Micro-simulaties, korte en iets langere termijn effecten van fiscale beleidsmaatregelen Data vereisten Bart Cap´eau∗ Juni 2002 zeer preliminaire versie – commentaar welkom
Samenvatting De Vlaamse overheid heeft in het kader van het fiscaal spoor van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie in Vlaanderen (sbov) de opdracht gegeven om een werkinstrument te ontwikkelen dat de lange termijn effecten inzake welvaartsverdeling van fiscale beleidsmaatregelen evalueert met behulp van micro-simulatietechnieken. In deze nota staan we stil bij de data die dergelijke opdracht vereist.
1
Welvaartsanalyse van het economisch beleid: assumpties van modellen met korte termijn perspectief
1.1
Waarom gedesaggregeerde modellen?
Er zijn diverse redenen te bedenken waarom er een overheid bestaat, in de zin van een politieke autoriteit die ingrijpt in het economisch marktgebeuren van vraag en aanbod van goederen en diensten door individuele agenten, huisgezinnen en bedrijven. We zullen hier verder niet op ingaan en vertrekken van het bestaan van dergelijke politieke entiteit. Er zijn ook diverse wijzen waarop de overheid haar activiteiten financiert. Een basiscursus macro-economie (men consultere bijvoorbeeld Sargent, 1980, p.15)1 onderscheidt drie financieringsbronnen: inflatie ∗
Instituut voor de Overheid, Steunpunt Bestuurlijke Organisatie in Vlaanderen, Van Evenstraat 2C, 3000 Leuven, en Centrum voor Economische Studi¨en, Naamsestraat, 69, 3000 Leuven. E-mail
[email protected] Tel. 016-32.68.61 Fax 016-32.67.96 1 Ter herinnering: wanneer Gt de re¨ele uitgaven aan publieke voorzieningen zijn in jaar t, Rt de belastingontvangsten in jaar t, Pt het prijsniveau in jaar t, en Bt de uitstaande voorraad aan staatsobligaties in het begin van jaar t, die gedurende jaar t een interest rt opbrengen, dan is de overheidsbudgetrestrictie gelijk aan: Gt − Rt + rt Bt =
(Bt+1 − Bt ) + (Mt+1 − Mt ) , Pt
met Mt de geldvoorraad in begin van jaar t.
1
(drukken van geld)2 , lenen (staatsobligaties en schatkistcertificaten) en, tenslotte, het heffen van belastingen. Doelstelling van de diverse deelprojecten in het fiscaal spoor is na te gaan wat de microeconomische effecten zijn van het fiscale luik van het macro-economisch beleid. Een dergelijke benadering van de evaluatie van het fiscale overheidsbeleid is gebaseerd op Dr`eze (1985) en Wibaut (1989). Meer specifiek vertrekken we van een overheid die haar begrotingsobjectief heeft vastgesteld en de financieringswijze van haar saldo heeft bepaald. De vereiste belastingontvangsten (in de periode onder beschouwing) die overeenkomen met het gestelde begrotingsobjectief, duiden we aan met het symbool R. Om de sociale welvaartsimpact na te kunnen gaan van een voorgestelde belastinghervorming dient ook bepaald wat we verstaan onder welvaart. De welvaart van een individu resumeren we in een maatstaf van de re¨ele consumptie(mogelijkheden) van goederen en diensten. Er zijn diverse dergelijke maatstaven beschikbaar, en we gaan niet in op de specifieke keuze van een bepaalde maatstaf. Alleszins hangen deze consumptiemogelijkheden af van het bestaande belastingsysteem. Dit bepaalt immers enerzijds het voor consumptie beschikbare inkomen (via de directe inkomstenbelasting) en anderzijds de prijs van de diverse consumptiegoederen en diensten (via indirecte belastingen die een wig drijven tussen consumenten- en producentenprijs van een goed). Een wijziging in het belastingsysteem heeft derhalve een impact op de individuele welvaart. Deze impact kan nogal verschillen van individu tot individu. Volgend voorbeeld moge dit verduidelijken: Jan en Reinhilde hebben beide hetzelfde nominaal inkomen. Jan lust evenwel geen brood, en besteedt zijn budget aan voeding dan ook volledig aan andere producten. Reinhilde daarentegen is een fervente broodeetster, maar consumeert nauwelijks of geen aardappelen. Stel nu dat de overheid de btw op brood wil verhogen. Het moge duidelijk zijn dat de broodeetster harder wordt getroffen door deze maatregel. De sociale welvaartsimpact van een belastingwijziging tracht dan ook te meten in welke mate de sterkste schouders de zwaarste lasten van de belastinghervorming dragen, of, in casu van een belastingverlaging, de meest behoeftigen de mooiste vruchten krijgen. Er wordt met andere woorden getracht om op verschillende wijzen een beeld te geven van de winnaars en verliezers van belastinghervormingen. Om de impact op de sociale welvaart na te gaan is het dan ook allernoodzakelijkst om over gedesaggregeerde data te beschikken. Voorzover we welvaart hebben gedefinieerd als re¨ele consumptiemogelijkheden, betreft het data omtrent de re¨ele uitgaven aan diverse (idealiter alle) consumptiecategorie¨en. Er is nog al wat discussie aan de gang omtrent de vraag tot op welk 2
Het dient opgemerkt dat de autoriteit om geld te drukken dikwijls niet bij dezelfde instantie ligt als diegene die de beslissingen over de andere twee financieringsbronnen neemt. De eerste ligt bij de centrale bank, en is per 1 januari 2002 aan het nationale niveau onttrokken, het tweede bij de politieke overheden van een land, en het hangt af van de specifieke organisatie van die politieke overheid op welk niveau deze autoriteit wordt uitgeoefend.
2
niveau de data dienen gedesaggregeerd te worden. Data omtrent gemiddelde bestedingen, zoals die in de nationale rekeningen worden weergegeven, bieden alleszins weinig soelaas voor een sociale welvaartsanalyse. Maar anderzijds is een aggregatie op het niveau van de re¨ele beslissingseenheid, het sociologische gezin3 , dikwijls wenselijk, of toch minstens verdedigbaar. Natuurlijk is het re¨ele noch het nominale inkomen van gezinnen met verschillende samenstelling rechtstreeks vergelijkbaar. Equivalentieschalen trachten – zo goed of zo kwaad als het kan – aan dit probleem tegemoet te komen. Met behulp van een equivalentieschaal tracht men bijvoorbeeld het totale inkomen van een gezin met twee volwassenen en drie kinderen in welvaartstermen vergelijkbaar te maken met het inkomen van een alleenstaande. Het moge duidelijk zijn dat deze laatste met eenzelfde nominaal inkomen veel meer kan doen dan het voorbeeldgezin. De micro-simulatie techniek vertrekt van een databestand met gegevens omtrent bestedingen aan diverse consumptiegoederen voor een steekproef van huishoudens. De steekproef dient voldoende representatief te zijn om op basis van een aantal karakteristieken opgeblazen te kunnen worden naar het niveau waarop de analyse betrekking dient te hebben (het populatieniveau genoemd in de statistiek). Voldoende representatief betekent dat er representanten van alle types in de steekproef moeten aanwezig zijn. Indien een maatregel voornamelijk gezinnen met veel kinderen treft, en deze gezinnen zijn niet geselecteerd in de steekproef, of de aanwezige gezinnen van dat type gedragen zich nogal afwijkend ten opzichte van het gemiddelde gedrag van een gezin van dat type, dan kan men een al te rooskleurig of vertekend beeld krijgen van de effecten van deze maatregel. Wanneer de steekproef voldoende representatief is, kan men op basis van een aantal karakteristieken voor elk gezin in de dataset een multiplicator construeren, zodanig dat men, bij een vermenigvuldiging van de geobserveerde gegevens met deze multiplicatoren, uitkomt op cijfers die binnen een betrouwbare marge liggen van de werkelijke aggregaten voor die types. Een dergelijke multiplicator (duidt deze aan met wh ) stelt derhalve dat er op het niveau van de populatie wh gezinnen zijn met gelijkaardige kenmerken (bijv. inkomenscategorie, aantal volwassenen en kinderen, woonplaats, positie op de arbeidsmarkt . . . ) als dat gezin in de steekproef. Zij H een steekproef van gezinnen, dan P dienen de gewichten alleszins zo geconstrueerd te worden dat h∈H wh gelijk is aan het totaal aantal gezinnen in de populatie op het moment van observatie of op het moment waarop de geobserveerde gegevens slaan. Vaak zijn belastinghervormingen niet neutraal. Het gaat dan om wijzigingen in het belastingsysteem die de belastingontvangsten R doen toe- of afnemen. Het gezamenlijk effect van de Reynders-hervormingen4 in de sfeer van de inkomstenbelasting wordt bijvoorbeeld geschat 3
Aanhangers van de collectieve benadering van huishoudelijk gedrag (Chiappori, 1992) wijzen erop dat een huisgezin meerdere beslissingnemers telt en pleiten daarom voor een verdere desaggregatie op subhuishoudelijk niveau. De unitaire benadering gaat daarentegen uit van de vereenvoudigende assumptie dat de welvaart onder de verschillende leden van het gezin gelijk verdeeld is. 4 Hervorming in de inkomstenbelasting geleidelijk ingevoerd vanaf inkomstenjaar 2001 en voltooid in 2004.
3
op een vermindering van de belastingontvangsten met 11.8% (Decoster en Ooghe, 2002). Bij ongewijzigd niveau van publieke voorzieningen (overheidsuitgaven), impliceert een verandering in overheidsontvangsten R, een wijziging in het financieringssaldo van de overheid. Bijgevolg zal de overheid nieuwe obligaties moeten uitgeven (we laten geldcreatie als financieringsinstrument even buiten beschouwing). Dus zal, enerzijds, de momentane consumptie van huisgezinnen die in deze obligaties beleggen, dalen (intratemporeel redistributief effect van spaarders naar belastingbetalers). Anderzijds zullen op een later moment in de tijd, deze leningen terugbetaald dienen te worden en dit gebeurt door het heffen van belastingen in de toekomst (intertemporele redistributie, eventueel doorheen de generaties). Statische, korte termijn analyses, die zich op de onmiddellijke effecten in de consumptiesfeer concentreren, zien deze intertemporele aspecten meestal over het hoofd. Er wordt dan aangenomen dat de ogenblikkelijke nominale uitgaven aan private consumptie van alle gezinnen constant blijven. Het gevolg van deze assumptie is dan wel dat het niveau van publieke voorzieningen eigenlijk niet meer ongewijzigd kan blijven. Een analyse van de redistributieve effecten van belastingwijzigingen op dit niveau laat de effecten van deze verandering in publieke voorzieningen buiten beschouwing. Dat kan verantwoord worden indien men uitsluitend de herverdelingseffecten van de belastinghervorming zelf wil achterhalen. Om dit effect apart te kunnen bestuderen dient men wel te veronderstellen dat de welvaartseffecten van gewijzigde publieke voorzieningen geen invloed uitoefenen op de allocatie van private consumptie. Deze optie wordt vooral gekozen voor studies van hervormingen in de sfeer van de indirecte belastingen (belastingen doorheen een wig tussen consumenten- en producentenprijs). Anderzijds plachten studies van de hervormingen van de inkomensbelastingen naar verandering in de verdeling van het netto beschikbaar inkomen te kijken, v´o´ or allocatie van dit inkomen over sparen en onmiddellijke consumptie. Ingeval men houdt aan de assumptie van ongewijzigde publieke voorzieningen, wordt er dan verondersteld dat de financieringslast van het overheidstekort volledig op de schouders van toekomstige generaties valt of, ` a la limite, op de schouders van de huidige generatie, maar dan in de toekomstige periode. Een statische studie van een inkomensbelastinghervorming doet er daarom goed aan dezelfde assumpties te maken als bij een studie van hervormingen in de indirecte belastingen: wijzigingen in de overheidsontvangsten R worden onmiddellijk weerspiegeld in een evenredige verandering van de overheidsuitgaven G. Zoniet, dan dreigt men uit het oog te verliezen dat de gemaakte schulden op een bepaald moment in de toekomst dienen terugbetaald te worden, en dit kan de evaluatie van redistributieve effecten serieus vertekenen. Natuurlijk wordt hierbij alweer het welvaartseffect van de wijziging in die publieke voorzieningen buiten beschouwing gelaten. En dit behelst zowel de directe effecten (minder of meer publieke voorzieningen) als de indirecte effecten (de reductie in de uitgaven aan wegenonderhoud ingevolge een belastingvermindering zal bijvoorbeeld een impact hebben op de keuze tussen privaat en publiek transport voor het vervullen van de mobiliteitsbehoefte, zodat het re¨ele welvaartseffect allicht anders is dan onder de assumptie dat re¨ele consumptiebeslissingen 4
onafhankelijk zijn van het niveau van publieke voorzieningen en enkel be¨ınvloed worden door de verandering in het beschikbaar inkomen). De micro-simulatietechniek tracht ook de interacties tussen diverse deelaspecten van het globale belastingsysteem te achterhalen. Een belastinghervorming is meestal een pakket van maatregelen, waarvan het globale effect, ook voor ´e´en welbepaald gezin, niet a priori duidelijk is. Anderzijds werken diverse deelaspecten van het fiscaal systeem op elkaar in, zodat ook het globale effect van een minieme wijziging in de fiscale structuur niet erg duidelijk is. Het effect van een verandering in de van belasting vrijgestelde inkomsten hangt bijvoorbeeld af van de structuur van de marginale tarieven. Meestal zijn de herverdelende effecten van belastingwijzigingen niet a priori vast te stellen, en hangen ze af van de inkomensverdeling voor belastingen. Zo kan het zijn dat het overbrengen van het Belgische belastingsysteem naar Nederland en vice versa voor beide landen leidt tot een toe- of afname van de inkomensongelijkheid.
1.2
De incorporatie van gedragsreacties
Bij het invoeren van belastinghervormingen heeft de beleidsmaker meestal bepaalde doelstellingen in het hoofd. Maar indien hij recht toe recht aan rekent, kan hij wel eens bedrogen uitkomen. Laat ons even terugkeren naar het voorbeeld van de broodeetster, Reinhilde. Indien de overheid de belasting op brood verhoogt, zal ze misschien toch, net als Jan, wat meer, nu relatief goedkopere, pasta gaan eten, daar anders haar budget aan brood zodanig groot wordt, dat ze niet meer wekelijks naar de cinema kan gaan. Indien de overheid, omwille van welke reden ook, op het oog had om de broodeters te treffen, dan dient ze er derhalve rekening mee te houden dat de broodeters op haar maatregelen zullen reageren door een verschuiving in het consumptiepatroon. Ook een empirische analyse van de te verwachten effecten van genomen maatregelen dient met dergelijke reacties rekening te houden. Indien men met deze reactie geen rekening houdt, dan meet men natuurlijk de vermoede welvaartseffecten niet exact. Overigens hou je altijd impliciet rekening met een bepaald type van gedragsreacties, alleen valt dat misschien niet altijd op bij korte termijn analyses. Wanneer je ervan uitgaat dat de onmiddellijke consumptie en arbeidsaanbod bij een belastingwijziging niet be¨ınvloed worden, dan ga je er impliciet van uit dat de individuele rekening van de wijziging – dit is wat je als gezin meer of minder aan belastingen moet betalen ingevolge de hervorming – volledig ten laste (of ten gunste) van je spaarrekening komt, en dus in feite betrekking heeft op consumptie in de toekomst. We onderscheiden volgende reacties van de burgers (Deze lijst is natuurlijk niet exhaustief, maar het zijn de reacties waarvan het economisch gedragsmodel vooropstelt dat ze kwantitatief het belangrijkst zullen zijn. We nemen dus aan dat andere gedragsaspecten voldoende overgankelijk zijn om ze te kunnen beschouwen we als statistische ruis.):
5
1. Prijseffecten: prijswijzigingen be¨ınvloeden de allocatie van het inkomen. De wet van de vraag, met name dat goederen minder geconsumeerd zullen worden naarmate ze relatief duurder worden, geldt onder zekere assumpties, wanneer het re¨ele inkomen constant wordt gehouden. 2. Inkomenseffecten: de budgetaandelen (proportionele verdeling van het inkomen over diverse consumptiecategorie¨en) is inkomensafhankelijk. De fameuze wet van Engel zegt bijvoorbeeld dat het budgetaandeel aan voeding zal dalen naarmate het inkomen stijgt. Een niet inkomensneutrale hervorming van de inkomensbelastingen die een voor iedereen een gelijke procentuele verandering in belastingdruk (verschuldigde belastingen gedeeld door inkomen voor belastingen) met zich meebrengt5 , kan derhalve via de herallocatie van het nieuwe inkomen over de diverse consumptiegoederen onverwachte verdelingseffecten met zich meebrengen. Alleen al om dergelijke complexe interacties tussen diverse aspecten van het globale belastingsysteem na te gaan, valt een micro-simulatiemodel aan te bevelen. 3. Belastingontwijking: onder belastingontwijking wordt elke wettelijk toegestane actie verstaan die een vermindering van de te betalen belastingsom op het oog heeft, door het exploiteren van de achterpoortjes, complexiteiten en onduidelijkheden in het bestaande belastingsysteem. Dit is geen exacte definitie. De gangbare praktijk bij niet gehuwde partners met kinderen om deze beiden als ten laste op te geven kan als voorbeeld dienen. Het verhuizen naar een gemeente met een lager belastingtarief is een ander voorbeeld. Diverse technieken om de werkelijke beroepskosten artificieel op te drijven zeker ook. 4. Van belastingontduiking is er dan weer sprake wanneer wettelijke verschuldigde belastingen niet worden betaald. Het niet aangeven van belastbare inkomsten of zwart werk zijn bekende voorbeelden. In de sector van de transactiebelasting op vastgoed (het zogenaamde registratierecht) is prijsbewimpeling een courant gangbare praktijk: de officieel geregistreerde transactieprijs, die de grondslag van de belasting vormt, wordt door de contracterende partijen lager gereveleerd aan de belastingautoriteit, dan de feitelijke transactieprijs. Diverse veilingsystemen kunnen deze vorm van fraude het hoofd trachten te bieden.
2
Data
De empirische evaluatie van de verdelingseffecten van beleidsmaatregelen legt stringente eisen op aan de data die voor dergelijke studie noodzakelijk zijn. 5
We spreken van een belasting die de progressiviteit van het systeem, in de betekenis van afwijking van een proportioneel systeem (Kakwani, 1977), intact laat.
6
De aangewende dataset moet vooreerst representatief zijn. Wanneer we bijvoorbeeld de verdelingseffecten van een verandering in de registratierechten op het oog hebben, dan zal ook afgezien van de manier waarop potenti¨ele kopers daarop reageren, slechts een beeld daaromtrent verkregen worden indien we iets te weten kunnen komen over de welvaartspositie van huiseigenaars (personen die hun eigen woning kopen of bouwen) versus huurders in de populatie. Een beeld omtrent de samenhang tussen eigenaarsstatuut en welvaart wordt daarom, bij wijze van voorbeeld, in bijlage bij deze tekst meegegeven. Het beeld van het eigenaarsstatuut werd geschat op basis van de gegevens uit de budget-enquˆete 97-98 van het nis (nationaal instituut voor de statistiek). Representativiteit van de dataset vereist meestal dat het aantal observaties voldoende groot is. Een groot aantal observaties laat ook toe om veel preciezere uitspraken te doen omtrent de te verwachten effecten. We hebben in de gegevens in bijlage, in tegenstelling tot wat nogal eens de gewoonte is, percentages steeds laten vergezellen van de standaardfout. Deze standaardfout zegt iets over de waarschijnlijkheid dat onze berekende (geschatte) percentages op basis van de steekproefgegevens niet al te ver af liggen van het werkelijke percentage in de populatie. Omwille van de aard van het onderzoek, (her)verdeling van inkomen en welvaart, zijn micro-data, tevens onontbeerlijk. Hoe groter de aggregatie van de gegevens, hoe minder verfijnd ons beeld van de sociale ongelijkheid is. De traditionele kerngegevens van de economie: bbp per capita, werkloosheidspercentages, schuldratios en inflatie geven ons geen soelaas voor een antwoord op vermelde vragen. Maar ook decielgegevens zijn vaak veel te ruw, daar zij de ongelijkheid binnen elk deciel over het hoofd zien. Moderne welvaartsanalyse tracht ook vaak de effecten van beleidsmaatregelen voor zo veel mogelijk gezinnen uit te rekenen om op die manier een profiel van winnaars en verliezers trachten te construeren (cf. King 1983). Wil men bovendien ook de reactie van individuele agenten op beleidsmaatregelen mee opnemen, dan moet men data op het niveau van deze beslissingseenheid verzamelen. Het is onderhand bekend dat de som van de individuele reacties in de markt niet gelijk is aan de reactie van een gemiddeld agent, die wat van de kenmerken van alle individuele actoren in zich opneemt. Hoe onverdroten onze ijver ook om een zo exact en onvertekend mogelijk beeld van de werkelijkheid te krijgen, er dient ook steeds een afweging gemaakt tussen exactheid en inzicht. Soms is het onmogelijk om een exacter beeld te krijgen, eenvoudigweg omdat het taksinstrumentarium veel gedetailleerder is dan de registratie van de gegevens. Zo kon de verdelingsimpact van een milieutaks op dranken in plastic flessen nooit terdege onderzocht omdat geen enkele micro-dataset (op niveau van gezinnen) in Belgi¨e registreert in welke verpakking de bewuste goederen worden gekocht, en wie welke verpakking verkiest. Soms is het te verwachten effect ook te gering om empirisch betrouwbaar te kunnen worden waargenomen. Het rechtstreekse effect van een verlaging van de transactiekost in de markt van onroerende goederen treft enkel diegenen die het goed kopen gedurende de observatieperiode. 7
Daar de meeste gezinnen slechts uiterst zelden een huis kopen, worden op een bepaald moment in de tijd slechts een klein deel van de mensen gevat door deze maatregel, zodat het heel moeilijk is om een betrouwbaar beeld te krijgen van het onmiddellijk effect van dergelijke maatregel. In de jaren 1997 en 1998 werden bijvoorbeeld respectievelijk 107.398 en 106.742 woningen verkocht. Als je weet dat er in Belgi¨e op dat moment ongeveer 4.089.466 gezinnen leefden, dan is het impacteffect van een wijziging in het registratierecht dus slechts 2,6%. Dit is wellicht een te kleine groep om betrouwbare informatie uit te puren op populatieniveau6 . Om de werkingsmechanismen van verschillende soorten belastingen te doorgronden is het vaak ook aangewezen na te denken in een fel vereenvoudigde wereld. Zo werd de controverse rond de eventuele noodzakelijkheid van indirecte belastingen als aanvullend instrument op de directe belastingen, gevoed vanuit modellen waarin de interactie tussen consumptie en arbeidsaanbod zeer eenvoudig werd gehouden: indien mensen eerst zouden beslissen hoeveel ze gaan werken en vervolgens hoe het verworven inkomen zal worden besteed, dan is er geen nood aan een gedifferentieerd indirect belastingsysteem. In de realiteit is die vereenvoudigende assumptie dan misschien niet voldaan, ze brengt ons belangrijke inzichten over de manier waarop directe en indirecte belastingen functioneel op elkaar inwerken en doorbreekt een aantal grondig foute id´ees fixes, bijvoorbeeld dat indirecte of consumptiebelastingen noodzakelijk regressief zouden zijn. Tenslotte is het soms ook vanuit empirisch oogpunt verantwoord om sommige interacties te verwaarlozen, eerder dan, door ze op onvolkomen wijze op te nemen, het risico te lopen op vertekening van de belangrijkere aspecten. Ook voor het onderzoek naar de effecten van belastingwijzigingen in de sector van het onroerend goed, zullen we noodgedwongen heel wat simplifi¨erende veronderstellingen moeten maken. Hieronder sommen we een aantal te bestuderen thema’s op en duiden aan op welke vragen hiermee een empirisch antwoord kan gegeven worden. We geven ook aan welke data voor een empirische invulling zijn vereist, en waar die vermoedelijk te krijgen zijn. Bij de beschrijving van de nodige data trachten we zo precies mogelijk te zijn op volgende drie punten: – observatie-eenheid: een gegevensbank is een steekproef uit een populatie waarbij men een bepaalde welomschreven gebeurtenis herhaald waarneemt. De observatie-eenheid meldt waarop die herhaling slaat. De overheidsuitgaven in verschillende opeenvolgende 6
Het feit dat het registratierecht bij aankoop van een woning algauw het bedrag van de jaarlijkse inkomensbelastingfactuur van het gemiddelde Belgische gezin, die in 1998 zowat 391.783 bef bedroeg (op basis van de Nationale Rekeningen, categorie D.51), overschrijdt, doet hier niks aan af. Ook al is de individuele welvaartsimpact van zo een belasting misschien drastisch, dan nog kan het effect ervan moeilijk meetbaar zijn omdat ze slechts een kleine groep treft. Bovendien dient vermeld dat deze vergelijking mank loopt omdat het registratierecht, in tegenstelling tot de inkomensbelasting, geen recurrente belasting is. Het bedrag dient derhalve geamortiseerd te worden, alvorens met de inkomensbelasting te kunnen vergeleken worden. Die amortisatie is eigenlijk een nogal grove methode om de intertemporele aspecten van beslissingen tot aankoop van duurzame goederen, waarover verder sprake, op te nemen.
8
jaren registreren, bijvoorbeeld, vormt een tijdreeks. De observatie-eenheid is het jaartal. Maar je kan ook de overheidsuitgaven van diverse landen op een zelfde moment in de tijd observeren. Je bekomt dan doorsnede gegevens en de observatie-eenheid is een land. Uit de aard van het onderzoek werken we vooral met micro-data, dat zijn data waarbij de observatie-eenheid individuele agenten zijn (of daar dicht genoeg bij aansluiten). In het moderne empirisch economisch onderzoek wordt vaak gewerkt met panel-data, dit zijn gegevensbanken waarbij men dezelfde observatie-eenheid op verschillende momenten in de tijd bezoekt en dezelfde gebeurtenissen voor dezelfde observatie-eenheid dus noteert op verschillende momenten in de tijd. – variabelen: welke gegevens (gebeurtenissen) dienen geregistreerd voor welk type onderzoek? – de steekproef- en populatiekenmerken Bij het eventuele aankopen of construeren van databanken met het oog op onderzoek, maar ook voor administratieve doeleinden, dienen deze drie aandachtspunten ge¨evalueerd. In alle geval prefereren we als onderzoekers zoveel mogelijk te werken met ruwe gegevens, dit zijn gegevens zoals die door enquˆeteurs worden genoteerd, of, soms nog beter, door de ambtenaar worden geregistreerd. Bij verwerkte gegevens (prijsindices, aggregaten, gemiddelden. . . ) dringt zich steeds de vraag op of deze manipulaties wel de meest geschikte waren voor de gevraagde analyses (zijn de wegingsfactoren bij de constructie van prijsindices bijvoorbeeld diegene die relevant zijn voor de bestudeerde goederen markten?). Vaak wordt er bovendien een terughoudendheid aan de dag gelegd bij leveranciers van verwerkte data om de details te geven omtrent de gehanteerde procedures. Er is tenslotte de mogelijkheid om onderzoekers zelf de hun benodigde data te laten verzamelen. Er dient evenwel rekening mee gehouden worden dat data verzamelen een kostelijke en tijdsintensieve bezigheid is. Indien in het kader van het fiscaal spoor een bijkomende opdracht zou gegeven worden om zelf gegevens te verzamelen voor een studie van de verdelingseffecten, dan lijkt een periode van twee jaar (1 jaar voor de registratie van de gegevens en 1 voor het invoeren, coderen, cleanen en toegankelijk maken) ons een minimale vereist. Dergelijke opdracht lijkt ons overigens weinig zinvol indien deze niet in een lange termijn perspectief wordt geplaatst. Werken met administratieve gegevensbanken – ook al ontgaat aan deze de schaduwzijde van de economie – geniet onze voorkeur voor welvaartsanalyse, omdat zij alleszins de feitelijk betaalde belastingfactuur registreren, en omdat ze uitstekend geschikt zijn voor het trekken van grote en representatieve steekproeven. We signaleren tenslotte dat de Amerikaanse belastingautoriteiten een speciaal “Taxpayer Compliance Measurement Program” hebben, dat er in slaagt zelfs over belastingontwijking en -ontduiking – de belangrijkste lacune van administratieve data – een beeld te krijgen (zie Bishop, Chow, Formby en Ho 1997) 9
Samenvattend: voor het bestuderen van verdelingseffecten van fiscale maatregelen zijn microdata (op gezinsniveau) onontbeerlijk, en, om beleidsrelevante uitspraken te kunnen doen, dient de steekproef representatief te zijn zodat ze, zonder te veel verlies aan betrouwbaarheid, kan opgehoogd worden naar het populatieniveau. Deze databanken dienen sociologische karakteristieken en kenmerken van de samenstelling van de bevraagde gezinnen te bevatten, evenals welvaartsindicatoren, of gegevens die toelaten om deze te berekenen (uitgaven aan consumptie, inkomen. . . ) en variabelen omtrent de impact van de beleidsmaatregelen voor en na hervorming op die gezinnen (belastingfactuur voor en na hervorming, bijvoorbeeld). Eventueel kan de impact van de voorgestelde hervormingsmaatregel op de gezinnen in de steekproef worden voorspeld of berekend, op basis van de variabelen in de steekproef, zodat men niet hoeft te wachten op de invoering van een maatregel alvorens de vermoede effecten ervan te kunnen in kaart te brengen. Dit vereist wel dat de determinanten van de belasting in kwestie (de belastinggrondslag), als variabele in de steekproef aanwezig zijn. De verschuldigde inkomensbelasting kan je bijvoorbeeld niet berekenen op basis van gegevens omtrent uitgaven aan consumptie. Naarmate we daarbij proberen te voorspellen hoe de burgers zullen reageren op getroffen maatregelen, spreken we van het opnemen van gedragsreacties in het simulatiemodel. Daar de belastingautoriteiten ambtshalve fiscale en inkomensgegevens noteren voor de gehele populatie, lijkt het ontsluiten van deze data-bestanden (bij wijze van steekproeftrekkingen) van het allergrootste belang voor beleidsrelevant onderzoek.
2.1
Marktstudie en analyse van de vraag
De studie van de vastgoedmarkt kan vanuit vele oogpunten gebeuren: prijsvorming op de markt, investeringskeuzes, veilingmechanisme (analyse van de eigenschappen van het mechanisme van de openbare verkoop),. . . Vanuit welvaartsoogpunt zijn we minder in deze aspecten ge¨ınteresseerd. Het bezit van of het beschikken over een degelijke woning is een belangrijke determinant van de levensstandaard van een gezin. In welke mate men zich een degelijke woning kan veroorloven hangt af de prijs van woningen, relatief ten opzichte van de prijs andere goederen, en het inkomen waarover je beschikt. Bij een studie van de markt willen we iets te weten te komen over de keuze van woning in functie van veranderende prijzen en inkomens. We concentreren ons derhalve in eerste instantie op de vraagzijde van de markt en maken hero¨ısche assumpties over de aanbodzijde, met name constante producentenprijzen7 Dit betekent dat we dan ook weinig zullen zeggen over de repercussies van fiscale beleidsmaatregelen op 7
De producentenprijs in de (secundaire) markt der koopwoningen is de aanbodprijs, de prijs die de aanbieder voor zijn goed krijgt.
10
de prijzen in de economie. Daartoe zou de uitbouw van een gecalibreerd evenwichtsmodel voor de economie vereist zijn. Het is daarentegen wel gedeeltelijk mogelijk om de vermoede effecten uit te rekenen van variaties in de evenwichtsprijzen ingevolge fiscale maatregelen. Vraaganalyse – het schatten van prijs- en inkomenseffecten op de vraag naar diverse goederen – veronderstelt gegevens over uitgaven aan diverse consumptiegoederen en de consumentenprijzen en inkomens op het moment van deze uitgaven. Er wordt van uitgegaan dat in Westerse maatschappijen de markten voldoende ge¨ıntegreerd zijn om aan te nemen dat er geen regionale prijsverschillen zijn, of dat deze althans niet voldoende betrouwbaar ge¨ıdentificeerd kunnen worden. Daarom betekent de vereiste van prijsvariatie over de observatie-eenheid dat de gegevens op verschillende momenten in de tijd moeten opgemeten worden. Traditioneel werden in Belgi¨e vraagsystemen geschat op basis van de nationale rekeningen (die gemiddelde consumptiebestedingen over diverse goederen categorie¨en bevatten in nominale en re¨ele8 eenheden). De observatie-eenheid in deze data is een jaar en het gaat dus om een tijdreeks. De gedragsmodellen waarmee economen werken, gaan echter niet noodzakelijk op voor geaggregeerde gegevens. In het buitenland worden vraagsystemen daarom meer en meer geschat op basis van micro-data, die geconstrueerd worden door het samenvoegen van verschillende budget-enquˆetes (Let wel: samengevoegde cross-secties vormen geen panel!). In Belgi¨e is de budgetenquˆete van het nis9 bij ons weten de enige micro-dataset (de observatieeenheid is een gezin) met gegevens inzake het uitgavenpatroon aan diverse consumptiegoederen, die representatief is voor de Belgische populatie. In Belgi¨e werd reeds een aanvang gemaakt met het schatten van inkomenseffecten (zogenaamde Engel-curven) op basis van deze gegevens. Om ook aan prijsinformatie te geraken op de relevante tijdstippen van de enquˆetes zal een overeenkomst nodig zijn met de Dienst Indexcijfer van het federale Ministerie van Economische Zaken, die prijsindexcijfers voor diverse goederencategorie¨en construeert. Wij hebben een aanvraag gedaan bij de Dienst Indexcijfer (federale ministerie van Economische Zaken) om de individuele componenten en gewichten van het consumptieprijsindexcijfer aan te kopen. Dit geeft ons voldoende flexibiliteit voor de constructie van goederengroepen in de vraaganalyse. We hebben momenteel de budgetenquˆete van 97-98 en 99 na elkaar gezet (uitgevoerd door Frederic Vermeulen) en zullen deze samengevoegde databank gebruiken voor het calibreren van de parameters van een specifiek en gekend vraagmodel uit de literatuur (het quadratic almost ideal demand oftewel quaid-model, cf. Banks, Blundell en Lewbel 1997). Het spreekt 8
Het is belangrijk op te merken dat de deflatie met goederencategorie specifieke indices dient te gebeuren, om de voor vraaganalyse noodzakelijke relatieve prijsvariatie te kunnen observeren. 9 Sinds 1995/96 worden gegevens over consumptie-uitgaven op permanente basis verzameld, bij steeds wisselende, maar representatieve steekproeven. Te voren waren er nog twee omvangrijke bevragingen in 1978-79 en 1987-88.
11
vanzelf dat de twee waarnemingsmomenten (1997-98 en 99) niet toelaten om op basis van deze data betrouwbare uitspraken te doen. We zullen de resultaten echter uitsluitend gebruiken voor een marginale analyse gedurende het eerste onderzoeksjaar. Voor de komende werkingsjaren hebben we dan ook voorzien om deze koppelingstechniek verder uit te breiden naar meerdere jaren om zo voor het eerst in Belgi¨e een schatting van een vraagmodel met representatieve micro-gegevens mogelijk te maken. Samenvattend: een marktstudie, in onze benadering, komt neer op een studie van de vraag. Aanbodseffecten worden verwaarloosd, of slechts ex post in een analyse betrokken. De vraaganalyse is uit op een kwantitatief antwoord op de vraag naar de te verwachten reacties op prijs- en inkomenswijzigingen in de vraag (consumptie) van de burgers. Veel belastinghervormingen komen neer op een wijziging van de relatieve prijzen en/of van het inkomen. Een kwantitatief begrip van deze reacties is derhalve uitermate belangrijk voor een empirische studie van de welvaarseffecten van belastinghervormingen. Wij menen dat een koppeling van verschillende nis budget-enquˆetes, aangevuld met informatie over relatieve prijsvariatie, de enige gegevens zijn die ons toelaten een vraagsysteem op basis van representatieve micro-gegevens in Belgi¨e te schatten. In bijlage geven we bij middel van enkele preliminaire resultaten aan hoe deze dataset ook toelaat om heel wat te weten te komen over de relatie tussen het eigenaarsstatuut van een woning en welvaartsverdeling in termen van re¨ele consumptie-uitgaven10 .
2.2
De prijs van een woning, de gebruikskost en depreciatie
E´en van de belangrijkste simplificaties die we tijdens de beginfase van het onderzoek maken, is het achterwege laten van de lange termijn effecten van belastingen in de vastgoed sector. We beschouwen wonen dus op dezelfde manier als andere consumptiegoederen. We kijken derhalve niet zozeer naar het aanschaf- en verkoopgedrag van het gezin, maar naar het gebruik van de woning. Voor een huurder is de prijs van het woongebruik gemakkelijk vast te stellen, en komt overeen met de maandelijkse huurprijs. Een mogelijk equivalent daarvan is de afbetalingskost van de lening die de woonbezitter heeft aangegaan om zijn of haar huis te verwerven. Maar dit bedrag reflecteert eerder (en enkel) de financieringskost voor de verwerving van de woning. De gebruikskost dient te reflecteren wat het je als bezitter van de woning kost om een jaar lang in je huis te wonen. Als bezitter moet ik derhalve het vermogen opbouwen en de daartoe vereiste interestlast, r, dragen. Maar gezien dit opgebouwde vermogen ook in de toekomstige jaren nog zijn diensten levert, moet ik tegenover deze kost de waarde plaatsen van de woning 10
Re¨ele consumptie-uitgaven zijn de uitgaven aan consumptie ge¨evalueerd aan producentenprijzen, en vormen dus in feite een maatstaf voor geconsumeerde hoeveelheid.
12
het toekomstige jaar. Als ik het huis het komende jaar weer verkoop en ik trek dat bedrag af van de aankoopprijs, dan bekom ik in feite wat het mij kostte om een jaar in deze woning te verblijven. Om de waarde van de woning morgen van deze van vandaag af te trekken, moet je deze prijs verdisconteren, aan de gangbare interestvoet. Wanneer leningen voor het verwerven van eigen woningen fiscale voordelen opleveren, moet men de netto interestvoet, na aftrek van belastingen in acht nemen. Zij τ de procentuele belastingvermindering die te verwachten valt van een hypothecair krediet, dan is de netto financieringskost derhalve r(1 − τ ). Anderzijds daalt de re¨ele waarde van het huis door het gebruik. Om de waarde van het huis intact te houden, dient met een afschrijvingskost δ rekening gehouden te worden. Alles bij elkaar, is de gebruikskost van een woning voor de huisbezitter gelijk aan: gebruikskost woning = Pht − (1 − δ)
Pht+1 . 1 + r(1 − τ )
Indien het jaar van effectieve aankoop van de woning t is, dient dit bedrag verhoogd met het registratierecht θPht . Er zijn diverse varianten op deze formule, en ze is deels individu specifiek (omdat het belastingvoordeel dikwijls individu specifiek is). Alleszins dient ze aangepast te worden voor individuen die gerantsoeneerd zijn op de kapitaalmarkt, dat zijn individuen die geen lening kunnen afsluiten. Voor deze individuen ligt de virtuele interest hoger dan de marktinterest. Deze virtuele interest is de interest tegen dewelke een individu waaraan de financi¨ele instelling een hypothecair krediet weigert, in een vrije markt had besloten om toch niet te gaan lenen. We duiden deze viruele interest aan als r + λ. Een wat handzamer schrijfwijze (in een model met continue tijd) is dan bijvoorbeeld: gebruikskost woning = (r(1 − τ ) + λ − (1 − θ)πhe ) + δ)
Ph t . Pt
Pt is de prijs van consumptiegoederen op moment van aankoop, t. In deze formule is de variabele r, de rentevoet voor hypothecaire leningen indien een lening aangegaan wordt voor de volledige marktwaarde van het goed11 , te vinden in offici¨ele statistieken (of men kan de specifieke interestvoet nemen waaraan het individu een lening heeft afgesloten, voor zover deze informatie beschikbaar is). Op basis van macro-economische modellen met parti¨ele aanpassingsmechanismen naar lange termijn evenwichten worden dikwijls schattingen gemaakt van de re¨ele depreciatie van kapitaal en onroerend goed, δ. De belasting(voordelen) τ en θ kunnen op basis van het belastingsysteem worden vastgesteld. Idealiter zouden ook hier individu-specifieke maatstaven gehanteerd dienen te worden. De vastgoedprijs, Ph , en de verwachte stijging van de huisprijzen, πhe , zijn echter minder makkelijk te achterhalen. Het zijn geen primitief observeerbare gegevens en ze moeten geschat worden. 11
Indien slechts een gedeeltelijke schuldfinanciering nodig is, dan is r een combinatie van de hypothecaire rentevoet en de kredietrentevoet op de markt. Het gewicht van beide componenten hangt af van de schuldfinancieringsratio voor het gekochte goed. Helaas laten de ons bekende datasets niet toe om deze variabele voor individuele huisgezinnen te achterhalen.
13
In de literatuur worden twee technieken naar voren geschoven om huisprijzen te meten. De ene (methode van herhaalde verkoop) schat een woningprijsindex aan de hand van een dataset die de opeenvolgende verkoopprijzen bevat van diverse woningen die minstens twee keer verkocht werden tijdens de waarnemingsperiode (de observatie eenheid is de verkoop hier, en de enige variabelen in de dataset zijn de verkoopprijs en datum en een identificatievariabele voor de woning). De trend in de waargenomen verkoopprijzen is dan een schatter voor de gemiddelde stijging van de verkoopprijs. Meestal heeft men echter geen data omtrent opeenvolgende verkopen van hetzelfde vastgoed. Dikwijls wordt dan gebruik gemaakt van de hedonische prijs regressie techniek. Deze verklaart de woningprijs op basis van een aantal karakteristieken (ligging, regio, kadastraal inkomen, aantal kamers, comfort, . . . ). De residuele trend is dan wederom de prijsindex van een woning. Data om prijzen van woningen met deze techniek te schatten, nemen de verkoop op moment t wederom als observatie-eenheid. Ditmaal zijn echter geen observaties over consecutieve verkopen van hetzelfde vastgoed vereist, maar een zo uitgebreid mogelijk aantal variabelen met kenmerken van het vast goed. Het is met het oog op een dergelijke dataset dat wij in het verleden het nis hebben gecontacteerd om een beschrijving te bekomen van de gegevens die worden genoteerd door de registratiekantoren en aan deze instelling worden overgemaakt (het zijn mogelijks ook deze gegevens die het nis verkoopt aan het vastgoed studiebureau stadim, maar dat dient verder onderzocht). Ook de Koninklijke Federatie van Belgische notarissen en de immobili¨en maatschappij korfina werden aangeschreven ten einde te exploreren welke data bij deze maatschappijen of instanties aanwezig zijn. De eerste twee instanties werden zelfs tweemaal aangeschreven, maar geen van hen heeft geantwoord. Samenvattend: voor de constructie van een prijsindex voor woningen is een op basis van administratieve gegevens relatief eenvoudig te construeren dataset nodig. De waarnemingseenheid is de verkoop van een vastgoed en de variabelen zijn de verkoopprijs (voor belastingen) en de verkoopsdatum, de verschuldigde belastingen en andere transactiekosten (notariskosten), en een set van kenmerken van de woning (oppervlakte, ligging, regio, aantal kamers, comfort, nietge¨ındexeerd kadastraal inkomen). De meeste van deze gegevens worden administratief genoteerd, of kunnen geconstrueerd worden via een koppeling van de gegevens door de ontvangstkantoren geregistreerd, aan gegevens uit het kadaster. De constructie van deze dataset lijkt ons een belangrijk instrument te worden om de verschillen in woonkosten te berekenen in de toekomst. Mogelijks moeten stappen ondernomen worden naar het nis opdat zij de administratieve gegevens die betrekking hebben op de fiscale bevoegdheden van Vlaamse Gemeenschap, ter beschikking stelt van de bevoegde administraties. Het beleid heeft ook belang bij het uitbouwen van relevante datasets onder meer om de 14
inningscapaciteit te verhogen. Stel dat men bijvoorbeeld het registratierecht inkomens- of gezinskarakteristiek afhankelijk wil maken, dan kan een implementatie van dergelijke maatregelen zeer gebaat zijn bij de beschikbaarheid van een databank met bewuste gegevens. Het is natuurlijk evident dat de betrouwbaarheid van ingevulde gegevens zal dalen naarmate de burger merkt dat deze zullen aangewend worden voor de inning van belastingen. De prijsschattingen op basis van zulk een dataset zullen gecross-checkt worden met equivalente resultaten uit de nis budgetenquˆete, ten einde enig zicht te krijgen op de validiteit van de vastgoedgegevens in deze laatste.
2.3
De welvaartskost van een marginale belastingwijziging
Op de studiedag van 4 november willen wij in de eerste plaats empirische resultaten presenteren van de statische (onmiddellijke) impact van kleine wijzigingen in het bestaande (indirecte) belastingsysteem. Meer bepaald zullen wij nagaan wat de te verwachten welvaartskost is van een kleine belastingwijziging in 12 goederen aggregaten. Een indirecte belasting meten we als de wig, ti , tussen verkoop- en aankoopprijs. In deze oefening zal het registratierecht dus als een indirecte belasting beschouwd worden. Een verhoging van de belasting op een bepaald goed i heeft enerzijds een (negatieve) impact op de welvaart van een individu, h, dat we meten aan de hand van de consumptiehoeveelheid van dat goed door dat individu, xih . Een met welvaartsgewichten, genoteerd als wh βh , gewogen som van deze consumptie vormt de globale impact op de sociale welvaart van een belastingverhoging ge¨ınd via dat goed. Anderzijds heeft deze verhoging ook een (vermoedelijk positieve) impact op het overheidsbudget: het rechtstreekse effect is gelijk aan de totale consumptie of marktvraag, Xi . Anderzijds zal het consumptiepatroon lichtjes wijzigen tengevolge van de prijswijziging, en dit effect meten we via de formule P dxjh P j tj dti waarvoor we kwantitatieve maatstaven halen uit de calibratie-oefening voor h wh de vraag waarover hierboven sprake was12 . De marginale kost van een belastingverhoging op
goed i is gelijk aan de verhouding tussen de welvaartskost en de verandering in belastingopbrengst: P
M Ci =
h∈H wh βh xih . P P dx Xi + j h∈H wh tj dtjh i
Vanuit welvaartsoogpunt verdient het dan aanbeveling om goederen met hoge marginale welvaartskost minder te belasten, en het overheidsbudget in evenwicht te brengen door een verhoging van de prijswig in andere sectoren. Let wel, het is niet omdat je de richting van een welvaartsverbeterende belastinghervorming kan aangeven, dat een feitelijke verandering 12 dxjh dti
is eigenlijk de prijsreactie, die we met behulp van het vraagsysteem willen meten.
15
in die richting, die steeds discreet en niet-marginaal is, ook effectief welvaartsverbeterend is. Voorts zijn er dikwijls meerdere welvaartsverbeterende opties mogelijk. En de set van welvaartsverbeterende veranderingen is natuurlijke afhankelijk van de normen die de overheid hanteert bij haar fiscaal beleid, en deze zitten verscholen in de βh -parameters. In deze berekening zullen we de huisvestingscategorie verder uitsplitsen en een onderscheid maken tussen huurders enerzijds en eigenaars anderzijds. In tegenstelling tot vroegere oefeningen van deze aard (Decoster en Schokkaert, 1989), werken we deze keer ook met individuele gegevens van de nis budgetenquˆete 97-98, in plaats van met decielgegevens. We vermeldden reeds dat deze budgetenquˆete de relevante gegevens over consumptie bevat. Voor de constructie van de welvaartsgewichten doen we enerzijds ook beroep op de parameters van het gecalibreerde vraagsysteem (cf. supra) en anderzijds, daar het hier om een normatieve en geen empirische aangelegenheid gaat, op sensitiviteitsanalyse (vari¨eren van de gewichten βh in functie van de inkomenshoogte van individu h). Hoe hoger het gewicht van een individu h met laag inkomen vergeleken bij het gewicht van een individu met hoger inkomen, des te meer aandacht het fiscaal beleid veronderstelt wordt te besteden aan de armeren in onze samenleving. De prijs van het goed aggregaat ‘wonen’ wordt voor eigenaars geconstrueerd op basis van bovenstaande formule voor de gebruikskost, waarin het registratierecht opduikt voor de kopers van de betreffende jaren. Een belangrijk empirisch probleem blijft dat de budgetenquˆete niet toelaat om een rechtstreeks onderscheid te maken tussen kopers van bestaande woningen en nieuwbouwers (onderworpen aan de btw-regeling en niet aan het registratierecht). We gaan na of het onderscheid mogelijk is op basis van de kenmerken van de woning (bouwjaar). Samenvattend: de marginale kost van belastingverhogingen is een methode om het bestaande (indirecte) belastingsysteem in haar geheel te evalueren en na te gaan of er welvaartsverbeteringen mogelijk zijn door een herstructurering van het bestaande systeem. Het is niet geschikt als instrument om de feitelijke effecten van niet-marginale belastingwijzigingen te evalueren. Het dient aanbeveling om de bestaande studies in deze branche te herdoen met meer en betere aandacht voor de effecten in de huisvestingssector. Uitbreidingen van de methodologie voor de welvaartsimplicaties van marktimperfecties zijn mogelijk (Dr`eze 1985, Wibaut 1989 en Van de gaer, Schokkaert en De Bruyne 1992). Indien de eerste resultaten gunstig beoordeeld, denken we hierbij vooral aan het opnemen van de effecten van kredietbeperkingen op de markt van hypothecaire leningen.
16
2.4
Micro-simulatiemodellen
In tegenstelling tot voorgaande oefening, tracht een micro-simulatiemodel13 de te verwachten verdelingseffecten van feitelijke belastinghervormingen te kwantificeren. De meeste simpele manier om deze simulatie te voltrekken, is zonder rekening te houden met gedragseffecten. Een dergelijke analyse kan echter enkel op basis van een representatief staal (voor Vlaanderen) van huisgezinnen (observatie-eenheid) met gezinskarakteristieken, welvaartsindicatoren (inkomen of uitgaven aan consumptiegoederen) en betaalde registratierechten. Nog altijd in de filosofie van de statische impact van belastingen in de vastgoedsector, gaan we ervan uit dat de welvaartsimpact van de wijzigingen in het registratierecht volledig verrekend dient te worden tijdens het jaar van aankoop. Een mogelijke justificatie van dergelijke benadering is de assumptie dat de middelen die vrijkomen ingevolge deze belastingverlaging de consumptiemogelijkheden van de gevatte gezinnen zullen verhogen (nu of in de toekomst). Toch lijkt de koppeling van een belasting op een transactie van een vermogensentiteit aan een stroomvariabele (het jaarinkomen) tot grote vertekening aanleiding te kunnen geven van de redistributieve effecten. De verdelingsimpact van wijzigingen in heffingen op vermogensentiteiten wordt daarom beter gekoppeld aan het netto-vermogen van een gezin. Om vergelijkbaar te zijn moet evenwel niet gekeken worden naar de vermogensopbouw op het moment van aankoop van de woning, maar naar het verwachte levensvermogen (de verdisconteerde som van toekomstige inkomensstromen plus het initieel vermogen) aan het begin van de levenscyclus. Er zijn mij geen methoden bekend om dit te schatten. Een andere optie, die allicht veel haalbaarder is, is een poging ondernemen om het bijkomende inkomen ingevolge de belastingverlaging uit te spreiden over de tijd. Dit kan mechanisch gebeuren, of op basis van een intertemporeel optimeringsmodel. 13
Meer over micro-simulatiemodellen vind je in Decoster (2002), waarop onderhavige bemerkingen zijn gebaseerd.
17
Samenvattend: voor zover we konden nagaan bevat de nis gezinsbudgetenquˆete alle informatie om een profiel te schetsen van de (vermoede) winnaars en verliezers (of minder grote winnaars) van een verlaging van het registratierecht, behalve het betaalde registratierecht bij aankoop. Ook het onderscheid tussen gezinnen die opteren voor nieuwbouw en kopers van bestaande woningen kan niet gemaakt worden, maar het is nochtans cruciaal voor voorgestelde studie. We gaan op dit moment na of er niet betrouwbare onrechtstreekse indicatoren zijn om dit vast te stellen. Het verschuldigde registratierecht zullen we mogelijks zelf moeten berekenen op basis van de aangegeven aankoopprijs en kadastraal inkomen. Het probleem van de toewijzing van het belastingvoordeel doorheen de tijd blijft onopgelost, en eigenlijk ook de bepaling van de winnaars. Moeten we er geen rekening mee houden dat mensen die in de toekomst een huis zullen kopen ook zullen genieten van de maatregel? En zo ja, hoe moet dat dan? Een degelijke studie van de impact van belastingen in de vastgoedsector veronderstelt een lange termijn perspectief (cf. infra). Maar ook aan het statische ‘recht toe recht aan rekenen’ kan fel gesleuteld worden. We stellen diverse winnaars en verliezers profielen voor, niet in het minst op basis van het (geschatte) registratierecht dat alle eigenaars in de dataset onder de nieuwe en oude regeling zouden betalen14 . Misschien vroeg je je af wie de verliezers zijn van een verlaging van het registratierecht? Wel, in de meeste scenario’s die de beleidsmakers vooropstelden was sprake van een terugwineffect door een prijsstijging op de markt en door een stijging van het aantal verkopen. Prijsstijgingen be¨ınvloeden zoals we zagen de gebruikskost van woningen, maar hebben ook repercussies op de huurprijs. Indien deze stijgt ingevolge stijgende huisprijzen (wat kan afgeleid uit bepaalde evenwichtscondities), dan heeft dit negatieve welvaartsimplicaties voor de huurders. Diverse scenario’s kunnen, in overleg, bekeken worden bij het uitrekenen van de statische verdelingseffecten. Anderzijds is de impact van deze transactiebelasting bij uitstek afhankelijk van beslissingen van de agenten in de markt, in casu of er al dan niet geopteerd wordt om in de woonbehoeften te voorzien door de aankoop van een woning.
2.5
De keuze tussen huren en kopen van een woning
De determinanten van de beslissing om over te stappen van de huursector naar het segment der koopwoningen kunnen eveneens op basis van doorsnede gegevens worden bepaald. Cruciaal voor de analyse is echter het kwantificeren van de rol van de aankoopprijs (die opduikt 14
De effecten van de meeneembaarheid kunnen in statische analyses niet opgenomen worden. We werken met de in de literatuur gangbare assumptie dat er maar ´e´en aankoop van een woning doorheen de levenscyclus plaatsvindt (zie bijv. Slemrod, 1982).
18
in de gebruikskost van een woning en als verklarende veranderlijke dient opgenomen voor het modelleren van bewuste keuze) in deze beslissing. De markt der koopwonigen is dermate gesegmenteerd, dat we de regionale prijsverschillen uit de prijsindexregressies misschien wel met succes kunnen exploiteren (conditioneel op het ter beschikking komen van data die prijsregressies toelaten, cf. supra). Er is in de literatuur ervaring met het modelleren van de keuze van woonstatuut (King, 1980). Het is echter minder duidelijk hoe de welvaartsimpact dient gemeten voor een gezin dat ingevolge een verlaging van de transactiebelasting beslist om een huis te kopen. We opteren ook hier voorlopig nog steeds voor het recht toe recht aan rekenen, en laten het belastingvoordeel dus toekomen aan de kopers op het moment van de steekproef en aan diegenen waarvan, volgens het discrete keuze model, verwacht wordt dat ze gaan kopen op het moment van een consumentenprijsverlaging ingevolge verlaging van het registratierecht.
2.6
Lange termijn effecten
Hoe dichter wij in voorgaand overzicht kwamen bij de vraag naar de data nodig om de feitelijke verdelingsimpact van belastingen in de vastgoedsector, hoe duidelijker het werd dat intertemporele aspecten, die in traditionele empirische welvaartsanalyse nogal eens over het hoofd worden gezien, niet mogen verwaarloosd worden. We overlopen hier kort een paar puntjes die in de lange termijn planning van het onderzoeksproject reeds werden aangehaald. 2.6.1
Duurzame goederen
Een woning is, zoals een wagen, een duurzaam goed. Het aangekochte goed levert immers meerdere malen een bepaalde dienst. Ook al is het onderscheid tussen duurzame goederen en consumptiemiddelen niet steeds even klaar, je kan stellen dat je een brood maar eenmaal kan opeten, terwijl je de wagen meerdere malen kan gebruiken om je te verplaatsen. Beslissingen omtrent de aanschaf van duurzame goederen hebben derhalve repercussies voor de levensstandaard op langere termijn. En dit effect kan nogal wat vari¨eren doorheen de tijd. Als je de gebruikskost formule nog even ter hand neemt, dan zie je dat een belastingverlaging niet enkel een onmiddellijke impact heeft voor de koper vandaag, maar, via de verwachte prijsstijging, ook een verdere daling van de gebruikskost impliceert, tenminste voor de koper vandaag. Niet zo voor diegene die morgen koopt, wel integendeel. Ook het moment waarop je een beslissing tot aankoop van een duurzaam goed neemt, en de financieringswijze, kunnen be¨ınvloed worden door fiscale beleidsmaatregelen. Een foto van het effect op een bepaald moment in de tijd geeft dus mogelijks een vertekend en nogal wazig beeld.
19
2.6.2
Dynamische vraaganalyse
Een bepaling van de allocatie van het vermogen over consumptie op verschillende momenten in de tijd veronderstelt dat men deze consumptiebeslissingen van gezinnen op verschillende momenten waarneemt. Het vereist derhalve het beschikken over panel data. In Belgi¨e zijn twee panels in constructie omtrent de levensstandaard van gezinnen doorheen de tijd: het Socio-Economisch Panel en de Panel Survey of Belgian Households, beiden geridgeerd binnen de schoot van het Antwerpse Centrum voor Sociaal Beleid (Prof. Bea Cantillon). Geen van deze data bevat echter gedetailleerde informatie over de bestedingen aan diverse consumptiegoederen. We stellen daarom voor om intertemporele effecten van consumptiebeslissingen en aanschaf van duurzame goederen te bestuderen aan de hand van een pseudopanel. Tijdens het komende werkjaar (2003) willen we overgaan van de analyse van aaneengeschakelde cross-secties naar een dataset samengesteld uit gegevens van verschillende opeenvolgende budgetenquˆetes (nis), waarbij elk(e groep) gezin(nen) uit een bepaalde enquˆete gekoppeld wordt aan een ander(e groep) gezinnen in een volgende enquˆete. Het (fiscaal) gedrag van deze typegezinnen kan dan geanalyseerd worden. Noteer dat de overgang naar intertemporele analyse van de verdelingseffecten van de verlaging van registratierechten maar zin heeft, indien het probleem van de observaties omtrent feitelijk betaalde registratierechten is opgelost. In de jaarplanning 2003 (ingediend eerste helft van mei 2002) voorzien we een half jaar voor de constructie van het pseudo-panel. De tweede jaarhelft wordt voorzien voor een eerste analyse van de aldus geconstrueerde gegevens. Met betrekking tot de vastgoedfiscaliteit is het de bedoeling om tot een modellering te komen van de determinanten van het eigenaarsprofiel van een gezin doorheen de tijd. Het vermogensprofiel doorheen de tijd bepaalt de levensstandaard van het gezin, niet op een bepaald moment, maar doorheen de tijd. Alvorens een poging te ondernemen om deze profielen te aggregeren, kan het nuttig zijn de impact op de profielen zelf van fiscale maatregen te bestuderen. Zo komen we tot een beeld van de generationele impact van beleidsmaatregelen. Een vage intu¨ıtie hier is dat de meeneembaarheid van het registratierecht de intrede in de markt van eigendomswoningen kan uitstellen, en ten goede komt aan diegene die reeds vastgoed verworven hebben (generaties van middelbare leeftijd versus jongere generaties). We menen evenwel dat een kwantificering van de impact van de invoering van de parti¨ele meeneembaarheid van het registratierecht, met de huidige data, niet zal kunnen achterhaald worden. Er zijn immers geen echte panels die toelaten het aankoopgedrag van gezinnen doorheen de tijd registreren. Vereenvoudigende veronderstellingen zullen dus ook hier, en hier bij uitstek, dienen gemaakt.
20
2.6.3
Integenerationele impact van vastgoedfiscaliteit
Verworven vastgoed wordt niet steeds volledig verteerd tijdens de levenscyclus van het gezin. Hoewel het vandaag vaker voorkomt dat ouderen hun woning moeten verkopen om hun verblijf in het bejaardentehuis te kunnen financieren, wordt er toch nog steeds een goed deel overgedragen aan de toekomstige generatie, hoewel ook hier weinig empirische analyse voorhanden is. De intergenerationele benadering (Auerbach en Kotlikoff, 1987), aangekondigd in vorige sectie, verdient ook hier aanbeveling. We benaderen hier trouwens ook het terrein van de erfenis- en schenkingsrechten, waarover de opdrachtgever meer onderzoek wenst. Op basis van ervaringen uit het eerste half werkjaar van het fiscaal spoor van het sbov kan geconcludeerd worden dat een studie van de prikkels en welvaartseffecten van wijzigingen in de tariefstructuur van schenkings- en registratierechten, best empirisch bestudeerd wordt aan de hand van een steekproef van de gegevens van de re¨ele aangifteformulieren. Er dient ten spoedigste nagegaan of er een overeenkomst met de administratie kan gesloten worden voor de trekking van dergelijke steekproef. In eerste instantie dient ge¨ınventariseerd te worden welke variabelen deze aangifte bevatten en hoe ze opgeslagen worden. Mogelijks moet een methode ontwikkeld om bijkomende informatie over de sociologische en vooral welvaartskarakteristieken van de nalatende en ervende personen (gezinnen) te bekomen.
2.7
Belastingconformisme en de prikkels van de belastingstructuur
Een eerste exploratie van de gegevens nodig voor het onderzoek naar de diverse incentives die uitgaan van de vastgoedbelasting leidden tot volgende conclusie in verband met nodige gegevens. Vermoedelijk zijn veel van deze gegevens aanwezig binnen de administratie en er kan eventueel onderhandeld worden over de observatie-eenheid en het aggregatieniveau waaronder deze gegevens voor wetenschappelijk onderzoek ter beschikking kunnen gesteld worden. We sommen even op welke gegevens hierbij nuttig kunnen zijn: – de transacties voor verschillende periodes van beslissingen m.b.t huren, kopen of bouwen – aantal verhuurde en de te verhuren woningen – overheidsontvangsten m.b.t. registratierechten en btw – instroom per gebied van gezinnen: stad, rand van stad en platteland, inclusief Brussels Hoofdstedelijk Gewest (voornamelijk de hoeveelheid verkochte woningen) – toename of daling woon-werkverkeer - prijs van woningen in Vlaanderen, per locatie, opgesplitst naar grootte van woningen of naar prijsklasse
21
– evolutie aangiftes en ontvangsten schenkings- en successierechten (cf. ook supra).
Referenties Auerbach, A.J. en Kotlikoff L.J, (1987), Dynamic fiscal policy, Cambridge University Press, Cambridge. Banks, J., Blundell, R. en Lewbel, A., (1997), Quadratic Engel curves and consumer demand, Review of Economic Studies, 79(4), 527-539. Bishop, J.A., Chow, K.V., Formby, J.P. en Ho, C.-C., (1997), Did tax reform reduce actual us progressivity? Evidence from the Tax Payer Compliance Measurement Program, International Tax and Public Finance, 4, 177-197. ´au, B. en Decoster, A., Decoster, A., (2002), Les 5: Micro-simulatiemodellen, in: Cape D028 Technieken voor de analyse van het economisch beleid, onuitgegeven cursusnota’s, KULeuven, 2002. Decoster, A. en Ooghe, E., (2002), Weighting with individuals, equivalent individuals or not weighting at all. Does it matter empirically?, mimeo, KULeuven. Te verschijnenen in: J. Bishop, Research on Economic inequality, vol. 10, jai Press Inc., London. Decoster, A. en Schokkaert, E., (1989), Equitiy and efficiency in Begian indirect taxes, R´echerches Economiques de Louvain, Chiappori, P.-A., (1992), Collective Labor supply and welfare, Journal of Political Economy, 100, 437-467. `ze, J.H., (1985), Second-best analysis with markets in disequilibrium. Public sector Dre pricing in a Keynesian regime., European Economic Review, 29, 263-301. Kakwani, N., (1977), Measurement of tax progressivity: an international comparison, Economic Journal, 87, 71-80. King, M.A., (1980), An econometric model of tenure choice and demand for housing as a joint decision, Journal of Public Economics, 14, 137-159. King, M.A., (1983), Welfare Analysis of tax reforms using household data, Journal of Public Economics, 21, 183-214. Sargent, T.J., (1979), Macroeconomic theory, Academic Press, New York. Slemrod, J., (1982), Down-payment constraints: tax policy effects in a growing economy with rental and owner-occupied housing, Public Finance Quarterly, vol. 10(2), 193-217. 22
Van de gaer, D., Schokkaert, E. en De Bruyne, G.,(1992), Marginal tax reform in different macroeconomic regimes, Public Finance 47 (Supplement), 256-270. Wibaut, S., (1989), Tax reform in disequilibrium economies, Cambridge University Press, Cambridge.
23
Bijlage I Een smaakmakend voorbeeldje: eigenaarsstatuut van woningen in Belgi¨ e 1997-1998 frequentietabel: eigendomstatuut eigen woning NIS-BE 97-98 Belgi¨e–steekproefomvang: 2213 eigendomstatuut 0 niet ingevuld
aantal gezinnen 9220.
1 eigenaar zonder lening
1535265.
2 eigenaar met lening
1496908.
3 huurder private markt
789455.
4 huurder sociale woning
150936.
5 huurder (tegen verminderde huur dr. werkg.)
1084.
6 gehuisvest door werkgever
33592.
7 andere gratis huisvesting
73006.
eigenaarsstatuut
deciel 1
0 niet ingevuld 1 eigenaar zonder lening 2 eigenaar met lening 3 huurder private markt 4 huurder sociale woning 5 huursub. werkg. 6 door werkgever 7 andere gratis col. tot.
.000000 (.000000) .191470 (.002910) .060008 (.001640) .571899 (.004931) .154047 (.002615) .000000 (.000000) .005830 (.000513) .016746 (.000868) .099779
relat. freq. standaardafwijking .002255 .001008 .375419 .010293 .366040 .010240 .193046 .008390 .036908 .004008 .000265 .000346 .008214 .001919 .017852 .002815
betrouwbaarheidsinterval .000053
.004457
.355018
.395821
.345743
.386337
.176376
.209716
.028827
.044990
.000000
.001169
.004228
.012201
.012109
.023595
Eigenaarsstatuut en welvaartsverdeling op basis van re¨ ele uitgavena NIS-BE 9798 deciel 2 deciel 3 deciel 4 deciel 5 deciel 6 deciel 7 deciel 8 kolom percentagesb standaard afwijking van de celpercentages tussen haakjes .003546 .005231 .006182 .000000 .000000 .000000 .000000 (.000399) (.000487) (.000528) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .411287 .414853 .516466 .455362 .429520 .395104 .306034 (.004208) (.004248) (.004700) (.004442) (.004308) (.004138) (.003652) .121032 .251551 .241980 .344277 .414553 .481129 .543564 (.002317) (.003336) (.003263) (.003885) (.004236) (.004546) (.004808) .360277 .223311 .176594 .148115 .108943 .097776 .127127 (.003948) (.003148) (.002797) (.002574) (.002206) (.002090) (.002375) .070595 .063093 .032607 .022980 .008962 .009133 .004697 (.001774) (.001687) (.001211) (.001020) (.000636) (.000642) (.000459) .002669 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 (.000346) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .006212 .020625 .004435 .000000 .007263 .008920 .009881 (.000528) (.000967) (.000447) (.000000) (.000572) (.000634) (.000666) .024381 .021336 .021736 .029266 .030759 .007938 .008696 (.001045) (.000983) (.000989) (.001151) (.001177) (.000598) (.000625) .099312 .100455 .099801 .100507 .099922 .099867 .099484
deciel 9
deciel 10
rij tot.
.000000 (.000000) .345744 (.003890) .541400 (.004818) .075940 (.001848) .003490 (.000398) .000000 (.000000) .015739 (.000844) .017687 (.000895) .100333
.007559 (.000586) .288171 (.003565) .657876 (.005283) .043188 (.001398) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .003206 (.000382) .000000 (.000000) .100539
.00225 .37542 .36604 .19305 .03691 .00027 .00821 .01785
χ2 -toets met 63 vrijheidsgraden: 1254032.00 a
Re¨ele uitgaven zijn uitgaven ge¨evalueerd aan producentenprijs en zijn dus exclusief de indirecte belastingen. Zij vormen een maatstaf voor de geconsumeerde kwantiteit. b Kolompercentages geven de verdeling van het eigenaarsstatuut weer conditioneel op het deciel van de respectieve kolommen. Om de celpercentages te bekomen volstaat het de weergegeven kolompercentages te vermenigvuldigen met het kolomtotaal. In bovenstaande tabel geven de kolommen een decielverdeling voor de gehele populatie weer en zijn de kolomtotalen per definitie gelijk aan 10%. De lichte afwijkingen zijn een gevolg van het feit dat de dichtheidsmassa van de gezinnen uit onze steekproef soms over twee decielen is uitgestreken.
24
frequentietabel: eigendomstatuut eigen woning NIS-BE 97-98 Regio: Vlaanderen–steekproefomvang: 1049 eigendomstatuut 0 niet ingevuld
aantal gezinnen 6348.
1 eigenaar zonder lening
906224.
2 eigenaar met lening
910593.
3 huurder private markt
360529.
4 huurder sociale woning
62924.
5 huurder (tegen verminderde huur dr. werkg.)
0.
6 gehuisvest door werkgever
22520.
7 andere gratis huisvesting
33368.
eigenaarsstatuut
deciel 1
0 niet ingevuld 1 eigenaar zonder lening 2 eigenaar met lening 3 huurder private markt 4 huurder sociale woning 5 huursub. werkg. 6 door werkgever 7 andere gratis col. tot.
.000000 (.000000) .247099 (.004501) .079707 (.002576) .516018 (.006425) .146560 (.003482) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .010616 (.000943) .087917
relat. freq. standaardafwijking .002757 .001619 .393582 .015084 .395479 .015097 .156581 .011220 .027328 .005034 .000000 .000000 .009781 .003039 .014492 .003690
betrouwbaarheidsinterval .000000
.006407
.363540
.423623
.365413
.425545
.134113
.179050
.016985
.037672
.000000
.00047
.003349
.016213
.006783
.022201
Eigenaarsstatuut en welvaartsverdeling op basis van re¨ ele uitgaven NIS-BE 9798 deciel 2 deciel 3 deciel 4 deciel 5 deciel 6 deciel 7 deciel 8 kolom percentagesa standaard afwijking van de celpercentages tussen haakjes .000000 .009271 .010872 .000000 .000000 .000000 .000000 (.000000) (.000943) (.001021) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .504019 .485783 .527111 .462231 .431428 .433317 .304732 (.006039) (.006659) (.006925) (.006747) (.006556) (.006295) (.005486) .125612 .220327 .270752 .383739 .417857 .476246 .562735 (.003061) (.004547) (.005030) (.006175) (.006457) (.006585) (.007348) .283968 .194658 .134863 .114843 .117519 .066821 .119432 (.004573) (.004280) (.003575) (.003429) (.003483) (.002519) (.003470) .043200 .050168 .035693 .014257 .000000 .000000 .007749 (.001801) (.002189) (.001849) (.001215) (.000000) (.000000) (.000889) .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .013863 .026290 .007800 .000000 .011750 .015776 .000000 (.001021) (.001586) (.000865) (.000000) (.001108) (.001227) (.000000) .029337 .013503 .012910 .024929 .021446 .007838 .005352 (.001485) (.001138) (.001113) (.001606) (.001496) (.000865) (.000739) .079040 .100673 .100788 .108782 .109702 .100288 .107108
deciel 9
deciel 10
rij tot.
.000000 (.000000) .308411 (.005568) .585294 (.007550) .064727 (.002586) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .021817 (.001505) .019752 (.001432) .109130
.007537 (.000833) .234275 (.004591) .720514 (.007856) .037673 (.001859) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .096572
.00276 .39358 .39548 .15658 .02733 .00000 .00978 .01449
χ2 -toets met 63 vrijheidsgraden: 708950.10 a
Kolompercentages geven de verdeling van het eigenaarsstatuut weer conditioneel op het deciel van de respectieve kolommen. Om de celpercentages te bekomen volstaat het de weergegeven kolompercentages te vermenigvuldigen met het kolomtotaal. Daar in deze en volgende tabellen de kolommen een decielverdeling voor een deel van de populatie weergeven, hoeven kolomtotalen niet gelijk te zijn aan 10%. In bovenstraande tabel bemerken we bijvoorbeeld dat de Vlaamse bevolking oververtegenwoordigd is in deciel 5 tot en met 9 van de Belgische populatie.
25
frequentietabel: eigendomstatuut eigen woning NIS-BE 97-98 Regio: Brussels Gewest–steekproefomvang: 384 eigendomstatuut
aantal gezinnen
0 niet ingevuld
0.
1 eigenaar zonder lening
116933.
2 eigenaar met lening
99417.
3 huurder private markt
188514.
4 huurder sociale woning
29990.
5 huurder (tegen verminderde huur dr. werkg.) 6 gehuisvest door werkgever 7 andere gratis huisvesting
eigenaarsstatuut
0 niet ingevuld 1 eigenaar zonder lening 2 eigenaar met lening 3 huurder private markt 4 huurder sociale woning 5 huursub. werkg. 6 door werkgever 7 andere gratis col. tot.
deciel 1
.000000 (.000000) .017613 (.002507) .000000 (.000000) .805173 (.016006) .177214 (.007865) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .137376
1084. 976. 11105.
relat. freq. standaardafwijking .000000 .000000 .261000 .022412 .221904 .021205 .420772 .025193 .066939 .012753 .002420 .002507 .002178 .002379 .024787 .007934
betrouwbaarheidsinterval .000000
.001302
.215771
.306229
.179040
.264767
.370092
.47453
.040640
.093238
.000000
.008636
.000000
.008144
.007934
.041640
Eigenaarsstatuut en welvaartsverdeling op basis van re¨ ele uitgaven NIS-BE 9798 deciel 2 deciel 3 deciel 4 deciel 5 deciel 6 deciel 7 deciel 8 kolom percentages standaard afwijking van de celpercentages tussen haakjes .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .167366 .185794 .292940 .258836 .286713 .316413 .378009 (.007086) (.006749) (.009056) (.008255) (.007644) (.008438) (.009238) .076949 .152585 .204981 .113744 .279691 .380153 .408401 (.004831) (.006126) (.007614) (.005514) (.007552) (.009222) (.009589) .564061 .465068 .502079 .514922 .307557 .253000 .213589 (.012695) (.010531) (.011713) (.011483) (.007910) (.007567) (.006997) .129547 .173824 .000000 .059945 .000000 .050434 .000000 (.006248) (.006532) (.000000) (.004015) (.000000) (.003410) (.000000) .020591 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 (.002507) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .041485 .022729 .000000 .052554 .126038 .000000 .000000 (.003554) (.002379) (.000000) (.003760) (.005101) (.000000) (.000000) .117506 .095844 .111123 .103886 .080099 .088911 .089746
χ2 -toets met 63 vrijheidsgraden: 218712.60
26
deciel 9
deciel 10
rij tot.
.000000 (.000000) .532679 (.010842) .199488 (.006738) .218857 (.007051) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .024488 (.002379) .024488 (.002379) .088963
.000000 (.000000) .338010 (.008600) .612859 (.011437) .049131 (.003321) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .086545
.00000 .26100 .22190 .42077 .06694 .00242 .00218 .02479
frequentietabel: eigendomstatuut eigen woning NIS-BE 97-98 Regio: Wallloni¨e–steekproefomvang: 780 eigendomstatuut 0 niet ingevuld
aantal gezinnen 2872.
1 eigenaar zonder lening
512108.
2 eigenaar met lening
486898.
3 huurder private markt
240412.
4 huurder sociale woning
58022.
5 huurder (tegen verminderde huur dr. werkg.)
0.
6 gehuisvest door werkgever
10096.
7 andere gratis huisvesting
28533.
eigenaarsstatuut
0 niet ingevuld 1 eigenaar zonder lening 2 eigenaar met lening 3 huurder private markt 4 huurder sociale woning 5 huursub. werkg. 6 door werkgever 7 andere gratis col. tot.
deciel 1
.000000 (.000000) .187578 (.005035) .057966 (.002819) .550761 (.008454) .154670 (.004581) .000000 (.000000) .016513 (.001508) .032512 (.002114) .107598
relat. freq. standaardafwijking .002145 .001657 .382472 .017401 .363644 .017224 .179554 .013743 .043334 .007290 .000000 .000000 .007540 .003097 .021310 .005171
betrouwbaarheidsinterval .000000
.006033
.347725
.417220
.329243
.398045
.151977
.207131
.028404
.058264
.000000
.000641
.000828
.014252
.010534
.032086
Eigenaarsstatuut en welvaartsverdeling op basis van re¨ ele uitgaven NIS-BE 9798 deciel 2 deciel 3 deciel 4 deciel 5 deciel 6 deciel 7 deciel 8 kolom percentages standaard afwijking van de celpercentages tussen haakjes .008397 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 (.001174) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .387760 .366305 .585027 .520504 .468161 .353773 .284597 (.007779) (.006778) (.008175) (.007369) (.007183) (.006703) (.005645) .129704 .335974 .203693 .351693 .447887 .518539 .549453 (.004577) (.006502) (.004915) (.006103) (.007033) (.008044) (.007748) .378698 .195830 .124965 .071463 .031593 .104783 .113972 (.007692) (.005001) (.003864) (.002784) (.001904) (.003696) (.003600) .081569 .050166 .039792 .027052 .030478 .012502 .000000 (.003641) (.002550) (.002189) (.001716) (.001870) (.001283) (.000000) .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 .000000 (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) .000000 .017484 .000000 .000000 .000000 .000000 .033497 (.000000) (.001508) (.000000) (.000000) (.000000) (.000000) (.001959) .013872 .034240 .046522 .029289 .021880 .010403 .018481 (.001508) (.002108) (.002367) (.001786) (.001585) (.001170) (.001456) .128085 .101623 .094316 .085144 .089737 .102810 .089632
χ2 -toets met 63 vrijheidsgraden: 477158.00
27
deciel 9
deciel 10
rij tot.
.000000 (.000000) .361937 (.006322) .563202 (.007813) .051787 (.002425) .012015 (.001170) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .011059 (.001123) .089011
.009545 (.001170) .355173 (.006999) .576670 (.008802) .049827 (.002668) .000000 (.000000) .000000 (.000000) .008785 (.001123) .000000 (.000000) .112044
.00214 .38247 .36364 .17955 .04333 .00000 .00754 .02131
hypothesetoetsen verschil in eigenaarsstatus per regio BE-9798 Onvoorwaardelijke verdeling eigenaarsstatus per regio categorie¨en 0,5,6 en 7 weggelaten van analyse regio VL versus BXL regio VL versus WAL
χ2 χ2
121.684891 6.135035
4 DF 4 DF
Multivariate verdeling eigenaarsstatus - deciel categorie¨en 0,4,5,6 en 7 weggelaten van analyse regio VL versus BXL regio VL versus WAL
χ2 χ2
184.486028 42.507540
30 DF 30 DF
Conditionele verdeling eigenaarsstatus per deciel categorie¨en 0,4,5,6 en 7 weggelaten van analyse Decielno. 1 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 2 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 3 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 4 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 5 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 6 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 7 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 8 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 9 regio VL versus BXL regio VL versus WAL Decielno. 10 regio VL versus BXL regio VL versus WAL
χ2 χ2
35.3217885 1.7777094
3 DF 3 DF
χ2 χ2
14.8019168 11.4980355
3 DF 3 DF
χ2 χ2
16.2320214 3.6596995
3 DF 3 DF
χ2 χ2
14.8622258 1.4704211
3 DF 3 DF
χ2 χ2
29.0739074 4.5023986
3 DF 3 DF
χ2 χ2
13.3643969 7.2184574
3 DF 3 DF
χ2 χ2
7.440830 1.665779
3 DF 3 DF
χ2 χ2
4.409984 2.282042
3 DF 3 DF
χ2 χ2
24.2852047 2.1695147
3 DF 3 DF
χ2 χ2
1.842758 4.694996
3 DF 3 DF
De hypothesetoetsen werden uitgevoerd aan de hand van een χ2 -toets, die veronderstelt dat beide vectoren van percentages (vb. verdeling eignaarsstatuut in regio 1 vs. 2), waarvan we het verschil toetsen, onafhankelijk van elkaar zijn. Hun variantie-covariantiematrix is Σi = N1 Diag(pi ) − pp0 , waarbij Ni de grootte is van de respectieve steekproeven, en Diag(p)i een diagonale matrix met op de i
diagonaal de elementen van de vector pi , de percentages in regio i, over de verschillende categorie¨ en. De toetsstatistiek is dan (p1 − p2 )0 (Σ1 + Σ2 )−1 (p1 − p2 ). Onder de nulhypothese van geen verschil is deze grootheid χ2 verdeeld met K vrijheidsgraden, waarbij K de dimensie is van de vectoren pi . Wanneer de elementen van pi sommeren tot 1 (alle mogelijke categorie¨ en van de verdeling worden in acht genomen), dan moet men een element van de vector weglaten (gezien de verdeling van het laatste element gelijk is aan de verdeling van 1 min de som van de overige elementen).
28