Opvanglocatie Middelburg Doelgerichte Ontwikkeling AMA’s
Inspectie jeugdzorg Utrecht, december 2005
Inspectie jeugdzorg
2
Inspectie jeugdzorg
Inhoudsopgave
Samenvatting .............................................................................................................................................. 5 Aanleiding........................................................................................................................... 7 Hoofdstuk 1 Indeling van het rapport ........................................................................................................................ 7 Probleemstelling onderzoek ............................................................................................... 9 Hoofdstuk 2 Onderzoeksvragen................................................................................................................................ 9 Doel en beoogd effect van het toezicht................................................................................................. 9 Resultaten............................................................................................................................................. 9 Hoofdstuk 3 Uitvoering onderzoek ....................................................................................................... 11 3.1 Werkwijze..................................................................................................................................... 11 3.2 Toetsingskader ............................................................................................................................ 11 3.3 Algemene context COA opvanglocaties en Nidos regio’s ............................................................ 12 Hoofdstuk 4 Resultaten ........................................................................................................................ 15 4.1 Situatie en werkwijze bij opvang en voogdij AMA’s locatie Middelburg ....................................... 15 4.2 Begeleiding en ontwikkeling van AMA’s in opvanglocatie Middelburg ......................................... 19 4.3 Afstemming en samenwerking COA mentoren – Nidos voogden ................................................ 23 Hoofdstuk 5 Analyse en beoordeling.................................................................................................... 27 5.1 Algemeen COA opvanglocatie Middelburg en regiokantoor Nidos Middelburg ........................... 27 5.2 Begeleiding en ontwikkeling AMA’s ............................................................................................. 28 5.3 Afstemming en samenwerking COA mentoren – Nidos voogden ................................................ 29 Aanbevelingen.................................................................................................................. 31 Hoofdstuk 6 Locale aanbevelingen ........................................................................................................................ 31 Bijlage: Het toetsingskader AMA 2005....................................................................................................... 33
3
Inspectie jeugdzorg
4
Inspectie jeugdzorg
Samenvatting locatie Middelburg/regio Middelburg Doelgerichte ontwikkeling AMA’s De Inspectie jeugdzorg heeft op verzoek van de ministers van Justitie en Vreemdelingenzaken en Integratie onderzocht of de begeleiding van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) planmatig en doelgericht is: Is opvang, begeleiding, scholing en voogdij adequaat en gericht op ontwikkeling en terugkeerperspectief? Het onderzoek is uitgevoerd bij vijf AMA opvanglocaties in AZC’s van het COA en de Nidos regiokantoren, die de voogdij hebben over de aldaar verblijvende AMA’s. In alle locaties zijn medewerkers geïnterviewd en dossiers onderzocht uitgaande van het door de inspectie gehanteerde toetsingskader. Voor COA en Nidos geldt de uitkomst van de juridische procedure van de jongere. Velen vallen onder het terugkeerbeleid en anderen onder het integratiebeleid. Beide organisaties moesten krimpen in verband met het dalende aantal AMA’s met als gevolg veel personeelswisselingen en instabiele teams. Het COA werkt met een competentiegerichte aanpak van PI research gericht op de ontwikkeling van de AMA’s met terugkeerperspectief. De voogden van Nidos voeren de regie over de juridische positie, de opvang, de begeleiding en de scholing van de AMA’s.
Situatie en werkwijze Middelburg In Middelburg verblijven 65 AMA’s, per 6 à 7 fungeert er een mentor, die de AMA begeleidt en hierbij in principe gebruik maakt van de PI methodiek. De implementatie van de methodiek is echter nog niet voltooid, omdat veel nieuwe medewerkers moesten worden opgeleid. De COA medewerkers vinden dat werken met de methodiek (te) afhankelijk is van de motivatie van de AMA’s en dat de te leren vaardigheden niet aansluiten op de ontwikkeling van de AMA. De methodiek sluit volgens hen niet aan bij de culturele achtergrond van de AMA en diens perspectief op terugkeer. Ook is er te weinig tijd/capaciteit beschikbaar, waardoor de nadruk komt te liggen op (crisis)beheersing. De voogden hebben ongeveer 24 AMA’s onder hun hoede en voeren regelmatig (informeel) overleg met de mentoren. Met de AMA’s voeren zij een keer in de maand op kantoor een gesprek, zonodig met tolk. Zowel COA als Nidos medewerkers vinden het schoolaanbod ontoereikend, te weinig praktijkgericht en niet gericht op terugkeer. Begeleiding en ontwikkeling AMA’s Op basis van gesprekken en observaties over de vaardigheden van AMA’s stellen de mentoren trajectplannen op en de voogden begeleidingsplannen. Beide plannen worden nu nog te weinig concreet en planmatig bevonden. De documenten van het COA zijn niet altijd op tijd en sluiten inhoudelijk niet goed op elkaar aan.
5
Inspectie jeugdzorg
Het werken met de methodiek wordt bemoeilijkt door het gebrek aan motivatie bij veel AMA’s. Mentoren houden wel zicht op de individuele AMA, door de dagelijkse contacten. In de dossiers wordt niet zichtbaar wat de AMA’s zelf vinden van de plannen of wat hij/zij zou willen leren en welke consequenties dit heeft voor de begeleiding van de AMA’s vanuit COA en Nidos.
Afstemming en samenwerking COA mentoren Nidos voogden In de praktijk is een duidelijke ontwikkeling te zien in de afstemming tussen de mentoren van COA en de voogden van Nidos. De AMA wordt bij de start eenduidig, dan wel aanvullend geïnformeerd met betrekking tot het aanbod van zowel COA als Nidos, de asielaanvraag en de juridische procedure. Veel aspecten m.b.t. de samenwerking en afstemming moeten echter in de praktijk nog een verdere invulling krijgen. Zo komt de rol van de voogd als regisseur en de rol van de mentor als begeleider nog niet voldoende tot uiting. Samenvattend oordeel inspectie: •
De opvanglocatie realiseert – binnen de beschikbare middelen – de opvang van de AMA’s. Echter een aantal essentiële voorwaarden voor het toepassen van de PI methodiek - zoals de inzet van de instrumenten - wordt niet vervuld, waardoor de AMA (mogelijk) onvoldoende duidelijkheid heeft (en vorderingen maakt) m.b.t. zijn ontwikkelingsproces.
•
In het kader van een doelgerichte ontwikkeling van AMA’s worden COA en Nidos gehinderd door (contextuele) knelpunten als ontoereikend schoolaanbod, de (non) motivatie van de AMA en de toepasbaarheid van de methodiek.
•
Beide partijen (COA en Nidos) spreken elkaar onvoldoende aan op een ieders rol met betrekking tot de te behalen resultaten.
Samenvattend de locale aanbevelingen: •
Bespreek in het onderlinge overleg op management en uitvoerend niveau regelmatig de rol en taakverdeling tussen mentoren enerzijds en voogden anderzijds.
•
Zorg dat de afstemming tussen traject- en begeleidingsplannen verder verbetert.
•
Maak bij de toepassing van de PI methodiek de besluitvorming over trajectplannen, bevordering naar volgende fases, het overleg tussen mentor en voogd en de mening van de AMA daarover, inzichtelijk in de dossiers.
•
Zorg voor een verdere coaching van de medewerkers in de uitgangspunten en toepassing van de methodiek.
6
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 1 Aanleiding Sinds 1 januari 2005, met het in werking treden van de Wet op de jeugdzorg heeft de Inspectie jeugdzorg naast toezicht op de voogdij ook toezicht op de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Daarvóór werden inspectieonderzoeken in de opvang op verzoek van de Minister van Justitie uitgevoerd. In oktober 2004 werd in het onderzoeksrapport van de inspectie ‘Zicht op ontwikkeling’ ondermeer geconstateerd, dat een gerichte begeleiding op basis van individuele competentieontwikkeling nog vrijwel nergens is geïmplementeerd; dat het begeleidingsproces weinig doelgericht en planmatig is en het dagelijkse handelen sterk wordt bepaald door incidenten en pragmatiek.
Voorts bleek uit het rapport dat er behoefte is aan beter zicht op de ontwikkeling en de voorbereiding op de terugkeer van de AMA’s. Op verzoek van het Ministerie van Justitie werd een vervolgonderzoek opgenomen in het jaarwerkprogramma 2005 van de Inspectie jeugdzorg.
In de brief van 11 maart 2005 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in reactie op het bovengenoemde AMA rapport, staat o.a. dat het COA alle AMA’s van 0-18 jaar in de terugkeervariant zal opvangen. De Inspectie jeugdzorg heeft haar onderzoek specifiek gericht op de vijf COA opvanglocaties waar AMA’s centraal worden opgevangen. Dit betreft voornamelijk AMA’s van 15 tot 18 jaar. Aanvullend onderzoek is gedaan bij vijf regiokantoren van Nidos, jeugdbescherming voor vluchtelingen, die belast is met de voogdij over de AMA’s tot hun achttiende levensjaar.
Dit rapport bevat de bevindingen van het onderzoek dat in het kader van het toezichttraject ’Doelgerichte Ontwikkeling AMA’s’ is verricht bij de opvanglocatie Middelburg en het Nidos regiokantoor Middelburg.
Indeling van het rapport De opbouw van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 staat de probleemstelling bij het onderzoek beschreven. In dit hoofdstuk wordt ook nader ingegaan op de onderzoeksvragen en het doel van het onderzoek. Hoofdstuk 3 bevat informatie over de uitvoering van het onderzoek. Dit beschrijft de gehanteerde werkwijze, de gebruikte bronnen, het toetsingskader en de context waarbinnen het zich afspeelt. De onderzoeksresultaten staan in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 analyseert en beoordeelt de inspectie de resultaten. Hoofdstuk 6 bevat een aantal aanbevelingen.
Als bijlage is het toetsingskader opgenomen dat de inspectie bij het onderzoek heeft gehanteerd.
7
Inspectie jeugdzorg
8
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 2 Probleemstelling onderzoek Hoewel instrumenten zijn ontwikkeld voor een competentie gerichte aanpak bij de opvang van AMA’s bleken deze in het vorige inspectieonderzoek vrijwel nergens te zijn geïmplementeerd. Daardoor was de begeleiding van AMA’s in de opvanglocaties merendeels reactief, ‘incidentgestuurd’ en weinig doelgericht en planmatig. Vermindert een doelgerichte, op competentie ontwikkeling gerichte begeleiding van de AMA’s het risico dat AMA’s uit het zicht verdwijnen of dat de begeleiding zich toespitst op die AMA’s die in het oog lopen?
Onderzoeksvragen -
Is de opvang en opvoeding voor AMA’s gericht op het ontwikkelen van gedrag dat past bij de leeftijd van de AMA?
-
Is voor de AMA een onderwijsprogramma gekozen dat specifiek gericht is op (terugkeer naar) het land van herkomst?
-
Welke bijdragen leveren voogd en mentor aan de ontwikkeling en terugkeermogelijkheden van de individuele AMA?
-
Welke bijdrage levert de samenwerking tussen COA (mentoren) en Nidos (voogden) aan het ontwikkelingsproces van de AMA’s?
Doel en beoogd effect van het toezicht Het doel van het onderzoek is een beeld te geven van de mate waarin de begeleiding van de AMA planmatig en doelgericht is met het oog op diens ontwikkeling en perspectief. Het beoogde effect is een goede voorbereiding van AMA’s op terugkeer naar het land van herkomst, via een veilige opvang, adequate scholing en begeleiding in COA opvanglocaties.
Resultaten In dit rapport doet de inspectie verslag van het onderzoek in de opvanglocatie Middelburg. Op basis van de bevindingen geeft de inspectie een oordeel over de aangetroffen situatie. Het onderzoek is uitgevoerd bij alle COA locaties met AMA-opvang. Tevens is (aanvullend) onderzoek verricht bij de desbetreffende regiokantoren van Nidos naar de bijdrage van de voogden in de ontwikkeling en de begeleiding van de AMA’s. De vastgestelde locatierapporten zendt de inspectie aan de directie van het COA en Nidos en geeft daarbij zo nodig aanbevelingen. In een landelijk rapport voor de Minister van Justitie en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zal de inspectie de stand van zaken bij alle AMA-opvanglocaties en de desbetreffende Nidosvestigingen weergeven, met aanbevelingen voor mogelijke verbeteringen.
9
Inspectie jeugdzorg
De inspectie verwacht, dat in geval zij aanbevelingen tot verbetering doet de betrokken partijen betere voorwaarden zullen scheppen om het gestelde doel te bereiken.
10
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 3 Uitvoering onderzoek
3.1 Werkwijze De inspectie heeft een projectplan en een toetsingskader opgesteld, waarover zij overleg heeft gevoerd met alle bij dit onderzoek betrokken partijen. Bij de uitvoering van het toezicht heeft de inspectie de volgende informatiebronnen gebruikt:
Medewerkers van de instellingen. Bij de AMA-opvang in het AZC locatie Middelburg heeft de inspectie aan de hand van gestructureerde vragenlijsten gesprekken gevoerd met de locatiecoördinator en 2 mentoren. De inspectie heeft eveneens aan de hand van gestructureerde vragenlijsten gesprekken gevoerd met de regiomanager en 2 voogden van het regiokantoor Middelburg van Nidos.
Dossiers. In totaal heeft de inspectie bij het AZC 7 dossiers onderzocht eveneens aan de hand van gestructureerde vragenlijsten. Het betreft 5 dossiers over de periode juli 2004 tot juli 2005 van nog in de opvang verblijvende AMA’s en 2 recent afgesloten dossiers. Bij het regionale bureau van Nidos in Middelburg zijn van deze dossiers 3 dossiers onderzocht. Eén van deze dossiers betrof een afgesloten dossier.
3.2 Toetsingskader Het beleid van het Ministerie van Justitie en van de instellingen bepaalt het toetsingskader van de inspectie op basis waarvan zij kan vaststellen of de instellingen in de praktijk uitvoeren wat zij in hun beleid hebben vastgelegd. Hierbij heeft de inspectie gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
o
Beleid Justitie vanaf 2001, zoals vastgelegd in brieven aan de Tweede Kamer
o
Draaiboek COA/Nidos 2003
o
PI Research: ‘Competentiegericht werken met AMA’s in de tussenvariant’, 2003
Om te kunnen bepalen of het uitgevoerde beleid ook het beoogde effect op de zorg voor de AMA’s heeft, heeft de inspectie haar bevindingen afgezet tegen het toetsingskader (zie bijlage) en de normen voor professioneel handelen volgens de visie van de inspectie.
11
Inspectie jeugdzorg
Bij de normen voor het professioneel handelen gaat de Inspectie ervan uit dat: •
het begeleidingsproces doelgericht is;
•
het begeleidingsproces planmatig is;
•
het begeleidingsproces transparant is in zijn stappen, zowel naar inhoud, volgorde en beoogd resultaat als naar meetmomenten, besluitvorming, afstemming en communicatie;
•
het begeleidingsproces (bij)gestuurd kan worden op basis van concrete informatie die tijdens de uitvoering ter beschikking komt.
3.3 Algemene context COA opvanglocaties en Nidos regio’s Ten tijde van het onderzoek golden voor de COA opvanglocaties en de Nidos regiokantoren de volgende omgevingscondities. Door de sterke en voortdurende afname van het aantal AMA’s dat naar Nederland komt geldt in beide organisaties een krimpsituatie. In de AZC’s zijn per 2005 de AMA opvanglocaties gespecialiseerd en moesten AMA-mentoren kiezen voor AMA-opvang of de volwassenenopvang. Dit betekende nogal ingrijpende wijzigingen in de samenstelling van de teams. Opgeleide, ervaren AMA mentoren verdwenen en nieuwe medewerkers moesten worden opgeleid. Voor de Nidos regiokantoren geldt, dat er ‘slechts’ 5 AMA opvanglocaties werden aangewezen. Dit betekende ook daar krimp en reorganisatie. Uitgangspunt is het beleid van het Ministerie van Justitie vanaf 2001 gericht op terugkeer naar het land van herkomst. Dit (gewijzigde) asielbeleid brengt met zich mee dat AMA’s minder mogelijkheden hebben voor het realiseren van hun ‘eigen agenda’ (i.c. vestiging in Nederland) waardoor (met name oudere) AMA’s minder gemotiveerd zijn voor de begeleiding en ontwikkeling (onderwijs) gericht op terugkeer. Het werken met, het begeleiden van, deze AMA’s is derhalve zeer afhankelijk van de medewerking van de AMA. Hierbij hebben ook de (langdurige) asielprocedures en de voor andere AMA’s onverklaarbare verblijfsvergunningen, die soms toch worden afgegeven, veel invloed op het verwachtingspatroon van de AMA’s, die ook in de opvang verblijven.
Bij de ketenpartner Nidos is sprake van een accentverschuiving binnen het werk van de voogden: van uitvoerder worden zij meer ‘regievoerder’, via het begeleidingsplan. Dit betekent dat het Draaiboek COANidos tegen het licht wordt gehouden en geactualiseerd. Basaal wordt het huidige draaiboek wel gevolgd, maar per locatie moet het nader ingevuld worden.
Het COA heeft enige jaren geleden reeds gekozen voor een competentiegerichte aanpak bij de begeleiding van AMA’s. Eind 2003 heeft PI Research Duivendrecht een competentiegerichte methode ontwikkeld voor de Tussenvariant en hierin trainingen verzorgd voor mentoren.
12
Inspectie jeugdzorg
Voor het werken met deze methodiek zijn sjablonen ontwikkeld, zoals scorelijsten, observatielijsten, diverse rapportageformulieren, trajectplannen e.a. Het werken met deze instrumenten is voor de AMA opvanglocaties (en dus de mentoren) gelet op het bovenstaande weer relatief nieuw.
13
Inspectie jeugdzorg
14
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 4 Resultaten
4.1 Situatie en werkwijze bij opvang en voogdij AMA’s locatie Middelburg COA Vanaf april 2005 is er weer een vast team van medewerkers op het AMA-centrum werkzaam. Op de opvanglocatie zijn overdag twee en ‘s avonds drie mentoren aanwezig. Tweemaal per dag vindt er een overdracht plaats. De medewerkers werken volgens een vaste dagstructuur. Indien een mentor ziek is, wordt dit in eerste instantie onderling opgevangen. De opvanglocatie kan gebruik maken van 10 vrijwilligers, die het AMA-team ondersteunen bij de uit te voeren taken en/of activiteiten.
In Middelburg verblijven op het moment van onderzoek ongeveer 65 AMA’s (de maximale capaciteit is 100). Eén mentor begeleidt nu ongeveer 6 à 7 AMA’s. De mentoren geven aan, dat zij wisselende, vaak informele, contacten hebben met een pupil, variërend van iedere dag tot een keer in de twee weken. Mentoren hebben niet altijd zicht op de gemoedstoestand van de AMA. De jongeren schermen zich hier voor af. Introverte jongeren zijn niet altijd zichtbaar. Jongeren met negatief gedrag krijgen meer aandacht en het gebrek aan tijd vraagt om crisisbeheersing.
Indien de AMA voor een moeilijke taak komt te staan of als er sprake is van psychische problematiek, dan vindt er overleg plaats met de voogd, die op basis van bv informatie uit het nader gehoor een inschatting kan maken van de zwaarte van de problematiek. Het Nidos beslist uiteindelijk of de AMA verwezen wordt voor een intensievere begeleiding. Een mentor heeft binnen de geprotocolleerde werkwijze weinig ruimte om een eigen invulling aan het mentorschap te geven.
In Middelburg zijn alle mentoren (op één na) getraind in het toepassen van de methodiek van PI-research. Nieuwe medewerkers worden door ervaren medewerkers begeleid in de uitvoering van de methodiek. Omdat de AMA-opvang op de vijf opvanglocaties verschillend ingevuld wordt en niet conform vastgesteld opvangbeleid is er voor Middelburg een implementatieplan opgesteld (d.d. 28 april 2005) waarin de verbeteracties beschreven staan. Genoemd worden de intake/het geven van voorlichting, het mentoraat (mentorgroepen), persoonlijk dossier, sociale kaart, safety-board, activiteiten programma, volledig en geschoold team, coaching personeel en veilige woonsetting voor AMA’s. Volgens de coördinator wordt er gewerkt volgens de methodiek, maar moet ‘het kwartje nog goed gaan vallen’, bijvoorbeeld met betrekking tot het rapporteren, de AMA is wel in beeld, maar de inhoud kan scherper. Er is behoefte aan twee sleutelfiguren in het team die de methodiek bewaken, volgen en verder inbedden op de locatie. De coördinator stelt dat er een spanningsveld is tussen enerzijds het ondernemen
15
Inspectie jeugdzorg
van activiteiten richting de AMA’s ten behoeve van hun ontwikkeling, en anderzijds het administratief verwerken van de noodzakelijke gegevens.
De mentoren vragen zich af of de PI-methodiek niet te sterk bepaald wordt door de westerse manier van denken. De methodiek gaat volgens hen uit van een rationele denkwijze, terwijl AMA’s vanuit hun cultuur veel meer gewend zijn om vanuit de emotie te handelen. Bovendien roept het spanning op met het beleid van het COA, dat gericht is op het terugkeerperspectief. Dit vraagt volgens de mentoren om een flexibele houding van de AMA-begeleider om bij de begeleiding enerzijds aan te sluiten bij de motivatie van de AMA, en anderzijds te proberen de AMA te motiveren voor de doelen van de methodiek. Volgens de mentoren is in de praktijk ongeveer 60% van de AMA’s in Middelburg gemotiveerd voor begeleiding. De overige 40% richt zich vooral op het verkrijgen van een verblijfsvergunning en de wens geld te (gaan) verdienen.
Voor de continuïteit in de begeleiding van de AMA’s wordt dagelijks informatie overgedragen. In een tweewekelijkse teamvergadering bespreken mentoren en de coördinator in grote lijnen de dagstructuur, de bewoners, incidenten die zich hebben voorgedaan en de begeleiding van de AMA’s. Tijdens het mentorenoverleg komt de individuele casuïstiek uitgebreider aan bod, terwijl AMA’s die zorg geven in het volgoverleg aan bod komen. Door middel van buitenschoolse activiteiten als koken, geld (leren) pinnen, sport&spel, huiskameractiviteiten en ‘de AMA-bar’ wordt de AMA op de opvanglocatie gestimuleerd in zijn ontwikkeling. Afhankelijk van de pupil wordt door de mentor bekeken welke activiteiten voor hem of haar geschikt zijn.
Nidos Bij de ketenpartner Nidos is sprake van een accentverschuiving binnen het werk van de voogden: van medebegeleider en toezichthouder zijn zij meer “regievoerder” geworden: zij ‘volgen’ een pupil en op basis van de mate van zelfstandigheid van de pupil en diens psychische situatie, zij voeren overleg met alle geledingen, spreken verantwoordelijken aan en sturen bij waar dat nodig is. Middels het volgoverleg, het COA, de pupil en eventueel de school, verkrijgt de voogd de informatie die hij/zij nodig heeft voor de uitoefening van de voogdij-taak. De voogden geven aan bekend te zijn met de door het COA gehanteerde methodiek van PI-research.
Van Nidos zijn drie voogden werkzaam, die de voogdij uitoefenen voor de AMA’s op de opvanglocatie. Voor ziekte en afwezigheid is vastgelegd welke andere voogd de begeleiding overneemt. De voogden houden drie dagen in de week spreekuur op de opvanglocatie. Daarnaast komen zij de AMA’s tegen op het terrein van het AZC en in de wandelgangen. De voogden zien en spreken de AMA’s formeel een keer in de maand uitgebreid en hebben door overleg met de pupil, het AMA-team, de dokter
16
Inspectie jeugdzorg
en/of de psychiater zicht op de gemoedstoestand van de AMA. Het perspectief van de AMA en de noodzaak tot therapie bepaalt de mate waarin de AMA gemotiveerd is voor begeleiding/opvang.
Een keer in de 2 à 3 weken is er werkoverleg tussen de regiomanager van Nidos en de voogden. Tijdens dit overleg wordt o.a. gesproken over het team, de samenwerking met het COA, de sfeer op de opvanglocatie, het onderwijs, de LTG, het volgoverleg en de verdeling van het aantal pupillen. Naar behoefte van de voogden kan ook casuïstiek tijdens dit overleg aan bod komen. Dit overleg levert een bijdrage aan zowel de inhoud, de verduidelijking van de nieuwe rol van de voogd als de eenduidigheid van de begeleiding van Nidos. Via een nieuw systeem zal de regiomanager de acties van de voogd mbt contactmomenten, de mening van de pupil en de begeleidingsplannen kunnen volgen. De regiomanager geeft aan het van belang te vinden tijdens werkbesprekingen met een voogd vooral diens (formele) rol te benadrukken. Nidos mag naar haar mening nog meer uitstralen dat de voogd geïnformeerd wil worden over de AMA’s. Naast de papieren verslaglegging (en verantwoording) moet het volgens de regiomanager ook in de praktijk duidelijk zijn dat het de taak van Nidos is te sturen en te controleren. Zo vindt zij het van belang dat een voogd formele afspraken maakt met de mentor van zijn/haar pupillen.
De regiomanager bespreekt met de voogden – naast de casuïstiek - de afstemming met het COA over bijvoorbeeld een verschil in visie over de verlofregeling of het boetesysteem. Mogelijke actiepunten/calamiteiten worden door de voogden teruggekoppeld en besproken met het COA. Ook bespreekt de regiomanager een keer in de maand de knelpunten met de coördinator.
De regiomanager is van mening dat de voortgang in de begeleiding van het COA beter zou kunnen. Het is gewenst dat er 24-uursbegeleiding op de opvanglocatie komt. De nadruk ligt nu nog te veel op beheersbaarheid (bijvoorbeeld met behulp van een boetesysteem). Er zijn te veel pupillen in verhouding tot het aantal mentoren. Dit gaat ten koste van de individuele begeleiding. De (interne) overdracht (en daarmee de continuïteit van het aanbod van het COA) is niet gegarandeerd. Er zijn geen mogelijkheden om hier verandering in aan te brengen. De voogden van Nidos constateren dat zij in de uitoefening van het werk te vaak op (een gebrek aan) randvoorwaarden bij COA stuiten. Zo is er een gebrek aan geld en heeft de uitvoering van de Vreemdelingenwet een beperkend karakter. Het is volgens de voogden van belang dat het AMA-team gemotiveerd is en dat de effecten van de krimp hier niet te veel zijn weerslag op hebben.
17
Inspectie jeugdzorg
Onderwijs 1
Op het terrein is ISK -onderwijs aanwezig met een basispakket en een gevarieerd aanbod aan onderwerpen zoals ICT, koken, handvaardigheid, maatschappij-oriëntatie en seksualiteit. Ook worden er stage-mogelijkheden geboden. Zowel op uitvoeringsniveau als op middenkaderniveau is er vanuit het COA aandacht voor de afstemming met school via regelmatige informele contacten en een formeel maandelijks overleg. Men overlegt dan over het onderwijsaanbod, de stand van zaken en waar nodig over individuele pupillen. De school participeert in het volgoverleg en mentoren bespreken hun pupillen met de leerkracht. De regiomanager van Nidos heeft officieel één keer in het kwartaal overleg met de school. Daarnaast is er sprake van een regelmatig telefonisch overleg. Uitgangspunt van het overleg is de aanwezigheid van de AMA op school. Tijdens het overleg wordt gesproken over de opkomst van het aantal pupillen, het onderwijsaanbod, de sfeer op school en de samenwerking met Nidos en het COA. De school stuurt het COA en Nidos tevens een ‘presentiefax’, zodat duidelijk is welke AMA’s gemotiveerd zijn om naar school te gaan. Door iedere ochtend een wekronde te houden probeert het AMA-team de jongeren op school te krijgen. Ook Nidos is van mening dat het de verantwoordelijkheid van het AMAteam is het schoolverzuim aan te pakken. Alleen in uitzonderingssituaties worden zij betrokken.
Volgens het COA is het ISK-onderwijs sterk aanbodgericht en niet of nauwelijks gerelateerd aan het perspectief van de AMA c.q. diens terugkeer. Er zou meer praktijkonderwijs geboden mogen worden, bijvoorbeeld techniek. De mogelijkheden tot het inkopen van dit soort onderwijs zijn echter beperkt. Het blijven volgen van het aanbod, met - gewenst - langere schooldagen, is dan ook noodzakelijk
Ook Nidos geeft aan dat het onderwijsaanbod meer gericht zou moeten zijn op ‘terugkeer’. Echter lange reistijden en het gebrek aan financiering maken het onmogelijk voor meer AMA’s, die voor deze vorm van onderwijs gemotiveerd zijn, van dit (in Zuid-Holland gelegen) aanbod gebruik te maken. Er zou volgens Nidos meer geld beschikbaar moeten zijn voor terugkeeronderwijs.
Volgens de mentoren ervaren de AMA’s het onderwijsaanbod divers: ‘veel plezier op school’, wel goede contacten, goede sfeer. Maar geen interesse of mogelijke concentratieproblemen kunnen een belemmering zijn voor het volgen van onderwijs. Volgens Nidos zijn vooral minder opgeleide jongeren enthousiast over school. Meer opgeleide jongeren hebben niet veel te halen in het huidige aanbod. Het onderwijs draagt vooral bij aan het opheffen van de taalbarrière.
1
ISK Internationale Schakel Klas
18
Inspectie jeugdzorg
4.2 Begeleiding en ontwikkeling van AMA’s in opvanglocatie Middelburg De inspectie verwacht op basis van het werken met de methodische cyclus van PI research, dat er uitgaande van een competentieanalyse een op de individuele AMA afgestemd trajectplan en begeleidingsplan is opgesteld. Dat er regelmatig overleg is tussen AMA, mentor en voogd. Dat de plannen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de AMA regelmatig worden geëvalueerd en bijgesteld. Dat de AMA perpectiefgericht onderwijs volgt.
intake Volgens de mentoren ontvangt de AMA op de dag van binnenkomst van het COA de direct benodigde informatie. De AMA krijgt te horen wat hij kan verwachten van het COA en Nidos en krijgt mondeling en schriftelijk informatie over de huisregels, het weekgeld, de tijden, de school en belangrijke adressen. Deze informatie wordt gedurende de eerste week van de opvang herhaald en aangevuld, soms ook met steun van landgenoten van de betreffende AMA. Met behulp van een tolk krijgt de AMA een uitgebreide toelichting op de informatie die op schrift in grote lijn beschreven staat. Tijdens de gesprekken met de AMA wordt getoetst of deze de informatie begrepen heeft. Tijdens de intake bij Nidos, na 2 à 3 dagen, wordt de AMA verteld wat hij kan verwachten van Nidos en instanties als VluchtelingenWerk. De voogd vertelt de AMA over zijn bereikbaarheid en het spreekuur, geeft globale (veelal mondelinge) informatie over de juridische procedure en het realistisch terugkeerperspectief. Afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Voor de gesprekken wordt vaak gebruik gemaakt van een ‘telefonische tolk’. Een tolk op afstand garandeert volgens Nidos anonimiteit en is daarom minder bedreigend. Tijdens het gesprek wordt de AMA gevraagd of hij de informatie begrepen heeft.
competentieanalyse Na een eerste mentorgesprek wordt de observatielijst ingevuld, deze vormt voor COA Middelburg de competentieanalyse. Op basis van de observaties en de verkregen informatie van de AMA wordt een inschatting gemaakt van de competenties. Op basis hiervan worden de doelen voor de AMA geformuleerd, die meestal betrekking hebben op basale ontwikkeltaken, zoals zelfverzorging, koken, schoonmaken of het leren vertrouwen van andere mensen. Voor veel AMA’s zijn deze (basale) doelen al een hele opgaaf. De mentor tracht de AMA te stimuleren aan zijn leerdoelen te werken door zo veel mogelijk aan te sluiten bij activiteiten die de AMA leuk vindt en die hem een bepaalde status geven. Ook wordt er gebruik gemaakt van een beloningssysteem: gebruik mogen maken van de ICT-ruimte, opstarten unitcompetitie. Indien tijdens een mentorgesprek, het wekmoment, het koken, het schoonmaken en (andere) informele momenten.zichtbaar wordt dat een AMA zich niet met zijn doel bezighoudt wordt hij daarop aangesproken.
19
Inspectie jeugdzorg
De inspectie heeft in bijna ieder dossier een observatielijst aangetroffen. De periode die ligt tussen datum binnenkomst en eerste ‘competentieanalyse’ varieert van 2 maanden tot 10 maanden. Uit het dossieronderzoek blijkt dat het observatieformulier inhoudelijk enig inzicht biedt in de competenties, vaardigheden en tekorten daaraan, van de AMA. In de formulieren staan veelal geen opmerkingen van de AMA en het wordt niet duidelijk of en wanneer het met de AMA besproken is.
trajectplan Volgens de coördinator wordt er altijd een trajectplan opgesteld. Op basis van het mentorgesprek, de signaleringslijst en de observatielijst komt de mentor tot een eerste trajectplan. De mentor toetst of de AMA het plan begrepen heeft. De mentor bespreekt het trajectplan 1 keer in de 6 weken met de AMA. Soms is deze termijn langer als uitstel mogelijk of noodzakelijk is. Het plan staat niet centraal tijdens gesprekken met de AMA, maar is volgens de mentoren een middel om inhoud te geven aan het gesprek met de bewoner. Het helpt om richting te geven aan het traject en dient tevens als geheugensteun.
Uit het dossieronderzoek blijkt dat, op één dossier na, alle onderzochte dossiers (N=7) één of meerdere trajectplannen bevatten. Meerdere trajectplannen heeft de inspectie in vier dossiers aangetroffen. In elk trajectplan worden (basale) doelen geformuleerd. In de meeste trajectplannen zijn de doelen concreet geformuleerd, echter niet altijd meetbaar en tijdgebonden. Er worden geen doelen beschreven die expliciet gericht zijn op terugkeer (in vier trajectplannen is dit ook (nog) niet van toepassing). In de meeste trajectplannen is een (summiere of impliciete) onderbouwing van de doelen zichtbaar. Geen relatie wordt gelegd tussen de doelen van het trajectplan en de fase waarin de AMA zich bevindt. Verder staat niet beschreven of, en zo ja in welke fase de overige, nog niet geselecteerde, ontwikkeltaken en vaardigheden aangepakt worden, waarmee tevens de aansluiting op de einddoelen van het begeleidingsplan (Nidos) niet zichtbaar zijn te herkennen. In bijna geen enkel trajectplan worden middelen of termijnen beschreven, zodat niet duidelijk wordt binnen welke termijn verwacht wordt dat de doelen behaald zijn. De opmerkingen van de AMA op het plan, de datum van een eventueel gesprek, zijn of haar handtekening en de handtekening van de mentor staan niet op het plan vermeld.
begeleidingsplan De afspraak tussen COA en Nidos is dat er een trajectplan opgesteld wordt voor het eerste begeleidingsplan. Daarna moet een voogd iedere zes maanden een begeleidingsplan opstellen voor zijn of haar pupillen. Het begeleidingsplan van de voogd is uiteindelijk leidend. De doelen van het begeleidingsplan zijn gericht op een langere termijn. De doelen van het trajectplan moeten hierop aansluiten. De voogden geven aan dat het trajectplan, de informatie van de pupil, de mentor, het COA, het MOA en de school de inhoud van het begeleidingsplan bepalen.
20
Inspectie jeugdzorg
De voogd bespreekt niet het gehele begeleidingsplan met de AMA. De praktijk heeft uitgewezen dat het effectiever is de AMA met ‘kleine onderwerpen’ te benaderen. De inhoud van het plan komt tijdens gesprekken met de AMA vanzelf aan bod. Het ondertekenen van het begeleidingsplan door de AMA en het meegeven van een kopie gebeurt niet (altijd). Tijdens gesprekken met de AMA kan Nidos (op verzoek van de AMA) gebruik maken van een fysiek aanwezige of telefonische tolk om er voor te zorgen dat de AMA het begeleidingsplan kent en begrijpt. Bij het gebruik van een andere (vreemde) taal of tekeningen bestaat het gevaar, dat belangrijke nuances in het gesprek gemist worden.
De voogden van Nidos zijn van mening dat het begeleidingsplan het sturende document moet zijn om richting te geven aan de begeleiding van de jongere. Zolang het perspectief van de AMA’s terugkeer is, is de AMA niet gemotiveerd voor enige ontwikkeling op dit vlak. Nidos constateert een zekere mate van onverschilligheid bij de jongere als het plan samen wordt opgesteld. Bij het schrijven van hun plan gaan voogden op zoek naar doelen waar de AMA wel voor te motiveren is. Zo kan de begeleiding zich bijvoorbeeld richten op de vraag ‘wat te doen als je meerderjarig bent en je staat op straat/gaat de illegaliteit in?’
In drie dossiers van het COA is geen begeleidingsplan van Nidos aanwezig. Dit heeft diverse oorzaken: pupil bleek geen AMA; pupil is al 17.5 jaar oud; alleen een afsprakenlijst gezien de geestelijke gezondheid van de pupil. In de COA dossiers met begeleidingsplan van Nidos is geen of weinig afstemming met het (in één dossier afwezige) trajectplan zichtbaar. In de drie ook bij Nidos onderzochte dossiers van Nidos werd tweemaal een begeleidingsplan en eenmaal een afsprakenlijst aangetroffen. In de begeleidingsplannen wordt aandacht besteed aan het perspectief terugkeer en wordt de stand van zaken in de asielprocedure beschreven. Daarnaast worden vooral korte termijn doelen aangegeven, hoe die te bereiken en het onderwijstraject. In twee dossiers van Nidos ontbreekt het trajectplan van het COA, terwijl dit plan wel in het COA-dossier aanwezig is. Afstemming tussen het begeleidingsplan en het trajectplan is daardoor ook in de Nidos dossiers niet zichtbaar. Er wordt wel concrete informatie uitgewisseld bijvoorbeeld over de school of een calamiteit. De mening van de AMA en de mentor/COA wordt, niet altijd erg duidelijk, opgenomen in het begeleidingsplan.
overleg over de plannen In de meeste onderzochte dossiers zijn verslagen van de (6-wekelijkse) mentorgesprekken met de AMA aangetroffen. Daarnaast bevatten vrijwel alle COA-dossiers “actuele rapportages”. Hierin staan de gebeurtenissen rond de AMA vermeld. De mate waarin over de AMA gerapporteerd wordt lijkt afhankelijk te zijn van de aard en frequentie van deze gebeurtenissen. De rapportages hebben merendeels het
21
Inspectie jeugdzorg
karakter van een logboek waarin, zo lijkt, ten behoeve van de overdracht, de meest actuele situaties beschreven worden. In meer dan de helft van de dossiers is sprake van een incident situatie. Daar waar sprake is van een incident is dat in alle dossiers te herleiden. Het formulier waarop het incident geregistreerd wordt, is regelmatig in de dossiers en in een aparte map aangetroffen. In de dossiers is niet zichtbaar dat overleg over het incident leidt tot een aanpassing van het trajectplan. Met andere woorden, niet te herleiden is of het incident gevolgen heeft voor het ontwikkelingstraject van de jongere. Een uitwerking gericht op de langere termijn is in de dossiers dan ook niet aangetroffen. In de dossiers wordt wel vermeld voor welke korte termijnoplossing er gekozen is of welke afspraak met de jongere n.a.v. het incident gemaakt is.
Van de AMA’s die in het volgoverleg besproken zijn, is verslaglegging terug te vinden in een aparte map. In de verslaglegging staat beschreven wat de (zorgelijke) situatie m.b.t. de AMA is. Niet beschreven staat of, en zo ja welke inhoudelijke discussie over de pupil heeft plaatsgevonden, welke conclusies het volgoverleg getrokken heeft, wat dit betekent voor het ontwikkelingstraject van de AMA en welke afspraken er gemaakt zijn. Uit de dossiers blijkt dat de tijdsperiode van de eerste cyclus (de tijd tussen de start van de opvang en de eerste observatie, het mentorgesprek (overleg met de AMA) en trajectplan) divers is. Deze periode variëert van 3 weken tot 10 maanden (gemiddeld 4 maanden). De tijdsperiode van de tweede cyclus (de periode tussen het eerste trajectplan en de daarop volgende observatielijst en overleg van de mentor met de AMA) varieert van 4 weken tot 6 maanden (gemiddeld 3 maanden). De volgende cyclus varieert van drie tot zes weken. In drie dossiers stopt de rapportage vanaf juni 2005.
besluitvorming over faseverandering Na intake en het eerste mentorgesprek en de observaties op de unit wordt bepaald in welke fase de AMA 2
zich bevindt (oriëntatie, initiatief, verantwoordelijkheid of autonomie ). Een mogelijke promotie naar een volgende fase wordt bepaald in het mentorenoverleg. Daar wordt getoetst of de AMA de doelen uit zijn trajectplan behaald heeft of welke werkpunten nog aandacht behoeven. Indien noodzakelijk neemt het COA contact op met Nidos en de school. In alle onderzochte dossiers staat vermeld welke fases de AMA doorlopen heeft, maar een promotie naar een volgende fase wordt niet (schriftelijk) onderbouwd. In de meeste gevallen kan (enigszins) opgemaakt worden in welke fase de AMA zich bevindt, maar besluitvorming is niet duidelijk of wordt tegengesproken door andere aantekeningen. Tot slot zijn twee AMA’s van de onderzochte dossiers recent MOB gegaan en dateert de laatste rapportage in hun dossier van juni 2005.
2
Zie methodiek PI research
22
Inspectie jeugdzorg
evaluatie en vertrek Bij vertrek van een AMA wordt er in principe door het COA een eindrapportage opgesteld. Enerzijds ten behoeve van de AMA zelf, anderzijds (indien hier sprake van is) in het kader van overdracht naar een ander AZC. Nidos geeft aan altijd een eindrapportage te schrijven als de voogdij beëindigd wordt. Het doel van het rapport is een overzicht te geven van de gebeurtenissen ten tijde van de voogdij. Daarnaast stelt de voogd een afsluitende brief op waarin hij of zij zijn ervaringen met de pupil beschrijft. De eindrapportage wordt niet altijd met de AMA besproken, bijvoorbeeld als de AMA MOB is gegaan of naar een ander AZC overgeplaatst is. De twee onderzochte afgesloten COA dossiers betroffen pupillen die MOB waren gegaan. In deze dossiers is geen eindrapportage aangetroffen over de resultaten en stand van zaken van de ontwikkeling of grotere vaardigheden van de AMA. In een dossier wordt in de persoonlijke rapportage wel verslag gedaan van het vertrek van de jongere en wordt bezorgdheid getoond. De inspectie heeft bij Nidos een (recent) afgesloten dossier bekeken. Het betreft het dossier van een pupil die MOB is gegaan. Het formulier melding MOB/BB is in het dossier aangetroffen.
4.3 Afstemming en samenwerking COA mentoren – Nidos voogden De inspectie verwacht op basis van het professioneel handelen en het draaiboek COA-Nidos, dat tusen mentoren en voogden in het belang van (de ontwikkeling van) en in overleg met de AMA het trajectplan en het begeleidingsplan worden afgestemd, geëvalueerd en bijgesteld. Voorts verwacht de inspectie dat er conform een bepaalde regelmaat gesprekken AMA-mentor-voogd plaatsvinden, aansluitend op het perspectief van de AMA.
Zowel COA als Nidos geven aan dat de samenwerking tussen de beide organisaties in de afgelopen 5 jaar steeds beter is geworden. Het heeft tijd gekost vanuit de twee verschillende culturen gemeenschappelijke doelen te formuleren. De regiomanager van Nidos geeft aan dat de nieuwe manier van werken nog tijd nodig heeft. “Iedereen werkt hard aan de veranderingen, maar we zijn nog niet op de helft”. Het draaiboek COA-Nidos moet (weer) geactualiseerd worden.
Het COA geeft eveneens aan dat de onduidelijkheden in de taakuitoefening van Nidos en het COA, zoals die er voorheen waren, steeds minder worden: “De rollen van de voogd en de mentor zijn nu goed verdeeld, worden steeds helderder en er vindt afstemming plaats. Het Nidos richt zich daarbij op de
23
Inspectie jeugdzorg
juridische procedure en voert het gezag uit. Het COA biedt huisvesting en richt zich op de dagelijkse opvoeding”. De AMA heeft hierdoor volgens beide instanties meer duidelijkheid. De coördinator COA en de regiomanager van Nidos overleggen een keer in de maand over de laatste actualiteiten, calamiteiten en knelpunten die spelen. Dan worden de taken en verantwoordelijkheden afgestemd, de knelpunten die zich in de praktijk voordoen opgelost en worden (werk)afspraken gemaakt.
De mentoren van het COA geven aan dat zij met name informeel een goed contact hebben met (de voogden van) Nidos. In de wandelgangen treft men elkaar en verloopt het contact steeds beter. Er wordt redelijk gelijk opgetrokken. Er is echter volgens hen nog geen sprake van een gelijkluidende opstelling. Dit kan beter, bijvoorbeeld tijdens het overleg tussen mentor, voogd en pupil en het volgoverleg. Ook de 3
bereikbaarheid van Nidos kan een knelpunt zijn, zeker als er sprake is van een calamiteit .
Nidos benadrukt eveneens het informele contact met het AMA-team. De reden hiervan is dat de voogden op de opvanglocatie spreekuur houden. Het is de wens van Nidos vaker het mentoroverleg bij te wonen. Dit is echter niet haalbaar qua tijd. Gevolg is dat er weinig informatie schriftelijk wordt vastgelegd in de journaalbladen. Het COA vertelt dat de overlegstructuur over een paar maanden zal worden bijgesteld. Mentorgroepen worden dan gekoppeld aan een voogd. De verwachting is dat dit een adequate bijdrage zal leveren aan de afstemming met de voogd en effect zal hebben op de ontwikkeling van de AMA.
De voogden geven verder nog aan niet alle informatie over de buitenschoolse activiteiten van het COA te horen. Soms wordt Nidos pas achteraf door het COA over een activiteit geïnformeerd. Ook is Nidos van mening dat het COA op dit gebied goede plannen heeft, die echter moeilijk te organiseren zijn. Zo is er vaak een lage opkomst en is het moeilijk de jongeren voldoende enthousiast te krijgen voor dit soort activiteiten.
Soms ervaart Nidos knelpunten in de mate van een eenduidige aanpak. Zo is de bejegening naar de AMA toe niet altijd consistent. Respect is volgens hen een gemeenschappelijke voorwaarde, echter de taakopvatting van Nidos is zo verschillend van die van het COA dat een andere bejegening ontstaat. Een ander knelpunt kan zijn dat er een duidelijk (persoonlijk) verschil van mening is over de wijze waarop iets aangepakt moet worden. Dan wordt met elkaar in overleg getreden, wat volgens Nidos altijd tot een oplossing leidt.
Met betrekking tot het perspectief van de AMA zijn zowel Nidos als COA eenduidig; beide geven aan de minimale kansen van de AMA te benadrukken. De mentoren geven aan dat AMA’s, bij binnenkomst, vaak nog in de procedure zitten en dat hun perspectief nog onbekend is. Vaak weten de AMA’s zelf ook weinig 3
Nidos geeft aan dat zij 24 uur per etmaal bereikbaar is.
24
Inspectie jeugdzorg
m.b.t. hun perspectief als zij rechtstreeks via het AC Schiphol bij het AZC aankomen. Het is echter bij de mentoren bekend dat de kans op een verblijfsvergunning klein is. Dit is voor hen dan ook vanaf het begin het uitgangspunt in de begeleiding van de AMA’s. Een van de eerste doelen van het COA is dan ook de AMA hier duidelijkheid in te verschaffen. Het is echter de ervaring van het COA dat de individuele AMA zich vastklampt aan zijn eigen hoop. De doelen in het trajectplan worden dan ook bewust laag gesteld om illusies te voorkomen. Wel wordt de ‘terugkeerboodschap’ regelmatig verteld. Tegen de tijd dat de AMA 18 jaar wordt houdt het COA (i.c. de mentor) vertrekgesprekken (bijna 18 jaar gesprekken). Uit het dossieronderzoek bij het COA blijkt dan ook dat er geen expliciete doelen gericht op terugkeer worden geformuleerd.
Het perspectief van de AMA is ook Nidos doorgaans niet duidelijk. De IND is daar volgens hen niet altijd even duidelijk in. Kennis van landen van herkomst geeft een indicatie over het mogelijke perspectief van de AMA. Nidos besteedt in de begeleiding dan ook aandacht aan informatie en voorlichting. Onder andere door het vertrek van de AMA met de AMA te bespreken en aan te geven wat de mogelijkheden/alternatieven zijn. Ook vertellen de voogden welke instanties hier hulp bij kunnen geven. Zo tracht Nidos de AMA ook door te verwijzen naar het IOM en hun rol te benadrukken. Verder probeert Nidos de AMA zoveel mogelijk te laten leren gedurende de (korte) tijd dat deze in Nederland is.
25
Inspectie jeugdzorg
26
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 5 Analyse en beoordeling
5.1 Algemeen COA opvanglocatie Middelburg en regiokantoor Nidos Middelburg Uit de interviews komt naar voren dat COA en Nidos werken aan het tot stand brengen van basale (rand)voorwaarden voor een doelgerichte ontwikkeling van de AMA: •
Er is binnen het COA een implementatieplan opgesteld waarin verbeteringen geformuleerd zijn ten behoeve van de uitvoering van de PI methodiek. (Bijna) alle mentoren zijn getraind in de methodiek van PI-Research en de voogden zijn bekend met de methodiek, maar er is behoefte aan een verdere implementatie van de methodiek m.b.v. sleutelfiguren.
•
Er wordt door het COA (o.a. tijdens diverse overlegvormen) aandacht besteed aan de uitvoering van de methodiek in relatie tot de casuïstiek.
•
Er wordt door Nidos (o.a. tijdens diverse overlegvormen) aandacht besteed aan een eenduidige uitvoering van de nieuwe rolopvatting van de voogd.
•
Zowel het COA als Nidos heeft frequent overleg met de school over de aanwezigheid van de AMA en het onderwijsaanbod, zowel op uitvoeringsniveau als op middenkaderniveau.
•
Naast het onderwijsaanbod wordt de AMA binnen het COA ook de mogelijkheid van diverse buitenschoolse activiteiten geboden.
Vanuit het COA en Nidos wordt een aantal knelpunten aangegeven dat het doelgericht (laten) ontwikkelen van AMA’s in de weg staat: •
De hoeveelheid AMA’s op de opvanglocatie is (te) hoog in verhouding tot het aantal mentoren. Er is te weinig tijd/capaciteit beschikbaar, waardoor de nadruk komt te liggen op (crisis)beheersing. Dit gaat ten koste van de continuïteit, de kwaliteit van de begeleiding en de (inhoud van) de rapportage.
•
De contactfrequentie tussen mentoren en AMA’s is divers. De beheersproblematiek bepaalt (voor een deel) aan welke AMA’s een (begeleidings)aanbod wordt gedaan. De praktijk wijst uit dat dit vaker AMA’s zijn die zich met extravert gedrag manifesteren.
•
De methodiek van PI-research sluit niet altijd aan bij de culturele achtergrond van de AMA en diens perspectief op terugkeer. Dit (voor AMA’s negatieve) perspectief is van invloed op hun motivatie voor methodische begeleiding.
•
De beperkte (financiële) mogelijkheden en het beleid van het COA/Justitie maken dat de AMA’s niet altijd het (optimale) hulpaanbod kunnen krijgen dat zij nodig hebben. Vooral op het gebied van psychische hulpverlening kan het hulpaanbod te kort schieten.
27
Inspectie jeugdzorg
•
Het onderwijsaanbod is ontoereikend en sluit onvoldoende aan bij het perspectief van de AMA’s.
De inspectie is van oordeel dat: - de opvanglocatie – binnen de beschikbare middelen – de opvang van de AMA’s realiseert, maar dat een aantal essentiële voorwaarden voor het toepassen van de PI methodiek niet vervuld kunnen worden. - het zorgelijk is, dat het onderwijsaanbod, o.a. ook door praktische/financiële knelpunten, niet voldoende kan worden toegesneden op de behoeften en het terugkeerperspectief van de AMA’s.
5.2 Begeleiding en ontwikkeling AMA’s De intentie om de PI methodiek toe te passen is in Middelburg duidelijk aanwezig. Alle instrumenten/documenten worden in de meerderheid van de dossiers aangetroffen. De documenten zijn echter niet altijd op tijd en dragen nog niet genoeg bij aan een doelgerichte ontwikkeling van de AMA’s. Uit de dossiers blijkt dat: •
binnen het COA Middelburg een competentieanalyse alleen wordt opgesteld aan de hand van het observatieformulier, waarop wordt aangegeven op welke vaardigheden de AMA positief dan wel negatief scoort;
•
het trajectplan de (basale) doelen beschrijft voor de komende periode, met minimale onderbouwing, ook voor de overgang naar de volgende fase, maar dat de documenten niet goed op elkaar aansluiten;
•
de begeleiding vanuit het COA sterk bepaald wordt door de dagelijkse gebeurtenissen. In de dossiers neemt de “actuele rapportage” een prominente plaats in;
•
het volgoverleg niet duidelijk is over inhoudelijke discussie over de pupil, conclusies ten aanzien van (individuele) ontwikkelingstrajecten van AMA’s en de consequenties voor de trajectplannen;
•
de rol van de voogd als regisseur en de rol van de mentor als begeleider nog niet voldoende tot uiting komt en dat de mening van de AMA en de mentor niet altijd erg duidelijk wordt opgenomen in het begeleidingsplan.
De inspectie is van oordeel dat: - het COA Middelburg een eerste stap heeft gezet wat betreft de uitvoering van de methodiek van PIResearch (mentorentraining en werken met bijbehorende documenten/instrumenten); - de inhoudelijke uitvoering van de methodiek onvoldoende zichtbaar is in de documenten. De instrumenten worden nog onvoldoende ingezet; - dat de huidige uitvoering van de methodiek van PI-Research (en het gebrek aan afstemming) de AMA (mogelijk) onvoldoende duidelijkheid geeft m.b.t. zijn ontwikkelingsproces;
28
Inspectie jeugdzorg
- gezien de inhoud van paragraaf 5.1 wil de inspectie hier wel de kanttekening maken dat zij zich realiseert dat de eerder genoemde (contextuele) knelpunten zoals capaciteit, de motivatie van de AMA, de beperkte mogelijkheden en de toepasbaarheid van de methodiek wellicht een rol kunnen spelen bij de in deze paragraaf geconstateerde tekortkomingen.
5.3 Afstemming en samenwerking COA mentoren – Nidos voogden Omdat het draaiboek COA-Nidos (nog) onvoldoende voorziet in de onderlinge afstemming en samenwerking moeten veel aspecten in de praktijk een invulling krijgen. De inspectie constateert dat er in de praktijk een duidelijke ontwikkeling te zien is in de afstemming tussen de mentoren van COA en de voogden van Nidos.
Deze afstemming komt vooral in randvoorwaardelijke zaken tot uiting: •
Er vindt steeds meer afstemming plaats over de taken en verantwoordelijkheden van de mentor en de voogd. In gezamenlijk overleg worden knelpunten opgelost en concrete (werk)afspraken gemaakt.
•
Beide instanties spreken elkaar aan op de aanwezigheid van traject-, dan wel begeleidingsplannen.
•
Uit de interviews blijkt dat de AMA bij de start eenduidig, dan wel aanvullend geïnformeerd wordt met betrekking tot het aanbod van zowel het COA als Nidos. Ook wat betreft het verstrekte beeld over de asielaanvraag en de juridische procedure van de AMA zijn beide instanties in algemene termen eenduidig: het perspectief is terugkeer.
De inspectie is van oordeel dat: - beide partijen elkaar nog meer moeten aanspreken op een ieders zijn rol m.b.t. de te behalen resultaten; - de voogd (als regisseur) de mentoren van het COA meer zou moeten aanspreken op het verloop van het begeleidingsproces, de methodische cyclus en de kwaliteit van de rapportage. En de mentoren de voogd consequenter moeten aanspreken op zijn rol als regisseur en bewaker van het proces. Dit om een eenduidige, resultaatgerichte en gelijkluidende opstelling naar de AMA toe te bewerkstelligen; - de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de afstemming en samenwerking tussen de mentoren van het COA en de voogden van het Nidos nog onvoldoende is. Uit de interviews blijkt dat het COA en Nidos zich hiervan bewust zijn en dat zij bezig zijn om hier meer invulling aan te geven.
29
Inspectie jeugdzorg
Samenvattend: •
De opvanglocatie realiseert – binnen de beschikbare middelen – de opvang van de AMA’s. Echter een aantal essentiële voorwaarden voor het toepassen van de PI methodiek - zoals de inzet van de instrumenten - wordt niet vervuld, waardoor de AMA (mogelijk) onvoldoende duidelijkheid heeft (en vorderingen maakt) m.b.t. zijn ontwikkelingsproces.
•
In het kader van een doelgerichte ontwikkeling van AMA’s worden COA en Nidos gehinderd door (contextuele) knelpunten als ontoereikend schoolaanbod, de (non) motivatie van de AMA en de toepasbaarheid van de methodiek.
•
Beide partijen (COA en Nidos) spreken elkaar onvoldoende aan op een ieders rol met betrekking tot de te behalen resultaten.
30
Inspectie jeugdzorg
Hoofdstuk 6 Aanbevelingen Locale aanbevelingen (sommige aanbevelingen komen overeen met die van andere locaties)
Op basis van dit onderzoek beveelt de inspectie de locatie Middelburg/regio Middelburg aan: •
Bespreek in het onderlinge overleg op management en uitvoerend niveau regelmatig de rol en taakverdeling tussen mentoren enerzijds en voogden anderzijds.
•
Zorg dat de afstemming tussen traject- en begeleidingsplannen verder verbetert.
•
Maak bij de toepassing van de PI methodiek de besluitvorming over trajectplannen, bevordering naar volgende fases, het overleg tussen mentor en voogd en de mening van de AMA daarover, inzichtelijk in de dossiers.
•
Zorg voor een verdere coaching van de medewerkers in de uitgangspunten en toepassing van de methodiek.
NB Landelijke, algemene aanbevelingen worden opgenomen in het landelijk rapport.
31
Inspectie jeugdzorg
32
Inspectie jeugdzorg
Bijlage: Het toetsingskader AMA 2005 In het onderstaande toetsingskader worden de volgende vragen uit het projectplan verder uitgewerkt. o
Is de opvang en opvoeding voor AMA’s gericht op het ontwikkelen van gedrag dat past bij de leeftijd van de AMA?
o
Is voor de AMA een onderwijsprogramma gekozen dat specifiek gericht is op (terugkeer naar) het land van herkomst?
o
Welke bijdragen leveren voogd en mentor aan de ontwikkeling en terugkeermogelijkheden van de individuele ama?
o
Welke bijdrage levert de samenwerking tussen COA en Nidos (voogdij) aan het ontwikkelingsproces van de AMA’s?
De Inspectie beschrijft wat zij in de instelling verwacht aan te treffen en gaat daarbij uit van de normen voor professioneel handelen te weten: o
het begeleidingsproces is doelgericht;
o
het begeleidingsproces is planmatig;
o
het begeleidingsproces is transparant in zijn stappen, zowel naar inhoud, volgorde en beoogd resultaat als naar meetmomenten, besluitvorming, afstemming en communicatie;
o
het begeleidingsproces kan (bij)gestuurd worden op basis van concrete informatie die tijdens de uitvoering ter beschikking komt.
Het toetsingskader is opgebouwd op basis van het beleid van het ministerie van Justitie, het COA en Nidos. In het kader van dit onderzoek verwacht de Inspectie dat aan de ontwikkeling van de jeugdige gewerkt wordt. De inspectie verwacht daarbij dat: o
de uitgangspositie van de jeugdige vastgesteld is (competentieanalyse);
o
de uitgangspositie gerelateerd is aan het (vermoedelijke) perspectief van de jeugdige;
o
de competenties van de jeugdige verder ontwikkeld worden;
o
het resultaat van de begeleiding aangegeven wordt en het ontwikkeltraject hierop aangepast wordt;
33
Inspectie jeugdzorg
Toetsingskader inspectieonderzoek AMA’s 2005 Beoogd handhavingsniveau / instellingsbeleid Methodische cyclus PI research In het methodisch werken staat de competentieanalyse centraal. Volgens een vaste cyclus wordt de balans opgemaakt van de taken waar de jeugdige voor staat in relatie tot de vaardigheden waar hij over beschikt. Er zijn vier fases binnen de opvang: • de orientatiefase (0-12 weken) • de initiatieffase (3-6 maanden) • de verantwoordelijkheidsfase (3-6 maanden) • de autonomiefase (rest van het verblijf) De competentieanalyse maakt inzichtelijk in welke fase de jeugdige zich bevindt. Het verzamelen van informatie is cruciaal: Bij de start van de opvang wordt - middels een observatieformulier en een mentorgesprek – een eerste competentieanalyse gemaakt. Tijdens het mentorgesprek wordt tevens een trajectplan opgesteld. Deze cyclus wordt na vier weken herhaald.
Inspectie verwacht aan te treffen
Een op het individu afgestemd begeleidingstraject (maatwerk), wat door de mentor en de jeugdige gezamenlijk wordt opgesteld en uitgevoerd. Per fase wordt systematisch gekeken naar het niveau van de competenties op dat moment. Observaties, (zelf)evaluaties en (eventuele) wijziging van de trajectplannen vinden volgens de in de methodiek vastgestelde frequentie plaats. Er vindt gemotiveerde besluitvorming plaats over de tijdsduur per fase en het besluit een jeugdige wel of niet naar een andere fase over te plaatsen.
Na de eerste zes weken wordt het trajectplan afgestemd op het begeleidingsplan (zie onder). Na afloop van 6 weken wordt (o.b.v. observaties) elke 6 wkn geëvalueerd en een mentorgesprek gevoerd wat (eventueel) kan leiden tot aanpassing van de competentieanalyse, het trajectplan en de fase waarin de jeugdige zich bevindt.
34
Inspectie jeugdzorg
De jeugdige krijgt informatie over: -(huis)regels -juridische procedure -perspectief
De jeugdigen worden bij de start van de opvang geïnformeerd over het bestaan en de inhoud van de (huis)regels en de juridische procedures. Bij iedere verandering in de individuele juridische procedure houdt een opvangmedewerker een individueel gesprek met de ama.
Er is een richtinggevend individueel begeleidingsplan van de voogdijinstelling: -totstandkoming binnen zes weken na plaatsing -aansluitend op perspectief terugkeer -m.n. onderwijs en buitenschoolse activiteiten -inclusief trajectplan van de opvangvoorziening
Een begeleidingsplan dat zo spoedig mogelijk na plaatsing tot stand komt. In ieder geval binnen zes weken en sluit aan op perspectief.
-Het begeleidingsplan is met inachtneming van de eigenstandige verantwoordelijkheid richtinggevend voor diegenen die de dagelijkse zorg en begeleiding uitvoeren. -De jeugdige is betrokken bij het opstellen en heeft inzicht in het begeleidingsplan van de voogdij-instelling. -De begeleiding is gericht op het perspectief van de jeugdige.
-Het is zichtbaar in het begeleidingsplan dat de jeugdige betrokken is geweest bij de totstandkoming van het plan. -Doelen zijn concreet, haalbaar en meetbaar. -De opvangvoorziening heeft het begeleidingsplan van de voogdijinstelling in zijn bezit. -Voor elke jeugdige is de inhoud van de begeleiding vastgelegd. Voor elke jeugdige is een toekomstperspectief vastgesteld. De begeleiding sluit aan op het toekomstperspectief.
Inhoud begeleidingsplan: -frequentie contacten voogd–jeugdige -taakverdeling opvang / voogd / school / overigen -doelen op maat -einddoel is vastgesteld binnen gegeven verblijfsperspectief Mentorgesprekken worden met een bepaalde freqentie gevoerd. -na 2 weken, na 4 weken, na 6 weken en vervolgens elke 6 weken.
Het trajectplan is aanwezig en sluit aan op het begeleidingsplan.
Ingevulde rapportagesets, deze bestaan uit een observatielijst, een trajectplan en een evaluatieformulier. Zowel mentor als jongere hebben het trajectplan ondertekend.
35
Inspectie jeugdzorg
Tussentijdse mentorgesprekken worden gevoerd op initiatief van de begeleider of de jongere. De inhoud van deze gesprekken en evt (vervolg-) afspraken worden door de mentor genoteerd in het individuele dossier.
-Een logisch te volgen dossier, waarin sprake is van integrale aanpak (gesprekken, incidenten e.d. worden gerelateerd aan het trajectplan)
Er is pedagogische begeleiding.
De opvangvoorziening voorziet in de aanwezigheid van pedagogische begeleiding.
De opvang gebruikt het competentiemodel als methodiek.
Er wordt een competentie analyse gemaakt t.a.v. de verschillende vaardigheden per fase van de jeugdige. De ontwikkelpunten zijn richtinggevend voor het ontwikkeltraject. De behaalde resultaten worden gemeten en het ontwikkeltraject wordt hierop aangepast.
De voogd bewaakt en controleert de voortgang van het begeleidingsplan. Er is een 6-maandelijkse evaluatie van het begeleidingsplan.
Verslaglegging van de zesmaandelijkse evaluatie van het begeleidingsplan. Resultaten en afspraken worden in de verslaglegging weergegeven. De jeugdige en de opvangvoorziening zijn betrokken bij de evaluatie. Tussen mentor, voogd en jeugdige worden toetsbare niet vrijblijvende afspraken gemaakt.
Er is overleg tussen mentor en voogd. Er is sprake van informatie-uitwisseling over individuele jongeren tussen mentor en voogd onderling.
Rapportage, verzameling van gegevens ten behoeve van de informatie-uitwisseling. Verslaglegging van overleggen waaruit blijkt dat informatie-uitwisseling plaatsvindt over de jeugdige met daarin opgenomen de (evt) consequenties voor het ontwikkeltraject.
Er is wekelijks multidisciplinair – volgoverleg in het COA voor voortgang begeleiding en bespreking signalen.
Verslaglegging van dit overleg. Signalen worden opgepakt en in het trajectplan blijkt dat dit tot resultaat leidt.
De voogd houdt toezicht op de ontwikkeling van de jeugdige
Er is controle en toezicht door de voogd, dit betekent een minimale frequentie van 1 maal per 4 weken bezoek
36
Inspectie jeugdzorg
De AMA’s moeten conform hun fase werken aan hun leerdoelen in het Zichtbaar is dat de AMA’s de mogelijkheden krijgen binnen het kader van hun competentieontwikkeling. centrum aan hun leerdoelen te werken, door deelname aan bewonersraad, safety board, managerfunctie, activiteiten in relatie tot terugkeer e.d.
Er is een onderwijsprogramma voor elke jeugdige (modules). Het onderwijsprogramma is gekozen op basis van het Het onderwijsprogramma is gericht op het toekomstperspectief van de toekomstperspectief en de te leren competenties van de ama. jeugdige.
Er is overleg tussen voogd en de school. De voogd stelt onderwijstraject vast in samenspraak met school.
Er zijn vastgelegde afspraken tussen voogdijwerker en school.
Deskundigheidsbevordering van personeel t.a.v. de methodiek.
Het personeel is geschoold o.b.v. de methodiek van PI Research
Er is kennis over de gezondheidstoestand van de jeugdige. MOA moet die informatie overdragen aan de voogd, conform protocol “overdracht medische gegevens”.
De opvangvoorziening is op de hoogte van de gezondheidstoestand van de jeugdigen. De voogdij-instelling levert relevante informatie aan.
Het verblijfsperspectief van de jeugdige is gericht op terugkeer; in de laatste verblijfsfase komt dit het meest tot uitdrukking
Op basis van de competentieanalyse wordt (per fase) vastgesteld welke vaardigheden nodig zijn in relatie tot terugkeer. De begeleiding stimuleert de ama het land van terugkeer in beeld te houden. Er vindt afstemming plaats rond het vertrek van de jeugdige door de opvangvoorziening met de jeugdige zelf en met zijn voogd.
Er is een eindrapportage bij uitplaatsing
De opvangvoorziening beschrijft bij uitplaatsing de behaalde resultaten en de stand van zaken t.a.v. de ontwikkeling van de jeugdige. Deze eindrapportage wordt ter beschikking gesteld van de jeugdige en de voogdij-instelling.
37
Inspectie jeugdzorg
Er is een afsluitingsrapportage voogdijbegeleiding Er is een vaste dagelijkse routine
Een afsluitingsrapportage met een beschrijving van het bereikte competentieniveau. Ieder opvangcentrum heeft – ten behoeve van de ontwikkeling van de jeugdige – een vaste dagstructuur vastgesteld. Er wordt volgens deze structuur gehandeld. De dagindeling is zo georganiseerd dat er zo veel mogelijk observatiemomenten ingebouwd zijn. De dagelijkse routine wordt regelmatig geevalueerd en zonodig bijgesteld.
Kwaliteitssysteem4 Er is een monitor van COA waarmee de kwaliteit bewaakt wordt.
-Er is systematische bewaking; een systeem dat bewaakt dat er gebeurt wat er moet gebeuren. -De instelling verzamelt systematisch gegevens ter toetsing en verbetering van de kwaliteit. -Bij gebreken in de uitvoering is zichtbaar dat de bewaking functioneert. -Gebreken in de uitvoering worden hersteld.
4
Het uitvoeren van de taken omvat mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van de taken. Het op systematische wijze verzamelen van gegevens ter toetsing en verbetering van de kwaliteit. (Wjz art. 26 lid 1, 2)
38