1 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur
Mens en natuur in oorlogstijd Langs bossen en tuinen
2 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur
Deze lessenreeks bestaat uit drie delen. Een voorbereidend deel introduceert de thema’s die aan bod komen in de tentoonstelling. In een tweetal lessen komen de leerlingen meer te weten over de rol van natuur in oorlogstijd. Bij deze eerste les hoort deze handleiding voor de leerkracht, een PowerPointpresentatie en een leerlingencursus. Tijdens het bezoek aan de Floraliën gaan de leerlingen in groepjes van vier zelfstandig op pad om deze thema’s via opdrachtjes verder uit te diepen. In een laatste les verwerken ze de opgedane informatie door aan de slag te gaan met bronnenmateriaal.
3 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur
Inleiding De voorbereiding op het bezoek aan de Floraliën neemt ongeveer twee lesuren in beslag. Heel wat thema’s komen aan bod. Naast het militaire aspect, gaat het lessenpakket in op het dagelijkse leven tijdens de Eerste Wereldoorlog. Wanneer ook extra opdrachten worden uitgevoerd (affiches, posttraumatische stressyndroom) is het raadzaam om op drie lesuren te rekenen. De leraar kan er voor kiezen om bepaalde slides te laten vallen of om te selecteren uit onderstaande info. De opdrachten kunnen ook als huistaak worden opgegeven. De lessenreeks vertrekt vanuit een centrale probleemstelling (slide 5) die de leerling na het bezoek zelf probeert op te lossen. Slide 3-6: België aan het begin van de Eerste Wereldoorlog Toen Gavrilo Princip op 28 juni 1914 aartshertog Franz Ferdinand van Oostenrijk-Hongarije doodschoot, was dit voor de Belgen nieuws van ver weg. Niemand dacht dat de moord een langdurige oorlog zou veroorzaken. Maar de aanslag zette een reeks oorlogsverklaringen in gang. Na de Duitse oorlogsverklaring aan Frankrijk wilde Duitsland door het neutrale België trekken om zo Frankrijk te bereiken. Toen het Duitse leger België binnenviel op 4 augustus 1914, was het land niet voorbereid op een lange oorlog. Al snel was het openbare leven volledig ontregeld: het openbaar vervoer lag stil, privévoertuigen en paarden werden opgeëist, mensen bestormden banken om hun papiergeld in goud om te zetten en burgers vroegen zich ongerust af of ze moesten vluchten of thuisblijven.
Na een aantal weken keerde de rust terug. Grote delen van België waren nu bezet door het Duitse leger. Bezet België werd ingedeeld in drie zones. Het Operationsgebiet bevond zich net achter het front. Het Etappengebiet (Oost- en West-Vlaanderen) bevoorraadde het front en stond net als het Operationsgebiet onder direct militair bestuur. In beide delen golden erg strenge regels. Het Okkupationsgebiet omvatte de provincies Brabant, Henegouwen, Luik, Limburg, Namen, Luxenburg en Antwerpen. Dit gebied werd geleid door een Gouverneur-generaal, die onder rechtstreeks gezag van de Duitse keizer stond. De Westhoek bleef onbezet. Bezet of onbezet gebied, de oorlog had een impact op ieder aspect van de samenleving. De Eerste Wereldoorlog wijzigde ook het landschap en de relatie tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving. Het bos bijvoorbeeld diende in de oorlogsjaren als toevluchtsoord en welkome bron voor levensmiddelen. TIP: Na inschrijven kan je als leraar fragmenten bekijken uit de archieven van de VRT. Ook de erg verhelderende reeks ‘Brave Little Belgium’ is op die manier integraal beschikbaar. Surf naar https://onderwijs.hetarchief.be/
4 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur
I. De Belgische bossen tijdens WOI Slide 8-12: het bos als schuilplaats Na de Duitse inval vluchtten ongeveer anderhalf miljoen Belgen naar Engeland, Frankrijk en Nederland. Vaak te voet of met een kar verlieten ze hun huis zonder te weten waar naartoe. Bij de eerste geruchten over oprukkende Duitsers verscholen soms hele dorpen zich in de bossen. Ook tijdens de vlucht, op weg naar de grens bood het bos een rustplaats. Voor mensen die vanuit Antwerpen en omstreken vluchtten, was Kapellen vaak de laatste halte voor de Nederlandse grens. De weg naar Nederland doorkruiste het nabijgelegen Mastenbos en velen rustten hier uit. Anderen vermeden de drukke steenwegen en trokken door de bossen naar de Nederlandse grens. Slide 8 en 9 tonen foto’s van vluchtelingen. De leerlingen kunnen afleiden dat de vluchtelingen alles achterlieten en een zware tocht tegemoet gingen. Ze kunnen ook zelf bedenken waarom het bos een goede plaats was om te schuilen. Op slide 10 vertelt een vluchteling over zijn tocht. Tijdens de oorlog bleef het bos een schuilplaats. Nog steeds probeerden Belgen de Nederlandse grens over te steken, vaak om dienst te nemen in het Belgisch leger. De bossen langs de grens boden de ideale bescherming om informatie en brieven over de grens te smokkelen. Werklozen die opgeroepen werden om in Duitsland te gaan werken, hielden zich soms
hele winters schuil in de bossen. In holen onder de grond verstopten ze zich voor de Duitse patrouilles. De Duitsers namen al snel maatregelen die de oversteek van mensen en informatie bemoeilijkte. Ze verwijderden zichtbelemmerende elementen – vooral bomen – langs de grens. In 1915 installeerden de Duitsers een draadversperring van meer dan 300 kilometer lang tussen het bezette België en het neutrale Nederland. De draad stond onder een dodelijke hoeveelheid elektrische spanning. Hij kreeg dan ook de naam ‘Dodendraad’. De leerlingen kunnen aan de hand van slides 11 en 12 zelf afleiden hoe de Duitse overheid ingreep om het illegale grensverkeer te bemoeilijken. Slide 13-14: soldaten schuilen in het bos De bossen boden niet alleen burgers maar ook militairen beschutting. Zowel de Duitsers als de geallieerden maakten gebruik van de strategische voordelen die een bos bood. Beide partijen gebruikten de bossen om hun militaire activiteiten verborgen te houden voor waarnemers aan de andere kant van het front. Daarnaast zorgden de bomen ervoor dat militairen minder goed zichtbaar waren, waardoor het voor de vijand moeilijker was om zijn doelwit te raken. In sommige bossen zijn nog steeds restanten te vinden van loopgraven en bunkers. Een getuigenis van een Canadese soldaat toont aan hoe het bos bescherming bood.
5 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur In de leerlingencursus vind je twee foto’s van het front. De leerlingen kunnen de twee soorten fronten vergelijken en de militaire voordelen van het bos opsommen. Slide 15: rustplaats Belgische soldaten waren afwisselend belast met frontdienst, piket (beschikbaar om naar de eerste lijn op te trekken), demi-repos (reserve aan het front), rust vlak achter het front en verlof verder van het front. Vlak achter het front vonden de soldaten rust in de bossen. Ook de Duitse soldaten brachten hun verlof door in de bossen aan hun kant van het front. Zo bevond zich in het Praatbos in de buurt van Diksmuide een badhuis en een bioscoop. Daarnaast oefenden ze hun vaardigheden op de schietstand in het Praatbos. Op veel plaatsen werden in de bossen ook veldhospitalen ingericht. Gewonde frontsoldaten kregen hier snelle zorgen toegediend, waarna de dokters beslisten wat met hen moest gebeuren. Soldaten die ingewikkeldere medische hulp nodig hadden, werden naar een beter uitgerust hospitaal gestuurd. Sommigen mochten naar huis om daar op te knappen. Wie het niet zou halen, werd achtergelaten om te sterven. De slachtoffers werden vaak in het bos begraven. In sommige bossen bevinden zich daardoor nog steeds militaire kerkhoven.
De leerlingen kunnen aan de hand van de foto de verschillende activiteiten die in het bos plaatsvonden, omschrijven. Slide 16: de impact van WOI op de Belgische bossen Tijdens de oorlog moesten veel bomen er aan geloven. Ze werden gekapt omwille van de houtschaarste, voor oorlogsdoeleinden en om het zicht op bijvoorbeeld smokkelaars te vergroten. Toch had het bosbestand tijdens de oorlog het meest te lijden onder de gevechten. Veel bomen werden tijdens de oorlog kapot geschoten. Grote bombardementen brachten de bossen heel wat schade toe. Het bosbeheer viel tijdens de oorlog grotendeels stil. Men ging ervan uit dat nieuwe aanplantingen zouden worden opgeëist of geplunderd. Ook na de oorlog werd dit vaak niet opnieuw in gang gezet omdat herbebossing een te grote investering was. De voedselproductie kreeg voorrang en gekapte bossen werden massaal omgezet in landbouwgrond.
II. De IJzer Slide 18: een benarde positie Het Duitse leger trok met grote snelheid door België. Het Belgische leger bood meer weerstand dan de Duitsers hadden verwacht, maar was niet opgewassen tegen zijn vijand. Nog geen twee weken na de inval viel de fortengordel rond Luik. De Belgische soldaten verschansten zich achter de fortengordel rond Antwerpen, maar ook die hield niet stand. Nadat het laatste fort op 9
6 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur oktober 1914 viel, kwam het terugtrekkende Belgische leger in de Westhoek terecht. Daar begonnen de uitgeputte soldaten op 18 oktober aan de Slag om de IJzer. Het zag er niet goed uit voor het Belgische leger: de soldaten waren afgemat en de bewapening verliep moeilijk waardoor het leger met munitietekorten kampte. Het idee van de inundatie kwam net op tijd. Slide 19-23: het openen van de sluizen Op 25 oktober kwam de Belgische legerleiding samen op het Belgisch hoofdkwartier in Veurne om een nieuwe strategie te bespreken. Stafofficier Prudent Nuyten zette samen met Karel Cogge, toezichter van de polder Noordwateringen, het plan uiteen. Diezelfde dag nog gaf koning Albert I zijn toestemming voor de inundatie. Tijdens de uitvoering kregen ze hulp van onder meer Hendrik Geeraert, een schipper uit de omgeving. Het onderwater zetten van de IJzervlakte was geen nieuw idee. Zo gebruikten de inwoners van Nieuwpoort deze techniek al in 1600 om de vijand buiten te houden. Het gebied rond de IJzer wordt doorkruist door tal van waterlopen en polders. Het overtollige water wordt door sloten, afvoerkanalen en vaarten naar de Ganzenpoot geleid. Dit sluizensysteem voert het water bij laagwater af naar de zee. Als de sluizen niet bij eb maar bij vloed worden geopend, loopt het zeewater juist naar de sloten, afvoerkanalen en vaarten. Toen het Duitse offensief even stil viel, zag het Belgische leger zijn kans. Drie nachten voer een bootje uit om de sluizen te openen. De eerste twee pogingen mislukten: het water steeg te traag. De derde keer lukte het wel.
De leerlingen hebben in hun cursus een kaart en een luchtfoto van de Ganzenpoot. Ze kunnen aan de hand van deze afbeeldingen de onderwaterzetting uitleggen. De leerlingen lezen een getuigenis van Karel Cogge. De inundatie betekende het einde van de Duitse opmars en het begin van de stellingen- of loopgravenoorlog. In tegenstelling tot de vorige maanden hadden beide partijen zich nu ingegraven in loopgraven en bleef de IJzervlakte gedurende vier jaar een deel van de frontlijn. De IJzer vormde een natuurlijk obstakel tussen het Belgische en het Duitse leger. Aan het einde van de oorlog maakte de Service Cinématographique de l’Armee Belge (SCAB) een filmjournaal. Deze journaals bestonden telkens uit een tiental korte reportages. Na de oorlog waren de journaals in de Belgische bioscopen te zien. Klik op de foto van slide 23 om deze beelden te laten afspelen. Dit fragment uit het IJzerjournaal van 1919 toont een loopgraaf in Kaaskerke. We zien soldaten die passerellen aanleggen en er over heen lopen. Het sneeuwlandschap toont de kou waar soldaten mee te kampen hadden. Hier en daar zien we de begroeing rond de IJzer.
7 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur
III. Schaarste in oorlogstijd Slide 25-27: het voedsel raakt op Al van in de zomer van 1914 bemoeilijkte de oorlogsdreiging de Belgische landbouw en dus de voedselbevoorrading. Veel boerenzonen verlieten vlak voor het oogstseizoen hun velden om soldaat te worden in het Belgische leger. Ook heel wat boerderijpaarden moesten in militaire dienst. Nadat de Duitsers begin augustus ons land binnenvielen, barstte de strijd in alle hevigheid los. Beide legers plunderden de velden en boerderijen gingen in vlammen op. Toen het Belgische leger zich achter de IJzer terugtrok, keerde de rust terug in bezet België. Dit betekende echter niet het einde van de moeilijke voedselbevoorrading. De Britse blokkade verbood iedere vorm van handel met Duitsland en de bezette gebieden. Dit was een ramp voor ons land dat in belangrijke mate afhankelijk was van import. In 1917 bedroeg de invoer slechts 16 procent van de vooroorlogse invoer. De Belgische landbouw slaagde er niet in om dit tekort op te vangen. Zowel aan vee, zaaigoed, meststoffen en landbouwgrond was een groot gemis. Daar kwam bij dat de Duitse overheid bepaalde dat het bezette gebied moest instaan voor de oorlogskosten. Het regende dan ook opeisingen: aardappelen, varkens en graan dienden vanaf nu om de Duitse soldaten te voeden. Heel wat voedsel werd bovendien richting Duitsland verscheept. Op slide 25 zie je hoe de Duitsers de macht overnemen in Gent. De leerlingen kunnen zelf afleiden dat het nu de Duitse vlag is die aan
het stadhuis wappert en herkennen de pinhelmen voor het stadhuis. De communicatie in oorlogstijd verliep via affiches. De Duitse overheid gebruikte ze om haar richtlijnen uiteen te zetten maar ook nieuws over het hulpkomiteit (zie verder) werd via de aanplakbiljetten gecommuniceerd. In de leerlingencursus vind je een opdracht terug over deze affiches. Je kan de opdracht beperken tot enkel deze affiches (zie links) die handelen over de verplichte inlevering van graan en haver. http://www.erfgoedplus.be/details/KF.objecten.13753506801371 80701902 http://www.erfgoedplus.be/details/KF.objecten.1371631767546682408153?zoekterm=haver&categorie=vrij&pos=2 Een andere optie is om de leerlingen zelf affiches over voeding te laten zoeken op het internet. Wij raden volgende website aan maar ook de eigen stad of gemeente kan beschikken over een website met oorlogsaffiches. http://www.inflandersfields.be/nl/kenniscentrum/tekstaffiches (kijk onderaan voor de specifieke links)
8 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur Slide 27: honger Na enkele maanden kreunde de Belgische bevolking onder het tekort aan voeding. Doordat alles zo duur was, konden de meeste burgers zich bepaalde producten niet meer veroorloven. De gemiddelde Belg at in 1917 ongeveer half zoveel vlees als voor de oorlogsjaren. Ook zuivelproducten kwamen amper nog op de plank bij het gemiddelde huisgezin. De aardappel werd de sterkhouder van een erg eentonig menu. Enkel wie genoeg geld had, kon tegen woekerprijzen vlees, suiker of koffie kopen op de zwarte markt. Vier vijfde van de bevolking verloor tijdens de oorlogsjaren zo’n 2 à 3 kg aan gewicht. Zeker tijdens het jaar 1917 dreigde hongersnood en daarmee ook hongerrellen. De leerlingen kunnen aan de hand van de affiches de moeilijke voedingssituatie bespreken en zelf afleiden dat dit tot honger leidt. Slide 28-29: aanschuiven voor soep De Duitse bezetter vreesde van bij aanvang hongerrellen. Hoe meer voedingssteun de bezette Belgen bereikte, hoe langer de bezetter door kon gaan met de opeisingen. Daardoor stond de Duitse overheid de aanvoer toe van producten uit Amerika en lieten ze het Nationaal hulp- en voedingskomiteit zijn gang gaan. Deze laatste instantie stond in voor de verdeling van de buitenlandse steungoederen over de verschillende steden en gemeenten. In de winkels van het komiteit kon je met je rantsoenkaart terecht voor een vastgelegde hoeveelheid brood, melk of
aardappelen. Tot in het kleinste gehucht organiseerden ze de bedeling van soep of melk. Je kan de leerlingen zelf laten nadenken over de mogelijke rol van het Nationaal hulp- en voedingskomiteit. Ze kunnen bijvoorbeeld zelf uit de foto afleiden dat de vele kannen dienen om soep in te transporteren. Zo’n 40 procent van de Belgen in bezet gebied schoof aan voor een welkom tasje soep. De oorlog trof dus zeker niet enkel de armste bevolkingslaag. Ook de arbeidersklasse of winkeliers die door de schaarste amper aan goederen of cliënteel raakten, moesten terugplooien op voedselhulp. Zelfs sommige leden van de meer gegoede klasse kwamen in de moeilijkheden. Om hun eer hoog te houden, konden ze aanschuiven bij afzonderlijke voedselinitiatieven. De hulporganisaties waren erg belangrijk, toch liep niet alles van een leien dakjes. Binnen de hulporganisaties werd veel gesjoemeld. Er verdwenen soms goederen. Tegen alle beloften in, roomden de Duitsers een deel van de stroom van hulpgoederen af voor eigen gebruik. Slide 30 : Werk van den Akker Voor de oorlog informeerde ‘het Werk van den Akker’ professionele land- en tuinbouwers over de laatste tendensen binnen hun vakgebied. In oorlogstijd nam de organisatie een andere taak op zich. Onder de koepel van de hulp– en voedingskomiteiten zette ze zich in voor de promotie van de volkstuin. Om hun gezin toch maar te kunnen voorzien van de noodzakelijke calorieën lieten heel wat gezinnen het kweken van
9 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur bloemen achterwege en teelden ze groenten en fruit op hun lapje grond. Het Werk van den Akker steunde de bevolking in het aanleggen van zo’n eigen tuintje. Vooral in de steden waar het moeilijker was om aan een lapje grond te raken, overtuigden ze de lokale besturen om grond vrij te maken waar de hongerige stedelingen aardappelen en peulvruchten konden verbouwen. Ze leverden zaaigoed en plantaardappelen aan wie niet over de middelen beschikte om deze zelf te kopen. Als je op de affiche uit Hasselt klikt, link je naar een site waar je kan inzoomen op de oorspronkelijke affiche. De affiche illustreert dat het Werk van den Akker zaaigoed en grond verdeelt.
IV. De helende werking van de natuur Slide 32-33: de oorlog slaat wild om zich heen Exacte cijfers zijn altijd moeilijk met betrekking tot de oorlogstijd. Toch bestaan heel wat schattingen over de menselijke kost van de oorlog. In totaal sneuvelden zo’n 10 miljoen soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de grote offensieven sneuvelden op enkel maanden tijd honderdduizenden soldaten. Een hele generatie jongemannen keerde nooit naar huis terug. Ook wie wel terugkeerde, deed dat niet ongeschonden. Zo’n 8,5 miljoen mannen hield een blijvende handicap over aan de strijd. 12 procent van alle Duitse gemobiliseerde soldaten keerden invalide terug. Aangekomen in het veldhospitaal bleek dat hun arm of been niet meer te redden viel en ging de arts over tot amputatie. Anderen verloren hun zicht door rondslingerende brokstukken of raakten doof door de oorverdovende obusinslagen.
De foto (slide 31) toont in één oogopslag wat de kost van de oorlog kan zijn. Wanneer je op de foto klikt, kom je op een site terecht waar je andere erg sprekende foto’s vindt van gekwetste soldaten. De leerlingen kunnen afleiden dat de oorlog in al haar gruwel ook iets goeds met zich meebracht. De medische kennis en de ontwikkeling van protheses gingen met rasse schreden vooruit. Slide 34: Fysiek invalide soldaten Tegen het einde van het eerste oorlogsjaar was het Belgische leger fel uitgedund. De uiteengedreven, vaak verminkte, soldaten doolden verspreid door Nederland, Frankrijk, Engeland en bezet België. De mannen konden tijdens de eerste oorlogsmaanden rekenen op steun van de lokale bevolking die medelijden had met de hongerige jongens. De winter bracht echter ook voor hen honger en het eigen gezin primeerde. De Belgische regering in ballingschap moest een oplossing vinden voor de rondzwervende troepen. De soldaten haalden de oorlogsmoraal naar beneden bij de plaatselijke bevolking en je kon deze ‘helden’ niet zomaar aan hun lot overlaten. De verminkte soldaten offerden letterlijk hun lijf en leden op voor hun vaderland. Soldaten die nog konden gaan strijden, moesten zo snel mogelijk terug naar het front. Wie door een kwetsuur niet meer in staat was een militaire rol te vervullen, kon het land helpen door zich voor te bereiden op de taken van heropbouw die na de oorlog zouden volgden. In heropvoedingstehuizen (de meeste lagen in Frankrijk) kregen Belgische verminkte soldaten naar eigen mogelijkheden les in basisvakken als aardrijkskunde, geschiedenis of wiskunde en werden ze voorbereid op een taak in het bevrijde België. Zo leerden soldaten de
10 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur finesses van de huizenbouw tuinbouwtechnieken.
of kregen
ze les
in land- en
De leerlingen kunnen zelf afleiden dat de gewonde soldaten toch nog nuttig bezig moesten blijven. Mits sturing komen ze ertoe dat ze opnieuw onderricht werden, hier om aan landbouw te doen. Slide 35: Psychisch invalide soldaten De oorlog liet niet enkel fysiek zijn sporen na, zo getuigen de beelden uit krankzinnigentehuizen in Frankrijk. De oorlogsgruwel ging gepaard met constante angst, gevoelens van onmacht en onbeweeglijkheid. Jongemannen met een erg beperkte opleiding zagen hun vrienden sterven, hoorden over het dreigende gevaar van gas en gingen er aan beide kanten van het front aan onderdoor. Heel wat soldaten kregen te maken met shellshock1 of ‘de klop’. Dit psychische trauma kenmerkte zich door geheugenverlies, ongecontroleerde bewegingen, verlies van spraak, zicht of gehoor zonder duidelijk aantoonbare fysieke reden. Men wist niet goed blijf met deze soldaten. De meeste legeroversten en militaire dokters toonden weinig begrip voor de neurotische aanvallen van hun manschappen en verweten hen een gebrek aan discipline en moed. Aanvankelijk was er weinig aandacht voor gespecialiseerde opvang. Soldaten werden snel opgelapt en opnieuw de loopgraven ingestuurd. Het
1
De naam shellshock is afkomstig van het geloof dat het vreemde gedrag van de soldaten iets te maken zou hebben met een schok door de luchtverplaatsing van de explosies.
duurde tot de tweede helft van de oorlog voor gespecialiseerde opvang werd georganiseerd. Shellshock werd ook dan nog niet gezien als een ongeneeslijke of chronische psychische ziekte, maar als een tijdelijke mentale zwakte die genezen kon worden. De leerlingen bekijken een kort filmpje dat de gevolgen van shellshock illustreert. Als je op de eerste foto klikt, kom je op de website met het filmpje. In de leerlingencursus vind je ook een extra opdracht die de thematiek van shellshock actualiseert.
11 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur
Bijlage De lessenreeks sluit aan bij de eindtermen en vakoverschrijdende eindtermen van de derde graad. Gemeenschapsonderwijs Leerplandoelstellingen 2 de fundamentele conflicten en breuklijnen waarmee de Westerse samenlevingen, met inbegrip van de Belgische, tussen 1815 en 1918 geconfronteerd worden, analyseren door minstens één ruim geformuleerde probleemstelling per bestudeerde leerinhoud uit te werken en beredeneerd in een bredere historische context te plaatsen. 3 uit door de leraar aangereikt of zelf gevonden historisch informatiemateriaal over de westerse samenleving tussen 1815 en 1918 doeltreffend informatie selecteren, hun selectie kritisch verantwoorden en er zelfstandig de nodige gegevens uithalen om een probleemstelling te beantwoorden 6 begrippen die gerelateerd zijn aan de westerse samenleving tussen 1815 en 1918 binnen hun specifieke context verklaren en, waar mogelijk, in een bredere historische context toepassen. 7 voor elke leerinhoud minstens één kenmerk uitleggen voor minstens elk geselecteerd maatschappelijk domein van de westerse samenleving tussen 1815 en 1918. 10 op basis van minstens één voorbeeld aantonen dat ideologieën, mentaliteiten, waardestelsels en wereldbeschouwingen invloed uitoefenen op samenlevingen, menselijke gedragingen en beeldvorming over het verleden.
11 minstens 4 aspecten van de westerse samenleving tussen 1815 en 1918 historiseren en/of actualiseren. 30 uit gevarieerd informatiemateriaal doelgericht informatie selecteren over hun probleemstellingen hun selectie kritisch verantwoorden. 33 uit het geselecteerde historisch informatiemateriaal zelfstandig de nodige gegevens halen om de geformuleerde (onderzoeks)vragen te beantwoorden. 37 over het resultaat van hun historisch onderzoek rapporteren waarbij een beredeneerd standpunt ingenomen wordt over de toe te passen op een ruim geformuleerde probleemstelling uit de ontwikkelingsfasen van de maatschappelijk relevante probleemstelling die onderzocht werd. Vakoverstijgende eindtermen Gemeenschappelijke stam 6 8 13
kunnen schoonheid ervaren; benutten leerkansen in diverse situaties; kunnen onderwerpen benaderen vanuit verschillende invalshoeken; Context 4: Omgeving en duurzame ontwikkeling 5 tonen interesse en uiten hun appreciatie voor de natuur, het landschap en het cultureel erfgoed; 6 voelen de waarde aan van natuurbeleving en het genieten van de natuur. Context 7: Socioculturele samenleving 5 geven voorbeelden van de potentieel constructieve en destructieve rol van conflicten;
12 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur Vrij gesubsidieerd onderwijs
17
De leerlingen kunnen de samenhang en de interactie van de diverse maatschappelijke domeinen herkennen en met voorbeelden illustreren (E 8).
20
De leerlingen kunnen de diverse etappes van de historische methode toepassen, wat betekent het zelfstandig selecteren, kritisch wegen en ordenen van historische en actuele informatie in functie van een probleemstelling, met het oog op analyse, toetsing van een hypothese, het leggen van zinvolle verbanden, het formuleren van een conclusie of een waardeoordeel. Voor alle beslissingen van elke etappe moeten de leerlingen een verantwoording kunnen formuleren met valabele argumenten. Leerlingen moeten zelfstandig relevante vragen kunnen ontwikkelen die ze aan diverse soorten bronnen moeten stellen. Deze vragen situeren zich zowel op het inhoudreconstruerende, het structurerende als op het kritische vlak. Leerlingen moeten hun methode kunnen evalueren en eventueel bijsturen. Ze kunnen deelaspecten en het geheel evalueren en synthetiseren en ze kunnen helder rapporteren (E 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22) (LELE 4, 8).
21
De leerlingen tonen in diverse onderzoeksetappes dat ze zowel geleid als zelfstandig probleemoplossend kunnen redeneren. Ze kunnen dat individueel en ook in groep. Ze kunnen zelf de te volgen procedure vinden. De leerlingen kunnen dat probleemoplossend denken in de derde graad toepassen op zowel een historische als op een actuele maatschappelijk relevante probleemstelling. Ze nemen hieromtrent zelf initiatieven. Met hun medeleerlingen spreken ze een doelmatige historische methodiek af (E 17, 22).
Leerplandoelstellingen 2
De leerlingen kennen een aantal sleutelbegrippen inzake de hedendaagse samenleving en passen deze beredeneerd toe in een bredere historische context (E 2).
3
De leerlingen leggen verbanden tussen de dimensies tijd, ruimte en socialiteit, tussen de verschillende domeinen binnen de socialiteit, tussen de geschiedenis van onze gewesten en de algemene Europese en mondiale geschiedenis, tussen de westerse cultuur en de nietwesterse culturen, tussen de eigentijdse maatschappelijke problemen en deze van vroeger (E 4, 9, 13).
4
De leerlingen kunnen de grote ontwikkelingslijnen van de westerse en de Belgische geschiedenis tussen ca. 1800 en ca. 2000 verwoorden (E 6, 7).
9
De leerlingen vergelijken de ontwikkelingsfasen van de westerse en andere samenlevingen op basis van een probleemstelling uit de socialiteitsdimensie (E 3).
13
De leerlingen tonen aan dat ideologieën, mentaliteiten, waardestelsels en wereldbeschouwingen invloed uitoefenen op samenlevingen, menselijke gedragingen en beeldvorming over het verleden (E 11).
14
De leerlingen kunnen uit elke historische dimensie (tijd, ruimte, socialiteit) één categorie verbinden met een historisch probleem uit de geschiedenis van de westerse samenleving (E 12).
13 De wederzijdse invloed van oorlog en natuur
Colofon
Geheugen Collectief vzw Cuperusstraat 5, 2018 Antwerpen Ondernemingsnummer: 0816.853.628 www.geheugencollectief.be Dit rapport werd opgemaakt door Maarten Mahieu, Rosan Meijer en Jonas Raats onderzoekers van Geheugen Collectief in opdracht van Floraliën. © Geheugen Collectief vzw 2016