MEMORANDUM VIJF JAAR NA LEHMAN BROTHERS
Burgers in beweging tegen financiële stilstand FairFin vzw, december 2013
MEMORANDUM VIJF JAAR NA LEHMAN BROTHERS Burgers in beweging tegen financiële stilstand De erfenis van de Grote Financiële Crisis weegt op onze schouders en intussen garandeert er niets dat de oude fouten morgen niet kunnen worden herhaald. Hoeveel zijn we bereid om te betalen? In heel Europa hebben de bankenreddingen sinds 2008 13% van het gezamenlijke BNP gekost. Alleen in België vormen de bankenreddingen en het opvangen van de gevolgen van de financiële crisis de belangrijkste motor achter de groei van de staatsschuld van 89.2% naar ruim 100% van het BNP. Intussen is het verdienmodel van de grootbanken echter nauwelijks fundamenteel gewijzigd. Daar worden de winsten nog steeds gemaakt door zo groot mogelijke volumes aan transacties om te zetten, door de balansen zo groot mogelijk en het kernkapitaal zo klein mogelijk te houden, en door de omvang van de bonussen te koppelen aan de geboekte omzet. Banken blijven te groot, te instabiel en te complex. Om de greep van de financiële sector op de samenleving losser te maken, moet eerst en vooral afstand worden genomen van de PR-trucjes die de Belgische bankiers dertig jaar lang in staat hebben gesteld hun persoonlijke privileges voor te stellen als een vorm van maatschappelijk nut. Het universele bankmodel, waarin depositobeheer en marktactiviteiten op een steeds complexere manier met elkaar verweven raakten, heeft Belgische spaarders nauwelijks een betere service opgeleverd. Het heeft hen wél vastgeklonken aan steeds grotere financiële risico’s waarvoor zij zelf niet hebben gekozen. De ‘schaalvergroting’ die dertig jaar lang is verdedigd door de grootbanken als noodzakelijke stap om beter aan de kredietnoden van de lokale klanten te voldoen, is vooral de verdienkansen van de bankiers zelf ten goede gekomen. En de ‘internationale competitiviteit’ waaraan de bankiers naar eigen zeggen blootstaan, is slechts het laatste excuus om zichzelf af te schermen voor maatschappelijke regulering, voor strikte duurzaamheidseisen en voor échte competitie op de thuismarkt. Het is tijd dat de Belgische regering (met minister van Financiën Koen Geens op kop) werk maakt van échte hervormingen, die veel verder moeten gaan dan wat de mammoetwet vandaag lijkt in te houden. Hervormingen blijven afblokken omdat ze het verdienmodel (of de ‘rentabiliteit’) van de banken te zeer zouden schaden, is gevaarlijke onzin. Het is precies dat verdienmodel dat ons naar de afgrond heeft geleid. Echte hervormingen moeten vertrekken van de groeiende consensus die onder onafhankelijke economen de laatste jaren is gegroeid – in dit memorandum zet FairFin de belangrijkste werkpunten nog eens op een rijtje. Het verdienmodel van de banken verduurzamen, dat betekent de kapitaalbuffers fors optrekken (tot boven de 10%), het beheer van spaardeposito’s en marktactiviteiten opnieuw uit elkaar halen (banken splitsen) en de interne beloningsstructuur loskoppelen van de verhandelde volumes (bonusbeleid). Om de veerkracht en de diversiteit van het bankenlandschap te vergroten, moet de overheid Belfius omvormen tot een duurzame eersterangspeler, gelijke kansen bieden aan kleinere spelers op de Belgische markt, en zorgen voor meer financieringsmogelijkheden buiten de bestaande banken om. Natuurlijk werpt elk van die hervormingen technische problemen op – precies het soort van problemen waarmee een uitdijende sector van zakenadvocaten, accountants en bestuurlijke technici zich de laatste dertig jaar onledig heeft gehouden. Maar uiteindelijk is de hervorming van de financiële sector geen technische, maar een democratische uitdaging. Dat de kost van de financiële crisis
zo massaal is afgewenteld op de samenleving, maakt duidelijk dat de machtsconcentratie van financiële insiders de democratische pijngrens al lang heeft overschreden. In plaats van het politieke besluitvormingsproces steeds verder ondergeschikt te maken aan de eisen van de financiële sector, moeten overheden opnieuw het initiatief opeisen om die relatie om te keren. Dat is tegelijk ook de weg om het nieuwe maatschappelijke (on)evenwicht te remediëren, waarin de financiële sector en het financie-gedreven grootbedrijf een veel te groot gewicht heeft gekregen, en alle anderen (van KMO’s tot werknemers, van de landbouwsector in het Zuiden tot de maaksector in het Noorden) steeds meer terrein lijken te verliezen. 1. EEN DIAGNOSE: TE GROOT, TE INSTABIEL EN TE COMPLEX Als politici spreken over hervormingen in de financiële sector, dan fietsen ze graag om het centrale probleem heen. Dat centrale probleem heeft maar zijdelings te maken met de ethiek van de individuele bankiers. Het gaat zelfs niet zozeer over de omvang van de bonussen, maar wel om de manier waarop die bonussen tot stand komen. Vijf jaar na het begin van de Grote Financiële Crisis gaat het debat nog steeds veel te weinig over de manier waarop in de financiële sector geld wordt verdiend. Het business model van de banken moet ingrijpend veranderen, en dat dat kan alleen door veel forsere maatschappelijke regulering. Anders dan veel observatoren blijven denken, is dat verdienmodel in de laatste dertig jaar steeds losser komen te staan van de traditionele rol van ‘bemiddelaar’ die de banken speelden in de (inter)nationale economie. Natuurlijk: banken houden zich nog steeds ook bezig met het verzamelen van deposito’s en het verstrekken van kredieten. En nog steeds verdienen zij nog steeds een deel van hun omzet op het verschil tussen de (lagere) spaarrente en (hogere) kredietrente. Maar op het geheel van de balans stellen die activiteiten steeds minder voor, omdat banken in de afgelopen decennia steeds nadrukkelijker zelf als handelaars op de financiële markten zijn gaan optreden. Dat betekent dat banken, aan de ene kant, zelfs steeds meer (korte termijn) financiering ophalen op de interbankenmarkt, die sinds het einde van de jaren 1980, als gevolg van de ruimere liberalisering van het internationale bankwezen, een steeds grotere rol ging spelen in het internationale kredietverkeer. Aan de andere kant zetten banken ook zelf steeds meer investeringen uit op de financiële markten. Ook op de Belgische markt maakt de tradingsportefeuille bij sommige grootbanken tot 50% van de balans uit. Het is die handel voor eigen rekening die de kleine Belgische lokale bankjes van de jaren ‘80 in de loop van de jaren ‘90 en 2000 tot reuzen heeft gemaakt. Het aandeel eigen vermogen slinkt bij die reuzen steeds verder, terwijl de financiering die de instellingen op de interbankenmarkt betrekken, zijn gaan functioneren als blaasbalg om de balansen steeds verder op te pompen. Dat maakt de bankenbalansen te groot in verhouding tot de omvang van de nationale economie, het maakt de banken zelf te instabiel door de steeds grotere wanverhouding tussen de (uit de pan gerezen) bankbalansen en het (slinkende) eigen vermogen. En het maakt het bankmodel te complex omdat zij steeds dieper verankerd raakt in een fragiel vlechtwerk van financiële transacties tussen louter financiële partijen. Dat de bankbalansen nog steeds te groot blijven, leren de naakte cijfers. Terwijl de banken die op de Belgische markt actief zijn, in 2007 maar liefst vijf keer zo groot waren geworden als de nationale economie, zijn ze vandaag nog steeds drie keer groter dan het BNP. Dat betekent dat de financiële sector een steeds grotere rol
speelt in de ‘verdienkracht’ van de nationale economie, terwijl het tegelijk voor gewone stervelingen steeds onduidelijker wordt waaruit die bijdrage dan precies bestaat. Het vervelende is bovendien dat die ‘bijdrage’ op vele gebieden eerder als een last moet worden begrepen, die allerlei vormen van economische ontwikkeling actief bemoeilijkt terwijl het groeiende gewicht van de financiële sector ook de bestaande ongelijkheden in de samenleving versterkt. Niet iedereen betaalt immers een even hoge prijs voor de versterkte greep van de ‘financialisering’ op de nationale welvaart, zoals ook niet iedereen er in gelijke mate aan verdient. Zo hebben de stijgende huizenprijzen in grote mate bijgedragen aan de groei van de bankbalansen (en –winsten), terwijl die stijgende prijzen tegelijk ook de ongelijkheden tussen verschillende groepen huizenbezitters onderling, en zeker ook tussen huizenbezitters en huurders, hebben vergroot. Op een gelijkaardige manier zijn individuele burgers voor de opbouw van hun pensioen steeds afhankelijker geworden van de financiële markten, zonder dat die afhankelijkheid hen per se een beter pensioen oplevert. Iets gelijkaardig kan worden gezegd over het lokale bedrijfsleven (en dan vooral de maaksector). Ook dat is steeds afhankelijker geworden van de banken voor langetermijn-financiering, terwijl die banken tegelijkertijd steeds meer op korte termijn zijn gaan redeneren. De groei van de financiële sector heeft met andere woorden slechts een twijfelachtige bijdrage geleverd aan de nationale economie. Voor grote groepen in de samenleving parasiteert de financiële sector op ‘hun’ economie, eerder dan er een betekenisvolle bijdrage aan te leveren. Banken die steeds meer voor eigen rekening zijn gaan handelen, en op die manier een steeds grotere balans hebben opgebouwd, zijn ook bijzonder instabiel geworden. De interne verhouding tussen bankbalansen en kernkapitaal is de beste graadmeter van dat onevenwicht. Het kernkapitaal, of de middelen die aandeelhouders in de bank hebben ingelegd, is de afgelopen dertig jaar steeds verder geslonken in verhouding tot de totale balansomvang. Bij de meeste Europese grootbanken maakt dat kernkapitaal ook vandaag nog geen vijf procent uit van de totale balans. Zo gauw de verliezen op de balans de omvang van de kleine kapitaalbuffers overschrijden, slaat het water opnieuw over de reling. En zijn de overheden opnieuw gedwongen om tussen te komen – met belastinggeld. Om dat te veranderen, moeten de kapitaalbuffers van de banken fors worden verhoogd. Dat betekent dat banken moeten worden verplicht om tegelijk de eigen winsten te investeren in het eigen kernkapitaal en de balansen verder te verkleinen door uitstaande investeringen af te bouwen. De snelle reddingen-zonder-voorwaarden in 2008 hebben dat programma in Europa eerder afgeremd dan versneld: de staatsgaranties en de massale injectie van middelen in de banken hebben bij de bestuurders van de grote financiële instellingen soms net de sense of urgency weggenomen om de verhouding tussen het eigen vermogen en de uitstaande investeringen recht te trekken. En ook in de regelgeving die in de Basel III akkoorden is gesloten, blijft het initiatief teveel bij de bankiers liggen. Het zijn zij die (nog steeds) zelf mogen beslissen op welke manier de verhouding tussen kernkapitaal en uitstaande investeringen worden berekend, en bovendien liggen de verplichte kapitaalbuffers nog steeds op een veel te laag niveau. En last but not least blijven die te grote en te instabiele banken ook veel te te complex. En dat is niet alleen zo voor de waarnemers aan de zijlijn, maar helaas ook voor de bankbestuurders zelf. Het politieke beheer van de crisis sinds 2008 heeft geleerd dat interne audit- en compliance nauwelijks in staat zijn de risicoblootstelling van de eigen investeringsportefeuilles te doorgronden. En er vaak ook
geen enkel belang bij hebben om het eigen risico met voldoende prudentie af te wegen. Maar de Europese regulatoren konden en kunnen dat al evenmin: de stress tests waaraan de Europese banken in het voorjaar van 2011 werden onderworpen, verleende een positief vignet aan banken als Dexia, die nauwelijks zes maanden later allemaal ontmanteld moesten worden. Behalve met belangenvermenging, heeft die risico-blindheid vooral ook te maken met de complexiteit van de financiële operaties zelf. De trading-activiteiten (ook in derivaten) spelen zich af op een markt die door de handelaars zelf dag aan dag wordt opgebouwd, en die er in de praktijk uitziet als een complex vlechtwerk van financiële verbintenissen en tegen-verzekeringen, die elk op hun beurt weer worden doorverkocht aan andere financiële instellingen. Op de knooppunten in dat vlechtwerk zijn het de handelaars zelf die de commissies opstrijken (eerder dan hun klanten) en precies daarom hebben zij ook belang bij de steeds verdere expansie van het financiële vlechtwerk dat zij zelf weven. In dat vlechtwerk worden risico’s niet gespreid, zoals de mainstream economische theorievorming tot voor 2008 heeft voorgehouden, maar gestapeld, op diezelfde knooppunten. En als één van die knooppunten het begeeft onder het gewicht van die gestapelde risico’s, zijn de handelaars zelf al weer verdwenen. De kosten worden vervolgens afgewenteld op de samenleving – op de spaarders en belastingbetalers. Een overheid speelt in dat spel een actieve rol: de staatsgaranties zonder voorwaarden leggen een tapijt onder dat verdienmodel, in plaats van dat model te hervormen. Net zoals de actieve dereguleringspolitiek sinds de late jaren 1980 de financiële markten heeft toegelaten om zich zo explosief te ontwikkelen, zorgt de actuele bankenpolitiek van de overheden ervoor dat dat model zich kan bestendigen. 2. REMEDIE: VOOR DUURZAME BANKEN ‘Everything is simple in life. Nothing is easy’ (Johny B Truant) Het spreekt vanzelf dat het niet gemakkelijk is om financiële onevenwichten die drie decennia lang zijn gegroeid, op een paar jaar tijd weer recht te trekken. Vooral omdat deze ontwikkeling van de financiële sector niet op zichzelf staat. Banken vormen slechts het meest zichtbare gedeelte van een financialiserings-logica die ook in de zogenaamde ‘reële’ economie steeds verder is doorgedrongen – ook basisvoorzieningen als huisvesting, pensioenvorming en zelfs ziekteverzekering zijn de afgelopen afhankelijker geworden van ‘de financiële markten’. Toch vormen de grote bankinstellingen het eerste terrein waarop hervormingen zullen moeten afgedwongen – om pas daarna ook de greep van de financiële sector op andere sectoren van economie en samenleving te verlichten. Niet hervormen is in elk geval de allerslechtste oplossing. Dat betekent alleen maar dat we verder afhankelijker blijven worden van een bijzonder slecht georganiseerde financiële sector. Maar belangrijker nog is dat we ook de doelstellingen van het bankwezen pas weer in duurzame, sociaal en ecologisch verantwoorde richting kunnen doen evolueren, als we de structurele weeffouten in het bankbestel aanpakken. Te groot, te instabiel en te complex betekent maar al te vaak ook sociaal en ecologisch schadelijk en maatschappelijk gevaarlijk. Het is geen wonder dat in NGOonderzoeken naar maatschappelijk schadelijke investeringen (bijvoorbeeld in kernenergie, mijnbouw en wapenhandel) de grootste banken ook de instellingen zijn met de zwaarste ‘voetafdruk’. Keer op keer blijken banken als BNP Paribas Fortis en Deutsche Bank ook betrokken in mensenrechten-, arbeidsrechten en
milieu-onvriendelijke investeringen (Zie fairfin.be voor een overzicht). In de financiële sector bestaat er een intieme samenhang tussen systemische constructiefouten aan de ene kant en maatschappelijk onverantwoordelijk gedrag aan de andere. Dat betekent dat ook de bevolking in het Zuiden, net als de kritische consument in het Noorden (die wil dat zijn spaargeld verantwoorde doelen dient) niet worden bediend. Om de systemische constructiefouten én het maatschappelijk onverantwoord investeringsgedrag van de banken aan te pakken, lijken vier hervormingen ons op korte termijn cruciaal. In de eerste plaats moet de democratische sturing over en het technische toezicht op de financiële instellingen fors worden versterkt. Vooral met betrekking tot de verduurzaming van het bankmodel en de investeringspolitiek van de sector moet de accountability ten aanzien van de overheden, het middenveld en de individuele spaarders veel sterker worden uitgebouwd. In de tweede plaats moeten de kapitaalbuffers fors worden verhoogd, om zo de spanwijdte tussen kernkapitaal en balansomvang te verkleinen. In de derde plaats moeten deposito- en investeringsactiviteiten opnieuw worden gescheiden, zoals dat tijdens de vijf decennia vóór de grote financiële expansie het geval was. En ten vierde moet de perverse link tussen het volume van de transacties en de omvang van de bonussen voor traders en bestuurders worden doorgeknipt. 2.1 Sterkere democratische sturing vanuit de samenleving Sinds 2008 hebben veel hervormingsvoorstellen zich toegespitst op de ‘technische’ controle op de markten op de toezichthouders. Het mag inderdaad duidelijk zijn dat markregulatoren veel scherper moeten toezien op de systemische risico’s die tijdens de jaren voor de crisis volledig zijn gemist, en ook vandaag nog te vaak onder de waterlijn blijven. Voor FairFin moet het toezicht op de financiële instellingen echter niet alleen worden verdiept, maar ook verbreed. De kost van de bankenreddingen roept ook de vraag op naar de maatschappelijke sturing van financiële markten en instellingen. Het valt moeilijk uit te leggen dat maatschappelijke stakeholders wél opdraaien voor de kosten, maar geen toegang krijgen tot het bedrijfsbeheer van de banken. Voor de stakeholders (behalve de overheden ook het personeel en het maatschappelijke middenveld) blijven de investeringen van de banken (en bijvoorbeeld ook hun activiteiten in fiscale paradijzen) grotendeels een black box. Nog steeds mogen banken grotendeels zelf beslissen of en hoe ze communiceren over de risico-blootstelling van hun investeringen en, even belangrijk, over de sociale en ecologische (on)duurzaamheid van hun investeringen. FairFin bepleit de oprichting van een structureel overlegorgaan waarin de toezichthouder, samen met het kabinet van de minister van Financiën én het maatschappelijke middenveld toezicht houden op de duurzaamheid van bankmodellen en –investeringsbeleid. De oprichting van een maatschappelijke Raad voor Verantwoord Bankieren, die het sociale middenveld structureel betrekt bij de uittekening en de opvolging van het bankenbeleid, kan hier een eerste stap zijn. Ook is er nood aan een progressierapport, opgemaakt door bank-onafhankelijke experten, waarin de verduurzaming van het bankmodel (zowel op het niveau van risicobeheer als op het vlak van duurzame investeringen) wordt opgevolgd. 2.2 Verhoog de kapitaalratio’s Het volume van de bankbalansen is een grote afwezige in het alledaagse debat over de bankencrisis. Maar nochtans vormt die een eerste verklaringsgrond voor de macht van de bankenlobby en voor de complexiteit van de problemen.
Bankenvertegenwoordigers die op zichzelf een grotere waarde vertegenwoordigen dan de nationale economie, verwerven als vanzelf meer gewicht in het debat dan de civil society ooit kan claimen. In België waren de gecombineerde bankbalansen in 2007 maar liefst vijf keer zo groot als het BNP, vandaag nog steeds meer dan drie keer. Om dat onevenwicht te verkleinen, moet het kapitaal omhoog en moeten de balansen (waarop speculatieve en onduurzame investeringen nog steeds een bijzonder groot gedeelte vertegenwoordigen) actief worden verkleind. Dat betekent dat we veel strengere minimum-kapitaal-normen nodig hebben dan de zeer lage normen die uit de Basel III-akkoorden zijn gekomen. Het kan bovendien niet dat banken zelf mogen bepalen hoe risicovol de activa op de balans zijn. Op dit vlak moeten de marktregulatoren een veel actievere rol spelen – en het is aan de overheid om een veel strenger kader te scheppen waarbinnen regulatoren en banken opereren. Bankiers zelf beschouwen zulke kapitaaleisen vaak als vervelende reglementen, die hen beperken in hun investeringsambities. Hoe meer eigen kapitaal moet worden aangehouden, hoe minder kapitaal extern kan worden uitgezet op de kapitaalmarkten. Tegelijk is een klein eigen vermogen interessant voor de aandeelhouders van de bank: hoe kleiner het eigen vermogen bij een gelijke balans, hoe groter de relatieve opbrengst (return on equity) die op dat vermogen kan worden geboekt. Maar bankiers en hun aandeelhouders vergeten daarbij dat het eigen vermogen vooral een buffer vormt tegen marktschommelingen die onvermijdelijk optreden. En bovendien vangt dat eigen kapitaal ook de eerste aansprakelijkheid op ingeval het werkelijk tot een faillissement komt. In dat geval zouden, zoals bij elke normale onderneming, in de eerste plaats de eigenaren van de onderneming voor de verliezen moeten opdraaien. In tweede instantie de schuldeisers en pas in laatste instantie overheden en spaarders. Wie het eigen kapitaal doet verdampen, maakt zichzelf eenvoudig ongrijpbaar voor schuldeisers ingeval van faillissement. Dat procedé zou in elke andere economische sector als inherent frauduleus worden beschouwd en het is tijd dat dat in de financiële sector ook opnieuw gebeurt. Door de banken zelf wordt vaak beweerd dat hogere kapitaalbuffers ook betekenen dat er minder middelen beschikbaar komen om kredieten toe te kennen. Maar ook dat klopt niet. Het omgekeerde is waar. Banken met grote eigen kapitaalbuffers, zijn banken die per definitie stabieler en veiliger zijn. Zulke banken zouden in principe juist makkelijker en goedkoper financiering moeten kunnen ophalen op de markten, terwijl ze tegelijk ook makkelijker het vertrouwen zullen winnen van investeerders op lange termijn, zodat ze minder afhankelijk zijn van investeerders die op zoek zijn naar een onmiddellijk en zo groot mogelijk rendement. Tenminste: als zij ook zelf verantwoordelijk zouden worden gemaakt voor de eigen risico’s. Vandaag is het paradoxaal genoeg zo dat juist de grootste en potentieel meest instabiele banken het goedkoopst kapitaal ophalen – niet omdat hun verdienmodel goed in elkaar zit, maar omdat de waarborgen van de verschillende overheden hen sterker doen lijken dan ze eigenlijk zijn. Op die manier functioneren de staatswaarborgen voor instellingen als BNP Paribas Fortis als een soort van impliciete subsidie: net omdat de belastingbetaler garant staat, kunnen zij zich veel goedkoper financieren op de markten. Alleen als banken de eigen kapitaalratio’s drastisch verhogen, kunnen ze ook weer op eigen benen staan. En kunnen de staatsgaranties worden herdacht in functie van het doel waarvoor zij eigenlijk waren ontworpen. Wél om het spaargeld te beschermen tegen systemische schokken, niét om slecht georganiseerde, wankele instellingen overeind te houden.
2.3 Splits zaken- en depositobanken – maak een einde aan het ‘universele bankmodel’ Sinds 2008 hebben vele experts de scheiding van deposito- en investeringsbanken voorgesteld als één van de methoden om de risico’s die financiële speculatie met zich meebrengt, eerlijker te spreiden. In de voorbije bankfalingen is de prijs van die risico’s doorgerekend aan de samenleving, terwijl de baten van de financiële boom in de voorgaande jaren, vooral bij een selecte groep insiders terecht zijn gekomen. Dat moet anders – en een echte bankensplitsing is een eerste stap. Samen met Roosevelt.be en het Réseau Financement Alternatives (RFA) roept FairFin op om de universele banken – een product van de financiële deregulering van de jaren 1990 – opnieuw te splitsen. Het universele bankmodel heeft er toe bijgedragen dat het beheer van de spaargelden de afgelopen twee decennia steeds verder verweven is geraakt met de risicovolle investeringen van de bankinstellingen op de financiële markten. Op die manier heeft de mentaliteit van de investeringsbankier de prudentiële aanpak van de traditionele deposito-beheerders verdrongen. Die logica moet opnieuw worden omgekeerd: het voorzichtige beheer van de spaargelden moet opnieuw voorop staan, en instellingen voor wie investeringsactiviteiten op de financiële markten voorop staan, mogen dat niet langer kunnen doen met de dekking van de deposito’s in de rug. Het meest logische lijkt dan ook dat het spaargeld in een andere bank, een andere groep zit, zodat op geen enkele juridische manier risico's van het investeringsbankieren op de instelling waar het spaargeld zit, verhaald kunnen worden. De mammoetwetgeving die Minister Geens voorbereidt, moet die doelstelling voor ogen houden, anders is zij een maat voor niets. Het is uitdrukkelijk niet voldoende om deposito- en investeringsactiviteiten af te zonderen als verschillende entiteiten binnen één bank. Hoewel zulke ‘ringfencing’ in het Verenigd Koninkrijk met enige ernst is doorgevoerd, bestaan er ook bijzonder zwakke vormen van ‘afscherming’, zoals die de afgelopen twee jaar in Frankrijk en in Duitsland zijn doorgevoerd. Vooral in die laatste twee gevallen is de scheidingsmuur tussen deposito- en marktactiviteiten vol loopholes blijven zitten. Bovendien hebben Franse en Duitse regelgevers toegelaten dat de banken zelf mogen beoordelen welke activiteiten als speculatieve activiteiten moeten worden beschouwd. Terwijl de trading-activiteiten bij veel Europese grootbanken tot de helft van de balans uitmaken, worden banken op die manier aangemoedigd om risicovolle activiteiten systematisch te onderschatten. Op die manier raakt er in de praktijk dus bijna niets gesplitst – en het spaargeld zal dus nog steeds zeer ruim kunnen worden gebruikt als brandstof voor speculatieve investeringen op de markten. Bovendien is het gevaar dat wanneer een grootbank bij nieuwe turbulenties op de financiële markten opnieuw in de problemen komt, een zwakke scheiding van activiteiten binnen één bank, helemaal geen verschil zal maken met de situatie van 2007-2008. Schuldeisers van failliete banken en andere (financiële) tegenspelers, zullen immers terecht geen onderscheid maken tussen de investeringsen depositodivisies van de betrokken bank. Dat betekent dat de risico’s die in de ene sectie van de bank worden genomen, nog steeds de solvabiliteit van de gehele bank in gevaar kunnen brengen. En de rekening opnieuw bij de overheden (en dus bij de belastingbetaler) terechtkomt. 2.4 Pak de handel en de derivaten aan Het is niet alleen belangrijk om grote banken kleiner en stabieler te maken en om
het spaargeld sterker af te schermen van de marktactiviteiten die de banken de afgelopen decennia steeds forser hebben ontwikkeld. Zelfs als grootbanken fundamenteel worden hervormd, blijft het nóg nodig om de tradingactiviteiten zelf strenger te reguleren. Banken zijn immers niet de enige spelers op financiële markten – hoe belangrijk hun rol ook is. Hefboomfondsen, pensioenfondsen én grote multinationale bedrijven investeren ook op de financiële markten, vaak buiten de banken om. Het is nodig om ook hun kapitaalstromen forser te reguleren. In dat opzicht blijft een financiële transactietaks – zoals die in het Europees parlement al lange tijd wordt bediscussieerd – een noodzakelijke maatregel. Die taks moet vervolgens worden aangewend om sociaal-ecologische initiatieven te steunen. Belangrijk is ook om het toezicht op de verhandelde effect zelf te verstrengen, bijvoorbeeld via een voorafgaande goedkeuring voor alle verhandelde effecten. 2.5 Maak bankierslonen opnieuw fair Er is een brede consensus dat toplonen en bonussen van – onder andere – bankiers aangepakt moeten worden. Bankiers verdienen veel meer dan wat een bankier mogelijk waard kan zijn voor de onderneming en de samenleving. Bovendien geeft de bonuspolitiek incentives aan bankiers die banken hun korte termijnwinst ten goede kan komen, maar op middellange termijn instabiliteit creëert. Opnieuw gaat het hier niet alleen om bonussen op zichzelf, maar om de manier waarop ze worden verdiend. De zogenaamde compensation ratio’s verbinden het verwerven van bonussen niet met kwalitatieve (laat staan duurzame) doelstellingen, maar met kwantitatieve. Op die manier worden vooral de tradings-departementen ertoe aangezet vooral zoveel mogelijk transacties te verrichten, en zo groot mogelijk volumes om te zetten. Als we de Belgische – en Europese bankreuzen onder controle willen krijgen, hebben we dus ambitieuzere regels nodig. Men moet niet enkel deze financiële prikkels neutraliseren, maar vooral banken ertoe verplichten nieuwe checks en balances te scheppen die banken op een duurzaam en sociaal-ecologisch verantwoord spoor zetten. Ook hier moeten regulatoren en politieke beleidsmakers veel actiever sturend optreden. 3. REMEDIE: EEN DIVERSER BANKENLANDSCHAP Wie banken wil hervormen die te groot, te instabiel en te complex zijn geworden, om die instellingen vervolgens ook opnieuw in ethisch duurzamer richting te doen bewegen, moet niet alleen de grootbanken hervormen. Even belangrijk is dat het bankenlandschap als geheel duurzaam wordt hervormd. Dat betekent dat de overheid de banken die zij vandaag zelf in portefeuille heeft (met name Belfius) actiever moet heroriënteren als een duurzame leider op de markt. Bovendien moet zij een gelijk speelveld creëren voor de kleine spelers op de bankenmarkt die door een regelgeving op maat van de grootbanken actief worden tegengewerkt. En tot slot moet de overheid ook alternatieve financieringsmethoden, buiten de financiële sector om, veel actiever bevorderen. 3.1 Maak van Belfius een duurzaamheidskampioen De staat heeft Belfius in handen en heeft ook participaties in een aantal andere banken. Die zijn niet (gedeeltelijk) in handen gekomen van de overheid door een beleidskeuze, maar omdat geen enkele speler op de markt er nog geld in wilde
stoppen. Eens winstgevend genoeg is het de bedoeling van de regering om deze banken terug aan privé aandeelhouders te verkopen. De regeringsvertegenwoordigers in Belfius dienen de opdracht te krijgen om van Belfius een duurzaamheidskampioen te maken. Bijvoorbeeld door een degelijk sociaalecologisch investeringsbeleid uit te werken. FairFin vindt ook dat een publieke bank best een plaats kan hebben in de sector. Maar alleen als zo’n bank een ander beleid voert, en zichzelf veel hogere ambities stelt op het vlak van financiering van de reële economie op een sociaal en ecologisch verantwoorde manier. Een publieke bank moet ook zo democratisch mogelijk georganiseerd worden. Op dat gebied zijn Duitse lokale Sparkassen (niét de regionale Landesbanken) een interessante inspiratiebron. De eigendomsstructuur weerspiegelt een publiek mandaat. Het zijn geen banken waar de overheid de aandeelhouder van is, het zijn instellingen van publiek recht, waarbij de lokale overheid als verantwoordelijke instelling optreedt, maar de lokale overheden hebben geen eigendomsrechten op winsten, het kapitaal dat in de bank zit en kan de bank ook niet verkopen. Er zijn ook regionale toezichthouders wiens rol het is er op toe te zien op louter politiek gemotiveerde investeringen en het respecteren van het businessplan om de sociale doelstellingen te bereiken. De Sparkassen hebben ook geen overheidshulp nodig gehad. Het is hoog tijd om Belfius onder te brengen in een gelijkaardige structuur. 3.2 Geef kleine banken gelijke kansen op de markt In een bankensector die gedomineerd wordt door banken die te groot, te instabiel en te complex zijn, moet de klemtoon vooral liggen op effectieve regulering. Maar tegelijkertijd moet de bestaande regulering soms ook worden herzien, net omdat ze vaak teveel op maat is gesneden van de grootbanken die het minst duurzame bankmodel hanteren, en op het vlak van duurzame investeringen vaak het slechtst scoren. Dat moet anders. Kleinere banken en de duurzame nichespelers moeten de kans krijgen om met gelijke wapens te strijden op de markt. Op de Belgische markt zijn juist deze kleinere spelers het best de crisis doorgekomen, precies omwille van hun voorzichtig risicobeheer. Verstandige toezichthouders en overheden zouden ervoor moeten zorgen dat kleine banken die voordelen ten volle kunnen uitspelen. Al is het maar omdat op die manier de ongezonde monopolievorming op de markt, waar een klein aantal bankreuzen in de praktijk de dienst uitmaken, ten minste een klein beetje kan worden bestreden. Grootbanken die hun business model verdedigen met een beroep op de ‘internationale competiviteit’ waaraan zij zouden blootstaan, kunnen vooral op hun thuismarkten wel wat gezonde en duurzame concurrentie gebruiken. Dat betekent in de eerste plaats, opnieuw, dat de overheid haar impliciete subsidies aan de grootbanken moet afbouwen. Die impliciete subsidie neemt bij de grootbanken niet alleen de incentive weg om snel en grondig in te grijpen in het eigen business model, die subsidie zorgt uiteraard ook voor oneerlijke concurrentie op de Belgische spaardersmarkt. Het spreekt vanzelf dat grootbanken dankzij de goedkopere financiering die zij zelf op de markten verwerven, makkelijker klanten kunnen werven (en soms ook betere voorwaarden kunnen bieden) dan de kleine spelers, die niet van dat (impliciete) subsidievoordeel genieten. Prudentieel risicobeheer wordt op die manier bestraft, in plaats van beloond. En de Belgische overheid wordt op die manier alleen maar nóg afhankelijker van de instellingen die zij heeft ‘gered’. Een gelijkaardig probleem geldt in verband met de bijzondere bankentaks die de Belgische regering sinds de financiële crisis aanrekent. Omwille van de ‘bijzondere’
positie die de grootbanken bekleden, net omwille van hun systemische belang, betalen zij verhoudingsgewijs vaak veel minder extra bijdragen dan kleinere spelers die geen boter op het hoofd hebben, maar ook veel minder uitwijkmogelijkheden. En dus buitenproportioneel bijdragen. In plaats van deze instellingen extra te belasten, zouden hun betere prestaties ook fiscaal juist moeten worden beloond. Een laatste probleem heeft te maken met de rapporteringsplichten die ook aan de kleine banken worden opgelegd. Uiteraard zullen kleine banken ook in de toekomst aan dezelfde strenge eisen qua kapitaaleisen en risicoweging moeten voldoen die wij graag aan de grootbanken zouden opgelegd zien. En zullen zij daar ook gedegen over moeten blijven rapporteren. (In de praktijk voldoen de meeste kleine spelers trouwens al lang aan veel strengere criteria dan de grootbanken). Het is wél een probleem dat ook de manier waarop deze eisen worden afgedwongen, geheel op maat van de grootbanken is gesneden. Kleine banken kunnen ook op een snellere en eenvoudiger manier worden ge-audit dan grootbanken, zodat de rapporteringsplicht voor kleine spelers niet de administratieve last (en kost) hoeft mee te brengen die zij vandaag vertegenwoordigt. . 3.3 Zorg voor meer alternatieve financiering, buiten de banken om Het wettelijk kader op de financiële sector laat bijzonder veel toe als het erom gaat het business model van de grootbanken overeind te laten. Maar het verbiedt een hele reeks middelen die ons zouden helpen om de banksector duurzamer en diverser te maken. Alternatieve financieringsvormen zoals crowdfunding en peerto-peer investeringen verdienen een veel groter bereik en de wetgever kan dat bereik vergroten door de administratieve en wettelijke eisen die aan deze initiatieven worden gesteld, te herdenken. Om dat soort lokale financiering buiten de banken om te vergemakkelijken, zouden vooral kredietunies ook in België mogelijk moeten worden. Kredietunies zijn vrijwillige financieringsverenigingen die worden opgericht in dienst van een precies omschreven lokale financieringsnood. Vooral in de Verenigde Staten maken zulke kredietunies al sinds de negentiende eeuw deel uit van het bankenlandschap, maar ook in het Verenigd Koninkrijk en Ierland en op het continent in Estland, Roemenië en Polen vormen ze een belangrijk alternatief segment van de markt. Over heel Europa gezien vormen deze kredietunies een belangrijk deel van de sociale economie door duizenden gemeenschappen en meer dan 7 miljoen gezinnen te ondersteunen met betaalbare financiële diensten. Vooral voor lokale scholenbouw en de aanleg van andere publieke voorzieningen (zoals publieke zwembaden en sportzalen) bieden dergelijke kredietunies grote mogelijkheden. Sinds het begin van de jaren 2000 kunnen die constructies in Vlaanderen nog haast uitsluitend via privaat-publieke samenwerking (PPSconstructies) worden gefinancierd. Op die manier kunnen publieke werken, door de inbreng van privaat kapitaal, sneller kunnen worden opgeleverd. Maar daar kleven een aantal nadelen aan. Lokale gemeenschappen worden in deze PPS-contracten vaak voor decennia afhankelijk van private partners en vaak zijn dat niet toevallig de grootbanken. Die grootbanken stellen mét PPS-constructies weliswaar meer geld ter beschikking dan zonder. Maar ze doen dat ook tegen een hogere financieringskost. En ze hoeven nauwelijks moeite te doen om deze contracten te verwerven: de wetgever zelf heeft het haast onmogelijk gemaakt om nog op andere manieren publieke werken op te leveren. Tot slot worden de investeringen in het raam van PPS-constructie, zowel door de Vlaamse regering als door vele lokale
overheden, vaak buiten de begroting geplaatst. Dat schept een vals gevoel van financiële veiligheid – omdat niet alle consequenties van de krediettransactie onmiddellijk zichtbaar worden. Als het mis gaat, dreigen lokale gemeenschappen extra te betalen voor de schulden die zij buiten de begroting hebben geplaatst, terwijl private partners en banken in alle scenario’s relatief beschermd blijven. Lokale kredietunies zouden lokale financieringsnoden op een andere manier kunnen voorzien. In plaats van lokale gemeenschappen bij wet in slecht passende partnerschappen met de grootbanken en met projectontwikkelaars te dwingen, zouden zulke kredietunies verstandiger gebruik kunnen maken van de spaartegoeden die in de gemeenschap zelf zijn opgebouwd. In landen als het Verenigd Koninkrijk functioneren dergelijke kredietunies als democratische instellingen die eigendom zijn van hun leden (coöperatief statuut). Zulke unies hebben als voornaamste doel om spaargelden op te halen en leningen te geven. Het lidmaatschap is gebaseerd op een bestaande band tussen de leden. Ze wonen in dezelfde regio, behoren tot eenzelfde organisatie, enz... In België is het momenteel niet mogelijk om kredietunies op te richten omdat een instelling die spaargeld ophaalt een banklicentie moet hebben. In de bovenstaande landen is dit niet alleen wel mogelijk, maar blijken die instellingen ook goed te werken. We zeggen dan ook: volg andere landen in Europa en maak credit unions in België mogelijk. 3.4 Maak veilige ruimtes voor duurzame experimenten Tot slot is er de mogelijkheid van gemeenschapsmunten. Daarbij nemen burgers en/of lokale overheden het heft in handen om maatschappelijke uitdagingen of problemen te lijf te gaan met een nieuw instrument. Initiatiefnemers scheppen daarbij zelf een complementaire munt die als aanvulling, dus naast de euro, functioneert en een specifiek, meestal sociaal of ecologisch doel dient. Bij de toepassing van deze gemeenschapsmunten blijkt telkenmale dat het huidig wettelijk kader er niet op is voorzien. Het gevolg is dat deze initiatieven voor verschillende domeinen van het recht in een grijze zone terechtkomen, waar het niet duidelijk is wat kan of niet kan. Er is nog geen jurisprudentie ter zake. Beter dan aan te sturen op rechtspraak of de lange weg van mogelijke wetgevend werk, stelt FairFin voor aan de overheid om te voorzien in een veilige zone of experimenteergebied, waar nieuwe initiatieven kunnen starten binnen vooraf afgebakende grenzen, zodat het juridisch risico is weggenomen, wat in de eerste plaats voor burgers die deelnemen aan de gemeenschapsmunt van belang is. De domeinen waarop dit invloed heeft situeren zich onder andere in het sociale zekerheids- en arbeidsrecht, de wet op vrijwilligerswerk, de fiscaliteit, … Het is belangrijk om op te merken dat naast particulieren ook Belgische lokale overheden al met deze gemeenschapsmunten experimenteren (Gent, Brussel, Limburg.net …), alsook dat er op Europees vlak substantiële subsidie naar dergelijke initiatieven gaat via Interreg IVB-NWE.