Taal in W.O.
Mens en maatschappij
Natuur
Tijd
Ruimte
Techniek
M&M
Natuur
Tijd
Ruimte
Techniek
Domein Tijd
Dagelijkse tijd
terug
Historische tijd Leerplandoelen
Inhouden
Woorden
Dagelijkse tijd
Dag
Week
ordenen, meten, plannen
ordenen, plannen
terug
Leeftijd Leerplandoelen
Inhouden
Inhouden Woorden
De dag
terug
Ordenen
Meten
Plannen
beleven van tijd, delen van een dag, daglijn
tijdsduur ervaren, verschillende manier om tijd te meten, terugkeren van tijd
terugblikken op activiteiten, plannen en uitvoeren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Dag: Ordenen
terug
• De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, (daar)voor, (daar)na.
• De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, later, vroeger
j
• Delen van de dag associëren met al dan niet typische activiteiten
• Verwoorden hoe een dag (etmaal) is ingedeeld (ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, nacht). • De duur van de verschillende activiteiten van de dag vergelijken met gebruik van de termen ‘lang, kort, heel kort, even, langer’. • Vergelijken en associëren van zonnestanden bij aanvang van de schooltijd, middagpauze, einde schooltijd door middel van zonnefiguurtjes. • Ervaren en verwoorden dat niet iedereen dezelfde tijdsinvulling, dagindeling, weekinde-ling … heeft; bijv. het daggebruik van anderen (een ouder, zus, broer …) beschrijven en dit vergelijken met eigen daggebruik. • De verschillende activiteiten van de dag beschrijven en chronologisch ordenen met behulp van een daglijn
Woordenlijst: dag ordenen
terug
Tijdsbegrippen
nooit, altijd, soms
Delen van de dag
overdag,
tijd
wanneer
straks
ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, nacht,dag
’s nachts
voor/voordat
na/nadat
alweer
dag, nacht
daarnet
juist
wakker
's avonds, 's morgens,'s middags,
halve dag
slapen
volgend
vorig
vanavond, vanmorgen, vannacht
begin, einde,
daarna
daarvoor
dadelijk
onmiddllijk
voorbij
later
Mijn dag op school en in de klas
Handelingen en werkwoorden
hoeken
speeltijd
huis
spelen
beginnen
wachten
naar huis gaan
pop
mama
eten
klaar
weten
proberen
opruimen
dagklok
kind
papa
jas
stoppen
meedoen
drinken
meester
juf
bord
rij
duren
komen
eten
afspraak
naar huis
klas
WC
zoeken
lezen
komen
wijzer
kring
auto
kiezen
zitten
rusten
kalender
boek
spel(letje)
willen
spelen
kunnen
daglijn
boekentas
hoek
verder doen
praten
leren
speelplaats
tafel
plassen/pipi doen
Dag: Meten
terug
• De duur van activiteiten met behulp van een meetinstrument (zandloper, de loop van de wijzers van een echte klok zonder kloklezen …) meten en deze vergelijken door gebruik te maken van de termen lang, kort, langer, korter, langst, kortst.
• Aangeven dat de tijd op verschillende manieren kan worden gemeten: met behulp van zandloper, minutenteller, analoge klok, digitale klok, chronometer
• Een beperkt aantal wijzerstanden/digitale aanduidingen associëren met relevante, dagelijks terugkerende momenten van de dag
Woordenlijst: dag meten
terug
Tijdsbegrippen duurt even lang
daarna
voordat
op tijd
nu
te lang, te kort
daarvoor
nadat
laat
straks
alweer
even
voortaan
later
meteen
tegelijk
al
voorbij
laatst
onmiddellijk
om (tijdstip)
kort, lang
begin, eind(e)
te vroeg
bijna tijd
onder (tijdens)
vanaf
vroeger
te laat
dadelijk
lichtdonker
dagnacht
Meten uur
duren
vroeger dan
klok
wakker
later dan
dag
Extra tijdsbegrippen
ineens
eerder
slapen
vlug
opeens
kalender
dromen
snel
ondertussen
tijd
opstaan
gauw
ooit
horloge
beginnen
later
tussendoor
moment
stoppen
direct
juist (net)
zon
ster
bijna
daarnet
maan
wijzer
Dag: plannen j j
terug
• Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren • Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden. • Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …).
Woordenlijst: dag plannen Tijdsbegrippen
terug
Extra tijdsbegrippen
eerst, dan, daarna, daarvoor begin, einde
vroeg, vroeger, eerder op tijd, laat, later, te laat, later dan …,te vroeg, vroeger dan …, nu, straks, meteen, onmiddellijk, bijna, dadelijk, binnenkort
even
af en toe
een tijdje
soms
klaar
lang-kort
nooit
ooit
te lang- te kort
altijd
al lang
moment
dikwijls
het is tijd
Mijn dag op school uur
hoek
borstel
plaats
Delen van de dag
pop
keuzebord
kast
mama
plannen
rusten
eten
ochtend, voormiddag, middag,
klok
kind
rek
papa
beginnen
wachten
drinken
meester
juf
bord
huis
weten
proberen
praten
horloge
afspraak
kist
naar huis
stoppen
meedoen
leren
namiddag, avond, nacht,dag
wijzer
kring
zak
auto
duren
komen
tekenen
kalender
boek
mat
spel(letje)
zoeken
lezen
kunnen
's avonds, 's morgens,'s middags,
daglijn
blok
stoel
boekentas
kiezen
zitten
komen
winkel
jas
tafel
refter
willen
spelen
kapstok
gang
muur
speeltijd
verder doen
opruimen
as
bel
WC
rij
klas
speelplaats
Handelingen en werkwoorden
plassen/pipi doen
De week
terug
Ordenen
Plannen
beleven van tijd, delen van de week, weeklijn/weekkalender
Terugblikken, plannen en uitvoeren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Week: ordenen j
• De dagen van de week benoemen • Onderscheiden, identificeren en vergelijken van de verschillende dagen van de week a.d.h.v. specifieke kenmerken (zwemdag = dinsdag) met behulp van een weeklijn.
• De chronologisch geordende dagen van de week associëren met de begrippen: vandaag, morgen,gisteren overmorgen, eergisteren. • De onderlinge volgorde weergeven: na zondag komt maandag, voor dinsdag komt maandag … en gebruik maken van de termen nu, daarvoor, daarna, later en vroeger. • Gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen ordenen op een weeklijn
• Tellend met de tijd omgaan, zoals: nog 2 nachten slapen en dan …
j
• Vaardig en functioneel omgaan met een gevarieerd aanbod aan kalenders (verschillende soorten weekkalenders).
terug
Woordenlijst: week ordenen Dagen van de week maandag, dinsdag, woensdag … zondag dinsdagmorgen, woensdagnamiddag, zondagavond
begin, einde
dag, week weekend
vandaag, morgen, gisteren,overmorgen, eergisteren
terug
Week: plannen j j
• Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren • Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden • Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …).
terug
Woordenlijst: week plannen
terug
Tijdsbegrippen eerst, dan, daarna, daarvoor, tenslotte vroeg, vroeger, eerder
even, een tijdje
begin, einde
deze week, volgende week, vorige week
nog ... x slapen
op tijd, laat, later, te laat, later dan …,te vroeg, vroeger dan …,
toen, (lang) geleden binnenkort
dinsdagmorgen, woensdagnamiddag, zondagavond
Leeftijd j
• Hun eigen leeftijd zeggen.
terug
Woordenlijst: leeftijd
jarig zijn verjaren verjaardag
ik ben... jaar
terug
Historische tijd
terug
• Eigen ervaringen situeren op een levenslijn, waarbij de chronologie gerespecteerd wordt.
Woordenlijst: historische tijd
terug terug
jaar vroeger, later, eerder, nu
eerst, dan, daarna, daarvoor
laat, later, laatst voor, voordat, na, nadat
oud, ouder, jong, jonger
begin lang geleden, toen
duren voorbij voortaan
Museum van mezelf mama
tand
papa
naar school
baby
peuter
zus
kleuter
broer
praten
doos
babbelen
tut(je)/fopspeen
stappen
geboortekaart
kruipen
verjaardagskaart
zitten
schoentje
museum
fruitpap
foto
Mens en maatschappij
Ik en de anderen
Ik en de groep
Inhouden
Inhouden
Ik en de samenleving Inhouden
Ik als consument
Ik en de media
Inhouden
Inhouden
terug
Ik en de anderen
terug
Zelfbewustzijn en weerbaarheid
Empathie en zorg voor elkaar
voor zichzelf kunnen opkomen en zelfvertrouwen tonen
bang, boos, blij, verdrietig bij zichzelf en anderen kunnen herkennen, meeleven, respect, ...
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Conflicthantering uitleggen van pijn doen, ruzie en inhoud conflict, oplossingen benoemen, ...
Zelfbewustzijn en weerbaarheid j
terug
• voor zichzelf opkomen door signalen te geven die voor anderen begrijpbaar en aanvaardbaar zijn • In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden tonen
Woordenlijst: zelfbewustzijn en zelfredzaamheid Groeten
Afscheid
Welkom
dag
terug
opendoen
dag
straks
terug
kom binnen
laat
naar huis
hallo
wuiven
hand geven
goedemiddag
tot ziens
heten
gaan
brengen
goedemorgen
naam
halen
komen
tot straks
kus/kusje
meegaan
weg
welterusten
slaapwel
Handelingen
Personen juf
ik
je/jij
Begrippen eerste
helpen
brengen
juffrouw
mij
jou
komen
halen
moeder
mijn
jouw
aan de beurt
werken
wuiven
mama/ma
hij
zij/ze
één voor één
kunnen
meegaan
vader
haar/hem
haar/zijn
om de beurt
weten
gaan
papa
we/wij
jullie
samen
die
ons/onze
hun
alleen
zijn
Empathie en zorgen voor elkaar j
terug
• gevoelens als bang, blij, boos of verdrietig zijn bij zichzelf onderkennen en die op een eenvoudige wijze uitdrukken
• Gevoelens van bang, blij, boos en verdrietig zijn bij anderen herkennen, dat gevoel verwoorden en meeleven in dit gevoel.
• In een eenvoudige taal een recent gebeurde situatie waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden
• Tonen in hun omgang met anderen een gevoeligheid voor de behoeften van de ander • Met eigen woorden aangeven dat mensen eenzelfde situatie op een verschillende wijze kunnen ervaren en er verschillend kunnen op reageren.
• Tonen dat ze kunnen omgaan met uitgestelde aandacht. • Tonen in hun omgang met anderen respect en waardering
• Tonen in de dagelijkse omgang dat ze solidariteit en zorg opbrengen voor iemand anders
Woordenlijst: empathie en zorgen
voor elkaar Empathie en zorgen voor elkaar
Gevoelens
Verdriet hebben
erg
benieuwd
kippenvel
vervelend
dapper
lui
blij
gelukkig
traan
op schoot
alleen
deftig
moeite
samen
moe/doodmoe
zacht
alleen
bezorgd
troosten
zakdoek
gek
eerlijk
jammer
bang
woedend
verdrietig
gewoon
koppig
kalm/rustig
boos
eenzaam
triestig/droevig
mooi
spannend
griezelig
verdrietig
kwaad
huilen
lief
fantastisch
eng
fijn/leuk
flink
grappig
ongerust
tevreden
wenen
ongelukkig
goed zo!
graag
vreselijk
verbaasd
verliefd
gelukkig
in de war
beleefd
dank u (wel)
alstublieft
beschaamd
pech hebben
geluk hebben
smakelijk
ja/jazeker
nee
zenuwachtig/nerveus
(iemand) missen
spijtig
saai
Handelingen zuchten
zich schamen
willen
schrikken
van plan zijn
beleefd zijn
geloven
verstoppen
komen
lachen
(weg) gaan
mislukken
hopen
vervelen
missen
doen alsof
terug
Conflicthantering j
• met eigen woorden uitleggen wat ruzie, pijn doen, geweld … betekenen • In een eenvoudige taal een recent gebeurd conflict waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden • Het verschil aangeven tussen geweldloze en gewelddadige oplossingen voor conflicten
terug
Woordenlijst: conflicthantering
terug
Handelingen
omgaan met elkaar ruzie
stout
mop/grap
slecht
pijn
knuffel
met opzet
goed
nee
ok
kus(je)
ja
het is genoeg
lief
van (bezit)
niet lief
akkoord
vriend(in)
klaar
stiekem
wacht even
per ongeluk
dat mag niet
geduld
bijten
slaan
Ruzie
duwen
de baas spelen
ruzie
trekken
verklappen
pijn doen
vechten
storen
plagen
weglopen
spuwen
foppen
roepen
knijpen
afpakken
storen
zeuren
liegen
klikken/overdragen
stelen
uitlachen
uitpraten
nemen
verwennen
vechten spijt hebben goed - fout lief-stout
flink
Problemen oplossen
Personen
aankijken
kijken
klas
iedereen
mama
hij/hem/zijn
stoppen
tegenhouden
speelplaats
iemand
papa
zij/ze/haar
zwijgen
uitpraten
gang
elkaar
meester
wij/ons
goed maken
luisteren
hoek
zelf
juf
jullie/hen/hun
handen geven
spijt hebben
niet doen
meisje
kind
die
gelijk hebben
helpen
ruilen
jongen
volwassene
teruggeven
terugbrengen
(samen)spelen
mevrouw
ik/mij/mijn
knuffelen
nemen
geven
meneer
jij/je/jou/jouw
Ik en de groep Participatie, democratie en samenwerking
Regels en afspraken begrijpen, maken en uitvoeren
terug
Rechten en plichten regels controleren en bewakers benoemen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Participatie, Democratie en
samenwerking • Een taak binnen de groep op een verantwoordelijke wijze oppakken • Samenwerken met anderen in de groep, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine
terug
Woordenlijst: participatie,
terug
democratie en samenwerking Handelingen meedoen
zwijgen
vinger opsteken
Samenwerking
opletten
aan de beurt
één voor één
luisteren
willen
om de beurt
iemand
opletten
meegaan
samen
alleen
in de rij staan
wachten
allemaal
iedereen
samen spelen
helpen
straffen
moeten
elkaar
opgelet
zelf
mogen
dat mag niet
dat mag wel
luister eens
goed zo!
kijk eens hier let op niet doen dat is goed/flink
Personen
Afspraken
iedereen
mama
hij/hem/zijn
iemand
papa
zij/ze/haar
ja
elkaar
meester
wij/ons
school
nee
zelf
juf
jullie/hen/hun
speelplaats
goed
meisje
kind
die
refter
fout
jongen
grote mensen
gang
straf
mevrouw
ik/mij/mijn
meneer
jij/je/jou/jouw
afspraak
rij
klas
WC
Regels en afspraken j
terug
• begrijpbare en uitvoerbare instructies van de leraar uitvoeren
• In concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken • Met eigen voorbeelden illustreren dat er school- en klasregels nodig zijn en dat er ook in de samenleving regels zijn.
• Omgangsvormen, leefregels en afspraken die van belang zijn voor het samenleven in een groep verwoorden.
• De klasregels en de schoolregels die voor hen van toepassing zijn opsommen.
• Aangeven dat er binnen de eigen groep afspraken nodig zijn • Afspraken maken over aspecten van het werk of het samenleven in de groep en deze vastleggen in pictogrammen of tekst. • Met hulp van de leraar gemaakte afspraken in een groep evalueren en zo nodig verfijnen of bijstellen
Woordenlijst: regels en afspraken Handelingen doen
niet doen
maken
gaan
vinden
nemen
mogen
willen
niet mogen
straffen
moeten
opruimen
terug
Afspraken regel
ja
klas
WC
afspraak
nee
school
rij
verboden
niet goed
speelplaats
gang
mag wel
goed zo
refter
poort
mag niet
straf
In de refter
In de klas
klas
dat mag wel
meester
zitten
dat mag niet
juf
kring/zithoek
één voor één
jongen
vinger opsteken
afspraak
meisje
om de beurt
stil zijn
kind
aan de beurt
roepen
samen
naar elkaar luisteren
lopen
stoel
tafel
hoek
rustig
Op de speelplaats speelplaats
roepen
ruzie maken
duwen
samen spelen
gang
bel
kapstok
rij
jas
flink
vechten
refter
vork
rij
mes
eten
lepel
drinken
stoel
roepen
tafel
zitten
beleefd
bord
netjes
handen wassen koud
warm
Rechten en plichten
terug
• Bij een activiteit of een spel in een kleine groep, controleren of de anderen zich aan de regels houden. • Voorbeelden geven van mensen die waken over het naleven van regels.
Woordenlijst: rechten en plichten
terug
Op straat politie
agent
uitkijken
wachten
verkeer
oversteken
auto
zebrapad
fiets
voetpad
verkeerslicht
ik
voorzichtig
verboden
gordel
mag wel
vlug/snel
mag niet
Begrippen
Handelingen en werkwoorden
mag wel
ja
moeten
kunnen
mag niet
nee
niet moeten
niet kunnen
om de beurt
niet goed
mogen
willen
aan de beurt
goed zo!
niet mogen
niet willen
één voor één
samen
doen
spelen
niet doen
afspreken
wachten
In huis
Op school
thuis
gevaarlijk
braaf
school
kring
mama
de afspraak
flink
speelplaats
hoek
papa
mag wel
luisteren
gang
spelen
broer
mag niet
straf
poort
klas
zus
ja
kus
spelletje
kind
ik
nee
knuffel
juist/goed-fout
afspreken
stout
voorzichtig
samen
luisteren
Ik en de samenleving
Talenten waardering voor zichzelf en anderen
Arbeid, vrije tijd en studiekeuze
Gezin en familie
Omgaan met gelijkenissen en verschillen
terug
Migratie verhuizen uitleggen
Ongelijke verdeling van welvaart
beroepen beschrijven, respect
gezinsleden benoemen, gezinnen inventariseren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
omgangsvormen herkennen en waarderen
verschillende leefwijzes benoemen en respecteren
Talenten j j
• Opsommen welke activiteiten en klastaken ze graag en niet zo graag doen en die waarde-rend vergelijken met klasgenoten. • Waardering uitdrukken voor wat klasgenoten goed kunnen.
terug
Woordenlijst: talenten graag doen, niet graag doen,
iets goed kunnen, iets niet goed kunnen
leuk, niet leuk, saai, fijn, plezant
willen, kunnen
terug
Arbeid, vrije tijd en studiekeuze j
• op een eenvoudige wijze beroepen en bezigheden van volwassenen die ze kennen beschrijven
j
• Waardering uitdrukken en respect tonen voor het werk van mensen uit hun omgeving
terug
Woorden
terug
Op reis
Woorden
In de vrije tijd
Woorden
Feest vieren
Beroepen en werken
Woordenlijst: arbeid, vrije tijd en studiekeuze
Woorden
Woordenlijst: Beroepen en werken Beroepen
chauffeur
kapper
dokter
muzikant/zanger
directeur
politieagent
postbode
bakker
brandweerman
schilder
juf
verpleegster
kok
meester
tandarts
poetsvrouw
baas
fotograaf
soldaat
metser
presentator
slager
journalist
tuinman
De politie politieagent pet politieauto gevangenis geweer dief verkeer
boer/boerin winkeljuffrouw/winkelier De brandweer brandweerman
helm
blussen
De dokter dokter
verpleegster
brandweerauto
redden
dokterstas
koorts
in brand staan
touw
ziekenhuis
ziek
ladder
zwaailicht
ziekenwagen
pijn
slang
terug
Woordenlijst: Feest vieren
terug
De verjaardag verjaardag
(uit)blazen
jarig
pakje/cadeau
feest(je)
uitpakken/inpakken
vieren
krijgen
kroon
verrassing
versieren
bedankt
versiering
uitdelen
slinger
taart
ballon
kaars(je)
Feest vieren feest vieren
klappen
clown
bellen blazen
vlag
circus
geluk wensen
een feest geven dansen
uitnodiging
kaart
film
tracteren
brief
fijn
lichtjes
plezant
toneel
opblijven
aansteken
Feesten feestdag
carnaval
Sinterklaas
Offerfeest
Kerstmis
Nieuwjaar
Pasen
vaderdag
Suikerfeest
moederdag
Ramadan
grootoudersfeest
Woordenlijst: In de vrije tijd
terug
Spelen schommel
omver
kassa
glijbaan
knuffel
bal
vormpjes
boek
springtouw
schep
bak
verstoppertje
spel(letje)
berg
wieg/bed
fiets
poppenkast
winkel
step
poppenhuis
geld
auto
bed
puzzel
pop
kinderwagen
boom
blok
toren
kasteel
Handelingen spelen
fietsen
tekenen
glijden
springen
rijden
zwemmen
voetballen
bouwen
verstoppen
opruimen
zoeken
kijken
vinden
kopen
betalen
zingen
dansen
knutselen
toneel spelen
Plaatsen
Zwemmen
speelplaats
kermis
park
circus
zwembad
handdoek
tuin
bioscoop
zwemmen
rand/kant
bos
muziek
badpak
diep
speeltun
liedje
bikini
water
zandbak
speelplein
zwembroek
theater
museum
Woordenlijst: op reis
terug
Handelingen Vervoermiddelen
rijden
aankomen
meekomen
fiets
fietsen
vertrekken
meegaan
straat
vijver
auto
sturen
naartoe gaan
meerijden
lucht
bos
trein
vliegen
wegbrengen
skiën
berg
rivier
bus
stil zitten
wandelen
zee
land
vliegtuig
instappen
spelen
wereld
boot
uitstappen
zwemmen
station
varen
inpakken
Allerlei op reis
Op vakantie warm koud ver dichtbij
vakantie
op reis
hotel
tent
pakje/cadeau
huisje
waar
zonnebril
rugzak
camping
waarheen
koffer
fototoestel
schoolreis
naartoe
kaart (post)
dag
Gezin en familie j
• opsommen wie er allemaal bij hen thuis woont en uitleggen dat die huisgenoten samen een gezin vormen • Bekende soorten gezinnen, grote gezinnen, kleine gezinnen, één-oudergezinnen, inwonende mensen, 2 mama’s, 2 papa’s, gezinnen met adoptiekinderen … inventariseren
terug
Woordenlijst: gezin en familie
terug
Familie Handelingen/werkwoorden
naam
dood
leven
moeder
oom
wonen
vader
tante
blijven
mama
neef
zijn
papa
nicht
worden
broer
zoon
veranderen
zus
dochter
trouwen
oma
tweeling
scheiden/gescheiden
opa
ouders
grootvader
grootouders
grootmoeder
Andere personen mens
vriend(in)
baby
buren
kind
meneer
jongen
mevrouw
meisje man vrouw volwassene
Omgaan met gelijkenissen en
terug
verschillen • In concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen en erover praten. • Gelijkenissen en verschilpunten m.b.t. levenswijze tussen henzelf en mensen uit een andere cultuur verwoorden. • Verwoorden gevoelens bij eigen ervaringen m.b.t. waardering van anders-zijn, afwijzing en uitsluiting
Woordenlijst: omgaan met
terug
gelijkenissen en verschillen
Verschillen groot - klein anders hetzelfde
dik - dun donker - licht rijk - arm meisje - jongen oud - jong
doof
blind
Migratie
terug
• Met eigen woorden uitleggen wat verhuizen is (ook naar een ander land).
• Positieve (bijv. een nieuw huis, een nieuwe job …) en negatieve redenen (bijv. onveilige omgeving …) opsommen waarom mensen verhuizen.
• Met eigen voorbeelden illustreren dat leven in een nieuwe woonomgeving niet altijd gemakkelijk is (andere gewoontes, andere taal, andere mensen …).
Woordenlijst: migratie verhuizen wonen weggaan komen
appartement huis
dorp ergens anders
terug
stad
land
verhuiswagen adres
Ongelijke verdeling van de
welvaart • Verschillen en overeenkomsten tussen eigen leefwijze en leefwijze van mensen in ontwikkelingslanden verwoorden. • Zich inleven in de leefwereld van leeftijdsgenoten in ontwikkelingslanden.
terug
Woordenlijst: ongelijke verdeling
van de welvaart wonen arm - rijk
jongen - meisje
spelen
eten werken
anders hetzelfde
terug
Ik als consument Geld omgaan met en herkomst van geld benoemen Leerplandoelen
Woorden
terug
Geld j
terug
• in concrete situaties het verschil aangeven tussen delen, ruilen, geven , krijgen , lenen, kopen en verkopen • Uitleggen waar geld vandaan komt (werken) en waar geld heen gaat (uitgeven, sparen)
Woordenlijst: geld
terug
Handelingen Geld
betalen
nemen
geld
verdelen
kopen
euro
ruilen
verkopen
(terug) geven
wegen
krijgen
tellen
bankkaart portemonnee portefeuille
geld afhalen boodschappen doen
Wiskundige begrippen tellen
meer
duur
getal
hoeveel?
hoeveel meer? hoeveel minder?
allebei
alletwee
te veel
winkel
kassa
alles
allemaal
te weinig
supermarkt
winkelkar
zoveel
weinig
goedkoop
winkelier
tas
minder
veel
prijs
winkeljuffrouw
rek
een beetje
evenveel
wegen
bank
leeg
vol
de weegschaal
een paar
heel (erg)
nog
Naar de winkel
Ik en de media Media-educatie Leerplandoelen Fictie en non-fictie Woorden
terug
Media-educatie
terug
• Het onderscheid verwoorden tussen fictie en non-fictie in media
Woordenlijst: media-educatie
terug
Media TV
fototoestel
radio
CD
computer
GSM
spelcomputer
DVD
e-mail
SMS/bericht
camera
computerspelletje
Beroepen acteur
echt - niet echt
presentator
alsof
journalist
fotograaf
Handelingen film
bioscoop
toneel spelen
tekenfilm
theater
optreden
poppenkast
reclame
kijken
toneel
foppen doen alsof
Ruimte
terug
Lichaamsoriëntatie
Oriëntatie in de ruimte
Leerplandoelen
In de werkelijke ruimte
Topografische kennis en landschappen
Verkeer
Leerplandoelen Inhouden
Woorden
In de voorgestelde ruimte
Woorden
Lichaamsoriëntatie j
j
j
j
j
j
terug
• Uitgebeelde lichaamshoudingen en bewegingen nabootsen
• Beschreven lichaamshoudingen en bewegingen uitvoeren
• Lichaamshoudingen en bewegingen benoemen.
• De belangrijkste lichaamsdelen aanwijzen en benoemen • Een menselijke figuur tekenen met de belangrijkste lichaamsdelen op de juiste plaats (hoofd, romp, benen, armen, oren, ogen, neus en mond). • Inschatten hoeveel ruimte hun eigen lichaam inneemt (bijv. kledingstukken passen).
• Bij eenhandige taken een duidelijke voorkeur tonen voor de linker- of rechterhand
• Hun voorkeurhand tonen, wanneer er expliciet naar gevraagd wordt
• De begrippen links en rechts in de juiste context gebruiken
Woordenlijst: lichaamsoriëntatie Handelingen (stil)staan
stoppen
zitten
liggen
lopen
spelen
kruipen stappen
springen
huppelen
vallen
stampen
wijzen
beginnen
(zich) stoten
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
de lichaamsdelen hoofd
nek
borst
hals
buik
lijf
klaar
rug
gezicht
bil
stop
wang
schouder
kin
fout
arm
mond
been
goed
lip
hand
tand
prima
duim
neus
knie
knap
oor
voet
oog
goed zo
teen
poep
piemel
vagina
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, midden, tussen ver-dichtbij
binnen-buiten links - rechts, linkerkant - rechterkant
terug
In de werkelijke ruimte
Ruimtebeleving
Oriënteren
Leerplandoelen Inhouden Woorden
terug
Ruimtebeleving in de werkelijke
terug
ruimte j
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen zichzelf en elementen in de werkelijke ruimte (bijv. ik zit tussen Joke en Stan, Joke zit links van mij …).
j
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in de werkelijke ruimte (bijv. wie zit achter Joke en voor Stan? Wie zit links van de juf? …).
j
• Mits aanwijzingen (bijv. getekende silhouetten, foto’s, symbolen, verbale instructies …) orde brengen in een beperkte ruimte zoals hun tafel, de speelhoek, de klas …
j
• Een ruimte inrichten in functie van hun spel (bijv. plaats maken om een vloerpuzzel te leggen) en suggesties geven voor het (her)inrichten van een speelhoek (bijv. de winkelhoek wordt een dokterspraktijk). • Orde houden en brengen in een beperkte ruimte (bijv. de speelhoek; hun bank ordelijk houden …);
• Orde houden en brengen in de klas (bijv. de klas opruimen, turntoestellen terug op de afgesproken plaats zetten …) • Suggesties geven voor het (her)inrichten vande klas (bijv. de klasinrichting wijzigen, de stoelen schikken rond een tafel …)
Woordenlijst: ruimtebeleving in
de werkelijke ruimte Ruimtebegrippen: onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderste, bovenste, onderkant, bovenkant, onderzijde, bovenzijde
school speelplaats
boom
refter
bank
gang
gras
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorste, achterste, voorkant, achterkant, voorzijde, achterzijde in, op, uit, naast, in het midden, tussen links - rechts - linker - rechter - linkerkant - rechterkant
turnzaal
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, het dichtst bij, het verst af binnen - buiten
Personen Handelingen
juf
liggen
staan
meester
zitten
zijn
ik
leggen
zetten
kind
opruimen
(op)hangen
jongen
wegdoen
vegen
meisje
terugzetten
vriend kleuter
In de klas
In huis
terug
Oriënteren in de werkelijke ruimte
terug
In de klas
In de school
In de vertrouwde omgeving
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Windstreken
Pictogrammen
Oriënteren in de klas j
j
j
j
j
• Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving.
• De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats • Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen
• Een beschreven route afleggen
• Aan elkaar een route beschrijven
j
• Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend met hindernissen …)
j
• Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van de fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …)
terug
Woordenlijst: oriëntatie in de klas Ruimtebegrippen
richting/de weg
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant,
waarheen?
langs
klaar
waar naartoe?
tot
stop
waar?
rechtdoor
fout
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant,
ver weg
vlakbij
goed
tegen, tegenaan, tegenover
naar/naartoe
kant (overkant)
prima
op, in, uit, naast, in het midden, tussen
heen
onderdoor
knap
links - rechts, linkerkant - rechterkant
hier
schuin
goed zo
daar
over
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichts bij, het verst
Handelingen
binnen - buiten Extra begrippen
ergens
omhoog
liggen
zitten
(stil)staan
stoppen
nergens
omlaag
lopen
spelen
overal
bovenop
vooruit
bij
kruipen
terug
stappen
springen
achteruit
eraan
huppelen
vallen
beneden
erbij
wijzen
beginnen
boven
andersom
opheffen
rollen
opzij
in het rond
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
ingang
uitgang
ondersteboven
In de klas bank
klas
kloppen
zak
tafel
juf
binnen
mand
kast
meester
rij
mat
zandtafel
kind
stil
plaats
stoel
kleuter
rustig
muur
gang
bel
raam
ophangen
bord
deur
kapstok
rek
hoek
doos
kring
In de school
terug
• De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats • Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen
• Een beschreven route afleggen
• Aan elkaar een route beschrijven • Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend met hindernissen …) • Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van de fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …)
Woordenlijst: oriënteren op school
terug
Handelingen
Op school school
speelzaal
richting/de weg
kleuterschool
poort
waarheen?
langs
schuin
lagere school
straat
waar naartoe?
tot
smal
hal
trap
kant
rechtdoor
beneden
klas
gang
ver weg
vlakbij
speelplaats
refter
naar/naartoe
omheen
waar?
toilet/WC
heen
onderdoor
hier
turnzaal
over
ondersteboven daar
bureau van de directeur
(stil)staan
stoppen
zitten
liggen
lopen
spelen
rennen
kruipen
stappen
springen
huppelen
vallen
wijzen
beginnen
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
Ruimtebegrippen
klaar
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant
stop
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant
fout
tegen, tegenaan, tegenover
goed
op, in, uit, naast, in het midden, tussen links - rechts, linkerkant - rechterkant
prima
ver, dicht, te ver, ve dicht, veraf, dichtbij, het dichtst bij, het verst
knap
binnen - buiten
goed zo
In de vertrouwde omgeving • Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving
terug
Woordenlijst: oriënteren in de
terug
vertrouwde omgeving thuis
op straat
thuis
badkamer
in de buurt
huis
deur
weg
wonen
dak
stoep
appartement
raam
fietspad
tuin
hek
zebrapad
garage
deur
verkeersbord
slaapkamer
Ruimtebegrippen klaar
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant
stop fout
verkeerslicht
keuken
goed
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant
prima
tegen, tegenaan, tegenover
knap
op, in, uit, naast, midden, tussen
goed zo
links, rechts, linkerkant, rechterkant
pas op
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, het verst, het dichtst bij binnen - buiten
Handelingen liggen
rijden
(stil)staan
stoppen
zitten
neerleggen
lopen
spelen
rennen
Extra begrippen richting/de weg
ergens
omhoog
nergens
omlaag
waarheen?
langs
schuin
overal
bovenop
waar naartoe?
tot
smal
neerzetten
vooruit
bij
kant
rechtdoor
beneden
kruipen
doorgaan
achteruit
eraan
ver weg
vlakbij
stappen
springen
gooien
beneden
erbij
naar/naartoe
omheen
waar?
huppelen
vallen
rollen
boven
andersom
heen
onderdoor
hier - daar
wijzen
opheffen
opzij
in het rond
over
ondersteboven
ingang
uitgang
beginnen
oversteken
Windstreken • De plaats van de zon aanwijzen gedurende de dag.
terug
Woordenlijst: windstreken zon, wind, wolken
hier-daar eerst-daarnadan-nu-straks
de zon in de ogen
schaduw zien niet zien
terug
Pictogrammen j
• Kennen de betekenis van de volgende pictogrammen: het toilet, de pijl, de uitgang
terug
Woordenlijst: pictogrammen
toilet/WC
uitgang
pijl
pictogram
terug
Oriënteren in de voorgestelde
ruimte
De maquette van de klas
De verkleinde ruimte
herkennen en lokaliseren Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
terug
De maquette van de klas • De maquette oriënteren (richten) op basis van herkenningspunten in de werkelijke ruimte • Van de werkelijke ruimte een maquette maken (schaal- en schaalaanduidingen) j
• De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het symbool voor staat. (Legende)
terug
Woordenlijst: de maquette van de
klas (herkennen en lokaliseren) Wereldtaal bank
Handelingen
tafel
zitten
kast klein - groot binnen - buiten
zandtafel stoel
Plaatsen klas, hoek, kring,
rek muur
staan
juf
zijn
meester
hangen
kind
liggen
ik
plaatsen
raam
Personen
deur
Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorste, de achterste, voorkant, achterkant, onder, boven, eronder, erboven, bovenaan, onderaan, onderkant, bovenkant links, rechts, linkerkant, rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, dichtbij, veraf, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst af
terug
In de verkleinde ruimte j
j
j
j
j
j
j
• De voorgestelde elementen identificeren en benoemen
• Iets of iemand lokaliseren
• Aan elkaar een route beschrijven/een beschreven route aanduiden
• Zelf een zinvolle route uitstippelen
• Mentaal een standpunt innemen (bijv. Wat ziet het poppetje als het hier staat? Waar stond de fotograaf? …)
• De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het symbool voor staat (Legende) • Afbeeldingen en/of miniatuurweergaven van vertrouwde plaatsen en voorwerpen herkennen. (schaal en schaalaanduidingen) • Aangeven dat de werkelijkheid vergroot of verkleind kan worden voorgesteld (schaal en schaalaanduidingen)
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in verkleinde ruimtes en/of maquettes.
terug
Woordenlijst: oriënteren in de
verkleinde ruimte Personen mama papa kind broer
het huis
de garage
zus oma opa mens
Plaatsbegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorste, achterste, voorkant, achterkant,, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderste, bovenste, onderkant, bovenkant, in, op, uit, naast, in het midden, tussen
links, rechts, linkerkant, rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst af binnen - buiten
terug
Het huis
terug
• • • • • • • • • • •
huis appartement woonkamer slaapkamer badkamer keuken zolder kelder garage zetel TV
gordijn tafel stoel trap bed sleutel koelkast gang kapstok telefoon auto
brievenbus verwarming deur slot raam dak tuin
wonen zijn staan zitten hangen liggen komen gaan plaatsen spelen
De garage
terug
• garage • auto • auto's • voorzichtig • gevaarlijk • botsen • straat • weg • fiets
verkeerslicht rood oranje groen ongeval bestelwagen voetpad vrachtwagen bromfiets
oversteken gaan
parkeren kijken wachten stoppen rijden botsen
Topografische kennis en
landschappen j
• Aan een bekende volwassene hun naam en de gemeente waar ze wonen zeggen • Eenvoudige landschapselementen in de eigen omgeving benoemen (bijv. weiden, bomen, woningen, straten, pleinen, bossen, fabrieken …). • Opvallende verschillen in landschappen en omgevingen, door mensen ingericht, verwoorden (bijv. veel huizen versus weinig huizen).
• Hun adres meedelen (straat, huisnummer, gemeente/stad).
terug
Woordenlijst: topografische kennis
en landschappen Gebouwen huis, appartement, school, winkel, fabriek, restaurant, kerk, moskee
straat, plein, weg, adres
bos, veld, park, wei, tuin, speeltuin
dorp, stad
Handelingen wonen leven zijn wandelen zien rondlopen
werken rijden spelen
mens, dier, boom, bloem
berg, zee
rivier, beek, vijver
terug
Verkeer Waarmee verplaatsen? Te voet, met de wagen, op de fiets
terug
Veilig in de schoolomgeving Leerplandoelen
Inhouden
Woorden
In de klas.
terug
• • • • • • • • •
klas bank stoel tafel kast rek muur zandtafel deur
hoek zak kring plaats juf meester netjes vuil gang
boek borstel mand kapstok rij bel jas mat winkel
pop auto blok die
In huis
terug
• • • • • • • •
huis appartement slaapkamer woonkamer tuin gang trap straat
deur tafel stoel bed kast rek raam
Waarmee verplaatsen?
Te voet
Met de wagen
terug
Op de fiets
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Te voet j
j
j
• Aangeven dat zij op de stoep moeten stappen • Onder begeleiding op de stoep stappen zonder zichzelf of anderen in gevaar te brengen • Aangeven dat zij moeten oversteken op een zebrapad of bij een gemachtigd opzichter • Onder begeleiding veilig voorbij een hindernis op de stoep stappen • Veilig een straat oversteken met hulp van een gemachtigd opzichter
• Onder begeleiding veilig een straat met verkeerslichten oversteken • Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen.
terug
Woordenlijst: te voet in het verkeer Handelingen Vervoermiddelen
gaan
stoppen
fiets, auto, vrachtwagen, bus, trein, te voet, met de fiets, met de auto, met de bus, bestelwagen
stappen
niet spelen
wandelen
wachten
oversteken
uitkijken
goed kijken
rijden
Ruimtebegrippen ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst, de verte links - rechts, naar links, naar rechts, linkerkant, rechterkant
de weg vragen
voor, achter, vooruit, achteruit
de weg wijzen
Op straat voetpad
politie
verkeerslicht
agent
in de buurt
verkeersbord
ongeluk/ongeval
rustig
zebrapad
overkant
onderweg
straat
weg
plein
mag wel
rood
mag niet
groen
pas op!
voorzichtig
gevaarlijk
fluovest
pijl
werken (de)
richting/de weg waarheen?
langs
schuin
waar naartoe?
tot
smal
kant
rechtdoor
ver weg
vlakbij naar/naartoe
waar?
heen
hier
over
daar
terug
Met de wagen j j j
• Aangeven dat hun plaats in de wagen het kinderzitje of het verhoogkussen is. • Aangeven dat iedereen in de wagen een gordel moet dragen. • Onder toezicht met het openbaar vervoer/schoolbus meerijden zonder zichzelf en an-deren in gevaar te brengen. • Aangeven dat het veiliger is om aan de stoepkant uit de wagen te stappen
terug
Woordenlijst: met de auto in
terug
het verkeer Handelingen
Vervoermiddelen fiets, auto, vrachtwagen, bus, trein, tram, bus, bromfiets, bestelwagen,vuilniswagen, te voet, op de fiets, met de wagen
rijden
uitstappen
stoppen
botsen
wachten
parkeren
kijken
voorbijsteken
zitten
remmen
instappen
sturen
weggaan
omdraaien
terechtkomen
in/uitladen
Ruimtebegrippen ver, dicht, te ver, te dichtveraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst
Op straat het verkeerslicht
onderweg
ongeluk/ongeval
het verkeersbord
in de buurt
pas op!
rood
stoep
wagen
oranje
straat
chauffeur
groen
weg
pijl
voorzichtig
fietspad
zitje
gevaarlijk
druk
gordel
zebrapad
boete
pijl
vooraan
botsing
achteraan
dat mag dat mag niet verboden niet doen pas op! let op!
Op de fiets j
j
j
j
• Aangeven dat het veilig is om op de fiets steeds een valhelm te dragen. • Met een loopfiets fietsen, sturen en remmen
• Met een driewieler fietsen, sturen en remmen. • Aangeven dat ze beter opvallen met een vlaggetje aan de fiets • Met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen • Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen.
terug
Woordenlijst: op de fiets door het
terug
verkeer Handelingen
Aan de fiets
Ruimtebegrippen
stuur zadel pedaal bel ketting
links - rechts, naar links, naar rechts, linkerkant, rechterkant, voor achter - vooruit achteruit
rood oranje groen
wiel rem
Vervoermiddelen
rijden
vallen
weggaan
sturen
pijn doen
niet doen
trappen
zitten
de weg vragen
bellen
(om)draaien
de weg wijzen
uitkijken
botsen
zien
oversteken
fietsen
wachten
stoppen
voorbijsteken
remmen
hand uitsteken
Op straat
fiets
tram
driewieler
trein
step
te voet
auto
op de fiets
bus
met de auto
vrachtwagen bestelwagen
richting/de weg
naar huis
weg
onderweg
waarheen?
langs
scheef
naar school
met de wagen
pijn
in de buurt
voorbij
verkeersbord
waar naartoe?
tot
smal
op straat
botsing
overkant
waar?
kant
stevig
zebrapad
stoep
pas op!
dichterbij
rechtdoor
omheen
fietspad
ongeval
druk
ver weg
vlakbij
hier
voetpad
ongeluk
pijl
heen
onderdoor
daar
verkeerslicht
politie
gevaarlijk
over
ondersteboven
straat
voorzichtig
naar/naartoe
Veilig in de schoolomgeving j
• In de eigen omgeving plaatsen herkennen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet • In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen en veilige oplossingen aangeven voor het probleem
terug
Woordenlijst: Veilig in de
terug
schoolomgeving Vervooermiddelen auto
bestelwagen
fiets
step
vrachtwagen,
driewieler
bromfiets
vuilniswagen
bus
kraan
trein
tractor
tram
wagen
metro
taxi
wagen
rolschaatsen
Handelingen rijden
wachten
de weg vragen
wandelen
oversteken
de weg wijzen
stappen
vallen
komen
lopen
sturen
gaan
fietsen
omdraaien
spelen
bellen
instappen
zien
stoppen
uitstappen
remmen
uitkijken
Allerlei verkeer
Plaatsen
ongeval
op weg
strippenkaart
straat
weg
ongeluk
onderweg
ticket(je)
plein
spoor
huis
naar huis
park
fietspad
school
naar school
speelplein
voetpad
pijl
in de buurt
speeltuin
zebrapad
voorzichtig
wiel
bos
stoep
gevaarlijk
verkeerslicht
tuin
verkeersbord
rit
op straat
op de weg
Personen politie agent mens meneer mevrouw kind chauffeur
dat mag dat mag niet verboden pas op! opgelet!
Natuur
Algemene vaardigheden
terug
Levende natuur
Niet levende natuur
Gezondheidseducatie
Milieueducatie
Inhouden
Inhouden
Inhouden
Inhouden
Leerplandoelen
Woorden
Levende natuur
terug
Planten
Dieren
Mensen
Planten uit de omgeving herkennen en benoemen, belangrijkste delen van een plant benoemen, vergelijken t.o.v. een criterium
Dieren uit de omgeving herkennen en benoemen, vergelijken t.o.v. een criterium, voortplanting en stadia van ontwikkeling
Lichaamsdelen en functie benoemen bij zichzelf en bij anderen, horen-zien-ruikenvoelen-proeven, geboorte en ontwikkelingsfases benoemen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Planten
terug
• Veel voorkomende planten en zwammen uit hun omgeving herkennen en benoemen.
• De belangrijkste delen van planten (wortel, stam/stengel, tak, knop, loofblad/naald, bol, knol) aanduiden, benoemen en in eigen woorden de functie ervan uitleggen.
• Planten met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium.
j
• Bij planten eenvoudige verzorgingshandelingen uitvoeren en verwoorden.
• Aangeven dat planten en zwammen soms nuttig, soms gevaarlijk zijn voor de mens (giftige planten, giftige paddenstoelen …).
Woordenlijst: Planten Planten planten
blad
plant
stam
boom
stengel
bloem
naald
paddenstoel
knop
wortel
bol/knol
bos
zaad(jes)
aarde
tak
terug
Handelingen zaaien gieten
water
bijl
planten
druppel
bloempot
plukken
nat
tuinslang
omhakken
modder
schaduw
kuil
water geven spuiten
verzorgen
grond
giftig gevaarlijk eetbaar
de naam van enkele veel voorkomende planten uit de directe omgeving
Dieren j
• Veel voorkomende dieren uit hun omgeving herkennen en benoemen (bijv. huisdieren, vogels, boerderijdieren …).
j
• Met eigen woorden uitleggen dat de geboorte van een dier wordt voorafgegaan door een periode van gedragen worden van de moeder of door ontwikkeling in een ei.
j
• De verschillende stadia van de ontwikkeling van dieren vanaf de bevruchting tot volwassen dier verwoorden (bijv. ei-kuiken-kip, van ei tot vlinder …).
terug
• Dieren met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium.
• Voorbeelden geven van producten die afkomstig zijn van dieren (bijv. melk, wol, leder …).
j
• Eenvoudige verzorgingshandelingen bij dieren uitvoeren en verwoorden.
Woordenlijst: Dieren
terug
Dieren Producten van dieren
Huisdieren
Handelingen rond verzorgen verzorgen
Kriebeldieren
vlees
zorgen voor
melk
Tuin en park
wol
eten geven
Dierentuin
drinken geven
leder
voeren Bos
ei
Boerderij
kammen hokken/stal/kooi schoonmaken
Ontwikkeling
Delen van het lichaam
jong (het)
poot
vleugel
ei
kop
lijf
kuiken
staart
pluim/veer
rups
bek
pels/vacht
geboren worden
snavel
vel/huid
snuit
Kriebeldieren
Woordenlijst: Kriebeldieren
• • • • • • • • • • •
vlieg kop spin poot mug vleugel mier lijf vlinder wesp rups slak worm bij lieveheersbeestje
slakkenhuis spinnenweb
vliegen kruipen steken zoemen wegjagen ontsnappen
terug
Dierentuin
Woordenlijst: Dierentuin
• • • • • • • • • • •
giraf tijger krokodil leeuw aap olifant slang papegaai beer ijsbeer schildpad
zeehond dolfijn kameel kangoeroe neushoorn zeehond lievelingsdier
aquarium kooi stal wei/weide hok omheining
pas op! gevaarlijk
slurf poot kop staart bek snavel snuit vleugel pels/vacht
terug
grommen bijten ontsnappen opeten eten geven zorgen voor
Bos
Woordenlijst: Bos
• • • • • • • • • •
hert eekhoorn vos haas konijn vogel uil
bos boom nest hol
jager
terug
poot kop staart vleugel bek snavel snuit pels/vacht veer pluim
ontsnappen opeten voeren klimmen vluchten jagen wegjagen schieten
Boerderij
Woordenlijst: Boerderij
• koe • ezel • geit • schaap • lam • paard • konijn • varken • kat • kip • haan • kuiken
boerderij kinderboerderij boer boerin
melk ei vlees wol leder mest(hoop)
stal wei/weide prikkeldraad omheining hok mand hek
stro hooi gras
terug
poot kop staart snuit bek snavel snuit vleugel veer pluim pels/vacht
knorren kakelen blaffen miauwen zorgen voor
voeren eten geven pikken opeten snuffelen vliegen lopen
Tuin en park
Woordenlijst: Tuin en park
• • • • • • • • • • • •
vogel mus gans eend duif kip haas konijn muis egel mol slak
nest hol hok vijver beek
kikker vis
ei gras omheining
poot kop staart bek snavel snuit pluim veer vleugel
terug
kwaken piepen kakelen springen vliegen zwemmen lopen opeten pikken graven
Huisdieren
Woordenlijst: Huisdieren
• • • • • • • • •
hond kat poes konijn vogel(tje) konijn vis lievelingsdier
hok kooi mand aquarium mand
snuit bek snavel vel/huid poot staart pels/vacht vleugel kop
blaffen miauwen snuffelen aaien bijten zorgen voor eten geven voeren
terug
Mensen
terug
j
• M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte voorafgegaan wordt door een periode van gedragen worden door de moeder.
j
• M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte het verlaten van het moederlichaam betekent. • Illustreren met enkele voorbeelden dat elke mens een aantal ontwikkelingsfases (bijv. baby, kind, volwassene, ouderling …) doormaakt.
j
j
j
• De lichaamsdelen bij zichzelf en anderen aanduiden en benoemen.
• De functie van de belangrijkste zichtbare lichaamsdelen benoemen.
• Aangeven welke lichaamsdelen instaan voor het horen, zien, ruiken, proeven en voelen en een aantal zintuiglijke waarnemingen verwoorden en benoemen.
Woordenlijst: mensen van baby tot ... baby peuter
kleuter mens volwassene oude mensen jongen meisje
man vrouw dood
terug
Handelingen
de lichaamsdelen hoofd
nek
borst
hals
buik
lijf
rug
gezicht
bil
wang
schouder
kin
arm
mond
been
lip
hand
tand
duim
neus
knie
oor
voet
oog
teen
huid/vel
poep
piemel
vagina
liggen
luisteren
wenen
lopen
ruiken
huilen
kruipen
spelen
werken
zitten
bewegen
sterven
praten worden
stil staan
geboren
voelen
groeien
proeven
eten
stampen
drinken
bijten
kijken
knijpen
horen
zien
Ontwikkeling geboren
groot worden
geboren worden
dikke buik
in de buik
mama
groeien
baby
leven klein
Niet levende natuur Weer
Klimaat
Hemellichamen
Natuurlijke verschijnselen
terug
Materialen Veel voorkomende materialen en grondstoffen benoemen en eigenschappen beschrijven
Weerselementen benoemen en noteren in een weerkalender
Het weer heeft invloed op het gedrag van de mens
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
enkele benoemen
zon - maan - sterren (functie en plaats benoemen)
Het weer j
terug
• Dagelijks eenvoudige weerselementen benoemen en noteren a.d.h.v. symbolen en voorbeelden geven van gevolgen van het weer voor zichzelf. • Dagelijks eenvoudige weerselementen benoemen en noteren in een tabel met conventionele tekens (bijv. een weerkalender).
Woordenlijst: Weer
terug
Het weer
weer lucht
zon wolk wind
het regent
het waait
de zon schijnt
bewolkt
onweer
het vriest
bevriezen
regenbui
koud
bliksem
sneeuwvlok
het sneeuwt
storm
warm
glad
donder
warmte
glijden
het hagelt
zonnig
ijs
mist
smelten
weerman
weerbericht
weervrouw
weerkalender
Klimaat j
terug
• Met voorbeelden illustreren dat het weer invloed heeft op het gedrag van de mens (aangepaste kledij …).
Woordenlijst: Klimaat Regen het regent regen paraplu regenjas
kap plas nat laars
Sneeuw
terug
De zon
het sneeuwt
het hagelt
de zon schijnt
zweten
koud
ijs
warm
zwemmen
sneeuw
glijden
zon
bikini
sjaal
trui
zwembroek
muts
jas
T-shirt
badpak
handschoen
rillen
short/korte broek
sandaal
laars
verwarming
schaduw
Handelingen aankleden
rillen
schijnen
aandoen
zweten
regenen
uitdoen
zwemmen
sneeuwen
schuilen
glijden
Hemellichamen j
• Zon, maan en sterren als dusdanig correct benoemen en verwoorden: dat de zon licht en warmte geeft, dat we sterren zien als lichtjes aan de hemel, dat we de maan niet altijd in dezelfde vorm zien en dat we zon en maan niet altijd op dezelfde plaats zien.
terug
Woordenlijst: Hemellichamen Dag zon
zon
hemel
maan
warm
ster
licht
dag
de zon schijnt
Nacht maan
hemel
de maan schijnt rond donker
vorm
ster
nacht
lichtjes
terug
Natuurlijke verschijnselen • Enkele natuurlijke verschijnselen beschrijven: sneeuw smelt, water bevriest, een magneet trekt ijzer aan …
terug
Woordenlijst: natuurlijke
terug
verschijnselen
smelten, koken, (be)vriezen, drijven, zinken, roesten
het vriest
het sneeuwt
water
sneeuw
ijs
hagel
koud
warm smelten
water vuur heel warm/heet
magneet
koken
ijzer
verbranden damp
Materialen j
• In hun omgeving veel voorkomende grondstoffen en materialen benoemen en beschrijven (bijv. nat en droog zand / droge klei is vast, wol is zacht, een kei is hard …).
• Aan de hand van een al dan niet zelf gevonden eigenschappen (bijv. sterkte, hardheid, brandbaarheid, weerbestendigheid, veerkracht, gewicht, absorptievermogen, drijfvermogen, stroomgeleiding, warmtegeleiding, oplosbaarheid, mengbaarheid) veel voorkomende grondstoffen en materialen ordenen.
terug
Woordenlijst: Materialen Grondstoffen
Eigenschappen
zand
zacht
droog
klei
hard
sterk
wol
steen
zwaar
warm
leder/leer
hout
licht
koud
ijzer
nat
Vergelijken sterker
warmer
zachter
kouder
harder
droger
lichter
natter
zwaarder
terug
Handelingen voelen
breken
wegen
kneden
zien
mengen
zijn
drijven
ruiken
zinken
plooien
Materialen plastic papier karton glas stof
Gezondheidseducatie Voeding voedingsmiddelen benoemen en aangeven of ze gezond of ongezond zijn
Lichaamshygiëne goede gewoonten
Veiligheid gevaar signaleren en hulp inroepen, pictogrammen herkennen
terug
Omgaan met ziektes, handicap en verslaving verschil tussen ziek en gezond, eetbaar en niet eetbaar, ...
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Voeding j
j
terug
• Een aantal belangrijke voedingsmiddelen benoemen (bijv. groenten, fruit, brood, water, melk, vlees …). • Voedingsgedrag verwoorden als gezond of ongezond.
Eten algemeen
Woordenlijst: Eten algemeen
• ontbijt • middageten • maaltijd • tussendoortje • dessert • • • • • • drinkbus • brooddoos
brood boterham choco kaas gelei confituur ei vlees gehakt worst rijst pasta
aardappel soep pudding yoghurt vies mayonaise koek pannenkoek frietjes vies heerlijk lekker
frituur restaurant
spaghetti pizza couscous kebab ...
opeten eten honger hebben lusten tafel dekken smeren
terug
Fruit
Woordenlijst: Fruit
• appel • banaan • sinaasappel • peer • kiwi • citroen • meloen • aardbei • kers • druif • mandarijn
vers rijp rot schil sap vers moes fruitsla
terug
schillen plukken snijden opeten snijden lusten
lekker gezond
Groenten
Woordenlijst: Groenten
• groente • sla • tomaat • wortel • spinazie • boon • komkommer • erwt
kool ajuin/ui
rauw vers gezond
snijden schillen koken
terug
Zoet
Woordenlijst: Zoet
• • • • • • • • • •
snoep snoepje lolly ijsje wafel koek/koekje chocolade cake taart pannenkoek
terug
suiker honing choco confituur siroop pudding
dessert
zoet lekker ongezond
eten opeten snoepen kauwen likken
Koken .
Woordenlijst: koken
• • • • • • • • •
keuken fornuis oven microgolf
peper zout
koken eten maken bakken snijden roeren mengen scheppen proeven ruiken
pan zeef kookpot lepel mes schep schort
terug
damp lekker pas op! warm
Drinken
Woordenlijst: Drinken
• drank • dorst • slok • drinkbus • fles • beker • glas • kop • rietje • brik • blik
water melk chocomelk sap koffie thee cola fruitsap limonade
vol leeg
café terras
terug
drinken opdrinken dorst hebben gieten/ingieten slurpen schudden morsen zuigen
Woordenlijst: voeding
terug
Eten en drinken Eten algemeen
Fruit
Smaken
gezond Groenten
ongezond
Zoet
Koken
lekker
zoet
niet lekker
zout
vies
zuur
Drinken
Handelingen en werkwoorden Aan tafel
eten
koken
drinken
klaarmaken
refter/eetzaal
vork
kom
proeven
snijden
aan tafel
tafel
schotel
smaken
(op)smeren
smakelijk
stoel
tafelkleed
opeten
dorst hebben
bord
netjes
hap/hapje
honger hebben morsen
mes
beleefd
stuk/stukje
tafel dekken
likken
lepel
mond
honger
tafel afruimen
scheppen
dorst
maaltijd
brooddoos
snoepen
kauwen
drinkbus
middageten
Lichaamshygiëne j
terug
• Goede gewoonten tonen in hun dagelijkse hygiëne en eenvoudige handelingen uitvoeren die daarvoor nodig zijn (bijv. wassen, toiletgebruik, haarverzorging, handhygiëne, tandhygiëne, hygiëne eigen aan de puberteit …).
Woordenlijst: lichaamshygiëne
terug
Lichaamshygiëne Lichaamsdelen
vies
zeep
kam
wasbak
hoofd
nek
oog
vuil
shampoo
borstel
buik
hals
neus
schoon
schuim
tandenborstel
wasdraad
borst
lijf
oor
proper
washandje
tandpasta
wasmachine
rug
gezicht
tand
bad
spons
WC
wasmand
bil
mond
huid/vel
douche
nat
WC-papier
wasknijper
schouder
lip
knie
water
doek
kaka
arm
hand
poep
kraan
handdoek
plas/pipi
been
nagel
piemel
koud
droog
potje
voet
haar
vagina
warm
nat
luier
heet
spiegel
was
Handelingen zich wassen
afvegen
wassen
kaka doen
handen wassen
plassen/pipi doen
de haren kammen
doorspoelen
de tanden poetsen uitspoelen afdrogen
ophangen
Veiligheid
terug
• Signaleren wanneer er gevaar dreigt of iemand in gevaar is. (bijv. als iemand bloedt, bewusteloos is, met lucifers wordt gespeeld …).
• In een noodsituatie adequaat reageren door hulp van volwassenen in te roepen.
• Gangbare pictogrammen in verband met gezondheid en veiligheid herkennen (bijv. nooduitgang, chemische producten, medicijnkastje …).
Woordenlijst: Veiligheid gevaar gevaarlijk
help!
voorzichtig
kom hier!
let op!
kom mee!
pas op!
kom helpen!
pijn
uitgang pijl pictogram
terug
Handelingen
Personen
opletten
mama
oppassen
papa
komen
ik
helpen
volwassene
afblijven
meneer
niet aankomen
mevrouw
niet eten
juf
niet drinken
meester
Omgaan met ziektes, handicap en verslaving j
• Bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en gewond zijn herkennen • Verwoorden dat ze door inname van en/of contact met sommige producten en planten ziek kunnen worden.
• Met voorbeelden illustreren dat sommige mensen met een handicap leven.
terug
Woordenlijst “omgaan met ziektes, handicap en verslaving” Ziek of gewond
ziek - gezond ziek zijn gewond zijn dood -levend
Pijn
pijn
misselijk
bult
pilletje
verkouden
hik
pijn
gezond
koorts
bloed
buikpijn
zakdoek
prik
traan
hoofdpijn
neusdruppels
spuit
zweetdruppels
oorpijn
pleister
thermometer
verband
keelpijn
wond
beter
adem
tandpijn
zalf
bloedneus
siroop
Handicap doof blind rolstoel kruk wandelstok
Handelingen
Lichaamsdelen hoesten
thuis blijven
zien
dokter
niezen
verzorgen
horen
tong
dokterstas
overgeven
voelen
ruiken
mond
piemel
ziekenhuis
spuwen
ademen
proeven
vinger
tand
vagina
ziekenwagen
insmeren
jeuken
slapen
schouder
nek
lip
verpleegster
bibberen
krabben
zweten
hart
vel/huid
neus
apotheker
rusten
luisteren
bloeden
arm
keel
poep
snuiten
kijken
hoofd
been
lijf
oog
borst
knie
gezicht
oor
buik
voet
wang
rug
teen
bil
Bij de dokter
terug
Milieu-educatie
Afval sorteren Leerplandoelen
Woorden
terug
Afval sorteren j
• Afval sorteren aan de hand van eenvoudige, gangbare criteria (bijv. glas, papier, karton …). • Afval deponeren in de daarvoor bestemde opslagmogelijkheden in de klas en de school (bijv. papier, karton, glas, gft, pmd, batterijen, inktpatronen …).
terug
Woordenlijst: afval sorteren
Afval sorteren
Materialen
afval
papier
fles
vuilnisbak
karton
doos
papiermand
glas
zak
vuilniszak
plastic
blik
vuilniswagen
brik(je)
container
batterij
vuil vies rot slecht proper netjes
terug
Handelingen weggooien oprapen
kuisen/poetsen opruimen sorteren opnieuw gebruiken
Algemene vaardigheden j
• Met hulp van een volwassene, eenvoudige bronnen hanteren om meer te weten te komen over de natuur
j
• Een explorerende en experimenterende aanpak tonen om meer te weten te komen over de natuur
j j
• Verschillen onderscheiden in geluid, geur, kleur, smaak en voelen • Een houding van zorg en respect voor de natuur.
terug
Woordenlijst: algemene vaardig-
terug
heden en attitudes natuur De smaak proeven
Het gehoor
lusten
oor
zin hebben
horen
lekker
klinken
vies
De tast voelen
nat
oog
huid/vel
droog
geluid
kijken
vinger
koud
zoet
lawaai
zien
pijn
warm
zout
stil
kleur
zacht
ruw
zuur
luid
hard
glad
tong
luisteren
Het zicht
De reuk neus ruiken stinken
lekker geur
mond
Handelingen en werkwoorden
Respect voor de natuur
uitzoeken
vragen
kunnen
proberen
herkennen
vertellen
willen
bekijken
hoe?
verzamelen
luisteren
doen
uitkiezen
waarom?
ontdekken
nodig hebben
onthouden
uitleggen
wie?
controleren
(terug)vinden
op zoek gaan
vergissen
wat?
denken
raden
begrijpen
welk?
weten
bedenken
bedoelen
begrijpen
geloven
vergeten
gerief/spullen
pas op!
afspreken
kapot maken
zorgen
kapot/stuk
aanraken
weg
afblijven
verloren
voorzichtig
kwijt raken
oppassen
kwijt
opruimen
netjes
Techniek
Algemene vaardigheden
Techniek begrijpen
Leerplandoelen
terug
Techniek hanteren
Techniek duiden
Maken
Leerplandoelen
Gebruiken
Woorden
Inhouden
Woorden
Algemene vaardigheden en
attitudes techniek • Bij een technisch probleem creatieve oplossingen bedenken en toelichten.
j
j
• Een explorerende en experimentele aanpak tonen om meer te weten te komen over techniek. • Hygiënisch, veilig en zorgzaam werken. • Hygiënisch, veilig, zorgzaam en nauwkeurig werken.
j
• Systematisch onderhouden van technische systemen.
terug
Woordenlijst: algemene vaardig-
heden techniek probleem Handelingen
idee
proberen
uitleggen
oplossen
oplossing
maken
luisteren
opruimen
gelukt
willen
kijken
aanzetten
het werkt
zien
voelen
horen
graag doen
zoeken
uitzetten
kunnen
denken
onderzoeken
gebruiken
werken
ontdekken
die
vinden
weten
uitleggen
pas op!
het werkt niet klaar goed zo
gevaarlijk voorzichtig
terug
Techniek begrijpen
terug
Grondstoffen en materialen
Het onderhouden van technische systemen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Onderdelen van technische systemen
Het functioneren van technische systemen
De onderdelen van technische
terug
systemen j
j
j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie benoemen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen een aantal zichtbare onderdelen benoemen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie van verschillende onderdelen verwoorden.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de specifieke functie van verschillende onderdelen onderzoeken en verwoorden via hanteren, monteren en demonteren.
Woordenlijst: onderdelen van een technisch systeem
terug
Materialen en eigenschappen hamer
kloppen nagel
schroevendraaier
Handelingen machine
onderzoeken
toestel
proberen
instrument (muziek)
maken (herstellen)
een deel/een stuk
zien
draaien schroef
waarvoor dient het?
sleutel
hoe werkt het?
sleutel
vijs
los
draaien
vast
op slot toe doen/open doen
kijken
schaar
knippen
mes
snijden
lijm
plakken
los vast
Onderdelen en functie
Ruimtebegrippen
knop
wiel
rits
voorkant
voor
vooraan
zijkant
drukken
draaien
open doen
achterkant
achter
achteraan
opzij
aanzetten
bol
dicht doen
onderkant
onder
onderaan
links
uitzetten
rollen
bovenkant
boven
bovenaan
rechts
Grondstoffen en materialen van
technische systemen j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen of van hun onderdelen aangeven of ze gemaakt zijn uit metaal, steen, hout, glas, papier, textiel of kunststof.
terug
Woordenlijst: grondstoffen en
materialen
wol
karton
leder
papier
stof
metaal
plastic glas
zand hout
steen klei ijzer water
terug
Onderhouden van technische
systemen • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat materialen nodig zijn om technische systemen te onderhouden.
j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat technische systemen op de juiste manier moeten opgeborgen worden.
terug
Woordenlijst: onderhouden van
terug
technische systemen Handelingen opruimen
open doen
opbergen
toe/dicht doen
wegsteken
uitzetten
machine
wegzetten
weg doen
toestel
oprollen
onderstoppen
instrument
opvouwen
kuisen/poetsen
die
wassen
afwassen
afstoffen
opheffen
stof (vuil)
voorzichtig
vuil
opgelet!
water
handdoek
kapot
let op!
zeep
borstel
proper
rustig!
doek
netjes
omdraaien
kast
bak
rek
pot
doos
zak
Wassen
vod
Het functioneren van technische
systemen • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen onderzoeken hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de stappen van het technische proces herkennen in concrete ervaringen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de kerncomponenten (technische systemen, het technisch proces, hulpmiddelen en/ of keuzen) herkennen binnen de verschillende toepassingsgebieden van techniek.
terug
Woordenlijst: functioneren van
technische systemen
Functioneren
Het lukt niet
het werkt
kapot
het werkt niet
mislukt
het lukt
spijtig
het lukt niet
jammer
kunnen
opnieuw
niet kunnen
nog
Het lukt gelukt! goed zo! leuk fijn klaar
Handelingen en werkwoorden proberen
ontdekken
controleren
vinden
maken (herstellen)
zoeken
zien
weten
terug
Techniek maken Doorlopen van een technisch proces Welk proces wil ik doorlopen bij het maken van een technisch systeem?
Het ontstaan van een behoefte of een probleem Welk technisch systeem beantwoordt aan mijn behoefte? Wat is de behoefte, wat is het probleem?
Ontwerpen van het technisch systeem Aan welke vereisten moet mijn systeem voldoen? Welke ideeën ontwerp ik?
terug
Realiseren van het technisch systeem
Evalueren van het technisch systeem
Welk ontwerp kies ik en welke materialen /gereedschappen heb ik hiervoor nodig en wie gaat mij hierbij helepn?
Werkt het systeem of niet? Voldoet het systeem aan mijn eisen/behoeften?
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Doorlopen van een technisch
terug
proces • Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte, technisch oplossen door verschillende stappen van het technisch proces te doorlopen. j
• Technische systemen in verschillende toepassingsgebieden van techniek gebruiken en/of realiseren.
Woordenlijst: Doorlopen van een
technisch proces
nadenken eerst
nu
dan
straks
daarna en
een plan maken proberen maken controleren
verbeteren
het lukt
het werkt
het lukt niet
het werkt niet
opnieuw proberen
terug
Ontstaan vanuit een behoefte of
een probleem j
• In eenvoudige situaties nagaan welk technisch systeem best tegemoet komt aan een behoefte.
• “De behoefte” en “het probleem” voor het maken van een technisch systeem expliciteren.
terug
Woordenlijst: ontstaan van de
behoefte en/of een probleem willen graag hebben oplossen
probleem
machine
proberen
idee
toestel
onderzoeken
oplossing
instrument (muziek)
doen
maken
terug
Ontwerpen van een technisch
systeem • Voor een technisch systeem dat ze willen ontwerpen rekening houden met aangereikte criteria: • grootte, dikte, gewicht, beschikbare ruimte, hoogte, sterkte, waterdichtheid, duurzaamheid, eetbaarheid, veiligheid, … • Voor een technisch systeem dat ze willen gebruiken of realiseren eigen criteria verwoorden.
• Na evaluatie, op het einde van het technisch proces, eventueel criteria verfijnen
j
• Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch systeem bedenken via “trial and error”.
• Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch systeem verzamelen via een probleemoplossende denkwijze. • Na evaluatie of tussentijds evalueren, op het einde van het technisch proces, het ontwerp aanpassen.
terug
Woordenlijst: Ontwerpen van een technisch systeem
terug
Handelingen proberen
nadenken
vinden
oplossen
onderzoeken
zien
ontdekken
kijken
een plan maken
lukken
maken
mislukken
beginnen
kunnen
weten
willen
werken
Tijdsbegrippen idee plan probleem oplossing nodig
eerst dan daarna en begin einde klaar
Realiseren van een technisch
terug
systeem j
j
• Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met beschikbare grondstoffen en materialen
• Een eenvoudig technisch systeem al dan niet aan de hand van een stappenplan realiseren
• Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met hanteerbare en beschikbare machines/ gereedschappen
• Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met inzetbare personen (taken – opdrachten)
Woordenlijst: realiseren van een
technisch systeem Algemene handelingen proberen
weten
onderzoeken
kijken
ontdekken
zien
vinden
kiezen
maken kunnen
Mogelijke handelingen afhankelijk van de gekozen oplossing draaien
hangen
knippen
los maken
snijden
vast maken
oplossen
kloppen
...
nadenken
plakken
idee oplossing
Mogelijke materialen afhankelijk van de gekozen oplossing
Mogelijke grondstoffen en materialen afhankelijk van de gekozen oplossing
hamer
papier
schroevendraaier
karton
sleutel
glas
lijm
plastic
...
...
terug
Evalueren van het technisch
systeem j
• Door gebruik nagaan of het doel werd bereikt met een zelfgemaakt technisch systeem. • Aangeven hoe het zelf gerealiseerd technisch systeem kan onderhouden worden.
terug
Woordenlijst: Evalueren van een
technisch systeem
het werkt
Het lukt niet
het werkt niet
kapot
het lukt
mislukt
het lukt niet
spijtig
kunnen
opnieuw
niet kunnen
Het lukt
Handelingen
gelukt!
controleren
weten
maken (herstellen)
kunnen
leuk
proberen
zien
fijn
ontdekken
kijken
goed zo!
klaar
zoeken
nog
vinden
terug
Techniek gebruiken
Het ontstaan van een behoefte en/of een probleem
Het technisch systeem gebruiken Correct gebruiken, al dan niet met behulp van een stappenplan
terug
Het gebruik van het technisch systeem evalueren Werkte het gebruikte technisch systeem voldoende? Was het gekozen technisch systeem de meest geschikte oplossing voor mijn probleem?
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Het onstaan van een behoefte en/
of een probleem j
• In eenvoudige situaties kiezen welk technisch systeem best tegemoet komt aan een behoefte.
terug
Woordenlijst: Ontstaan van een
behoefte en /of een probleem
willen graag hebben doen zien
probleem
machine
kijken
idee
toestel
oplossen
oplossing
instrument (muziek)
helpen proberen zoeken
terug
Het technisch systeem gebruiken j
• Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte oplossen door een gepast technisch systeem correct te gebruiken. • Technische systemen in verschillende toepassingsgebieden van techniek correct gebruiken.
j
j
• Aangeven hoe je het technisch systeem gebruikt. • Correct gebruiken van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v. een stappenplan, handleiding, werktekening … • Correct onderhouden van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v. voorschriften.
terug
Woordenlijst: Het technisch
terug
systeem gebruiken Handelingen onderhouden opruimen
open doen
opbergen
toe/dicht doen
wegsteken
uitzetten
wegzetten
weg doen
oprollen
onderstoppen
opvouwen
kuisen/poetsen
wassen
afwassen
afstoffen
opheffen
omdraaien
Onderhouden stof (vuil)
voorzichtig
vuil
opgelet!
kapot
pas op!
proper
rustig!
netjes
zeep
water
doek
vod
handdoek
borstel
mogelijke handelingen afhankelijk van het te gebruiken technisch systeem proberen
uitleggen
oplossen
draaien
maken
luisteren
drukken
trekken
willen
kijken
aanzetten
ruiken
zien
voelen
horen
graag doen
zoeken
uitzetten
kunnen
denken
onderzoeken
gebruiken
werken
ontdekken
vinden
weten
uitleggen
probleem
idee
oplossing
plan
mogelijke onderdelen/stukken afhankelijk van het te gebruiken technisch systeem
het werkt
het werkt niet
knop
afstandsbediening
klaar
goed zo!
wiel
oor (handvat)
draad
...
die
machine toestel instrument (muziek) een deel/een stuk
Het gebruik van het technisch
systeem evalueren • Bespreken welk technisch systeem het meest gepast is. • Onderzoeken waarom het gebruikte technisch systeem niet of onvoldoende functioneert. • Aangeven of het gebruikte technisch systeem correct en/of voldoende onderhouden is.
terug
Woordenlijst: Het gebruik
terug
evalueren
het werkt anders beter best
het werkt niet het lukt het lukt niet kunnen niet kunnen
Het lukt
Handelingen
Het lukt niet
gelukt!
controleren
weten
kapot
goed zo!
maken (herstellen)
kunnen
mislukt
leuk
proberen
zien
spijtig
fijn
ontdekken
kijken
opnieuw
klaar
zoeken
verbeteren
nog
vinden
Techniek duiden
j
• Aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/ of schadelijk kan zijn.
• Aan de hand van eigen voorbeelden uit verschillende toepassingsgebieden van techniek illustreren dat technische systemen nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor natuur en milieu.
terug
Woordenlijst: Techniek duiden
terug
gevaarlijk giftig ongezond
gezond
kapot
veilig
opgelet!
goed zo!
pas op! voorzichtig
mens
dier plant natuur