Oisterwijk Centrum Oisterwijk
bestemmingsplan
rboi adviseurs ruimtelijke ordening
Bijlagenboek
%LMODJH
$FKWHUJURQGHQYDQKHWEHVWHPPLQJVSODQ
%LMODJH
7RHOLFKWLQJRSGH6WDDWYDQ$FWLYLWHLWHQ
%LMODJH
7RHOLFKWLQJRSGH6WDDWYDQ%HGULMIVDFWLYLWHLWHQ
%LMODJH
,QYHQWDULVDWLHHQLQVFKDOLQJEHGULMYHQ
%LMODJH
7RHOLFKWLQJRSGH6WDDWYDQ+RUHFDDFWLYLWHLWHQ
%LMODJH
7RHOLFKWLQJRSELM]RQGHUHZRRQYRUPHQ
%LMODJH
([WHUQHYHLOLJKHLGWDQNVWDWLRQ0RHUJHVWHOVHZHJ
%LMODJH
5LVLFREHUHNHQLQJYHUYRHU
%LMODJH
5LVLFREHUHNHQLQJ9HUYRHU*HYDDUOLMNH6WRIIHQ
%LMODJH
+HUSURJUDPPHULQJZRQLQJERXZJHPHHQWH
%LMODJH
(LQGYHUVODJLQVSUDDNRYHUOHJHQZLM]LJLQJHQ
%LMODJH
5DDGVEHVOXLWHQQRWD]LHQVZLM]HQHQUDDGVEHVOXLW ZHUNGRFXPHQW
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
Centrum Oisterwijk 2LVWHUZLMN EHVWHPPLQJVSODQ identificatie
planstatus
LGHQWLILFDWLHFRGH
GDWXP
VWDWXV
1/,052%3&HQWUXP2ZLMN
YRRURQWZHUS RQWZHUS YDVWJHVWHOG
SURMHFWQXPPHU
RSGUDFKWOHLGHU
LQJ-&&0YDQ-ROH
© RBOI - Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
Bijlage 1
Achtergronden van het bestemmingsplan
Achtergronden van het bestemmingsplan Deze bijlage betreft een algemene bijlage die voor de nieuwe bestemmingsplannen van de gemeente Oisterwijk inzicht biedt in de achtergronden van deze bestemmingsplannen. Niet alle onderdelen zijn van toepassing. De bijlage geeft wel een volledig kader op welke wijze in de gemeente Oisterwijk de eventuele verzoeken voor afwijkingen of wijzigingen zo uniform mogelijk worden beoordeeld.
B1.1. Sectorale aspecten en onderzoek In de bestemmingsplannen wordt uitgegaan van behoud van de bestaande situatie. Ontwikkelingen zijn weliswaar mogelijk, maar liggen voornamelijk op het niveau van enige uitbreiding of intensivering op het perceel. Die ontwikkelingen passen in de omgeving en zijn veelal reeds toegestaan volgens de vigerende bestemmingsplannen. Uitzondering hierop vormt de versoepeling van de centrumbestemming in het bestemmingsplan Centrum Oisterwijk. Deze bestemming laat direct andere centrumfuncties toe als vervanging van de aanwezige functies. Dit past in de omgeving. Voorts is bij de verruiming van gebruiksmogelijkheden steeds een afweging gemaakt. Waar nodig is een zonering of categorie-indeling toegepast ter voorkoming van overmatige hinder voor de omgeving. Ingrijpende vernieuwing, herstructurering of uitbreiding van de kern of specifieke gebieden, worden niet voorzien. Door de genoemde omstandigheden en waarborgen in de bestemmingsregeling is er voor de bestemmingsregeling geen sectoraal onderzoek nodig op de volgende terreinen:
archeologie; bodemkwaliteit; distributieplanologie; economische uitvoerbaarheid; externe veiligheid; groenstructuur; landschap; luchtkwaliteit; milieu- en geurhinder; natuurwaarden; ontsluiting; parkeren; water; wegverkeerslawaai.
2
Voor initiatieven die niet passen binnen de nieuwe bestemmingsregeling, zal worden beoordeeld of die initiatieven aanvaardbaar zijn. Dit zal gebeuren door toetsing aan het beleid en ruimtelijk relevante aspecten. Hierop is in hoofdstuk 2 van de toelichting reeds ingegaan. Een uitvoeriger overzicht van de toetsingsaspecten is in deze bijlage opgenomen (zie hierna onder Afwegingen initiatieven en onder Watertoets). Bij veranderingen zet de gemeente in op verbetering van de waterhuishouding door ruimte te reserveren voor waterberging. Dat betekent in de praktijk dat in ieder geval bij een toename van verharding van meer dan 100 m2 op het betreffende perceel moet worden voorzien in waterberging.
B1.2. Beleid en regelgeving Rijk De rijksoverheid heeft wetgeving aangenomen op een diversiteit aan beleidsterreinen, zoals de Wet geluidhinder, Wet milieubeheer en Wabo. Deze regelgeving is voornamelijk van betekenis bij het beoordelen en opnemen van nieuwe plannen. Op het regelen van bestaande situaties is de regelgeving nauwelijks van invloed. Belangrijker is wel dat er een trend is waar te nemen die steeds meer gericht is op het terugdringen van regels en het faciliteren van ontwikkelingen in de samenleving, zoals verbreding van de woonfunctie. Het effect hiervan is dat de bestemmingsregeling enerzijds voldoende waarborgen moet bevatten voor een voldoende woon- en leefklimaat. Anderzijds neemt de bemoeienis van de overheid af waar het gaat om 'gebruikelijke' initiatieven. Een voorbeeld hiervan is het vergunningvrij bouwen. In die lijn is ook de bestemmingsregeling opgezet, gericht op het direct faciliteren van initiatieven, gecombineerd met het stellen van de nodige kaders (randvoorwaarden) zodat excessen worden voorkomen. Provincie Noord-Brabant De provincie Noord-Brabant heeft de Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Voor het zorgvuldig regelen van de bestaande situatie is het provinciaal instrumentarium niet direct taakstellend. Uitzondering hierop vormt het specifieke beleid ten aanzien van intensivering van het ruimtegebruik op de bedrijventerreinen. Tevens zijn voor percelen natuuraanduidingen opgenomen, in verband met de provinciale aanduidingen inzake de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en zoekgebieden voor EHS en watersystemen. In verband hiermee is bij de natuuraanduiding ook het waterbelang gewaarborgd. De regels uit de Verordening Ruimte van de provincie voor de bescherming van de EHS en de groenblauwe mantel zijn daarmee opgenomen in het bestemmingsplan. Een uitzondering hierop vormt de door de provincie foutief opgenomen aanduidingen voor woonpercelen. De betreffende woonpercelen onderscheiden zich niet van andere woonpercelen, waarvoor geen aanduiding is opgenomen. Er zijn geen specifieke waarden gerealiseerd. Uit de verordening volgt, zoals uit lid 4.2 onder 2 blijkt, dat een bestemmingsplan in die situatie bepaalt dat de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten. Hieronder worden ook de ontwikkelingsmogelijkheden volgens geldende bestemmingsplannen bedoeld (lid 1.2 onder 3). Daaruit volgt dat er geen reden is een ecologische beschermende regeling op te nemen voor de woonpercelen, aangezien die waarden niet worden gerealiseerd; beleid om dit actief te doen ontbreekt eveneens, zo ook de financiële middelen.
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Gemeente Oisterwijk De gemeenteraad heeft beleid vastgesteld of onderzoek verricht op de volgende terreinen:
activiteiten: startende ondernemers (onderdeel handhavingsbeleid); archeologie: Beleidsplan archeologie (2009).
Deze beleidsdocumenten en onderzoeksresultaten zijn in de bestemmingsregeling verwerkt. Dit is in hoofdstuk 3 per beleidsterrein specifiek toegelicht. Kadernota Groen De groene uitstraling van de kernen en de relatie met het aantrekkelijke, gevarieerde buitengebied zijn voor de gemeente Oisterwijk zeer waardevol. In de toekomstvisie van de gemeente heeft groen een prominente plek. In het groenstructuurplan wordt concreet ingegaan op de kwaliteiten van het groen in de gemeente Oisterwijk en de kansen om de gemeentelijke groenstructuur verder te ontwikkelen. Het groenstructuurplan biedt uiteindelijk kaders voor het behoud van belangrijke groenelementen en de ontwikkeling van de groenstructuur de komende 10 jaar. De volgende beleidsdoelen zijn geformuleerd:
ontsluitingsstructuren begeleiden door groen om groene karakter van kernen onder de aandacht te brengen; ecologie leidend direct langs de beek, aan randen beekdal combinatie met recreatie; de inrichting van de groengebieden bepaalt de recreatieve mogelijkheden en dient daarom zorgvuldig hierop afgestemd te worden; entrees als visitekaartje versterken met landschappelijke elementen, rotondes onderscheidend inrichten.
In de kern Oisterwijk zullen de identiteit en herkenbaarheid verbeteren door het versterken van het historische en dorps karakter van De Lind, het behoud en versterken van historische groenelementen en het versterken van de ligging aan de Voorste Stroom en de Achterste Stroom. Daarnaast wordt de karakteristiek van de wijk zichtbaar gemaakt. De volgende structureren en accenten worden versterkt: (historische) hoofdontsluitingswegen, de spoorzone, de entrees en de wijkontsluitingswegen alsmede het accentueren van de historische structuren en elementen in de wijken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de ontwikkeling als kans voor het versterken van de groenstructuur gezien. Genoemd is de afronding van de kern. Een grotere biodiversiteit wordt verkregen door de relatie met het landschap te versterken. Voor de functionaliteit zijn de sportparken en begraafplaatsen, de evenementenvoorziening en het recreatief medegebruik belangrijk. Op de groenstructuurkaarten van de kern Oisterwijk zijn de hoofd- en nevengroenstructuur globaal (niet op perceelniveau) ingetekend. Het overig groen is niet op de groenstructuurkaarten vastgelegd omdat dit van belang is voor een beperkter aantal bewoners. Door dit onderscheid is het belangrijkste groen in elke kern overzichtelijk van één kaart af te lezen.
De hoofdgroenstructuur wordt gevormd door het groen dat representatief en van functioneel belang is voor de gehele kern. Het betreft de belangrijkste structuren en groengebieden die bepalend zijn voor de geleding van de kern, verbinding dorp en landschap, de historische context en een aantrekkelijk woon- en recreatiemilieu. De nevengroenstructuur omvat het groen met functie voor de gehele wijk. Het betreft de belangrijkste structuren en groengebieden die van belang zijn voor de oriëntatie in de wijk en/of het gebruik door de gehele wijk. Het overige groen betreft groen met aankledingsfunctie in woonstraat, dorpsrand of
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
4
overhoeken. Dit groen is van belang voor direct aanwonenden. Op de verbeelding van de bestemmingsplannen zijn de hoofdgroenstructuur en de nevengroenstructuur als groenvoorziening bestemd. Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2016 Als beleidsdoelstelling is geformuleerd dat de gemeente verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. De voorzieningen voor stedelijk afvalwater, regen en grondwater dragen daaraan bij. Ze waarborgen de maatschappelijke belangen. Dit gebeurt op de volgende wijze:
bescherming van de volksgezondheid door de verwijdering van stedelijk afvalwater uit de directe leefomgeving; droge voeten en voldoende water door de inzameling en verwerking van hemelwater (en mogelijk grondwater) verwijdert de gemeente water uit de bebouwde omgeving of voegt de gemeente water toe aan de omgeving; schoon water en een schone bodem door de aanleg van voorzieningen voorkomt de gemeente dat ongezuiverd stedelijk afvalwater of verontreinigd regenwater op of in de bodem of het oppervlaktewater terechtkomt; mooi en natuurlijk water door de inrichting en het onderhoud van waterpartijen zorgt de gemeente voor een zo aantrekkelijk en natuurlijk mogelijk beeld van water in de openbare ruimte waardoor de belevingswaarde toeneemt of gelijk blijft
De doelstelling wordt in het GRP uitgewerkt in beleidsdoelstellingen en de aanpak voor aanleg, beheer en onderhoud van de voorzieningen. Zie voor de watertoets de slotparagraaf van deze bijlage. Externe veiligheid Beleid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant (4 augustus 2004). Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.). Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer in een bestemmingsplan (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Risicovolle activiteiten In het kader van het plan is bekeken of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Beleidsvisie externe veiligheid Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente Oisterwijk haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeentegrenzen. In de beleidsvisie zijn drie gebiedstypen opgenomen: woonwijken, buitengebied en bedrijventerreinen. Per gebiedstype zijn de ambities weergegeven. Voor bedrijventerreinen geldt het volgende ambitieniveau voor het plaatsgebonden risico. inrichtingen/objecten
bedrijventerreinen
plaatsgebonden risico bestaande Bevi-bedrijven
toestaan
onder
voorwaarde:
PR=10-6-contour
buiten
de
geen
groei
grenzen
van van
de het
bedrijventerrein nieuwe Bevi bedrijven
toestaan
onder
voorwaarde:
-6
PR=10 -contour
buiten
de
geen
groei
grenzen
van van
de het
bedrijventerrein bestaande overige risicovolle bedrijven
toestaan
onder
voorwaarde:
PR=10-6-contour
buiten
de
geen
groei
grenzen
van van
de het
bedrijventerrein nieuwe overige risicovolle bedrijven
toestaan
bestaande kwetsbare objecten
wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour
nieuwe kwetsbare objecten
wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour
bestaande beperkt kwetsbare objecten
wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour, tenzij gewichtige redenen
nieuwe beperkt kwetsbare objecten
wettelijk niet toegestaan binnen 10-6-contour, tenzij gewichtige redenen
groepsrisico ligging invloedsgebied
streven
naar
verkleining
invloedsgebied
over
woonwijken nieuwe bedrijven: invloedsgebied niet over woonwijken
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
6
overschrijding oriëntatiewaarde GR kwetsbare
objecten
met
invloedsgebied
v.z.p.
toegestaan, mits zwaarwegende belangen binnen streven naar geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd
zelfredzame
personen
binnen
invloedsgebied
Bestaande risicovolle bedrijven moeten op de bedrijventerreinen te kunnen blijven bestaan. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de PR=10-6-contour mag toenemen indien daar zwaarwegende belangen zijn om groei toe te staan. De contour moet daarbij wel binnen de grenzen van het bedrijventerrein blijven. Nieuwe Bevi-bedrijven worden in de gemeente Oisterwijk op bedrijventerreinen toegelaten onder de voorwaarde dat de PR=10-6-contour binnen de grenzen van het bedrijventerrein ligt en het invloedsgebied niet over woonwijken komt te liggen. Hiertoe is in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Doorwerking plangebied Op het bedrijventerrein Kerkhoven is een aantal risicovolle activiteiten aanwezig, te weten:
een tweetal inrichtingen; een tweetal buisleidingen; vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Tilburg - Eindhoven.
Voor deze risicovolle activiteiten dient een beoordeling plaats te vinden. Inrichtingen Volgens de risicokaart van de provincie Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, Risicokaart) zijn op het bedrijventerrein de volgende bedrijven die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan gevestigd:
Opstalan BV aan Beneluxstraat 1; Cehave NV (Bowog Beheer BV) aan Almijstraat 4; Shell Tankstation Oisterwijk aan de Moergestelseweg 5.
Bij Opstalan vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Bij Cehave vindt opslag van vuurwerk plaats. Het tankstation Total van Esch is een lpg-tankstation. Opstalan Dit bedrijf heeft een ondergrondse pentaan opslag in twee tanks van maximaal 25 m³ en heeft een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 45 m, die binnen de inrichtingsgrenzen ligt. De risicoberekening is toegevoegd in bijlage 9. Cehave Cehave is een bedrijf waar de opslag van vuurwerk tot 10.000 kg plaatsvindt. Deze inrichting valt hiermee onder het Vuurwerkbesluit. In het Vuurwerkbesluit zijn regels opgenomen voor de opslag, bewerking of verkoop van vuurwerk. Ook zijn hierin standaard veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden worden bepaald door het effect van scherfwerking bij een explosie. Het bedrijf heeft maximaal 10.000 kg vuurwerk in bewaring. De veiligheidsafstand voor een inrichting tot 10.000 kg vuurwerk bedraagt minimaal 8 m van de bewaarplaats/de bufferbewaarplaats tot kwetsbare objecten. Binnen deze veiligheidsafstand bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten.
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Shell Tankstation Oisterwijk De doorzet aan lpg op het tankstation bedraagt minder dan 1.000 m³ per jaar. Het plaatsgebonden risicocontour 10-6 bedraagt 45 m. In bijlage 7 is de risicoberekening toegevoegd. Buisleidingen In het rapport risicoberekening vervoer, buisleidingen is onderzoek gedaan naar de buisleidingen in de gemeente Oisterwijk (Gemeente Oisterwijk Risicoberekening vervoer buisleidingen, RMD, 1 april 2011). Dit rapport is als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd. In onderstaande tabel zijn de gegevens van de twee binnen het plangebied aanwezige leidingen weergegeven: beheerder
naam leiding
soort stof
diameter (mm) druk (bar)
Nederlandse Gasunie NV
Z-520-01
aardgas
324.00
25
Nederlandse Gasunie NV
Z-520-03
aardgas
168.30
40
Voor deze buisleidingen geldt een plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Binnen de plaatsgebonden risicocontouren van de buisleidingen bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten waardoor dit geen belemmeringen oplevert. In de tabel is de hoogte van het groepsrisico vermeld ten opzichte van de oriënterende waarde. naam leiding
hoogte groepsrisico t.o.v. oriënterende waarde
Z-520-01
0,013
Z-520-03
0,037
Het groepsrisico ligt voor beide leidingen onder 1 x oriënterende waarde. Daarom is er voor deze buisleidingen geen sprake van een groepsrisicoaandachtspunt. Transport van gevaarlijke stoffen Wegen De gemeente Oisterwijk heeft geen route gevaarlijke stoffen opgesteld. In de beleidsvisie externe veiligheid wordt verwezen naar het project 'Inventarisatie en advies wegvervoer gevaarlijke stoffen' (Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen, Provincie Noord-Brabant, Royal Haskoning en RMD, 2007). In dit project is in kaart gebracht met welke frequentie transportstromen van gevaarlijke stoffen in bulk over de gemeentelijke wegen worden vervoerd en hoe deze transportroutes over de gemeentelijke wegen lopen. Op basis van deze informatie zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico beoordeeld. In de gemeente Oisterwijk zijn geen overschrijdingen van de normen voor het plaatsgebonden risico en geen knelpunten met betrekking tot het groepsrisico. Dat wil zeggen dat er geen sprake is van een overschrijding of benadering van de oriënterende waarde. Spoor Over het spoor tussen Tilburg en Eindhoven vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In het onderzoek 'risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen' is onderzoek verricht naar de externe veiligheid van het spoor (Gemeente Oisterwijk risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen, RMD, mei 2011). Dit onderzoek is als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
8
In het onderzoek zijn berekeningen uitgevoerd uitgaande van het Basisnet. De plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot buiten de spoorbaan. Naast de plaatsgebonden risicocontour dient in de toekomst ook rekening gehouden te worden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Deze zone wordt een PAG (Plasbrand Aandacht Gebied) genoemd en bedraagt 30 m vanaf de buitenste spoorstaaf. Bij bouwplannen binnen een PAG moet de gemeente beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd. Er wordt een berekening van de hoogte van het groepsrisico uitgevoerd. Op basis daarvan zal de gemeente Oisterwijk een verantwoording van dat groepsrisico dienen te nemen. Dit zal verwerkt zijn in de ontwerpversie van dit bestemmingsplan. Toepassing van eventuele wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe woningen resulteert in toevoeging van het aantal woningen. Het zal in de praktijk om een zeer beperkt aantal gaan. Vandaar dat die toevoeging geen noemenswaardig effect heeft op het groepsrisico inzake externe veiligheid. Specifieke toetsing hieraan kan dan ook achterwege blijven. Mochten er toch twijfels zijn, dan is het altijd nuttig om alsnog onderzoek te verrichten. Daarbij kan worden betrokken of er sterk afwijkend wordt gebouwd van de stedenbouwkundige omgeving, zoals aanmerkelijke verdichting richting de risicobron. Voor de zorgvuldigheid is dit toch als criterium opgenomen.
B1.3. Afweging van initiatieven De bestemmingsregeling bevat enkele mogelijkheden voor het mogelijk maken van initiatieven die niet direct kunnen worden toegestaan. Hiervoor zijn bepalingen voor afwijking van de regels of voor wijziging van bestemmingen opgenomen. Daarbij worden voorwaarden genoemd, die al dan niet van toepassing zijn voor een specifieke afwijking of wijziging. In dit overzicht wordt nader ingegaan op de aspecten die bij die afwegingen een rol spelen. Het gaat dan om voorbeelden en indicaties. In een concrete situatie zal door de juiste afstemming op die situatie en de directe omgeving, een zorgvuldige afweging gewaarborgd zijn, mede met behulp van deze toelichting. De wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor relatief overzichtelijke aanpassingen van de bestemmingen, bijvoorbeeld het in beperkte mate verhogen van het aantal woningen. Daarbij is het niet de bedoeling dat grootschalige aanpassingen van de stedenbouwkundige structuur worden gefaciliteerd. Woningbouw van bijvoorbeeld 10 woningen ter plaatse van een oorspronkelijke bedrijfslocatie zou wellicht nog net passen. Het aantal verkeersbewegingen is overzichtelijk en veelal goed in het verkeersbeeld inpasbaar. De oorspronkelijke drukte van een bedrijfsvestiging wordt als het ware ingewisseld voor regulier woonverkeer. Echter, wanneer een andere woningbouwontwikkeling wordt beoogd met bijvoorbeeld aanleg van enkele nieuwe woonstraten, dan kan de verkeersproductie aanmerkelijk toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Voorbeelden zijn omzetting van voorzieningen naar een nieuw woongebied. Voor die situaties is de wijzigingsbevoegdheid niet bedoeld. Dan zal een herziening van het bestemmingsplan de aangewezen weg zijn. Het college maakt de keuze welke procedure het meest passend is wat betreft de verantwoording en afweging van aspecten, de effecten en betekenis voor de omgeving, de gewenste zorgvuldigheid en de keuze voor besluitvorming door het college of door de gemeenteraad.
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke omgeving Bij de beoordeling of een initiatief past in de ruimtelijke omgeving komen de volgende aspecten aan bod. Stedenbouwkundige inpassing
Een belangrijk uitgangspunt is dat een initiatief in de omgeving past. Dat betekent dat wanneer er voornamelijk sprake is van een initiatief vergelijkbaar met reeds bestaande situaties in de omgeving, dat er dan eerder wordt meegewerkt. Enige variatie is altijd mogelijk en soms ook wenselijk. Zomaar op een 'toevallige' locatie midden in een woongebied een duidelijk waarneembare afwijking toestaan, dat is ongewenst. Uitzonderingen hierop zijn denkbaar. Daarbij kan worden gedacht aan afwijkingen van de omgeving op markante locaties. Juist door die afwijking kan een aantrekkelijker beeld ontstaan. Dat zorgt voor een gewenste afwisseling in een homogeen patroon, maar wel op een bijzondere plek. Het hangt van de locatie af of medewerking kan worden verwacht. Voor zover een wijzigingsplan in stedenbouwkundig opzicht mogelijk is waarin de hoogte en het woningtype van nieuwe woningen aansluiten op de omgeving en er geen andere noodzaak voor afwijking hiervan is dan een financieel-economische omstandigheid, kan van deze afwijkingsmogelijkheid geen gebruik worden gemaakt. Het centrumgebied en lintbebouwing, als voorbeelden, vertonen een diversiteit aan situering van gebouwen, bouwstijlen, hoogtes en oppervlaktes. In die situaties zal dit aspect geen belemmering betekenen voor een initiatief. In het Centrum Oisterwijk moet een initiatief ook voldoen aan de vereisten van het Beschermd Dorpsgezicht, zoals onder andere in het beeldkwaliteitsplan opgenomen.
Ontsluitingsmogelijkheden
In alle gebieden zijn percelen op zich voldoende ontsloten. De ontsluiting van een perceel is wel een belangrijk aspect in relatie tot direct omwonenden. Bij toegangen die direct langs de tuin van de buren is gelegen kunnen knelpunten ontstaan. Dan is terughoudendheid of zelfs weigering van medewerking aan de orde. Dergelijke effecten gaan immers de gehele dag door of doen zich in sommige situaties juist geconcentreerd voor. Beide situaties zijn niet wenselijk. Het zal niet zo zijn dat kleinschalige afwijkingen en wijzigingen een zodanige toename van de verkeersintensiteit met zich meebrengt, waardoor geen medewerking wordt verleend. Bij de beoordeling is het in ieder geval goed om de beschikbare gegevens uit het verkeersmodel te raadplegen, zodat op basis van feiten en gegevens een beoordeling kan plaatsvinden of een verkeerstoename voor de betreffende weg substantieel en ook bezwaarlijk is.
Parkeermogelijkheden
De nu nog geldende bouwverordening maakt het nog steeds mogelijk per initiatief maatwerk te leveren bij de beantwoording van de vraag of op eigen terrein in parkeergelegenheid kan worden voorzien. Voor de toetsing van dit aspect is het goed na te gaan welke ruimte er op een perceel beschikbaar is. Is die aanwezig, dan is een positieve beslissing voor de hand liggend. Mocht het gaan om een substantieel aantal parkeerplaatsen achterop het perceel, dan is het altijd nog nodig dit af te wegen ten aanzien van de negatieve effecten voor de direct aanwonenden. Het benutten van parkeergelegenheid in de straat is ook te overwegen. Zeker wanneer de parkeervraag zich vooral overdag manifesteert. Dan kunnen parkeerplaatsen worden benut van omwonenden die elders werken en daarvoor de auto gebruiken. Bij de bepaling van de parkeervraag zal met name toetsing op basis van de
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
10
Bouwverordening en de Parkeerverordening gemeente Oisterwijk 2010 plaatsvinden. Het bestemmingsplan bevat dan ook geen voorschriften inzake parkeren; dit wordt overgelaten aan de Bouwverordening. Een beperking opleggen aan de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan is daardoor niet nodig. Het verdient overigens wel de voorkeur een stringent toetsingsbeleid te voeren. Van initiatiefnemers mag worden verlangd dat zij alles in het werk stellen om parkeerdruk te voorkomen.
Planologische aspecten De waarden en planologische belangen worden niet geschaad ten aanzien van de volgende aspecten. Dat wordt als volgt beoordeeld. Volkshuisvesting
Toename van het aantal woningen moet passen binnen de woningbouwafspraken met de regiogemeenten en de provincie. Voor de gemeente Oisterwijk is een toename van 700 woningen mogelijk. Wanneer dat wordt uitgesplitst naar de kernen, komt dat overeen met 140 woningen voor de kern Moergestel en 560 woningen voor de kern Oisterwijk. De planningssystematiek moet bijdragen aan het voorkomen van overprogrammering en de zogeheten woningbouwparadox: wanneer er meer capaciteit wordt geboden dan de behoefte, is de kans groot dat er minder wordt gebouwd dan de behoefte. In verband hiermee is een woningbouwprogrammering vastgesteld waarbinnen de initiatieven moeten passen. De woningbouwafspraken worden gedurende de planperiode herijkt op basis van nieuwe bevolkingsprognoses. Zie hiervoor de Raadsinformatiebrief van 6 juni 2012 inzake de herprogrammering van woningbouw (bijlage 10).
Water
Bij veranderingen zet de gemeente in op verbetering van de waterhuishouding door ruimte te reserveren voor waterberging. Dat betekent in de praktijk dat in ieder geval bij een toename van verharding van meer dan 100 m2 op het betreffende perceel moet worden voorzien in waterberging.
Natuur
Het plangebied is een intensief gebruikt stedelijk gebied. Aan de randen komen wel natuurwaarden voor. Uit analyses van de praktijksituaties is echter gebleken dat natuurwaarden geen obstakel vormen voor veranderingen. Het is gewenst bij toetsing nadrukkelijk de bestaande situatie in ogenschouw te nemen. Doorgaans is er geen sprake van natuurwaarden of kansen hierop als gevolg van het reeds aanwezige gebruik. Natuurwaarden worden op particuliere percelen dan ook niet verwacht. Bij twijfel is het nuttig tijdige en adequate verkenningen uit te voeren. Vleermuizen vormen in sommige situaties een (onverdachte) natuurwaarde. Inmiddels is een serie aan natuuronderzoeken beschikbaar. Daaruit kan mogelijk worden geput.
Archeologie
Behoud van archeologische waarden wordt gewaarborgd door dit als criterium op te nemen in de afwijkingsregels. Daarnaast geldt voor de relevante gebieden, een groot deel van de kern, dat initiatieven ook aan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie worden getoetst. Vandaar dat kortheidshalve kan worden verwezen naar paragraaf 4.2. Daarin zijn de
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
betreffende gebieden aangewezen met een overzicht in tabelvorm, waaruit blijkt bij welke initiatieven wel of geen onderzoek is vereist. Milieuaspecten Bodemkwaliteit
Het aspect bodemkwaliteit is alleen aan de orde bij nieuwe gevoelige functies. Naar verwachting zal dit niet vaak voorkomen. In ieder geval is het aspect bodem alleen van belang indien er vermoedens zijn van bodemverontreiniging. Tijdig dossieronderzoek en koppeling aan andere vergunningverlening is aan te bevelen, zodat geen onnodige kosten worden gemaakt met tijdsverlies.
Geluidshinder
De afwijkingen bieden op zich geen wezenlijke mogelijkheden voor nieuwe geluidsgevoelige functies. Geluidshinder komt van het wegverkeer, treinverkeer en mogelijk van bedrijven. Geluidshinder is alleen van belang indien er een extra woning wordt gerealiseerd via een wijzigingsbevoegdheid. Bij de toepassing daarvan kan worden beoordeeld of het volgens de regelgeving nodig is onderzoek te verrichten. Vervolgens kan dat worden uitgevoerd in het kader van de vaststelling.
Milieu- en geurhinder bedrijven
Het projecteren van nieuwe gevoelige functies nabij bedrijvigheid vraagt aandacht. Dan kunnen belangen van het bedrijf in de omgeving in het gedrang komen, voor zover die functie dichter bij een bedrijf wordt gesitueerd. Uit jurisprudentie is wel een bestendige lijn te destilleren dat de bedrijfsbelangen enerzijds zwaar wegen en anderzijds voldoende voorwaarden voor een goed woon- en leefklimaat worden vereist. In voorkomend geval kan geurhinder van betekenis zijn in verband met een goed woonen leefklimaat en eventuele beperkingen voor een bedrijf. Voor afwijkingen zal dit aspect niet direct van belang zijn, bij wijzigingsbevoegdheden kan dit wel zo zijn.
Externe veiligheid
Bij veranderingen in de nabijheid van de tankstations, leidingen en de spoorlijn is toetsing aan het aspect externe veiligheid nodig. Het is niet gewenst dat binnen de relevante contouren hiervan, intensivering van grondgebruik plaatsvindt. Bij de hoogspanningsverbinding is het voorkomen van intensivering van ruimtegebruik voor kinderen (langdurig verblijf) ongewenst. Bij andere risicobronnen is het nodig te voorkomen dat minder zelfredzame groepen, zoals kinderen of ouderen, in de directe omgeving van die bronnen langdurig verblijven. Dit vraagt bijvoorbeeld specifiek aandacht bij lpg-stations en de spoorlijn (Oisterwijk) in relatie tot scholen en woon-zorgcomplexen. Bij veranderingen op locaties die op voldoende afstand zijn gelegen, speelt externe veiligheid geen rol in het afwegingsproces.
Luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit is op zich een formeel toetsingsaspect voor planontwikkeling. De veranderingen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn zonder meer toelaatbaar door de beperkte omvang. De regelgeving voor luchtkwaliteit heeft namelijk slechts betrekking op veel grootschaligere projecten.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
12
Om die reden is dit criterium niet in de regeling opgenomen.
B1.4. Watertoets Inleiding
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken bij de planvorming. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken waterbeheerders (artikel 3.1.6 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets. Het waterkwantiteitsbeheer is in handen van het Waterschap De Dommel. Ten behoeve van het bestemmingsplan is deze waterparagraaf in het kader van de watertoets schriftelijk overlegd met de waterbeheerder. Naar aanleiding van dit contact heeft het Waterschap in een brief het wateradvies afgegeven.
Beleidskader
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003, verankerd in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening 1985'. Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking Watertoets (VROM), het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant), de Beleidsnota Stedelijk Water, Krachtig Water - waterbeheersplan 2010-2015, Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk (Waterschap De Dommel), Wet gemeentelijk watertaken en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In de beleidsnota GRP, heeft de gemeente Oisterwijk haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit). Het bovenstaande resulteert in twee strategieën: waterkwantiteit (hergebruik, vasthouden, bergen, afvoeren) en waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren). Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006). Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in voorliggend
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bestemmingsplan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'. Huidige situatie Afvoer en behandeling van afvalwater
In de kern Oisterwijk gaat alle transport van afvalwater via vrij verval transportleidingen. Zuidelijk van de Achterste stroom wordt het afvalwater getransporteerd vanaf de Bosweg langs de Achterste Stroom tot de Gemullehoekenweg bij de brug. Daar loopt het transportriool via het terrein van Rasa Senang en de Patrijslaan naar het stelsel bij het Klompven en Eikenven. Via de Gaspeldoornstraat wordt het afvalwater verder getransporteerd langs het bergbezinkbassin via een zinker onder de Essche Stroom naar de verzamelleiding richting de RWZI. Op enkele plaatsen wordt het water uit het drukrioolsysteem in het vrij vervalstelsel overgepompt. Het centrum gebied tussen de spoorlijn en de Achterste Stroom voert voornamelijk via de Groenstraat, Burg. Canterslaan, Terburghtweg af naar de verzamelleiding in het verlengde van de Nic. Van Eschstraat. Op deze verzamelleiding komt het water vanuit Moergestel en het zuiden. De leiding gaat daarna onder de spoorlijn door en gaat samen met de transportleiding vanuit het noorden naar de zuivering.
Huidige rioolstelsel
Gemeente: De gemeente Oisterwijk heeft voor het grootste deel nog een gemengd stelsel. Het totale stelsel wordt onderverdeeld in de kernen Oisterwijk, Moergestel en Heukelom. In de nieuwe plannen zoals Laarakkers en Sonman is een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangelegd. Oisterwijk: Uit de beschikbare gegevens zoals inspecties en visuele waarneming is de conclusie getrokken dat de riolering in de kern Oisterwijk al redelijk goed is. De gevolgen van de bouwpilot zijn over het algemeen redelijk te verwerken en leiden per saldo tot een grotere afkoppeling van verhard oppervlak. De drukriolering in het buitengebied is relatief jong. Binnen de kern Oisterwijk functioneert het stelsel over het algemeen goed. Op enkele plaatsen (Heusdensebaan e.o.) ontstaan bij zware buien problemen met water op straat. Dit probleem zal na afronding van de werkzaamheden Kerkhoven sterk verminderen. Het bergbezinkbassin aan de Esschebaan werkt prima. Maar als gevolg van de grote hoeveelheid slib dat achterblijft in het bassin loopt de pomp regelmatig vast bij het ledigen.
Hemelwater
Het opvangen en verwerken van hemelwater is een nieuw onderdeel binnen het GRP. Door de nieuwe zorgplicht uit de wet 'Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken' is het vanaf 1 januari 2008 mogelijk om de bekostiging van de maatregelen onder te brengen binnen een verbreed rioolrecht. De werkzaamheden voor infiltratie die de afgelopen 10 jaar zijn uitgevoerd waren in principe eigen beleid. Door de nieuwe wetgeving wordt nu ook landelijk dit beleid vastgelegd als een zorgplicht. Vanaf 1995 wordt in de kern Oisterwijk al verhard oppervlak afgekoppeld van het gemengde stelsel. Uit visuele inspectie is komen vast te staan dat de voorzieningen in goede conditie zijn. Over het algemeen functioneren de voorzieningen overal uitstekend tot goed.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
14
Grondwater
De zorgplicht voor grondwater is erop gericht om de zorg voor een goed grondwaterpeil in relatie tot het gebruik van een terrein vast te leggen. Daarbij gaat het vooral om watersuppletie door afstroming van een teveel aan water veroorzaakt door infiltratie en berging van hemelwater ondergronds. Er zijn weinig klachten bekend over grondwateroverlast. Op enkele plaatsen binnen de kern Oisterwijk is van oudsher de grondwaterstand na een regenperiode tijdelijk verhoogd. De voornaamste klachten zijn tot nu toe optrekkend grondwater in de muren en water in convectorputten en kruipruimte. Er is geen register bijgehouden van meldingen van grondwateroverlast. Onderzocht wordt op welke manier de meldingen geregistreerd kunnen worden.
Voorkomen van wateroverlast Hemelwater, grondwater en riolering
Bij grote neerslaghoeveelheden moet het water zoveel mogelijk in het gebied worden vastgehouden om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Het is namelijk onmogelijk het afwateringsstelsel en de capaciteit van de gemalen af te stemmen op piekbuien, zeker als rekening wordt gehouden met de verwachte klimaatverandering. Daarnaast wordt door het vasthouden van water verdroging (onder andere watertekort in lange perioden zonder neerslag) tegengegaan. Voor het opvangen en afvoeren van neerslagpieken ter voorkoming van wateroverlast is, bij realisering van nieuwe ontwikkelingen, vergroting van de bergingscapaciteit nodig. In het kader van duurzaam waterbeheer is het van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige consequenties. Daarom dient in het kader van de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden, indien relevant, een watertoets te worden uitgevoerd. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd. Het verdient de voorkeur nieuwe ontwikkelingen volledig af te koppelen. De omgeving mag daarbij echter niet extra worden belast. Daarom dient het water zo lang mogelijk op het betreffende perceel in het plangebied te worden vastgehouden. Het verhard oppervlak kan bij sommige ontwikkelingen immers aanzienlijk toenemen en daarmee nemen de hoeveelheden water, die versneld door het afwateringsstelsel moeten worden afgevoerd, ook toe. In de praktijk is toetsing nodig vanaf 100 m2 toename van verharding. Als gewenste situatie inzake hemelwater bij bestaande bouw binnen stedelijk gebied wordt in gebieden met een (toekomstig) gescheiden rioolstelsel door de gemeente de zorgplicht in de openbare ruimte uitgevoerd. Bij de aanleg van hemelwaterriolering krijgt elk perceel kosteloos een aparte hemelwateraansluiting. De perceeleigenaar krijgt de verplichting om binnen een periode van vijf jaar na aanleg van de aansluitmogelijkheid minimaal alle dakoppervlakken af te koppelen. Het hemelwater wordt dan afgevoerd via de hemelwaterriolering. In gebieden met een gemengd rioolstelsel wordt het hemelwater ingezameld en verwerkt door de gemeente. Binnen deze gebieden zijn veel percelen aanwezig waarbij het hemelwater geheel of gedeeltelijk op eigen terrein verwerkt kan worden. Deze afkoppeling kan vaak met eenvoudige middelen al gerealiseerd worden. Percelen die aan een (zak)sloot of duiker liggen kunnen eenvoudig het afvloeiende hemelwater in het oppervlaktewater brengen. Percelen met een groot terreinoppervlakte kunnen het water eenvoudig op eigen terrein verwerken.
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bij verbouwingen worden voorschriften gegeven voor het verwerken van het hemelwater. Voor al deze gevallen wordt een maatwerkoplossing toegepast. Van de perceeleigenaar wordt verwacht dat binnen vijf jaar na vaststelling van het GRP ten minste het dakoppervlak van een woning die binnen de bovenstaande mogelijkheid valt wordt afgekoppeld. Voor de gewenste situatie van grondwater zijn beleidsuitgangspunten geformuleerd. Maximale grondwaterspiegel: Gestreefd wordt binnen het stedelijke gebied naar een maximale grondwaterspiegel met een GHG van 0,70 m1 – maaiveld. Overschrijdingskans: Het is toelaatbaar als de GHG jaarlijks gedurende een periode van maximaal 4 weken overschreden wordt tot een hoogte van 0,50 m1 – maaiveld. Voor het grondwater is geconstateerd waar structurele wateroverlastproblemen tot de mogelijkheden behoren. In Oisterwijk is dit mogelijk bij Dille, het Bevrijdingsplein, de Willem de Zwijgerlaan, Frans Halsstraat, Klompven en Eikenven, Schout Coomansstraat.
Waterkwaliteit
Het oppervlaktewaterstelsel wordt overwegend gevoed met schoon grond- en regenwater. Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat duurzame bouwmaterialen worden toegepast om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt.
Verdroging/natte natuur
Wat betreft de criteria verdroging en natte natuur zijn inrichtingsprojecten veel effectiever dan het bestemmingsplan. In het kader van de reconstructie is echter afgesproken dat voor de natte natuurparel en de daaromheen gelegen 500 m brede beschermingszone een vereiste van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden moet worden opgenomen om werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de mate van verdroging, te kunnen toetsen.
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan niet strijdig is met waterdoelstellingen. Er worden geen concrete ontwikkelingen geprojecteerd die nog niet de watertoetsprocedure hebben doorlopen. Indien concrete ontwikkelingen noodzaken tot waterhuishoudkundige maatregelen, zullen deze in overleg met het waterschap worden getroffen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2
Toelichting op de Staat van Activiteiten
Achtergronden van het bestemmingsplan De gemeente Oisterwijk kiest voor een positieve benadering om aan huis startende ondernemers mogelijkheden te bieden. Daarvoor is het belangrijk dat ook voor een ieder duidelijk is welke activiteiten hieronder vallen. Mogelijke criteria voor afbakening van het begrip 'beroep, bedrijf en kantoor aan huis' en te stellen voorwaarden worden hierna weergegeven. Deze toelichting is ontleend aan de gemeentelijke Notitie startende ondernemers.
B2.1. Aspecten Omvang
Binnen een woonbestemming zal een beroep/bedrijf aan huis uiteraard naar omvang ondergeschikt moeten zijn aan het wonen. Dit kan geobjectiveerd worden in de vorm van een maximum van 40% van de totale toegestane vloeroppervlakte (incl. verdiepingen en bijgebouwen) binnen het bestemmingsplan. Om bij zeer grote woningen uitersten te voorkomen wordt een absoluut maximum van 80 m2 gesteld.
Commercieel karakter
Van commerciële beroepsuitoefening is sprake indien winst het belangrijkste oogmerk is. Beroepen die worden uitgeoefend tegen een honorarium, zullen claimen alleen al daarom niet-commercieel te zijn, terwijl dat soms toch valt te betwijfelen. De mate waarin een beroep commercieel is kan nauwelijks worden vastgesteld en is daarom niet bruikbaar als toetsingscriterium.
Directe hinder voor of nadelige invloed op de omgeving
Directe hinder voor de omgeving kan worden voorkomen door bedrijven met een milieucategorie van 3 t/m 6 uit te sluiten. Hetzelfde geldt voor eventuele verkeers- en parkeerhinder. De gebruikelijke voorwaarde is daarbij dat er geen sprake mag zijn van een ontoelaatbaar publieks- of verkeersaantrekkend karakter, mede in relatie tot eventueel reeds aanwezige beroeps- en bedrijfsvestigingen in de nabije omgeving (zie ook aantallen bezoekers). Verder dient er in principe geparkeerd te worden op eigen terrein. Van een nadelige invloed op de omgeving zou voorts sprake zijn als de uiterlijke verschijningsvorm van het 'bedrijf' niet past in de woonomgeving. Een kapsalon bijvoorbeeld kan het uiterlijk van een winkel krijgen. Voorwaarde moet dus zijn dat de
2
beroepsuitoefening ook in zijn verschijningsvorm ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie. Reclame-uitingen aan of bij de woning zijn derhalve niet toegestaan. Dienstverlenend, verzorgend of productiekarakter
Beroepen met een dienstverlenend karakter zijn veel voorkomende beroepen aan huis. Maar ook kan gedacht worden aan: 1. ambachtelijke productie (vervaardiging kleding, sieraden etc.); 2. verzorging van huisdieren (bijvoorbeeld trimsalon); 3. cosmetische verzorging (bijvoorbeeld kapsalon, schoonheidssalon etc.). Vooral vanuit de laatstgenoemde categorie bestaat kennelijk dikwijls behoefte om het beroep aan huis uit te oefenen, veelal in combinatie met werkzaamheden in het gezin. Behoudens eventuele bezwaren vanuit andere toetsingscriteria (bijvoorbeeld hinder, omvang of verschijningsvorm), zijn er geen motieven aan te voeren om een van deze categorieën of beroepen uit te sluiten.
Traditie
Van oudsher wordt/werd een aantal beroepen zoals huisarts, architect, verzekeringsagent et cetera dikwijls aan huis uitgeoefend. In veel gevallen hebben dergelijke praktijken of kantoren onder andere door samenwerking een omvang aangenomen waardoor zij zich niet meer lenen voor vestiging aan huis. Bijvoorbeeld een volwaardige huisartsenpraktijk kan ontoelaatbaar publieks- en verkeersaantrekkend zijn. Een kleinschalige nacht- en weekendpraktijk daarentegen is vrijwel altijd alleszins acceptabel. 'Traditie' als criterium op zich is niet bruikbaar. Wel speelt bij de vestiging van een huisartsenpraktijk de noodzaak van vestiging in het verzorgingsgebied een rol.
Vestigingsmogelijkheid elders
Behoudens enige uitzonderingen kunnen de meeste beroepen en bedrijven die aan huis worden uitgeoefend ook elders worden gevestigd. Een praktisch probleem daarbij is de zeer beperkte beschikbaarheid van voor dat doel geschikte en bestemde ruimten. Ook indien ruimte elders voorhanden is, moet het de ondernemer in principe vrij staan op grond van voor hem/haar relevante motieven te kiezen voor vestiging thuis.
Voortdurende bereikbaarheid
Bij sommige beroepen is het noodzakelijk dat de ondernemer behalve de normale wekelijkse werktijd een aantal dagen, nachten of dagdelen direct op zijn praktijk, kantoor of bedrijf bereikbaar is: de daadwerkelijk aan-huis-'gebonden' beroepen. Dergelijke beroepen moeten, behoudens ernstige bezwaren op basis van een der andere criteria, als beroep/bedrijf aan huis worden toegelaten.
Valse concurrentie
Met name vanuit beroepsgroepen die te doen gebruikelijk (ook) zijn gevestigd in winkelpanden of andere specifieke (dure) bedrijfspanden (bijvoorbeeld kappers) kan gesteld worden dat het uitoefenen van die beroepen aan huis een vorm van valse concurrentie is die door de overheid zou moeten worden tegengegaan. Wat er ook zij van deze stelling, de bevoegdheid van de gemeente reikt met het bestemmingsplan niet verder dan het voorkomen of tegengaan van activiteiten voor zover die uit planologisch oogpunt ongewenst zouden zijn. Motieven die worden ingegeven vanuit de kennelijke behoefte de onderlinge economische verhoudingen tussen burgers te regelen mogen niet maatgevend zijn.
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Persoonlijke omstandigheden
Het is denkbaar dat iemand door persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een lichamelijke handicap, slechts in staat is thuis zijn beroep/bedrijf uit te oefenen. In dergelijke gevallen geldt voor aan-huis-gebonden beroepen: toestaan behoudens ernstige bezwaren uit anderen hoofde.
Aantal bezoekers
Het aantal bezoekers kan bepalend zijn voor eventuele verkeers- en parkeerhinder. Daarnaast kan de aanwezigheid van veel mensen op zich hinderlijk zijn in de vorm van bijvoorbeeld geluidsoverlast of aantasting van de privacy. Beroepen/bedrijven waarbij zulke hinder of overlast kan worden verwacht, kunnen niet worden toegestaan. Het al dan niet werken op afspraak kan bepalend zijn voor de toelaatbaarheid. De bedrijfsvoering dient hierbij bepalend te zijn.
Aantal werknemers
Uitgangspunt is dat het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door ten minste een van de bewoners van de betreffende woning. Dat er daarnaast 'derden' werkzaam zijn is niet uitgesloten, maar indien meerdere werknemers dagelijks aanwezig zijn zal het daarvoor op basis van de gebruikelijke norm vereiste aantal parkeerplaatsen ruimschoots voorhanden moeten zijn. Overigens wordt het aantal (gelijktijdige) werknemers beperkt door de maximale omvang van een vestiging.
Detailhandel
In principe is detailhandel niet als beroep aan huis toegestaan. In hoeverre is detailhandel als nevenactiviteit wel acceptabel. Als voorbeelden zijn te noemen: 1. verkoop in eigen atelier vervaardigde kunst of kleding; 2. verkoop van cosmetische producten vanuit een schoonheids- of kapsalon. Bij het eerste voorbeeld ligt de detailhandel in het rechtstreekse verlengde van de beroepsuitoefening en is bijna noodzakelijk, omdat de afzet via de reguliere detailhandel bij een geringe productie vrijwel onmogelijk is. Daarbij moet wel bewaakt worden dat het uitsluitend verkoop van zelfgemaakte artikelen betreft. De verkoop van cosmetica door bijvoorbeeld een schoonheidsspecialiste is weliswaar gebruikelijk en levert wellicht een belangrijk deel van haar inkomen, maar van noodzaak in verband met de beroepsuitoefening is geen sprake, behalve uiteraard de tijdens een behandeling 'verwerkte' producten. Hetzelfde geldt voor een kapsalon of ander cosmetisch instituut. Omdat bovendien door het toelaten van dergelijke detailhandel de kans wordt vergroot dat een salon een ongewenst 'winkelachtig' karakter krijgt, moet detailhandel als nevenactiviteit van 'salons' en dergelijke uitdrukkelijk verboden worden.
B2.2. Bepalingen Het vorenstaande kan als volgt worden samengevat. Het uitoefenen van een beroep, bedrijf of kantoor aan huis, al dan niet onder specifieke voorwaarden, is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden.
De activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving. De activiteit is naar omvang ondergeschikt aan het wonen, dus niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van het gebouw en totaal mag niet meer dan 80 m2 in beslag
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
4
worden genomen. De activiteit wordt hoofdzakelijk verricht door de bewoner, mogelijk ondersteund door ten hoogste 1 medewerker; gebruikmaking door een niet-bewoner is toegestaan voor zover het geen maatschap betreft. Er is geen sprake van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen. Er is of kan voldoende worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers. Er vindt geen detailhandel plaats, anders dan ten behoeve van ter plaatse vervaardigde of gebruikte goederen. Op geen andere wijze wordt hinder of overlast veroorzaakt. Door de aard van de werkzaamheden of de persoonlijke omstandigheden van de bewoner(s) is de activiteit niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend. De activiteiten zijn niet toegestaan in een bijgebouw.
Op basis van gegevens van de Kamer van Koophandel met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, en de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is een toedeling van functies opgesteld. In dit overzicht zijn activiteiten genoemd die toelaatbaar zijn in een dorpskern.
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 3
Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
Bijlage
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'Staten van Bedrijfsactiviteiten'
1. Algemeen Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar). In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn. Milieuzonering en Staten van Bedrijfsactiviteiten De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staten van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van twee verschillende Staten van Bedrijfsactiviteiten: De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (SvB 'bedrijventerrein') wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen. De SvB 'bedrijventerrein' wordt tevens toegepast in het buitengebied en op los liggende, relatief grootschalige bedrijfspercelen die op enige afstand van burgerwoningen zijn gelegen. In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat daarbij in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De SvB 'functiemenging' kan indien gewenst ook worden toegepast in woonwijken waar een enkel bedrijf aanwezig is. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke situaties in de VNG-publicatie niet meer met richtafstanden be-
Bijlage
paald, maar met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria in de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling In de SvB 'bedrijventerrein' is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de SvB 'bedrijventerrein' indicaties voor verkeersaantrekkende werking. Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in SvB 'bedrijventerrein' gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Omgevingstype rustige woonwijk In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied. Omgevingstype gemengd gebied In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Bedrijfswoningen Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Te hanteren richtafstanden De SvB 'bedrijventerrein' onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
Bijlage
milieucategorie
3
richtafstand (in meters) rustige woonwijk
gemengd gebied
1
10
0
2
30
10
3.1
50
30
3.2
100
50
4.1
200
100
4.2
300
200
5.1
500
300
5.2
700
500
5.3 6
1.000 1.500
700 1.000
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen In de SvB 'bedrijventerrein' zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft: bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn; bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico; bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan. De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' De in dit bestemmingsplan opgenomen SvB 'bedrijventerrein' komt in verregaande mate overeen met de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. In de toegepaste SvB 'bedrijventerrein' zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) ten opzichte van de activiteiten die in de VoorbeeldStaat zijn opgesomd. Onder de volgende SBI-codes 0112, 014, 05011, 05012, 0502, 2612, 63.1 en 63.21 zijn activiteiten toegevoegd die vallen onder de definitie 'bedrijf'. In de VNG-publicatie is een aparte lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst is verwerkt in de SvB 'bedrijventerrein' voor zover sprake is van activiteiten die vallen onder het begrip 'bedrijf'. Hierdoor hebben toevoegingen plaatsgevonden bij de SBI-code 51.512. Groothandels voor professioneel vuurwerk en vuurwerkfabrieken zijn vanwege strenge eisen uit het Vuurwerkbesluit nooit toegestaan op een bedrijventerrein en dus niet in de SvB 'bedrijventerrein' opgenomen. Dit geldt ook voor bedrijven die kernenergie produceren. Bij enkele activiteiten heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten1) van deze activiteiten. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie van de categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang het oppervlak van het bedrijf: 15.2 en 51.8. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie naar categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang sprake is van reparatie of incidenteel bouwen dan wel reguliere productie: 29 en 35.1. Voor aanne1) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
4
Bijlage
mers, SBI-code 45, is een nadere indeling van diverse aannemersactiviteiten gemaakt met bijbehorende categorie-indeling.
3. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' Functiemengingsgebieden In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan: stadscentra, dorpskernen en winkelcentra; horecaconcentratiegebieden; zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen; (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast. Kenmerken van de activiteiten De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om: kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid; bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt; activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden. De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast: In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan1). De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten2) van deze activiteiten.
1) De VoorbeeldStaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren en dienstverlening. 2) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
Bijlage
-
5
In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet. Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan.1) De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
4. Flexibiliteit Beide Staten blijken in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in beide Staten is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staten en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'bedrijventerrein' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal één categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of 1) Dit betreffen bedrijven die in de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' uit de VNGuitgave voor alle milieuaspecten een richtafstand van maximaal 30 m hebben ten opzichte van een rustige woonwijk en voor het aspect gevaar zelfs een richtafstand van 10 m. Dergelijke bedrijven worden in de bestemmingsplanpraktijk, ook onder de oude VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2001), direct naast woningen in een gemengd gebied toegestaan.
6
Bijlage
categorie B2 in plaats van B1). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'bedrijventerrein' of 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. In de SvB 'bedrijventerrein' is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB 'bedrijventerrein' aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen. Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/SvB b+f oktober 2010
Bijlage 4
Inventarisatie en inschaling bedrijven
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inventarisatie en inschaling bedrijven Centrum Oisterwijk
Hieronder staan alleen de bedrijven aangegeven die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid van de desbetreffende bestemming.
adres
aard van de activiteiten
S.B.Icode
cat. S.v.B.
algemene afweging toelaatbaarheid
bestemmingsregeling
De Lind 11
handelsbemiddeling (kantoren)
461
nvt
B1
kantoor
C-5 (k)
De Lind 15
zakelijke dienstverlening
69
nvt
B1
kantoor
C-5 (k)
De Lind 39
Zakelijke dienstverlening
70
A
B1
kantoor
C-2 (k)
Dorpsstraat 11G
chemische wasserijen en ververijen
96012
nvt
B1
maatwerk. komt niet voor op functiemengingslijst, past niet in gemengd gebied
C-2 (sb-1)
Dorpsstraat 31
groothandel in overige consumentenartikelen (nonfood) n.e.g
464
C
B1
maatwerk
C-2 (sb-2)
Stationsstraat 4
computerservice- en informatietechnologie
62
A
B1
C-5 (b)
Bijlage 5
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom aangesloten bij de systematiek van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de milieuregelgeving en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op deze regelgeving op de volgende vormen van hinder: geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten. Wanneer relevant wordt daar in de plantoelichting apart op ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten bieden de richtafstandenlijsten uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen2); de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Hierbij is voor categorie 1 een onderscheid gemaakt in oppervlakte om de verkeersaantrekkende werking van deze
1) Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV. Uitgangspunt bij de Staat van Horecaactiviteiten is de openingstijden die een horeca-activiteit, mede gelet op de aard van de omgeving, nodig heeft om te kunnen functioneren. 2) Ruimtelijke relevant is bovendien dat deze gebruikelijke openingstijden in het algemeen kunnen verschillen per gebied (horeca bij klein winkelcentrum in woonwijk versus horeca in centrumgebied/uitgaansgebied)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
2
horeca-activiteiten in de categorisering op te nemen. Hierbij wordt uitgegaan van het vloeroppervlak van de betreffende horeca-activiteiten1). Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1. 'lichte horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend en in hoofdzaak etenswaren en maaltijden verstrekken. Zij veroorzaken hierdoor slechts beperkte hinder voor omwonenden: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in rustige woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden vindt mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats; In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants, pensions en dergelijke; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels; 2. 'middelzware horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook deels 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het kunnen ook bedrijven uit categorie 1 zijn die gelet op hun locatie en de aard van hun omgeving delen van de nacht geopend zijn, bijvoorbeeld een snackbar in een centrumgebied; 3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bij de verschillende horecabedrijven zijn de activiteiten die in hoofdzaak worden uitgevoerd richtinggevend voor de categorie-indeling: de hoofdfunctie van het bedrijf wordt ingedeeld met behulp van de Staat van Horeca-activiteiten. Ondergeschikte functies maken onderdeel uit van de hoofdactiviteit en worden niet bij de categorie-indeling betrokken. Zo is het verhuur van ruimtes/zalen bij een café een ondergeschikte activiteit die niet tot andere milieuhinder leidt: voor die ruimtes gelden dezelfde openingstijden als bij de hoofdactiviteit en deze ruimtes zijn in het algemeen beperkt in aantal en omvang. Voor hotels met bar geldt dat de bar in het algemeen een ondergeschikte activiteit betreft die bedoeld is als service richting hotelgasten: een dergelijke activiteit zal in het algemeen geen andere bezoekers aantrekken en leidt als ondergeschikte functie niet tot relevant andere milieueffecten. Flexibiliteit De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van 1) Dat wil zeggen de totale bebouwde ruimte (inclusief opslag- en overige dienstruimten) en de totale onbebouwde ruimte inclusief terras voor zover deze binnen de horecabestemming is gelegen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
3
een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten en een dergelijk bedrijf één categorie lager kan indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat een omgevingsvergunning tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden verleend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
85
Bijlage 6
Toelichting op bijzondere woonvormen
Achtergronden van het bestemmingsplan
B6.1. Toelaatbaarheid woonvormen Ten aanzien van de toelaatbaarheid bestemmingsregeling er als volgt uit.
van
de
verschillende
woonvormen,
ziet
de
Een reguliere woonvorm (huishouden) past binnen de woonbestemming (wonen in een woning). Hiermee vergelijkbare zelfstandige woonvormen met een vast samenlevingsverband (continuïteit, onderlinge verbondenheid), maar zonder noodzakelijke en aanwezige permanente begeleiding en/of therapie, passen ook binnen de woonbestemming. Hieronder kunnen worden begrepen begeleid wonen van mensen met een verstandelijke beperking, tijdelijke verblijf van personen met een verstandelijke handicap of met psychische problemen, een woongroep, huisvesting van personen met TBS-status (laatste stadium) of een Thomashuis, voor zover aan de hiervoor vermelde kenmerken wordt voldaan. Bijzondere woonvormen zijn strijdig met de woonbestemming. Het betreft dan niet-zelfstandige woonvormen, zonder vast samenlevingsverband (continuïteit, onderlinge verbondenheid), maar wel met een noodzakelijke en aanwezige permanente begeleiding en/of therapie ter plaatse. Hieronder kunnen worden begrepen huisvesting van alleenstaande minderjarige asielzoekers, dementerende bewoners of van licht gehandicapte jongeren met permanente begeleiding, een inloophuis voor gehandicapten, of mensen met psychische problemen. Bijzondere woonvormen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan. Kleinschaligheid en het niet aan de orde zijn van nadelige effecten voor de omgeving, zijn belangrijke voorwaarden. Het beleid en de bestemmingsregeling zijn gebaseerd op de analyse van jurisprudentie. In het centrumgebied van Oisterwijk is echter opvang van personen met een problematiek op het gebied van verslaving of psychische situatie worden hier niet gewenst.
B6.2. Analyse jurisprudentie Overwegingen jurisprudentie De volgende overwegingen uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak zijn van belang.
Naast zelfstandige bewoning door een gezin verdragen ook minder traditionele woonvormen zich met de woonbestemming, indien daar sprake is van nagenoeg
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
86
zelfstandige bewoning. Indien het bestemmingsplan zelf geen invulling geeft aan de bestemming Wonen, wordt ingevolge jurisprudentie naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook aan minder traditionele woonvormen gedacht, voor zover sprake is van zelfstandige bewoning met een duurzaam en bestendig karakter en zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners. Bepalend is of het gebruik van gronden voor andere woonvormen dan reguliere woonvormen, andere ruimtelijke gevolgen met zich meebrengt dan het reeds toegestane gebruik van deze gronden ten behoeve van de reguliere woonvormen. Een woonvorm passend binnen de bestemming Wonen wordt niet gekenmerkt door permanente, verplichte en aanwezige begeleiding en een aan het wonen gekoppeld begeleidings- of behandelingstraject.
Voorbeelden die passen binnen de bestemming Wonen
Begeleid wonen van mensen met een verstandelijke beperking. Vijf personen met een verstandelijke beperking kunnen in belangrijke mate zelfstandig wonen ten opzichte van de ondersteunende diensten en centrale voorzieningen van vergunninghoudster functioneren. De bewoners gaan overdag naar een centrum (dagbesteding, werk) en doen zelf boodschappen. Zij behoeven geen permanente begeleiding. Van therapeutische behandeling is geen sprake. Voorts eten zij gezamenlijk en maken zij gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen in de woning, waaronder een gedeelde natte cel. (ABRS 28 juni 2006, 200508258/1, Driebergen-Rijsenburg). Tijdelijke verblijf van personen met een verstandelijke handicap of met psychische problemen. Op de eerste verdieping van het gebouw bevinden zich drie zelfstandige appartementen met eigen toegang voor tijdelijke huisvesting (maximaal 1 jaar). Op de begane grond zijn spreek- en behandelruimtes en een ruimte voor dagactiviteiten aanwezig. De bedoeling is dat bewoners zoveel mogelijk zelfstandig wonen functioneren. Zo nodig en desgewenst wordt overdag begeleiding verleend door therapie en begeleide activiteiten en 's nachts kan personeel vanaf de overzijde van de straat, worden opgeroepen via intercom. Het verblijf in de appartementen is tijdelijk, maar maakt geen deel uit van een begeleidings- of behandelingstraject. De relatie met zorg en behandeling is te gering en te vrijblijvend om aan het wonen het zelfstandig karakter te ontnemen. Het gebruik van appartementen op de eerste verdieping is als zelfstandig wonen aan te merken en past niet in de bestemming Bijzondere doeleinden. (ABRS 25 maart 2009, 200803717/1, Opsterland). Een woongroep. De familie richt een woongroep op, bedoeld voor het voor onbepaalde tijd opnemen van personen met sociaal isolement om te voorzien in een vaste woon- en verblijfplaats. Kenmerken zijn deelname aan het gezinsleven (gezamenlijk gebruik maaltijden en verdeling huishoudelijke taken), een eigen kamer, gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer. Personen worden niet 'geplaatst' door een instelling of instantie; zij kiezen deze woonvorm zelf. Er is sprake van een woonvorm waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd met een duurzaam en bestendig karakter en waarbij ook een zekere mate van verbondenheid aanwezig is. (ABRS 6 februari 2008, 200703840/1, Ermelo). Huisvesting van personen met TBS-status. Personen met TBS-status worden gehuisvest gedurende de laatste fase van terbeschikkingstelling, om terugkeer in de maatschappij voor te bereiden. Zij verblijven voor de duur van ongeveer zeven maanden tot een jaar, zijn uitbehandeld, met enkele malen per week bezoek door begeleider. Zij zijn in staat tot het zelfstandig verrichten van alle facetten van het wonen (koken, schoonmaken, wassen en klussen). In het pand
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
87
bevinden zich twee keukenblokken, badkamer wordt gedeeld. De bewoners verrichten zelfstandig minimaal vier uur per dag betaalde of onbetaalde werkzaamheden buitenshuis. (ABRS 9 mei 2007, 200604047/1, Venlo). Thomashuis. Bij een Thomashuis is sprake van een nagenoeg zelfstandige bewoning en dus een woonvorm die past binnen de bestemming Wonen. (Rechtbank Assen, voorlopige voorziening, 27 oktober 2009, BK1166, Assen) Huisvesting van licht gehandicapte jongeren zonder verplichte permanente begeleiding. Op de begane grond van de woning worden twee kamers met een eigen badruimte gerealiseerd, op de verdieping komen vier van dit soort kamers. De bewoners gaan voor onbepaalde tijd een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan. Zij doen gezamenlijk boodschappen en ook de maaltijden worden in de regel gezamenlijk gebruikt. Er is een gemeenschappelijke woonkamer waar de bewoners onder meer gezamenlijk televisie kunnen kijken. Hoewel de bewoners begeleiding krijgen bij de uitvoering van de huishoudelijke taken, worden deze door hen zelf verdeeld of uitbesteed. Voorts blijkt uit het verhandelde ter zitting dat deze personen niet worden geplaatst door een instelling of instantie, maar dat zij zelf kiezen voor één van de woonhuizen van een instantie die de door hen gewenste woonvorm past. Er is sprake van een woonvorm waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd met een duurzaam en bestendig karakter en waarbij ook een zekere mate van verbondenheid aanwezig is. De hiervoor geschetste vorm van bewoning is terecht voor de toepassing van de planvoorschriften op één lijn gesteld met één huishouden. (ABRS 25 november 2009; 200906432/1/H1; Goes)
Voorbeelden die niet passen binnen de bestemming Wonen maar binnen de bestemming Maatschappelijk
Huisvesting van alleenstaande minderjarige asielzoekers. De woongroep van ama's vormt geen huishouden in de gewone zin van het woord en is daarmee ook niet op één lijn te stellen. Er is geen sprake van continuïteit in de samenstelling en niet van onderlinge verbondenheid (ABRS 11 februari 2004, 200303385/1, Dongeradeel). Inloophuis voor gehandicapten, daklozen of mensen met psychische problemen. Er is voortdurende professionele begeleiding nodig en in het gebouw aanwezig. Ondanks de persoonlijke leefruimte voor te huisvesten gehandicapten, zijn er gezamenlijke groeps/woonruimtes en een centrale keuken, waarin maaltijden gezamenlijk worden gebruikt. Door het ontbreken van een zodanig zelfstandige bewoning van het gebouw is deze huisvestingsvorm strijdig met de bestemming Wonen. (ABRS 12 april 2006, 200504933/1, Alphen aan de Rijn). Huisvesting van dementerende bewoners. Hoewel het de bedoeling is dat de dementerende bewoners zoveel mogelijk zelfstandig zullen functioneren, gelet op de aard van hun ziekte, 24 uur per dag begeleiding aanwezig zal zijn. Er is geen sprake van nagenoeg zelfstandige bewoning en dus niet van een huishouden. (ABRS 29 november 2006, 200601720/1, Helmond). Verslavingskliniek. Met de woorden 'maar niet therapeutisch behandeld worden' in de definitie van het begrip bijzondere woonvorm wordt de reikwijdte van dit begrip beperkt; bij de verslavingskliniek gaat het om woonvormen waarbij de therapeutische behandeling bijkomstig is en het wonen niet de vorm van de therapeutische behandeling vormt. Een verslavingskliniek kan niet als een bijzondere woonvorm worden aangemerkt, aangezien daar een therapeutische behandeling van de verslaafden voorop staat. De bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' is in een dergelijk geval aangewezen. (ABRS 21 oktober 2009, 200806242/1/R1, Arnhem).
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
88
In het centrumgebied van Oisterwijk is echter opvang van personen met een problematiek op het gebied van verslaving of psychische situatie worden hier niet gewenst.
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 7
Externe veiligheid tankstation Moergestelseweg 5
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Notitie gemeente Tilburg
Voor
Frenkel Beerens
Van
Jan van Kieboom
Ter kennisgeving aan Datum Inzake
oktober 2008 Externe Veiligheidsrapportage inzake uitwerkingsplan Catharinenberg.
Externe veiligheid Inleiding Het onderliggende externe veiligheidsbeleid in het kader van de ruimtelijke ordening richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid heeft dus vooral betrekking op zogeheten risicobedrijven en op de wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Bij de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten voor het onderhavige plangebied is betrokken de beleidsvernieuwing op dit gebied zoals dat in juni 2001 is vastgesteld in het Nationaal Milieubeleidsplan 4. De uitgangspunten van het nieuwe beleid kunnen als volgt worden samengevat:
Doorkiesnummer 013 542 90 38 Faxnummer 013 542 93 37
“Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico PR1). De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord (groepsrisico GR2). Daarbij spelen maatschappelijke baten van, en beschikbare alternatieven voor de betreffende activiteiten een belangrijke rol. Het onderscheid tussen de waarden voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten in bestaande en nieuwe situaties komt uiterlijk in 2010 te vervallen. Het externe veiligheidsbeleid binnen dit bestemmingsplan beschouwt de risico’s veroorzaakt door risicovolle activiteiten die buiten het plangebied plaatsvinden en die van invloed zijn op de veiligheid binnen de grenzen van het plangebied. De vertaling in wet- en regelgeving is thans volop in ontwikkeling. De kaders waarbinnen wij de externe veiligheid 1
Plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een risicovolle inrichting (of risicovolle route), uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting (of die route) waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is; 2
Groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle inrichting (of risicovolle route) en een ongewoon voorval binnen die inrichting (of route) waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
blad 1 van 10
Publiekszaken Sociale Zaken Burger- en Ondernemerszaken
Notitie gemeente Tilburg
hebben beoordeeld worden gevormd door de meest recente inzichten op dit gebied en worden thans weerspiegeld door:
blad 2 van 10
Notitie gemeente Tilburg
1. Het Vuurwerkbesluit; 2. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), alsmede de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI); 3. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota-Rnvgs), die op 15 februari 1996 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Na de afkondiging in het NMP4 is duidelijk geworden dat i.v.m. het internationale karakter van het transport van gevaarlijke stoffen een wettelijke verankering op korte termijn niet gerealiseerd kan worden. Daarom hebben de Ministers van VROM, V&W en BZK besloten om middels een circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” gepubliceerd in de Staatscourant van 18 juli 2008, nr.137, pagina 22, het beleid t.a.v. mobiele bronnen te verlengen en verder te operationaliseren en te verduidelijken.
Huidige situatie Op de gronden van plangebeid waren in het verleden gevestigd een middelbare school voor circa 200 leerlingen en een kleuterschool met circa 150 kinderen, die daar uitsluitend in dagperiode aanwezig waren. De personendichtheid in het gebied lag gedurende de dagperiode op circa 500 pers./ha. Toekomstige situatie Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van een 82 woningen in een vijftal appartementengebouwen met drie verdiepingen. In de betreffende woningen zullen gemiddeld 2 personen per appartement wonen. Dit resulteert in een personendichtheid van 115 pers./ha in de dagperiode en 230 in de nachtperiode.
Beoordeling stationaire bronnen (inrichtingen) Bij de beoordeling van de externe veiligheidsaspecten van inrichtingen moet rekening worden gehouden met risicovolle inrichtingen die binnen en buiten het plangebied zijn gelegen. De aanwijzing van inrichtingen waarvan de externe veiligheidsaspecten betrokken moeten worden in het kader van de ruimtelijke ordening zijn de inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit en onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Vuurwerkbesluit In de directe omgeving van de inrichting zijn geen vuurwerkbedrijven gelegen die bij beoordeling van het onderhavige plan betrokken moeten worden. Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) Ten zuiden van het plangebied is een LPG-tankstation gelegen aan de Moergestelseweg 5 te Oisterwijk. Het invloedsgebied van 150 meter reikt tot over het plangebied. In het kader van het Bevi moet worden geconstateerd dat: De woongebouwen van Catharinenberg moeten worden aangemerkt als een kwetsbaar object;
blad 3 van 10
Notitie gemeente Tilburg
dat de doorzet aan LPG op het tankstation op basis minder dan 1.000m3 per jaar bedraagt. De doorzet van het LPG-tankstation wordt middels een Wm-procedure beperkt.
blad 4 van 10
Notitie gemeente Tilburg
Plaatsgebonden risico De meest nabijgelegen woning in het plangebied Catharinenberg is gesitueerd op ten minste 90 m uit het vulpunt en de ondergrondse LPG-tank en derhalve buiten de 10-6 PR-contour en voldoet aan de grenswaarde uit het Bevi. Groepsrisico In opdracht van het ministerie VROM en in samenwerking met het RIVM en de Vereniging Vloeibaar Gasbedrijven heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. een rekentool ontwikkeld voor het berekenen van het optredende groepsrisico. Deze tool vervangt de tabel met kentallen voor personendichtheden zoals die opgenomen is in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Uit een toegepaste berekening blijkt dat de tool geschikt is voor de onderhavige situatie, wel is de vernieuwing van het REVI 2007 nog niet in berekening verwerkt. T.b.v. de beoordeling is een inventarisatie gemaakt van alle kwetsbare - en beperkt kwetsbare objecten die feitelijk binnen het invloedsgebied aanwezig zijn en aldaar geprojecteerd zijn. Deze situatie is verankerd middels het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunningen. In de huidige situatie is binnen het invloedsgebied zijn een objecten gelegen waarin zich verminderd zelfredzame personen bevinden. Dit object betreft een kleuterschool alwaar 150 kinderen aanwezig kunnen zijn. Op grond van het huidige herinrichtingsplan zullen er in het invloedsgebied geen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. Uit de berekening blijkt dat in de situatie met de twee scholen het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt voor een groep van 100 personen. Met name door de herbestemming zal het risico in de dagperiode sterk worden gereduceerd waardoor er geen sprake meer is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Verder wordt opgemerkt dat: in korte toekomst door het gebruik van een verbeterde vulslang en het aanbrengen van een hittewerende coating op de autogastankauto’s het optredende groepsrisico verder afnemen, zo zal de kans op een BLEVE met een factor 20 gereduceerd worden; dat op advies van de regionale brandweer tot een afstand van 150 m uit het vulpunt van de LPG-tank de glasvlakken in de gevels van de te bouwen woningen zullen worden voorzien van anti-splinterfolie. De lichtkoepels in het dakvlak zullen worden voorzien van veiligheidsglas. Gelet op het aanwezige groepsrisico ten gevolge van inrichting veroorzaakt het herinrichtingsplan geen onacceptabele groepsrisico’s.
Beoordeling mobiele bronnen. Buisleidingen 200 meter ten noorden van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding (diameter 6”, bedrijfsdruk 25 bar) gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van aardgasleiding.
blad 5 van 10
Notitie gemeente Tilburg
Spoorlijn Tilburg - Eindhoven Ten noorden van het plangebied is het Brabantspoor gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. In het kader van het externe veiligheidsbeleid zijn, middels een externe veiligheidsanalyse met behulp van risicoberekeningmethodiek RBM II, versie 1.2, de risico’s vastgesteld die verbonden zijn aan het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor door Oisterwijk. Uit de analyse blijkt dat: Het plangebied is gelegen in het gebied tussen de kilometerpalen 30.0 en 31.0 km; Voor het betreffende baanvak is de ongevalfrequentie vastgesteld van 7,27-8.per jaar; Bij de uitwerking van het bestemming woondoeleinden moet rekening worden gehouden met de te verwachten risico’s m.b.t. het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Tilburg-Boxtel dat in de huidige situatie plaatsvindt (2007), is weergegeven in spoor ketelwagens (SKW) in onderstaande tabel. Volgens RBMII is voor de dag/nachtverhouding rekening gehouden met 33% van de transporten in de dagperiode en 67% in de nachtperiode. Baanvak Tilburg-Boxtel 2007 A B2 B3 C3 D3 D4
Brandbare gassen Giftige gassen Zeer giftige gassen Zeer brandbare vloeistoffen Giftige vloeistoffen Zeer giftige vloeistoffen
10.300 800 0 13.100 2.600 900
Prognose 2010 -2020 2.850 0 0 0 1.150 300
Type trein SKW druk bont SKW druk bont SKW druk bont SKW SKW SKW
Voor de risicoberekening is uitgegaan van de risicoberekeningsmal die geldt voor ‘standaard’ situaties van de vrije baan en die is uitgevoerd met de IPO RBMberekeningmethodiek.
Plaatsgebonden risico Uit de risicoanalyse blijkt dat de 10-6 PR-contour op basis van de gerealiseerde vervoersstroom in 2007 is gelegen op 30 meter uit het spoor. Op basis van de veranderingen in de vervoerstroom gevaarlijke stoffen zal de 10-6 PR-contour afnemen tot 0 meter. Het volledig wegvallen van de risicocontour wordt met name veroorzaakt door het feit dat in de toekomst geen brandbare vloeistoffen meer over het betreffende baanvak worden vervoerd. De realisatie van de betreffende bebouwing is in het kader van externe veiligheid voor wat betreft het plaatsgebonden risico aanvaardbaar. Groepsrisico Uit de risicoanalyse blijkt dat, op basis van de in 2007 gerealiseerde vervoersstroom, de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (baanvak 30.0 tot 31.0) met een factor 4 wordt overschreden. Ook de gevolgen van de beleidsvrije marktprognose van ProRail zijn doorgerekend met de IPO RBM-berekeningmethodiek. Hieruit blijkt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico daalt
blad 6 van 10
Notitie gemeente Tilburg
tot op een niveau van 0,8 van de oriëntatiewaarde. Deze waarde wordt met name bereikt door vermindering van het vervoer van brandbare gassen over het Brabantspoor. Tevens is duidelijk dat in het plangebied thans twee objecten zijn gelegen waarin zich verminderd zelfredzame personen bevinden. Het betreft hier een middelbare school en een kleuterschool alwaar tussen de 300 en 350 kinderen aanwezig kunnen zijn. Op grond van het huidige plan zullen daar geen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. De realisatie van de betreffende bebouwing is in het kader van externe veiligheid voor wat betreft het groepsrisico aanvaardbaar. Conclusie Met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is alleen van belang het vervoer over het Brabantspoor. Uit een risicoanalyse, op basis van de verwachte vervoersstroom van gevaarlijke stoffen, blijkt dat de geprojecteerde bebouwing niet binnen de maatgevende plaatsgebonden risicocontour is gelegen en dat het groepsrisico in de toekomst de oriëntatie waarde niet meer overschrijdt.
Advies van het bestuur van de regionale brandweer De regionale Brandweer is betrokken bij de tot stand komen van het herin-richtingsplan. Ten aanzien van het herinrichtingsplan heeft het bestuur van de regionale brandweer op 8 augustus 2008 advies uitgebracht (bijlage 1). Dit advies is mede gebaseerd op basis van het gevoerde overleg op 17 juli 2008. Gelet op de ligging richt het advies zich in het bijzonder op het LPG-tankstation. In het advies wordt ingegaan op relevante scenario's, de opkomsttijden voor de brandweer, bluswatervoorziening, de bereikbaarheid, het slachtofferbeeld op basis van worst case scenario. De brandweer komt daarbij tot de conclusie dat de veiligheidsregio voldoende capaciteit heeft voor de benodigde hulpverlening.
Algemene verantwoording van optredende groepsrisico’s Algemeen Het Bevi alsmede de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen normeert het plaatsgebonden risico, waardoor in de ruimtelijke ordening duidelijkheid wordt geschapen ten aanzien van de in acht te nemen veiligheidsafstanden tussen risicobronnen en (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Die ‘duidelijkheid’ geldt ten aanzien van het groepsrisico in mindere mate. De wetgever kiest bewust voor een niet-normatieve benadering van het groepsrisico, en geeft daarbij enige houvast door middel van de zogenaamde oriënterende waarden, maar verwacht veel van de verantwoordingsplicht groepsrisico zoals die in het Bevi en de nota-Rnvgs zijn opgenomen.
blad 7 van 10
Notitie gemeente Tilburg
In dit besluit wordt in het kader van de verantwoording in ieder geval betrokken: 1. De aanwezige en de op grond van het plan te verwachten personendichtheid in het plangebied; 2. Het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen; 3. De mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de transportassen exploiteert; 4. De maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen; 5. De voor- en nadelen van andere maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst; 6. De mogelijkheden tot de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, van de Wet rampen en zware ongevallen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen die het groepsrisico veroorzaken, en waarvan de gevolgen zich uitstrekken over het plangebied; 7. De mogelijkheden voor personen die zich in het plangebied bevinden, om zich in veiligheid te brengen indien op de transportassen een ramp of een zwaar ongeval voordoet. Overwegingen t.a.v. de verantwoording GR Bij de verantwoording groepsrisico blijft de verantwoording beperkt tot de risico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en het op- en overslaan van LPG in het LPGtankstation aan de Moergestelseweg 5. Wij hebben alvorens besluitvorming op dit punt af te ronden advies ingewonnen bij het bestuur van de regionale brandweer m.b.t. de groepsrisico’s en de mogelijkheden tot de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval. Bij onze verder overwegingen ten aanzien van tot en met 7 wordt in het vervolg in sommige andere onderdelen van dit document alwaar de onderwerpen reeds eerder en voldoende aan de
het bepaalde onder 1 gevallen verwezen naar betreffende orde zijn geweest:
Ad. 1 (personendichtheid in het plangebied) Zie de beschrijving van de huidige - en toekomstige situatie op pagina 2. Ad. 2 (Veroorzaakt GR door het spoor en het LPG-tankstation). Zie beschrijving groepsrisico spoor en het LPG-tankstation, respectievelijk op pagina 3 en 4. Ad. 3 (Maatregelen ter beperking GR door exploitant). Door het in gebruik nemen van de Betuweroute neemt het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Brabantspoor sterk af. Verder onderzoekt ProRail thans of het aantal bewaakte overwegen in Oisterwijk kan worden beperkt. Door de afname van het aantal overwegen zal ook de ongevalfrequentie op het spoor afnemen. Ook de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zullen daarmee verder afnemen.
blad 8 van 10
Notitie gemeente Tilburg
Ad. 4. (maatregelen ter beperking GR in het besluit) Gelet op de maatregelen die door de exploitant aan de bron worden getroffen, alsmede de ruimtelijke scheiding die op grond van de planvorming wordt aangehouden tussen de eerstelijns bebouwing en het spoor c.q. de bronnen binnen het LPG-tankstation, is het niet noodzakelijk, behoudens het toepassen van veiligheidsglas c.q. anti-splinterfolie, om verdergaande maatregelen ter beperking van het groepsrisico te treffen. Bij het herinrichtingsplan is tevens van belang dat de gebouwen worden voorzien van parkeergarages die in geval van een naderende explosie kunnen worden gebruikt voor het ondergronds schuilen. Bij het vaststellen van de vluchtroutes wordt hiermede rekening gehouden. Ad. 5. (voor- en nadelen van andere maatregelen tot beperking van het GR) Door de mate van onderschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico behoeft dit aspect niet als aandachtsgebied te worden betrokken bij de verantwoording. Ad. 6. (mogelijkheden tot rampenbestrijding) De lokale brandweerpost is gelegen op een afstand van 1 km van het plangebied. Daardoor is de brandweer binnen 7 minuten ter plaatse aanwezig en inzetbaar. Opgemerkt wordt dat de brandweer Oisterwijk m.b.t. ongevallen op het spoor of op de rijkswegen functioneert als regionaal steunpunt en derhalve de beschikking heeft over extra zware hulpverleningsmiddelen die daarmede snel ter plaatse inzetbaar zijn. In het plangebeid moet voldoende primair en secundair bluswater aanwezig zijn. M.b.t. de bluswatervoorziening zal advies worden uitgebracht door de afdeling preventie van de brandweer Oisterwijk. Rampenbestrijding op het spoor kan afhankelijk van weersomstandigheden (o.a. windrichting) geschieden vanuit diverse richtingen. In het gebied zijn voldoende ondergrondse brandkranen aanwezig die aangesloten zijn op een leidingnet van 150 of 200 mm. Deze leidingen kunnen voor een aanval vanuit het zuiden in voldoende mate voorzien in de primaire bluswatervoorziening. In het onderhavige plangebied voorzien in voldoende bluskranen. Secundaire bluswater is op 600 meter uit het spoor beschikbaar vanuit de Voortsestroom, dit bluswater kan eventueel via de Moergestelseweg worden aangevoerd. Ad. 7. (zelfredzaamheid). De zelfredzaamheid richt zich voornamelijk op het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen in het plangebied is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij incidenten bij risicovolle bronnen te voorkomen. Ook het tijdig waarschuwen van de bevolking bij incidenten waarbij voor de gezondheid gevaarlijke stoffen vrijkomen is van belang voor de zelfredzaamheid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het landelijk
blad 9 van 10
Notitie gemeente Tilburg
netwerk van sirenes, het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Het plangebied zal volledig worden afgedekt door sirenes behorende tot het WAS. Ingeval van een incident kunnen aanwezigen in het gebied worden gealarmeerd. In omstandigheid van een calamiteit kan naar ons oordeel een aanvaardbare dosisreductie voor de toxische stoffen worden bereikt door het stimuleren van beschermende maatregelen zoals het bevorderen dat personen binnenshuis gaan, ramen en deuren sluiten en ventilatie stoppen. Het benaderen van de betreffende personen zal dan met name tot stand komen op basis van aanwijzingen van de bevelvoerder en hij zal daarbij gebruik maken van de reguliere mogelijkheden zoals die beschikbaar zijn via radio en t.v. Een blootstellingsreductie kan verder worden bereikt door de blootgestelde personen in de bedreigde omgeving te beperken door waar mogelijk het stimuleren van het zich verwijderen uit het belaste gebied. In dit verband wordt opgemerkt dat in het plangebied geen objecten zijn gesitueerd voor personen die door hun fysieke gesteldheid minder zelfredzaam zijn. Verder zijn wij van oordeel dat het vastgelegde wegenstelsel in het gebied, in de beschouwde omstandigheden, voorziet in voldoende brede vluchtwegen om de volledige populatie uit het gebied te evacueren. Daarbij is tevens van belang dat de betreffende wegen ook voldoende capaciteit hebben voor de hulpdiensten die de betreffende evacuatie moeten coördineren. Een eventuele ontvluchting is in meerdere richtingen mogelijk waardoor, in een situatie dat een vluchtrichting door een bepaalde toxische wolk niet gebruik kan worden, voldoende adequate alternatieven beschikbaar zijn.
Conclusie: De externe veiligheidsaspecten van het spoor en het LPG-tankstation in en in de directe omgeving van het plangebied leiden niet tot onaanvaardbare veiligheidsrisico’s in het plangebied.
blad 10 van 10
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Basis Gegevens Naam project
Catherinenberg
Adres locatie LPG-tankstation
Moergestelseweg 5
Naam organisatie
Gemeente waalwijk
Naam persoon
Frenkel Beerens
Telefoonnummer
013-5291363
Datum berekening
2008-06-10
Pagina 1 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Toepasbaarheid Tankstation 1. LPG vulpunt, voorraadtank en afleverzuil maken onderdeel uit van één openbaar tankstation?
Ja
2. Worden op het LPG tankstation ook nog één of meer van de volgende stoffen verladen - Waterstof / Aardgas
Nee
3. LPG voorraadtank wordt bevoorraad met LPG tankwagens?
Ja
4. Eén LPG vulpunt bedient één LPG voorraadtank?
Ja
5. LPG voorraadtank heeft een volume van 20 m3 ?
Ja
6. LPG voorraadtank is in de grond ingegraven of ingeterpt?
Ja
7. Afstand tussen LPG vulpunt en LPG voorraadtank is kleiner dan 50 meter?
Ja
8. Zijn er venstertijden van toepassing op de laadtijden van de LPG-tankwagen?
Nee
9. De LPG doorzet is in de milieuvergunning beperkt tot 500 m3, 1000 m3 of 1.500 m3?
Ja
Bevolking Binnen een straal van 150 meter rond het vulpunt komen de volgende items voor: Eengezinswoningen (2,4 mens per woning, aanwezigheid 70% dag en 100% 's nachts)
X
Flatgebouw met eengezinsappartementen, (2,4 mens per woning, aanwezigheid 70% dag en 100% 's nachts) Bedrijven (40 uur per week overdag personen aanwezig, rest van de tijd geen personen aanwezig) Bedrijven (24 uur per dag personen aanwezig, 7 dagen per week) Kantoren (40 uur per week overdag personen aanwezig, rest van de tijd geen personen aanwezig)
X
Scholen (40 uur per week overdag personen aanwezig, rest van de tijd geen personen aanwezig)
X
Binnen een straal van 150 meter van het vulpunt komen de volgende items voor: Verzorgingstehuis, verpleegtehuis, ziekenhuis, kinderdagverblijf Evenementenhal, congrescentrum, dierentuin Bioscoop, theater, (voetbal)stadion Zwembad, sporthal, tennisbaan Of functies die niet in de tijdvensters passen zoals hierboven aangeduid
De rekentool is geschikt voor deze situatie
Pagina 2 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Technische gegevens Aanrijkans De opstelplaats van de tankwagen
overige situaties
Omgevingsbrand 1. Afstand tussen afleverzuil LPG en LPG vulpunt: 17,5 meter of meer 2. Afstand tussen afleverzuil benzine en LPG vulpunt: 5 meter of meer 3. Afstand tussen opstelplaats benzine tankauto en LPG vulpunt: minder dan 25 meter 4. Hoogte gebouw tankstation: minder dan 5 meter 5. Is het tankstation voorzien van brandwerende voorzieningen (30 minuten brandwerende wanden) en maximaal 50% gevelopeningen? : Nee 6. Afstand tussen gebouw tankstation en LPG vulpunt: 10 meter of meer
Pagina 3 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Omgevingsinput Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Bestaande situatie (met kleuterschool) 1000
Schil 1 : Afstand 0 - 100 meter Omgevingsfactor Woningen
Aantal
Invoer aantal personen (100 %) 12 28.8
Aantal Aantal personen dag personen nacht 14.4
28.8
Kantoren, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 7/24
0
0
0
0
0
0
0
14.4
28.8
Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 4 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Omgevingsinput Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Bestaande situatie (met kleuterschool) 1000
Schil 2 : Afstand 100 - 130 meter Omgevingsfactor Woningen
Aantal
Invoer aantal personen (100 %) 15 36
Aantal Aantal personen dag personen nacht 18
36
Kantoren, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 7/24
0
0
0
0
0
0
0
18
36
Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 5 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Omgevingsinput Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Bestaande situatie (met kleuterschool) 1000
Schil 3 : Afstand 130 - 150 meter Omgevingsfactor Woningen Kantoren, 40 uur
Aantal
Invoer aantal personen (100 %) 18 31.2
Aantal Aantal personen dag personen nacht 15.6
31.2
600
20
20
0
Industriegebieden laag, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 7/24
0
0
0
0
150
150
0
185.6
31.2
Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 6 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Omgevingsinput Groepsberekening 2 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Nieuwe situatie (met 36 appartementen) 1000
Schil 1 : Afstand 0 - 100 meter Omgevingsfactor Woningen
Aantal
Invoer aantal personen (100 %) 12 28.8
Aantal Aantal personen dag personen nacht 14.4
28.8
Kantoren, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 7/24
0
0
0
0
0
0
0
14.4
28.8
Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 7 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Omgevingsinput Groepsberekening 2 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Nieuwe situatie (met 36 appartementen) 1000
Schil 2 : Afstand 100 - 130 meter Omgevingsfactor Woningen
Aantal
Invoer aantal personen (100 %) 15 36
Aantal Aantal personen dag personen nacht 18
36
Kantoren, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 7/24
0
0
0
0
0
0
0
18
36
Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 8 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Omgevingsinput Groepsberekening 2 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Nieuwe situatie (met 36 appartementen) 1000
Schil 3 : Afstand 130 - 150 meter Omgevingsfactor Woningen Kantoren, 40 uur
Aantal
Invoer aantal personen (100 %) 50 43.2
Aantal Aantal personen dag personen nacht 21.6
43.2
600
20
20
0
Industriegebieden laag, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 7/24
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 7/24
0
0
0
0
0
0
0
41.6
43.2
Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 9 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Resultaat Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Bestaande situatie (met kleuterschool) 1000 dag
nacht
Slachtoffers 33% gevulde tankauto
14.4
28.8
Slachtoffers 66% gevulde tankauto
32.4
64.8
Slachtoffers 100% gevulde tankauto
218
96
Groepsberekening 2 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3)
Nieuwe situatie (met 36 appartementen) 1000 dag
nacht
Slachtoffers 33% gevulde tankauto
14.4
28.8
Slachtoffers 66% gevulde tankauto
32.4
64.8
74
108
Slachtoffers 100% gevulde tankauto
Pagina 10 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Resultaat grafisch weergegeven Legenda Groepsberekening 1 Groepsberekening 2 Groepsberekening 3 Groepsberekening 4
Bestaande situatie (met kleuterschool) oriëntatiewaarde overschreden Nieuwe situatie (met 36 appartementen)
Pagina 11 - 12
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Catherinenberg
Toelichting De grafiek geeft het groepsrisico aan voor de ingevoerde situatie. Het groepsrisico is berekend met de rekenmodule van www.groepsrisico.nl. Deze module is uitsluitend geschikt voor standaardsituaties. De module geeft een indicatie van het groepsrisico. Voor een gedtailleerde berekening dient een risicoanalyse met SAFETI-NL te worden uitgevoerd. De rekenresultaten kunnen worden gebruikt bij het invullen van de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in artikel 12 en 13 van het "Besluit externe veiligheid inrichtingen'. Een oordeel over de toelaatbaarheid van het berekende groepsrisico dient te geschieden op basis van alle elementen van de verantwoordingsplicht. Zie hiervoor de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Deze rekenmodule is ontwikkeld door ingenieursbureau Oranjewoud, in samenwerking met het RIVM, het ministerie van VROM en de Vereniging Vloeibaar Gas. Rekenmodule groepsrisico LPG, versie 1.1
Pagina 12 - 12
Bijlage 8
Risicoberekening vervoer
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
Auteur
N. den Haan Datum
1 april 2011
GEMEENTE OISTERWIJK RISICOBEREKENING VERVOER Buisleidingen
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING .............................................................................................................................. 3 1.1 1.2
2
ALGEMEEN ............................................................................................................................. 3 OPBOUW VAN DE RAPPORTAGE ............................................................................................. 4 WETTELIJK KADER EN BEGRIPPEN........................................................................... 5
1.1 PLAATSGEBONDEN RISICO...................................................................................................... 5 1.2 KWETSBARE OBJECTEN ........................................................................................................... 6 1.2.1 Groepsrisico .................................................................................................................. 7 1.2.2 Saneringsverplichting ............................................................................................... 7 1.2.3 Saneringsmaatregelen.............................................................................................. 8 1.2.4 Groepsrisico aandachtspunten .............................................................................. 9 1.3 REKENMETHODIEK................................................................................................................... 9 1.3.1 Rekenmethodiek Aardgas........................................................................................ 9 1.3.2 Rekenmethodiek Aardolie ....................................................................................... 9 1.3.3 Rekenmethodiek Exoten ........................................................................................ 10 1.4 KENMERKEN GEÏNVENTARISEERDE BUISLEIDINGEN ........................................................... 10 2
RESULTATEN.......................................................................................................................... 12 2.1 AARDOLIE BUISLEIDINGEN.................................................................................................... 12 2.1.1 Plaatsgebonden risico van de aardolie leidingen.......................................... 12 2.1.2 Het groepsrisico van de aardolie leidingen..................................................... 14 2.2 HOGEDRUK AARDGAS BUISLEIDINGEN ................................................................................ 15 2.2.1 Het plaatsgebonden risico van de hogedruk aardgas leidingen ............. 17 2.2.2 Het groepsrisico van de hogedruk aardgas leidingen................................. 19 2.2.3 Bevolkingsgegevens ................................................................................................ 19 2.2.4 Het groepsrisico van leiding A-527.................................................................... 22 2.2.5 Het groepsrisico van leiding A-525.................................................................... 23 2.2.6 Het groepsrisico van leiding A-526.................................................................... 24 2.2.7 Het groepsrisico van leiding Z-520-01............................................................. 25 2.2.8 Het groepsrisico van leiding Z-520-03............................................................. 26
3
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN.............................................................................. 27 3.1 3.2
CONCLUSIE ............................................................................................................................ 27 AANBEVELINGEN.................................................................................................................... 27
BIJLAGE I BIJLAGE II
TOTAALOVERZICHT PR10-6 CONTOUREN & INVLOEDSGEBIEDEN ................ 29 BUISLEIDINGEN BINNEN OISTERWIJK .............................................................. 30
1
Inleiding
1.1
Algemeen
Het Rijk heeft de laatste jaren veel nieuwe wet- en regelgeving ontwikkeld om burgers te beschermen tegen de risico’s van de omgang met gevaarlijke stoffen. Voor gemeenten betekent dit onder meer dat zij externe veiligheid mee moeten nemen bij het verlenen van omgevingsvergunningen
en
bij
het
nemen
van
ruimtelijke
besluiten
zoals
bestemmingsplannen. Sinds de komst van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in 2004, hebben gemeenten de nodige ervaring opgedaan met externe veiligheid in ruimtelijke processen. Het Bevi kent een systematiek van risiconormering waarbij uitgegaan wordt
van
grens-
en
richtwaarden
voor
het
plaatsgebonden
risico
en
een
1
verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Voor buisleidingen werd tot 2011 echter nog gebruik gemaakt van de circulaires “zonering langs hogedruk aardgasleidingen” (1984) en “zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3categorie” (1991). Dat is in 2011 veranderd. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met een bijbehorende Regeling (Revb) in werking getreden. De gevolgen van deze nieuwe regelgeving voor de gemeentelijke ruimtelijke ordening kunnen groot zijn. Bestemmingsplannen moeten worden aangepast en de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden in de omgeving van buisleidingen zullen wijzigen. Het is van belang dat gemeenten de consequenties in beeld brengen en maatregelen nemen om het gemeentelijke beleid en plannen in overeenstemming te brengen met de nieuwe regelgeving. In dit rapport worden resultaten weergegeven van de risicoanalyse en inventarisatie die is uitgevoerd voor de gemeente Oisterwijk. De risicoanalyse is uitgevoerd met als doel om saneringssituaties
in
kaart
te
brengen
en
om
als
basis
te
dienen
voor
de
groepsrisicoverantwoording op grond van het Bevb en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het doel van dit rapport is niet om een volledig beeld te geven van alle consequenties die de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen voor de gemeente Waalwijk heeft. Hiervoor is veel andere informatie beschikbaar zoals de wetstekst van het Bevb met nota van toelichting en het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen.
1
Dit zijn buisleidingen met een werkdruk vanaf 16 bar en met een uitwendige diameter groter dan 50 mm. Distributieleidingen van bijvoorbeeld aardgas en andere leidingen waarop EV wet- en regelgeving niet van toepassing is, worden niet gezien als buisleiding. Voor deze leidingen dient enkel de zakelijke rechtstrook in acht te worden genomen.
3
1.2
Opbouw van de rapportage
Conform de op 24 maart in 2011 uitgebrachte offerte zijn de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
de externe veiligheid relevante leidingen binnen de gemeente Oisterwijk zijn geïnventariseerd en vastgelegd op een geografische ondergrondkaart
de
ligging
van
de
leiding
als
ook
de
leidingdata
is
opgevraagd
bij
de
leidingexploitant (Nederlandse Gasunie N.V.)
de bevolkingsdata in het invloedsgebied van de leidingen zijn vastgelegd in het rekenprogramma CAROLA.
een risicoanalyse is uitgevoerd op basis van CAROLA-berekeningen (toetsing PR en GR). Vanwege de omvang van het grondgebied van de gemeente en de beperkingen
van het rekenprogramma
opgedeeld in een
CAROLA
tweetal (deel)gebieden. Voor
is de gemeente
Oisterwijk
elk deelgebieden is een aparte
risicoberekeningen uitgevoerd Het oplossen van knelpunten, verantwoorden van het groepsrisico en het vastleggen van de situatie in de planregels, verbeelding en toelichting is niet opgenomen in deze rapportage. In hoofdstuk 1 van dit rapport worden de aanleiding en opbouw van de rapportage beschreven. Het tweede hoofdstuk bevat een nadere toelichting op huidige wet- en regelgeving en relevante begrippen. Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten van de uitgevoerde risicoanalyses en tot slot zijn in hoofdstuk 4 de conclusies en aanbevelingen opgenomen.
4
2
Wettelijk kader en begrippen
Met de komst van het ‘Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen’ (Besluit externe veiligheid buisleidingen of Bevb) geldt een nieuwe risiconormering, vergelijkbaar met het Bevi. Deze normering wijkt dusdanig af van de normering conform de bestaande circulaires, dat gemeenten te maken krijgen met knelpunten. Voor hogedruk aardgasleidingen werd tot 2011 nog gebruik gemaakt van de circulaires “zonering langs hogedruk aardgasleidingen” (1984) en voor de aardolieproducten van de circulaire “zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie” (1991). Dat is in 2011 veranderd. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met een bijbehorende Regeling (Revb) in werking getreden. Deze nieuwe wet- en regelgeving zal wellicht leiden tot saneringsgevallen en beperkingen voor bestemmingsplannen. Enkele wetteksten en begrippen uit het Bevb die van belang zijn voor deze rapportage worden hieronder toegelicht. 1.1
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding. Als grenswaarde in het Bevb wordt de kans op overlijden PR 10-6 gehanteerd. Dit betekend dat de (onvrijwillige) jaarlijkse kans op overlijden niet hoger mag liggen dan 1 op de miljoen. Binnen een bepaalde afstand van de buisleiding is deze kans hoger of gelijk aan de PR 10-6 . Dit gebied wordt aangeduid als de PR10-6 contour. Binnen deze contour mogen er geen nieuwe kwetsbare objecten worden bestemd en moeten bestaande kwetsbare objecten worden gesaneerd.
1E-4 1E-5 1E-6 1E-7 1E-8
Figuur: voorbeeld plaatsgebonden risicocontouren
5
1.2
Kwetsbare objecten
Voor het PR van kwetsbare objecten geldt een grenswaarde en voor het PR van beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde. Als er in de huidige situatie een kwetsbare bestemming binnen de 10-6-contour is gelegen of geprojecteerd, is er sprake van een saneringssituatie. Hieronder volgt een niet limitatieve opsomming van kwetsbare objecten zoals deze door het Bevb zijn gecategoriseerd.
woningen, woonschepen en woonwagens, (niet zijnde verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en. dienst- en bedrijfswoningen van derden)
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
o
ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
o
scholen, of
o
gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende
een
groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren: o
kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
o
complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
o
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
Geprojecteerd kwetsbaar objecten zijn nog niet aanwezige kwetsbare objecten die op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar zijn.
6
1.2.1
Groepsrisico
Het groepsrisico is een uiteenzetting van de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding. Het groepsrisico wordt weergegeven in een FN-curve zoals deze hieronder is weergegeven. De hoogte van het groepsrisico wordt als relatieve factor uitgedrukt ten opzichte van de oriënterende waarde “1” in de FN-curve hieronder is de oriënterende waarde in het rood aangegeven. De oriënterende waarde “1” ligt bij
10 slachtoffers bij een kans van 1 op 10.000 100 slachtoffers bij een kans van 1 op 1.000.000 1000 slachtoffers bij een kans van 1 op 100.000.000
figuur: voorbeeld FN-curve
1.2.2
Saneringsverplichting
Het besluit externe veiligheid buisleidingen spreekt over een saneringssituatie indien er binnen de (met Carola berekende) Plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar kwetsbare objecten gevestigd zijn. Oftewel als er sprake is van bestaande kwetsbare objecten binnen de PR10-6 contour. Binnen drie jaar na inwerkingtreding van het Bevb dienen deze gesaneerd te zijn (1januari 2014). De exploitant is hier verantwoordelijk voor indien deze bestemmingen voor 1 januari 2011 zijn vastgesteld. Naast bestaande kwetsbare objecten kan er ook sprake zijn van geprojecteerd kwetsbare objecten. Hiervan is sprake indien het bestemmingsplan de oprichting van een kwetsbaar object toelaat binnen de PR 10-6 contour. Deze niet- gerealiseerde geprojecteerde kwetsbare bebouwing kan worden wegbestemd als de verwachting is dat die bestemming niet zal worden gerealiseerd. Eventuele planschade die dit kan veroorzaken is echter voor rekening
7
van de gemeente. Als wegbestemmen niet mogelijk of wenselijk is en de bebouwing alsnog wordt gerealiseerd dan is de exploitant verantwoordelijk voor de sanering. Hierbij geldt wederom dat de bestemming voor 2011 moet zijn vastgesteld. Drie jaar nadat het kwetsbare object is gerealiseerd dient de exploitant de saneringsplicht te hebben vervuld.
1.2.3
Saneringsmaatregelen
De uiteindelijke sanering zal feitelijk niet inhouden dat er kwetsbare objecten verwijderd gaan worden uit de PR contour. Hoogstwaarschijnlijk zal het betekenen dat de exploitant bronmaatregelen zal moeten treffen aan het buisleidingen traject dat het risico veroorzaakt. Mogelijke risicoreducerende maatregelen zijn bijvoorbeeld: extra gronddekking, waarschuwingslinten, extra toezicht etc. Het is echter per geval verschillend welke maatregel (kosten)effectief is en wie er verantwoordelijk is voor het treffen van maatregelen. Het is zaak hierover van te voren afspraken te maken met de leidingexploitant. In de onderstaande tabel zijn enkele risicoreducerende maatregelen weergegeven: Opties via de leiding
Opties via het bestemmingsplan
(onder andere):
(onder andere):
verleg het tracé naar een minder risicogevoelige
Uiteraard
punten kunnen kwetsbare objecten dan wel
een
leidingen worden wegbestemd; uiteraard is
verdiept aanleggen van de leiding. Hier-
het wenselijker dit te doen met niet gereali-
bij geldt als vuistregel: 1 m extra grond
seerde bestemmingen dan met bestaande be-
= een factor 10 keer veiliger;
bouwing of functies;
verbeteren van de leiding; met een ho-
reserveer
extra
ruimte
voor
leidingen
of
(sterkere/dikkere
kwetsbare bestemmingen; dat betekent dat er
leidingen) gaan ook de risicoafstanden
in de toekomst geen leiding nabij kwetsbare
omlaag;
bestemmingen mogen worden gelegd of vice
ontwerpfactor
afrastering
van
de
belemmeringen-
versa; dit kan door een bouwverbod in het
strook; om te voorkomen dat er bouwwerken (vergunningvrij) worden opge
saneren van de ruimtelijke situatie; bij knel-
kostbare oplossing;
gere
omgeving.
bestemmingsplan op te nemen;
verander (onbebouwde) bestemmingen in de
richt;
omgeving naar bestemmingen met een lagere
toezicht op de omgeving van de leiding;
personendichtheid; dit kan eventueel via het
ook om bebouwing te voorkomen en
vastleggen van bouwvlakken in of maximale
niet gemelde graafwerkzaamheden tijdig
bebouwingspercentages
te signaleren.
vlakken in het bestemmingsplan;
van
bestemmings-
voorkom gebouwen met een lage zelfredzaamheid nabij leidingen; voorbeelden hiervan zijn
8
1.2.4
Groepsrisico aandachtspunten
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vindt een groepsrisico op de oriënterende waarde acceptabel en alles wat daarboven is in principe hoog. Voor het groepsrisico bestaat geen grenswaarde voor sanering. Het groepsrisico moet in bestemmingsplannen worden verantwoord en de exploitant kan gevraagd worden maatregelen te treffen om het groepsrisico te beperken. Het feit dat het GR een oriënterende waarde is met bijbehorende verantwoordelijkheden van verschillende partijen maakt dat er geen eenduidige grens is voor de verantwoordelijkheden m.b.t. de situaties waar maatregelen aan de buisleiding nodig zijn om het groepsrisico te beperken. Onze Minister kan weliswaar de exploitant verplichtingen opleggen tot het nemen van technische en organisatorische maatregelen of het verleggen van een buisleiding om het groepsrisico voor de omgeving in relatie tot de buisleiding te beperken. De kosten die dit echter met zich meebrengt zijn alleen niet per definitie te verhalen op de exploitant. Dit vanwege het feit dat de exploitant geen of beperkt invloed heeft op de reeds ontwikkelde en toekomstige ruimtelijke plannen in de nabijheid van de buisleidingen. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de ontwikkelaars, de gemeente en de exploitanten.
1.3 Rekenmethodiek 1.3.1
Rekenmethodiek Aardgas
Voor hogedruk aardgasleidingen is sinds 1 mei 2010 het rekenpakket CAROLA beschikbaar voor het berekenen van de externe veiligheidsrisico's van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. CAROLA staat voor: Computer Applicatie voor Risicoberekeningen aan Ondergrondse Leidingen met Aardgas. Dit rekenpakket voor het bevoegd gezag, adviesbureaus, leidingeigenaren en leidingexploitanten is gebaseerd op een rekenmethodiek die is ontwikkeld door de Gasunie en het RIVM. De berekeningen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ten behoeve van dit rapport zijn verricht met het CAROLA rekenpakket versie 1.0.0.51.
1.3.2
Rekenmethodiek Aardolie
Voor K1, K2 en K3 (aardolieproducten) gebeurt dit op basis van documentatie van het RIVM, toelichting in het Revb. Dit zijn vaste afstanden die afhankelijk zijn van de buisdiameter en leidingdruk. Deze zijn opgenomen in tabel 11 van de Handleiding risicoberekening Bevb, welke eveneens terug te vinden is in bijlage 11 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen.
9
1.3.3
Rekenmethodiek Exoten
Voor ‘Exoten’ (=gevaarlijke stoffen niet zijnde aardgas of K1, K2, K3) is nog geen exacte rekenmethodiek ontwikkeld. Dat betekent dat vooralsnog uitgegaan dient te worden van de ‘oude’ berekeningsgegevens, die zijn bepaald met de tot dusver gebruikte technieken. Binnen de gemeente Oisterwijk zijn o.b.v. de risicokaart geen buisleidingen voor het vervoer van exoten gelegen. Invloed Windturbines Met betrekking tot de invloed van windturbines op buisleidingen is in de “Handleiding risicoberekening Bevb” het volgende opgenomen: Het is momenteel niet mogelijk om de invloed van windturbines in de omgeving van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen als parameter mee te nemen in de risicoberekening. De methode om hier rekening mee te houden wordt nog tegen het licht gehouden. Resultaten uit dit project worden in een volgende versie van de handleiding en het rekenpakket opgenomen. De invloed van Windturbines en andere risicoverhogende objecten is daarom buiten beschouwing gelaten bij de risicoberekening.
1.4 Kenmerken geïnventariseerde buisleidingen De eigenschappen van een buisleiding zijn van invloed op de risico’s die een buisleiding veroorzaakt voor de omgeving. Uit inventarisatie vanuit de professionele risicokaart en op basis van de door de leidingexploitant aangeleverde leidingdata blijkt dat in de gemeente Oisterwijk en in de directe omgeving de volgende hogedruk aardgas en aardoliebuisleidingen zijn gelegen:
Eigenaar N.V. Nederlandse N.V. Nederlandse N.V. Nederlandse N.V. Nederlandse N.V. Nederlandse N.V. Nederlandse N.V. Nederlandse
Leidingnaam A-525-03 A-525 A-526 A-527-08 A-527 A-657 Z-520-01
Diameter [mm] 406.40 914.00 1067.00 406.40 1067.00 610.00 324.00
Druk [bar] 66.20 66.20 66.20 66.20 66.20 66.20 25.00
N.V. Nederlandse Gasunie
Z-520-02
114.30
40.00
N.V. Nederlandse Gasunie
Z-520-03
168.30
40.00
Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie
N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-04 108.00 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-29 168.30 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-35 168.30 N.V. Nederlandse Gasunie Z-522-01 323.90 N.V. Nederlandse Gasunie Z-522-02 114.30 N.V. Nederlandse Gasunie Z-522-10 219.10 Tabel: hogedruk aardgasleidingen binnen de gemeente Oisterwijk
40.00 40.00 40.00 40.00 40.00 40.00
10
Binnen de gemeente Oisterwijk zijn in totaal drie buisleidingen gelegen die stoffen vervoeren die vallen onder de categorie K1 van de aardolieproducten. Twee hiervan transporteren nafta (ook wel gasolie genoemd) de andere transporteert ruwe olie (ook wel petroleum of aardolie genoemd).
Leiding
Stof-
beheerder
druk
categorie
Diameter (inches)
Sabic PRB
K1
Sabic-Pipelines BV
80 bar
8”
36” ruwe olie-leiding
K1
NV Rotterdam-Rijn Pijpleiding Mij
43 bar
36 ”
24” producten-leiding
K1
NV Rotterdam-Rijn Pijpleiding Mij
62 bar
24 ”
Tabel: Aardolie leidingen binnen de gemeente Oisterwijk De hierboven aangegeven aardolie en aardgas buisleidingen zijn in bijlage II overzichtelijk weergegeven
op
de
kadastrale
ondergrond
kaart
van
de
gemeente
Oisterwijk.
11
2 Resultaten 2.1 aardolie buisleidingen 2.1.1 Plaatsgebonden risico van de aardolie leidingen Binnen de gemeente Oisterwijk zijn in totaal drie buisleidingen gelegen die stoffen vervoeren die vallen onder de categorie K1 van de aardolieproducten. Deze buisleidingen vallen net als de hogedruk aardgasleidingen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat in januari 2011 van kracht is geworden. Voor risicoberekeningen aan buisleidingen met aardolieproducten bestaat een standaardmethodiek, welke is
voorgeschreven
in
de
Regeling
externe
veiligheid
buisleidingen (Revb).
Met
de
Handleiding risicoberekeningen Bevb (Module C) en het rekenpakket SAFETI-NL kan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor ondergrondse buisleidingen met aardolieproducten worden berekend. Op basis van deze methodiek is door het Rivm een leidingdruken leidingdiameter specifieke afstandentabel ontwikkeld voor aardolieproducten en derivaten. Hiermee kunnen voor leidingen met aardolieproducten van klasse 1 eenvoudig de plaatsgebonden risicoafstanden van 10-6 per jaar worden bepaald op basis van generieke parameters. Het plaatsgebonden risico van de aardolie leidingen In de onderstaande tabel zijn voor de in gemeente Oisterwijk gelegen Aardoliebuisleidingen de leidingspecifieke gegevens weergegeven en de uit de tabel van het Rivm afgeleide afstand van de PR 10-6 contour en invloedsgebied.
Leiding
Stof-
beheerder
druk
categorie Sabic PRB
K1
Sabic-Pipelines BV
80
Diameter
Pr10-6
invloeds-
(inches)
afstand
gebied
8”
12
31 meter
bar 36”
ruwe
olie- K1
leiding 24”
NV
Rotterdam-Rijn 43
Pijpleiding Mij producten- K1
leiding Tabel: PR 10
NV
36 ”
bar
Rotterdam-Rijn 62
Pijpleiding Mij -6
meter
bar
33
43 meter
meter 24 ”
25
36 meter
meter
afstand & invloedsgebied aardolie leidingen
De hierboven bepaalde PR10-6 contouren en invloedsgebieden zijn op de volgende pagina geografisch weergegeven op de kadastrale ondergrond kaart van de gemeente Oisterwijk. Binnen het met rood aangegeven gebied (PR10-6) mogen zich volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen kwetsbare objecten bevinden.
12
Figuur: plaatsgebonden risicocontour 10-6 (rood) en invloedsgebied (geel) van de aardolie leidingen.
13
Op de vorige pagina is de ligging te zien van de drie aardolie-leidingen en hun plaatsgebonden
risicocontour.
Opgemerkt
dient
te
worden
dat
de
plaatsgebonden
risicocontouren van deze leidingen een lang en redelijk breed traject overlappen binnen de gemeente Oisterwijk. Zo is de PR 10-6 contour van de bovenste twee leidingen gezamenlijk +/- 66 meter over de gehele lengt van het traject en van de onderste leiding is dit een breedte van 24 meter. Hierbinnen mogen o.b.v. van het Bevb geen kwetsbare objecten voorkomen. Het is dan ook van belang dat in de bestemmingensplannen het oprichten van nieuwe kwetsbare objecten uitgesloten wordt binnen deze PR contouren.
2.1.2 Het groepsrisico van de aardolie leidingen Voor K1-leidingen wordt het aantal van 10 dodelijke slachtoffers niet gehaald voor dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de PR 10-6. Er is in deze gevallen dus geen sprake van groepsrisico.
14
2.2 Hogedruk aardgas buisleidingen Op basis van de door de leidingexploitant aangeleverde leidingdata blijkt dat in de gemeente Oisterwijk en in de directe omgeving diverse hogedruk aardgasleidingen zijn gelegen. Deze leidingen zijn in de onderstaande tabel weergegeven. Hierbij zijn gelijk de relevante resultaten uit de risicoberekening vermeld. Per buisleiding is aangegeven of deze een plaatsgebonden risicocontour heet van 10-6 per jaar en per buisleiding is aangegeven of er sprake is van een groepsrisico. Hierbij is tevens de hoogte van het groepsrisico vermeld t.o.v. de oriënterende waarde.
Eigenaar
Leidingnaam N.V. Nederlandse Gasunie A-525-03 N.V. Nederlandse Gasunie A-525 N.V. Nederlandse Gasunie A-526 N.V. Nederlandse Gasunie A-527-08 N.V. Nederlandse Gasunie A-527 N.V. Nederlandse Gasunie A-657 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-01 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-02 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-03 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-04 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-29 N.V. Nederlandse Gasunie Z-520-35 N.V. Nederlandse Gasunie Z-522-01 N.V. Nederlandse Gasunie Z-522-02 N.V. Nederlandse Gasunie Z-522-10 Tabel: PR 10-6 en groeprisico indicatie voor
Diameter [mm] 406.40 914.00 1067.00 406.40 1067.00 610.00 324.00 114.30 168.30 108.00 168.30 168.30 323.90 114.30 219.10 de hogedruk
Druk PR 10-6 [bar] contour 66.20 Nee 66.20 Ja 66.20 Ja 66.20 Nee 66.20 Nee 66.20 Nee 25.00 Nee 40.00 Nee 40.00 Nee 40.00 Nee 40.00 Nee 40.00 Nee 40.00 Nee 40.00 Nee 40.00 Nee aardgas leidingen
Hoogte GR t.o.v. OW O,00000000 0,00009077 0,0003051 O,00000000 0,0004343 O,00000000 0,013 O,00000000 0,037 O,00000000 O,00000000 O,00000000 O,00000000 O,00000000 O,00000000
De leidingen waar de hoogte van het Gr 0,000000 is zijn zodanig gelegen dat er binnen hun invloedsgebied weinig tot geen populatie voorkomt, waardoor de kans op een ongeval met grote groepen mensen vrijwel nihil is. De leidingen zonder PR10-6 contour hebben een klein effectgebied of een zeer kleine faalkans of een combinatie van beiden. Op de volgende pagina is een figuur opgenomen met daarop alle hogedruk aardgasleidingen met hun effectgebied en de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. In de volgende paragraven wordt respectievelijk het plaatsgebonden risico toegelicht van de leidingen en de hoogte van het berekende groepsrisico.
15
Figuur: PR 10-6 contouren van de hogedruk aardgasleidingen (rood). Het gele gebied betreft de i nvloedsgebieden van de hogedruk aardgasleidingen. In blauw is de ligging van de leidingen aangegeven.
16
2.2.1 Het plaatsgebonden risico van de hogedruk aardgas le idingen Risicoanalyse Om de huidige situatie te beoordelen zijn door middel van het rekenprogramma CAROLA verschillende risicoberekeningen uitgevoerd. Deze CAROLA berekeningen zijn uitgevoerd voor alle hogedruk aardgasleidingen die binnen het grondgebied van de gemeente Oisterwijk liggen. Op basis van deze CAROLA berekening is zichtbaar geworden welke buisleidingen een PR 10-6 per jaar contouren hebben. Hierbinnen kunnen zich potentiële PR-knelpunten bevinden (kwetsbare objecten) die ter controle in samenspraak met de leidingeigenaar besproken moeten worden. Resultaten Uit de risicoberekening blijkt dat de meeste aardgasleidingen geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar hebben. Slechts twee buisleidingen binnen de gemeente Oisterwijk zijn zodanig risicovol dat voor deze leidingen uit de berekeningen een PR 10-6 contour is vast komen te staan. Dit zijn de onderstaande leidingen. Eigenaar
Leidingnaam A-525
Diameter [mm] 914.00
Druk [bar] 66.20
PR 10-6 contour Ja
N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gas- A-526 1067.00 66.20 Ja unie Tabel: Hogedruk aardgasleidingen met PR 10-6 contour binnen Oisterwijk
Hoogte GR t.o.v. OW 0,00009077 0,0003051
De PR10-6 contouren van deze twee leidingen worden in de komende figuren verder toegelicht.
17
Figuur: PR 10
-6
contouren (rood) van de buisleiding A
-525. Het gele gebied betreft het
invloedsgebied van buisleiding A-525.
Figuur: PR 10
-6
contouren (rood) van de buisleiding A
-526. Het gele gebied betreft het
invloedsgebied van buisleiding A-526.
18
2.2.2 Het groepsrisico van de hogedruk aardgas leidingen Om te bepalen waar de OW van het GR binnen de gemeente wordt overschreden, is voor iedere buisleiding een GR-berekening uitgevoerd. Aan de hand van deze berekeningen is bepaald of en waar er sprake is van een GR-aandachtspunt. Om een berekening te kunnen maken van het groepsrisico is het noodzakelijk om in het computerprogramma de populatie in het invloedsgebied van de leidingen in te voeren. Hieronder volgt een uiteenzetting van de hiervoor gebruikte uitgangspunten en aannamen. 2.2.3
Bevolkingsgegevens
Voor het vaststellen van de populatie binnen de diverse populatiepolygonen A, B & C is er gebruik gemaakt van de professionele risicokaart. Via deze kaart is er specifiek voor de ingetekende vlakken informatie opgevraagd uit het nationale populatiebestand. Per populatiepolygoon is met deze informatie de populatie wonen en werken vastgesteld. Deze populatie is vervolgens geografisch ingevoerd in de Carola berekening. Voor wonen is er hierbij, op basis van de PGS 1 deel 6, een aanwezigheidspercentage van 50% overdag en 100% ’s avonds ingevoerd. Voor de populatie werken is dit 100% overdag en 0% ’s avonds. Deze percentages zijn naar rato over het totaal verdisconteerd ingevoerd per populatiepolygoon. Voor de populatiepolygonen waar alleen een populatie werken of wonen is vastgesteld zijn de standaard waarden uit het CAROLA rekenpakket opgenomen. Voor het buitengebied is er voor gekozen, niet de dichtheid van 1 persoon per hectare te hanteren, maar om deze gebieden specifiek te inventariseren op bebouwing. De ingevoerde populatiepolygonen zijn hieronder per deelgebied aangegeven.
Populatietype
Polygoonpunten
Populatiepolygoon
Wonen Werken Evenement
19
Populatietype
Polygoonpunten
Populatiepolygoon
Wonen Werken Evenement
De opgevraagde gegevens uit het nationale populatiebestand zijn hieronder weergegeven: Het aanwezigheidspercentage overdag en ’s nacht is aangepast conform het aantal wonende en werkende mensen binnen de populatiepolygoon. C1 werken Wonen 116 Werken 284 C2 wonen Wonen 149 Werken 85 C3 werken Wonen 42 Werken 1186 C4 weken Wonen 186 Werken 233 C5 wonen Wonen 3142 Werken 716 C6 wonen Wonen 1736 Werken 315 C7 wonen Wonen 1609 Werken 848 C8 werken Wonen 329 Werken 859 C9 wonen Wonen 2085 Werken 410 B1 werken
totaal 400
overdag%
85,5
nacht % 29
totaal 234
overdag%
68.16
nacht % 63,68
totaal 1228
overdag% 98.29
nacht % 3,42
totaal 419
overdag% 77.8
nacht % 44.39
totaal 3858
overdag% 59.28
nacht % 81.44
totaal 2051
overdag% 57.68
nacht % 84.64
totaal 2457
overdag% 67.26
nacht % 65.49
totaal 1188
overdag% 86.15
nacht % 27.69
totaal 2495
overdag% 58.22
nacht % 83.57
totaal 19
overdag% 86.84
nacht % 26.32
20
Wonen 5 Werken 14 B2 wonen Wonen 10 Werken 2 B3 werken Wonen 8 Werken 17 B4 werken Wonen 3 Werken 59 B5 wonen Wonen 3 Werken 3 B6 werken Wonen 7 Werken 26 A1 wonen Wonen 4 Werken 4 A2 Wonen 0 Werken 11 A3 Wonen 2 Werken 0 A4 Wonen 9 Werken 4 A5 Wonen 0 Werken 4 A6 Wonen 5 Werken 8 A7 Wonen 2 Werken 0 A8 Wonen 44 Werken 86 A9 Wonen 74 Werken 87 A 10 Wonen 5 Werken 19 A 11 Wonen 15 Werken 18 A 12 Wonen 10 Werken 30 A 13 Wonen 5 Werken 14
totaal 12
overdag% 58.33
nacht % 83.33
totaal 25
overdag% 84
nacht % 32
totaal 61
overdag% 97.58
nacht % 4.84
totaal 6
overdag% 75
nacht % 50
totaal
33
overdag% 89.39
nacht % 21.21
totaal 8
overdag% 75
nacht % 50
totaal 11
overdag% 100
nacht % 0
totaal 2
overdag% 50
nacht % 100
totaal 13
overdag% 65.38
nacht % 69.23
totaal
4
overdag% 100
nacht % 0
totaal
13
overdag% 80.77
nacht % 38.46
totaal
2
overdag% 50
nacht % 100
totaal 130
overdag% 83.08
nacht % 33.85
totaal
161
overdag% 77.02
nacht %
45.96
totaal
24
overdag%89.58
nacht %
20.83
totaal 33
overdag%77.27
nacht % 45.45
totaal
40
overdag%87.5
nacht % 25
totaal
19
overdag%86.84
nacht % 26.32
21
2.2.4
Het groepsrisico van leiding A-527
Uit de risicoberekeningen voor de leiding A-527 blijkt dat het maximale GR ten opzichte van de OW ligt op 0.0004343xOW. Omdat het GR ver onder de 1xOW ligt, is er voor deze buisleiding geen sprake van een GR-aandachtspunt. De hieronder gepresenteerde kilometer leiding en FN curve corresponderen met het hierboven beschreven groepsrisico.
Figuur: de kilometer leiding van hogedruk aardgasleiding A-527 met het hoogst berekende groepsrisico
Figuur: Fn-curve behorend bij de het groepsrisico van de hierboven gepresenteerde kilometer buisleiding (A-527)
22
2.2.5
Het groepsrisico van leiding A-525
Uit de risicoberekeningen voor de leiding A-525 blijkt dat het maximale GR ten opzichte van de OW ligt op 0.00009077xOW. Omdat het GR ver onder de 1xOW ligt, is er voor deze buisleiding geen sprake van een GR-aandachtspunt. De hieronder gepresenteerde kilometer leiding en FN curve corresponderen met het hierboven beschreven groepsrisico.
Figuur: de kilometer leiding van hogedruk aardgasleiding A-525 met het hoogst berekende groepsrisico
Figuur: Fn-curve behorend bij de het groepsrisico van de hierboven gepresenteerde kilometer buisleiding (A-525)
23
2.2.6
Het groepsrisico van leiding A-526
Uit de risicoberekeningen voor de leiding A-526 blijkt dat het maximale GR ten opzichte van de OW ligt op 0.0003051xOW. Omdat het GR ver onder de 1xOW ligt, is er voor deze buisleiding geen sprake van een GR-aandachtspunt. De hieronder gepresenteerde kilometer leiding en FN curve corresponderen met het hierboven beschreven groepsrisico.
Figuur: de kilometer leiding van hogedruk aardgasleiding A-526 met het hoogst berekende groepsrisico
Figuur: Fn-curve behorend bij de het groepsrisico van de hierboven gepresenteerde kilometer buisleiding (A-526)
24
2.2.7
Het groepsrisico van leiding Z-520-01
Uit de risicoberekeningen voor de leiding Z-520-01 blijkt dat het maximale GR ten opzichte van de OW ligt op 0.013xOW. Omdat het GR onder de 1xOW ligt, is er voor deze buisleiding geen sprake van een GR-aandachtspunt. De hieronder gepresenteerde kilometer leiding en FN curve corresponderen met het hierboven beschreven groepsrisico.
Figuur: de kilometer leiding van hogedruk aardgasleiding Z-520-01 met het hoogst berekende groepsrisico
Figuur: Fn-curve behorend bij de het groepsrisico van de hierboven gepresenteerde kilometer buisleiding (Z-520-01)
25
2.2.8
Het groepsrisico van leiding Z-520-03
Uit de risicoberekeningen voor de leiding Z-520-03 blijkt dat het maximale GR ten opzichte van de OW ligt op 0.037xOW. Omdat het GR onder de 1xOW ligt, is er voor deze buisleiding geen sprake van een GR-aandachtspunt. De hieronder gepresenteerde kilometer leiding en FN curve corresponderen met het hierboven beschreven groepsrisico.
Figuur: de kilometer leiding van hogedruk aardgasleiding Z-520-03 met het hoogst berekende groepsrisico
Figuur: Fn-curve behorend bij de het groepsrisico van de hierboven gepresenteerde kilometer buisleiding (Z-520-03)
26
3 Conclusie en aanbevelingen 3.1 Conclusie Op basis van de uitgevoerde risicoanalyses kan worden geconcludeerd dat er binnen de gemeente Oisterwijk sprake is van diverse buisleidingen, zowel aardolie als aardgas, waarvoor o.b.v. het Bevb PR 10-6 contouren zijn berekenend. Dit houdt in dat er mogelijk sprake is van saneringssituaties. Dit is het geval indien er binnen deze contouren kwetsbare objecten aanwezig zijn of op basis van het huidige bestemmingsplan opgericht zouden kunnen worden. Voor de aardolie leidingen betreft deze contour een strook van 24 meter langs de buisleiding van de Sabic Pipelines BV en een gezamenlijke strook van +/-66 meter rondom
de
leidingen
van
de
Rotterdam-
Rijn
pijpleiding
maatschappij.
Voor
de
Aardgasleidingen zijn er drie “ei” en “kegel” vormige contouren vastgesteld ten noorden van de gemeente. Alle PR 10-6 contouren en invloedsgebieden van de leidingen zijn in bijlage I overzichtelijk weergegeven op een kaart van de gemeente Oisterwijk. Wat betreft het groepsrisico zijn er voor zowel de aardolie leidingen als de hogedruk aardgasleidingen geen aandachtsgebieden. Het berekende groepsrisico ligt namelijk vele malen onder de oriënterende waarde.
3.2 Aanbevelingen De gemeente Oisterwijk zal in haar bestemmingsplannen waar buisleidingen doorheen lopen het volgende dienen op te nemen.
o
De ligging van de buisleidingen
o
De belemmeringenstrook rondom de buisleidingen (4 of 5 meter aan weerszijde)
Naast het opnemen van de ligging van de leiding en de belemmeringenstrook dient de gemeente in haar bestemmingsplan en andere ruimtelijke besluiten ook uit te sluiten dat er nieuwe kwetsbare objecten opgericht kunnen worden binnen de PR10-6 contouren van de buisleidingen. Zo wordt voorkomen dat er saneringssituaties ontstaan waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Het besluit externe veiligheid buisleidingen spreekt over een saneringssituatie indien er binnen de Plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar kwetsbare objecten gevestigd zijn. Oftewel als er sprake is van bestaande kwetsbare objecten binnen de PR10-6 contour.
27
Binnen drie jaar na inwerkingtreding van het Bevb dienen deze gesaneerd te zijn (1 januari 2014). De exploitant is hier verantwoordelijk voor indien deze bestemmingen voor 1 januari 2011 zijn vastgesteld. Naast bestaande kwetsbare objecten kan er ook sprake zijn van geprojecteerd kwetsbare objecten. Dit is het geval indien het bestemmingsplan de oprichting van een kwetsbaar object toelaat binnen de PR 10-6 contour. Deze niet- gerealiseerde geprojecteerde kwetsbare bebouwing kan worden wegbestemd als de verwachting is dat die bestemming niet zal worden gerealiseerd. Eventuele planschade die dit kan veroorzaken is echter voor rekening van de gemeente. Als wegbestemmen niet mogelijk of wenselijk is en de bebouwing alsnog wordt gerealiseerd dan is de exploitant verantwoordelijk voor de sanering. Hierbij geldt wederom dat de bestemming voor 2011 moet zijn vastgesteld. Drie jaar nadat het kwetsbare object is gerealiseerd dient de exploitant de saneringsplicht te hebben vervuld. Het wordt aanbevolen om de saneringssituaties (zowel geprojecteerd als bestaand) binnen uw gemeente in kaart te brengen.
28
Bijlage I
Totaaloverzicht PR10-6 contouren & invloedsgebieden
PR 10-6 contour = ROOD Invloedsgebied = GEEL
29
Bijlage II
buisleidingen binnen Oisterwijk
30
Bijlage 9
Risicoberekening Vervoer Gevaarlijke Stoffen
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Auteur
N. den Haan Datum
mei 2011
GEMEENTE OISTERWIJK RISICOBEREKENING VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN
Spoor: Dordrecht-Eindhoven (traject Oisterwijk) Wegen: Rijksweg A58 (Knp. De Baars- afrit 8 Oirschot) ijk
6
(
h
f i 3)
2
Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................................ 3 1
INLEIDING ONDERZOEK........................................................................................................ 4
2
TOELICHTING WET EN REGELGEVING........................................................................... 5
2.1 CIRCULAIRE RISICONORMERING VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN .......................................... 5 2.1.1 Plaatsgebonden risico 10-6 per jaar ........................................................................ 5 2.1.2 Groepsrisico ....................................................................................................................... 5 2.1.3 Plasbrandaandachtsgebied (PAG) ............................................................................. 6 2.2 BASISNET WEG ............................................................................................................................ 6 2.3 BASISNET SPOOR ......................................................................................................................... 7 2.4 UITGANGSPUNTEN RISICOBEREKENING ...................................................................................... 8 2.5 OPBOUW RAPPORTAGE ................................................................................................................. 8 3
RIJKSWEG A65 .......................................................................................................................... 10
3.1 EIGENSCHAPPEN WEGTRAJECT .................................................................................................. 10 3.2 VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN .............................................................................................. 11 3.3 BEVOLKINGSGEGEVENS ............................................................................................................. 11 3.4 RESULTATEN GROEPSRISICOBEREKENINGEN ........................................................................... 12 3.4.1 Het plaatsgebonden risico .......................................................................................... 14 3.4.2 Plasbrandaandachtsgebied ........................................................................................ 14 4
RIJKSWEG A58 .......................................................................................................................... 15
4.1 EIGENSCHAPPEN WEGTRAJECT .................................................................................................. 15 4.2 VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN .............................................................................................. 16 4.3 BEVOLKINGSGEGEVENS ............................................................................................................. 16 4.4 RESULTATEN GROEPSRISICOBEREKENINGEN ........................................................................... 17 4.4.1 Het Plaatsgebonden risico .......................................................................................... 18 4.4.2 Plasbrandaandachtsgebied ........................................................................................ 19 5
SPOORLIJN DORDRECHT- EINDHOVEN (TRAJECT OISTERWIJK) ............... 20
5.1 5.2 5.3 5.4
EIGENSCHAPPEN VAN HET SPOORTRAJECT ............................................................................... 20 VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN .............................................................................................. 21 BEVOLKINGSGEGEVENS ............................................................................................................. 21 RESULTATEN GROEPSRISICOBEREKENINGEN ........................................................................... 22
3
1 Inleiding onderzoek Ten behoeve van bestemmingsplan buitengebied zijn risicoberekeningen uitgevoerd voor de relevante transportroutes binnen de gehele gemeente Oisterwijk. De binnen de gemeente Oisterwijk gelegen relevante transportroutes zijn de rijkswegen A65 & A58 en de spoorlijn Dordrecht- Eindhoven. Deze zijn hieronder op de plattegrond van Oisterwijk weergegeven.
A65
Spoorlijn
A58
Figuur 1: transportassen weg en spoor
4
2
Toelichting wet en regelgeving
2.1
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” uit 2004 en de wijziging daarop van 1 augustus 2008 en 1 januari 2010, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen. De in de circulaire gehanteerde begrippen “plaatsgebonden risico”, “groepsrisico” en “plasbrandaandachtgebied” worden in de komende paragrafen verder toegelicht. Naar verwachting zal in 2012 de huidige circulaire komen te vervallen door de komst van het Besluit transport externe veiligheid (Btev). De uitgangspunten uit het Basisnet Spoor en weg zijn, voorzover bekend, verankerd in de circulaire, het Basisnet Spoor en weg wordt in de komende paragrafen verder toegelicht. 2.1.1
Plaatsgebonden risico 10-6 per jaar
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. 2.1.2
Groepsrisico
Het groepsrisico is een uiteenzetting van de cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding. Het groepsrisico wordt weergegeven in een FN-curve zoals deze hieronder is weergegeven. De hoogte van het groepsrisico wordt als relatieve factor uitgedrukt ten opzichte van de oriënterende waarde “1” in de FN-curve hieronder is de oriënterende waarde als rechte lijn aangegeven. De oriënterende waarde “1” ligt bij
10 slachtoffers bij een kans van 1 op 10.000 100 slachtoffers bij een kans van 1 op 1.000.000 1000 slachtoffers bij een kans van 1 op 100.000.000
5
Figuur 2: voorbeeld FN-curve
2.1.3
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Langs bepaalde (spoor)wegen moeten gemeenten in de toekomst rekening gaan houden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Over die (spoor)wegen worden veel brandbare vloeistoffen vervoerd (o.a. benzine, diesel). Bij een ongeval kan zo’n stof uit een tankwagen of tankwagon vrijkomen en in brand vliegen (plasbrand). Dat kan in een zone tot zo’n 30 meter langs de spoorbaan of weg tot slachtoffers leiden. Deze zone is daarom aangeduid als Plasbrand Aandachtsgebied (PAG). Voor waterwegen kan overigens ook een PAG gaan gelden. Bij bouwplannen binnen een PAG moet de gemeente gaan beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd. Nog onderzocht wordt hoe de gemeente in deze gebieden aanvullende bouwkundige maatregelen kan voorschrijven. Bouwplannen binnen 30 meter van een (spoor)wegen zullen daarom aan generieke bouwkundige voorschriften moeten gaan voldoen. In het toekomstige Btev (Besluit transportroutes externe veiligheid) zal worden beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.
2.2
Basisnet Weg
Bij Basisnet Weg gelden de afstanden die in bijlage 5 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen. Op deze afstanden mag/zal het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor de situaties waar geen afstand is vermeld (0 meter), betekent dit dat het plaatsgebonden risico buiten de weg kleiner is dan 10-6 per jaar. Binnen het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar is bebouwing in beginsel niet toegestaan. De binnen de gemeente gelegen rijkswegen A65 en A58 maken deel uit van het Basisnet Weg. Voor het betreffende traject van de A65 is geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-
6
6 per jaar. De A58 is echter wel zodanig risicovol dat voor deze weg een plaatsgebonden risico is vastgesteld. Deze contour bedraagt vanuit de middenberm 12 meter. Aangezien de rijksweg zelf 25 meter breed is zal de PR contour zich niet buiten de weg bevinden. Wat de berekening van het groepsrisico betreft dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen 5 en 6 van de circulaire genoemde wegen en vaarwegen, uit te worden gegaan van de in die bijlagen vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Op verzoek van de gemeente Oisterwijk zijn door de RMD voor de A65 en A58 groepsrisicoberekeningen uitgevoerd.
2.3
Basisnet spoor
Begin juli 2010 is het Basisnet spoor vastgesteld, het spoornetwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor elk traject op het Basisnet is een zogeheten risicoplafond vastgesteld. Hiermee moeten niet alleen vervoerders van gevaarlijke stoffen rekening houden, maar bijvoorbeeld ook gemeenten die langs een traject van het Basisnet willen gaan bouwen. Het Basisnet spoor zorgt ervoor dat economische belangen niet worden gehinderd en dat tegelijkertijd de veiligheid van omwonenden zoveel mogelijk wordt gegarandeerd. Kaders Basisnet spoor De betrokken partijen, waaronder de minister van Infrastructuur en Milieu, hebben voor de inrichting van het Basisnet een aantal randvoorwaarden afgesproken. Rol Betuweroute In het routenetwerk van het Basisnet wordt zoveel mogelijk gebruikgemaakt van de Betuweroute. Het goederenvervoer tussen Rotterdam en Sittard-Geleen blijft lopen via de route langs Dordrecht en Zwijndrecht en via de Brabantroute (Breda, Tilburg en Eindhoven). Samenstelling treinen Met goederenvervoerders en verladers zijn afspraken gemaakt over de samenstelling van treinen. Zo zullen wagons met brandbaar gas zoveel mogelijk gescheiden worden vervoerd van wagons met zeer brandbare vloeistof. Indien deze stoffen gescheiden van elkaar samengesteld worden dan spreekt men over de zogeheten blok treinen. Risicovol samengestelde treinen zijn de zogeheten bonte treinen. Omdat vooralsnog niet zeker is of de overheid 100% blok treinen kan garanderen in de toekomst zijn er twee groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Te weten een groepsrisicoberekening met 100 % bloktreinen en een berekening waarbij is uitgegaan van een verhouding blok en bonte treinen van respectievelijk 80% / 20%.
7
Veiligheidsmaatregelen aan het spoor Op veel plekken langs het Basisnet neemt het Rijk extra veiligheidsmaatregelen: Circa 350 extra seinen worden in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen uitgerust met ATB-Verbeterde Versie (ATB-Vv). Deze installatie zorgt ervoor dat automatisch wordt ingegrepen op het moment dat een trein door een rood sein rijdt, ook bij een snelheid lager dan 40 km/uur. Op diverse plekken in het spoor wordt apparatuur aangebracht die het warmlopen van assen van passerende treinen signaleert. Met deze maatregelen wordt de kans op botsingen en ontsporingen tot een minimum beperkt. Veiligheidsmaatregelen langs het spoor Zodra het Basisnet in 2012 van kracht is, moeten gemeenten in hun bouwplannen rekening houden met het Basisnet: Woningen, scholen, zorginstellingen, kantoren en dergelijke mogen niet te dicht bij het spoor worden gebouwd. De afstand die gemeenten moeten aanhouden verschilt per spoorlijn en is afhankelijk van de vastgestelde risicoplafonds (link naar ‘Risicoplafonds’). Voor nieuwe gebouwen die worden gebouwd binnen 30 meter van een spoorlijn waarover veel brandbare vloeistoffen worden vervoerd, gaan extra bouwvoorschriften gelden (zie ook plasbrandaandachtsgebied). Voor nieuwe bestemmingsplannen binnen 200 meter van het spoor moeten aanvullende maatregelen worden genomen. Mensen moeten zich bij een ongeluk zelf kunnen redden (bijvoorbeeld door voldoende vluchtwegen) en hulpdiensten moeten hun werk goed kunnen door (bijvoorbeeld door aanwezigheid van voldoende bluswater).
2.4
Uitgangspunten risicoberekening
Voor zowel het spoor als het wegtransport is gebruik gemaakt van het programma RBMII om de risicoberekening uit te voeren. Voor beide berekeningen is uitgegaan van het vervoersplafond zoals dit is opgenomen in het Basisnet. Voor de weg is er vervolgens enkel gerekend met het GF3 (brandbare gassen, zoals LPG) plafond zoals dit is voorgeschreven in de circulaire. Bij de berekening van het spoortraject zijn ook de andere stofcategorieën opgenomen in de berekening. Omdat het basisnet en de circulaire nog geen duidelijkheid bieden over de samenstelling van de treinen, kan nog niet met zekerheid worden aangenomen dat er 100% blok treinen gaan rijden (warme BLEVE vrij, vanwege het ontbreken van ketelwagons met brandbare vloeistoffen). Voor de volledigheid is er daarom voor gekozen twee varianten door te berekenen namelijk: 100% blok treinen en de variant 80% blok en 20 % bonte treinen.
2.5
Opbouw rapportage
Voor de wegen en het spoor zijn door middel van het rekenprogramma RBM II risicoberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van deze berekeningen worden in de volgende hoofdstukken beschreven.
8
Allereerst worden de Rijkswegen A65 en A58 toegelicht. Per rijksweg wordt vervolgens het volgende beschreven: o
De ligging en relevante eigenschappen van de rijksweg.
o
De toekomstige vervoersaantallen gevaarlijke stoffen
o
Bevolkingsgegevens
o
De hoogte van het Groepsrisico
o
Het plaatsgebonden risico
o
Het plasbrandaandachtsgebied
Vervolgens wordt het spoor toegelicht in hoofdstuk.. . Voor het spoor worden de volgende aspecten beschreven. o
De ligging en relevante eigenschappen van de rijksweg.
o
De toekomstige vervoersaantallen gevaarlijke stoffen
o
Bevolkingsgegevens
o
De hoogte van het Groepsrisico (100% blok)
o
De hoogte van het Groepsrisico (80% blok/ 20% bont)
o
Het plaatsgebonden risico (100% blok)
o
Het plaatsgebonden risico (80% blok/ 20% bont)
o
Het plasbrandaandachtsgebied
Aansluitend hierop worden de resultaten van de risicoberekeningen kort samengevat en worden de belangrijkste conclusies getrokken. Op basis van deze conclusie en de lokale situatie worden er vervolgens aanbevelingen gegeven aan het bevoegde gezag.
9
3
Rijksweg A65
Voor de berekening van de risico’s over de A65 zijn de volgende gegevens van belang: o
Eigenschappen wegtraject
o
Vervoer gevaarlijke stoffen
o
Bevolkingsgegevens
Deze gegevens worden in de volgende paragrafen toegelicht. Hierna volgt een uiteenzetting van de resultaten van de uitgevoerde risicoberekening.
3.1
Eigenschappen wegtraject
De eigenschappen van het wegtraject zijn van invloed op de ongevalfrequenties van het traject. Voor de berekening is uitgegaan van de volgende eigenschappen: Eigenschappen Rijksweg A65 o
Type weg: snelweg (120 km/uur)
o
Breedte: 24 meter
Op de onderstaande figuur is geografisch de ligging van de A65 weergegeven binnen de gemeente Oisterwijk.
Figuur 2: Ligging A65
10
3.2
Vervoer gevaarlijke stoffen
De berekeningen zijn uitgevoerd uitgaande van het toekomstige vervoer (Basisnet). Voor het toekomstig vervoer zijn de vervoercijfers gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte en zijn afkomstig uit bijlage 5 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dat wil zeggen dat voor het traject is uitgegaan van de GF3 plafondwaarde van 1500 bewegingen per jaar (maximaal 1500 vervoersbewegingen LPG/Propaan).
Veiligheidszone Wegvak Naamgeving
gemeten
vanaf het midden van de weg
Vervoershoeveelheid GF3 voor het berekenen van het GR
A65: Knp. Vught – B58
afrit
3
(Tilburg 0
1500
Noord) Tabel 1: bijlage 5 Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
3.3
Bevolkingsgegevens
Voor het vaststellen van de populatie binnen de ingetekende populatiepolygonen is er gebruik gemaakt van de professionele risicokaart. Via deze kaart is er specifiek voor de ingetekende vlakken informatie opgevraagd uit het nationale populatiebestand. Per populatiepolygoon is met deze informatie de populatie wonen en werken vastgesteld. Deze populatie is vervolgens geografisch ingevoerd in de RBMII berekening. Voor wonen is er hierbij, op basis van de “Handreiking verantwoording groepsrisico” een aanwezigheidspercentage van 50% overdag en 100% ’s avonds ingevoerd. Voor de populatie werken is dit 100% overdag en 0% ’s avonds. Deze percentages zijn naar rato over het totaal verdisconteerd ingevoerd per populatiepolygoon. Voor de populatiepolygonen waar alleen een populatie werken of wonen is vastgesteld zijn de standaard waarden uit het RBMII rekenpakket opgenomen. Voor het buitengebied is er voor gekozen, niet de dichtheid van 1 persoon per hectare te hanteren, maar om deze gebieden specifiek te inventariseren op bebouwing. De aanwezige populatie is tot een afstand van 200 meter aan weerszijde van het spoor geïnventariseerd. Buiten deze 200 meter geeft de invoer van populatie in het rekenmodel geen significante bijdrage meer aan de uitkomsten. De ingevoerde populatiepolygonen zijn hieronder per deelgebied aangegeven. De exacte bevolkingsgegevens per populatiepolygoon zijn opgenomen in de uitgebreide rapportage van de berekening die terug te vinden is in de bijlagen.
11
Figuur 3: ingetekende populatiepolygonen
3.4
Resultaten groepsrisicoberekeningen
De bovenstaande bevolkingsgegevens, de eigenschappen van het wegtraject en de gegevens van het toekomstige transport zijn geografisch ingevoerd in het rekenprogramma RBMII. Op basis hiervan is vervolgens met het rekenprogramma de hoogte van het groepsrisico berekend. Het groepsrisico blijkt uit de berekeningen erg laag uit te vallen voor de A65, namelijk slecht 0,007 maal de oriënterende waarde. Dit is te verklaren door het feit dat er relatief weinig transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over deze weg in combinatie met een geringe populatie binnen het invloedsgebied van deze weg. In figuur 4 is weergegeven welk gedeelte van de A65 het hoogste groepsrisico veroorzaakt. Dit traject is op de verbeelding in het licht blauw weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het hier het hoogste groepsrisico betreft van het gehele traject (0.007 x OW). Het groepsrisico van de in het groen aangegeven trajecten liggen nog onder deze waarde.
12
In figuur 5 is de bij het groepsrisico behorende FN-curve opgenomen.
Figuur 4: hoogste groepsrisico A65
13
Het maximale groepsrisico bedraagt 0.007 maal de oriënterende waarde. Het groepsrisico is weergegeven in onderstaande FN-curve.
Figuur 5: FN-curve A65 3.4.1
Het plaatsgebonden risico
Bij Basisnet Weg gelden bepaalde veiligheidsafstanden die in bijlage 5 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen. Op deze afstanden mag/zal het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het traject van de A65 dat door Oisterwijk loopt is in bijlage 5 van de circulaire een afstand vermeld van 0 meter. Dit betekend dat het plaatsgebonden risico buiten de weg kleiner is dan 10-6 per jaar. 3.4.2
Plasbrandaandachtsgebied
In het basisnet weg is opgenomen dat voor de A65, zoals deze door Oisterwijk loopt, geen plasbrandaandachtsgebied is voorzien.
14
4
Rijksweg A58
Voor de berekening van de risico’s over de A58 zijn de volgende gegevens van belang: - Eigenschappen wegtraject - Vervoer gevaarlijke stoffen - Bevolkingsgegevens Deze gegevens worden in de volgende paragrafen toegelicht. Hierna volgt een uiteenzetting van de resultaten van de uitgevoerde risicoberekening.
4.1
Eigenschappen wegtraject
De eigenschappen van het wegtraject zijn van invloed op de ongevalfrequenties van het traject. Voor de berekening is uitgegaan van de volgende eigenschappen: Eigenschappen Rijksweg A58 Type weg: snelweg (120 km/uur) Breedte: 25 meter De eigenschappen van het wegtraject zijn van invloed op de ongevalfrequenties van het traject. Voor het traject van de A85 is het type snelweg gekozen met een breedte van 25 meter.
Figuur 6: Ligging A85
15
4.2
Vervoer gevaarlijke stoffen
De berekeningen zijn uitgevoerd uitgaande van het toekomstige vervoer (Basisnet). Voor het toekomstig vervoer zijn de vervoercijfers gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte en zijn afkomstig uit bijlage 5 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dat wil zeggen dat voor het trajecten is uitgegaan van de GF3 plafondwaarde van 4065 bewegingen per jaar (maximaal 4065 vervoersbewegingen LPG/Propaan).
Veiligheidszone Wegvak Naamgeving
gemeten
vanaf het midden van de weg
B6
A58: Knp. De Baars – afrit 8 (Oirschot)
16
Vervoershoeveelheid GF3 voor het berekenen van het GR
4065
Tabel 2: bijlage 5 Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
4.3
Bevolkingsgegevens
Voor het vaststellen van de populatie binnen de ingetekende populatiepolygonen is er gebruik gemaakt van de professionele risicokaart. Via deze kaart is er specifiek voor de ingetekende vlakken informatie opgevraagd uit het nationale populatiebestand. Per populatiepolygoon is met deze informatie de populatie wonen en werken vastgesteld. Deze populatie is vervolgens geografisch ingevoerd in de RBMII berekening. Voor wonen is er hierbij, op basis van de “Handreiking verantwoording groepsrisico”, een aanwezigheidspercentage van 50% overdag en 100% ’s avonds ingevoerd. Voor de populatie werken is dit 100% overdag en 0% ’s avonds. Deze percentages zijn naar rato over het totaal verdisconteerd ingevoerd per populatiepolygoon. Voor de populatiepolygonen waar alleen een populatie werken of wonen is vastgesteld zijn de standaard waarden uit het RBMII rekenpakket opgenomen. Voor het buitengebied is er voor gekozen, niet de dichtheid van 1 persoon per hectare te hanteren, maar om deze gebieden specifiek te inventariseren op bebouwing. De ingevoerde populatiepolygonen zijn hieronder per deelgebied aangegeven. De aanwezige populatie is tot een afstand van 200 meter aan weerszijde van het spoor geïnventariseerd. Buiten deze 200 meter geeft de invoer van populatie in het rekenmodel geen significante bijdrage meer aan de uitkomsten. De exacte bevolkingsgegevens per populatiepolygoon zijn opgenomen in de uitgebreide rapportage van de berekening die terug te vinden is in de bijlagen.
16
Figuur 7: ingetekende populatiepolygonen
4.4
Resultaten groepsrisicoberekeningen
De bovenstaande bevolkingsgegevens, de eigenschappen van het wegtraject en de gegevens van het toekomstige transport zijn geografisch ingevoerd in het rekenprogramma RBMII. Op basis hiervan is vervolgens met het rekenprogramma de hoogte van het groepsrisico berekend. Het groepsrisico blijkt uit de berekeningen erg laag uit te vallen voor de A58, namelijk slecht 0,016 maal de oriënterende waarde. Dit is te verklaren door het feit dat er een geringe populatie binnen het invloedsgebied van deze weg aanwezig is. In figuur 8 is weergegeven welk gedeelte van de A58 het hoogste groepsrisico veroorzaakt. Dit traject is op de verbeelding in het licht blauw weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het hier het hoogste groepsrisico betreft van het gehele traject (0.016 x OW). Het groepsrisico van de in het groen aangegeven trajecten liggen nog onder deze waarde. In figuur 9 is de bij het groepsrisico behorende FN-curve opgenomen.
17
Figuur 8: hoogste groepsrisico A58 Het maximale groepsrisico bedraagt 0.016 maal de oriënterende waarde. Het groepsrisico is weergegeven in onderstaande FN-curve.
Figuur 9: FN-curve A58
4.4.1
Het Plaatsgebonden risico
Bij Basisnet Weg gelden bepaalde veiligheidsafstanden die in bijlage 5 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen. Op deze afstanden mag/zal het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het traject van de A58 dat door Oisterwijk loopt is in bijlage 5 van de circulaire een afstand vermeld van 16 meter. Dit betekend dat binnen de afstand van 16 meter vanaf de middenberm (aan weerszijden) er zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden. Aangezien de breedte van de weg (inclusief vluchtstroken) +/- 32 meter bedraagt, zal hier naar alle waarschijnlijkheid geen sprake van kunnen zijn.
18
4.4.2
Plasbrandaandachtsgebied
In het basisnet weg is opgenomen dat er voor de A58 een plasbrandaandachtsgebied gaat gelden. Vooralsnog is hiervoor geen wettelijke basis. Waarschijnlijk zal de regelgeving m.b.t. de plasbrandaandachtsgebieden in de toekomst verwerkt worden in de circulaire of het Besluit transport externe veiligheid.
19
5
Spoorlijn Dordrecht- Eindhoven (traject Oisterwijk)
Voor de berekening van de risico’s over het spoor zijn de volgende gegevens van belang: o
Eigenschappen spoortraject
o
Vervoer gevaarlijke stoffen
o
Bevolkingsgegevens
5.1
Eigenschappen van het spoortraject
De eigenschappen van het spoortraject zijn van invloed op de ongevalfrequenties van het traject. Voor het gehele ingetekende traject zijn de volgende gegevens ingevoerd: o
Snelheid: hoge snelheid
o
Wissels: standaard
o
Aantal spoorwegovergangen: 7
Figuur 10: Ligging:
20
5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen Berekeningen zijn uitgevoerd uitgaande van het toekomstige vervoer (Basisnet). De gehanteerde aantallen wagons zijn weergegeven in onderstaande tabel:
Stofcategorie
Wagons
Beschrijving
Basisnet
A
Blok
Brandbare gassen
2920
A
Bont
Brandbare gassen
730
B2
Blok
Giftige gassen
2300
C3
Bont
D3
Bont
D4
Bont
Zeer brandbare
4600
vloeistoffen Giftige vloeistoffen Zeer giftige
3750 50
vloeistoffen
Aantal vervoersbewegingen (Basisnet) per stofcategorie over het spoor Tilburg
– Eindho-
ven(t.h.v. Oisterwijk) Met deze vervoerscijfers is een berekening uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van een verhouding blok-bont van respectievelijk 80%-20%.
5.3
Bevolkingsgegevens
Voor het vaststellen van de populatie binnen de ingetekende populatiepolygonen is er gebruik gemaakt van de professionele risicokaart. Via deze kaart is er specifiek voor de ingetekende vlakken informatie opgevraagd uit het nationale populatiebestand. Per populatiepolygoon is met deze informatie de populatie wonen en werken vastgesteld. Deze populatie is vervolgens geografisch ingevoerd in de RBMII berekening. Voor wonen is er hierbij, op basis van “Handreiking verantwoording groepsrisico” een aanwezigheidspercentage van 50% overdag en 100% ’s avonds ingevoerd. Voor de populatie werken is dit 100% overdag en 0% ’s avonds. Deze percentages zijn naar rato over het totaal verdisconteerd ingevoerd per populatiepolygoon. Voor de populatiepolygonen waar alleen een populatie werken of wonen is vastgesteld zijn de standaard waarden uit het RBMII rekenpakket opgenomen. Voor het buitengebied is er voor gekozen, niet de dichtheid van 1 persoon per hectare te hanteren, maar om deze gebieden specifiek te inventariseren op bebouwing. De aanwezige populatie is tot een afstand van 200 meter aan weerszijde van het spoor geïnventariseerd. Buiten deze 200 meter geeft de invoer van populatie in het rekenmodel geen significante bijdrage meer aan de uitkomsten. De ingevoerde populatiepolygonen zijn hieronder per deelgebied aangegeven. De exacte bevolkingsgegevens per populatiepolygoon zijn opgenomen in de uitgebreide rapportage van de berekening die terug te vinden is in de bijlagen.
21
Figuur 11: ingetekende populatiepolygonen
5.4
Resultaten groepsrisicoberekeningen
De bovenstaande bevolkingsgegevens, de eigenschappen van het spoortraject en de twee varianten van het toekomstige transport (blok/bont) zijn geografisch ingevoerd in het rekenprogramma RBMII. Uit de berekeningen blijkt dat de maatgevende kilometer van het spoortraject door de gemeente, wordt bepaald door de bevolking binnen de kern Oisterwijk. Daar de berekeningen betrekking hebben op het bestemmingsplan Buitengebied is het traject opgeknipt in een tracé door de kern en een tracé door het buitengebied. Daar ten behoeve van dit bestemmingsplan alleen het tracé door het buitengebied interessant is, worden hier alleen deze resultaten besproken.
Figuur 12: maatgevende kilometer buitengebied
22
Figuur 13: FN-curve spoorbaan Uit berekeningen is gebleken dat er in het buitengebied een groepsrisico is gevonden van 0,022*OW. Vanwege de lage populatie binnen dit gebied is dit te verklaren. Er is verder geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 (buiten het spoorbed) berekend op het traject in het buitengebied.
23
Bijlage 3.
LPG rekentool tankstation Fina, Rijksweg A58
21
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Disclaimer De LPG-rekentool is aangepast op het Revi, zoals deze in juli 2007 in werking is getreden. Dit betekent dat de LPG-rekentool nu de mogelijkheid biedt om te rekenen met: •Nieuwe situaties, (nieuwe ruimtelijke besluiten of milieubeheervergunningen). •Bestaande situaties. •Zowel nieuwe als bestaande situaties (de tool geeft beide fN-curves). Nieuwe situaties Nieuwe situaties zijn bestemmingsplannen of milieubeheervergunningen die voor 2010, of voordat de LPG-branche de convenantmaatregelen heeft gerealiseerd, worden vastgesteld. Bij de berekening voor nieuwe situaties, wordt gebruik gemaakt van de bestaande LPG-rekentool, welke gebaseerd is op de faalfrequenties zoals opgenomen in het Revi 2004. Daarom wordt dit onderdeel van de rekentool ook ‘Revi 2004’ genoemd. De convenant-maatregelen (verbeterde losslang, coating op de tankwagen) worden bij deze berekening niet meegenomen. Betrouwbaarheid berekening Revi 2004 Indien de entree-criteria in het begin van de invulbladen van de rekentool juist worden ingevuld, dan heeft het rekenresultaat van de LPG-rekentool een zeer hoge, met een QRA te vergelijken, betrouwbaarheid. Bestaande situaties Bestaande situaties zijn situaties waarbij geen nieuw ruimtelijk besluit of nieuwe milieubeheervergunning speelt of waarbij het effect van een ‘niet urgente’ sanering van een LPG-tankstation moet worden beoor¬deeld. Bij dit onderdeel van de rekentool, dat ‘Revi 2007’ wordt genoemd, zijn de de effecten van de convenantmaatregelen ingebouwd. Betrouwbaarheid berekening 2007 Het integreren van de convenantmaatregelen maakt het niet mogelijk om uitkomsten te genereren met een vergelijkbare betrouwbaarheid als bij de ‘Revi 2004’ berekening. De verminderde betrouwbaarheid wordt veroorzaakt doordat bij de ‘Revi 2004-berekening’ sprake is van één zeer dominant scenario, de Bleve. Dit scenario dicteert vrijwel de gehele uitkomst. Door de convenantmaatregelen is bij de ‘Revi 2007-berekening’ het Bleve-scenario van sterk verminderd belang. Ook is de bijdrage van de losslang in de risicoberekening sterk gereduceerd. Door het wegvallen van deze ‘bovenliggende’ risicoscenario’s, wordt het voorheen onderliggende scenario, het ontwijken van gaswolk bij de ondergrondse tank, mede bepalend. De verspreiding van deze gaswolk en de plaats van ontsteking van deze wolk, wordt beïnvloed door de windrichting en de locatiespecifieke aanwezigheid van ontstekingsbronnen. Het effect op het GR van de gaswolk (zowel directe ontsteking als vertraagde onsteking) is met complexe wiskundige formules benaderd en is daarmee niet zo eenvoudig en precies berekend als bij de Bleve scenario's. Het is daarom aannemelijk te veronderstellen dat de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de REVI 2007 module van de tool iets lager is dan de REVI 2004 module van de tool. Overigens wordt opgemerkt dat de REVI 2007 module van de tool als laatste stap voor de presentatie van het resultaat een veiligheidsfactor toepast waardoor het GR minimaal gelijk is, en in andere gevallen hoger ligt dan de GR curve berekend met Safeti-NL (voor slachtofferaantallen hoger dan 13). Daarom: Indien de Revi 2007 berekening volledig betrouwbaar moet zijn, of wanneer de uitkomst zeer nabij de oriëntatiewaarde ligt, wordt het uitvoeren van een volwaardige QRA met Safeti-NL aanbevolen.
Pagina 1 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Basis Gegevens Project
Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Locatie LPG-tankstation Straat
Rijksweg A58
Huisnummer
3
Postcode
5066PZ
Berekening uitgevoerd door Naam organisatie
RMD
Naam persoon
J. van Venrooij
Telefoonnummer
0165582000
Datum berekening
2011-05-09
Overig Alleen een groepsrisicoberekening volgens Revi2007
Nee
Pagina 2 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Toepasbaarheid Tankstation 1. LPG vulpunt, voorraadtank en afleverzuil maken onderdeel uit van één openbaar tankstation?
Ja
2. Worden op het LPG tankstation ook nog één of meer van de volgende stoffen verladen - Waterstof
Nee
3. LPG voorraadtank wordt bevoorraad met LPG tankwagens?
Ja
4. Eén LPG vulpunt bedient één LPG voorraadtank?
Ja
5. LPG voorraadtank heeft een volume van 20 m3 of 40 m3 ?
Ja
6. LPG voorraadtank is in de grond ingegraven of ingeterpt?
Ja
7. De afstand van het LPG vulpunt tot aan de LPG voorraadtank bedraagt
10-50m
8. Zijn er venstertijden van toepassing op de laadtijden van de LPG-tankwagen?
Nee
9. De LPG doorzet is in de milieuvergunning beperkt tot 500 m3, 1000 m3 of 1.500 m3?
Ja
10. Bevinden zich mensen (niet behorend tot de inrichting van het LPG tankstation) binnen een cirkel rondom het vulpunt (eventueel ondergrondse tank) met een straal van 25 meter?
Nee
Bevolking Binnen een straal van 150 meter van het vulpunt of ondergrondse tank komen de volgende items voor: Verzorgingstehuis, verpleegtehuis, ziekenhuis, kinderdagverblijf Evenementenhal, congrescentrum, dierentuin Bioscoop, theater, (voetbal)stadion Zwembad, sporthal, tennisbaan Of andere functies met afwijkende verblijfstijden
De rekentool is geschikt voor deze situatie
Pagina 3 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Technische gegevens Aanrijkans De opstelplaats van de tankwagen
is gelegen op een (wegrij-) strook naast een weg waarbij de toegestane snelheid maximaal 70 km/h bedraagt
Omgevingsbrand 1. Afstand tussen afleverzuil LPG en LPG vulpunt: 17,5 meter of meer 2. Afstand tussen afleverzuil benzine en LPG vulpunt: 5 meter of meer 3. Afstand tussen opstelplaats benzine tankauto en LPG vulpunt: 25 meter of meer 4. Hoogte gebouw tankstation: minder dan 5 meter 5. Is het tankstation voorzien van brandwerende voorzieningen (30 minuten brandwerende wanden) en maximaal 50% gevelopeningen? : Ja 6. Afstand tussen gebouw tankstation en LPG vulpunt: 5 meter of meer
Pagina 4 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Omgevingsinput vulpunt Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3) Actuele situatie
consoliderend bestemmingsplan 1000 Nee
Schil 1 : Afstand 0 - 100 meter Omgevingsfactor Woningen [aantal] Kantoren, 40 uur [bruto vloeroppervlak m2]
Invoer Invoer aantal aantal personen (100 %) 0 0
Aantal Aantal personen dag personen nacht 0
0
90
3
3
0
Industriegebieden laag, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24 [ha]
0
0
0
0
0.5
20
20
4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
23
4
Industriegebieden midden, 7/24 [ha] Industriegebieden hoog, 7/24 [ha] Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 5 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Omgevingsinput vulpunt Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3) Actuele situatie
consoliderend bestemmingsplan 1000 Nee
Schil 2 : Afstand 100 - 130 meter Omgevingsfactor Woningen [aantal]
Invoer Invoer aantal aantal personen (100 %) 0 0
Aantal Aantal personen dag personen nacht 0
0
Kantoren, 40 uur [bruto vloeroppervlak m2]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24 [ha]
0
0
0
0
0.3
10
10
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
10
2
Industriegebieden midden, 7/24 [ha] Industriegebieden hoog, 7/24 [ha] Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 6 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Omgevingsinput vulpunt Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3) Actuele situatie
consoliderend bestemmingsplan 1000 Nee
Schil 3 : Afstand 130 - 150 meter Omgevingsfactor Woningen [aantal]
Invoer Invoer aantal aantal personen (100 %) 0 0
Aantal Aantal personen dag personen nacht 0
0
Kantoren, 40 uur [bruto vloeroppervlak m2]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24 [ha]
0
0
0
0
0.3
10
10
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
10
2
Industriegebieden midden, 7/24 [ha] Industriegebieden hoog, 7/24 [ha] Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 7 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Omgevingsinput ingeterpte tank Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3) Actuele situatie
consoliderend bestemmingsplan 1000 Nee
Schil 1 : Afstand 0 - 100 meter Omgevingsfactor Woningen [aantal] Kantoren, 40 uur [bruto vloeroppervlak m2]
Invoer Invoer aantal aantal personen (100 %) 0 0
Aantal Aantal personen dag personen nacht 0
0
150
5
5
0
Industriegebieden laag, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24 [ha]
0
0
0
0
0.3
10
10
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
15
2
Industriegebieden midden, 7/24 [ha] Industriegebieden hoog, 7/24 [ha] Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 8 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Omgevingsinput ingeterpte tank Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3) Actuele situatie
consoliderend bestemmingsplan 1000 Nee
Schil 2 : Afstand 100 - 130 meter Omgevingsfactor Woningen [aantal]
Invoer Invoer aantal aantal personen (100 %) 0 0
Aantal Aantal personen dag personen nacht 0
0
Kantoren, 40 uur [bruto vloeroppervlak m2]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24 [ha]
0
0
0
0
0.3
10
10
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
10
2
Industriegebieden midden, 7/24 [ha] Industriegebieden hoog, 7/24 [ha] Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 9 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Omgevingsinput ingeterpte tank Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3) Actuele situatie
consoliderend bestemmingsplan 1000 Nee
Schil 3 : Afstand 130 - 150 meter Omgevingsfactor Woningen [aantal]
Invoer Invoer aantal aantal personen (100 %) 0 0
Aantal Aantal personen dag personen nacht 0
0
Kantoren, 40 uur [bruto vloeroppervlak m2]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden midden, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden hoog, 40 uur [ha]
0
0
0
0
Industriegebieden laag, 7/24 [ha]
0
0
0
0
0.3
10
10
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
10
2
Industriegebieden midden, 7/24 [ha] Industriegebieden hoog, 7/24 [ha] Scholen, 40 uur Totaal
Pagina 10 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Resultaat REVI2004 Groepsberekening 1 Naam groepsberekening LPG doorzet per jaar (m3) Actuele situatie
consoliderend bestemmingsplan 1000 Nee dag
nacht
aantal slachtoffers bij een BLEVE van een tankwagen voor 33% gevuld
23
4
aantal slachtoffers bij een BLEVE van een tankwagen voor 66% gevuld
33
6
aantal slachtoffers bij een BLEVE van een tankwagen voor 100% gevuld
43
8
Pagina 11 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Resultaat grafisch weergegeven Groepsberekening 1 Groepsberekening 2 Groepsberekening 3 Groepsberekening 4
consoliderend bestemmingsplan
Pagina 12 - 13
LPG groepsrisico berekeningsmodule Project: Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk
Toelichting De grafiek geeft het groepsrisico aan voor de ingevoerde situatie. Het groepsrisico is berekend met de rekenmodule van www.groepsrisico.nl. Deze module is uitsluitend geschikt voor standaardsituaties. De module geeft een indicatie van het groepsrisico. Voor een gedetailleerde berekening dient een risicoanalyse met SAFETI-NL te worden uitgevoerd. De rekenresultaten kunnen worden gebruikt bij het invullen van de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in artikel 12 en 13 van het "Besluit externe veiligheid inrichtingen'. Een oordeel over de toelaatbaarheid van het berekende groepsrisico dient te geschieden op basis van alle elementen van de verantwoordingsplicht. Zie hiervoor de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Deze rekenmodule is ontwikkeld door ingenieursbureau Oranjewoud, in samenwerking met het ministerie van VROM en de Vereniging Vloeibaar Gas. Rekenmodule groepsrisico LPG, versie 2.2
Pagina 13 - 13
Bijlage 4.
BP Buitengebied Oisterwijk, Verantwoording groepsrisico
22
Verantwoording Groepsrisico Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk: Er is hier sprake van een ruimtelijk plan (herziening bestemmingsplan) binnen het invloedsgebied van een aantal risicovolle inrichtingen, waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de Grenswaarden van het plaatsgebonden risico. De aanwezigheid van de volgende risicovolle inrichtingen (onder werkingssfeer Bevi) spelen een rol bij de verantwoording van het Groepsrisico, te weten: - LPG-tankstation Fina, gelegen aan de Rijksweg A58 binnen het plangebied. - Propaantank van 18 m3 , behorende bij agrarisch bedrijf A. Melis, Rosepdreef 9 - 2 Propaantanks van 18 m3 , behorende bij agrarisch bedrijf De Bresser, Vossenhoorn 13. - Propaantank van 18 m3 , behorende bij agrarisch bedrijf v.d. Meijdenberg, Floraweg 3. Tevens is het invloedsgebied van een propaantank (55 m3) van de Beekse Bergen in Hilvarenbeek voor een gedeelte over het plangebied gelegen. Naast de invloed van de risicovolle inrichtingen liggen de Rijkswegen A58 en A65, een groot aantal gemeentelijke wegen en het spoortraject Tilburg - Eindhoven, waarop de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen 2010, van toepassing is. Deze circulaire verplicht het bevoegde gezag om een beoordeling en afweging van de externe veiligheid mee te nemen bij ruimtelijke plannen die in de directe nabijheid zijn gelegen van een transportas waarover transporten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Betreffende circulaire is een voorloper van de in de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen aangekondigde wettelijke verankering van het beleid, in het toekomstige Besluit transportroutes externe veiligheid (dit wordt vanaf 2012 verwacht). Dit geldt ook voor de aanwezigheid voor een 15-tal hogedruk-aardgastransportleidingen (zie tabel 6 “Advies externe veiligheid………Buitengebied” RMD; d.d. 6 mei 2011) en een drietal k1-leidingen (tabel 5 eerdergenoemde RMD-advies) waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing is. Middels dit document heeft de gemeente Oisterwijk invulling gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico dat, ter plaatse van het bestemmingsplan “Buitengebied Oisterwijk”, wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van risicovolle transportmodaliteiten en inrichtingen. Zowel de gemeente als de Veiligheidsregio achten de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied als verantwoord in het kader van externe veiligheid. De vaststelling leidt niet tot een verslechtering van de externe veiligheid binnen het buitengebied, maar op termijn (na implementatie adviespunten) zelfs tot een verbetering.
1
1. Inleiding: 1.1. Algemeen Om te komen tot een actueel bestemmingsplan dat voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) is een onderzoek naar de milieuaspecten uitgevoerd. Een onderzoeksrapport naar de milieuaspecten, waaronder de externe veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied, maakt hier onderdeel van uit. In dit rapport “Advies externe veiligheid ten behoeve van Bestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk, 6 mei 2011”, opgesteld door de regionale milieudienst (RMD) zijn de relevante externe veiligheidsaspecten behandeld. De resultaten van de uitgevoerde risicoberekeningen en kwalitatieve analyses, aangevuld door adviezen van de Regionale brandweer Midden- en West-Brabant vormen de basis voor de bestuurlijk/politieke verantwoording van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied. Het externe veiligheidsbeleid in Nederland berust op een tweetal kwantitatieve pijlers; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Plaatsgebonden risico: Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De norm in een nieuwe situatie voor kwetsbare objecten, zoals woningen, bedraagt de kans van 1 op 1 miljoen. Het gebied waarbinnen deze norm wordt overschreden wordt begrensd door de 10-6 contour. Deze norm is juridisch hard. Groepsrisico: Het groepsrisico (GR) is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Tevens wordt het groepsrisico beschouwd als maat voor de maatschappelijke ontwrichting welke kan ontstaan ten gevolge van een incident. Het gebied waarbinnen het groepsrisico dient te worden beschouwd is het invloedsgebied. Het groepsrisico is niet ruimtelijk, met contouren, weer te geven. Dit maakt het groepsrisico moeilijker te bevatten. En omdat de ruimtelijke werking van het groepsrisico veelal de afstanden van de PR-contouren ruim te buiten gaat, is de omgang met het groepsrisico ook gecompliceerder. 1.2. Resultaten risicoberekeningen Binnen de eerdergenoemde rapportage zijn beide pijlers (Pr en Gr) onderzocht, ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over risicorelevante transportassen. De rapporten van deze onderzoeken zijn opgenomen in respectievelijk bijlage I en II van eerdergenoemde RMD-advies. De plaatsgebonden risico contouren van 10-6 per jaar, welke worden veroorzaakt door het LPG-tankstation en de 3 agrarische bedrijven met propaantanks (18 m3 ) liggen grotendeels in het plangebied. Het plaatsgebonden risico dat door de verschillende risicovolle inrichtingen wordt gegenereerd levert echter geen directe belemmeringen op voor het te nemen ruimtelijke besluit. Binnen deze risico-contouren worden door het nemen van het ruimtelijke besluit geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ten aanzien van de externe veiligheid binnen het plangebied, dat wordt gegenereerd door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen A58 en A65, de spoorbaan Tilburg – Eindhoven en het vervoer van aardgas door de hogedrukaardgasleidingen zijn
2
eveneens risicoberekeningen uitgevoerd. De externe veiligheid die wordt gegenereerd door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de gemeentelijke wegen en het vervoer van k1-vloeistoffen door buisleidingen is op kwalitatieve wijze in beeld gebracht. Op basis van het toekomstige vervoer (2020, Basisnet) over zowel de rijkswegen, de gemeentelijke wegen en de spoorbaan wordt er geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend/gevonden (dat buiten de wegvakken, dan wel de spoorbaan is gelegen). Op grond van het Bevb is door de RMD voor alle hogedrukaardgasleidingen binnen het plangebied het plaatsgebonden risico berekend. Door maatregelen (waarschijnlijk drukverlaging) die door de Gasunie zijn genomen is nu nog maar op 3 plaatsen binnen de gemeente sprake van een PR10-6 contour, welke is gelegen buiten de belemmerende strook (van 5 meter) van de aardgasleidingen. Deze contouren zijn op onderstaande afbeelding weergegeven.
Daarnaast genereren alle drie de K1-vloeistofleidingen eveneens een PR10-6 –contour buiten de belemmerende strook die voor de leidingen aangehouden dient te worden.
3
RRP ruwe olieleiding en productleiding PR10-6 , respectievelijk: 33 m en 25 m
Sabic PRB leiding PR10-6 : 12 m
2. Toets Groepsrisico: De toets van het groepsrisico wordt gestart met het in kaart brengen van het groepsrisico in de huidige situatie (de nulsituatie), vervolgens wordt het groepsrisico in de met het ruimtelijk besluit beoogde situatie berekend en vindt er een vergelijking plaats. Op basis van de hoogte van het groepsrisico, evenals de stijging van het groepsrisico wordt een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Gezien het feit dat het plangebied of delen daarvan zijn gelegen binnen het invloedsgebied van een groot aantal risicobronnen, wordt allereerst bekeken welk invloedsgebieden maatgevend zijn voor de verantwoording van het groepsrisico. Van alle risicobronnen is binnen het invloedsgebied het groepsrisico berekend of bepaald. Op basis hiervan kunnen een aantal risicobronnen als minder relevant voor het groepsrisico binnen het plangebied worden beschouwd. Zeker gezien het feit dat het hier ook gaat om een consoliderend bestemmingsplan. 2.1. Inrichtingen Uit het EV-onderzoek is gebleken dat er een 4-tal Bevi-inrichtingen zijn gelegen binnen het plangebied. Dit betreffen 1 LPG-tankstation aan de Rijksweg A58, dat wordt omringd door natuurgebied en een drietal propaantanks bij agrarische bedrijven. Daarnaast is een beperkt deel van het invloedsgebied van de propaantank van park “De Beekse Bergen”
4
(gelegen in de gemeente Hilvarenbeek) gelegen over het plangebied. Hierbinnen valt echter alleen bosgebied. Voor het LPG-tankstation is het groepsrisico met de LPG-rekentool berekend (hierbij is uitgegaan van een doorzet van 1.000 m3/jaar, terwijl de doorzet in werkelijkheid beneden de 500 m3/jaar ligt. Dit betreft een overschatting). Ondanks de overschatting is het groepsrisico zeer beperkt. Tevens leidt de vaststelling van het bestemmingsplan niet tot een toename van het groepsrisico. Voor de 4 genoemde propaantanks is gezien de beperkte omvang van de invloedsgebieden, evenals de huidige dichtheid binnen de invloedsgebieden van deze inrichtingen en het ontbreken van ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze invloedsgebieden, geconstateerd dat het groepsrisico veel lager is dan 0,1 * oriënterende waarde voor het groepsrisico. Dezelfde constatering geldt temeer voor het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door de propaantank van recreatiepark de Beekse Bergen in Hilvarenbeek. Aan deze conclusie liggen geen QRA’s te grondslag, maar is op basis van ervaringscijfers inzake propaantanks in vergelijkbare gebieden geconcludeerd dat het groepsrisico binnen de invloedsgebieden rondom de propaantanks nihil zal zijn. Wel is het zo dat de gemeente Oisterwijk deze inrichtingen, alsmede de invloedsgebieden die ze genereren niet uit het oog verliest. Buiten het kader van dit bestemmingsplan zal de gemeente Oisterwijk voor de 4 Bevi-inrichtingen in het Buitengebied, een groepsrisicoberekening (in 2012) conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen uitvoeren. Op basis van de uitkomsten zal de gemeente dan bezien of de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid binnen deze invloedsgebieden nog verder verbeterd dient te worden. 2.2.Transportmodaliteiten Uit het EV-onderzoek van het consoliderende bestemming, welke is uitgevoerd door de RMD, volgt dat in zowel de huidige als ook in de toekomstige situatie het GR veroorzaakt door het wegtransport veel lager is dan 0,1 * de oriënterende waarde voor het GR . Het GR veroorzaakt door het spoorvervoer ligt in beide situaties (ter hoogte van het plangebied) eveneens onder de 0,1 * de oriënterende waarde voor het GR (o.b.v. Rijksvoorstel Basisnet Spoor; 8 juli 2010). Er is echter wel sprake van een ruimtelijk besluit binnen de invloedsgebieden van wegen en een spoorbaan, waarvoor op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRNVGS 2010) het GR verantwoord dient te worden. Binnen deze groepsrisicoverantwoording wordt wel geanticipeerd op het toekomstige Btev (Besluit transportroutes externe veiligheid), welke de circulaire (naar verwachting) vanaf 2012 zal vervangen. Uit de concepttekst van dit besluit valt te lezen dat ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) onderscheid wordt gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat: a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of; b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en; c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden. In eerdergenoemde onderzoeksrapportage van de RMD is aangetoond dat het groepsrisico veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de wegen en de spoorweg voldoet aan de hierboven genoemde criteria. Hiermee kan ten aanzien van deze risicobronnen worden volstaan met een beperkte verantwoording. Uit het onderzoek naar de externe veiligheid rondom de hogedrukaardgasleidingen kan worden geconcludeerd dat er rondom de meeste leidingen niet eens een groepsrisico
5
wordt berekend. Slechts 5 van de 15 onderzochte leidingen genereren een groepsrisico, waarvan het hoogste groepsrisico op 0,037 * oriënterende waarde ligt. Op grond van het Bevb kan worden gesteld dat het groepsrisico lager is dan 0,1 * oriënterende waarde en er door het ruimtelijke besluit geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Volstaan kan dus worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In het onderzoek is geconstateerd dat de k1-vloeistofleidingen, vanwege de ligging in dunbevolkte gebieden en het geringe invloedsgebied dat bij een calamiteit wordt gegenereerd, formeel niet eens een groepsrisico opleveren. Betreffende leidingen worden dan ook niet verder meegenomen in de groepsrisicoverantwoording. Zoals al eerder aangegeven is er sprake van een ruimtelijk besluit dat als consoliderend kan worden aangemerkt. Er worden geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, anders dan in de huidige situatie al was bestemd. Daarom kan worden volstaan met een verantwoording van het groepsrisico op hoofdlijnen, ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de rijkswegen en de door de buisleidingen welke binnen het plangebied aanwezig zijn. Ondanks het gaat om een zogenaamde beperkte verantwoording zal de gemeente Oisterwijk het inzicht dat is opgedaan ten aanzien van de risico’s in het buitengebied, in de periode 2011 – 2012 gebruiken om beleidslijnen voor de omgang met het groepsrisico binnen de invloedsgebieden van alle transportmodaliteiten op te stellen. Daarbij zal expliciet worden gekeken naar de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid binnen deze gebieden. 2.3. De nulsituatie De nulsituatie betreft de situatie voor vaststelling van het bestemmingsplan buitengebied Oisterwijk. Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie mogelijk wordt getroffen door een ongeval met gevaarlijke stoffen, in onderhavige situatie een ongeval (warme BLEVE) met een tankwagen/ketelwagon gevuld met brandbare gassen (LPG) op de Rijkswegen A58 en A65 en de spoorbaan Tilburg - Eindhoven of een ongevalscenario met toxische stoffen (vervoer over spoorbaan en A58). Tevens is beschouwd welke populatie mogelijk wordt getroffen door een flash-fire, welke op kan treden bij een leidingbreuk of gat in de hogedrukaardgasleiding. Vervoer gevaarlijke stoffen A58 De invloedsafstand van het vervoer van gevaarlijke stoffen die in het kader van de Circulaire beschouwd dient te worden bedraagt 200 meter. Het vervoer van brandbare gassen, zoals LPG en propaan over de rijksweg is maatgevend. Indien een vrachtwagen met brandbaar gas bij een incident is betrokken, bestaat de mogelijkheid dat de vrachtwagen het begeeft, waarbij drukgolven vrijkomen, een zogenaamd koude Bleve. Deze drukgolven kunnen tot op 70 m dodelijk zijn en tot op 180 m schade aan gebouwen en door rondvliegend glas gewonden veroorzaken. Het invloedsgebied (1% letaliteit) dat wordt veroorzaakt door een warme Bleve (wanneer een vrachtwagen met brandbare gassen bij een incident met brand wordt betrokken) bedraagt ca. 330 meter. Hierbinnen is de toename van het groepsrisico berekend. Betreffende berekeningen zijn uitgevoerd met het programma RBM II. Bij de berekening van het groepsrisico is naast de aanwezigheidsgegevens van het gebied, gebruik gemaakt van de vervoerscijfers. Omdat het hier gaat om een consoliderend bestemmingsplan is enkel gerekend met de toekomstige basisnetcijfers. Gebruik is gemaakt van de vervoerscijfers uit bijlage 5 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen . Het groepsrisico dat is berekend, is in onderstaande tabel 1 weergegeven.
6
Vervoerssitua Invloedsgebied Afstand tot tie volgens 10-6 contour (m) Circulaire Basisnet weg 2020
200 meter
16 m (blijft binnen wegvak)
Factor t.o.v. OW Meest ongunstige kilometervak Oisterwijk (t.h.v. kern Moergestel) 0,016
Tabel 1: Groepsrisico A58 maatgevende kilometervak “Oisterwijk” (nulsituatie)
Zoals te zien is in de tabel, is de omvang van het groepsrisico uitgedrukt in een factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde (OW). Deze factor is de maximale factor tussen de berekende fN-curve en de oriëntatiewaarde fN2= 10-2 voor meer dan 10 slachtoffers. Een factor groter dan 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Figuur 1: f/N-curve groepsrisicoberekening maatgevende kilometervak A58
Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Op een iets grotere afstand van de kern Moergestel zal het groepsrisico nog veel lager liggen. Verder vindt er behoorlijk wat transport van brandbare vloeistoffen over de A58 plaats. Daarom dient rondom de rijksweg (in de toekomst) ook rekening te worden gehouden met een Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Binnen deze zonde van 30 m vanaf de buitenste rand van de rechterrijstrook kunnen beperkingen aan objecten worden opgelegd en eisen m.b.t. brandwerendheid aan objecten worden gesteld. Omdat er binnen het Bestemmingsplan Buitengebied geen nieuwe ontwikkelingen binnen de PAG-zone mogelijk worden gemaakt en de wettelijke grondslag voor de PAG’s, te weten het Besluit transportroutes externe veiligheid, nog niet in werking is getreden wordt nu niet verder op de omgang met het gebied binnen de PAG van A58 ingegaan. In 2011 wil de gemeente Oisterwijk wel reeds een beleidslijn vaststellen voor de omgang met het groepsrisico binnen de letaliteitscontouren van de A58, alsmede voor de omgang met de ruimte binnen de PAG van de A58. Zoals hierboven is aangegeven en ook is gebleken uit de RBMII-berekeningen, is het transport van brandbare gassen maatgevend voor het groepsrisico. We hebben ook geconcludeerd dat het vervoer van brandbare vloeistoffen een rol speelt. Wanneer we de vervoerscijfers van de A58 beschouwen zien we ook dat er behoorlijke hoeveelheden toxische vloeistoffen en gassen over de rijksweg worden getransporteerd.
7
Tabel 2: Vervoerscijfers bijlage 5 CRNVGS
Uitgaande van de voorbeeldstof voor vervoersklasse LT2 (toxische vloeistof), propylamine, kunnen bij het catastrofaal falen (worst case, F1,5) van een vrachtwagen personen tot op 625 m komen te overlijden. Bij de verantwoording van het groepsrisico is dus rekening gehouden met naast het maatgevende invloedsgebied ook met het maximale invloedsgebied. Vervoer gevaarlijke stoffen A65 Voor de berekening van het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A65, gelden dezelfde uitgangspunten als voor de berekening die is uitgevoerd voor de rijksweg A58. Het groepsrisico dat is berekend, is in onderstaande tabel 3 weergegeven. Vervoerssitua Invloedsgebied Afstand tot tie volgens 10-6 contour (m) Circulaire Basisnet weg 2020
200 meter
0m
Factor t.o.v. OW Meest ongunstige kilometervak Oisterwijk (t.h.v. kern Berkel-Enschot) 0,007
Tabel 3: Groepsrisico A65 maatgevende kilometervak “Oisterwijk” (nulsituatie)
Uit tabel 2 kunnen we aflezen dat het “maatgevende” transport van brandbare gassen (GF3) over de A65 veel lager ligt dan over de A58. Mede hierdoor ligt het groepsrisico binnen het invloedsgebied van deze weg nog een stuk lager. Tevens zien we in het kader van het maximale invloedsgebied, dat er slechts een beperkte hoeveelheid toxische vloeistoffen (LT2) passeert. Qua maximaal invloedsgebied geldt dezelfde afstand als voor de A58. In onderstaande figuur is de F/N-curve van de groepsrisicoberekening weergegeven.
8
Figuur 2: f/N-curve groepsrisicoberekening maatgevende kilometervak A65
Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Ook hoeft er geen rekening te worden gehouden met een PAG, gezien het beperkte vervoer van brandbare vloeistoffen. Vervoer gevaarlijke stoffen Spoor De noordelijke helft van het plangebied wordt doorkruist door de spoorbaan Tilburg – Eindhoven. Om inzicht te krijgen in de risico’s als gevolg van de doorgaande spoorlijn is een kwantitatieve risicoberekening gemaakt (uitgevoerd met RBMII). Voor de berekeningen is uitgegaan van de vervoerscijfers van het Rijksvoorstel Basisnet Spoor, 8 juli 2010. Vervoerscijfers Basisnet spoor Vervoersklasse: Aantal transporten per jaar: A (brandbaar gassen) 2.920 (in bloktreinen) 730 (in bonte treinen) B2 (giftige gassen) 2.300 C3 (zeer brandbare vloeistoffen) 4.600 D3 (giftige vloeistoffen) 3.750 Tabel 4: Vervoerscijfers spoorbaan Tilburg – Eindhoven (Basisnet)
Ter hoogte van het buitengebied blijken geen wissels aanwezig te zijn en er zijn 7 spoorwegovergangen. Verder is gerekend met de verhouding 2/20 voor wat betreft het aantal wagons C3 op een bonte trein. Uit gesprekken met het Ministerie van I&M is duidelijk geworden dat de verhouding C3, waarschijnlijk lager komt te liggen (nieuwe RBMII-model is nog niet vrijgegeven) waardoor ook het groepsrisico nog lager zal komen te liggen. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico varieert van 0,022 * oriënterende waarde in het buitengebied tot net onder de oriënterende waarde in het centrum van Oisterwijk.
9
Figuur 3: f/N-curve groepsrisicoberekening spoorbaan maatgevende kilometer buitengebied
Het groepsrisico is berekend voor het maatgevende scenario op het spoor, een explosie. Indien een spoorketelwagon met brandbaar gas (zoals LPG) bij een incident zonder brand betrokken is (ontsporing) kan de wagon het begeven waarbij er drukgolven vrijkomen, een zogenaamde koude Bleve. Deze drukgolven kunnen tot op 85 meter dodelijk zijn en tot op 250 m voor schade aan gebouwen zorgen. Daarnaast kunnen er tot op 250 m gewonden vallen, als gevolg van glasscherven. Indien de spoorketelwagon echter bij een brand betrokken is kan er een warme Bleve ontstaan. Bij een warme Bleve ontstaat er een vuurbal met een straal van 140 m, waarbinnen iedereen die binnen of buiten verblijft komt te overlijden. Tot op 600 m kunnen personen die zich buiten bevinden 1e graad brandwonden oplopen. De drukgolven richten tot op 600 m ernstige schade aan gebouwen aan. Naast de brandbare gassen worden er ook behoorlijk wat brandbare vloeistoffen vervoerd. Indien er een ongeval met een brandbare vloeistof op het spoor plaatsvindt, ontstaat er een brand waarbij er op 45 m van de wagon nog doden kunnen vallen. Na inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid dient rondom de spoorbaan rekening te worden gehouden met een PAG van 30 m. Ook vindt er over het spoor transport van toxische vloeistoffen en gassen plaats. In een worst-case scenario faalt een tank catastrofaal en kan dit ingeval van een toxische vloeistof (acrylonitril) leiden tot dodelijke slachtoffers tot op 2.400 meter. Het maximale invloedsgebied kan wel tot op 4.000 meter reiken. Evenals rondom de rijkswegen stelt de gemeente Oisterwijk in 2011 een beleidslijn op voor de omgang met ontwikkelingen binnen de invloedsgebieden van het spoor evenals binnen het PAG. Vervoer aardgas door hogedruk-aardgasleidingen Door lekkage van een buisleiding kan het aardgas vrijkomen en tot ontbranding worden gebracht door een ontstekingsbron in de nabijheid. Het vrijgekomen aardgas zal hierbij in brand vliegen, wat gepaard gaat met een druk en hevige hitte. De 1%-letaliteitsgrens voor de buisleidingen die binnen het plangebied zijn gelegen variëren van 70 meter (leiding 40 bar; 6’’) tot respectievelijk 540 meter (leiding 66 bar; 48”) gemeten vanaf het hart van de leidingen. De 100% letaliteitsgrenzen voor de leidingen met dezelfde dimensies tot respectievelijk 40 en 210 meter vanaf de buisleidingen. Gezien het feit dat grote delen van het plangebied, binnen deze letaliteitsgrenzen zijn gelegen, wordt gesteld dat toekomstige ontwikkelingen hierbinnen bij kunnen dragen aan een (significante) toename van het groepsrisico.
10
Door de RMD zijn voor alle leidingen, groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. De resultaten van de groepsrisicoberekening zijn in tabel 4 weergegeven. Eigenaar
Leidingnaam
N.V. N.V. N.V. N.V. N.V. N.V. N.V. N.V.
Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse
Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie
A-525-03 A-525 A-526 A-527-08 A-527 A-657 Z-520-01 Z-520-02
Diameter [mm] 406.40 914.00 1067.00 406.40 1067.00 610.00 324.00 114.30
N.V. N.V. N.V. N.V. N.V. N.V.
Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse Nederlandse
Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie Gasunie
Z-520-03 Z-520-04 Z-520-29 Z-520-35 Z-522-01 Z-522-02
168.30 108.00 168.30 168.30 323.90 114.30
Druk [bar] 66.20 66.20 66.20 66.20 66.20 66.20 25.00 40.00
PR 10-6 contour Nee Ja Ja Nee Nee Nee Nee Nee
Hoogte t.o.v. OW 0,00000000 0,00009077 0,0003051 0,00000000 0,0004343 0,00000000 0,013 0,00000000
40.00 40.00 40.00 40.00 40.00 40.00
Nee Nee Nee Nee Nee Nee
0,037 0,00000000 0,00000000 0,00000000 0,00000000 0,00000000
N.V. Nederlandse Gasunie Z-522-10 219.10 40.00 Nee Tabel 5: Resultaten groepsrisicoberekening aardgasleidingen buitengebied Oisterwijk
0,00000000
GR
Uit de uitgevoerde groepsrisicoberekeningen is gebleken dat er in het plangebied geen sprake is van een overschrijding van het groepsrisico, dat wordt veroorzaakt door het transport van aardgas. Het groepsrisico voor alle leidingen is zelfs kleiner dan 0,1 * OW. Er is dus geen sprake van een GR-aandachtspunt. De buisleidingen die voor het beschouwde plangebied een maatgevend groepsrisico genereren, betreffen de leidingen A525 en A526 (de overige leidingen met een groepsrisico, genereren dit GR ter hoogte van een dorpskern, feitelijk buiten het plangebied gelegen). In onderstaande afbeeldingen is de maatgevende kilometer voor leiding A526 en de bijbehorende f/N-curve weergegeven.
11
Figuur 4: Ligging maatgevende km, incl. f/N-curve groepsrisicoberekening leiding A256.
Het is echter wel zo dat het invloedsgebied (1% letaliteit) van de meeste buisleidingen erg omvangrijk is. Dit wordt eveneens duidelijk uit het overzicht van de invloedsgebieden en plaatsgebonden risicocontouren, wat deel uitmaakt van het RMD-adviesrapport. De gemeente realiseert zich bij de planvorming dat er binnen deze gebieden dodelijke slachtoffers kunnen vallen, ingeval van een calamiteit. Vervoer K1-vloeistoffen door buisleidingen Bij een lekkage van een leiding voor brandbare vloeistof kan een lekkage ontstaan of kan een leiding bezwijken, waardoor een vloeistofplas wordt gevormd die (bij ontsteking) in brand kan vliegen. Dit leidt tot hittestraling die dodelijk kan zijn tot op tientallen meters van de leiding. Binnen het plangebied zijn de in tabel 6 genoemde k1-vloeistofleidingen aanwezig. Leiding
Stof-
beheerder
druk
categorie Sabic PRB
K1
Sabic-Pipelines BV
80 bar
Diameter
Pr10-6
Invloeds-
(inches)
afstand
gebied
8”
12
31 meter
meter 36” ruwe olie-
K1
leiding 24” productenleiding
NV Rotterdam-Rijn
43 bar
36 ”
Pijpleiding Mij K1
NV Rotterdam-Rijn Pijpleiding Mij
33
43 meter
meter 62 bar
24 ”
25
36 meter
meter
Tabel 6: k1-vloeistofleidingen buitengebied Oisterwijk
De invloedsgebieden (1% letaliteit) die worden veroorzaakt door de buisleidingen voor het vervoer van k1-vloeistoffen, variëren van 31m tot 43 m. Voor k1-leidingen wordt het aantal van 10 dodelijke slachtoffers niet gehaald voor dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de PR10-6. Gezien de beperkte omvang van de invloedsgebieden en de lage personendichtheid hierbinnen kan gesteld worden dat er geen sprake is van een groepsrisico ten gevolge van het transport van k1vloeistoffen door buisleidingen. De gemeente heeft naast de bestaande leidingen te maken met een reeds aangewezen en verankerde buisleidingenstrook (trace Oisterwijk – Boxtel), waarin op dit moment alleen de 2 Rotterdam-Rijnpijpleidingen liggen. In de toekomst kunnen binnen de strook nieuwe leidingen worden gerealiseerd. Hiervoor heeft de gemeente een reservering
12
opgenomen in het bestemmingsplan. Tevens houdt de gemeente, bij nieuwe ontwikkelingen rondom de strook rekening met nieuwe leidingen, welke ook toxische vloeistoffen/gassen kunnen bevatten.
2.4. Beoogde doelsituatie De gemeente Oisterwijk wil voor haar Buitengebied een conserverend bestemmingsplan vaststellen. De bestaande bestemmingen worden gehandhaafd, ook voor die bestemmingen die nog niet zijn gerealiseerd. Gezien het opgestelde EV advies, als ook het feit dat de personendichtheden binnen het invloedsgebied van zowel Bevi inrichtingen als ook EV relevante transportmodaliteiten niet toenemen, zijn er geen nieuwe EV knelpunten te verwachten. De in paragraaf 3 beschreven situatie geldt ook naar de toekomst toe en zal vanuit EV oogpunt niet wijzigen. Vandaar dat een verdere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk wordt geacht.
13
3. Advisering Brandweer Midden- en West-Brabant Ten aanzien van de bestemmingsplanwijziging is advies aan Brandweer Midden- en WestBrabant (regionale brandweer) in het kader van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gevraagd. De regionale brandweer heeft betreffende advies onderscheidenlijk toegesneden op een tweetal disciplines, te weten een specifiek ruimtelijk advies en een advies toegesneden op verbetering van de veiligheid. Vooral binnen het tweede deeladvies wordt geadviseerd inzake de te nemen verantwoording ten aanzien van het groepsrisico. Betreffende advisering is verwoord in de als bijlage bij deze verantwoording opgenomen brief van 7 juni 2011. Dit advies ligt mede ten grondslag aan de verantwoording die door de gemeente is afgelegd ten aanzien van het groepsrisico binnen het plangebied. 3.1. Effecten en maatregelen: 3.1.1. Scenario’s Scenario’s en optimaliseringsmogelijkheden: Welke risicoreducerende maatregelen zijn haalbaar en kunnen betrokken worden. Hierbij worden de diverse ongevalsscenario’s beschouwd en wordt bezien welke maatregelen mogelijk zijn om risico’s terug te dringen (volgens vlinderdasmodel). Drie scenario’s zijn in algemene zin te onderkennen en zijn in principe voor het plangebied relevant: - hittebelasting bij brand (transport brandbare vloeistoffen A58, buisleidingen en spoorbaan); - druk- en hittebelasting ten gevolge van een BLEVE (transport LPG over A58, A65, spoorbaan) of tengevolge van een flash-fire (hogedrukaardgasleidingen); - toxische belasting ten gevolge van een giftig gas/damp (A58, spoorbaan). Daar het plangebied een omvangrijk gedeelte van de gemeente Oisterwijk beslaat, het gaat om een bestaande situatie zonder noemenswaardige ruimtelijke ontwikkelingen en er een groot aantal (m.n.) transportmodaliteiten door de gemeente lopen is het lastig om een verantwoording op detailniveau op te stellen. Daarom wordt binnen de verantwoording niet ingezoomd op bepaalde gebieden, maar worden scenario’s en maatregelen meer generalistisch beschouwd, wat volgens de gemeente ook past binnen het (overwegend) consoliderende karakter van het bestemmingsplan. De druk- en hittebelasting ten gevolge van een Bleve (spoor, rijksweg) of een flash-fire kan gemeentebreed als maatgevend scenario beschouwd worden. Binnen deze verantwoording is dan ook uitgegaan van betreffende risico als zijnde maatgevend ongevalscenario. Een warme Bleve kan letale effecten tot op 300 meter van een incident veroorzaken. Een warme Bleve ontstaat afhankelijk van de staat van een spoorketelwagon of tankwagen binnen 8 tot 20 minuten na een ongeval. Indien zich ongevallen met brandbare vloeistoffen voordoen is tijdige waarschuwing van de in de openbare ruimte aanwezige personen gewenst, zodat deze op veilige afstand van de vloeistof- of plasbrand kunnen geraken (ca. 100 meter van de bron). Bij een ongeval met toxische stoffen is het noodzakelijk dat de dosis wordt gereduceerd. Bij langdurig vrijkomen van toxische stoffen en bij een korte duur van vrijkomen naar binnen te gaan, ramen, deuren en ventilatiesystemen te sluiten.
14
In een advies van de Gezondheidsraad over rampen met gevaarlijke stoffen wordt eveneens aangegeven dat schuilen de beste optie is, bij een ongeval waarbij toxische vloeistoffen vrijkomen. Belangrijk is dan wel dat mensen de ventilatiekanalen sluiten. Een goede kierdichting speelt hierbij een belangrijke rol De brandweer (als onderdeel van de Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant) onderschrijft deze uitgangspunten in haar advies van 7 juni 2011. In dit advies wordt ook aangegeven dat de gemeente en de RMD bij het uitvoeren van haar onderzoek naar de externe veiligheidssituatie in het buitengebied zijn uitgegaan van de juiste scenario’s en effecten. De enige kanttekening die door de Veiligheidsregio wordt gemaakt is, dat er ten aanzien van de risicovolle inrichtingen met een invloedsgebied tot over het plangebied, geen groepsrisicoberekening is uitgevoerd. Deze constatering is terecht, maar geldt overigens niet voor het LPG-tankstation. Voor de 3 propaantanks, gelegen binnen het plangebied, zou conform het Bevi/Revi inderdaad het groepsrisico berekend moeten worden. Ten aanzien van deze bestemmingsplanherziening is, zoals eerder aangegeven, er van uitgegaan dat het groepsrisico nihil is. Dit vanwege het beperkte invloedsgebied en de lage personendichtheid hierbinnen. Daarnaast maakt de bestemmingsplanherziening geen nieuwe ontwikkelingen binnen deze invloedsgebieden mogelijk. Los van deze bestemmingsplanherziening wil de gemeente in het kader van haar risicokaart, het groepsrisico toch in een groepsrisicocurve kunnen tonen. Daarom zal in 2012 het groepsrisico ten gevolge van deze propaantanks middels een QRA inzichtelijk worden gemaakt. Dit zal het beeld dat in deze groepsrisicoverantwoording is geschetst alleen maar versterken. 3.1.2. Optimaliseringsmogelijkheden scenario’s Op het transport van gevaarlijke stoffen heeft de gemeente Oisterwijk, geen invloed. Wel worden ontwikkelingen ten aanzien van de implementatie van o.a. het basisnet, evenals de implementatie van het Bevb en Structuurvisie Buisleidingen nauwlettend gevolgd. Verder heeft de Veiligheidsregio aangegeven dat er met name een aantal organisatorische maatregelen mogelijk zijn, die de effecten van een ramp of zwaar ongeval kunnen verkleinen. Genoemd zijn de maatregelen waar de gemeente invloed op kan uitoefenen. Deze maatregelen richten zich niet specifiek tot het bestemmingsplan maar tot de gehele gemeentelijke organisatie en zijn hieronder opgesomd.
Geadviseerd wordt om “risicocommunicatie” een belangrijke plaats binnen de gemeentelijke veiligheidsketen te geven. Geadviseerd wordt om, eventueel samen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio, actief te communiceren over de risico’s en de te nemen maatregelen. Werknemers en bewoners moeten op de hoogte zijn van wat men moet doen in geval van een ongeval. Actief communiceren om de woningen en bedrijfspanden te voorzien van een brand c.q. rookmelder om de iets te late opkomsttijd te compenseren.
Zelfredzaamheid Centraal staat de vraag of zelfredding mogelijk is gezien het effectscenario. De effectiviteit van de zelfredzaamheid hangt met name af van de urgentie / het effect (moeten maatregelen worden overwogen?) en de haalbaarheid (is er voldoende tijd, middelen etc. voor maatregelen?). De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Bij een ongeval met een explosieve stof of een brandbare vloeistof komt het neer op zo snel mogelijk op veilige afstand verwijderd raken van de plaats van de dreigende explosie of plasbrand.
15
Bij het scenario wat uit zou kunnen lopen op een Bleve de situatie, zoals geschetst in situatie 4 tabel 7, van toepassing. Tussen het begin van een brand en een bleve ligt 5 tot 30 minuten. Doordat hulpverleners gemiddeld binnen 15 minuten ter plaatse zijn, is de beschikbare tijd kort maar aanwezig. Wordt een Bleve op korte termijn verwacht is schuilen direct noodzakelijk. Situatie 1 2
Effect - Haalbaarheid
Met zekerheid geen effect. Met zekerheid geen effect of mogelijke irritatie. 3 Geen zekerheid op geen effect, voldoende. 4 Tijd beschikbaar voor ontruiming kort; reële verwachting op slachtoffers bij binnen blijven. 5 Tijd beschikbaar voor ontruiming kort binnen blijven biedt naar verwachting afdoende bescherming. 6 Tijd beschikbaar voor enige ontruiming te kort; geen zekerheid op effect. Tabel 7: Zelfredzaamheid per situatie
Geadviseerde Maatregel
Slachtoffer-verwachting
Geen maatregel Advies ‘Binnen blijven’
Geen Geen
Ontruimen/evacuatie
Geen
Snel ontruimen
Mogelijk
Alarm ‘Binnen blijven’
Mogelijk
Alarm ‘Binnen blijven’
Mogelijk/ waarschijnlijk
Van zelfredzaamheid kan alleen sprake zijn wanneer en dreigende ramp zich tijdig laat aankondigen: een explosie die zich binnen 15 minuten voltrekt geeft weinig mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Het aantal aanwezigen binnen een straal van 700 meter is aanzienlijk, deze personen kunnen moeilijk binnen 15 minuten op een veilige afstand worden gebracht, hetgeen ook wordt bevestigd door de lokale brandweer. Bij het langdurig vrijkomen van toxische stoffen is het raadzaam de gehele populatie uit het effectgebied te evacueren. Bij kleine hoeveelheden toxische stoffen is het raadzaam de populatie te alarmeren, waarbij schuilen de voorkeur heeft. Het is van belang onderscheid te maken tussen verschillende gebouwtypen. Niet alleen de vluchtmogelijkheden kunnen verschillen per gebouw maar ook de gebruikers kunnen in meer of mindere mate (verminderd) zelfredzaam zijn. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid per gebouwtype spelen de volgende afwegingscriteria een rol: - Fysieke gesteldheid bewoners/aanwezigen: Kunnen de personen zich tijdig voortbewegen en zelfstandig in veiligheid brengen? - Zelfstandigheid bewoners/aanwezigen: Kunnen de personen zelf een gevaarinschatting maken en zich zelfstandig in veiligheid brengen? - Alarmeringsmogelijkheden bewoners/aanwezigen: Kunnen de personen tijdig worden gealarmeerd? - Vluchtmogelijkheden gebouw en omgeving: Heeft het gebouw voldoende vluchtmogelijkheden? En zijn er voldoende mogelijkheden om het gebied te ontvluchten? - Mogelijkheden tot gevaarinschatting van scenario: laat het ongeval zich tijdig aankondigen? En is de dreiging duidelijk herkenbaar? De gevaarsinschatting is vooral voor het toxisch en explosiescenario lastig te maken. Binnen de invloedsgebieden zijn niet specifieke objecten voor verminderde zelfredzamen aanwezig. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de invloedsgebieden van risicobronnen zal de gemeente gebruik maken van de bovengenoemde afwegingscriteria. Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Dit vluchtaspect zal dus zijn doorwerking moeten vinden in de ruimtelijke inrichting. Het is dus zaak de functionele inrichting zoveel mogelijk te optimaliseren op basis van mobilisatie. De infrastructuur dient dus ook dusdanig te zijn ingericht dat er voldoende
16
vluchtwegen aanwezig zijn, dat de capaciteit toereikend is en dat de richting zoveel mogelijk loodrecht op de bron is. Minimaal dient het plangebied bij calamiteiten aan een tweetal zijden bereikbaar en te ontvluchten te zijn. Dit uitgangspunt is gezien de omvang van het plangebied nu moeilijk te realiseren. De gemeente neemt dit uitgangspunt wel mee bij nieuwe ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van risicobronnen. Gezien het feit dat er in het buitengebied, maar ook binnen de rest van de gemeente, verschillende risicobronnen met meerdere scenario’s aanwezig zijn is het zoals de Veiligheidsregio adviseert goed om meer aandacht aan risicocommunicatie te besteden. Bij het opstellen van onderhavige bestemmingsplan heeft de gemeente meer inzicht in de externe veiligheidsrisico’s gekregen. Dit beeld zal in de tweede helft van 2011 en de eerste helft van 2012 verder worden versterkt. Over deze risico’s, alsmede over de handelingsperspectieven van burgers en bedrijfsleven bij incidenten met gevaarlijke stoffen, zal de gemeente in 2012 gericht gaan communiceren. Hierin zal de samenwerking met de regio worden gezocht. Het doel van de communicatie is de verbetering van de zelfredzaamheid van burgers en werknemers binnen de invloedsgebieden van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Naast risicocommunicatie houdt de gemeente zich samen met de Veiligheidsregio ook bezig met een adequate uitvoering van de crisiscommunicatie tijdens een incident of dreiging. Een punt van aandacht hierbij betreft het bereik van burgers en werknemers binnen de gemeente, ten tijde van een incident of dreiging. Generiek kan hiervoor naast kanalen als de rampenzender, de website crisis.nl, de gemeentelijke website ook het Waarschuwings- en alarmeringsysteem (WAS) worden ingeschakeld. Het plangebied wordt bediend door verschillende WAS palen. De Veiligheidsregio geeft in haar advies aan dat het plangebied niet geheel binnen de normafstand (850m1) waar de WAS sirene ook hoorbaar is, valt. Dit is afhankelijk van de het omgevingsgeluid en de aard van de bebouwing en begroeiing van bomen rondom de WAS paal. Binnen de crisiscommunicatie zal de gemeente hier rekening mee houden en afstemming over zoeken met de Veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid Voor de beoordeling van de bestrijdbaarheid wordt de bestrijding en de inrichting van het gebied om de bestrijding te faciliteren beoordeeld. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken is het van belang dat op het moment dat er iets misgaat de hulpverlening niet wordt belemmerd bij de uitvoering van haar taken. De inrichting van de ruimte kan de bestrijding echter negatief of positief beïnvloeden. Hierbij dient gekeken te worden naar: - Bereikbaarheid; is de bron en de belaste omgeving bereikbaar? - Opstelmogelijkheden; is er voldoende ruimte bij de bron en in de belaste omgeving om het materieel te stallen? - Inzetbaarheid van middelen; zijn voldoende blusmiddelen (bluswaterinfrastructuur) aanwezig? De vraag staat centraal of een bepaald scenario, in geval van een incident, gegeven de omstandigheden te bestrijden is. Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar hebben om alle affecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden. De veiligheidsregio heeft in haar advies aangegeven dat binnen het plangebied als totaal er sprake is van een lichte overschrijding van de opkomsttijd van de brandweer. Deze is te beïnvloeden door infrastructurele verbeteringen of een betere spreiding van materieel
17
en mensen. De veiligheidsregio geeft echter aan dat de bereikbaarheid goed is. Een andere spreiding is vanuit regionaal oogpunt niet wenselijk. De veiligheidsregio geeft aan dat er wel mogelijkheden zijn om de opkomsttijd te compenseren. Hiervoor moet worden gedacht aan de actieve communicatie richting burgers en bedrijfsleven om woningen en bedrijfspanden te voorzien van een brand c.q. rookmelder. Hierdoor wordt de ontdekkingstijd c.q. alarmeringstijd van, in dit geval een brand, bespoedigd. De gemeente neemt dit advies mee binnen het eerdere actiepunt inzake de risicocommunicatie. Ook wordt door de Veiligheidsregio, los van de bestemmingsplanherziening, een advies gegeven inzake de bluswatervoorziening binnen het buitengebied. Voor nieuwe woningen en nieuwe overige objecten in het plangebied dienen mogelijk primaire en secundaire bluswatervoorzieningen aangelegd te worden. Voor de risicobron dienen voldoende secundaire bluswatervoorzieningen aangelegd te worden. Hiervoor dient te worden voldaan aan onderstaande criteria. Primaire bluswatervoorziening: Een primaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die: - de mogelijkheid biedt om middels een verbinding me de bluswatervoorziening, binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit van bluswater te voorzien; - na aansluiting direct en onafgebroken voldoende water uit de bluswatervoorziening kan leveren. 3 De benodigde bluswatercapaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 30 m /h. Voor de situering van de 1 brandkranen worden dekkingscirkels van 40 m rond de brandkraan gehanteerd, dit houdt in dat de onderlinge afstand tussen 1 1 de brandkranen maximaal 80 m bedraagt. Tevens mogen de brandkranen maximaal 40 m van de toegang van de gebouwen 1 staan. Rondom de brandkranen moet altijd een obstakelvrije ruimte aanwezig zijn met een diameter van 1,8 m . Brandkranen in 1 trottoirs moeten, indien langsparkeren wordt toegepast, ten minste 0,35 m van de trottoirband liggen. Bij gestoken parkeren 1 moet die afstand 0,75 m zijn. Secundaire bluswatervoorziening: Secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die: - een brandweereenheid de mogelijkheid bied om binnen vijftien minuten na aankomst, met een lage druk watertransport, water op de brandhaard te hebben. 1 - geen grotere afstand tot de (te verwachten) brandhaard mag hebben dan 2x160 m . 3 De benodigde bluswatercapaciteit voor de secundaire bluswatervoorziening in het plangebied bedraagt minimaal 60 m /h. De 1 secundaire bluswatervoorziening moet op minimaal 225 m van het (te verwachten) brandbare object geplaatst zijn. Voorbeelden van secundaire bluswatervoorzieningen zijn, geboorde putten, vijvers en bluswaterriolen.
De gemeente zal deze uitgangspunten bij nieuwe ontwikkelingen in de toekomst meenemen. Zoals eerder aangegeven betreft de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied een consoliderend bestemmingsplan. Dat neemt niet weg dat de gemeente maatregelen binnen het gebied kan treffen om de veiligheid binnen het plangebied te verbeteren. De onderzoeken naar de externe veiligheid binnen de bestemmingsplanherziening hebben de gemeente een beter beeld gegeven van de risico’s. In de toekomst zal de gemeente de volgende maatregelen, in samenhang of ter operationalisering van het gemeentelijke EV-beleid, inzetten: - in 2011 stelt de gemeente een afwegingskader groepsrisico op voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de invloedsgebieden rondom de hogedrukaardgasleidingen, rijkswegen A58 en A65 en de spoorbaan. Hierbij zal de nodige aandacht naar de zelfredzaamheid van gebouwtypen uitgaan; - in 2011 stelt de gemeente een beleidslijn op betreffende de omgang met ontwikkelingen binnen de PAG’s van de A58 en spoorbaan (na verankering PAG in CRNVGS of Btev); - onderzoek naar de aanwezigheid van effectieve bluswatervoorzieningen in het buitengebied (m.n. in de nabijheid van risicobronnen); - inzet van risicocommunicatie met meer aandacht voor de specifieke EV-risico’s binnen de gemeente en de handelingsperspectieven van burgers; - aandacht voor de bereikbaarheid van burgers en bedrijfsleven m.b.v. crisiscommunicatiemiddelen. - het verkennen van de mogelijkheden (nut, noodzaak en afdwingbaarheid) van bouwkundige maatregelen binnen invloedsgebieden van transportmodaliteiten.
18
Bijlage I Advies Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant; 7 juni 2011
19
Gemeente Oisterwijk t.a.v.: College van Burgemeesters en Wethouders Postbus 10101 5060 GA OISTERWIJK
Datum
07 juni 2011
Onze referentie Uw referentie Uw brief van
Behandeld door Telefoon
J. van Venrooij 11 mei 2011
E-mail Onderwerp
Centrale Afdeling Risicobeheersing Tramsingel 71 4814 AC Breda Postbus 3208 5003 DE Tilburg telefoon (076) 529 66 00 fax (076) 520 24 09
H. Killaars 076 529 6778
[email protected]
Bestemmingsplan Buitengebied
Geacht college, Naar aanleiding van uw adviesaanvraag betreffende het Voor ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Oisterwijk, treft u hierbij aan het advies van Brandweer Midden en West Brabant, inzake artikel 13 van het Bevi, art 12.3 van Bevt en de circulaire RNVGS. Inleiding In het plangebied zijn diverse invloedsgebieden gelegen van risicovolle activiteiten (Bevi) en buisleiding of 200 m1 van de Infrastructuur (RNVGS). Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Uitsnede Risicokaart
Risicoprofiel en scenario Gezien de afstand tot de transportassen (spoorlijn, autowegen en buisleidingen) en Bevi inrichtingen, dient er voor het plangebied rekening te worden gehouden met de door de RMD beschreven scenario’s. Groepsrisico Uit de analyses van de RMD blijkt dat het groepsrisico laag is omdat er nauwelijks bebouwing in de nabijheid van de transportassen en risicovolle activiteiten aanwezig is. Het groepsrisico is nog niet bepaald van een aantal Bevi inrichtingen, aan te bevelen is dat wel te doen voor de volledigheid bij het verantwoorden van de risico’s. Maatregelen ter verbetering van de veiligheid Er zijn een aantal organisatorische maatregelen mogelijk die de effecten van een ramp of zwaar ongeval kunnen verkleinen. Genoemd zijn de maatregelen waar het bevoegd gezag invloed op kan uitoefenen. De maatregelen richten zich niet slechts tot het bestemmingsplan maar tot de gehele gemeentelijke organisatie. Organisatorische maatregelen: Risicocommunicatie, wij adviseren u om, eventueel samen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio, actief te communiceren over de risico’s en de te nemen maatregelen. Werknemers en bewoners moeten op de hoogte zijn van wat men moet doen in geval van een ongeval. Actief communiceren om de woningen en bedrijfspanden te voorzien van een brand c.q. rookmelder om de iets te late opkomsttijd te compenseren. Rampenbestrijding Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval is de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten dienen voldoende capaciteit beschikbaar te hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden. Opkomsttijd Opkomsttijd voor deze locatie is niet helemaal exact te zeggen omdat dit betrekking heeft op het gehele buitengebied. De opkomsttijd van het plangebied ligt op ca. 12 minuten. Uitgaande van de huidige situatie qua infrastructuur en kazernelocatie. Het gaat hier om een lichte overschrijding van de huidige norm, zoals genoemd in het Besluit veiligheidregio’s. Opkomsttijd bestaat uit de verwerkingstijd meldkamer (standaard 1 minuut), uitruktijd van het betreffende korps en de rijtijd van de kazerne naar de locatie. Genoemde tijden zijn een theoretische benadering en kunnen afhankelijk van de situatie in positieve of negatieve zin afwijken. Bereikbaarheid Het plangebied is via meerdere zijden bereikbaar. De risicobronnen zijn goed bereikbaar.
Bluswatervoorzieningen Voor nieuwe woningen en nieuwe overige objecten in het plangebied dienen mogelijk primaire en secundaire bluswatervoorzieningen aangelegd te worden. Voor de risicobron dienen voldoende secundaire bluswatervoorzieningen aangelegd te worden. Primaire bluswatervoorziening: Een primaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die: - de mogelijkheid biedt om middels een verbinding me de bluswatervoorziening, binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit van bluswater te voorzien; - na aansluiting direct en onafgebroken voldoende water uit de bluswatervoorziening kan leveren. 3 De benodigde bluswatercapaciteit voor de primaire bluswatervoorziening bedraagt minimaal 30 m /h. Voor 1 de situering van de brandkranen worden dekkingscirkels van 40 m rond de brandkraan gehanteerd, dit 1 houdt in dat de onderlinge afstand tussen de brandkranen maximaal 80 m bedraagt. Tevens mogen de 1 brandkranen maximaal 40 m van de toegang van de gebouwen staan. Rondom de brandkranen moet 1 altijd een obstakelvrije ruimte aanwezig zijn met een diameter van 1,8 m . Brandkranen in trottoirs moeten, 1 indien langsparkeren wordt toegepast, ten minste 0,35 m van de trottoirband liggen. Bij gestoken 1 parkeren moet die afstand 0,75 m zijn. Secundaire bluswatervoorziening: Secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die: - een brandweereenheid de mogelijkheid bied om binnen vijftien minuten na aankomst, met een lage druk watertransport, water op de brandhaard te hebben. 1 - geen grotere afstand tot de (te verwachten) brandhaard mag hebben dan 2x160 m . De benodigde bluswatercapaciteit voor de secundaire bluswatervoorziening in het plangebied bedraagt 3 1 minimaal 60 m /h. De secundaire bluswatervoorziening moet op minimaal 225 m van het (te verwachten) brandbare object geplaatst zijn. Voorbeelden van secundaire bluswatervoorzieningen zijn, geboorde putten, vijvers en bluswaterriolen.
Waarschuwing en alarmeringsinstallatie (WAS) Het plangebied wordt bediend door verschillende WAS palen en valt niet geheel binnen de normafstand (850m1) waar de WAS sirene ook hoorbaar is. Dit is afhankelijk van de het omgevingsgeluid en de aard van de bebouwing en begroeiing van bomen rondom de WAS paal. Hulpverleningscapaciteit Indien zich een scenario voordoet, zoals beschreven; is de Veiligheidsregio Middenen West-Brabant voldoende ingericht om binnen het eerste uur materieel te kunnen leveren en de ramp te bestrijden. Er zijn kortom een beperkt aantal organisatorische maatregelen noodzakelijk ter verbetering van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en basishulpverlening.
Hoogachtend, Het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant, namens dezen:
G.J.P. Verhoeven Commandant centrale Brandweerzaken i.a.a. commandant brandweer Oisterwijk, Hilvarenbeek en Goirle.
Bijlage 10
Herprogrammering woningbouw gemeente
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
Commissie/Raadsinformatiebrief Aan Van Behandeld in de collegevergadering d.d. Onderwerp Oisterwijk Datum Contactpersoon
: : : :
commissie Ruimtelijke Zaken het college 6 juni 2012 herprogrammering woningbouw gemeente
: :
22 mei 2012 Frenkel Beerens
Inleiding: Bij de vaststelling van de Woonvisie 2011 heeft de raad het college de opdracht gegeven om kritisch te kijken naar de woningbouwprogrammering voor de komende periode. Aanleiding voor deze herprogrammering is o.a. de huidige situatie op de woningmarkt, de actuele inzichten in de ontwikkeling van de woningbehoefte en het belang dat wordt gehecht aan het herontwikkelen van het KVL-terrein in de periode tot 2021. De raad heeft het college meegegeven om bij de herprogrammering uit te gaan van een situatie waarbij er op korte termijn geen herstel van de woningmarkt te verwachten is. Dit uitgangspunt betekent dat bepaalde ontwikkelingen niet plaats kunnen vinden in de periode tot 2021. Vooropgesteld wordt dat de herprogrammering inderdaad uitgaat van geen snel herstel van de woningmarkt. De situatie kan evenwel snel veranderen omdat de woningmarkt een vertrouwensmarkt is en er wel behoefte is aan woningen. Het is daarom van belang om continu te monitoren of er aanleiding is om meer of juist minder woningen tot ontwikkeling te willen brengen. Iedere vier jaar – voor het eerst in 2016 – zal er een volledige heroverweging en herijking van de woningbouwprogrammering plaatsvinden. De effecten van overprogrammering zijn bekend, vandaar dat het eenvoudiger is om ontwikkelingen in deze marktsituatie af te remmen en bij het aantrekken van de markt weer op te pakken. Een tweede aspect is dat op regionaal niveau in 2012 opnieuw woningbouwafspraken worden gemaakt met de regiogemeenten en de provincie. De looptijd van deze afspraken is 1 januari 2012 tot 1 januari 2022 (tien jaar). De afspraken worden gebaseerd op de prognose 2011 (bij vaststelling Woonvisie nog niet vrijgegeven) en een aantal spelregels. Deze spelregels worden op 7 juni 2012 in het Regionaal Ruimtelijk Overleg behandeld en waarschijnlijk vastgesteld. De prognose en de spelregels zijn als bijlage 1 bijgevoegd bij deze raadsinformatiebrief. De woningbouwafspraken worden iedere vier jaar herzien.
Het maken van een voorstel voor de herprogrammering vraagt om een brede afweging op het gebied van ruimte, volkshuisvesting, financiële en juridische aspecten. Het raakt aan belangen van derden, maar ook die van de gemeente. Deze Raadsinformatiebrief is niet het juiste medium om de complexiteit van de gemaakte afweging zichtbaar te maken. In deze Raadsinformatiebrief zal worden volstaan met: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Het bepalen van de kwantitatieve opgave 2011 tot 2021 Het benoemen van de uitgangspunten en parameters Analyse van de plannen Methode LAND Overzicht plannen periode 2011 tot 2021 Evaluatie Financiële consequenties gemeentelijke locaties
Informatie/besluit college: 1.
Het bepalen van de kwantitatieve en opgave 2011 tot 2021
De huidige woningbouwafspraken met regio en provincie zijn vertaald in het coalitieakkoord en spreken van een ambitie om in de periode 2009 tot 2022 (13 jaar) 1.350 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad (groei). Dit aantal dient opgehoogd te worden met het aantal te slopen / te onttrekken woningen. De Woonvisie beslaat een periode van tien jaar, te weten de periode 2011 tot 2021. Wordt de ambitie van 13 jaar vertaald naar de periode van tien jaar dan levert dit een ambitie op voor de periode 2011 tot 2021 van een groei van de woningvoorraad met 1.038 woningen. Een deel van de ambitie is al verwezenlijkt. We weten namelijk met hoeveel woningen de woningvoorraad is toegenomen in 2011 en met hoeveel woningen de woningvoorraad zal toenemen in 2012. Van de ambitie om in 10 jaar 1.038 woningen te bouwen is eind 2012 gerealiseerd: 288 woningen. Hieruit volgt een restambitie van (1.038 – 288), een groei van de woningvoorraad met 750 woningen in acht jaar tijd. Uitgaande van de opdracht die de raad mee heeft gegeven aan het college is deze restambitie niet reëel en moet voor de periode van acht jaar terug worden gevallen op 60% van de restambitie: 750/100*60 = een groei van de woningvoorraad met 450 woningen in de resterende acht jaar. Terugrekenend naar de periode van tien jaar die de Woonvisie en het woningbouwprogramma beslaat komt dit overeen met een groei van de woningvoorraad met 288+450 = 738 woningen in de periode 2011 tot 2021. De bijgestelde ambitie om in de periode 2011 tot 2021 in totaal 738 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad (groei) kan afgezet worden tegen de door de provincie geprognosticeerde groei van de woningvoorraad op basis van bevolkingsgegevens (= behoefte). Hierbij maken wij onderscheid in de prognose 2008 (gehanteerd in de Woonvisie) en de zeer recent gepresenteerde prognose 2011 (welke als basis dient voor de nieuwe
afspraken). Hierbij wordt ook een doorkijk gegeven in de geprognosticeerde behoefte in de periode 2021 tot en met 2030. 1-1-2011 tot 2021
1-1-2021 tot 2031
1-1-2011 tot 2031
Provinciale Prognose 2008
700
265
965
Provinciale Prognose 2011
600
150
750
Gemeentelijke Ambitie (bijgesteld)
738
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de bijgestelde ambitie (738 woningen) van de gemeente fors hoger (23%) is dan de behoefteraming van de provincie (600 woningen). Sterker nog, de bijgestelde ambitie (738 woningen) voor de periode 2011 tot 2021 is gelijk aan de behoefteraming van de provincie voor de komende twintig jaar. Hoewel het college zich bewust is van de discrepantie tussen de bijgestelde ambitie en de geprognosticeerde behoefte, wil het college het bijgestelde ambitieniveau nastreven als uitgangspunt. 2. Uitgangspunten en parameters Bovenstaande bijgestelde ambitie dient als uitgangspunt voor de herprogrammering. Er zijn vervolgens een aantal uitgangspunten bepaald met betrekking tot ruimtelijke, financiële, programmatische, juridische en volkshuisvestelijke aspecten. Volstaan wordt met benoemen van de belangrijkste uitgangspunten: a. De kwantitatieve opgave is 738 woningen in tien jaar tijd; b. Er wordt, op grond van de specifieke lokale situatie, een onderscheid gemaakt tussen de kernen Oisterwijk en Moergestel; c. De ontwikkeling van KVL heeft de hoogste prioriteit voor de periode 2011 tot 2021; d. Er moet binnen de kwantitatieve opgave ruimte blijven voor particuliere initiatieven van 1 à 2 woningen, de reservering bedraagt 50 woningen in de periode 2011 tot 2021; e. De kwantitatieve opgave mag worden verhoogd met het aantal woningen dat wordt gesloopt / wordt onttrokken aan de woningvoorraad; f. Het referentieprogramma uit de Woonvisie dient als uitgangspunt voor het kwalitatieve programma om zo een gedifferentieerd nieuwbouw aanbod te krijgen, met dien verstande dat wordt uitgegaan van maximaal 30% gestapelde woningen; g. Het woningbouwprogramma beslaat een periode van tien jaar; woningen worden gefaseerd in de tijd ontwikkeld en aangeboden; h. Beschermde woonvormen (zorg) en ruimte-voor-ruimte woningen tellen niet mee in programmering; i. Bestaande privaatrechtelijke en publiekrechtelijke afspraken worden zoveel als mogelijk gehandhaafd; j. De financiële gevolgen voor de gemeente dienen te worden beperkt;
k. Voorwaarde om te komen tot herontwikkeling is dat de ontwikkeling moet bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke structuur en kwaliteit; er moet ook een vanuit planologisch oogpunt relevante aanleiding zijn om te komen tot herontwikkeling (bv. tegengaan verpaupering, leefbaarheid, verkeer en milieudoelstellingen; l. Ruimtelijke principes als ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’ en ‘transformatie en herstructurering gaan voor het benutten van open (groene) ruimte’, spelen een rol bij de ruimtelijke afweging; 3.
Analyse van de bestaande plannen
Met behulp van bovenstaande uitgangspunten zijn de bestaande plannen (harde en ontwerpplancapaciteit) geanalyseerd. De analyse heeft plaatsgevonden per kern, zowel kwantitatief, kwalitatief en uitgezet in de tijd. 3.1
Kwantitatief Moergestel
Opgave (excl. Particulier initiatief) 2011 tot 2021 Af: Realisatie 2011 projecten
Oisterwijk 138
550
688
16
72
88
-
195
195
721
110
182
Af: Realisatie 2012 projecten Af: Harde Plancapaciteit projecten Af: Ontwerp plancapaciteit projecten Af: KVL voorlopig Restopgave kwantitatief projecten
Totaal
15
58
73
n.v.t.
286
286
35
-171
-136
Toevoeging projecten (88+195+182+73+286)
824
Toevoeging particulier initiatief
55
Totaal
879
Totale opgave
738
Overprogrammering
141
In kwantitatieve zin kan de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een situatie van overprogrammering. Onderstaande tabel illustreert dat de bestaande overprogrammering – afgezet tegenover de laatste prognose 46,5% is.
1
Behoefte cf. provinciale prognose
Bijgestelde gemeentelijke ambitie
Bestaande plannen
600
738
879
Het project Emelindishof is hierin niet meegenomen omdat de kans miniem is dat het plan in de huidige vorm wordt uitgevoerd. Gezien het feit dat er wel een onherroepelijke vergunning ligt zou het project wel meetellen bij het bepalen van aanwezige harde plancapaciteit.
In de kern Moergestel is kwantitatief nog ruimte voor het toevoegen van 35 woningen. In de kern Oisterwijk is kwantitatief geen ruimte meer en is het meer de vraag of er mogelijkheden zijn om bestaande plancapaciteit te laten vervallen of uit te stellen, juist om de mate van overprogrammering te verkleinen. 3.2
Kwalitatief
De Woonvisie bevat een referentieprogramma dat toeziet op een gedifferentieerd woningaanbod, dat aansluit bij de vraag van de Oisterwijkse samenleving. De bestaande plannen (harde en ontwerpplancapaciteit) zijn afgezet ten opzichte van het referentieprogramma uit de Woonvisie (blz. 42). Dit is per kern gedaan. Moergestel Voor Moergestel levert de kwalitatieve analyse onderstaand beeld op. De vetgedrukte cijfers duiden op een kwalitatieve overprogrammering, de niet vetgedrukte cijfers op een kwalitatieve onderprogrammering. goedkope
middeldure
huur
huur
dure huur
goedkope
middeldure
dure
koop
koop
koop
grondgebonden
2
7
7
6
2
15
gestapeld
7
8
7
3
3
7
Daar waar er in kwantitatieve zin nog behoefte is aan 35 woningen is er kwalitatieve zin nog behoefte aan 55 woningen. Wordt invulling gegeven aan de nog aanwezige kwantitatieve behoefte van 35 woningen in Moergestel, dan heeft dat tot effect dat de mate van overprogrammering binnen de gemeente wordt vergroot. Er is in kwalitatieve zin nog vooral behoefte aan huurwoningen en dure koop. De conclusie luidt dat er in de komende tien jaar in de kern Moergestel nog kwantitatieve ruimte is om een deel van de nog resterende kwalitatieve behoefte in te vullen. Oisterwijk Eenzelfde analyse is gemaakt van de plannen in de kern Oisterwijk. De vetgedrukte cijfers duiden op een kwalitatieve overprogrammering, de niet vetgedrukte cijfers op een kwalitatieve onderprogrammering. goedkope
middeldure
huur
huur
dure huur
goedkope
middeldure
dure
koop
koop
koop
grondgebonden
28
12
28
22
89
37
Gestapeld
14
35
36
14
4
54
Daar waar er in kwantitatieve zin reeds sprake is van een overprogrammering van 171 woningen is er kwalitatieve zin nog behoefte aan 104 woningen. Wordt invulling gegeven aan de nog aanwezige kwalitatieve behoefte van 104 woningen in Oisterwijk, dan heeft dat tot
effect dat de mate van overprogrammering binnen de gemeente en specifiek de kern Oisterwijk wordt vergroot. In kwalitatieve zin is er nog vooral behoefte aan grondgebonden huurwoningen en grondgebonden goedkope koopwoningen. De conclusie luidt dat er in de komende tien jaar in de kern Oisterwijk geen kwantitatieve ruimte is om de resterende kwalitatieve behoefte in te vullen. Wordt de nog resterende kwalitatieve behoefte volledig ingevuld wordt de mate van overprogrammering ontzettend groot, namelijk 73%. Dit is niet wenselijk gelet op de risico’s die een dergelijke mate van overprogrammering met zich meebrengt. Behoefte cf. prognose
Bijgestelde ambitie
Bestaande plannen
Invullen resterende kwalitatieve behoefte
600
738
879
1.038
Overzicht 2011-2021 3.3 Tijd / Fasering Het gemeentebestuur is ervoor verantwoordelijk dat woningen verspreid over de periode van tien jaar aangeboden worden. Het heeft – gegeven de omstandigheden – daarom ook nog geen zin om plancapaciteit hard te maken voor die woningen waarvan de realisatie pas zal plaatsvinden in de periode 2016-2021. Moergestel Wordt gekeken naar de kern Moergestel dan blijkt dat er in 2012 al voldoende plancapaciteit is om te kunnen voorzien in de behoefte tot 2018. Om invulling te geven aan de resterende opgave in de periode 2018 tot 2021 hoeft pas in 2016 gestart te worden met het maken van nieuwe plancapaciteit.
Ontwikkeling
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Totaal
13,8
27,6
41,4
55,2
69
82,8
96,6
110,4
124,2
138
138
behoefte cumulatief Opleveringen
16 72
Harde plancapaciteit
15
Ontwerp plancapaciteit Totaal per jaar
16
87
Totaal
16
103
cumulatief
Oisterwijk Wordt gekeken naar de kern Oisterwijk dan blijkt dat er in 2012 al voldoende plancapaciteit is om te kunnen voorzien in de behoefte tot en met 2018. Wordt in 2014 het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het KVL-terrein onherroepelijk, dan beschikt de gemeente over meer dan voldoende harde plancapaciteit tot 2021. Het is niet nodig om nog meer plancapaciteit hard te maken.
Ontwikkeling
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Totaal
55
110
165
220
275
330
385
440
495
550
550
72
195
behoefte cumulatief Opleveringen
110
Harde plancapaciteit
58
Ontwerp plancapaciteit
286
Voorlopig programma KVL Totaal per jaar
72
363
286
Totaal
72
435
721
cumulatief
4. Methode LAND Op basis van de uitgangspunten zijn de nog beïnvloedbare projecten beoordeeld. De beoordeling resulteert in een eindoordeel conform de methode LAND: Later: project wordt in de tijd doorgeschoven. Dit betekent mogelijke realisatie in periode 2021 tot 2030 Anders: project wordt anders ingevuld, realisatie vindt in principe wel plaats in periode tot 2021 Niet: project gaat niet door, geen prioriteit toegekend aan project in periode tot 2030. Doorgaan: project gaat door in de komende tien jaar. De periode van tien jaar wordt in twee gelijke periodes van vijf jaar verdeeld. Bij het doorschuiven (later) naar de volgende periode dient wel rekening gehouden te worden met de afnemende behoefte in die periode. En dat er mogelijk andere uitgangspunten gelden voor de herontwikkeling.
\
5. Overzicht plannen periode 2011 tot 2021 Per kern volgt nu het eindoordeel per project. In een aantal gevallen is een aanvullende opmerking gemaakt. De met een “*” gemarkeerde locaties betreft locaties van het gemeentelijk grondbedrijf. 5.1
Moergestel
Project
Uitkomst LAND
Opmerking
Bibliotheek*
D
Is in 2011 opgeleverd
Avang
D
Start werkzaamheden in 2012
Hertog Jan*
D
Pater Helmerplein*
D
Scheerman*
D
hoek scheerman
D
Is feitelijk een particulier initiatief en geen project.
Scheerman zuid*2
D ’16-‘21
Mede afhankelijk van ontwikkelingen A58, provincie en geluidsaspect.
Reuselhof
D ’16-‘21
Bij herontwikkeling worden 36 wooneenheden aan het woningbestand onttrokken. Nieuw voor oud.
Oirschotseweg 3
N
Oirschotseweg 15
N D ’16-‘21
Ermelindishof [nieuw] Binnengebied centrum Randen Centrum
3
Bij voorkeur volledig in de huur, zie ook kwalitatieve analyse.
N N
Roozendries*
D
Velthoven
N
Antoniushuis fase 2
D
2
Indien niet voor het einde van het jaar is gestart vindt heroverweging plaats.
Gebaseerd op wens om beschermde woonvorm te realiseren. Beschermde woonvormen tellen niet mee.
Betreft de enige niet pilotlocatie. Zie hiertoe de Raadsinformatiebrief die eind 2011 is verstuurd. Hierin wordt aangegeven dat er op aangeven van initiatiefnemers verschillende ontwikkelingen in de rand van het centrum niet doorgaan. 3
5.2
Oisterwijk
Project
Uitkomst LAND
Opmerking
Swaenhof/Lindeplein
D
Opgeleverd in 2011
Pannenschuur Buiten ‘11*
D
Opgeleverd in 2011
Pater van den Elsenstraat*
D
Opgeleverd in 2011
Catharinenberg*
D
Opgeleverd in 2012
Van Beugenkwartier
D
Opgeleverd in 2012
Pannenschuur Buiten ‘12*
D
Wordt opgeleverd in 2012
Leyhof
D
Wordt opgeleverd in 2012
Boschheem / Rasa Senang
D
Wordt opgeleverd in 2012
Pannenschuur Buiten – walwoningen*
D
Pannenschuur Buiten – appartement*
D
Pannenschuur Buiten – tweekappers*
D
Pannenschuur Buiten - van Esch
D
Pannenschuur Buiten - resterende kavels I*
D
Pannenschuur Buiten - kavels II*
L
Bosrand
D
De Lind 65
N
Overwogen wordt om de bouwvergunning in te trekken, men is niet tijdig begonnen met bouwen
Mozaïk*
D
Gestart wordt met de uitgifte van de kavels. De stadswoningen worden pas later uitontwikkeld
Visserslaan*
D ’16-‘21
Schoolstraat goed Wonen*
D
Kartonnage
D
Pastoor vd Meijdenstraat*
D
Kerkstraat slaapcenter
D
KVL*
D ’15-‘21
Torenbeemd*
N
Nicolaas van Eschstraat fase II
L
Lindeplein fase IV
N
Leeuwenkuil
L
Nettorama
L
De Lind 32
N
Postkantoor*
N
Aan het einde van het jaar vindt mogelijk heroverweging plaats
Betreft een beschermde woonvorm en telt daarom niet mee.
Gelet op plan niet het uit probleem
huidige situatie kan het worden ontwikkeld. Door te stellen, wordt dit mogelijk opgelost.
Horvers
L
Rijperdapad
D ’16-‘21
‘t oude nest
D
6.
Nieuw voor oud, afhankelijk van woonstichting
Evaluatie
De woningmarkt is continu in beweging. Het is daarom zaak om te monitoren hoe bevolking, vraag en aanbod en de woningmarkt zich naar de toekomst toe ontwikkelen. Zoals ook de regio en provincie iedere vier jaar opnieuw kijkt naar de gemaakte afspraken en de bereikte resultaten, zal ook het college iedere vier jaar kijken wat de resultaten zijn. Dit betekent dat er in 2016 een volledige heroverweging plaats kan vinden, waarbij de programmering wordt herijkt. 7.
Financiële consequenties gemeentelijke locaties
Uit het overzicht blijkt dat de herprogrammering financiële consequenties heeft voor het grondbedrijf. Financiële consequenties bestaan uit een aantal aspecten: - Indien een locatie van het grondbedrijf niet wordt ontwikkeld moet deze worden afgeboekt (boekwaarde). In sommige gevallen kan verkoop plaatsvinden, waarmee incidentele opbrengsten worden gegenereerd, in de meeste gevallen zal er echter sprake zijn van winstderving; - Indien een project van het grondbedrijf later wordt ontwikkeld, dan moet er gedurende die jaren rente worden bijgeschreven, wat leidt tot hogere boekwaarden en – afhankelijk van de ontwikkelingen op de markt – een lager of hoger resultaat - Indien een project van het grondbedrijf anders wordt ontwikkeld (programmatisch of functie), betekent dit een andere exploitatie met andere kosten en andere opbrengsten. Bovenstaande maatregelen hebben consequenties voor de winstprognose van het grondbedrijf en bij afstel van projecten heeft het invloed op de reserve van het grondbedrijf. Bij de griffie ligt een (vertrouwelijke) financiële bijlage met daarin de consequenties van bovengenoemd besluit. Concreet heeft het besluit effect op de projecten Pannenschuur Buiten, Torenbeemd, Mozaïk en het Postkantoor.
Bijlage 11
Eindverslag inspraak, overleg en wijzigingen
_______________________________________________________________________________________________________________ 0824.008793.00 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
BESTEMMINGSPLAN CENTRUM OISTERWIJK
EINDVERSLAG INSPRAAK, VOOROVERLEG EN WIJZIGING
GEMEENTE OISTERWIJK FEBRUARI 2013
2
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
3
Inleiding Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met betrokkenen. Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Centrum Oisterwijk’ heeft van 23 november 2012 tot en met 4 januari 2013 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon iedereen reageren op het plan. Ook is er op 10 december 2012 een inloopbijeenkomst geweest om belangstellenden te informeren over het bestemmingsplan. In voorliggende rapportage wordt verslag gedaan van de ingediende inspraakreacties en het gevoerde overleg. Tot slot wordt ingegaan op ambtshalve wijzigingen op het plan.
Inspraak Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 12 schriftelijke inspraakreacties kenbaar gemaakt. In de voorliggende rapportage zijn deze inspraakreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De samenvattingen van de reacties hebben slechts tot doel om de leesbaarheid van dit rapport te vergroten. Opgemerkt wordt dat als onderdelen van de reacties niet expliciet worden genoemd of voor zover niet expliciet op alle aangevoerde punten in de reacties wordt ingegaan, dit niet betekent dat deze onderdelen c.q. punten niet bij onze beoordeling zijn meegenomen. Bij de beoordeling van de reacties zijn de volledige brieven met bijlagen, zoals deze bij de gemeente zijn ingediend, betrokken.
A. Inspraakreacties die betrekking hebben op één perceel Nummer inspraakreactie: 1 Adres: Herprogrammering ‘Leeuwenkuil’ Plaats: Oisterwijk Naam: R.F.C.M. Daniëls Samenvatting inspraakreactie Inspreker verzoekt het project leeuwenkuil op te nemen in het bestemmingsplan. Reactie gemeente Het bestemmingsplan Centrum is conserverend van aard; uitsluitend ontwikkelingen waarvoor de planologische procedure reeds succesvol is doorlopen worden verwerkt in het bestemmingsplan. Het project Leeuwenkuil zal in afwachting van het besluit over “kansrijke projecten” een afzonderlijke planologische procedure moeten doorlopen. Conclusie De reactie leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Nummer inspraakreactie: 2 Adres: Kerkstraat 38 eo Plaats: Oisterwijk Naam: De heer R. De Bruijn en mevrouw M. Schapendonk Samenvatting inspraakreactie 1. Inspreker geeft aan dat het aantal woningen in het bestemmingsvlak waarvan het pand Kerkstraat 38 deel van uit maakt geen 8 maar 9 moet zijn.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
4
2. Inspreker maakt zich zorgen of met de nieuwe manier van bestemmen het nog wel mogelijk is om een winkel te beginnen. Aangezien het perceel nu een detailhandelsbestemming heeft en straks vervalt deze. Reactie gemeente 1. Wij zullen het maximum aantal woningen aanpassen in 9. 2. In het vigerende bestemmingsplan is het perceel bestemd voor Detailhandel. Het perceel maakt in het voorontwerpbestemmingsplan deel uit van een deelgebied waarbij de gronden de bestemming ‘Gemengd – 4’ hebben gekregen. Binnen de bestemming zijn ten hoogste 6 vestigingen in de vorm van cultuur en ontspanning en/of detailhandel en/of dienstverlening en/of kantoren toegestaan. Bij behoud van de detailhandelsvestiging blijft in feite de detailhandelsbestemming gehandhaafd. Conclusie Het plan leidt tot de volgende aanpassing. 1. Het maximum aantal woningen voor het bestemmingsvlak waarvan het perceel Kerkstraat 38 deel uitmaakt wordt aangepast van 8 in 9.
Nummer inspraakreactie: 3 Adres: Kerkstraat 40 Plaats: Oisterwijk Naam: Boskamp Willems Advocaten Samenvatting inspraakreactie Inspreker kan zich niet vinden in de bestemming ‘Gemengd - 4’ die is toegekend aan het perceel Kerkstraat 38. Op het perceel bevindt zich nu een woonhuis. De bezwaren richten zich tegen de extra functies die mogelijk zijn namelijk detailhandel, dienstverlening en kantoren en op de ruimere bouwmogelijkheden. 1. Inspreker geeft aan dat de bestemming ‘Gemengd – 4’ ook is toegekend aan het eigen pand van de inspreker. Daarnaast hebben de panden aan de overzijde van de straat de bestemming ‘Gemengd – 7’ gekregen maar geldt hiervoor dezelfde systematiek. De bezwaren van de cliënten richten zich primair tegen de bestemming van het perceel Kerkstraat 38 aangezien inspreker van mening is dat zij veel overlast en hinder ondervinden van de bebouwing en het gebruik. Inspreek realiseert zich dat de hierna nader uit een te zetten bezwaren ook van toepassing zijn op de andere bestemmingen Gemengd. Voor zover nodig wordt verzocht het plan ook voor die percelen aan te passen. 2. Inspreker geeft aan niet tegen een gemengde bestemming in stedelijk gebied te zijn. De bestemming kan echter ruimtelijke gevolgen hebben waarmee in het plan onvoldoende rekening is gehouden 3. Inspreker is van mening dat in het plan onvoldoende is gemotiveerd wat de effecten zijn van de maximale planologische mogelijkheden en de ruimtelijke gevolgen ervan. Daarnaast is inspreker van mening dat niet is onderzocht of een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden uitvoerbaar is, gelet op bijvoorbeeld milieuaspecten en andere ruimtelijke aspecten.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
5
4. Aangegeven wordt dat de maximale planologische mogelijkheden aanzienlijk afwijken van de bestaande situatie, ondanks de maximering die is aangegeven. Aan de functies zijn geen maximale oppervlaktes gekoppeld. 5. Inspreker is van mening dat de gemengde bestemmingen een deugdelijke onderbouwing vragen. 6. Inspreker is van mening dat het perceel Kerkstraat 38 alleen geschikt is voor wonen en hebben problemen met het feit dat er bouwmogelijkheden worden geboden die passen bij een niet-woonfunctie. 7. Op het perceel Kerkstraat 38 is volgens inspreker een overkapping geplaatst waar inspreker veel last van heeft. Door het college is hierop op 22 november een omgevingsvergunning verleend vooruitlopend op de mogelijkheden binnen het voorontwerpbestemmingsplan. Gelet op de eerder genoemde punten is inspreker van mening dat het voorontwerpbestemmingsplan niet als een goede ruimtelijke onderbouwing kan deugen voor de overkapping. 8. Verzocht wordt om het perceel Kerkstraat 38 te bestemmen overeenkomstig de feitelijke situatie, namelijk woning. Reactie gemeente 1. Voor de gemengde gebieden is gekozen voor bestemmingen die globaler zijn dan in het vigerende bestemmingsplan. Hierin is per perceel een gedetailleerde bestemming opgenomen voor de ter plaatse aanwezige functie met bijbehorende aantallen. In de nieuwe systematiek zijn percelen samengevoegd tot een deelgebied en kunnen de aanwezige functies tussen de percelen worden uitgewisseld binnen dat deelgebied. Dit past beter bij de functie van de aanloopstraten van het centrum. Uitgangspunt voor de aantallen zijn de bestemmingen van de panden in het vigerend bestemmingsplan. In een aantal deelgebieden is dit bijgesteld met de feitelijke situatie. Op basis van het vigerende bestemmingsplan moet bijvoorbeeld voor de functiewisseling van een pand van wonen naar detailhandel een procedure doorlopen worden terwijl bijvoorbeeld de buren een detailhandelsbestemming hebben maar hier wonen. Daarom is gekozen voor voorliggende systematiek. De aantallen zijn gebaseerd op de functies uit het vigerende bestemmingsplan. Er vindt dan ook geen ongewenste ontwikkeling plaats in een deelgebied als panden van functie wisselen. Dit tast het karakter van het gebied niet aan. Dit wordt in de toelichting nog eens benadrukt. 2. Zoals onder punt 1 aangegeven zijn wij van mening dat er geen ruimtelijke consequenties zijn voor de omgeving aangezien de aantallen zijn gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan. Deze zijn al mogelijk en afgestemd op een situatie die destijds en ook nu nog als passend en aanvaardbaar wordt aangemerkt. 3. In aanvulling op punt 1 geldt dat de maximale aantal functies gelijk is als in het vigerende bestemmingsplan. De functies kantoor, detailhandel, dienstverlening en wonen zijn uitwisselbaar. Dit zijn functies die geen negatieve milieueffecten hebben op een naastgelegen perceel. Immers, die functies horen in een centrumgebied thuis. Gebleken is dat er voldoende parkeerruimte beschikbaar is; zie hiervoor de verwijzingen naar relevante onderzoeken. Voorts is nadrukkelijk aangegeven dat voldoende parkeergelegenheid wordt vereist vanuit toepassing van de Bouwverordening. In bijlage 1 is hier uitvoerig op ingegaan. Op basis daarvan is de verwachting dat er geen nadelige consequenties zijn te verwachten bij enige verandering in de functionele samenstelling van het gebied. 4. De maximale planologische mogelijkheden aan functies zijn zoals eerder aangegeven gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan. In een deelgebied zijn over het algemeen genomen de panden en percelen even groot; het ene perceel is eens iets groter, het andere
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
6
5.
6.
7. 8.
kleiner. Er springen echter geen grote percelen uit die tot ongewenste situaties in de straat zouden kunnen leiden. Daarom zijn geen maximale oppervlaktes opgenomen. Gemeente is van mening dat de gemengde bestemmingen, zoals hiervoor ook toegelicht, voldoende zijn onderbouwd in het plan en verwijzen hiertoe naar de toelichting van het bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan is het perceel Kerkstraat 38 bestemd voor Detailhandel maar ook wonen is toegestaan binnen de bestemming. In het vigerende bestemmingsplan bedraagt de toegestane gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 60% van het perceel. In het voorontwerpbestemmingsplan is dit ook ten hoogste 60%. Op het perceel zijn op basis van het nieuwe bestemmingsplan niet meer bouwmogelijkheden mogelijk dan in het vigerende bestemmingsplan. Zoals onder punt 6 toegelicht. Wij zijn van mening dat de overkapping zowel op basis van het vigerende bestemmingsplan als op basis van het nieuwe bestemmingsplan mogelijk is. Zoals eerder aangegeven zijn wij van mening dat voor de toekomst van de aanloopstraten het van belang is dat er meer flexibiliteit is. Dit geldt ook voor de Kerkstraat 38. Wij zien geen reden waarom voor dit pand een uitzondering moet worden gemaakt zeker gelet op het feit dat in het vigerende bestemmingsplan het perceel de bestemming Detailhandel heeft.
Conclusie De reactie leidt niet tot aanpassing van het plan. Nummer inspraakreactie: 4 Adres: Lindeplein eo Plaats: Oisterwijk Naam: Next Advocaten Samenvatting inspraakreactie 1. Inspreker geeft aan dat naar aanleiding van het conserverende karakter van het bestemmingsplan het pand Lindeplein 7-9 nog lang leeg zal blijven staan. Het is volgens inspreker niet alleen in het belang van de inspreker dat het pand zo snel mogelijk wordt ingevuld maar ook in het belang van de gemeente. 2. Verzocht wordt om voor het perceel detailhandelsactiviteiten toe te staan. 3. Inspreker geeft aan graag de inspraakreactie mondeling toe te lichten. Reactie gemeente 1. Het komt voor dat panden door de crisis langer leeg blijven staan. Ook als detailhandel zonder meer wordt toegestaan. Bij het vaststelling van het oorspronkelijke bestemmingsplan is een duidelijke functionele indeling van dit gebied gekozen. Die is gebaseerd op detailhandel aan de westzijde en enkele andere functies aan de oostzijde van het plein. De bestemmingsregeling biedt dus mogelijkheden voor verschillende functies in de genoemde panden. Wij willen de destijds en in feite nog recent vastgestelde functionele indeling aanhouden. 2. Het plan is conserverend van aard dat wil zeggen dat de bestaande situatie en vergunde situatie wordt bestemd. Voorts wordt verwezen naar de reactie hiervoor. 3. De inspraakreactie is voldoende uitvoerig en duidelijk gemotiveerd. Om deze reden hebben wij geen gebruik gemaakt van een mondelinge toelichting.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
7
Conclusie De reactie leidt niet tot aanpassing van het plan.
Nummer inspraakreactie: 5 Adres: Rode Brugstraat 14 Plaats: Oisterwijk Naam: W. Schilders Samenvatting inspraakreactie Inspreker geeft aan dat het perceel Rode Brugstraat 14 bestemd is als ‘Wonen – Woningen’, echter in het vigerende bestemmingsplan heeft het de bestemming Bedrijfsdoeleinden. Verzocht wordt de nu geldende bestemming weer op te nemen. Reactie gemeente Wij zullen het perceel bestemmen overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan, namelijk voor Bedrijf. Conclusie De inspraakreactie leidt tot de volgende aanpassing: Het perceel krijgt overeenkomstig vigerend bestemmingsplan de bestemming Bedrijf.
Nummer inspraakreactie: 6 Adres: Pastoor van Breugenstraat 25 Plaats: Oisterwijk Naam: N. Laurijssen Samenvatting inspraakreactie Inspreker geeft aan dat het pand achter op het perceel al jaren in gebruik is als timmerwerkplaats (niet professioneel). Om die reden is het pand ook ooit gekocht, namelijk de mogelijkheid voor een bedrijf aan huis. In het vigerende bestemmingsplan had het pand achter op het perceel een bedrijfsbestemming in het voorontwerpbestemmingsplan maakt het onderdeel uit van de functie wonen. Reactie gemeente Wij zullen het pand achter op het perceel bestemmen overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan bestemmen, namelijk voor Bedrijf. Conclusie De inspraakreactie leidt tot de volgende aanpassing: Het pand achter op het perceel krijgt overeenkomstig vigerend bestemming Bedrijf.
bestemmingsplan de
Nummer inspraakreactie: 7 Adres: Peperstraat 8 Plaats: Oisterwijk Naam: Jonkers Advies Samenvatting
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
8
1. Inspreker geeft aan dat het bijgebouw gelegen op de percelen kadastraal bekend sectie 3031 en 3032 behoort bij de woning aan de Peperstraat 8. In het voorontwerpbestemmingsplan is het bijgebouw bestemd voor ‘Gemengd – Horeca - 3’. Verzocht wordt deze net als het perceel Peperstraat 8 te bestemmen tot ‘Wonen – Woningen’. 2. In het pand wordt een aan-huis-gebonden beroep uitgeoefend. Op basis van het voorontwerpbestemmingsplan is dit niet toegestaan in bijgebouwen. Verzocht wordt overeenkomstig de feitelijke situatie dit positief te bestemmen. 3. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 6,2 meter. Dit past niet binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte voor bijgebouwen in het voorontwerpbestemmingsplan. Hiervoor bedragen namelijk de goot- en bouwhoogte ten hoogste 3 en 6 meter. Reactie gemeente 1. Overeenkomstige de feitelijke situatie zullen wij het pand betrekken bij het perceel Peperstraat 8 en bestemmen voor Wonen – Woningen. 2. Overeenkomstig de feitelijke situatie zullen wij een aan-huis-gebonden-beroep in het pand positief bestemmen. 3. Enkele bestaande situaties wijken enigszins af van de algemeen gestelde regels, zoals de hoogtematen. In lid 43.2 is voorzien in een regeling die bepaalt dat in bestaande situaties met afwijkende hoogtematen, die hoogtematen in de plaats treden van de algemene hoogtematen. De bestaande hoogtematen zijn daarmee bevestigd. Conclusie De reactie leidt tot de volgende aanpassingen. 1. Het bijgebouw wordt overeenkomstig de feitelijke situatie bestemd voor Wonen – Woningen. 2. Overeenkomstig de feitelijke situatie wordt het aan-huis-gebonden-beroep positief bestemd.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
9
B. Inspraakreacties die betrekking hebben op percelen/onderwerpen die niet aan percelen gebonden zijn.
meerdere
Nummer inspraakreactie: 8 Adres: Kloosterstraat 2 t/m 8, Van Kemenadelaan 20 en 22, Moergestelseweg 3a, 3b en 3c, Poirtersstraat46,48 en 50 Plaats: Oisterwijk Naam: Franciscus Stichting Oisterwijk Samenvatting inspraakreactie De inspreker verzorgt sociale woningbouw voor ouderen in de kern Oisterwijk. Inspreker heeft hiervoor onder andere de volgende panden in eigendom: - Kloosterstraat 2 t/m 8; - Van Kemenadelaan 20 en 22; - Moergestelseweg 3a, 3b en 3c; - Poirtersstraat 46, 48 en 50. Gelet op de toekomstige ontwikkelingen rondom Catharinenberg en de stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt verzocht om het bestemmingsplan op de volgende onderdelen voor de hiervoor genoemde panden/percelen te wijzigen: 1. een bouwhoogte van 10 meter; 2. de mogelijkheid om meer wooneenheden te creëren; 3. de mogelijkheid om naast woningen ook appartementen/gestapelde woningen, senioren en/of levensloopbestendige woningen te realiseren; 4. mogelijk maken van ‘voorzieningen’ waarbij gedacht moet worden aan voorzieningen welke nu ook al op Catharinenberg aanwezig zijn, zoals een centrale keuken, zorg, conciërge diensten en medische zorg. Reactie gemeente 1 t/m 4. In het voorontwerpbestemmingsplan zijn de genoemde percelen als volgt bestemd: bestemming
goothoogte
bouwhoogte
maximaal aantal woningen
Kloosterstraat 2 en 4
W-Wo [aeg]
4
9
2
Kloosterstraat 6 en 8
W-Wo [aeg]
5
10
2
Van Kemenadelaan 20 en 22
W-Wo [vrij]
3
8
2
Moergestelseweg 3a, 3b en
W-Wo [tae]
4
9
6
3c en Poirtersstraat 46, 48 en 50
Alle percelen zijn bestemd voor reguliere woningbouw, gestapelde bouw is niet toegestaan. Tevens is het binnen de bestemming ook niet mogelijk om zorg gerelateerde woningen en voorzieningen te realiseren. Ten tijde van de herontwikkeling van de locatie Catharinenberg heeft de gemeente de betreffende partijen benaderd voor een totale ontwikkeling van het gebied waaronder ook de door inspreker aangedragen percelen. De betreffende partijen hebben aangegeven niet door te willen zetten met die voorgestelde ontwikkeling. Inspreker vraagt nu om die ontwikkeling
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
10
alsnog mogelijk te maken in het huidige bestemmingsplan. Echter, het bestemmingsplan Centrum is conserverend van aard; uitsluitend ontwikkelingen waarvoor de planologische procedure reeds succesvol is doorlopen worden verwerkt in het bestemmingsplan. Bovendien is die ontwikkeling ook niet meegenomen in de eindrapportage voor de nog te realiseren woningbouwprojecten en dus ook niet op regionaal niveau afgestemd. Gelet hierop is het niet wenselijk om de ontwikkeling direct op te nemen in het bestemmingsplan Centrum Oisterwijk. Conclusie De reactie leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Nummer inspraakreactie: 9 Adres: meerdere adressen Plaats: Oisterwijk Naam: Jonkers Advies, namens B&F Vastgoed B.V., BS Vastgoed B.V. alsmede de heren B.A.M. Schonk, F.P.C. Schonk en F.J.M Schonk Samenvatting inspraakreactie Inspreker heeft een aantal algemene opmerkingen over het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast stelt inspreker dat zijn cliënten van meerdere panden in het plangebied zowel (mede)eigenaar zijn dan wel via de genoemde rechtspersonen als (mede)bestuurder betrokken bij de eigendommen. 1.
Flexibiliteit in het bestemmingsplan
De systematiek rondom het uitwisselen van functies is voor de inspreker niet helemaal duidelijk. a. Onduidelijk is waarom de ene keer wordt gesproken over straatwanden en de andere keer over deelgebieden. b. Onduidelijk is waarop de aantallen zijn gebaseerd. Als de aantallen op de feitelijk aantallen zijn gebaseerd vindt de inspreker dat de geboden flexibiliteit theoretisch is en dat deze in de praktijk erg weinig betekenis heeft. c. Opgemerkt wordt dat de bestemmingen veel op elkaar lijken en dat dit de helderheid van het plan niet ten goede komt. d. Om het centrum verder te verlevendigen stellen de insprekers voor dat het voor winkelpanden mogelijk moet zijn om een meer gecombineerd gebruik mogelijk te maken met bijvoorbeeld onderschikte horecafuncties als een coffeecorner. e. Inspreker geeft aan dat de regeling waarbij slechts één gebruiker per pand is toegestaan verstarrend is. Het moet mogelijk zijn om op één perceel meerdere bedrijven te vestigen. f. Verzocht wordt om zover relevant de genoemde punten voor de hierna genoemde panden aan te passen. 2. De Lind 1 a. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om op de verdieping detailhandel, dienstverlening of kantoor te houden. Inspreker geeft aan dat op de verdieping van het pand altijd zakelijke dienstverlening heeft plaatsgevonden. Inspreker vragen dan ook deze activiteiten positief te bestemmen. b. Inspreker geeft aan dat er een principeovereenstemming is met de gemeente over de realisering van twee gestapelde woningen en twee detailhandelsvestigingen op deze locatie. Inspreker verzoekt dan ook de toegestane aantallen aan te passen zodat dit mogelijk is.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
11
3. De Lind 77 en 79 a. Op de percelen is volgens het bestemmingsplan horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Op het perceel is Café de Vrijbuiter gelegen. Verzocht wordt om voor de percelen de juiste categorie op te nemen, namelijk horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten. b. Verzocht wordt om overeenkomstig de feitelijke situatie in de aantallen rekening te houden met 2 woningen (één per perceel). 4. Spoorlaan 52 a. De goot- en bouwhoogte zoals opgenomen op de verbeelding correspondeert niet met de werkelijke situatie. De goot- en bouwhoogte bedragen namelijk respectievelijk 8 en 13 meter. Verzocht wordt dit aan te passen. b. Opgemerkt wordt dat in de planregels bij deze bestemming geen maxima zijn opgenomen voor zover het functies zijn anders dan ‘Wonen’. Inspreker geeft aan ervan uit te gaan dat voor de functies anders dan wonen geen maximum aantallen zijn. c. Op de verbeelding ontbreekt de aanduiding ‘Maximum aantal wooneenheden’. Verzocht wordt om naast de bestaande grondgebonden woning tenminste twee woningen op de verdieping mogelijk te maken. d. Verzocht wordt om de aantallen zodanig aan te passen dat het mogelijk is op het perceel twee winkels mogelijk te maken. 5. Dorpsstraat 46 en 46a Inspreker geeft aan dat het hier, zoals eerder aangegeven, goed mogelijk is dat er in het pand meerdere winkels zich vestigen en dat aan de detailhandel verwante horeca gewenst is. Inspreker verzoekt beide mogelijk te maken. 6. Stationsstraat 1 en 1a a. Inspreker geeft aan dat bij de realisering van het gebouw rekening is gehouden met het realiseren van 5 winkels en verzoekt dit in de aantallen aan te passen. b. Daarnaast wordt verzocht om zoals eerder genoemde redenen horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten toe te staan. 7. De Lind 53, 53a, 55 en 55a a. Op het perceel is horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Op het perceel is Eetcafé ‘De Tijd’ gevestigd, de horeca-activiteiten passen niet binnen de bestemming. Verzocht wordt om de bestemming aan te passen aan de feitelijke situatie, namelijk toe staan van horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horecaactiviteiten. b. Verzocht wordt om de percelen te betrekken bij de bestemming ‘Centrum-Lindeplein’. Inspreker is van mening dat feitelijke situatie (openingstijden) ook aansluiten op de bestemming ‘Centrum - Lindeplein’. Daarnaast is ook in die bestemming horeca op de verdieping toegestaan. Dat nu niet mogelijk is. c. Het aantal wooneenheden staat wel op de analoge verbeelding aangegeven maar niet in de digitale versie. Verzocht wordt dit te herstellen. 8. De Lind 4 a. Op de verdiepingen wordt ook kantoor gehouden. Verzocht wordt dit positief te bestemmen.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
12
b. In de toekomst is inspreker voornemens om meerdere kantoren danwel dienstverlenende bedrijven te vestigen in het pand. Verzocht wordt om boven het genoemde aantal drie extra vestigingen op te nemen voor het pand. 9. Kerkstraat 57 a. Voor het perceel is een omgevingsvergunning ingediend voor het mogelijk maken van een supermarkt. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is dit ook mogelijk. b. Inspreker verzoekt om ook verkoopvloeroppervlak in de kelder en op de verdieping toe te staan. c. Inspreker geeft aan om in de aantallen rekening te houden met 2 bovenwoningen die aanwezig zijn. d. Inspreker geeft aan dat als gemeente niet akkoord gaat met detailhandel voor het gehele pand dan graag als uitgangspunt wordt genomen het eerder ingediende postzegelplan. 10. De Lind 65 a. Inspreker verzoekt om in de aantallen rekening te houden met 1 woning op het perceel. b. Inspreker verzoekt om twee extra woningen mogelijk te maken op het perceel. c. Verzocht wordt om horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten toe te staan in overeenstemming met de omgeving. 11. De Lind 9 a. Inspreker verzoekt om aan de detailhandel verwante horeca mogelijk te maken. 12. Perceel Tuinstraat (naast Lindepad) In het verleden stonden op het perceel twee woningen. Deze zijn echter gesloopt. Binnen het gehele bouwvlak zijn 7 woningen toegestaan. Terwijl hier in het verleden 8 woningen stonden. Verzocht wordt om dit aantal overeenkomstige de vroegere situatie aan te passen, namelijk dat er 8 woningen zijn toegestaan op het perceel. Reactie gemeente 1. Flexibiliteit in het bestemmingsplan a. In de toelichting wordt afwisselend gesproken over deelgebied en straatwand. Echter hiermee wordt hetzelfde bedoeld. Wij kunnen ons voorstellen dat het door elkaar heen gebruiken van deze twee begrippen leidt tot onduidelijkheid. Wij zullen in de toelichting het woord ‘straatwand’ dan ook niet meer gebruiken maar voortaan alleen het woord ‘deelgebied’ hanteren. b. Voor de gemengde en centrumgebieden is gekozen voor bestemmingen die globaler zijn dan in het vigerende bestemmingsplan. Daarin was voornamelijk per perceel een gedetailleerde bestemming opgenomen voor de ter plaatse aanwezige functie met bijbehorende aantallen. In de nieuwe systematiek zijn percelen samengevoegd tot een aantal deelgebieden en kunnen de aanwezige functies tussen de percelen worden uitgewisseld. Dit past beter bij de functie van het centrumgebied en de aanloopstraten. Uitgangspunt voor de aantallen zijn de bestemmingen van de panden in het vigerend bestemmingsplan. In een aantal deelgebieden is dit bijgesteld met de feitelijke situatie. Op basis van het vigerende bestemmingsplan moet bijvoorbeeld voor de functiewisseling van een pand van wonen naar detailhandel een procedure doorlopen worden terwijl bijvoorbeeld de buren een detailhandelsbestemming hebben maar hier wonen. Daarom is gekozen voor de voorliggende systematiek. Om extra flexibiliteit te bieden wordt een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd voor verandering van het aantal functies per deelgebied.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
13
c.
Voor voorliggend bestemmingsplan is het digitale bestemmingsplan dat op ruimtelijkeplannen.nl wordt gepubliceerd leidend. Uitgangspunt voor het plan is dat als iemand geïnteresseerd is in een perceel deze persoon digitaal zo min mogelijk belast wordt met regels en aanduidingen voor andere percelen. Hierdoor kunnen ook de artikelen relatief eenvoudig van aard blijven. Hoe meer artikelen worden samengevoegd, des te meer een geïnteresseerde krijgt te maken met regels en aanduidingen die niet gelden voor het perceel. d. Wij onderschrijven uw reactie en zullen bij de bestemmingen Centrum en Gemengd daar waar van toepassing horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten direct mogelijk maken. In het huidige bestemmingsplan is een dergelijke ondergeschikte horecavoorziening reeds bij een winkel toegestaan. e. Wij onderschrijven de reactie van de inspreker om meerdere winkels in een pand toe staan. Om dit mogelijk te maken zullen wij een wijzigingsbevoegdheid opnemen onder welke voorwaarden dit mogelijk is. In die wijzigingsbevoegdheid wordt aandacht besteed aan de gevolgen voor de uitstraling van het pand. f. Voor zover relevant nemen wij bovengenoemde punten over voor de hierna genoemde panden. 2. De Lind 1 a. De huidige situatie is strijdig met het bestemmingsplan. Hierover is de eigenaar geïnformeerd. Uitgangspunt is dat voor de leefbaarheid van het centrumgebied buiten de winkeltijden, de woonfunctie op de verdieping gewenst is. Er zijn geen redenen aangegeven waarom van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. b. Er is inderdaad sprake van een principe afstemming over de te realiseren woningen en detailhandelsvestiging. Echter heeft de gemeente ook aangegeven dat voor de realisatie hiervan een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure gevoerd moet worden. Er moet immers nog getoetst worden aan planologische aspecten. 3. De Lind 77 en 79 a. Op het perceel De Lind 77 is Café de Vrijbuiter gevestigd. Voor de gronden is in het voorontwerpbestemmingsplan de bestemming ‘Gemengd – Horeca – 2’ opgenomen en de aanduiding horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten. Café de Vrijbuiter kan dus haar horeca-activiteiten binnen de bestemming uitvoeren. Op het perceel De Lind 79 is Eethuys De Lind gevestigd, voor de gronden geldt eveneens de bestemming Gemengd – Horeca - 2 en ten hoogste horeca 1b van de Staat van Horeca-activiteiten is direct toegestaan. Het eethuis/cafetaria valt onder horeca categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten. De horeca-activiteiten passen voor beide panden dus binnen de bestemming. Wij zijn van mening dat hiermee de feitelijke situatie is bestemd. b. In de aantallen is rekening gehouden met één woning per perceel. 4. Spoorlaan 52 1. De goot- en bouwhoogte worden in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie, namelijk een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 13 meter. Deze aanpassing heeft geen effect op de functie en het aantal woningen dat aanwezig is en toelaatbaar is gesteld. 2. Abusievelijk is voor de functie detailhandel geen maximum aantal opgenomen. Binnen de bestemming Gemengd is het niet toegestaan dat op een perceel zich meer dan 1 winkel vestigt. Deze bepaling is gericht op het behoud van concentratie van winkels in het kernwinkelgebied. Aan de overige functies zijn geen maxima verbonden.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
14
3. Abusievelijk is op de verbeelding niet het maximum aantal wooneenheden opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan zullen wij hiervoor het maximum aantal van één opnemen. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan is conserverend van aard dat wil zeggen dat de bestaande situatie en vergunde situatie wordt bestemd. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maakt extra woningen te realiseren. Als inspreker een initiatief heeft voor het realiseren van extra woningen op het perceel dan kan hij hiervoor bij ons een verzoek indienen. Wij beoordelen dan of het plan voldoet aan de voorwaarden. Als het voldoen kan de wijzigingsprocedure worden gestart. 4. Voor de beantwoording wordt verwezen naar de reactie onder 1e. 5. Dorpsstraat 46 en 46a Hiervoor wordt verwezen naar de beantwoording onder 1d en e. 6. Stationsstraat 1 en 1a Voor de beantwoording wordt verwezen naar de reactie onder 1e. 7. De Lind 53, 53a, 55 en 55a a. De gronden zullen bestemd worden overeenkomstig de feitelijke situatie. Dit betekent dat voor het perceel de aanduiding horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horecaactiviteiten wordt opgenomen. b. Wij zijn van mening dat het perceel geen deel uitmaakt van het Lindeplein met de horecaconcentratie van De Lind. De gemeente staat positief tegenover het mogelijk maken van horeca op de verdieping tot en met categorie 1b. Het mogelijk maken van een hogere categorie op de verdieping leidt volgens ons tot te veel overlast in de omgeving. c. Abusievelijk is het aantal wooneenheden niet op de digitale kaart vermeld. Wij zullen dit herstellen en hiervoor conform het vigerende bestemmingsplan een maximum aantal van twee opnemen. 8. De Lind 4 a. Overeenkomstig de feitelijke situatie zullen wij opnemen dat een kantoor houden op de verdieping is toegestaan. b. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan is conserverend van aard dat wil zeggen dat de bestaande situatie en vergunde situatie wordt bestemd. Als inspreker een initiatief heeft voor het realiseren van extra kantoren dan kan hij hiervoor bij ons een verzoek indienen. Hiervoor dient dan een afzonderlijke procedure te worden gevolgd. 9. Kerkstraat 57 a. De verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op wijzigingen aan de gevel. Hierdoor is een aanpassing in het bestemmingsplan niet nodig. Ter plaatse is geen supermarkt aanwezig. Door het ontbreken van parkeergelegenheid in de directe omgeving (binnen 50 tot 70 meter) met een voldoende omvang van parkeervoorzieningen, is het ongewenst dat zich ter plaatse een supermarkt gaat vestigen. Ook de bereikbaarheid van het perceel is onvoldoende, aangezien de Kerkstraat en de achterliggende perceelsontsluitingen hiervoor ontoereikend zijn. De fysieke ruimte voor een afdoende doorstroming van voertuigen ontbreekt ook.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
15
b. Volgens het geldende bestemmingsplan was er geen detailhandel toegestaan op de verdieping of in het souterrain. Het is derhalve niet wenselijk om dit nu toe te staan, mede gelet op het ontbreken van parkeerruimte in de directe omgeving. c. Op basis van het geldende bestemmingsplan is 1 woning toegestaan. In de aantallen zal rekening worden gehouden met 1 woning op dit perceel. Er ontbreekt een onderbouwing voor de aanwezigheid van 2 woningen. d. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan is conserverend van aard dat wil zeggen dat de bestaande situatie en vergunde situatie wordt bestemd. Voor het postzegelplan dient een afzonderlijke procedure te worden doorlopen. Het postzegelplan betreft o.a. het toestaan van woningen op deze locatie. De bestemmingsplanprocedure kan afzonderlijk worden afgerond. Dat betekent echter dat de supermarktvestiging wordt wegbestemd. Aangezien nu wordt uitgegaan van de verleende vergunning voor een supermarkt, wordt daarop de regeling afgestemd. 10. De Lind 65 a. Er is onherroepelijke bouwvergunning afgegeven voor 2 extra appartementen. Hierop wordt het bestemmingsplan aangepast. b. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan is conserverend van aard dat wil zeggen dat de bestaande situatie en vergunde situatie wordt bestemd. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maakt extra woningen te realiseren. Als inspreker een initiatief heeft voor het realiseren van extra woningen op het perceel dan kan hij hiervoor bij ons een verzoek indienen. Wij beoordelen dan of het plan voldoet aan de voorwaarden. Als het voldoen kan de wijzigingsprocedure worden gestart. c. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan is conserverend van aard dat wil zeggen dat de bestaande situatie en vergunde situatie wordt bestemd. 11. De Lind 9 Hiervoor wordt verwezen naar de beantwoording onder 1d. 12. Perceel Tuinstraat (naast Lindepad) Voor de gronden is overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan een maximum aantal van 7 woningen toegestaan. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan is conserverend van aard dat wil zeggen dat de bestaande situatie en vergunde situatie wordt bestemd. Er is ook geen reden rekening te houden met een al reeds jaren geleden gesloopte woning. Conclusie De reactie leidt tot de volgende aanpassingen. Flexibiliteit in het bestemmingsplan a. In de toelichting zal alleen het woord ‘deelgebied’ nog worden gebruikt en niet het woord deelgebied. b. Binnen de bestemmingen Centrum en Gemengd zal daar waar van toepassing direct horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten mogelijk worden gemaakt zodat aan de detailhandel verwante horeca mogelijk is.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
16
c.
Opnemen van wijzigingsbevoegdheid voor het toestaan van verandering van het aantal functies per deelgebied.
De Lind 1 a. Geen aanpassing. Spoorlaan 52 a. Goot- en bouwhoogte worden overeenkomstig de feitelijke situatie respectievelijk 8 en 13 meter. b. Aan de bestemming Gemengd wordt in de regels toegevoegd dat per perceel ten hoogste 1 winkel is toegestaan. c. Er wordt een aanduiding ‘Maximum aantal woningen’ opgenomen waarbij ten hoogste 1 woning wordt mogelijk gemaakt, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan. De Lind 53, 53a, 55 en 55a a. Overeenkomstig de feitelijke situatie wordt voor de gronden horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten opgenomen. b. Horeca op de verdieping tot en met categorie 1b wordt mogelijk gemaakt. c. Het aantal maximum aantal wooneenheden wordt op de digitale verbeelding opgenomen en bedraagt ten hoogste 2. De Lind 4 a. Wij zullen het houden van kantoren op de verdieping positief bestemmen. Kerkstraat 57 a. Geen aanpassing. De Lind 9 Zie onder flexibiliteit bestemmingsplan onder e.
Nummer inspraakreactie: 10 Adres: Kerkstraat 39 e.o. Plaats: Oisterwijk Naam: F.M.A.M. Meeuwis Samenvatting inspraakreactie 1. Woning Kerkstraat 39 a. In het vigerende bestemmingsplan is het volgens inspreker toegestaan om vrijstaand, half vrijstaand en aaneen gebouwd te bouwen. In voorontwerpbestemmingsplan is alleen aaneen gebouwd toegestaan. Dit zou een beperking betekenen van de mogelijkheden. De huidige woning is een vrijstaande woning. b. De opgegeven goot- en bouwhoogte (respectievelijk 4 en 9 meter) sluiten aan op de feitelijke situatie maar is een beperking van de mogelijkheden in het bestaande bestemmingsplan. 2. Woning Kerkstraat 37 In het vigerende bestemmingsplan ligt de bouwgrens terug ten opzichte van de naastgelegen panden 35A en 39.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
17
3. Winkel Mevio Schoenen a. Inspreker geeft aan dat in het vigerende bestemmingsplan nauwelijks beperkingen gelden voor het perceel. In het voorontwerpbestemmingsplan zijn tal van nadere specificaties opgenomen. Inspreker geeft aan vooral beperkt te worden aangezien onderschikte horeca niet meer is toegestaan. b. Inspreker begrijpt dat een supermarkt op het perceel niet meer is toegestaan, tenzij vergeten is een aanduiding op te nemen. 4. Perceel kadastraal bekend F2721 Perceel is gelegen aan de Vloeiweg direct achter de panden aan de Kerkstraat. Terrein wordt gebruikt als parkeerterrein bij de winkel en heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemmen Garage. In het voorontwerpbestemmingsplan heeft het de bestemming Wonen – Woningen. Verzocht wordt om het perceel de bestemming Gemengd – 7 te geven aangezien het bij de winkel behoort en kan leiden tot bezwaren in de toekomst. Reactie gemeente 1. Woning Kerkstraat 39 a. In het voorontwerpbestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor Wonen – Woningen met de bouwaanduiding aaneen gebouwd. Binnen deze bouwaanduiding is volgens artikel 36.2, onder c.3 zowel vrijstaande, twee-aaneen alswel aaneen gebouwd toegestaan. De toegestane bebouwingstypologie blijft dus hetzelfde als in het vigerend bestemmingsplan. b. Ten aanzien van de hoogte is in het vigerend bestemmingsplan een maximale goothoogte op de kaart opgenomen van 4 meter. In de voorschriften bij dit plan staat in artikel 3.1 onder b aangegeven dat de maximale bouwhoogte maximaal 5 meter meer bedraagt dan de maximale goothoogte, dus in totaal op voorliggend perceel ten hoogste 9 meter. De goot- en bouwhoogte in het voorontwerpbestemmingsplan zijn dus overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan. Voor het gehele perceel geldt dat de totale bebouwingsmogelijkheden overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan is. Bij een uitbreiding/nieuwbouw zal aan de hand van de dan geldende regels gekeken moeten worden naar mogelijke verruiming van de bebouwing. 2. Woning Kerkstraat 37 Inspreker heeft gelijk. Wij zullen de bouwgrens conform het vigerende bestemmingsplan leggen. 3. Winkel Mevio Schoenen a. Binnen de bestemming Gemengd zullen wij ondergeschikte horeca mogelijk maken. Dit sluit aan op de geldende bestemmingsregeling. b. Wij vinden het ruimtelijk niet gewenst om overal een supermarkt mogelijk te maken. Een zorgvuldige afstemming op de parkeersituatie is daarbij van belang. Daarvoor is onderzoek nodig alsmede een afweging van alle relevante belangen en omgevingsaspecten. Die kan worden gemaakt voor zover zo’n ontwikkeling zich voordoet. Concrete initiatieven ontbreken hiervoor evenals onderzoeken die als kunnen worden beoordeeld en in een algemene afweging kunnen worden betrokken. 4. Perceel kadastraal bekend F2721 Overeenkomstig het feitelijke gebruik zullen wij voor de gronden de bestemming Gemengd – 7 opnemen.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
18
Conclusie De inspraakreactie leidt tot de volgende aanpassingen. Woning Kerkstraat 37 De bouwgrens zal aangepast worden conform het vigerende bestemmingsplan. Winkel Mevio Schoenen - Binnen de bestemming ‘Gemengd – 4’ wordt ondergeschikte horeca uit categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten mogelijk gemaakt. - Voor een mogelijke supermarktvestiging wordt de aanduiding (su) opgenomen. Perceel kadastraal bekend F2712 De gronden worden overeenkomstig het feitelijke gebruik bestemd voor ‘Gemengd – 4’. Nummer inspraakreactie: 11 Adres: Vloeiweg 82 en 82A Plaats: Oisterwijk Naam: Mevrouw S.M.J. Grinsven Samenvatting inspraakreactie Mail 10 december 2012 Verzocht wordt om voor de H. Joanneskerk aan De Lind 52 alleen een kerk mogelijk te maken. Mail 18 december 2012 1. Inspreker vraagt hoe de procedure nu is voor het plan en betreurt het dat het plan in de decembermaanden ter inzage ligt terwijl de winkeliers dan het drukst zijn. Inspreker geeft aan veel moeite te hebben met het bezoeken van de website www.ruimtelijkeplannen.nl aangezien deze steeds vastloopt. 2. Aangegeven wordt dat in het vigerende bestemmingsplan het bouwvlak van De Leye kleiner is dan in het voorontwerpbestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan mag echter het bouwvlak 100% worden bebouwd en op basis van het voorontwerpbestemmingsplan mag het bouwvlak maar voor 60% worden bebouwd. Inspreker is van mening dat hier geen sprake is van een consoliderende situatie. Aangezien theoretisch de bebouwing gesloopt kan worden en door de ruimere begrenzing van het bouwvlak de bebouwing dichter bij haar woning gesitueerd kan worden. 3. Inspreker geeft aan dat in De Leye wel eens evenementen worden gehouden waarbij afwijkende openingstijden gelden. 4. Verzocht wordt om de inspraak- en overlegreacties in boekvorm aan te bieden zodat iedereen die ‘digitaal ‘ vastloopt dan in ieder geval alles kan lezen. Brief 3 januari 2013 Inspreker geeft aan dat in het voorontwerpbestemmingsplan voor de woning niet de feitelijke situatie is opgenomen. Het zijn namelijk twee-onder-één-kap woningen, waarvan één woning is gemaakt. De begane grond van 82A doet dienst als praktijkruimte. Verzocht wordt dit aan te passen. Reactie gemeente Mail 10 december 2012
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
19
Gekozen is voor een gemengde bestemming die specifiek voor voorzieningen is opgenomen, zoals het gemeentehuis of een kerk. Het is ruimtelijk niet bezwaarlijk dat op termijn functieveranderingen optreden. Dit is op zich niet direct het oogmerk en wordt ook niet direct verwacht. Er is ook geen aanleiding om ter plaatse van deze kerk een afwijkende regeling te hanteren. Wel dient in de bestemmingsomschrijving de functie religieuze instelling (kerk) te worden opgenomen. Mail 18 december 2012 1. In hoofdstuk 6.3 van de toelichting is de procedure van het plan toegelicht. Daarnaast wordt op de gemeentelijke website de stand van zaken bijgehouden omtrent de planning van het plan. Wij hebben in een e-mail van 19 december 2012 de procedure aan inspreker doorgegeven. a. De reactie is gegeven op het concept van het ontwerpbestemmingsplan Centrum Oisterwijk. Tijdens deze periode kan iedereen een inspraakreactie indienen. Dit is geen wettelijk verplichte procedure. Wij kiezen ervoor om toch inspraak te houden om burgers extra kans te geven om te reageren op het bestemmingsplan. Als burgers nu niet reageren kunnen zij dit alsnog doen tijdens de volgende fase. b. Het college behandelt de inspraakreacties en het conceptbestemmingsplan wordt aangepast tot ontwerpbestemmingsplan. c. De volgende fase is wettelijk verplicht en betreft terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan voor het indienen van zienswijzen. De zienswijzen worden aan de gemeenteraad gericht. De gemeenteraad behandelt de zienswijzen en stelt het bestemmingsplan vast. d. Op de vastgestelde bestemmingsplan kunnen alleen diegenen die een zienswijze hebben ingediend een beroep indienen bij de Raad van State (rechter). 2. Het is nu wettelijk verplicht om bestemmingsplannen te digitaliseren. Daarom is ook de site ruimtelijkeplannen.nl gemaakt. Wij erkennen dat deze website moeilijk werkbaar is. Daar hebben wij echter geen directe invloed op; het is een landelijk website. Wij proberen dit op te vangen door het bestemmingsplan in pdf-formaat op de gemeentelijke website te plaatsen. Op onze site staat ook een uitleg over de werkwijze van ruimtelijkeplannen.nl. 3. Wij zullen de bouwgrens voor De Leye aan de zijde van de Vloeiweg conform het vigerende bestemmingsplan aanpassen. 4. Het toestaan van evenementen gebeurt via afzonderlijke regeling. Besluiten hieromtrent worden gepubliceerd. Dit sluit aan op het gemeentelijk evenementenbeleid. 5. Op het gemeentehuis liggen ‘boekwerken’ ter inzage. Hieruit kunnen ook kopieën worden gemaakt. Brief 3 januari 2013 Wij zullen het perceel aanpassen aan de feitelijke situatie. Ook de praktijkruimte zullen wij bevestigen. Het maximale aantal woningen bedraagt volgens het geldende bestemmingsplan één. Ter plaatse is reeds geruime tijd ook één woning aanwezig. Om die reden is een toename niet mogelijk. In het bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor toename van het aantal woningen. In voorkomend geval kan hiervan gebruik worden gemaakt voor zover aan de relevante voorwaarden wordt voldaan. Conclusie De inspraakreactie leidt tot de volgende aanpassingen.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
20
1. Mail 10 december 2012 In de bestemming Gemengd-Voorzieningen wordt de functie religieuze instelling (kerk) opgenomen. 1. Mail 18 december 2012 De bouwgrens van De Leye aan de zijde van de Vloeiweg wordt conform het vigerende bestemmingsplan aangepast. 2. Brief 3 januari 2013 Het perceel wordt in overeenstemming met de feitelijke situatie bestemd: 1 woning en een praktijkruimte. Nummer inspraakreactie: 12 Adres: Centrum e.o. Plaats: Oisterwijk Naam: Commissie Welstand en Monumenten Oisterwijk (CMW) Samenvatting inspraakreactie 1. Inspreker geeft aan dat zij al meerdere malen hun zorgen kenbaar hebben gemaakt over de terrassen en horecapanden in het beschermd Stadsgezicht die zonder vergunning zijn aangebracht. 2. Inspreker is van mening dat er in de welstandsnota duidelijk wordt vermeld dat er een actief handhavingsbeleid wordt gevoerd, doch in de praktijk is dit niet zo. 3. Het college van B&W heeft te kennen gegeven aan de wens van de horeca tegemoet te komen om gevelterrassen aan te mogen brengen op de terrassen. De CWM geeft aan hier richtlijnen voor te hebben opgesteld en deze zouden worden op genomen in het beeldkwaliteitsplan Centrum Oisterwijk. 4. Vanuit het Centrummanagement is verzocht om het aanbrengen van houten vlonders op de terrassen en het optrekken van de terrasschermen tot de onderkant van de luifels mogelijk te maken. Dit is niet wenselijk omdat het, naar voorbeelden uit de praktijk, kan leiden tot permanente uitbouwsels voor de horecapanden. 5. Verzocht wordt ook criteria op te nemen voor zonnepanelen en gevelverlichting om verrommeling te voorkomen. 6. Inspreker geeft aan dat er sprake is van precedentwerking aangezien een aantal panden wel terrassen hebben, echter zonder vergunning en vraagt zich af hoe het kan dat winkeliers/horecaondernemers ongestraft hun gang kunnen gaan. Reactie gemeente 1. De zorg voor terrassen wordt gedeeld. Om deze reden heeft het college de commissie verzocht om voorstel “Richtlijnen voor het toestaan van gevelterrassen in het beschermd dorpsgezicht” op te stellen. Die richtlijnen wil het college verwerken in het beleid zijnde het bestemmingsplan en/of het beeldkwaliteitplan voor het centrum. Hiermee ontstaan kaders waarmee ook duidelijk wordt of handhavend optreden in het centrum nodig danwel wenselijk is. De door de commissie opstelde richtlijnen zijn thans verwerkt in het beeldkwaliteitplan. 2. Zie beantwoording onder punt 1. 3. Zie beantwoording onder punt 1. 4. De mogelijkheid van een houten terrasvloer onder de luifel wordt onder voorwaarden toegestaan. Het wordt niet toegestaan om de terrasschermen tot de onderkant van de luifels op te trekken. Dit kan inderdaad leiden tot permanente bouwsels en hiermee tot aantasting
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
21
van het historisch beeld van het beschermd dorpsgezicht. Daarom worden ook regels opgenomen over de hoogte en diepte van de terrasschermen en vlonders. 5. Eenduidigheid in zonnepanelen en gevelverlichting draagt bij aan de kwaliteit van het gebied. Vandaar dat het opnemen van richtlijnen nuttig is. 6. Zie beantwoording onder punt 1. Conclusie De reactie leidt tot de volgende aanpassing voor het beeldkwaliteitplan: 1. Benadrukt wordt het belang van het terrassenbeleid en toepassing van de regelgeving. Tevens worden de richtlijnen aangevuld c.q. aangepast met regels over de hoogte en de diepte van de terrasschermen en vlonders. 2. Voor zonnepanelen en gevelverlichting worden richtlijnen toegevoegd. Ditzelfde geldt voor reclameborden en vergelijkbare uitstallingen.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
22
VOOROVERLEG In het kader van het wettelijke vooroverleg, ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, is aan onder andere de volgende instanties gevraagd te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan: 1. Provincie Noord-Brabant; 2. Waterschap De Dommel; 3. Nederlandse Gasunie B.V. Van deze instanties is een vooroverlegreactie ontvangen. In dit hoofdstuk zijn de reacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
1. Provincie Noord-Brabant, Postbus 90151, 5200 MC ‘s-Hertogenbosch Samenvatting overlegreactie Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Reactie gemeente De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Conclusie De reactie leidt niet tot aanpassingen van het plan.
2. Waterschap De Dommel, Postbus 10001, 5280 DA Boxtel Samenvatting overlegreactie In de artikel 32 Groen en 35 Water is voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist. Deze werken en werkzaamheden zijn echter ook al in het kader van de Waterwet vergunningplichtig. Verzocht wordt om de omgevingsvergunningplicht uit deze artikelen te laten vervallen of op te nemen dat advies van het waterschap wordt ingewonnen. Reactie gemeente De verplichting tot het aanvragen van omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld het aanleggen van drainage heeft geen waterhuishoudkundige achtergrond. Vandaar dat het geen vergunningverlening betreft die met de Waterwet te maken heeft. De aanduiding ‘natuur' is opgenomen voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Dat zijn ruimtelijke voorwaarden, die los staan van het waterbelang. Vandaar dat in het bestemmingsplan, als ruimtelijk toetsingskader, een afzonderlijke aanduiding en regeling ter bescherming van het natuurbelang zijn opgenomen. Voor de toetsing aan de natuur- en landschapswaarden is geen toetsing nodig aan de Waterwet. Conclusie De reactie leidt niet tot aanpassingen van het plan.
3. Nederlandse Gasunie B.V., Postbus 19 MA Groningen Samenvatting overlegreactie 1. Binnen het plangebied liggen (gedeeltelijk) twee leidingen, namelijk de leiding Z-520-03 en Z-520-02. Deze 40 bar-leidingen hebben een belemmeringenstrook van 4 meter ter
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
23
weerszijden van de hartlijn van de leiding. Geconstateerd is dat de leidingen met bijbehorende leidingenstrook, voor zover gelegen binnen het plangebied, niet op de verbeelding staan aangegeven. Verzocht wordt om de leidingen, zoals in de meegeleverde digitale tekening, op te nemen. 2. Verzocht wordt om in de regels aan artikel ‘Leiding-Gas’ op te nemen, met als uitgangspunt het door de Gasunie aangeleverde tekstvoorstel. 3. Binnen de bestemming ‘Leiding-Gas’ ligt een afsluiter schema. Verzocht wordt deze met bijbehorende belemmeringenstrook op te nemen. Reactie gemeente 1. De leidingen met bijbehorende belemmeringenstrook worden daar waar relevant opgenomen. 2. Het aangeleverde tekstvoorstel gebruiken we als uitgangspunt voor de regels. Daarbij vindt afstemming plaats op de vergelijkbare regelgeving in andere bestemmingsplannen. 3. Het afsluiterschema met bijbehorende belemmeringenstrook nemen we op in het bestemmingsplan. Conclusie De reactie leidt tot de volgende aanpassingen. 1. Wij zullen de leidingen en afsluiterschema met bijbehorende belemmeringenstrook daar waar relevant opnemen. 2. Voor de regels nemen wij het toegezonden tekstvoorstel als uitgangspunt.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
24
Ambtshalve wijzigingen
Het bestemmingsplan wordt naar aanleiding van ambtshalve overwegingen als volgt gewijzigd. a. Baerdijk Het zelfstandige plangebied Baerdijk volgt een afzonderlijke procedure. Het plangebied hiervan blijft buiten dit bestemmingsplan. Echter, hiervoor zijn in dit bestemmingsplan andere kavels buiten het plangebied gelaten dan de bedoeling is. Vandaar dat bij de aanpassing nu de percelen Rode Brugstraat 3, 5 en 7 buiten het plangebied komen te vallen. b. Woningen Tuinweg Achter perceel De Lind 11 zijn woningen gerealiseerd aan de Tuinweg. Deze worden alsnog als zodanig bestemd. c. De Lind 30 en 32 Het langgerekte bijgebouw achter op het perceel De Lind 32 wordt toegevoegd als bijgebouw van De Lind 30. d. Begrippen en wonen in een woning In het bestemmingsplan (artikel 1) worden extra begrippen opgenomen (huishouden, kamerverhuur, logies voor arbeidsmigranten en woning) om aan te geven dat wonen plaatsvindt in een woning dat bedoeld is voor bewoning door een huishouden. Hiermee wordt voorkomen dat woningen zonder meer kunnen worden omgezet naar logies of kamerverhuurpanden; afwijking kan plaatsvinden via artikel 4 van het Besluit omgevingsrecht. In de bestemmingsregels wordt vermeld dat de gronden bestemd zijn voor wonen in een woning. e. Nieuwe woningen De voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid om nieuwe woningen toe te staan is te ruim omschreven. Hierdoor zou de rechtszekerheid van de burgers in de omgeving in het geding kunnen komen. De voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid worden nu aangescherpt. In de wijzigingsregels kan in bepaalde omstandigheden een ander woningtype worden gerealiseerd dan in de omgeving voorkomt, zoals gestapelde woningen. Dat wordt in de bepaling verduidelijkt daar waar het gaat om het doorbreken van de eenzijdige opbouw van de omgeving. f. Aantallen woningen Op enkele locaties blijken de aantallen woningen niet overeen te komen met het aanwezige aantal woningen. Dit wordt aangepast. g. Huisvesting voor mantelzorg Aan de regels voor Huisvesting voor mantelzorg wordt toegevoegd: mantelzorg is toegestaan indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is. Deze regel voor mantelzorg is op deze manier ook opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied en voorkomt misbruik van de regeling.
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
25
h. Waterhuishoudkundige voorzieningen Aan diverse bestemmingen wordt ‘waterhuishoudkundige voorzieningen’ toegevoegd. i. Ondergronds bouwen In de bouwregels wordt bepaald dat ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van gronden waar ook bovengronds mag worden gebouwd. De maximale oppervlakte is hetzelfde als bovengronds bouwen voor zover dit op dezelfde plaats wordt gerealiseerd. j. Externe veiligheid Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt externe veiligheid als toetsingscriterium toegevoegd (al dan niet op grond van bevi; specificatie van bevi vervalt). k. Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging Bij de regels wordt een nieuwe Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘functiemenging’ toegevoegd, waarin de meest actuele SBI-codering voor bedrijfsactiviteiten is opgenomen. l. Horeca op de verdieping Horecavoorzieningen mogen zowel op de begane grond worden gevestigd als op de verdieping. Dit laatste is aanvaardbaar voor zover het om categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten. m. Detailhandel Door het ontbreken van detailhandel ter plaatse, komt de aanduiding ’(dh)’ in artikel 30.4.2 te vervallen. n. Hoekpercelen Voor hoekpercelen wordt het in enkele gevallen mogelijk gemaakt om de bouwgrenzen te overschrijden. Zo kan een bouwwerk, dat niet hoger is dan drie meter en voldoende achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gesitueerd, het straatbeeld niet erg verstoren. In artikel 36 wordt hiervoor een extra bepaling opgenomen. o. Afstand hoofdgebouwen tot achterste perceelsgrens In lid 36.2 wordt de afstandsmaat van hoofdgebouwen tot de achterste perceelsgrens verkleind van 8 meter tot 5 meter. Dit sluit beter aan op de geldende regeling; de gewenste diepte van de achtertuin is met een maatvoering van 5 meter ook voldoende gewaarborgd. De afstandsmaat van gestapelde woningen tot de achterste perceelgrens komt te vervallen. Deze afstandsmaat werd in het huidige bestemmingsplan ook niet gehanteerd. In de bestemming Wonen-Woningen wordt de afstandsbepaling van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw (1 meter) verduidelijkt. p. Algemene afwijkingsregels in artikel 47 Algemene afwijkingsregels wordt in de aanhef toegevoegd dat de algemene afwijkingsbevoegdheid niet kan worden toegepast ‘en voor zover in hoofdstuk 2 expliciet is bepaald dat geen afwijking mogelijk is’. q. Vertaling richtlijnen beeldkwaliteitplan in bestemmingsplan In het bestemmingsplan worden nog enkele bepalingen opgenomen, zodat een scherpere vertaling van richtlijnen uit het beeldkwaliteitplan in het bestemmingsplan wordt doorgevoerd. Dit heeft onder meer betrekking op de hoogte van de windschermen, reclamebord en losstaande
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
26
objecten, banniers, frame met doek, reclame-uitingen aan gevels. Het betreft bouwregels en specifieke gebruiksregels. r. Bestaande maten Bij bestaande maten (artikel 44.2) wordt toegevoegd dat bestaande afwijkingen mogen worden verkleind, wanneer binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan wordt gebouwd. Hierbij kan gedacht worden aan een gebouw op een smal perceel dat dichter op de zijdelingse perceelgrens staat dan het bestemmingsplan toelaat. Aan de andere kant mogen gebouwen, die groter zijn dan het bestemmingsplan toelaat, op een andere plek worden terug gebouwd als hiermee de afwijking met het plan gelijk blijft of kleiner wordt. In beide gevallen geldt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. In de bestemmingsartikelen wordt bij de bouwregels een verwijzing naar lid 43.2 toegevoegd. s. Centrumbestemmingen en gemengde bestemmingen: functies, woningen en supermarkten In de toelichting wordt de passage aangevuld inzake de regeling voor gemengde en centrumgebieden en supermarkten. De regeling wordt zodanig aangepast dat het aantal winkels in gemengde gebieden wordt begrensd. Deze kunnen wel door andere functies zonder meer worden vervangen. Dit draagt bij aan het concentratiebeleid van winkels in het centrum. Het aantal woningen wordt waar nodig aangepast en geactualiseerd. Aanpassing van de functies ten opzichte van de aantallen die toelaatbaar zijn gesteld, wordt mogelijk gemaakt door toevoeging van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij wordt onder meer beoordeeld voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. t. Cultuur en ontspanning In de gemengde bestemmingen worden functies voor cultuur en ontspanning toegevoegd.
Aldus vastgesteld door 27 februari 2012
Bestemmingsplan Centrum Oisterwijk – Eindverslag inspraak, vooroverleg en wijzigingen.
het college op
Bijlage 12
Raadsbesluit en nota zienswijzen en raadsbesluit werkdocument
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 0824.008793.00 Rotterdam / Middelburg
Raadsvoorstel Het bestemmingsplan Centrum Oisterwijk is gewijzigd vastgesteld. In het overzicht hieronder zijn de nummers van de artikelen, artikelleden en subleden vermeld zoals in het raadsbesluit zijn opgenomen. De wijzigingen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Dit heeft geresulteerd in het bestemmingsplan dat na vaststelling ter inzage ligt. Er zijn meerdere wijzigingen vastgesteld. Dit heeft bij het verwerken soms geleid tot hernummering van artikelen, artikelleden of subleden ten opzichte van het raadsbesluit of ontwerpbestemmingsplan. In die situaties is in het overzicht de vermelding ‘(nieuw ….)’ opgenomen. Het nieuwe nummer verwijst naar het vastgestelde bestemmingsplan. Dit document is te beschouwen als een werkdocument voor de wijzigingen van de regels.
Wat betreft de regels wijzigingen aan te brengen zoals hierna wordt vermeld en zoals verwerkt in het bijgevoegde concept vast te stellen bestemmingsplan Centrum Oisterwijk: 1. In artikel 1 wordt de begripsbepaling voor aaneengebouwde woningen (lid 1.7) gewijzigd en komt als volgt te luiden: ‘woningen waarbij meer dan twee hoofdgebouwen direct met elkaar zijn verbonden.’. 2. In artikel 1 wordt in lid 1.41 ‘internetdetailhandel’ vervangen door ‘internethandel’. Als begripsbepaling wordt het volgende vastgesteld: ‘Verkoop via internet aan particulieren, zonder showroom en waarvan de bestelling en betaling voornamelijk via internet loopt en bezorging per post, alsmede opslag zonder dat producten ter plaatse worden afgehaald, bekeken of betaald.’ 3. In artikel 1 wordt aan de begripsbepaling voor dakkapel (lid 1.31) toegevoegd ‘en de afstand tot de nok, goot en zijgevels ten minste 0,5 meter bedraagt.’. 4. In artikel 1 wordt in lid 1.55 ‘supermarkt’ de zinsnede ‘, en een verkoopvloeroppervlak van minimaal 600 m²;’ niet vastgesteld. 5. Artikel 3.3 lid 3.3.1 wordt als volgt gewijzigd: Onder sub a wordt de uitsluiting van internetdetailhandel niet vastgesteld. Het bepaalde sub d wordt verwijderd. Dit is een vorm van perifere detailhandel die op het bedrijventerrein gevestigd dient te worden. Als nieuw sublid d wordt vastgesteld ‘internethandel is toegestaan’. In bijlage 1 Staat van Activiteiten (regels) wordt ‘webshop’ veranderd in ‘internethandel’. Onder j wordt toegevoegd dat opslag is toegestaan op een afstand van ten minste 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Hiermee wordt bereikt dat opslag (grotendeels) uit het directe zicht vanaf de straat plaatsvindt. 6. In de artikelen 4 tot en met 14 wordt het maximale bebouwingspercentage van 60% in de subleden 4.2 tot en met 14.2 veranderd in 100%.
1
7. In de artikelen 4 tot en met 14 wordt in de leden 4.4 tot en met 14.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor toevoeging van horeca, luidende: Toevoeging horeca Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor het toestaan van horeca, waarbij de wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan: a. horeca is toegestaan uit categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten; b. voldaan wordt aan de parkeereisen ingevolge de Bouwverordening en de Parkeerverordening gemeente Oisterwijk 2010; c. de aard en het aantal vestigingen past in de karakteristiek van het deelgebied; d. de vestigingen worden direct georiënteerd op de aangrenzende straat; publieke achterontsluitingen zijn niet toegestaan. 8. In de artikelen 4 tot en met 32, 34, 35 en 36 (nieuwe artikelen 33, 35, 36 en 37) wordt aan de bestemmingsomschrijvingen na ‘water’ toegevoegd ‘en waterhuishoudkundige voorzieningen’. 9. In artikel 33 (nieuw artikel 34) wordt aan lid 33.1 (nieuw sublid 34.1) toegevoegd sublid b, luidende ‘water en waterhuishoudkundige voorzieningen’. 10. In artikel 4 wordt in lid 4.3.3 onder c wordt na ‘Hoogstraat’ toegevoegd ‘en Fabriekspad’. 11. In de artikelen 4, 6, 7 en 9 tot en met 14 worden ‘kantoor’ en ‘en kantoren’ in de specifieke gebruiksregels verwijderd. 12. In artikel 5 wordt in lid 5.1 een sublid l tussengevoegd, luidende: ‘l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - verdieping 1': tevens ene kantoor; 13. In artikel 5 wordt in lid 5.3.1 een sublid b tussengevoegd, luidende: ‘b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - verdieping 1' is in aanvulling op het bepaalde onder a wel een kantoor ook op de eerste verdieping toegestaan;’. De daarop volgende subleden worden vernummerd. 14. In artikel 5 wordt in lid 5.3.2 in sublid b.2 het aantal woningen verhoogd naar 22. 15. In artikel 10 wordt in lid 10.3.6 de aanhef gewijzigd in ‘Huisvesting voor mantelzorg’. 16. In artikel 11 wordt aan lid 11.1 een sublid h tussengevoegd, luidende: ‘h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein;’. De daarop volgende subleden worden vernummerd. 17. In artikel 11 wordt aan lid 11.2 een verwijzing naar bestaande maten in artikel 44.2 (nieuw sublid 45.2) toegevoegd. 18. In artikel 12 wordt aan lid 12.3.4 een sublid c tussengevoegd, luidende: ‘c. dienst- en beheersruimten, anders dan voor het publiek toegankelijke verblijfsruimten, zijn op de verdieping toegestaan voor horeca uit categorie 2 van de Staat van Horecaactiviteiten;’. Sublid c wordt als sublid d vastgesteld.
2
19. In artikel 13 wordt in lid 13.3.3 onder c na ‘De Lind’ toegevoegd ‘Burgemeester Verwielstraat’. 20. In artikel 15 wordt aan lid 15.3.1 een sublid d tussengevoegd, luidende ‘d. dienst- en beheersruimten, anders dan voor het publiek toegankelijke verblijfsruimten, zijn op de verdieping toegestaan voor horeca uit categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;’. De daarop volgende subleden worden vernummerd. 21. In artikel 16 wordt in lid 16.3.1 een sublid b tussengevoegd, luidende: ‘b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - verdieping 1' is in aanvulling op het bepaalde onder a wel een kantoor ook op de eerste verdieping toegestaan;’. De daarop volgende subleden worden vernummerd. 22. In de artikelen 16 tot en met 25 (nieuw artikel 26) en artikel 29 (nieuw artikel 30) wordt in de subleden 16.3.2, 18.3.3 tot en met 25.3.3 (nieuw sublid 26.3.3) en lid 29.3.3 (nieuw sublid 30.3.3) een sublid b toegevoegd of aangepast, luidende: ‘b. de oriëntatie van functies en hoofdgebouwen is gericht op de straatzijde aan voorzijde; publieke achterontsluitingen zijn niet toegestaan.’. 23. Vanaf de artikelen 17 tot en met 25 (nieuw artikel 26) en in artikel 29 (nieuw artikel 30) worden de specifieke straatnaam, gelegen aan de voorzijde, ingevuld. 24. In lid 17.3.3 wordt sublid b als sublid a vastgesteld en het hiervoor vermelde sublid b als zodanig vastgesteld. 25. In artikel 16 wordt een lid 16.4.4 tussengevoegd, luidende: 16.4.4. Toevoeging supermarkt Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone wijzigingsgebied – 1’ ter plaatse van gronden met de bestemming Gemengd zonder de aanduiding ‘supermarkt’ wijzigen in de bestemming Gemengd met de aanduiding ‘supermarkt’, waarbij de wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan: a. aangetoond is dat er marktruimte beschikbaar is voor vestiging van een supermarkt; b. voldaan wordt aan de parkeereisen ingevolge de Bouwverordening en de Parkeerverordening gemeente Oisterwijk 2010; dit betekent dat in de directe omgeving nabij de vestiging, voldoende parkeerruimte aanwezig is en in de aanwezige situatie een voldoende aantal parkeerplaatsen onbezet is op basis van de aangetoonde bezettingsgraad; c. de bevoorrading wordt zodanig verzorgd zonder onevenredige nadelige gevolgen voor bedrijven in de omgeving; d. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gebeurt op basis van een concreet ingediend initiatief. De kop van sublid 16.4.3 ‘Supermarkt’ wordt veranderd supermarkt’. Het sublid 16.4.4 wordt als lid 16.4.5 vastgesteld.
in
‘Vervallen
aanduiding
26. Aan artikel 16 wordt een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd voor het kunnen toestaan van extra detailhandelsvestigingen, luidende:
3
16.4.6. Toename aantal vestigingen Burgemeester en wethouders kunnen de aantallen zoals genoemd in lid 16.3.2 onder a wijzigen waarbij de wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan: a. per perceel kunnen ten hoogste twee detailhandelsvestigingen worden toegestaan; b. voldaan wordt aan de parkeereisen ingevolge de Bouwverordening en de Parkeerverordening gemeente Oisterwijk 2010; c. de aard en het aantal vestigingen past in de karakteristiek van het deelgebied; d. de vestigingen worden direct georiënteerd op de aangrenzende straat; publieke achterontsluitingen zijn niet toegestaan; e. aangetoond is dat vestiging ter plaatse van de bestemmingen Centrum (al dan niet genummerd) en Gemengd (genummerd) niet mogelijk is. 27. In artikel 17 wordt in lid 17.1 een sublid a tussengevoegd, luidende: ‘a. cultuur en ontspanning: atelier, creativiteitscentrum, dansschool, evenemententerrein, museum, muziekschool, sauna, wellness en daarmee vergelijkbare voorzieningen;’. De daarop volgende subleden worden vernummerd. 28. In artikel 17 wordt in lid 17.3.1 het sublid a niet vastgesteld. De daarop volgende subleden worden vernummerd. 29. In artikel 22 wordt aan lid 22.1 sublid g toegevoegd, luidende: 'g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm detailhandel – supermarkt 1': tevens een supermarkt, in ieder geval met in achtneming van het bepaalde in lid 22.3.1 onder c, d, e en f;‘ 30. In artikel 22 wordt in lid 22.3.1 sublid c als volgt vastgesteld, luidende: ‘c. een supermarkt is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm detailhandel – supermarkt 1'; 31. In artikel 22 worden in lid 22.3.1 subleden d, e en f tussengevoegd, luidende; ‘d. indien het gebruik als bedoeld onder c is beëindigd en deze gronden en bouwwerken in gebruik zijn als bedoeld in 22.1 onder a tot en met e, mogen de betreffende gronden en bouwwerken daarna niet meer worden gebruikt voor het hiervoor onder c genoemde gebruik;’ ‘e. onder het bepaalde onder d wordt in ieder geval begrepen de verkoop van de gronden en/of gebouwen en daadwerkelijke in gebruikname van de gronden en/of gebouwen voor het in 22.1 onder a tot en met e, genoemde gebruik;’ ‘f. onder het bepaalde onder d wordt ook begrepen de situatie dat het gebruik overeenkomstig de aanduiding voor de duur van ten minste 1 jaar niet aanwezig is of is onderbroken, nadat een hiervoor verleende omgevingsvergunning rechtskracht heeft gekregen;’ De daarop volgende subleden worden vernummerd. 32. In artikel 22 wordt aan lid 22.4 (nieuw lid 22.5) sublid 22.4.4 (nieuw sublid 22.5.4) toegevoegd, luidende; 22.4.4 Beëindiging supermarkt Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Gemengd - 6 met de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1' wijzigen in de bestemming Gemengd - 6
4
zonder aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1', waarbij de wijziging wordt getoetst aan de volgende voorwaarden en hieraan wordt voldaan: a. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast nadat het gebruik overeenkomstig de aanduiding is beëindigd; b. onder het bepaalde onder a wordt in ieder geval begrepen de verkoop van de gronden en/of gebouwen en daadwerkelijke in gebruikname van de gronden en/of gebouwen voor het in 22.1 onder a tot en met e, genoemde gebruik; c. onder het bepaalde onder a wordt ook begrepen de situatie dat het gebruik overeenkomstig de aanduiding voor de duur van ten minste 1 jaar niet aanwezig is of is onderbroken, nadat een hiervoor verleende omgevingsvergunning rechtskracht heeft gekregen; d. in het wijzigingsplan wordt aandacht besteed aan de gemaakte belangenafweging. 33. In artikel 25 wordt in lid 25.3.2 onder a.2 het aantal winkels (ten hoogste) te veranderen in 5. 34. In artikel 26 (nieuw artikel 27) wordt in lid 26.1 (nieuw sublid 27.1) een sublid e tussengevoegd, luidende: ‘e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2': tevens horecabedrijven categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;’. De daarop volgende subleden worden vernummerd. 35. In artikel 26 (nieuw artikel 27) wordt aan lid 26.3.3 (nieuw sublid 27.3.3) een sublid c toegevoegd, luidende: ‘c. dienst- en beheersruimten, anders dan voor het publiek toegankelijke verblijfsruimten, zijn op de verdieping toegestaan voor horeca uit categorie 2 van de Staat van Horecaactiviteiten.’. 36. In artikel 27 (nieuw artikel 28) wordt in lid 27.3.2 (nieuw sublid 28.3.2) in sublid b.2 het aantal woningen verhoogd naar 13. 37. In artikel 27 (nieuw artikel 28) wordt aan lid 27.3.4 (nieuw sublid 28.3.4) een sublid c toegevoegd, luidende: ‘c. dienst- en beheersruimten, anders dan voor het publiek toegankelijke verblijfsruimten, zijn op de verdieping toegestaan voor horeca uit categorie 2 van de Staat van Horecaactiviteiten. 38. In artikel 28 (nieuw artikel 29) wordt aan lid 28.3.4 (nieuw sublid 29.3.4) een sublid c toegevoegd, luidende: ‘c. dienst- en beheersruimten, anders dan voor het publiek toegankelijke verblijfsruimten, zijn op de verdieping toegestaan voor horeca uit categorie 2 van de Staat van Horecaactiviteiten. 39. In artikel 30 (nieuw artikel 31) worden aan lid 30.3.1 (nieuw sublid 31.4.1) sublid c en d toegevoegd, luidende: ‘c. dienst- en beheersruimten, anders dan voor het publiek toegankelijke verblijfsruimten, zijn op de verdieping toegestaan voor horeca uit categorie 2 van de Staat van Horecaactiviteiten;’.
5
‘d. horeca op de verdieping is toegestaan tot en met categorie 1b van de Staat van Horecaactiviteiten;’. 40. In artikel 36 (nieuw artikel 37) wordt aan lid 36.4.2 (nieuw sublid 37.4.2) sublid k toegevoegd, luidende: ‘k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - activiteit bijgebouw' is in aanvulling op het bepaalde onder j wel een activiteit in een bijgebouw toegestaan.’. 41. In artikel 36 (nieuw artikel 37) wordt bij het bepaalde in lid 36.2 (nieuw sublid 37.2) onder e 3b bepaald dat de afstand van een achtergevel niet meer dan 2,5 meter achter een achtergevel van een naastgelegen pand bedragen in plaats van niet minder. Tevens wordt bepaald dat de afstand van de voorgevel van een vrijstaande woning tot de voorgevelrooilijn niet meer dan 4 meter mag bedragen, van twee-aaneen en aaneengebouwde woningen niet meer dan 2 meter. Hiervoor wordt sublid f ingevoegd. De nummering van de daarop volgende leden wordt hierop aangepast. 42. In artikel 36 (nieuw artikel 37) wordt in lid 36.3 (nieuw sublid 37.3) het bepaalde onder 1 en 2 vervangen door de volgende passage, luidende: a. lid 36.2 onder a.2: 1. voor het bouwen van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping bij een woning op een hoekperceel tussen het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrens, mits de verkeerskundige en stedenbouwkundige situatie ter plaatse dat mogelijk maakt en met dien verstande dat: 2. de afstand van de aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 3 meter bedraagt; 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedraagt; 4 . De gezamenlijke oppervlakte voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 36.2 onder h5, en ter plaatse van het gedeelte van het perceel dat ligt tussen het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrens mag niet meer bedragen dan het bepaalde in lid 36 onder h1 tot en met h4. De daarop volgende leden worden vernummerd. 43. In artikel 42 (nieuw artikel 43) wordt lid 42.2.1 (nieuw sublid 43.2.1) als volgt gewijzigd. - Onder d (nieuw d.7) wordt toegevoegd dat als kapvormen gedekte zadeldaken – eventueel met wolfseinden -, manserdedaken, schilddaken en platte daken met gevelschilden worden toegepast. - Onder g.2 wordt toegevoegd dat gevelreclame alleen in losse letters zijn toegestaan en het woord 'pand' wordt vervangen door 'winkel'. - Onder g.3 wordt ‘een breedte van niet meer dan 4 meter’ veranderd in ‘een diepte van niet meer dan 4 meter’. - onder g.5 wordt ‘een breedte van niet meer dan 3,5 meter’ veranderd in ‘een diepte van niet meer dan 3,5 meter’. ‘boomschermen’ wordt veranderd in ‘boomspiegels’. - Het bepaalde onder g.6 wordt aangepast in overeenstemming met de aanpassing onder g.5. 44. In bijlage 1 Staat van Activiteiten (regels) wordt ‘webshop’ veranderd in ‘internethandel’.
6
Naar aanleiding van de behandeling van het vast te stellen bestemmingsplan in de commissie Ruimtelijke zaken van 13 juni 2013 de volgende wijzigingen aan te brengen (zoals omschreven in de reactie van het college op het standpunt van de commissie Ruimtelijke Zaken): 1. In artikel 36 (nieuw artikel 37) Wonen – Woningen wordt het lid 36.5 Afwijken van de gebruiksregels’ ingevoegd en wordt lid 36.5.1 als volgt vastgesteld. '36.5. Afwijken van de gebruiksregels 36.5.1. Uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, dienstverlening en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een bijgebouw Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 36.4.2 onder i voor het toestaan van activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen: a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 36.4.2 onder a tot en met i; b. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt; c. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit gaat plaatsvinden.'. De daarop volgende leden en subleden worden vernummerd. 2. De onder punt 1 weergegeven aanpassing wordt tevens ingevoegd in de artikelen 3 tot en met 31 (nieuw artikel 32). De subleden worden waar nodig vernummerd. 3. In artikel 36 (nieuw artikel 37) Wonen – Woningen wordt het lid 36.5 (nieuw sublid 37.5) Afwijken van de gebruiksregels’ ingevoegd en wordt lid 36.5.2 (nieuw sublid 37.5.2) als volgt vastgesteld. '36.5. Afwijken van de gebruiksregels 36.5.2. Logies en ontbijt in een bijgebouw Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 36.4.4 onder g voor het toestaan van activiteiten in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen: a. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 36.4.4 onder a tot en met f; b. de logieseenheden voldoen tevens aan het bouwbesluit inzake logiesfunctie; c. afwijking mag worden verleend voor bijbehorende voorzieningen voor verblijf, zoals sanitaire voorzieningen; d. verzekerd wordt dat geen verzelfstandiging van de activiteit plaatsvindt; e. onder het bepaalde als bedoeld onder b wordt aangemerkt een bijgebouw op een afstand van ten minste 3 meter van de bestemming Verkeer of een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst waarin is overeengekomen dat geen zelfstandige activiteit of logies voor arbeidsmigranten gaat plaatsvinden.'. De daarop volgende leden en subleden worden vernummerd. 4. De onder punt 3 weergegeven aanpassing wordt tevens ingevoegd in de artikelen 3 tot en met 31 (nieuw artikel 32). De subleden worden waar nodig vernummerd. 5. Aan artikel 23.1 wordt toegevoegd: ‘ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’: uitsluitend een parkeerterrein;’. Op de verbeelding komt een ‘(p)’ te staan.
7
6. In artikel 10 wordt in lid 10.3.2 het aantal vestigingen gewijzigd van drie naar vijf en het aantal woningen van drie naar vijf. De wijzigen komen overeen met de aantallen in het vigerend bestemmingsplan. 7. In artikel 13 wordt in lid 13.3.2 het aantal vestigingen gewijzigd van zes naar negen. Dit omdat in het vigerende bestemmingsplan nu negen vestigingen zijn toegestaan. 8. Artikel 16 Gemengd (ong) (gebied Kerkstraat - Hoogstraat) wordt gewijzigd in de bestemming Gemengd – 10. Voor deze percelen worden overeenkomstig de andere gemengde bestemmingen op hoofdlijnen toegestaan: cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoor, wonen in een woning. Het aantal vestigingen (niet-woonfuncties) bedraagt ten hoogste drie, waarvan er ook drie detailhandel mogen zijn. Het totaal aantal woningen bedraagt ten minste 10 en ten hoogste 16. 9. De volgende aanpassingen worden verwerkt in artikel 42 (nieuw artikel 43). Voor een goede doorstroming van voetgangers, rolstoelgebruikers, voetgangers met kinderwagens e.d. dient een vrije doorloop aanwezig te zijn van ten minste 1,5 meter gemeten vanaf de aanwezige boomspiegels. Een terras dient direct op de voorgevel van het betreffende horecapand aan te sluiten. De terrasschermen die wegneembaar en verplaatsbaar moeten zijn, mogen uitsluitend loodrecht op de voorgevel worden geplaatst en dienen in vormgeving ondergeschikt en licht van constructie te zijn. Bij aansluiting op de gevel geldt een maximale hoogte van 220 cm vanaf trottoirhoogte gemeten, aflopend naar 160 cm aan de voorzijde van het terras. De terrasschermen zijn direct verbonden aan de voorgevel van het hoofdgebouw en hebben een diepte van maximaal 3,5 m. Hierbij dient een vrije doorloop aanwezig te zijn van ten minste 1,5 meter gemeten vanaf de aanwezige boomspiegels. Terrasschermen mogen in de winterperiode, uitsluitend van 15 oktober tot en met 15 maart, opgetrokken worden tot onderkant van de luifel. De terrasschermen dienen transparant te zijn en voorzien van ontspiegeld, niet gekleurd, glas waarbij een dichte borstwering tot 70 cm boven trottoirhoogte is toegestaan.
8