manifesteren als landelijke bewoningssporen: huizen en erfinrichtingen (baksteenbouw), afvalputten (beerputten), waterputten, gebruiksmateriaal zoals dierlijk bot, glas, metaal en natuursteen. Ook kan oude infrastructuur en landindelingen worden aangetroffen. Hierbij wordt vooral aan kavelssloten en oude wegen gedacht.
, revisie D Pagina 32 van 34
3
Inventariserend veldonderzoek
3.1
Doel en methode
Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek. Het gaat om gebieds- of vindplaatsgericht onderzoek. IVO gebeurt door middel van waarnemingen in het veld, waarbij (extra) informatie wordt verkregen over bekende en/of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Bij het inventariserend veldonderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende vorm: Het verkennende IVO heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Een eenvoudige terreininspectie, maar ook geo-archeologisch booronderzoek behoren tot de middelen. Het doel is kansarme zones uit te sluiten en kansrijke zones te selecteren voor de volgende vormen van onderzoek. Tijdens een karterend IVO wordt het terrein systematisch onderzocht op de aanwezigheid van vondsten en/of sporen. In een waarderend IVO kan het waarnemingsnet verdicht worden om de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische resten vast te stellen. Voor onderhavig onderzoek is op grond van de bekende gegevens in de omgeving van het plangebied gekozen voor het uitvoeren van een karterend booronderzoek (IVO karterende fase door middel van boringen). Tijdens het veldonderzoek zijn 8 boringen verricht met een redelijke spreiding over het plangebied. De boorpuntenkaart staat in Bijlage 1, achter in dit rapport weergegeven. De meeste woningen in het plangebied waren nog bewoond en hier kon dus niet geboord worden, dit vormde een beperking op het onderzoek. De boringen werden gezet in de tuinen van de leegstaande huizen en in de voetpaden achter de tuinen. Bij het zetten van de boringen werd rekening gehouden met de bebouwing die stond aangegeven op het Kadastraal Minuutplan. Er is geboord met een edelmanboor met een diameter van 12 cm en verdiept tot maximaal 4 m –mv met een gutsboor met een diameter van 3 cm. De boringen zijn bodemkundig beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB) en met behulp van een GPS ingemeten. Het opgeboorde materiaal is in het veld gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Er werden geen grondmonsters genomen. 3.2
Resultaten
3.2.1 Geologie en bodem De resultaten van de bodemkundige beoordeling van de boringen zijn in bijlage 2 in de vorm van boorprofielen weergegeven. Op basis van de deze boorprofielen kan de bodemopbouw als volgt worden beschreven.
, revisie C1 Pagina 33 van 34
Inventariserend veldonderzoek
De boringen in het plangebied kunnen opgedeeld worden in twee types. Het eerste type omvat de boring 1, 2, 3, 4, 5 en 8. In deze boringen werden bovenin het profiel antropogene ophooglagen aangetroffen. De dikte van dit pakket is sterk variërend, omdat enkele boringen een sterk antropogeen verstoord bodemprofiel hebben. Op basis van boringen 1, 3 en 8 - de minst verstoorde boringen – kan worden verwacht dat de dikte van de antropogene ophooglaag in het plangebied varieert tussen 0.2 en 0.85 meter. Ter plaatse van boring 2 bevindt zich wellicht een gedempte sloot. De bodem van deze sloot werd 1.5 meter –mv aangetroffen. In boring 4 zijn tot 2.00 meter –mv antropogene ophooglagen aangetroffen. Deze boring is op 2.00 meter –mv gestuit op een massieve laag, vermoedelijk een rioleringsbuis. Onder deze ophooglagen bevindt zich een pakket dat tot het Laagpakket van Walcheren kan worden gerekend. Het bestaat uit grijze tot blauwgrijze klei, die soms iets zandig is. In boring 3 en 5 is dit pakket duidelijk vergraven ten behoeve van veenwinning in de late middeleeuwen. In boring 5 lijkt het veen niet, of nauwelijks te zijn weggegraven, want hier blijft nog 60 cm veen over, in boring 3 wel. De dikte van het veenpakket was hier slechts 20 cm. In boringen 1, 2 en 8 is de top van het veen aangeboord op een diepte tussen 1.25 en 1.76 meter –NAP. De top van deze veenlaag werd nergens intact of geoxideerd aangetroffen. Vermoedelijk is de top van deze veenlaag door erosie onder invloed van water verspoeld. In het profiel van boring 2 is vastgesteld dat jongere klei zich in een scheur in het veen zich heeft afgezet. Dit fenomeen wordt ook wel klapklei genoemd. Dit veenpakket gaat vanaf een diepte tussen 1.90 en 2.83 meter –NAP over in mariene afzettingen van het Laagpakket van Wormer. In het zuidoostelijke deel van het plangebied ligt de top van dit pakket circa 1 meter dieper dan in het noordwestelijke deel. In dit laatste deel van het plangebied ligt een kleine Wormerrug, met wat meer zandig materiaal. Het tweede type bodemprofiel is vastgesteld in boringen 6 en 7. Hier werd een opbouw aangetroffen, bovenin bestaande uit een pakket heterogeen ophoogmateriaal. Dit pakket was hier 1.70 en 1.35 meter dik. Hieronder werd heterogene klei aangetroffen, wellicht vergraven klei van het Laagpakket van Walcheren. Op een diepte tussen 2.22 en 2.42 meter –NAP werden zeer slappe humeuze klei aangeboord (gyttja). Dit materiaal is afzet in voedselrijk stilstaand water. Vermoedelijk lag hier een afgesloten restkreek, die zich in het oudere landschap heeft ingesneden. De vergraven klei erboven doet vermoeden dat ook hier naar veen is gegraven in de late middeleeuwen. De aanwezigheid van dit kreekje kan ook de erosie van de top van het veen in de rest van het plangebied verklaren. In boring 6 is de bodem van dit kreekje vastgesteld op 3.22 meter –NAP. Hieronder bevonden zich afzettingen van het Laagpakket van Wormer.
3.3
Archeologie
Tijdens het veldonderzoek werden in de antropogene ophooglagen verschillende fragmenten baksteenpuin, kalkmortel, houtskool en schelpmateriaal aangetroffen. Deze archeologische indicatoren zijn eigen aan dit soort ophooglagen. Het is afvalmateriaal van menselijke activiteiten gemengd met humeuze grond. Deze indicatoren zijn niet meegenomen. Boringen 3, 7 en 8 werden op de locatie van de historische bebouwing gezet (zie ook Kadastraal Minuutplan). In boring 3 werden geen archeologische indicatoren aangetroffen, maar zowel bij boring 7 als 8 waren verschillende pogingen nodig om de boring dieper door te zetten wegens een massieve laag in de ondergrond. Hoewel de aard van deze sporen op basis van dit onderzoek moeilijk te bepalen is, lijkt het hier om funderingsresten te gaan.
, revisie D Pagina 34 van 34
Conclusies en advies
4
Conclusies en advies
4.1
Conclusies
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat zich binnen het plangebied resten bevinden van oudere bebouwing. In twee boringen (boringen 7 en 8) werden funderingsresten aangetroffen die te relateren zijn aan bebouwing, zichtbaar op de het Kadastraal Minuutplan uit de eerste helft van de 19de eeuw, maar op basis van ouder kaartmateriaal is deze bebouwing mogelijk terug te voeren tot minimaal de eerste helft van de 16de eeuw. Uit het veldonderzoek is echter ook gebleken dat de bodemverstoring ter plaatse van het plangebied vrij groot is:
4.2
Op het niveau van de antropogene ophooglagen dient rekening gehouden te worden met verstoringen van de bodem ter plaatse van de huidige bebouwing en ter plaatse van de aangelegde nutsleidingen. De archeologische verwachting voor dit niveau blijft behouden in de achterliggende tuinen. Ter plaatse van de verstoringen (huizen en leidingen) kan de archeologische verwachting naar beneden worden bijgesteld (laag). Dit niveau bevindt zich vanaf het maaiveld. In 7 boringen is tevens verstoring van het Laagpakket van Walcheren vastgesteld. Hierdoor kan de archeologische verwachting voor dit niveau, die al laag was, dus gehandhaafd blijven. Dit niveau kan worden aangetroffen tussen 0.2 en 0.85 meter beneden het huidige maaiveld Ook het niveau van het Hollandveen vertoont sporen van verstoring. Enerzijds is er in 1 boring duidelijk veenafgraving vastgesteld. In de overige boringen is er erosie van de veentop door water vastgesteld. Er is een scherpe overgang tussen veen en klei en er is nergens geoxideerd of sterk veraard veen aangeboord – een goede indicator voor de bewoonbaarheid van het veen. De archeologische verwachting voor dit niveau wordt dan ook eerder laag. De top van het veen bevindt zich hier op een minimale diepte van 1.75 meter –mv. Het niveau van het laagpakket van Wormer is wel grotendeels intact aangetroffen. Enkel in twee boringen is er erosie van dit niveau vastgesteld. De erosie is te wijten aan de aanwezigheid van een kleine restkreek ter plaatse van boringen 6 en 7. De middelhoge archeologische verwachting voor dit niveau kan dus gehandhaafd blijven, mede dankzij de aanwezigheid van een hogere Wormerrug in het noordwestelijke deel van het plangebied. De diepteligging van dit niveau is circa 3 meter –mv voor het zuidoostelijke deel van het plangebied en circa 2.35 meter –mv voor het noordwestelijke deel.
Advies
Ter plaatse van het plangebied zal de bestaande bebouwing, 33 woningen, worden gesloopt en zal nieuwbouw in de vorm van 32 woningen worden gerealiseerd. Exacte bouwplannen en de geplande ontgravingsdiepten zijn nog niet bekend. Gezien de aanwezige verstoring binnen het plangebied en de lage verwachtingswaarde op het niveau van het Hollandveen, het Laagpakket van Walcheren en ter plaatse van de bestaande bebouwing, wordt enkel archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd ter plaatse van de twee locaties waar op het kadastrale Minuutplan uit de eerste helft van de 19de eeuw bebouwing staat aangeduid. Beide zones staan met een rode cirkel aangeduid op afb. 15.
, revisie D Pagina 35 van 34
Conclusies en advies
Ter plaatse van deze zones worden voorlopig geen graafwerkzaamheden gepland15, maar indien graafwerkzaamheden ter plaatse van beide zones dieper dan 0.50 meter beneden het huidige maaiveld zouden plaatsvinden, dan dient verder archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd om de aard en de archeologische waarde van deze resten verder te bepalen. De vorm waarin dit vervolgonderzoek dient plaats te vinden (proefsleuven, opgraving, archeologische begeleiding) zal in een latere fase worden bepaald, wanneer de concrete bouwplannen bekend zijn. In het overige deel van het plangebied wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Dit advies is ingegeven door de grote mate van verstoring in het antropogene ophoogpakket, het Laagpakket van Walcheren en het Hollandveen Laagpakket én de vrij grote diepteligging van het Laagpakket van Wormer. Bij het uitvoeren van alle graafwerkzaamheden binnen het plangebied is volgende paragraaf wel van toepassing Archeologie Ondanks er bij het vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden werden aangetroffen, is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 53 van de gewijzigde Monumentenwet 1988 (2007). Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) te Middelburg.
Afbeelding 15 (volgende pagina): Combinatiekaart van de huidige topografie (met boorpunten) en het 19de eeuws Kadastraal Minuutplan (ca. 1830). Op deze kaart staan de twee zones weergegeven waar, tijdens het veldonderzoek, ook daadwerkelijk archeologische waarden zijn vastgesteld. De zones zijn met twee rode cirkels aangeduid. Er wordt geadviseerd om graafwerkzaamheden dieper dan 0.5 meter –mv binnen deze twee zones (de twee rode cirkels) te laten voorafgaan door archeologisch onderzoek. Schaal 1: 750. – bron: Gemeente Middelburg & GIS-server Provincie Zeeland op zldags.zeeland.nl (Geoloket) 15
Mededeling Dhr. W. Kuijper, RBOI – Middelburg bv
, revisie D Pagina 36 van 34
Conclusies en advies
, revisie D Pagina 37 van 34
Conclusies en advies
, revisie D Pagina 38 van 34
Conclusies en advies
, revisie D Pagina 39 van 34
Literatuurlijst en bronnen
Literatuurlijst en bronnen
Literatuurlijst Bennema, J. en k. van der Meer, 1950. De genese van Walcheren, Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, 67/3, 15-25 Bennema, J. en K. van der Meer, 1952. De bodemkartering van Walcheren. Verslagen van Landbouwkundige Onderzoekingen 58.4. Stiboka, Wageningen Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Koninklijke Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., 2005. Fysisch-geografisch onderzoek. Thema’s en methoden. Koninklijke Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., 2005. Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s. Koninklijke Van Gorcum, Assen. Crucq, P., 1997. Walcheren 1943-1944, fotoverkenning en bombardementen, De Koperen Tuin: Goes. Heeringen, R.M. van, P.A. Henderikx & A. Mars (eds.) 1995. Vroeg-middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, De Koperen Tuin: Goes, ROB: Amersfoort. Henderikx, P.A., 2002. Ontstaan en ruimtelijke ontwikkeling van Middelburg (9e -14e eeuw), in: Woltering, P.J., W.J.H. Verwers en G.H. Scheepstra, (eds.), Middeleeuwse toestanden, Archeologie, geschiedenis en monumentenzorg, Uitgeverij Verloren, Hilversum Henderikx, P.A., 2006. Walcheren en de stormvloed van 19 november 1404, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 14, 90-95 Hessing, W.M.A, M.M.M. Alkemade, R.M. van Heeringen, (eds.), 2008. Archeologie naar Deltahoogte. Een onderzoek naar de Zeeuwse archeologiebeoefening, Zierikzee. Klerk, A.P, de, 2003. Het Nederlandse Landschap, De dorpen in Zeeland en het water op Walcheren, Matrijs: Utrecht Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1, 2006. Eindrapport van de Voorbereidingscommissie Kwaliteitszorg Archeologie. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Den Haag. Kuipers, J.J.B. en R.M. van Dierendonck, (eds.), 2004. Sluimerend in slik: verdronken dorpen en verdronken land in zuidwest Nederland, Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland: Middelburg Mulder, E.F.J. de, Geluk, M.C., Ritsema, I., Westerhoff, W.E. & Wong, T.E, 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff: Groningen Rummelen, F.F.F.E, van, 1997a. Geologische Kaart van Nederland, Walcheren, 1:50.000. Rijks Geologische Dienst, Haarlem.
, revisie D Pagina 40 van 34
Literatuurlijst en bronnen
Rummelen, F.F.F.E, van, 1997b. Toelichtingen bij de Geologische Kaart van Nederland, Walcheren, 1:50.000. Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Vos, P.C. & van Heeringen, R.M., 1997. Holocene Geology and occupation history of the Province of Zeeland (SW Netherlands), in: M.M. Fischer (ed.): Holocene evolution of Zeeland (SW Netherlands), Mededelingen NITG-TNO 59, Haarlem, 5-109.
Digitale bronnen Actueel Hoogtebestand Nederland; internetsite, december 2012 http://www.ahn.nl Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html Archeologische Monumentenkaart (AMK), Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html Cultuurhistorische Hoofdstructuur provincie Zeeland via geoloket; internetsite, december 2012. http://www.zldags.zeeland.nl KICH - Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie; internetsite, december 2012. http://www.kich.nl. Watwaswaar; internetsite, december 2012. http://www.watwaswaar.nl Walcherse Archeologische Dienst; internetsite, december 2012 http://archeologiewalcheren.nl
, revisie D Pagina 41 van 34
Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen
Verklarende woordenlijst Voor bodemkundige begrippen wordt verwezen naar: H. de Bakker en J. Schelling: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland – De hogere niveaus. Stiboka/Pudoc, Wageningen 1966. ARCHIS
AMK
IKAW
A0-horizont A1-horizont Aan-horizont AC-horizont AB-horizont Ap-horizont B-horizont C-horizont E-horizont G-horizont
CIS-Code
het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland. Dit bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd. en digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland dat door de RCE in samenwerking met de desbetreffende provincie is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status aangegeven. De kaart baseert zich op gegevens uit ARCHIS. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst aan een aantal door de RCE gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde). de zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Deze geeft een gebiedsindeling in drie categorieën weer op basis van de verwachting van archeologische vondsten (gebieden met een lage, midden, dan wel hoge –archeologische verwachting). De kaart is voornamelijk gebaseerd op het bodemtype. een moerige horizont, bestaande uit onverteerbare en weinig verteerde plantenresten opgehoopt in een aëroob milieu op het onderlinge materiaal (strooisellaag). een minerale of moerige, donker gekleurde horizont, ontstaan aan of nabij het oppervlak, waarin de organische stof geheel of gedeeltelijk is omgezet (humushoudende bovengrond). horizont door de mens opgebracht zoals het mestdek van de enkeerdgronden. een geleidelijke overgang van een A1- naar een C-horizont. een geleidelijke overgang naar een B-horizont. de bouwvoor, de A-horizont die door de mens is bewerkt. een minerale of moerige horizont waaraan door inspoeling bestanddelen zijn toegevoegd, zoals humus of lutum (inspoelingshorizont). een minerale of moerige horizont, die weinig of nauwelijks door bodemvorming is veranderd. Aangenomen wordt dat de bovenliggende horizonten uit soortgelijk materiaal zijn ontstaan (moedermateriaal). een minerale, licht gekleurde horizont die door uitspoeling verarmd is aan kleimineralen, ijzer, aluminium of aan alle drie (uitspoelingshorizont of loodzandlaag). een minerale of moerige, niet-geaëreerde horizont, bij mineraal materiaal meestal donkergrijs of donker blauwgrijs van kleur (“gereduceerde” ondergrond); bij moerig materiaal meestal donkerbruin, na oxidatie verandert in grijs, resp. zwart tot donkergrijs. (=ARCHIS-nummer). Het landelijk registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesys-
, revisie C1 Pagina 42 van 34
Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen
Archeologische Indicatie Colluvium Enkeerdgrond Esdek
Holoceen
Kwartair Löss Pleistoceen Potstal Potstalmest
Prehistorie Schepenbank Site Tertiair Vindplaats Vondst Weichselien
teem. Dit nummer dient op alle vondsten en documentatiemateriaal vermeld te worden. De RCE noemt dit het “onderzoeksmeldingsnummer”, en geeft het af na een Artikel 41-melding. Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats. tijdens het Holoceen van de hellingen geërodeerde en in de dalen afgezette lössleem. dikke eerdgrond (=laag met donkere, min of meer rulle grond, met organische en anorganische bestanddelen) ontwikkeld op zandgrond onder invloed van de mens, ook wel essen genoemd. oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten behoeve van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met zand vermengde potstalmest opgebracht. In geval van een es is de opgebrachte laag ten minste 50 cm dik. De term es is gangbaar in Noord- en Oost-Nederland. In Midden-Nederland wordt gesproken van een enk of eng. geologisch tijdvak, vroeger Alluvium genoemd, binnen het Quartair, van ongeveer 10.000 jaar geleden tot nu, met daarin o.a. het Mesolithicum, Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse tijd en de historische tijd. geologische periode van 2 miljoen jaar geleden tot nu, de tijd van het menselijk leven op aarde, omvattend het Pleistoceen en het Holoceen. eolische (wind) afzetting van zeer fijnkorrelig materiaal waarvan het overgrote deel van de korrels (60-85%) kleiner is dan 63 μm. geologisch tijdvak binnen het Quartair, van ongeveer 2 miljoen jaar geleden tot 10.000 jaar geleden, met daarin o.a. de eerste mensensoorten en het Paleolithicum (oude steentijd). uitgediepte veestal. potstalmest of aardmest werd bereid in een zgn. potstal en bestond uit stalmest, huisafval, bos- en heidestrooisel en meestal zand uit sloten of uit humusarme ondergrond van het bouwland zelf en ook werden in plaats van zand heideplaggen gebruikt. dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven. vroegere rechtbank van schepenen (vroegere stadsbestuurders en rechters). een plaats waar in het verleden menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden. geologische periode van 65-2 miljoen jaar geleden, waarin zich de belangrijkste ontwikkelingen van de zoogdieren voordeden. Een ruimtelijk begrensd gebied waarbinnen zich archeologische informatie bevindt (monument, type monument, aard archeologische waarde, archeologische indicatie). Alle soorten mobilia: roerende of roerend geraakte onderdelen van onroerende goederen afkomstig van archeologisch veldwerk of uit bestaande collecties. geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte) ca. 120.000-10.000 jaar geleden.
, revisie D Pagina 43 van 34
Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen
Gebruikte afkortingen AMK Archeologische Monumentenkaart ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem Archis 2 B.P. before present (voor heden); C14 jaren; het nulpunt ‘heden’ is hierbij volgens internationale afspraak gesteld op 1950 (n.Chr.); de werkelijke kalender- of zonnejaren (gekalibreerde C14-jaren) zijn weergeven in jaren v.Chr. en n.Chr. C14 koolstof 14, isotoop van het normale koolstof 12; radioactief element dat voor dateringsmethoden gebruikt wordt. v.Chr. (jaren) voor Christus n.Chr. (jaren) na Christus GHG Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand GLG Gemiddelde Laagste Grondwaterstand Gwt grondwatertrap IKAW Indicatieve Kaart Archeologische Waarden KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie mv maaiveld -mv onder maaiveld RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RGD Rijks Geologische Dienst (tegenwoordig onderdeel van TNO-NITG Bodem) StiBoKa Stichting Bodem Kartering (tegenwoordig onderdeel van Alterra Wageningen)
, revisie D Pagina 44 van 34
Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen
, revisie D Pagina 45 van 34
Bijlage 1
Boorpuntenkaart
, revisie D
Bijlage 1 : Boorpuntenkaart (Vervolg 1)
, revisie C1
Bijlage 2
Boorprofielen
, revisie D
Bijlage 2 : Boorprofielen (Vervolg 1)
1
BORING
BESCHRIJVER
F. D'hondt meter tov NAP
meter ‐ mv
0,40
1,30
1,70
2,00
2,15
3,07
3,55
X Y Z
Beschrijving
32693,8909 391660,9272 0,24
Lithostratigrafie
‐0,16
zand, zwak siltig, matig fijn, matig humeus, don‐ kergrijs‐zwart
Opgebracht
‐1,06
klei, zwak siltig, matig stevig, grijs, weinig roest‐ vlekken
Laagpakket van Walcheren
‐1,46
klei, zwak siltig, matig stevig, blauwgrijs, zandige laagjes
Laagpakket van Walcheren
‐1,76
klei, zwak siltig, matig stevig, bruingrijs, zwak ve‐ nig, onderin enkele veenbrokjes
Laagpakket van Walcheren
‐1,91
veen, roodbruin, sterk amorf
Hollandveen Laagpakket
‐2,83
veen, bruin, sterk amorf, vanaf 2,8 matig amorf, riet
‐3,31
klei, zwak siltig, slap, lichtblauwgrijs, riet, vanaf 3,2 Laagpakket van Wormer klei, zwak zandig
Hollandveen Laagpakket
, revisie C1
Bijlage 2 : Boorprofielen (Vervolg 2)
2
BORING
BESCHRIJVER
F. D'hondt meter tov NAP
meter ‐ mv
1,50
1,75
2,30
2,95
3,50
Beschrijving
‐1,58
klei, zwak zandig, matig stevig, grijs, weinig roest‐ vlekken
‐2,13
‐2,78
‐3,33
3
0,75
1,10
2,15
2,35
2,75
veen, donkerbruin, matig amorf, verslagen veen
klei, zwak siltig, zwak humeus, matig stevig, bruin‐ grijs, veenbrokjes, onderin veenlaagjes
klei, zwak zandig, slap, grijs, rietwortels
X Y Z
F. D'hondt meter tov NAP
Lithostratigrafie
zand, kleiig, matig fijn, sterk humeus, zwart, klei‐ Opgebracht brokken, veel puinbrokken, beton: gedempte sloot
BESCHRIJVER
0,20
32712,8421 391654,4932 0,17
‐1,33
BORING
meter ‐ mv
X Y Z
Beschrijving
Laagpakket van Walcheren
Hollandveen Laagpakket
Laagpakket van Walcheren
Laagpakket van Wormer
32747,7149 391633,4293 0,42
Lithostratigrafie
0,22
zand, zwak siltig, matig fijn, lichtbruingrijs: bouw‐ zand
Opgebracht
‐0,33
zand, kleiig, matig fijn, matig humeus, donker‐ bruin, spoor houtskool, tussen 0,3 en 0,4 laag kalkmortel: oude bouwvoor
Bouwvoor
‐0,68
klei, zwak siltig, matig slap, groengrijs, weinig roestvlekken, heterogeen
Moerneringsput
‐1,73
klei, zwak siltig, matig stevig, blauwgrijs, veenbro‐ Moerneringsput ken, zandige zones, heterogeen, puinspikkels
‐1,93
‐2,33
veen, bruin, matig amorf, riet
Hollandveen Laagpakket
klei, matig zandig, slap, grijs, bovenin rietwortels
Laagpakket van Wormer
, revisie C1
Bijlage 2 : Boorprofielen (Vervolg 3)
4
BORING BESCHRIJVER
0,10
0,75
1,35
2,00
X Y Z
F. D'hondt meter tov NAP
meter ‐ mv
Beschrijving
32774,2294 391632,2488 0,23
Lithostratigrafie
0,13
zand, zwak kleiig, matig fijn, donkerbruingrijs, veel Opgebracht puinbrokken, kalkmortel
‐0,52
zand, zwak siltig, matig fijn, lichtbruingrijs: bouw‐ zand
Opgebracht
‐1,12
zand, matig kleiig, matig fijn, grijsbruin, veel puin‐ brokjes, kalkmortel, kiezels, schelpresten, sporen houtskool
Opgebracht
‐1,77
klei, matig zandig, matig stevig, grijsbruin, puin‐ brokken, kalkmortel, veel schelpresten, sporen houtskool
Opgebracht
Boring tot 3 keer toe gestuit op massieve laag
, revisie C1
Bijlage 2 : Boorprofielen (Vervolg 4)
5
BORING
BESCHRIJVER
F. D'hondt meter tov NAP
meter ‐ mv
X Y Z
Beschrijving
32732,1439 391596,5461 0,37
Lithostratigrafie
0,07
0,30
tegel
Opgebracht
0,30
0,07
bouwzand
Opgebracht
0,65
zand, kleiig, matig fijn, sterk humeus, zwart
Bouwvoor
1,10
2,70
3,30
4,00
‐0,28
‐0,73
klei, zwak siltig, matig stevig, grijs, spoor roest‐ vlekken, spoor schelpmateriaal, heterogeen
Vergraven/Moernering
‐2,33
klei, zwak siltig, matig stevig, blauwgrijs, spoor schelpmateriaal, heterogeen, veenbrokken, zandi‐ ge laagjes, dy
Vergraven/Moernering
‐2,93
‐3,63
veen, donkerbruin, sterk amorf, compact
klei, zwak siltig, matig siltig, lichtblauwgrijs, riet‐ wortels
Hollandveen Laagpakket
Laagpakket van Wormer
, revisie C1
Bijlage 2 : Boorprofielen (Vervolg 5)
6
BORING
BESCHRIJVER
F. D'hondt meter tov NAP
meter ‐ mv
0,30
1,70
2,30
2,60
3,40
4,00
‐0,12
Beschrijving
2,30
4,00
Opgebracht
klei, matig zandig, matig stevig, blauwgrijs‐ groengrijs, heterogeen, donkerbruingrijs gevlekt: moerneringsput?
Opgebracht
‐2,42
klei, matig siltig, matig stevig, groengrijs, veen‐ brokjes: moerneringsput?
Opgebracht
‐3,22
klei, zwak siltig, zeer slap, donkerblauwgrijs‐zwart, Laagpakket van Walcheren gyttja: sliblaag
‐3,82
klei, zwak siltig, slap, lichtblauwgrijs, rietwortels
Laagpakket van Wormer
X Y Z
F. D'hondt meter tov NAP
1,35
zand, matig siltig, matig fijn, matig humeus, zwart
‐2,12
BESCHRIJVER
Lithostratigrafie
zand, kleiig, matig fijn, donkerbruingrijs, veel Opgebracht puinbrokken, heterogeen, veel kalkmortel, kiezels
7
0,40
32694,2366 391617,6921 0,18
‐1,52
BORING
meter ‐ mv
X Y Z
32671,1296 391639,7107 0,08
Beschrijving
Lithostratigrafie
‐0,32
zand en kleibrokken, heterogeen, donkergrijs‐ zwart.
Opgebracht
‐1,27
Klei, zwak siltig, matig stevig, donkerbruingrijs, spoor puinspikkels, spoor houtskool
Opgebracht
‐2,22
klei, zwak siltig, matig stevig, groengrijs, weinig schelpmateriaal, spoor roestvlekken
Opgebracht
‐3,92
zeer slap en nat materiaal, blijft niet in de guts hangen
Laagpakket van Walcheren
De eerste twee pogingen stuitten op een massieve laag op respectievelijk 1,10 en 0,75 meter –mv.
, revisie C1
Bijlage 2 : Boorprofielen (Vervolg 6)
8
BORING
BESCHRIJVER
1,00
F. D'hondt meter tov NAP
meter ‐ mv
1,65
2,05
2,15
2,70
3,55
X Y Z
32638,3182 391657,853 0,80
Beschrijving
Lithostratigrafie
‐0,20
zand, kleiig, matig fijn, donkergrijs, weinig puin‐ brokjes, kalkmortel
Opgebracht
‐0,85
klei, zwak zandig, matig slap, donkerbruingrijs, gemengd met blauwgrijze klei, spoor houtskool, puinspikkels
Opgebracht
‐1,25
klei, zwak zandig, matig stevig, groengrijs, spoor schelpmateriaal, blauwe vlekjes
Laagpakket van Walcheren
‐1,35
veen, matig zandig, donkerbruin, heterogeen, ver‐ Hollandveen Laagpakket spoeld
‐1,90
‐2,75
veen, donkerbruin, mam
Hollandveen Laagpakket
klei, zwak zandig, slap, lichtblauwgrijs, rietwortels Laagpakket van Wormer
Eerste twee pogingen gestuit op massieve laag. De boringen lagen circa 1,5 meter ten westen en ten noordwesten van de diepe boring. De boringen zijn gestuit op een diepte van circa 1 meter –mv.
, revisie C1
Bijlage 2 : Boorprofielen (Vervolg 7)
, revisie C1
Bijlage 3
Archeologische Basisgegevens Kaart
, revisie D
Bijlage 3 : Archeologische Basisgegevens Kaart
, revisie C1
Bijlage 4
Tijdtabel
, revisie C1
Bijlage 4 : Tijdtabel
Tijdtabel. Bron: ARCHOL
, revisie C1
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
Bijlage 3 Invoer en resultaten akoestisch onderzoek
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
Omschr. Rouaansekaai Rotterdamsekaai/De Punt/Havendijk Oostperkweg Havendijk/Oostperkweg Nederstraat
ISO H 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
ISO M ------
Hdef. Relatief Relatief Relatief Relatief Relatief
Type Verdeling Verdeling Verdeling Verdeling Verdeling
Hbron 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75
Helling 0 0 0 0 0
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
Havenstraat/Dwarsstraat Dampoortstraat Oud Arnemuidsvoetpad Karelsgang Kleine Werfstraat/Havendijkstraat
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
------
Relatief Relatief Relatief Relatief Relatief
Verdeling Verdeling Verdeling Verdeling Verdeling
0,75 0,75 0,75 0,75 0,75
0 0 0 0 0
W9b W9b W9b W9a W9a
Hdijk par
parallelweg Havendijk
0,00
--
Relatief
Verdeling
0,75
0
W9a
Geomilieu V2.12
Wegdek W11 W11 W11 W11 W0
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
V(MR(D)) ------
V(MR(A)) ------
V(MR(N)) ------
V(MRP4) ------
V(LV(D)) 50 50 50 50 30
V(LV(A)) 50 50 50 50 30
V(LV(N)) 50 50 50 50 30
V(LVP4) ------
V(MV(D)) 50 50 50 50 30
V(MV(A)) 50 50 50 50 30
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
------
------
------
------
30 30 15 15 15
30 30 15 15 15
30 30 15 15 15
------
30 30 15 15 15
30 30 15 15 15
Hdijk par
--
--
--
--
30
30
30
--
30
30
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
V(MV(N)) 50 50 50 50 30
V(MVP4) ------
V(ZV(D)) 50 50 50 50 30
V(ZV(A)) 50 50 50 50 30
V(ZV(N)) 50 50 50 50 30
V(ZVP4) ------
Totaal aantal 5751,00 11502,00 11816,00 11293,00 2614,00
%Int(D) 6,70 6,70 6,70 6,70 6,54
%Int(A) 2,70 2,70 2,70 2,70 3,76
%Int(N) 1,10 1,10 1,10 1,10 0,81
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
30 30 15 15 15
------
30 30 15 15 15
30 30 15 15 15
30 30 15 15 15
------
250,00 500,00 250,00 250,00 200,00
6,54 6,54 6,54 6,54 6,54
3,76 3,76 3,76 3,76 3,76
0,81 0,81 0,81 0,81 0,81
Hdijk par
30
--
30
30
30
--
250,00
6,54
3,76
0,81
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
%IntP4 ------
%MR(D) ------
%MR(A) ------
%MR(N) ------
%MRP4 ------
%LV(D) 93,46 93,46 93,46 93,46 93,46
%LV(A) 93,46 93,46 93,46 93,46 93,46
%LV(N) 93,46 93,46 93,46 93,46 93,46
%LVP4 ------
%MV(D) 5,08 5,08 5,08 5,08 5,08
%MV(A) 5,08 5,08 5,08 5,08 5,08
%MV(N) 5,08 5,08 5,08 5,08 5,08
%MVP4 ------
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
------
------
------
------
------
94,59 94,59 94,59 94,59 94,59
94,59 94,59 94,59 94,59 94,59
94,59 94,59 94,59 94,59 94,59
------
4,76 4,76 4,76 4,76 4,76
4,76 4,76 4,76 4,76 4,76
4,76 4,76 4,76 4,76 4,76
------
Hdijk par
--
--
--
--
--
94,59
94,59
94,59
--
4,76
4,76
4,76
--
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
%ZV(D) 1,46 1,46 1,46 1,46 1,46
%ZV(A) 1,46 1,46 1,46 1,46 1,46
%ZV(N) 1,46 1,46 1,46 1,46 1,46
%ZVP4 ------
MR(D) ------
MR(A) ------
MR(N) ------
MRP4 ------
LV(D) 360,12 720,23 739,90 707,15 159,78
LV(A) 145,12 290,24 298,17 284,97 91,86
LV(N) 59,12 118,25 121,48 116,10 19,79
LVP4 ------
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
0,65 0,65 0,65 0,65 0,65
0,65 0,65 0,65 0,65 0,65
0,65 0,65 0,65 0,65 0,65
------
------
------
------
------
15,47 30,93 15,47 15,47 12,37
8,89 17,78 8,89 8,89 7,11
1,92 3,83 1,92 1,92 1,53
------
Hdijk par
0,65
0,65
0,65
--
--
--
--
--
15,47
8,89
1,92
--
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
MV(D) 19,57 39,15 40,22 38,44 8,68
MV(A) 7,89 15,78 16,21 15,49 4,99
MV(N) 3,21 6,43 6,60 6,31 1,08
MVP4 ------
ZV(D) 5,63 11,25 11,56 11,05 2,50
ZV(A) 2,27 4,53 4,66 4,45 1,43
ZV(N) 0,92 1,85 1,90 1,81 0,31
ZVP4 ------
LE (D) 63 82,79 85,80 85,92 85,72 78,48
LE (D) 125 89,51 92,52 92,64 92,44 83,00
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
0,78 1,56 0,78 0,78 0,62
0,45 0,89 0,45 0,45 0,36
0,10 0,19 0,10 0,10 0,08
------
0,11 0,21 0,11 0,11 0,09
0,06 0,12 0,06 0,06 0,05
0,01 0,03 0,01 0,01 0,01
------
79,01 82,02 79,73 76,00 75,04
82,89 85,90 79,47 76,54 75,57
Hdijk par
0,78
0,45
0,10
--
0,11
0,06
0,01
--
75,17
79,85
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
LE (D) 250 95,87 98,88 99,00 98,80 92,46
LE (D) 500 99,25 102,26 102,37 102,18 93,18
LE (D) 1k 103,56 106,57 106,69 106,49 98,26
LE (D) 2k 98,81 101,82 101,94 101,74 95,55
LE (D) 4k 93,51 96,52 96,63 96,44 89,01
LE (D) 8k 86,02 89,03 89,15 88,95 83,51
LE (A) 63 78,84 81,85 81,97 81,77 76,08
LE (A) 125 85,56 88,57 88,69 88,49 80,60
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
90,10 93,11 91,06 89,42 88,45
88,45 91,46 83,19 81,37 80,40
93,73 96,74 87,22 83,41 82,44
86,66 89,67 81,41 78,19 77,22
81,97 84,98 77,04 73,42 72,45
75,92 78,93 77,65 75,22 74,25
76,60 79,61 77,32 73,60 72,63
80,49 83,50 77,06 74,14 73,17
Hdijk par
88,35
86,51
89,80
83,32
78,23
73,37
72,76
77,44
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
LE (A) 250 91,92 94,93 95,05 94,85 90,06
LE (A) 500 95,30 98,31 98,43 98,23 90,77
LE (A) 1k 99,62 102,63 102,74 102,55 95,86
LE (A) 2k 94,86 97,87 97,99 97,79 93,15
LE (A) 4k 89,56 92,57 92,69 92,49 86,61
LE (A) 8k 82,08 85,09 85,20 85,01 81,11
LE (N) 63 74,94 77,95 78,07 77,87 69,41
LE (N) 125 81,66 84,67 84,79 84,59 73,93
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
87,69 90,70 88,65 87,02 86,05
86,05 89,06 80,78 78,97 78,00
91,33 94,34 84,82 81,00 80,03
84,26 87,27 79,01 75,79 74,82
79,57 82,58 74,64 71,01 70,05
73,52 76,53 75,25 72,82 71,85
69,94 72,95 70,66 66,93 65,96
73,82 76,83 70,40 67,47 66,50
Hdijk par
85,94
84,11
87,39
80,92
75,83
70,97
66,10
70,78
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
LE (N) 250 88,02 91,03 91,15 90,96 83,39
LE (N) 500 91,40 94,41 94,53 94,33 84,10
LE (N) 1k 95,72 98,73 98,84 98,65 89,19
LE (N) 2k 90,96 93,97 94,09 93,89 86,48
LE (N) 4k 85,66 88,67 88,79 88,59 79,94
LE (N) 8k 78,18 81,19 81,30 81,11 74,44
LE P4 63 ------
LE P4 125 ------
LE P4 250 ------
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
81,03 84,04 81,98 80,35 79,38
79,38 82,39 74,12 72,30 71,33
84,66 87,67 78,15 74,34 73,37
77,59 80,60 72,34 69,12 68,15
72,90 75,91 67,97 64,35 63,38
66,85 69,86 68,58 66,15 65,18
------
------
------
Hdijk par
79,28
77,44
80,73
74,25
69,16
64,30
--
--
--
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Verkeer- en invoergegevens wegen Model: Groep:
Kopie van eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2012
Naam R/R/H R/R/H R/R/H R/R/H Nederstr.
LE P4 500 ------
LE P4 1k ------
LE P4 2k ------
LE P4 4k ------
LE P4 8k ------
H/D Dampoortst O-Avpad Karelsg. KWstr./Hst
------
------
------
------
------
Hdijk par
--
--
--
--
--
Geomilieu V2.12
12-2-2013 14:09:39
Resultaten Rouaansekaai / Rotterdamsekaai / Havendijk / Oostperkweg Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Rouaansekade / Rotterdamsekaai / Havendijk Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 31,00 34,95 36,11 40,64 34,26
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
38,09 31,35 34,74 30,51 34,44
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
30,53 34,67 32,19 35,43 33,53
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
36,88 36,40 40,25 42,02 45,56
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
44,64 47,72 42,19 46,40 36,45
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
41,49 34,03 36,31 34,76 37,04
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
35,71 38,07 30,74 34,77 29,92
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
33,71 31,21 35,12 34,04 38,92
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
36,38 34,74 42,86 46,48 35,87
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
41,16 40,17 45,38 48,91 53,00
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
44,70 48,76 31,54 34,94 31,61
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
35,86 32,21
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:55:12
Resultaten Rouaansekaai / Rotterdamsekaai / Havendijk / Oostperkweg Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Rouaansekade / Rotterdamsekaai / Havendijk Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 35,48 33,11 36,17 34,13 37,16
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
34,53 37,91 37,19 40,46 40,78
BB-Z9_B
4,50
44,99
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:55:12
Resultaten parallelweg Havendijk Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Havendijk parallel Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 13,81 17,26 10,81 12,14 10,29
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
12,33 11,11 13,59 14,00 17,42
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
13,14 16,73 12,83 16,14 13,08
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
15,47 15,22 18,43 19,27 22,07
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
19,88 21,07 11,79 9,33 11,43
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
13,25 9,96 11,41 9,95 11,02
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
9,26 10,81 13,20 16,07 11,31
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
14,79 12,35 14,65 9,40 10,94
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
20,45 9,76 21,54 24,94 16,70
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
22,84 24,66 30,13 34,73 37,82
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
31,02 33,31 11,06 11,84 13,42
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
17,07 13,28
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 11:01:32
Resultaten parallelweg Havendijk Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Havendijk parallel Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 16,04 13,08 15,83 11,65 14,11
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
11,49 13,90 11,98 14,29 15,94
BB-Z9_B
4,50
20,55
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 11:01:32
Resultaten Oud Arnemuidsvoetpad Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Oud Arnemuidsvoetpad Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 12,19 16,36 18,99 21,30 18,94
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
21,52 17,74 21,10 18,99 22,18
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
12,04 15,75 11,94 13,72 12,56
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
14,19 11,54 13,49 7,88 10,15
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
9,49 5,26 16,74 19,71 19,28
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
22,03 22,87 25,22 22,94 25,01
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
22,81 24,79 20,08 23,76 13,41
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
17,43 14,62 16,97 17,79 19,97
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
19,87 22,73 0,85 5,29 6,21
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
13,19 5,67 11,52 4,65 4,42
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
20,69 22,30 19,81 22,43 18,34
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
21,87 18,03
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:59:30
Resultaten Oud Arnemuidsvoetpad Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Oud Arnemuidsvoetpad Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 21,02 16,80 19,66 16,24 18,67
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
16,20 19,01 16,10 19,00 9,79
BB-Z9_B
4,50
12,09
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:59:30
Resultaten Nederstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Nederstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 7,19 10,03 7,12 8,67 9,16
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
11,28 7,76 9,87 11,44 15,81
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
7,55 10,02 1,88 4,71 3,51
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
6,49 6,19 9,92 4,85 7,53
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
2,10 4,62 1,83 -4,17 7,90
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
10,29 12,29 14,92 12,64 11,37
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
11,63 9,94 10,91 14,96 3,53
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
6,43 2,21 5,13 4,87 6,01
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
13,20 14,79 5,71 12,50 6,19
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
9,22 4,96 9,18 2,74 6,12
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
12,24 15,01 12,79 14,98 10,22
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
12,41 9,61
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:55:51
Resultaten Nederstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Nederstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 11,14 8,88 10,43 8,05 9,30
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
10,01 11,06 8,39 9,66 -1,34
BB-Z9_B
4,50
7,05
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:55:51
Resultaten Kleine Werfstraat / Havendijkstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Kleine Werfstraat / Havendijkstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 43,67 44,12 22,26 25,57 18,32
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
21,42 17,16 19,78 30,87 31,94
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
44,17 44,75 44,55 44,86 44,11
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
44,56 44,27 44,40 45,77 44,57
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
45,58 44,53 36,62 38,19 23,43
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
26,14 18,74 20,92 20,11 22,31
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
21,28 23,63 22,13 25,56 17,45
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
21,58 16,74 20,40 15,11 20,91
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
47,16 45,58 -0,12 11,47 2,70
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
8,94 5,04 10,88 2,74 8,26
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
39,16 39,03 46,94 45,42 48,10
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
46,56 46,35
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:58:45
Resultaten Kleine Werfstraat / Havendijkstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Kleine Werfstraat / Havendijkstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 45,48 45,67 45,12 44,75 44,60
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
44,84 44,54 44,72 44,36 36,53
BB-Z9_B
4,50
37,20
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:58:45
Resultaten Karelsgang Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Karelsgang Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 14,15 18,12 21,51 25,42 23,89
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
26,73 18,67 22,08 26,78 28,85
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
12,03 15,82 11,42 14,73 10,12
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
14,28 9,00 13,67 6,78 8,90
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
1,41 9,95 23,61 26,28 23,53
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
26,65 43,95 43,70 44,18 43,95
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
44,27 44,06 35,13 35,74 14,92
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
18,36 15,26 18,99 35,18 35,96
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
17,84 22,21 -1,64 2,68 2,42
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
11,65 2,97 10,22 2,59 3,73
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
7,58 9,56 21,85 25,29 17,64
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
22,41 16,97
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:58:09
Resultaten Karelsgang Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Karelsgang Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 20,87 15,92 19,43 14,95 18,71
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
15,00 19,04 14,63 19,36 8,80
BB-Z9_B
4,50
17,12
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:58:09
Resultaten Havenstraat / Dwarsstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Havenstraat / Dwarsstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 9,78 14,59 10,25 11,50 10,30
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
11,56 9,14 10,18 14,08 17,71
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
10,06 14,28 3,78 4,65 3,79
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
3,96 5,34 7,18 7,21 8,81
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
3,49 2,94 5,36 -2,51 10,79
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
12,67 12,07 13,02 12,13 13,24
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
11,82 13,15 13,86 20,21 7,62
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
11,67 7,19 10,21 5,82 8,13
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
20,43 23,60 1,50 8,93 5,86
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
8,93 4,86 8,71 14,30 17,48
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
19,95 25,75 18,03 20,32 12,99
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
14,57 12,22
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:57:21
Resultaten Havenstraat / Dwarsstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Havenstraat / Dwarsstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 13,76 10,83 11,51 8,87 9,48
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
13,39 14,25 11,61 12,04 0,11
BB-Z9_B
4,50
4,42
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:57:21
Resultaten Dampoortstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-M1_A BB-M1_B BB-M10_A BB-M10_B BB-M11_A
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Dampoortstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Lden 13,01 16,67 18,01 18,99 18,51
BB-M11_B BB-M12_A BB-M12_B BB-M13_A BB-M13_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
19,76 18,04 19,92 21,63 24,76
BB-M2_A BB-M2_B BB-M3_A BB-M3_B BB-M4_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
14,14 16,58 12,89 15,48 14,42
BB-M4_B BB-M5_A BB-M5_B BB-M6_A BB-M6_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
16,55 14,31 16,42 12,83 14,98
BB-M7_A BB-M7_B BB-M8_A BB-M8_B BB-M9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
11,58 7,95 13,99 12,28 17,77
BB-M9_B BB-N1_A BB-N1_B BB-N2_A BB-N2_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
19,67 23,60 24,35 22,64 22,86
BB-N3_A BB-N3_B BB-N4_A BB-N4_B BB-N5_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
21,60 21,66 21,03 24,35 13,23
BB-N5_B BB-N6_A BB-N6_B BB-N7_A BB-N7_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
16,46 13,53 16,55 13,89 13,97
BB-Z1_A BB-Z1_B BB-Z10_A BB-Z10_B BB-Z12_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
23,32 25,29 7,88 13,65 8,60
BB-Z12_B BB-Z13_A BB-Z13_B BB-Z14_A BB-Z14_B
4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
14,65 6,64 11,43 5,30 12,32
BB-Z15_A BB-Z15_B BB-Z2_A BB-Z2_B BB-Z3_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
20,72 23,34 22,71 24,58 19,96
BB-Z3_B BB-Z4_A
4,50 1,50
23,04 19,32
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:56:44
Resultaten Dampoortstraat Rapport: Model: Groep: Groepsreductie: Naam Toetspunt BB-Z4_B BB-Z5_A BB-Z5_B BB-Z6_A BB-Z6_B
Resultatentabel Kopie van eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten Dampoortstraat Ja
Omschrijving
Hoogte 4,50 1,50 4,50 1,50 4,50
Lden 22,26 17,76 19,83 17,10 18,79
BB-Z7_A BB-Z7_B BB-Z8_A BB-Z8_B BB-Z9_A
1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
17,09 18,62 15,81 17,47 8,86
BB-Z9_B
4,50
9,47
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.12
12-4-2013 10:56:44
Bijlage 4 Ecologisch veldonderzoek
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
Eindrapport
BESCHERMDE SOORTEN TER PLAATSTE VAN EN DIRECT ROND DE HAVENDIJKSTRAAT TE MIDDELBURG
Eindrapport
BESCHERMDE SOORTEN TER PLAATSTE VAN EN DIRECT ROND DE HAVENDIJKSTRAAT TE MIDDELBURG
rapportnr. 2013.1476 oktober 2013 In opdracht van: Rho-adviseurs Postbus 150 3000 AD ROTTERDAM Adviesbureau Mertens B.V. Bureau voor natuur, ruimtelijke ordening en ecotoxicologie Bezoekadres: Dr. Willem Dreeslaan 1 te Bennekom Postadres: Postbus 367, 6700 AJ te Wageningen
T: 0317-428694 M: 06-29458456 E:
[email protected] I: www.adviesbureau-mertens.nl
© Adviesbureau Mertens BV, Wageningen, 2013. Deze rapportage mag zonder schriftelijke toestemming vrij worden vermenigvuldigd. De verzamelde data zijn alleen te gebruiken voor het hier geschetste onderzoek en mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING .......................................................................................................................................................... 2 1.1 INLEIDING .............................................................................................................................................. 2 1.2 HET PLANGEBIED ................................................................................................................................. 2 1.3 DE PLANNEN ......................................................................................................................................... 3 1.4 OPBOUW RAPPORT ............................................................................................................................. 3
2. BESCHERMDE SOORTEN ................................................................................................................................ 4 2.1 FLORA- EN FAUNAWET........................................................................................................................ 4 2.2 RODE LIJST ........................................................................................................................................... 5
3. ECOLOGIE.......................................................................................................................................................... 6 3.1 VLEERMUIZEN ...................................................................................................................................... 6 3.2 VOGELS ................................................................................................................................................. 7
4 METHODE............................................................................................................................................................ 8 4.1 INLEIDING .............................................................................................................................................. 8 4.2 OPROEP WAARNEMINGEN ................................................................................................................. 8 4.3 VLEERMUIZEN ...................................................................................................................................... 8 4.4 BROEDVOGELS .................................................................................................................................... 8
5 RESULTAAT ........................................................................................................................................................ 9 5.1 VLEERMUIZEN ...................................................................................................................................... 9 5.2 BROEDVOGELS .................................................................................................................................. 10
6 CONCLUSIE ...................................................................................................................................................... 11
GERAADPLEEGDE LITERATUUR ...................................................................................................................... 12
BIJLAGEN 1. ONDERZOEKSGEBIED ......................................................................................................................... 13 2. BEGRIPPEN ........................................................................................................................................... 14 3. BRIEF BEWONERS ............................................................................................................................... 16
Adviesbureau Mertens
1
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
1 INLEIDING 1.1 Inleiding Er is het voornemen voor de sloop en nieuwbouw van woningen aan de Havendijkstraat te Middelburg. Op basis van landschapsecologische gegevens is het plangebied mogelijk van waarde voor beschermde vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen die door de reconstructie negatief kunnen worden beïnvloedt. Op grond hiervan is aan Adviesbureau Mertens BV te Wageningen gevraagd om het voorkomen en het terreingebruik van beschermde vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen inzichtelijk te maken. In onderhavig rapport wordt verslag gedaan van een veldinventarisatie naar deze soortgroepen.
1.2 Het plangebied Het plangebied is gelegen rond Havendijkstraat te Middelburg (zie figuur 1 en bijlage 1 voor respectievelijk de globale en gedetailleerde ligging). Het betreft een woningen langs de Havendijkstraat te Middelburg. In figuur 2 wordt een foto-impressie gegeven van het plangebied.
Figuur 1. Globale ligging van het plangebied aan de Havendijkstraat te Middelburg.
Adviesbureau Mertens
2
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
Figuur 2. Foto-impressie van de te slopen woningen aan de Havendijkstraat te Middelburg. 1.3 De plannen Het plan is om de betreffende woningen te slopen en nieuw te bouwen. Op de projectlocatie worden 33 woningen gesloopt (Havendijkstraat 1 tot en met 28 en de Karelsgang 12 tot en met 20) en ongeveer 30 woningen teruggebouwd. Het betreft de kadastrale percelen 1598 en 1599 uit bijlage 1. De woningen liggen voornamelijk aan de Havendijkstraat te Middelburg, grenzend hieraan (Karelsgang) liggen vijf woningen. 1.4 Opbouw rapport Na een korte uitleg over de ecologie van vleermuizen en vogels (hoofdstuk 2) komen achtereenvolgens aan de orde: De onderzoeksmethoden. Een beschrijving van de aanwezigheid van vleermuizen en vogels. De conclusie over de betekenis van het plangebied voor vleermuizen en vogels. In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de gehanteerde begrippen.
Adviesbureau Mertens
3
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
2. BESCHERMDE SOORTEN
2.1 Flora- en faunawet In de Flora- en faunawet die per 1 april 2002 in werking is getreden, zijn regels gegeven over de bescherming van de in het wild levende planten- en diersoorten, mede ter uitvoering van de soortbescherming in de Europese Richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Deze soortenbescherming van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn geïntegreerd in de Flora- en faunawet. Deze soortenbescherming houdt in dat handelingen zoals het doden, opzettelijk verontrusten, verstoren of vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen, holen, nesten, eieren van dieren en het uitgraven, plukken en vernietigen van groeiplaatsen van planten verboden zijn. Een ruimtelijke ingreep kan gepaard gaan met negatieve effecten op planten en dieren. Om een ruimtelijk plan tot uitvoering te kunnen brengen die negatieve effecten heeft op beschermde soorten, is in een aantal gevallen een ontheffing van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie noodzakelijk. Om een dergelijke ontheffing te kunnen verkrijgen, moet aangetoond worden dat de voorgenomen ruimtelijke ingreep geen afbreuk zal doen aan de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten. Qua mate van bescherming kan onderscheid worden gemaakt in de volgende drie beschermingsregimes. Algemeen voorkomende soorten (categorie 1: lichte bescherming) Voor algemeen voorkomende soorten zoals haas, egel, veldmuis, bruine kikker of gewone pad geldt sinds begin 2005 dat er een algemene vrijstelling is. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als zij worden geschaad op voorwaarde dat met deze soorten goed omgegaan wordt: zij mogen niet onnodig gedood of gewond worden en activiteiten dienen buiten de kritieke periode plaats te vinden (zorgplicht). Minder algemeen voorkomende soorten (categorie 2: matige bescherming) Voor soorten die minder algemeen voorkomen als eekhoorn, steenmarter, levendbarende hagedis en diverse soorten orchideeën geldt dat een ontheffing vereist blijft bij ruimtelijke ingrepen die negatieve effecten voor deze soorten hebben. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden als wordt gewerkt volgens een door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. In zo’n gedragscode geeft een sector of initiatiefnemer zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Bij het hebben van een gedragscode voor de minder algemeen voorkomende soorten is alleen nog een ontheffing nodig voor werkzaamheden die niet conform de gedragscode worden uitgevoerd. Strikt beschermde soorten (categorie 3: strikte bescherming) Voor soorten die in bijlage IV van de Habitatrichtlijn staan, vanwege de Vogelrichtlijn te beschermen vogelsoorten en soorten die zijn opgenomen bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (o.a. ringslang, hazelworm, boommarter, das en waterspitsmuis) geldt dat een ontheffing alleen wordt verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat en er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang.
Adviesbureau Mertens
4
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013 Volgens de in 2009 uitgevaardigde ‘Uitleg Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Floraen faunawet’ van de Dienst Regelingen die namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de ontheffingsaanvragen in behandeling neemt, is geen ontheffing benodigd, indien door mitigerende maatregelen de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden gegarandeerd. Op basis van jurisprudentie worden sinds maart 2013 weer ontheffingen van de Flora- en faunawet verleend. Ontheffingen worden verleend als een project alleen kan worden uitgevoerd met behulp van mitigerende maatregelen om effecten op soorten tegen te gaan. De ontheffing Flora- en faunawet wordt dan afgegeven onder voorwaarden.
2.2 Rode lijst De Rode lijst met bedreigde soorten is eind 2004 gepubliceerd in de Staatscourant en voor een deel in 2009 herzien. Aan de op deze lijst genoemde soorten komt bescherming toe voor zover zij vallen onder het beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Alleen op basis van 'gunstige staat van instandhouding' kunnen bij beschermde Rode lijstsoorten "zwaardere" randvoorwaarden gelden dan voor algemene soorten. Zo zal het bij zeer algemeen voorkomende soorten die niet afnemen in aantal (geen Rode lijstsoort) relatief eenvoudig zijn om aan te tonen dat de "gunstige staat van instandhouding" niet in het geding komt. Voor soorten met een beperkt verspreidingsbeeld en die afnemen in aantal (soorten die wél op de Rode lijst staan) is een uitbreide effectenstudie wenselijk, ondanks dat zij niet zijn beschermd. Voor deze soorten geldt namelijk de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats.
Adviesbureau Mertens
5
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
3. ECOLOGIE
3.1 Vleermuizen Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren die zich voeden met insecten. Per nacht wordt een grote hoeveelheid voedsel gegeten. Vleermuizen zijn aangewezen op een grote diversiteit aan ecotypen, welke een groot en constant voedselaanbod opleveren. Daarnaast zijn vleermuizen afhankelijk van landschapselementen. Door de landschapselementen (bomenlanen, huizenrijen, houtwallen e.d.) kunnen vleermuizen zich oriënteren door middel van het uitzenden van geluiden. Open landbouwgebieden zijn daarom bijvoorbeeld onaantrekkelijk voor vleermuizen. Vleermuizen verblijven overdag, gedurende het zomerseizoen, in kleine ruimten als spouwmuren of gaten in bomen. Afhankelijk van de soort, bewonen vleermuizen bomen of gebouwen. Alleen de grootoorvleermuis maakt gebruik van zowel bomen als gebouwen. Vooral vrouwtjes zitten veel bij elkaar, in een kolonie. Hier worden de jongen in groot gebracht. Als de schemering valt vliegen de vleermuizen uit en gaan via vaste routen, de vliegrouten, naar de foerageerplaatsen. Soms liggen foerageerplaatsen en kolonies wel meer dan 10 km uit elkaar. Op de foerageerplaatsen wordt gedurende de gehele nacht gefoerageerd. Bij het aanbreken van de dag vliegen de vleermuizen via de vliegrouten weer terug naar de kolonie. Tegen de herfst breekt het paarseizoen aan. Vleermuizen leven dan solitair of in kleine groepjes. De paring vindt in de herfst plaats, in tegenstelling tot de meeste andere zoogdieren. De jongen worden in het daarop volgende voorjaar geboren. De vleermuizen leven in de herfst nagenoeg niet meer in kolonies, maar solitair. Voor de paring worden paarplaatsen gebruikt die vaak afwijken van de kolonieplaatsen. Vaak worden in de herfst ook andere soorten en aantallen vleermuizen aangetroffen. Een voorbeeld hiervan is de ruige dwergvleermuis. Daarnaast worden in de herfst vaak andere foerageerplaatsen gebruikt. De vleermuizen zijn immers niet meer gebonden aan de kolonieplaats. Kort na het paarseizoen tot enkele maanden later, als de winter aanbreekt, trekken de vleermuizen naar ruimten met een stabiel klimaat als (ijs)kelders, grotten en bunkers om daar door middel van de winterslaap de winter door te brengen. Vleermuizen gebruiken dus verblijfplaatsen eveneens in de winter, wanneer zij hun winterslaap houden. De plaatsen zijn donkere, koele ruimten met een constant microklimaat. Afhankelijk van de soort zijn dit gebouwen (bunkers, grotten e.d.) of dikke bomen. Slechts zeer sporadisch komen de winterverblijfplaatsen overeen met de zomerverblijfplaatsen. Doordat vleermuizen voor hun oriëntatie gebruik maken van echolocatie zijn vleermuizen gevoelig voor ingrepen in het landschap. Oriëntatie vindt plaats aan de hand van opgaande elementen als bijvoorbeeld bomenlanen en houtwallen. Verlies daarvan resulteert in verminderde oriëntatiemogelijkheden. Oriëntatie is noodzakelijk om van kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en om voedsel te vinden. Bij de afweging van de effecten van ruimtelijke ingrepen in natuur en landschap spelen derhalve opgaande elementen een belangrijke rol. Vleermuizen worden meer en meer betrokken bij de besluitvorming rond ingrepen in het landelijk en stedelijk gebied. Dit is ook zeer noodzakelijk: de meeste soorten zijn bedreigd of ernstig bedreigd en alle soorten zijn nationaal en internationaal wettelijk beschermd via de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn.
Adviesbureau Mertens
6
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
3.2 Vogels Vogels komen doorgaans overal in Nederland voor waar enige beschutting is en waar mogelijkheden zijn om te nestelen. Er zijn vogels die ieder jaar een nest bouwen om daarin te broeden. Er zijn daarnaast vogels die jaarrond een zelfde nest gebruiken om in te slapen en te broeden (bijvoorbeeld uilen) en er zijn vogels die jaarlijks terugkeren naar hun nestplaats om het nest opnieuw te gebruiken om daarin te broeden (zoals veel soorten roofvogels, huismus en gierzwaluw). De Flora- en faunawet ziet toe op de bescherming van nesten die jaarrond of jaarlijks worden gebruikt; deze zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Sinds de zomer van 2009 heeft het bevoegd gezag inzake de Flora- en faunawet een lijst met jaarrond beschermde vogels gepubliceerd (LNV-DLG, 2009a). De verblijfplaatsen van deze vogels zijn ook buiten het broedseizoen beschermd via de Flora- en faunawet (LNV-DLG, 2009b).
Adviesbureau Mertens
7
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
4 METHODE 4.1 Inleiding Ten behoeve van de inventarisatie van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn vier inventarisatieronden uitgevoerd. In tabel 1 wordt van deze inventarisatieronden een overzicht gegeven. Tabel 1. Overzicht inventarisatieronden naar het voorkomen van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen ter plaatse van en direct rond de Havendijkstraat te Middelburg. Vogels Datum Vleermuizen Voorjaar - 9 mei 2013 - 23 mei 2013
Kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen Kolonies, vliegroutes en foerageerplaatsen
Voorherfst - 2 september2013 Balts-, paar en foerageerplaatsen - 17 september 2013 Balts-, paar en foerageerplaatsen
Nestlocaties Nestlocaties -
4.2 Oproep waarnemingen Omdat (rij)woningen in woonwijken aan de achterzijde relatief moeilijk kunnen worden onderzocht door middel van veldwerk, is er in het voorjaar van 2013 een brief verzonden naar alle bewoners met daarin de vraag om vleermuizen, mussen en gierzwaluwen te melden (zie bijlage 3).
4.3 Vleermuizen Vleermuizen zijn geïnventariseerd door middel van batdetector-onderzoek (Petterson D-240). Met de batdetector worden de, voor mensen onhoorbare, ultrasone geluiden van vleermuizen omgezet naar de voor het menselijk oor hoorbare geluiden. Soorten kunnen door de geluiden (frequentie, ritme en klank) en zichtbeelden worden onderscheiden. Door interpretatie hiervan kan tevens het gedrag afgeleid worden en kunnen onder andere foerageerplaatsen, vliegroutes en verblijfplaatsen worden opgespoord. De methode voor het inventariseren van vleermuizen sluit aan bij het Inventarisatie Protocol van het Netwerk Groene Bureaus (Netwerk Groene Bureaus, 2013). 4.4 Broedvogels Voorafgaand aan het vleermuisonderzoek op 9 en 23 mei 2013 is het gebied geïnventariseerd op nesten, sporen en territoriaal gedrag van vogels met jaarrond beschermde nesten (gierzwaluw en huismus).
Adviesbureau Mertens
8
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
5 RESULTAAT 5.1 Vleermuizen Gegevens bewoners De brief verzonden naar alle bewoners met daarin de vraag om vleermuizen te melden heeft niet gerelateerd in meldingen van vleermuizen. Voorjaar batdetectoronderzoek Er is één soort vleermuis vastgesteld in de voorzomer. Het betreft de gewone dwergvleermuis. De soort werd in relatief lage dichtheid foeragerend aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van kolonies of vliegroutes. In figuur 3 worden de foerageerplaatsen weergegeven.
Figuur 3. Foerageerplaatsen van vleermuizen in het voorjaar ter plaatse van en direct rond het de Havendijkstraat te Middelburg (kader). Voorherfst batdetectoronderzoek Er zijn in de voorherfst eveneens alleen gewone dwergvleermuizen aangetroffen. Daarnaast is de ruige dwergvleermuis op enkele plaatsen waargenomen. Er zijn eveneens enkele baltsplaatsen van beide soorten aangetroffen. Bij een baltsplaats vliegt een vleermuis rond en zendt ondertussen sociale geluiden uit. De aangetroffen baltsplaatsen zijn derhalve niet locatiespecifiek. Er zijn geen paarplaatsen aangetroffen. In figuur 4 worden de waarnemingen weergegeven. Wintersituatie De woningen zijn te droog en ondervinden te veel temperatuurinvloeden om een functie te hebben als winterverblijfplaats voor bijvoorbeeld de gewone dwergvleermuis.
Adviesbureau Mertens
9
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
Figuur 4. Waarnemingen van vleermuizen in de voorherfst ter plaatse van en direct rond de Havendijkstraat te Middelburg (kader).
5.2 Broedvogels De brief verzonden naar alle bewoners met daarin de vraag om mussen en gierzwaluwen te melden heeft niet gerelateerd in meldingen van deze soorten. Gedurende het veldonderzoek zijn mussen en gierzwaluwen ook niet aangetroffen.
Adviesbureau Mertens
10
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
6 CONCLUSIE Er is het voornemen voor de sloop en nieuwbouw van woningen aan de Havendijkstraat te Middelburg. Deze activiteit zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde soorten. Op grond hiervan is een gericht veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de Havendijkstraat te Middelburg en directe omgeving foerageergebied is voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis en dat er enkele baltsplaatsen voorkomen. Het ontbreekt aan verblijfplaatsen van vleermuizen. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen gewoon blijven foerageren, vliegen en baltsen. Effecten op de vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Ter plaatste van en direct rond de te slopen en nieuw te bouwen woningen komen geen vogels voor met nesten (die ook buiten het broedseizoen zijn beschermd). Effecten op vogels worden derhalve uitgesloten. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan zijn niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
Adviesbureau Mertens
11
Wageningen
Beschermde soorten ter plaatste van en direct de Havendijkstraat te Middelburg. Eindrapportage oktober 2013
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
EEG, 1979. Richtlijn 79/43/EEG inzake het behoud van de Vogelstand. Publicatieblad Europese Gemeenschap, nummer L. 103. EEG, 1992. Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van wilde flora en fauna. Publicatieblad van de Europese Gemeenschap, nummer L. 206/7. Janssen, R. & R. Van Der Kuil, 2002. Totaaloverzicht kerkzolderonderzoek in Nederland, VLENNieuwsbrief 14(2). Kuil, van der, 2002. Herhaald onderzoek Zuid-Holland, VLEN- Nieuwsbrief 14(2). Mosterd, K., Kuyl, R., van der, Wondergem, J., 1996. Vleermuizen op kerkzolders in ZuidHolland; kerken raken steeds leger…Zoogdier. Jaargang 7(3), 12-19. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 2009. Besluit Rode lijsten diverse soortgroepen. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 1998. Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten en diersoorten (Flora en Faunawet). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 402, 1-37. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen, 2009a. Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen, 2009b. Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. Ministerie van LNV (Dienst Regelingen), Den Haag. Netwerk Groene Bureaus, 2013. Vleermuisinventarisatie-protocol; Introductie, toelichting en tabel. Odijk.
Adviesbureau Mertens
12
Wageningen
BIJLAGE 1. ONDERZOEKSGEBIED PERCELEN 1598 EN 1599
BIJLAGE 2. BEGRIPPEN
Baltsplaats
Plaats waar een vleermuis al roepend rondvliegt in de herfst en die doorgaans wordt verdedigd tegen andere mannetjes.
Foerageergebied
Een gebied waar een vleermuis of een groep van vleermuizen foerageert. Dat gebied wordt regelmatig bezocht door vleermuizen om in te foerageren en dat doorgaans meerdere foerageerplaatsen kent die langere tijd worden gebruikt.
Foerageerplaats
Plek (jachtplek) waar wordt gejaagd door vleermuizen. De plek kan in de directe omgeving van de kolonieplaats liggen maar ook kilometers verderop.
Kolonie
Groep vleermuizen (kleine groep mannetjes of meestal grotere groep vrouwtjes, soms gemengd (soorten, geslacht)) die in het voorjaar tot de herfst bijeen blijven. De groep kan zich vestigen in gebouwen (in spouwmuren of onder daklijsten e.d.) of bomen (spechtengaten, scheuren). Een groep vrouwelijke vleermuizen wordt ook wel aangeduid als een kraamkolonie. In zo'n groep worden jongen geboren en grootgebracht. Een kolonie maakt vaak gebruik van meerdere verblijfplaatsen die soms gelijktijdig worden gebruikt.
Migratieroute
Een vaste route van zomerverblijfplaats naar winterverblijfplaats en visa versa (zie ook vliegroute) of een route in een andere tijd; bijvoorbeeld tussen foerageerplaatsen.
Paarplaats
Territorium van territoriale mannetjes. Voor de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis is dit doorgaans te vinden in boomholten. Voor de laatvlieger en de dwergvleermuis is dit te vinden in gebouwen. Voor de watervleermuis is dit te vinden in bomen en later, tegen de winter, zijn ze te vinden in overwinteringverblijven. Het mannetje vormt een harem met meerdere vrouwtjes. De paartijd valt in de herfst (uitgezonderd de grootoorvleermuis waarbij het in april valt (vroege voorjaar). De hier geschetste situatie van de paring wordt in dit rapport omschreven als “herfst situatie”.
Verblijfplaats
Een object (huis, boom, bunker, grot, kast en dergelijke) waarin een of meerdere vleermuizen verblijven (overdag of ’s winters permanent).
Vliegroute
Route die door vleermuizen elke avond wordt gebruikt om van de kolonieplaats naar foerageergebied te vliegen en visa vers (zie ook migratieroute). Vrouwtjes met jongen keren soms midden in de nacht terug om de jongen te zogen en gebruiken dan de route. Vliegroutes liggen over het algemeen langs lijnvormige (landschaps)elementen als bomenlanen, huizenrijen e.d. De functies zijn beschutting bij winderig en koud weer, oriëntatie in verband met de echolokatie-geluiden en het vinden van voedsel.
Voorbijvliegend
Vleermuizen die voorbijvliegen, niet via een vaste route. Het betreft meestal zwervers of trekkers.
Zwermen
Direct na het uitvliegen, naar vooral voor het invliegen bij een kolonie zwermt een deel van de kolonie rond de kolonieplaats. Zwermgedrag is derhalve een indicatie voor een eventuele kolonieplaats.
Winterverblijfplaats Een verblijfplaats waar in de winter een of meerdere vleermuizen in winterslaap (hybernation) gaan. Deze ruimte is doorgaans donker, heeft een hoge luchtvochtigheid en temperatuurwisselingen zijn nihil.
Zomerverblijfplaats Een verblijfplaats die gebruikt wordt door vleermuizen die niet in winterslaap zijn waarvan niet aangetoond is dat het een kraamverblijfplaats dan wel een paarverblijfplaats is. In sommige gevallen vormen bijvoorbeeld mannetjes kleine groepjes.
BIJLAGE 3. BRIEF BEWONERS
regels
55
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
Artikel 1
Begrippen
1.1 plan het bestemmingsplan Havendijkstraat en Karelsgang Middelburg van de gemeente Middelburg. 1.2 het bestemmingsplan het bestemmingsplan Havendijkstraat en Karelsgang Middelburg als vervat in het GML‐bestand NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01 van de gemeente Middelburg. 1.3 verbeelding de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Havendijkstraat en Karelsgang Middelburg. 1.4 aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.5 aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.6 aan‐ en uitbouw het aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.7 ander bouwwerk elk bouwwerk, geen gebouw zijnde. 1.8 archeologische deskundige De Walcherse Archeologische Dienst (WAD) of een daaraan gelijkgesteld KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) gecertificeerd onderzoeksbureau. 1.9 archeologisch onderzoek onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt. 1.10 archeologische waarden de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. 1.11 bebouwing één of meer gebouwen en / of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
56
1.12 beroep aan huis een beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitzondering van detailhandel en bedrijven die milieuplichtig zijn. 1.13 bed en breakfast een nevenactiviteit in bestaande woon‐ en slaapvertrekken in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten. 1.14 bedrijf aan huis een bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn en geen betrekking hebben op detailhandel of horecagerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse. 1.15 bestaande afstands‐, hoogte‐, inhouds‐ en oppervlaktematen en aantallen afstands‐, hoogte‐, inhouds‐ en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wabo. 1.16 bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. 1.17 bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.18 bevoegd gezag bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.19 bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.20 bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.21 bouwgrens de grens van een bouwvlak. 1.22 bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is. 1.23 bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
57
1.24 bouwperceelgrens de grens van een bouwperceel. 1.25 bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.26 bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.27 dakkapel een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. 1.28 dakopbouw een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst. 1.29 deskundige een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening. 1.30 erf al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, de bestemming ingevolge het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt. 1.31 erfafscheiding bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein. 1.32 erfgrens de grens van het erf. 1.33 garage een niet bedrijfsmatige stallingsruimte voor motorvoertuigen, caravans en dergelijke al dan niet deel uitmakend van een complex van dergelijke stallingen (garageboxen). 1.34 gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.35 groen Het totaal aan parken, plantsoenen, bermen, boomvakken en overige beplanting. 1.36 hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
58
1.37 horeca het bedrijfsmatig verstrekken van voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies. 1.38 logies het verhuren van één of meerdere kamers en eventueel het aanbieden van een ontbijt, waarbij de functie van de bebouwing in overwegende mate in stand blijft. 1.39 maatvoeringsaanduiding alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen. 1.40 NEN door de Stichting Nederlands Normalisatie‐instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan. 1.41 nok hoogst gelegen snijlijn van twee dakvlakken bepalend voor de richting van de kap. 1.42 nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.43 overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.44 peil a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang); b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.45 vrij beroep medische, para‐medische en andere vrije beroepen en/of administratieve of daarmee gelijk te stellen beroepen. 1.46 voorgevel de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.47 voorgevel‐/achtergevelrooilijn de op de kaart als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevelrooilijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevelrooilijn) niet mag worden overschreden. 1.48 wonen de huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
59
1.49 woning een complex van ruimten, dat krachtens zijn indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden. 1.50 wonen aaneengebouwd een woning die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan tenminste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd. 1.51 wonen twee aaneen Een woning die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd. 1.52 wonen vrijstaand een woning die met inbegrip van aan‐ en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen los staat van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
60
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 afstanden afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2 bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.4 dakhelling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.5 goot(‐ of boeibord)hoogte van een bouwwerk tussen het peil en de snijlijn tussen de bovenkant van het dakbeschot en de buitenkant van de gevel, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen ‐ voor zover deze minder dan 50% van de breedte van het dakvlak beslaan/ en liftopbouwen daar niet onder begrepen. 2.6 inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7 oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.8 verschillende goothoogten van een bouwwerk indien een gebouw met betrekking tot de constructiedelen als bedoeld onder 2.6. over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten: a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde; b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte. 2.9 vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
61
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3
Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. beplanting; b. bermen; c. bruggen; d. fiets‐ en voetpaden; e. geluidwerende voorzieningen; f. nutsvoorzieningen; g. parkeerplaatsen; h. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en ‐transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins; i. wegen met ten hoogste twee maal één doorgaande rijstrook. 3.2 Bouwregels 3.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken Op deze gronden worden uitsluitend gebouwd: a. gebouwen voor nutsvoorzieningen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 3.2.2 Maatvoering De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten: bouwwerk goothoogte bouwhoogte oppervlakte / inhoud a. nutsvoorzieningen ‐ 3 m 15 m² b. lichtmasten ‐ 9 m ‐ c. erfafscheidingen 1 m d. overige bouwwerken, geen gebouwen 1 m zijnde
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
62
Artikel 4
Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving De voor Wonen (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen; b. bijbehorende erven, tuinen en ontsluitingspaden. 4.2 Bouwregels 4.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden worden gebouwd: 1. ter plaatse van het bouwvlak: a. hoofdgebouwen; b. aan‐ en uitbouwen; c. bijgebouwen; d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde; 2. buiten het bouwvlak zonder aanduiding: a. aan‐ en uitbouwen; b. bijgebouwen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde; b. als woningtype is toegestaan: 1. ter plaatse van gronden met de aanduiding "aaneengebouwd" [aeg]: tenminste vier aaneengebouwde woningen; 2. ter plaatse van gronden met de aanduiding "twee‐aan‐een" [tae]: ten hoogste twee aaneengebouwde woningen; 3. ter plaatse van gronden met de aanduiding "vrijstaand" [vrij]: vrijstaande woningen; c. van het hoofdgebouw bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste: 1. ter plaatse van gronden met de aanduiding "vrijstaand" [vrij] 2,5 m; 2. ter plaatse van gronden met de aanduiding" twee‐aan‐een" [tae] tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen 2,5 m; 3. ter plaatse van gronden zonder aanduiding of met de aanduiding "aaneengebouwd" [aeg], tenzij de hoofdgebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd 1 m; d. de breedte van een woning bedraagt: 1. ter plaatse van de gronden met de aanduiding "aaneengebouwd" [aeg] ten hoogste 10 meter; 2. ter plaatse van de aanduiding "twee‐aan‐een" [tae] ten hoogste 15 m; 3. ter plaatse van gronden zonder aanduiding of met de aanduiding "vrijstaand" ten hoogste 20 m; e. van een bijgebouw ligt de voorgevel ten minste 3 m naar achteren ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw; f. in afwijking van het bepaalde onder e. bedraagt de afstand tussen de voorgevel van een bijgebouw dat als garage wordt gebouwd en de voorgevel hoofdgebouw ten minste 5 m; g. per bouwperceel is niet meer dan 1 vrijstaand bijgebouw toegestaan; h. het aantal woningen in het plangebied bedraagt ten hoogste 32 met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal geldt en dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding ‐ 1' ten hoogste 28 woningen worden gebouwd waarvan per bouwvlak het aantal woningen ten minste vier en ten hoogste zes bedraagt; i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding ‐ 2' mag uitsluitend een bijgebouw worden gebouwd indien ter plaatse van deze aanduiding al een hoofdgebouw is gebouwd.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
63
4.2.2 Maatvoering De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten: bouwwerk goothoogte bouwhoogte oppervlakte / inhoud a. hoofdgebouwen zie maatvoeringsaan‐ zie maatvoeringsaan‐ ‐ duiding duiding 3 m 4,5 m maximaal per b. aan‐ en uitbouwen, bouwperceel buiten overkappingen en het bouwvlak 40% en bijgebouwen 40 m² c. erfafscheidingen ‐ 1 m ‐ d. bouwwerken, geen gebouwen ‐ 3 m 6 m² zijnde 4.3 Nadere eisen 4.3.1 Bijgebouwen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van een bijgebouw, indien de afstand tot de perceelsgrens over een lengte van meer dan 2,5 m minder dan 1 m bedraagt, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweeg brengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en / of in de licht‐ en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing, met inachtneming van de volgende regels: a. het stellen van nadere eisen leidt er niet toe dat daardoor de gebruikswaarde van de gronden onevenredig wordt geschaad; b. het stellen van nadere eisen leidt er niet toe dat de goothoogte van (delen van) gebouwen minder dan 2,5 m zou moeten bedragen. 4.3.2 Kapvormen en dakkapellen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de kapvorm en situering en vorm van dakkapellen ten einde een samenhangend straat‐ en bebouwingsbeeld te behouden, met inachtneming van de volgende regels: a. het stellen van nadere eisen leidt er niet toe dat daardoor de gebruikswaarde van de gronden onevenredig wordt geschaad; b. nadere eisen mogen worden gesteld om te voorkomen dat het samenhangend straat‐ en bebouwingsbeeld niet wordt aangetast; c. nadere eisen mogen worden gesteld om het behoud van de hoofdvormen van kapvormen, zoals een lessenaarsdak, zadeldak of asymmetrisch dak te waarborgen. 4.4 Afwijken van de bouwregels 4.4.1 Uitbreiding gebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn of aan de zijkant van de woning Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 sub e en sub f, teneinde voor de voorgevelrooilijn of aan de zijkant van de woning, bijgebouwen of overkappingen te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels: a. de bevoegdheid tot afwijken leidt er niet toe dat de in lid 4.2.2 sub b genoemde maximale oppervlakte wordt overschreden; b. de bevoegdheid tot afwijken heeft niet tot gevolg dat het samenhangend straat‐ en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid onevenredig worden aangetast; c. aangetoond dient te zijn dat de voorwaarde voor een andere situering op het perceel een te vergaande beperking is;
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
64
d.
bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4.2 Dakopbouwen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 4.2.2 sub a bedoelde goothoogte en / of bouwhoogte, teneinde dakopbouwen te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels: a. de hoofdvorm van de dakopbouwen komt overeen met de hoofdvorm van dakopbouwen in de woonbuurt; b. in geval in de woonbuurt nog geen dakopbouwen zijn geplaatst, is een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan alleen toegestaan indien het woningtype, de inrichting en / of de omvang hier aanleiding toe geven; c. situering van een dakopbouw leidt niet tot een extra bouwlaag; d. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 4.4.3 Bouwhoogte bijgebouwen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b inzake de bouwhoogte teneinde hogere bijgebouwen te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels: a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m; b. de bevoegdheid tot afwijken brengt geen relevante veranderingen teweeg in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en / of in de licht‐ en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing; c. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 4.4.4 Bouwhoogte erfafscheidingen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub c inzake de bouwhoogte teneinde hogere erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels: a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m; b. de muren worden uitgevoerd in metselwerk; c. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 4.4.5 Woningtype Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 sub b teneinde een ander woningtype te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels: a. ter plaatse van gronden met een aanduiding 'twee aaneen' zijn tevens vrijstaande woningen toegestaan; b. de bevoegdheid tot afwijken heeft niet tot gevolg dat het samenhangend straat‐ en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid onevenredig worden aangetast; c. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
65
4.4.6 Verhogen goothoogte Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 sub a teneinde een hogere goothoogte te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels: a. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m; b. de goothoogte over ten hoogste 60% van de breedte van de woning wordt verhoogd; c. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 4.5 Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels: a. op de gronden met de bestemming Wonen is – in samenhang daarmee – ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan‐ en uitbouwen, voor vrije beroepen, voor zover: 1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft; 2. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is; 3. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; 4. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met het beroep of bedrijf aan huis; 5. ten hoogste 30% van het vloeroppervlak, met een maximum van 50 m², van de woning inclusief aan en uitbouwen ten behoeve van een vrij beroep in gebruik zal zijn; 6. het bedrijvigheid betreft die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt; 7. het beroep niet wordt beoefend in een vrijstaand bijgebouw. b. op de gronden met de bestemming Wonen zijn een bedrijf aan huis en logies niet toegestaan; c. bij het oprichten van vrijstaande en twee aaneengebouwde woningen dient de inrichting van een perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om in 1 parkeerplaats per woon perceel te voorzien. Afwijken van de specifieke gebruiksregels 4.6 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5 onder b ten uiteinde ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Wonen' ‐ in samenhang daarmee ‐ ook het gebruik toestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan‐ en uitbouwen, voor een bedrijf aan huis en bed en breakfast, voor zover: a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft; b. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is; c. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte; d. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met het bedrijf aan huis; e. ten hoogste 30% van het vloeroppervlak, met een maximum van 50 m², van de woning inclusief aan en uitbouwen ten behoeve van het bedrijf aan huis of een bed en breakfast in gebruik zal zijn; f. het bedrijvigheid betreft die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt; g. het beroep niet wordt beoefend in een vrijstaand bijgebouw.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
66
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
67
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5
Anti‐dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
68
Artikel 6
Algemene bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt; b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 m; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé‐gebruik maximaal 15 m en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m; c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 m.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
Artikel 7 a.
b.
69
Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan ‐ tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is ‐ bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor: 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot; De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
70
Artikel 8
Algemene wijzigingsregels
8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen bedragen echter niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
71
Hoofdstuk 4 Overgangs‐ en slotregels
Artikel 9
Overgangsregels
9.1 Overgangsrecht bouwwerken a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot; 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan; b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%; c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Overgangsrecht gebruik 9.2 a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
72
Artikel 10
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Havendijkstraat en Karelsgang Middelburg'.
Rho adviseurs voor leefruimte
231507.009111.00 NL.IMRO.0687.BPNWMHAV‐VG01
verbeelding