Jaarverslag 2014
1
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen
4
Bestuursverslag
5
1.
Woord van de voorzitter
6
2.
Algemene informatie
7
2.1
Algemeen
7
2.2
Bestuursaangelegenheden
9
2.3
Wet versterking Bestuur pensioenfondsen en Code pensioenfondsen
2.4
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
3.
4.
5.
9 10
2.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
10
2.6
Compliance
11
2.7
Geschillencommissie
11
2.8
Statutenwijziging
11
Beleid en financiële positie in 2014
12
3.1
Beleid en beleidskeuzes
12
3.1.1
Beleggingsbeleid
12
3.1.2
Toeslagbeleid
13
3.1.3
Financieringsbeleid
14
3.2
Risicobeheer
15
3.3
Financiële opzet en positie
18
3.4
Uitvoeringskosten
20
Beleggingen
22
4.1
Algemeen
22
4.2
Resultaten
23
4.3
Matching portefeuille
25
4.4
Returnportefeuille
26
4.4.1
Aandelen
26
4.4.2
Hoogrentende obligaties
27
4.4.3
Vastgoed
28
4.4.4
Overige beleggingen
28
4.4.5
Valuta-afdekking
28
4.5
Maatschappelijk verantwoord beleggen
28
4.6
Stembeleid
29
Pensioen en uitvoering
30
5.1
Inleiding
30
5.2
Pensioencommunicatie
30
5.2.1
Algemene visie op pensioencommunicatie
30
5.2.2
Communicatie over de financiële situatie van het fonds
30
5.2.3
Nieuwsbrief
30
5.2.4
Overige (reguliere) communicatie
30
5.2.5
Pensioencommunicatie in 2015 en daarna
31
5.3
Pensioenregeling
31
6.
Actuariële analyse
32
7.
Verwachte gang van zaken
33
Verslag van het verantwoordingsorgaan
35
8.1
35
8.
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Jaarrekening 9.
37 Jaarrekening
38
9.1
Balans per 31 december 2014
38
9.2
Staat van baten en lasten
39
2
9.3
Kasstroomoverzicht
9.4
Toelichting op de jaarrekening
40 41
9.4.1
Algemeen
41
9.4.2
Grondslagen
41
9.4.3
Toelichting op de balans per 31 december 2014
48
9.4.4
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
66
9.4.5
Verbonden partijen
66
9.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2014
67
Overige gegevens 10.
72
Overige gegevens
73
10.1
Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
73
10.3
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
73
10.4
Actuariële verklaring
74
10.5
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
76
baten en lasten
73
Bijlagen
78
Bijlage 1
Nieuwe wetgeving
79
Bijlage 2
Begrippenlijst
82
3
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1.000
2014
2013
2012
2011
2010
Aantal verzekerden (per einde van het jaar) Deelnemers, actief en voortgezet Gewezen deelnemers Uitkeringsgerechtigden Totaal aantal verzekerden
1.722 1.544 785 4.051
1.870 1.507 723 4.100
2.026 1.471 669 4.166
2.277 1.352 629 4.258
2.188 1.298 569 4.055
38.699 36.237 1.542
38.597 37.027 1.410
33.815 32.888 1.494
30.273 29.103
Feitelijke premie DC
34.455 32.229 1.326
Uitkeringen Pensioenen
13.544
12.900
12.914
12.011
10.993
1.027
1.124
1.130
993
1.010
46.944
33.064
27.142
7.272
20.199
827.677
651.046
651.304
582.711
478.464
105,7%
105,1%
104,2%
101,2%
2,0%
2,9%
2,6%
2,8%
104,2% 3,5%
886.412 171.594
694.500 -17.512
689.498 66.177
595.309 71.667
502.742 45.330
Premies en koopsommen Feitelijke premie DB Kostendekkende premie
Uitvoeringskosten Pensioenuitvoeringskosten Vermogen Stichtingskapitaal en reserves Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Dekkingsgraad * Rekenrente Beleggingen Balanswaarde Beleggingsopbrengsten *
1.327
De dekkingsgraad wordt bepaald door het eigen vermogen te vermeerderen met de pensioenverplichtingen en te delen door de pensioenverplichtingen.
4
Bestuursverslag
5
1.
Woord van de voorzitter
Geachte (gewezen) deelnemers, uitkeringsgerechtigden, collega’s en andere lezers, Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. biedt u hierbij het jaarverslag 2014 aan. In dit jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid in 2014, de achterliggende overwegingen daarbij en de uitkomsten hiervan voor ons pensioenfonds en haar deelnemers. Algemeen 2014 was voor het bestuur weer een jaar vol uitdagingen. De implementatie van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen, de vele discussies voortvloeiende uit de ALM studie, de onstuimige totstandkoming van het nieuwe Financiële Toetsingskader, en de daarop volgende aanpassingen van pensioenregelingen- en reglementen hebben het afgelopen jaar veel aandacht en tijd van het bestuur gevraagd. Een nieuw bestuur Het denkproces dat vanwege de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen in 2013 reeds was ingezet heeft per 1 juli 2014 geleid tot een, op een nieuwe leest geschoeid, bestuur. Hierin zal meer werk overgelaten worden aan de afzonderlijke commissies. Kennis, kunde en belangstelling van individuele bestuursleden zijn in deze commissies gebundeld. Tevens is de grootte van het bestuur teruggebracht van tien naar acht man. Er is afscheid genomen van een viertal bestuursleden, te weten Wijnand Rous, Charles Koppen, Walter de Clercq en Jean Paul van Dierendonck. De nieuwe bestuursleden Ruud Goossens en Bert Oostdam zijn na goedkeuring door DNB in functie getreden. Het bestuur verwacht in deze nieuwe samenstelling en vorm de kwaliteit van bestuur verder omhoog te brengen. ALM studie In 2013 is een begin gemaakt met een nieuwe ALM studie. Deze is in de loop van 2014 gefinaliseerd. De belangrijkste conclusie uit de studie is dat bij bepaalde dekkingsgraden een lager risicoprofiel volstaat dan het huidige, om toch tot vergelijkbare resultaten te komen. Het bestuur heeft dan ook het besluit genomen de intentie tot derisking uit te spreken. Het tempo waarin dit gebeurd zal een belangrijk aandachtspunt blijven de komende periode. Tevens is in detail ingezoomd op het verschil in toeslagambitie tussen de Cargill regelingen en de Sas van Gent regelingen. Gegeven de huidige lage stand van de dekkingsgraad, en de toeslagverwachting hierbij naar de toekomst, heeft het bestuur besloten beide toeslagregelingen te harmoniseren. De toeslagverlening voor de Cargill regelingen is hierbij leidend. Nieuwe FTK Met grote belangstelling, en soms met enige verbazing over de traagheid van het proces, heeft het bestuur kennis genomen van de ontwikkeling van het nieuwe Financiële Toetsingskader. Het bestuur heeft getracht met haar beleid en inrichting van de fondsdocumenten zoveel als mogelijk is voor te sorteren op de definitieve besluitvorming in de politiek. De implementatie van het nieuwe FTK zal in 2015 speerpunt van aandacht zijn. Pensioenregelingen Overleg tussen sociale partners heeft in het najaar van 2014 geleid tot een afspraak op hoofdlijnen over een nieuwe pensioenregeling voor alle actieve deelnemers, ter vervanging van de grote verscheidenheid aan regelingen binnen het fonds. Deze nieuwe regeling zal per 1 januari 2015 van kracht zijn. Het bestuur had in 2014 besloten de pensioenrichtleeftijd te verhogen van 65 naar 67, om aansluiting te vinden met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Graag nodig ik u namens het bestuur uit tot het lezen van dit jaarverslag. Schiphol, 18 juni 2015 E.J. van der Plas, voorzitter
6
2. 2.1
Algemene informatie Algemeen
De Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. is een ondernemingspensioenfonds, statutair gevestigd te Schiphol en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41203234. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor het personeel van de aangesloten ondernemingen van Cargill B.V.
Missie, visie en strategie Het fonds stelt zich ten doel het binnen de perken van zijn middelen verlenen of doen verlenen van pensioenen en overige uitkeringen aan pensioen- en aanspraakgerechtigden, één en ander in overeenstemming met de bepalingen van de Statuten en Reglementen. Het fonds zal zich inzetten om de deelnemers, gewezen deelnemers en nabestaanden, zowel nu als in de toekomst, een zo goed mogelijk inkomen te bieden tegen de gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het bestuur zal de aan hen opgedragen taken daarbij op een betrouwbare en deskundige wijze uitvoeren, met inachtneming van vigerende wet- en regelgeving en zal over de uitvoering daarvan helder en open communiceren met alle betrokkenen. Het fonds zal minimaal eens in de drie jaar een ALM-studie uitvoeren, om te toetsen of het beleid nog toereikend is om de doelstellingen te behalen. Voor de uitvoering van het beleid heeft het fonds een aantal commissies ingesteld, die bestaan uit bestuursleden die een specifieke deskundighied op de desbetreffende gebieden hebben. Daar waar nodig worden deze commissies aangevuld met externe deskundigen.
Het bestuur per 31 december 2014 Er hebben zich een aantal mutaties voor gedaan in de samenstelling van het bestuur, de beleggingscommissie en het verantwoordingsorgaan. Benoemd namens de werkgever (Cargill B.V.) > E. J. van der Plas, voorzitter Bestuurslid vanaf 2009 > A.M.P. Schraven, secretaris Bestuurslid vanaf 2012 J.G. Oostdam, plaatsvervangend Bestuurslid vanaf 09-10-2014 > secretaris > S. Vermeersch, lid Bestuurslid vanaf 2004 Benoemd namens de deelnemers > C. C. A. Hoedelmans, lid R. J. J. van Wees, Plaatsvervangend > voorzitter > B. P. Zoethout, lid Benoemd namens de pensioengerechtigden > C.R.J. Goossens, lid
Geboortejaar: 1959 Geboortejaar: 1971 Geboortejaar: 1957 Geboortejaar: 1972
Bestuurslid vanaf 2008 Bestuurslid vanaf 2002
Geboortejaar: 1964 Geboortejaar: 1961
Bestuurslid vanaf 2002
Geboortejaar: 1953
Bestuurslid vanaf 18-12-2014
Geboortejaar: 1955
7
Pensioenfondsgerelateerde partijen/organen Verantwoordingsorgaan J. H. Krougman, namens de werknemers D. de Nijs, namens de werknemers W. Rous, namens de werkgever M. J. van Nunen, namens de gepensioneerden
Geboortejaar: Geboortejaar: Geboortejaar: Geboortejaar:
1960 1956 1951 1942
Per 16 april 2015 is P. van Kampen toegetreden tot de verantwoordingsorgaan. ABTN-commissie A.M.P. Schraven(secretaris) E. J. van der Plas S. Vermeersch C.C.A. Hoedelmans
Geschiktheidscommissie C.R.J. Goossens B. Zoethout (secretaris) E.J. van der Plas Monitoring third party commissie C.C.A. Hoedelmans C.R.J. Goossens B.P. Zoethout (secretaris)
Beleggingscommissie M. Bron J. Dirkzwager P. L. Naar (voorzitter) E. J. van der Plas J.G. Oostdam (secretaris) R. J. J. van Wees
Wet- en Regelgeving en Compliance commissie A.M.P. Schraven (secretaris) J.G. Oostdam C.C.A. Hoedelmans
Communicatiecommissie B.P. Zoethout C.R.J. Goossens A.M.P. Schraven (secretaris)
Financiële commissie J.G. Oostdam (secretaris) R.J.J. van Wees S. Vermeersch
Het bestuur heeft de uitvoering van de pensioenadministratie uitbesteed aan TKP Pensioen BV, 100% dochter van AEGON Nederland NV. Deze uitvoering omvat het administreren van. Het vermogensbeheer is ondergebracht bij Mn Services NV. Herverzekering AEGON Delta Lloyd ElipsLife, Amstelveen (onderdeel van Swiss RE)
Adviseur Beleggingscommissie Mercer Investments Bestuursadvisering Mercer (Nederland) B.V.
Certificeerders KPMG Accountants N.V., externe accountant Mercer (Nederland) B.V., externe actuaris
Vermogensbeheer Mn Services NV.
Pensioenadministratie TKP Pensioen BV, Groningen
8
2.2
Bestuursaangelegenheden
Het bestuur is belast met het bepalen van het beleid van het pensioenfonds. Delegatie of uitbesteding van het bepalen van het dagelijks beleid of onderdelen daarvan door het bestuur is mogelijk op basis van een gedetailleerde vastlegging van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de personen of instellingen aan wie delegatie of uitbesteding plaatsvindt. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken, vertegenwoordigt het pensioenfonds in en buiten rechte en is met inachtneming van het bepaalde in de statuten bevoegd tot alle daden welke verband houden met de doelstelling van het pensioenfonds. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt ervoor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Er wordt veel belang gehecht aan inzicht in eigen functioneren en beleid evenals in de uitvoering van het reglement en de aan derden uitbesteedde uitvoeringstaken. Eenmaal per jaar vindt een evaluatie plaats. In 2014 hebben negen bestuursvergaderingen plaatsgevonden. Al deze vergaderingen zijn op een enkele uitzondering na door alle bestuursleden bijgewoond. In alle vergaderingen is het voor besluitvorming noodzakelijk quorum aanwezig geweest.
2.3
Wet versterking Bestuur pensioenfondsen en Code pensioenfondsen
Het bestuur hecht grote waarde aan goed pensioenfondsbestuur. Daarom heeft het bestuur de Code Pensioenfondsen stevig omarmd. Dit geldt zowel voor de algemene thema’s als taken en werkwijze, het afleggen van verantwoording, communicatie en uitvoering, alsmede ook voor de inrichting en organisatie van het fonds. De statuten en andere fondsdocumenten zijn als gevolg van de Code in 2014 aangepast. Een aantal thema’s zullen verder verduidelijkt worden in de ABTN van 2015, zoals bijvoorbeeld de wijze van melden van onregelmatigheden. Het bestuur heeft, in overeenstemming met het advies van het Verantwoordingsorgaan, gekozen voor het paritaire bestuursmodel omdat dit het meeste recht doet aan de aard van een ondernemingspensioenfonds en grote mate van continuïteit biedt. Als gevolg van de wet heeft het bestuur gekozen voor acht in plaats van tien bestuursleden. Om een concrete invulling hieraan te kunnen geven, hebben alle bestuursleden hun zetel per 1 juli 2014 ter beschikking gesteld. Vanaf juli 2014 geldt dat bestuursleden worden benoemd voor een termijn van 4 jaar met een maximum van drie termijnen. Ook binnen dit bestuursmodel blijft het verantwoordingsorgaan gehandhaafd waarbij vanaf juli 2014 haar bevoegdheden worden uitgebreid conform de eisen van wet. Op het punt diversiteit in bestuur en verantwoordingsorgaan wijkt het bestuur af van de Code. In het VO is geen vrouw vertegenwoordigd, en in het bestuur zijn alle bestuursleden ouder dan 40 jaar. Het bestuur is in 2014 opnieuw samengesteld, waarbij de aandacht meer gelegd is bij kennis, kunde en competenties dan bij leeftijd en geslacht. Bovendien zitten twee bestuursleden net boven de grens. Gezien het verwachte tijdsbeslag is het niet altijd eenvoudig om kandidaten te vinden voor een bestuursfunctie. Voor het VO hebben zich geen vrouwen kandidaat gesteld na aanleiding van een oproep om kandidaten. Uit de resultaten van de recent gehouden ALM studie wordt door het bestuur geconcludeerd dat de doelstellingen van het fonds op langere termijn realistisch en haalbaar zijn. Voor de kortere termijn dient opgemerkt te worden dat met name de toeslagverlening voor inactieven achter blijft. De reden hiervoor is dat het fonds in 2014 met een zeer geringe marge de minimaal benodigde dekkingsgraad heeft bereikt, dat kortingen voor alle deelnemers daarmee maar juist zijn voorkomen, dat het herstel broos is en de renteontwikkelingen in de eerste maanden van 2015 een negatief effect op de financiële positie van het fonds hebben. De verwachting van het bestuur is dat ook in de nabije toekomst
9
toeslagverlening slechts beperkt en onvolledig mogelijk zal zijn. De Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen die juli 2013 van kracht is geworden beoogd versterking van deskundigheid en intern toezicht, adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers en de stroomlijning van alle taken. Het bestuur heeft deze nieuwe wet in haar beleidsvoering geïmplementeerd. Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Code Pensioenfondsen, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden bij het bepalen van de beleidsgebieden en de genomen besluiten. Tijdens het verslagjaar zijn er verschillende momenten van informatie-uitwisseling geweest tussen het bestuur en het verantwoordingsorgaan. Het verslag van het verantwoordingsorgaan is opgenomen in hoofdstuk 8. In paragraaf 8.1 is de reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan vermeld. Intern toezicht Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds door onafhankelijke deskundigen wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het pensioenfonds, het beoordelen van de wijze waarop het pensioenfonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. In 2014 heeft geen visitatie plaatsgevonden. Vanaf 2015 zal een jaarlijkse visitatie plaatsvinden.
2.4
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
Het afgelopen jaar is door DNB geen dwangsommen of boetes opgelegd aan het pensioenfonds. Er zijn door de toezichthouder geen aanwijzingen aan het pensioenfonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het pensioenfonds gebonden aan toestemming van de toezichthouder. Het pensioenfonds heeft in 2009 een korte en lange termijn herstelplan ingediend. Per ultimo 2014 heeft het fonds een reservetekort.
2.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
Het bestuur vindt het belangrijk dat hun deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Concreet houden deze regels in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, worden getoetst op integriteit en deskundigheid door DNB. Onze bestuursleden zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle bestuursleden ingestemd. Daarnaast stellen de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen en de Code Pensioenfondsen verscherpte eisen aan bestuurders. Dit geldt voor zowel ten aanzien van de tijdsbesteding, de deskundigheid en de competenties van bestuurders. De eisen die het bestuur stelt aan bestuurders zijn omschreven in het functieprofiel, als onderdeel van het deskundigheidsbeleidsplan dat is opgesteld. In dit deskundigheidsbeleidsplan staat tevens beschreven hoe het deskundigheidsniveau van de individuele bestuursleden en het bestuur als geheel wordt gemonitord. Voor de waarborging van een beleidsmatige en continue aanpak op het gebied van deskundigheid zoals vereist door DNB en de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, is door het bestuur tevens een deskundigheidscommissie ingesteld. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het pensioenfonds relevante pensioenontwikkelingen en wordt in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars, regio- en themabijeenkomsten bij te wonen.
10
2.6
Compliance
Het bestuur heeft een Compliance Charter en een Compliance Programma ingesteld conform de modellen van de Pensioenfederatie. De Compliance Officer is mevrouw Bakker, bedrijfsjurist bij Cargill B.V. De gedragscode is wederom door alle bestuursleden, de leden van de beleggingscommissie en de leden van het verantwoordingsorgaan ondertekend en zal door de Compliance Officer worden beheerd. Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen.
2.7
Geschillencommissie
De mogelijkheid bestaat om klachten en geschillen voor te leggen aan het bestuur. Het bestuur neemt een gemotiveerde beslissing ten aanzien van de klacht of het geschil. Indien de belanghebbende zich met deze beslissing niet kan verenigen, kan deze het geschil voorleggen aan een daartoe in te stellen geschillencommissie, bestaande uit drie leden. In het verslagjaar zijn geen beroepszaken bij de Geschillencommissie aangebracht.
2.8
Statutenwijziging
In 2014 zijn de statuten aangepast aan de gewijzigde wetgeving.
11
3. 3.1
Beleid en financiële positie in 2014 Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van beleggingen, toeslagen en financiering om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregelingen zoals die zijn overeengekomen door de sociale partners.
3.1.1
Beleggingsbeleid
De beschikbare gelden van Pensioenfonds Cargill dienen op een solide wijze te worden belegd. Het beleggingsbeleid wordt daartoe in samenhang met het premie- en toeslagbeleid door het bestuur vastgesteld, rekening houdend met het afgesproken risicobeleid. Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld die zich namens het bestuur met de uitvoering van het beleggingsbeleid en de aansturing van de vermogensbeheerder bezig houdt. De beleggingscommissie laat zich bij zijn werkzaamheden ondersteunen door een externe beleggingsdeskundige en vergadert ten minste eens per kwartaal. De uitvoering is gedelegeerd aan een (fiduciair) vermogensbeheerder, die het beheer van de portefeuille kan onderbrengen bij externe beheerders. Het beleggingsbeleid wordt door het bestuur vastgesteld op basis van een periodiek te houden ALMstudie, waarbij de beleggingen in het licht van het geldende premie- en toeslagbeleid worden beoordeeld. Rekening houdend met het door het bestuur vastgestelde strategische assetmix voor de beleggingen, wordt elk jaar in een beleggingsplan het beleggingsbeleid geconcretiseerd. De vermogensbeheerder doet hiervoor een voorstel, rekening houdend met de ontwikkeling van de portefeuille en de vooruitzichten op de beleggingsmarkten. Het voorstel van de vermogensbeheerder wordt in de beleggingscommissie besproken waarna het beleggingsplan ter goedkeuring aan het bestuur wordt voorgelegd. Het bestuur en de beleggingscommissie bewaken dat dit beleggingsbeleid past binnen het afgegeven risicobeleid, daarbij eventueel ondersteund door de externe beleggingsdeskundige. Eventuele afwijkingen worden expliciet gemotiveerd. De basisindeling van de beleggingsportefeuille is een matching- en een return portefeuille. De matchingportefeuille wordt ingezet om het renterisico (gedeeltelijk) af te dekken. De returnportefeuille heeft als doel om een overrendement te genereren, zodat onder andere ook aan de toeslagambitie van het pensioenfonds kan worden voldaan. Asset Liability Management Het bestuur laat eens in de drie jaar een Asset Liability Management-studie (ALM-studie) uitvoeren. Mede op basis van de uitkomsten van de ALM-studie bepaalt het bestuur het beleggingsbeleid en het financiële beleid van het pensioenfonds voor de daarop volgende jaren. De ALM-studie is in de loop van 2014 gefinaliseerd. De belangrijkste conclusie uit de studie is dat bij bepaalde dekkingsgraden een lager risicoprofiel volstaat dan het huidige, om toch tot vergelijkbare resultaten te komen. Het bestuur heeft besloten om op termijn tot derisking over te gaan. Beleggingsbeleid Het uitgangspunt bij het vormen van het beleggingsbeleid is de lange termijn strategisch beleid van het pensioenfonds. Bij het vaststellen van het strategische beleid worden op grond van de beschikbare analyses keuzes gemaakt over de verdeling over de beleggingscategorieën op de lange termijn. Hierbij streeft het bestuur naar een zo hoog mogelijk rendement onder verantwoorde risico´s en gegeven de structuur van de verplichtingen. Eventuele aanpassingen in het strategische beleid worden zorgvuldig verwerkt in de jaarplannen, danwel in addenda van jaarplannen, waarbij de marktontwikkelingen in ogenschouw worden genomen.
12
Spreiding beleggingen Positieve en negatieve waarde schommelingen zijn onlosmakelijk verbonden met de beleggingsactiviteiten van een pensioenfonds. Bij het beheer van het vermogen is het volledig voorkomen of afwenden van risico’s niet mogelijk. Wel streeft het pensioenfonds naar continu inzicht in de beleggingsrisico’s en worden maatregelen genomen om deze risico’s te beheersen. Het belangrijkste instrument voor het bestuur is de weloverwogen spreiding van de beschikbare middelen over een groot aantal uiteenlopende beleggingscategorieën, die onderling weinig samenhang hebben voor wat betreft de rendementen. Op deze wijze kunnen mindere resultaten van de ene beleggingscategorie worden gecompenseerd door betere resultaten van andere categorieën. Zodoende wordt het risico van de totale beleggingsportefeuille gereduceerd en wordt de kans op een consistent en goed rendement sterk vergroot. Derivaten: defensief Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het vermogensbeheer is het gebruik van afgeleide producten, ofwel derivaten genoemd. Derivaten zijn risicovol indien deze worden gebruikt voor speculatieve doeleinden. Het pensioenfonds zet derivaten vooral defensief in, waarbij de beleggingsrisico’s op totaalniveau ten opzichte van de pensioenverplichtingen afnemen. Met derivaten kunnen ongewenste en/of tijdelijke risico’s worden afgedekt, zoals vreemde valuta risico’s en renterisico’s. Voorts kunnen sommige beleggingsvormen door de inzet van derivaten met lagere kosten worden gerealiseerd. Ook kunnen derivaten worden ingezet om snel en flexibel aanpassingen in de portefeuille aan te brengen teneinde het risico/rendement profiel van de beleggingsportefeuille op het gewenste niveau te brengen.
3.1.2
Toeslagbeleid
De hoogte van de toeslagverlening voor gewezen deelnemers en gepensioneerden is gekoppeld aan de Consumenten Prijsindex voor alle huishoudens afgeleid zoals vastgesteld door het CBS en de aanwezige middelen van het pensioenfonds. Of toeslagverlening zal worden toegekend, is daarmee afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Als de middelen van het pensioenfonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten zal het bestuur overgaan tot toeslagverlening. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening. Dit betekent dat er geen recht op toeslagverlening is en het ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagverlening zal plaatsvinden. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagverlening. Deze voorwaardelijke toeslagverlening valt onder de toeslagcategorie D1 van de Beleidsmaatregel Toeslagenmatrix DNB, hetgeen betekent dat toe te kennen toeslagen gefinancierd worden uit te behalen overrendement. De opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemers, voor zover deelnemer aan één van de middelloonregelingen bij Cargill, worden aangepast overeenkomstig de algemene verhoging van de salarissen volgens de cao. Deze toeslagverlening valt onder de toeslagcategorie F2 van de Beleidsmaatregel Toeslagenmatrix DNB, hetgeen betekent dat toe te kennen toeslagen gefinancierd worden uit koopsommen die onderdeel vormen van de kostendekkende premie. Voorwaardelijke toeslagverlening Ondanks het feit dat het pensioenfonds per 31 december 2014 geen dekkingstekort heeft en het in 2014 geldende beleid de mogelijk biedt om tot voorwaardelijke toeslagverlening over te gaan, heeft het Bestuur besloten om per 1 januari 2015 geen voorwaardelijke toeslag te verlenen. De reden hiervoor is dat het fonds in 2014 met een zeer geringe marge de minimaal benodigde dekkingsgraad heeft bereikt, dat kortingen voor alle deelnemers daarmee maar juist zijn voorkomen, dat het herstel broos is en de renteontwikkelingen in de eerste maanden van 2015 een negatief effect op de financiële positie van het fonds hebben. Het Bestuur acht in deze omstandigheden het verlenen van voorwaardelijke toeslag niet in het belang van alle deelnemers. Hiermee is de achterstand in voorwaardelijke toeslagverlening vanaf 2009 ten opzichte van de ambitie van het fonds opgelopen tot 5,06% voor de Cargill deelnemers en tot 13,13% voor de Sas van Gent deelnemers. Het bestuur heeft in 2014 besloten in te stemmen met een volledige harmonisatie van de indexatieambitie van 50%, uitgaande van goedkeuring van de aanpassing van de regeling voor de actieven, zowel voor inactieven als gepensioneerden van Sas van Gent populatie. Het Bestuur kan in de toekomst besluiten (een deel van) deze achterstand in te halen als de financiële positie van het fonds dit toelaat (echter niet met terugwerkende kracht).
13
Achterstand voorwaardelijke toeslagverlening In onderstaande tabellen zijn de voorwaardelijke toeslaggrootheden van de laatste 5 jaren opgenomen: de reglementair te verlenen toeslag, de als gevolg van de financiële situatie verleende toeslag en de daaruit voortvloeiende toeslagachterstand. Binnen het fonds bestonden er verschillende toeslagambities. Voor de Cargill BV en de Cargill B.V. Cocoa en chocolate populatie gold dat de toeslagambitie 50% van de CPI afgeleid is. Voor de populatie Cargill B.V. Sas van Gent betrof dit 100% van de CPI niet afgeleid. Het bestuur heeft in 2014 besloten in te stemmen met een volledige harmonisatie van de indexatieambitie van 50%, uitgaande van goedkeuring van de aanpassing van de regeling voor de actieven, zowel voor inactieven als gepensioneerden van de Sas van Gent populatie. Cargill B.V. Cocoa en chocolate Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag
1-1-2015 1-1-2014 1-1-2013 1-1-2012 1-1-2011 1-1-2010 1-1-2009
Cargill B.V. Sas van Gent Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag Toeslag
1-1-2015* 1-1-2014 1-1-2013 1-1-2012 1-1-2011 1-1-2010 1-1-2009
CPI afgeleid
Toeslagambitie 50% CPI afgeleid
Toegekend
Verschil
Cumulatief verschil
1,05% 0,90% 1,98% 2,38% 1,38% 0,40% 2,53%
0,53% 0,45% 0,99% 1,19% 0,69% 0,20% 1,27%
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,36% 0,00%
-0,53% -0,45% -0,99% -1,19% -0,69% 0,16% -1,27%
-5,06% -4,51% -4,03% -3,02% -1,81% -1,11% -1,27%
CPI nietafgeleid
Toeslagambitie 100% CPI nietafgeleid
Toegekend
Verschil
1,05% 1,56% 2,91% 2,61% 1,57% 0,71% 2,78%
0,53% 1,56% 2,91% 2,61% 1,57% 0,71% 2,78%
0.00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,20% 0,00%
-0,53% -1,56% -2,91% -2,61% -1,57% -0,51% -2,78%
Cumulatief verschil -13,13% -12,54% -10,80% -7,67% -4,93% -3,31% -2,78%
* Met ingang van 1-1-2015 geldt CPI afgeleid in plaats van CPI niet-afgeleid en een toeslagambitie van 50% van CPI afgeleid in plaats van 100% van CPI niet-afgeleid.
3.1.3
Financieringsbeleid
Financieringssysteem Tussen de werkgever en het pensioenfonds is een fondsspecifieke premieberekenings-methodiek overeengekomen die gebaseerd is op de kostendekkende premie volgens het financieel toetsingskader (FTK). De kostendekkende premie volgens het FTK bestaat uit de volgende onderdelen:
actuariële premie pensioenopbouw inclusief risicopremies; solvabiliteitsopslag; opslag voor uitvoeringskosten; premie voor beschikbare premieregelingen.
Bij de fondsspecifieke premieberekeningsmethodiek wordt de solvabiliteitsopslag vervangen door een opslag als percentage van de onderliggende salarissom. Deze opslag is bij een lage dekkingsgraad hoger dan de solvabiliteitsopslag en bij hoge dekkingsgraad lager dan de solvabiliteitsopslag. Op deze wijze betaalt de werkgever bij lage dekkingsgraden extra premie hetgeen bijdraagt aan de herstelkracht van het pensioenfonds.
14
Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen worden onderscheiden: Minimaal vereist eigen vermogen: Het minimaal vereist eigen vermogen is de ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het pensioenfonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt, is sprake van een dekkingstekort. In 2014 is de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen 104,2% van de nominale technische voorzieningen (2013: 104,3%). Vereist eigen vermogen: Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat binnen een jaar het eigen vermogen na één jaar negatief wordt. Indien het pensioenfonds niet over het vereist eigen vermogen beschikt, is sprake van een reservetekort. Ultimo 2014 bedraagt de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 108,8% (2013: 110,7%) op basis van de feitelijke beleggingsmix met driemaandsmiddeling. Onderdeel van de financieringsovereenkomst is dat de feitelijke premie in principe gemaximaliseerd is op € 3 mln hoger dan de kostendekkende premie.
3.2
Risicobeheer
Het bestuur heeft zijn financiële risicobeleid verwoord in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op het solvabiliteits-, beleggings-, verzekeringstechnische- en niet-financiële risico die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico’s. Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico is dat een pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkeld is er geen of minder ruimte voor toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico’s betreffen het markt-, krediet, concentratie-, liquiditeits- en actief beheer risico. Marktrisico Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van deze risico’s is geïntegreerd in het beleggingsproces. Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van vastrentende beleggingen en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. Dit is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Indien de duration van de beleggingen afwijkt van de duration van de pensioenverplichtingen dan kan dat resulteren in een renterisico. Het renterisico wordt beheerst door een belangrijk deel van de beleggingen te alloceren naar Europese Lang Lopende Staatsleningen. Tevens wordt gebruik gemaakt van derivaten. Hierdoor zijn rentebewegingen in de markt, die van invloed zijn op de beleggingen en de verplichtingen, gedeeltelijk op elkaar afgestemd. Het renterisico is niet volledig afgedekt omdat het lange termijn rendement dan te zwaar beïnvloed kan worden met als gevolg dat de verlening van toeslagen onder druk zou kunnen komen te staan.
15
Valutarisico Het valutarisico is het risico dat de waarde van beleggingen en verplichtingen verandert als gevolg van veranderingen in valutakoersen. Voor het pensioenfonds zijn de belangrijkste vreemde valuta de USdollar, het Britse pond en de Japanse Yen voor 100% afgedekt. Posities in andere valuta worden in principe niet afgedekt in verband met de hoge kosten en de geringe posities en risico’s. Bovendien is de lange termijn verwachting dat bij beleggingen in opkomende landen de valuta zullen appreciëren ten opzichte van valuta van ontwikkelde landen. Om het risico van korte termijnfluctuaties van valutaposities te beperken, maakt het pensioenfonds gebruik van financiële derivaten. Prijs(koers)risico Prijs(koers)risico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardeveranderingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde waarbij waarde wijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (premie)vorderingen op de werkgever, partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het settlementrisico. Dit houdt het risico in dat partijen waarmee het pensioenfonds transacties is aangegaan, niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het pensioenfonds financiële verliezen kan lijden. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het pensioenfonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij renteswaps en het uitlenen van effecten (‘securities lending’). Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het pensioenfonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot nietbeursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het pensioenfonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Concentratierisico Concentratierisico kan optreden als gevolg van het ontbreken van een adequate spreiding van activa en passiva, bijvoorbeeld bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Het concentratierisico wordt onderzocht in de ALM-studie, waarbij beleggingscategorieën met elkaar worden gecombineerd om tot een strategische beleggingsmix te komen. Om de concentratierisico’s te beheersen wordt de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds in hoge mate gediversifieerd. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico speelt nagenoeg geen rol van betekenis bij het pensioenfonds, omdat een groot deel van de beleggingsportefeuille wordt belegd in liquide beleggingsinstrumenten, die indien nodig, op zeer korte termijn kunnen worden geliquideerd. Daarnaast overtreffen momenteel de jaarlijkse premie inkomsten de jaarlijkse uitgaven voor pensioenuitkeringen, waardoor het liquiditeitsrisico beperkt is.
16
Actief beheer risico Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van een benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. Het actief beheer risico is geen onderdeel van het standaard model voor berekening van het vereist eigen vermogen, maar wordt genoemd in de door DNB opgestelde "Uitwerking herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen" als risico waar de standaardtoets mee uitgebreid moet worden. De mate waarin actief beheer wordt toegepast, bepaald of dit risico meegenomen dient te worden in de bepaling van het vereist eigen vermogen. Bij een hoge mate van actief beheer is er sprake van aanvullend risico en dient dit risico meegenomen te worden bij het vaststellen van het vereist eigen vermogen. Bij het pensioenfonds is de mate waarin actief beheer wordt toegepast beperkt. Verzekeringstechnische risico´s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven) en arbeidsongeschiktheid. Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de technische voorzieningen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Door toepassing van AG-prognosetafel 2014 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht een nabestaandenpensioen moet toekennen, waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Met ingang van 2011 is het overlijdensrisico volledig herverzekerd. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Met ingang van 2011 is het arbeidsongeschiktheidsrisico volledig herverzekerd. Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. De risicopremie welke bij de werkgever in rekening wordt gebracht, is gelijk aan de werkelijke kosten van de herverzekeraar. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële invloed hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationeel risico en het uitbestedingsrisico. Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het bestuur heeft de genoemde
17
werkzaamheden (met uitzondering van bestuursondersteuning) uitbesteed aan TKP Pensioen B.V. (TKP), MN en Mercer. Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de Uitbestedingsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een In Control Statement en een ISAE 3402 type II-rapport van TKP en MN. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geven aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerder ‘in control’ zijn. Externe accountants certificeren de ISAE 3402 type II-rapportages van TKP en MN. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf van de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1).
3.3
Financiële opzet en positie
In heel 2014 is sprake geweest van een reservetekort. Ontwikkeling dekkingsgraad versus vereiste dekkingsgraad Ontwikkeling dekkingsgraad
119% 117% 115% 113% 111% 109% 107% 105% 103% 101% 99% 97% 95%
Vereiste dekkingsgraad Dekkingsgraad Ultimo 2013
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
In heel 2014 is de dekkingsgraad lager geweest dan de vereiste dekkingsgraad. Ultimo 2014 is de werkelijke dekkingsgraad van 105,7% (2013: 105,1%) lager dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen van 108,8% (2013: 110,7%) op basis van de feitelijke beleggingsmix en driemaandsmiddeling. Daarmee is er ultimo 2014 nog steeds sprake van een reservetekort. Dekkingsgraad De dekkingsgraad ultimo 2014 is 105,7% en geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De diverse factoren die hierop van invloed zijn worden in het onderstaande verloopstaatje weergegeven.
18
Ontwikkeling dekkingsgraad 2014 90% Dekkingsgraad primo
100%
110%
120%
105,1% 0,4%
Effect premie Effect uitkering
0,1%
Effect beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking)
25,4%
Effect wijziging in de rentetermijnstructur voorziening pensioenverplichtingen
-20,4%
Effect aanpassing levensverwachting
-0,1%
Effect overige oorzaken
-4,8%
Dekkingsgraad ultimo
105,7%
Effect premie De actuariële premie bevat de koopsom voor de toename van de pensioenaanspraken in het boekjaar (gefinancierd door middel van een per individu bepaalde actuariële koopsom), de risicopremies voor het nabestaandenpensioen, wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen (premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen), en een kostenopslag. De actuariële premie bevat ook de backservicekoopsom voor de actieve deelnemers in de eindloonregelingen dan wel de koopsom voor verhoging van de opgebouwde aanspraken van deelnemers in de middelloonregelingen. Daarnaast bevat de premie een opslag als percentage van de salarissom, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad. Deze opslag geeft een positief effect op de dekkingsgraad. Effect uitkering Effect uitkeringen ontstaat door de verlaging van het vermogen en de voorziening in verband met de uitkeringen. Effect beleggingsrendementen Het beleggingsresultaat minus de benodigde interesttoevoeging aan de technische voorzieningen heeft geleid tot een positiefresultaat. De benodigde interesttoevoeging is gebaseerd op de éénjaars zerorente uit de rentetermijnstructuur van 31 december 2013, zijnde de primo-rentetermijnstructuur. Het positieve resultaat wordt veroorzaakt door het behaalde rendement (24,6%) op beleggingen. De vermogensbeheerskosten zijn in mindering gebracht op de beleggingsopbrengsten. Effect wijziging RTS op VPV Vanaf 30 september 2012 stelt DNB de rentetermijnstructuur vast gebaseerd op een ultimate forward rate (UFR). Daarbij heeft DNB aansluiting gezocht bij de UFR die per 30 juni 2012 voor verzekeraars geldt. Rentes voor looptijden tot en met 20 jaar blijven gelijk aan de berekende driemaands gemiddelde zero rentes. Voor looptijden vanaf 20 tot en met 60 jaar worden alternatieve zero rentes berekend op basis van aangepaste onderliggende 1-jaars forward rentes. De aanpassing bestaat uit een weging met de UFR. Voor de berekening van zero rentes voor looptijden langer dan 60 jaar wordt verondersteld dat de onderliggende 1-jaars forward rentes gelijk zijn aan de UFR. De RTS ultimo 2014 ligt over de hele linie ruim onder de RTS ultimo 2013. Wanneer beide curves worden uitgedrukt in één gemiddeld rentepercentage is de rente in 2013 met circa 0,8% gedaald wat leidt tot een aanzienlijke stijging van de voorziening en dus tot een negatief resultaat. Effect aanpassing levensverwachting In overeenstemming met het advies van het AG wordt ervaringssterfte, zijnde onder, - of oversterfte ten opzichte van de gehele bevolking, niet langer middels leeftijdsterugstellingen in de prognosetafels te verwerken, maar volgens een leeftijdsafhankelijke correctiefactor. De pensioenverplichtingen worden
19
gewaardeerd volgens de Prognosetafel AG 2012-2062 met correctiefactoren ‘inkomensklasse hoog’. Eind 2014 is overgestapt op de Prognosetafel AG 2014 met ongewijzigde correctiefactoren. Het toepassen van deze nieuwe prognosetafel leidt tot een stijging van de voorziening met circa 0,1%. Effect overige oorzaken De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. Daarnaast zijn de ‘kruiseffecten’ hieronder verantwoord (effect van delen door hogere stand van de voorziening). Invoering aangepast FTK Door de invoering van het aangepast FTK per 1 januari 2015 wijzigt de financiële positie van het pensioenfonds en vervalt het huidige herstelplan. In ‘Verwachte gang van zaken’ is dit verder uitgewerkt.
3.4
Uitvoeringskosten
In november 2011 heeft de Pensioenfederatie de ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten’ gepubliceerd, waarna zij in maart 2012 en oktober 2013 met een nadere uitwerking daarvan is gekomen. Pensioenfonds Cargill neemt de kosten van pensioen- en vermogensbeheer zoveel mogelijk op in het jaarverslag conform deze aanbevelingen. 2014
2013
2012
2011
Pensioenuitvoeringskosten (actieve en gepensioeneerde deelnemers)
€ 410
€ 433
€ 419
€ 342
Pensioenuitvoeringskosten (totaal deelnemer)*
€ 254
€ 274
€ 271
€ 233
Vermogensbeheerkosten (ten opzichte van het gemiddeld belegd vermogen)
0,35%
0,39%
0,42%
0,44%
Transactiekosten (ten opzichte van het gemiddeld belegd vermogen)
0,04%
0,06%
0,07%
0,17%
* Inclusief slapers
De pensioenfederatie maakt een onderscheid tussen de volgende vier kostensoorten: Algemene kosten De algemene kosten betreffen kosten die niet direct toegerekend kunnen worden aan de pensioenuitvoering of vermogensbeheer. Deze kosten betreffen kosten voor bestuur en commissies, externe adviseurs en toezichthouders. De algemene kosten worden verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. De verhouding van deze verdeling is het percentage van pensioenuitvoeringskosten ten opzichte van de vermogensbeheerkosten. Pensioenuitvoeringskosten Deze kosten betreffen de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer uit communicatiekosten, accountantskosten, actuariskosten en toegerekende algemene kosten. Er is geen sprake van kosten inzake herverzekering en van kosten die door de werkgever worden gedragen. In deze kosten zitten geen schattingselementen. De daling van de uitvoeringskosten pensioenbeheer in 2014 wordt verklaard door een daling van het aantal deelnemers met 3,3% en door daling van de kosten van de adviserend actuaris.
20
Vermogensbeheerkosten De volgende kosten zijn onderdeel van het rendement van de beleggingen van het pensioenfonds: Beheervergoeding externe managers: Dit is een (basis) vergoeding per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. Performance fee externe managers: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor het verslaan van de benchmark door de manager. Overige kosten: Dit betreft onder andere de vergoeding van de bewaarbank, administratiekosten, accountantskosten en juridische kosten. De volgende kosten worden niet betaald uit de beleggingsportefeuille en zijn daarom geen onderdeel van het rendement: Dienstverlening integraal balansbeheerder: Beheervergoeding: Dit is een vaste beheervergoeding voor de beleggingsfondsen per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. Performance fee: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor de beleggingsfondsen voor het verslaan van de benchmark van een beleggingscategorie. Adviesvergoeding: Dit is de vergoeding voor de integrale dienstverlening, eventueel met meerwerk conform de uitbestedingsovereenkomst Overige directe kosten: Dit betreft onder andere de kosten van dienstverlening derivaten en de kosten van het maatschappelijk verantwoord beleggen beleid. De toegerekende algemene kosten. De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd in euro’s en als percentage van het gemiddelde van het totaal belegd vermogen. De volgende tabel geeft dit weer. De vermogensbeheerkosten zijn over meerdere jaren berekend. De verschillen per jaar worden voornamelijk verklaard door wijzigingen in de beleggingsmix. Ook rendement gerelateerde vergoedingen en advieskosten (derivatenstrategie) hebben invloed op de verschillen per jaar van de vermogensbeheerkosten. Transactiekosten Deze kosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen, de transactiekosten van discretionaire portefeuilles en de derivatentransacties. Deze kosten zijn in het gerapporteerde rendement verwerkt. Transactiekosten in beleggingsfondsen en transactiekosten bij illiquide beleggingen zijn wel onderdeel van het rendement, maar worden niet apart gespecificeerd. De Pensioenfederatie zal hiernaar eerst nader onderzoek doen. De (geschatte) transactiekosten wordt gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen.
21
4. 4.1
Beleggingen Algemeen
Er bestond begin 2014 een groeiend optimisme over de economische vooruitzichten voor vooral de ontwikkelde landen. Immers, eind 2013 had de Amerikaanse economie vrij gemakkelijk de “government shutdown” verwerkt en bovendien bereikte de Amerikaanse politiek een principeakkoord over de overheidsbegroting. Dat gaf hoop op een einde aan de politieke patstelling en scherpe bezuinigingen. In de EMU was al zo’n anderhalf jaar relatieve rust op het eurocrisis front en werd gebouwd aan een sterker bankwezen en institutioneel raamwerk. Zorgen over opkomende markten bleven sluimeren, maar het vertrouwen nam toe dat zij zouden profiteren van een mondiaal economisch herstel. Echter, al snel werd dit optimisme op de proef gesteld, toen bleek dat de economische groei toch weer tegen viel. Dit was vooral in de Verenigde Staten het geval, dat fors te lijden kreeg van extreem winterweer. Ook de economische ontwikkeling in de EMU, Japan en China viel tegen. De groei in de EMU bleef dusdanig laag, dat er neerwaartse druk op de inflatie bleef staan en het deflatierisico toenam. Na het neerhalen van de MH17 op 17 juli kwam de Oekraïne crisis in een stroomversnelling, waarbij veel geopolitiek specialisten aangaven een langdurige nieuwe koude oorlog te verwachten. Dit alles viel ook grofweg samen met hernieuwd conflict in Gaza, de militaire opmars van terreurbeweging IS in Syrië en Irak en een hevige uitbraak van het Ebola virus in Afrika. Gedurende de zomermaanden zorgden deze geopolitieke spanningen voor verdere verslechtering van het economische sentiment en de volatiliteit in de financiële markten nam toe. Toen de geopolitieke spanning enigszins afnam, na de wapenstilstand begin september in Oekraïne, kwam de onderliggende disbalans in de oliemarkt aan het licht en begonnen de olieprijzen te dalen. Toen OPEC in november afzag van productiebeperking, werd feitelijk sprake van een prijsoorlog in de oliemarkt, met een halvering van de olieprijzen binnen enkele maanden als gevolg. Hoewel een lagere olieprijs theoretisch positief is voor de economische ontwikkeling, droeg het toch bij aan toenemende onzekerheid en risicoaversie in financiële markten. Als klap op de vuurpijl nam in december de politieke onrust in Griekenland weer toe. Nadat het parlement er niet in slaagde een nieuwe president aan te stellen, werden verkiezingen uitgeschreven en nam de vrees toe dat dit zou kunnen uitmonden in een Grexit. Mede door deze ontwikkelingen hield gedurende het jaar de disinflatoire trend in de EMU aan. De ECB kondigde in verschillende ronden diverse maatregelen aan om de economie te stimuleren en de speculatie nam sterk toe dat ze uiteindelijk zelfs staatsobligaties zou gaan opkopen. Dit zette sterke neerwaartse druk op de rentes. De sterke ontwikkeling van de Amerikaanse en Britse economieën kon de verslechtering van het sentiment ten aanzien van de mondiale economie niet keren. De groei van de Amerikaanse economie gedurende de tweede helft van het jaar was wellicht de snelste sinds het herstel in 2009 begon. De economische divergentie met de EMU zorgde wel voor een sterke daling van de euro. De EUR/USD koers daalde naar rond het laagste niveau van de laatste 10 jaar; lager zelfs dan tijdens het hoogtepunt van de eurocrisis. De volatiliteit nam door al deze ontwikkelingen in 2014 toe. Hoewel grosso modo alle beleggingscategorieën in waarde stegen, bleef deze waardestijging achter bij de stijging van de pensioenverplichtingen. Aldus presenteerde 2014 een moeilijke beleggingsomgeving voor pensioenfondsen.
22
4.2
Resultaten
In onderstaande tabel is naast het feitelijke rendement, het resultaat opgenomen van de benchmark die het pensioenfonds hanteert om de beleggingsresultaten mee te vergelijken. In 2014 bedroeg het feitelijke beleggingsresultaat inclusief beheerkosten van het pensioenfonds 24,59% (2013: -2,63%). Dit rendement lag iets lager dan de maatstaf die werd gehanteerd. Het rendement van deze benchmark kwam in 2014 uit op: 24,73% (2013: -2,54%). Rendementen boekjaar Rendement
Feitelijk rendement Norm rendement
2014 in %
2013 in %
24,59 24,73
-2,63 -2,54
Rendement 2014 per beleggingscategorie Matching portefeuille Return portefeuille Totaal
Rendement 33,18 7,49 24,59
Benchmark 32,87 7,48 24,73
Over 2014 lag het behaalde rendement iets onder de benchmark. Deze lichte underperformance is hoofdzakelijk ontstaan door de kosten voor het beheer van de totale portefeuille. In de benchmark zijn dergelijke kosten niet opgenomen. Het totale beleggingsresultaat over 2014 bedraagt € 171,6 miljoen (2013: € - 17,5 miljoen).
23
Feitelijke samenstelling beleggingsportefeuille ultimo december conform kwartaalverslag* Portefeuille 2014 Aard belegging x € 1 mln in % x € 1 mln Obligaties matching Langlopende staatsobligaties Directe belegging 517,9 58,4 388,1 Bedrijfsobligaties Mn Services fonds 79,1 9,0 72,9 Duration overlay Liquiditeiten
2013 in % 55,9 10,5
25,1 8,0
2,8 0,9
0,7 5,6
0,1 0,8
630,1
71,1
467,3
67,3
fonds fonds fonds fonds
48,9 51,9 12,3 36,2 149,3
5,5 5,9 1,4 4,1 16,9
40,2 39,1 10,4 28,0 117,7
5,8 5,6 1,5 4,1 17,0
Mn Services fonds Mn Services fonds Externe manager Babson Mn Services fonds
37,1 12,3 20,7
4,2 1,4 2,3
33,3 18,8 12,5
4,8 2,7 1,8
16,3 86,4
1,8 9,7
14,8 79,4
2,1 11,4
Mn Services fonds CBRE Residential Fund
11,0
1,2
10,2
1,5
0,0
0,0
0,3
0,0
Mn Services fonds Mn Services fonds
RETURN PORTEFEUILLE Pensioensparen DC-regeling**
0,0 5,4 5,4 252,1 4,2
0,0 0,6 0,6 28,4 0,5
11,1 4,7 15,8 223,4 3,8
1,6 0,7 2,3 32,2 0,5
Totaal
886,4
100,0
694,5
100,0
MATCHING PORTEFEUILLE Aandelen Europa Noord-Amerika Verre Oosten Opkomende landen Hoogrentende obligaties Obligaties opkomende landen VS High-Yield Bankleningen Europa High-Yield Vastgoed Niet-beursgenoteerd vastgoed Niet-beursgenoteerd vastgoed
Overige beleggingen Hedgefondsen Private Equity
Mn Mn Mn Mn
Services Services Services Services
* De onderverdeling van de beleggingsportefeuille naar de matching- en return portefeuille in bovenstaande tabel wijkt af van de onderverdeling in de jaarrekening. In de jaarrekening zijn de beleggingen verdeeld in aandelen, vastrentende waarden, vastgoed, overige beleggingen, derivaten, liquiditeiten, CSA posities en beleggingsdebiteuren en –crediteuren en niet naar de matching en return portefeuille. ** Exclusief beleggingen in de Cargill mix.
24
Resultaten Life Cycle beleggen Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel pensioensparen kan worden belegd in de Life Cycle. Het principe van Life Cycle-beleggen is dat er wordt belegd in een risicoprofiel waarbij de samenstelling van de beleggingsmix is afgestemd op het aantal jaren tot aan de pensioendatum. Deelnemers aan deze regeling hebben hun gelden belegd conform de Cargill mix of in Life Cycles. De rendementen van de Cargill mix zijn gelijk aan het fondsrendement. Voor de beleggingen in Life Cycles gelden de volgende rendementen over 2014: Life Cycle cohort* 1 2 3 4 5
aandelen 100% 80% 60% 30% 10%
obligaties 0% 20% 40% 70% 90%
rendement 6,83% 6,44% 6,05% 5,46% 5,07%
* het cohort waarin een deelnemer zit is afhankelijk van leeftijd en risicoprofiel.
4.3
Matching portefeuille
Langlopende obligaties Portefeuille langlopende obligaties steeg in waarde, hoofdzakelijk als gevolg van de dalende rente. Door zwakker dan verwachte groei- en inflatiecijfers, daalde de Duitse tien jaars rente gedurende het jaar met 139 basispunten naar 0,54%. De groei viel vooral tegen in Duitsland, Frankrijk en Italië, te verklaren door de crisis in Rusland en het gebrek aan hervormingen. De sterke daling van de olieprijs in de tweede helft van het jaar heeft gezorgd voor nog lagere inflatie en inflatieverwachtingen. De ECB heeft als reactie hierop gedurende het jaar meerdere maatregelen aangekondigd. De rente werd meerdere keren verlaagd, er werden stimuleringsprogramma’s aangekondigd in juni en de ECB is begonnen met het opkopen van obligaties (ABS en covered bonds) in september. Daarnaast is de verwachting in de markt dat de ECB begin 2015 een opkoopprogramma van staatsobligaties gaat aankondigen. Dit leidde ertoe dat de spreads van staatspapier van Europese landen flink daalde in 2014. Het rendement op Langlopende obligaties bedroeg 30,71%. Bedrijfsobligaties Het rendement op Bedrijfsobligaties over 2014 was 8,55%. De grootste bijdrage aan dit rendement kwam van de dalende rente. Daarnaast is de opslag voor het kredietrisico met ongeveer 20 basispunten gedaald. De markt bleef goed presteren door de aanhoudende zoektocht naar rendement onder beleggers, in een omgeving van historisch lage rendementen. Over de gehele markt daalde de opslag voor het kredietrisico vrij gelijkmatig. Naar het einde van het jaar ontstond er wat opwaartse druk op de risico-opslag voor de aan olie gerelateerde sectoren, waardoor dit deel van de markt iets minder sterk presteerde. Bedrijven profiteerden van de aantrekkelijke rentestanden door te herfinancieren en de looptijd van leningen te verlengen. De aantrekkelijke rentestanden trok ook een fors aantal nieuwe uitgevende instellingen aan, niet zelden van buiten de euroregio. Binnen de bankensector is de focus nog altijd op balansverkorting, waardoor de uitgifte van nieuwe senior obligaties daar juist relatief laag was. De totale vastrentende waarden obligatieportefeuille liet een positief resultaat zien van 27,23%. Activiteiten Een groot deel van het vermogen van het pensioenfonds was in 2014 belegd in vastrentende waarden. Ook binnen deze portefeuille vastrentende waarden streeft het pensioenfonds naar vermindering van het risico door middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Europese staats- en bedrijfsobligaties, renteswaps en liquide middelen.
25
In het beleggingsplan 2014 is een overstap gemaakt van het beheer van het renterisico op UFR basis naar marktwaardebasis. Als gevolg hiervan is de marktwaarde van de renteafdekking toen opgehoogd van 55% naar 62%, zodat deze binnen de bandbreedte van 60%-80% viel. Als gevolg van de dalende rente in 2014 had deze verhoging van de afdekking van het renterisico een positief effect op de dekkingsgraad. Behalve over verschillende segmenten en regio’s spreidt het pensioenfonds de beleggingen in vastrentende waarden ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten, houdt het pensioenfonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt. Ook in 2014 is een grote focus geweest binnen de matchingportefeuille op de kwaliteit van de debiteuren.
4.4 4.4.1
Returnportefeuille Aandelen
De Amerikaanse beurzen kenden wederom een sterk jaar. De eerste helft van 2014 was eigenlijk een voortzetting van de sterke performance van 2013, met lage volatiliteit en lage omzetten. De tweede helft van 2014 kende een grote verandering. De volatiliteit nam sterk toe en de markt kende enkele flinke correcties als gevolg van zorgen over de wereldwijde groei, geopolitieke risico’s in Rusland en Midden-Oosten alsmede een sterke daling van de olieprijs. Echter, de markt wist zich steeds goed te herstellen en uiteindelijk een sterk positief rendement te behalen. Met uitzondering van de energiesector lieten alle sectoren een positief rendement noteren. Voor de Europese aandelenbeurzen kenmerkte 2014 zich door verschillende maatregelen die door de ECB werden getroffen om de economie aan te jagen, uit angst voor een deflatie scenario. In Japan leken zowel beleggers als de Japanse centrale bank en regering gedurende het jaar meer aan te sturen op verdergaande structurele hervormingen. Voor veel opkomende markten was 2014 een bewogen jaar. Belangrijke ontwikkelingen voor de opkomende markten waren onder andere het conflict tussen Oekraïne en Rusland, de sterk dalende olieprijs, vraagtekens over de kracht van de economie in China en verkiezingen in landen als Brazilië, India en Turkije. Het rendementsverschil tussen opkomende landen was groot in 2014, waarbij het feit of een land een grondstoffenexporteur of -importeur is een belangrijke rol speelde. Het totaalrendement op aandelen (inclusief Private Equity) kwam in 2014 uit op 9,39% (2013: 16,60%). Activiteiten Aandelen vormen een belangrijke categorie in de beleggingsmix van het pensioenfonds. Aandelen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan vastrentende waarden. De afgelopen jaren hebben de aandelenbeleggingen van het pensioenfonds dan ook een belangrijke rol gespeeld in het op niveau en betaalbaar houden van de pensioenen bij het pensioenfonds. Het hogere verwachte rendement van aandelen gaat gepaard met een hoger risicoprofiel van deze beleggingscategorie. Dat hogere risico uit zich in een sterk schommelend resultaat van jaar tot jaar. In het jaar 2014 lieten de aandelenbeleggingen een positief rendement zien. Binnen de aandelenportefeuille spreidt het pensioenfonds de beleggingen over verschillende regio’s en segmenten. Het pensioenfonds belegt in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen in Europa, Noord-Amerika, het Verre Oosten en in opkomende landen.
26
4.4.2
Hoogrentende obligaties
Obligaties opkomende landen EMD behaalde een performance van 6,69% (2013: -7,37%). Het verschil tussen de rendementen van harde valuta obligaties (75% van de benchmark) en lokale valuta obligaties (25% van de benchmark) was wederom aanzienlijk. Alle lokale valuta’s van de landen in de index daalden ten opzichte van de US dollar. De dalende rente in de Verenigde Staten, van 3,0% eind 2013 naar 2,2% eind 2014, was de belangrijkste factor in het behaalde positieve rendement op harde valuta obligaties. De risico-opslag nam licht toe. Binnen de harde valuta obligaties portefeuille presteerden landen met een hogere rating (investment grade landen) ruim 6% beter dan landen met een lagere rating (sub-investment grade). Oekraïense en Russische obligaties daalden in waarde als gevolg van geo-politieke conflicten. Ook Venezuela leverde een negatieve bijdrage aan het rendement. Venezuela is voor een groot deel van haar inkomsten afhankelijk van de olieprijs en onzekerheid over de houdbaarheid van de schulden leidde tot een daling van de waarde van de obligaties. Onder meer Turkije, Indonesië, Mexico en de Filippijnen droegen bij aan het positieve rendement. Gunstige politieke ontwikkelingen in verschillende landen hadden een positief effect op de waarde van obligaties. Argentinië, dat in technisch default verkeert, behoort in 2014 tot de best presterende landen. Hoogrentende Bedrijfsobligaties en Bankleningen Met name in de eerste helft van het jaar was de performance van de beleggingscategorieën Hoogrentende Bedrijfsobligaties en Bankleningen sterk. Beleggers bleven zoeken naar mogelijkheden om rendement te behalen. Daarbij werden zij gesteund door een lage rente, de ruime beschikbaarheid van liquiditeit en de lage volatiliteit. Deze mix resulteerde erin dat beleggers zich tot risicovollere beleggingscategorieën wendden. Bedrijven maakten evenals in 2013 gretig gebruik van de risicobereidheid van beleggers en verbroken (evenals het voorafgaande jaar) het record voor nieuwe uitgiften. In de tweede helft van 2014 had de dalende rente een positief effect. De vergoeding voor het kredietrisico nam echter toe, mede als gevolg van de ontwikkelingen in Rusland, waardoor het positieve effect van de dalende rente werd beperkt. De olieprijs verloor vanaf juni ongeveer 50%, hetgeen zich niet onbetuigd liet op de markt voor Amerikaanse Hoogrentende Bedrijfsobligaties. Het rendement voor de beleggingscategorieën bedroeg 3,09% voor Amerikaanse Hoogrentende Bedrijfsobligaties, 3,23% voor Bankleningen en 5,39% voor Europese Hoogrentende Bedrijfsobligaties. Activiteiten Een groot deel van het vermogen van het pensioenfonds was in 2014 belegd in hoogrentende obligaties. Deze beleggingen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan op obligaties zoals opgenomen in de Matching portefeuille (o.a. Duitse- en Nederlandse Staatsobligaties) en spelen een belangrijke rol om de pensioenen op niveau en betaalbaar houden. Het hoger verwachte rendement gaat gepaard met een hoger risicoprofiel. Het pensioenfonds streeft naar vermindering van het risico door middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Amerikaanse en Europese Hoogrentende Bedrijfsobligaties en Bankleningen. Behalve over verschillende segmenten en regio’s spreidt het pensioenfonds de beleggingen in hoogrentende obligaties ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten, houdt het pensioenfonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt.
27
4.4.3
Vastgoed
Het rendement op Onroerend Goed Europa kwam in 2014 uit op 2,88%. De beleggingen zijn gespreid over acht fondsen. Deze fondsen investeren in commercieel vastgoed in geheel Europa. De Europese vastgoedmarkt kenmerkte zich door sterk stijgende investeringsvolumes en een achterblijvende onderliggende markt. Het investeringsvolume in Europees vastgoed heeft een vlucht genomen in 2014. De beleggersmarkt bleef voorlopen op de onderliggende gebruikersmarkt. Onder beleggers was met name het Verenigd Koninkrijk, en Londen in het bijzonder, in trek. In de sterke core markten in West Europa was sprake van waardestijging en in sommige markten daalden de opbrengsten uit investeringen tot een historisch dieptepunt. Om die reden investeren beleggers ook vaker in vastgoed met een hoger risico rendementsprofiel. Activiteiten In deze beleggingsvorm streeft het pensioenfonds naar spreiding over directe beleggingen in Europa (kantoren, winkels en distributiecentra).
4.4.4
Overige beleggingen
De portefeuille overige beleggingen maakt onderdeel uit van het spreidingsbeleid, omdat de rendementen van de overige beleggingen zich vaak min of meer onafhankelijk bewegen van het resultaat op traditionele investeringen als aandelen en obligaties. De resultaten waren in 2014 licht positief. Binnen de portefeuille werd belegd in private equity en hedgefondsen. Het rendement voor private equity kwam in 2014 uit op 11,67% (2013: 11,28%), voor hedgefondsen was dit 1,63% (tot en met augustus 2014) (2013: 5,41% ). De hedgefondsen portefeuille is in juli en augustus afgebouwd, omdat in de visie van het pensioenfonds het rendement niet opweegt tegen de kosten. De grootste bron van rendement binnen de hedgefondsen portefeuille in 2014 is de CTA strategie, gevolgd door de fixed income strategieën. De macro managers hadden wisselende resultaten. Het Private Equity Fonds, waarin het pensioenfonds participeert, heeft al haar aangegane verplichtingen vastgelegd met onderliggende private equity fondsen in 2008.
4.4.5
Valuta-afdekking
Het beleid is erop gericht om met de beleggingen alleen risico te lopen als daar ook een verwacht rendement tegenover staat. Risico’s op schommelingen in valutakoersen horen daar niet bij. Het pensioenfonds dekt dan ook het risico af op schommelingen van de Amerikaanse dollar, de Japanse yen en het Britse pond. Het afdekken van de Amerikaanse dollar heeft in 2014 een negatief effect gehad op de resultaten als gevolg van de stijging van de waarde van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro.
4.5
Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het pensioenfonds vindt dat zij verantwoordelijk is voor de maatschappelijke effecten van haar beleggingsbeleid. Tevens is het pensioenfonds er van overtuigd dat milieu-, sociale en governance factoren op de lange termijn de risico/rendementsverhouding van beleggen kunnen beïnvloeden. Het pensioenfonds vindt dat grote financiële partijen, louter door hun omvang, ook maatschappelijke spelers van belang zijn. Bovendien is het pensioenfonds van mening dat bedrijven die duurzaam met hun omgeving en met arbeid omgaan, op de lange termijn de beste overlevingskansen hebben. Door maatschappelijk verantwoord ondernemen worden allerlei bedrijfsrisico’s beperkt, zoals financiële risico’s klantenboycots, schadeclaims, reputatieschade en juridische maatregelen. Het inperken van die risico’s heeft op de lange termijn een gunstig effect op de bedrijfsresultaten en daarmee op de aandeelhouderswaarde van een onderneming.
28
4.6
Stembeleid
Het Fonds wil op een verantwoorde manier invulling geven aan de uitoefening van de aandeelhoudersrechten op de totale aandelenportefeuille, zowel in stemgedrag als in dialoog met ondernemingen. De uitvoering van het actief aandeelhouderschap vindt plaats, uitgevoerd door de vermogensbeheerder, conform de best practices van het Nederlandse beleggerplatform Eumedion. De vermogensbeheerder stemt namens de MN Beleggingsfondsen op alle aandeelhoudersvergaderingen op grond van een ‘op maat gesneden’ stembeleid, dat is gebaseerd op de genoemde ‘tien beginselen’. Er wordt niet gestemd als er sprake is van blokkering van aandelen of als er andere administratie belemmeringen zijn. Indien nodig worden uitgeleende aandelen teruggehaald.
29
5. 5.1
Pensioen en uitvoering Inleiding
Communicatie was in 2014 voor een groot deel gericht op het uitleggen van alle veranderingen die op pensioengebied plaatsvonden. Het bestuur van Pensioenfonds Cargill wil garant staan voor goed beleid en daarover helder communiceren via diverse middelen.
5.2 5.2.1
Pensioencommunicatie Algemene visie op pensioencommunicatie
Pensioenfonds Cargill onderkent dat goede pensioencommunicatie bijdraagt aan het vervullen van de algemene doelstellingen van het fonds. Daartoe worden vanuit een strategische invalshoek verschillende communicatiemiddelen ingezet. De fondsdoelstellingen vormen het uitgangspunt waaruit de communicatiedoelstellingen volgen en de te onderscheiden doelgroepen. Op basis hiervan worden middelen gekozen. Pensioenfonds Cargill benadert pensioencommunicatie vanuit een strategische invalshoek. Er wordt jaarlijks een actieplan communicatie opgesteld. Uitgangspunt bij dit alles is dat Pensioenfonds Cargill vanzelfsprekend wil blijven voldoen aan de Pensioenwet en de eisen die de toezichthouder stelt. We willen bereiken dat de kennis over het pensioen bij de deelnemers wordt verhoogd en dat het pensioenbewustzijn bij hen toeneemt. Immers, pensioen wordt steeds meer een eigen verantwoordelijkheid.
5.2.2
Communicatie over de financiële situatie van het fonds
Een van de hoofddoelen is om deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers continu te informeren over onze financiële situatie en de verschillende besluiten en stappen die Pensioenfonds Cargill heeft genomen. Op de website heeft de stand van de dekkingsgraad een prominente plaats op de homepage. De informatie over de dekkingsgraad is altijd direct zichtbaar en aanklikbaar. Op de website en in de diverse andere middelen van het fonds geven we altijd achtergrondinformatie bij de dekkingsgraad en de actuele financiële situatie van het fonds.
5.2.3
Nieuwsbrief
In 2014 zijn drie edities van de gedrukte nieuwsbrief verschenen. Daarin is aandacht besteed aan de financiële situatie van het fonds. Daarnaast is er aandacht besteed voor de wijzigingen van de pensioenregelingen.
5.2.4
Overige (reguliere) communicatie
In juni zijn alle betrokken doelgroepen met een persoonlijke brief geïnformeerd over de belangrijkste wijzigingen in de pensioenregeling. Naast bovenstaande middelen, verstuurt het pensioenfonds ieder jaar de volgende middelen: • Toelichting op de uitkering-specificatie Alle pensioengerechtigden ontvangen in januari een toelichting op de specificatie. Hierin staat of en hoeveel indexatie is doorgevoerd, betaaldata en bijvoorbeeld welke aanpassingen zijn doorgevoerd in belastingtarieven/zorgverzekeringswet.
30
• Uniform Pensioenoverzicht Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in 2014 verstuurd naar alle actieve deelnemers. Hierin staat o.a. de volgende informatie: opgebouwde en te bereiken rechten naar de stand van 31 december; A-factor. Het UPO is voor de deelnemers ook digitaal beschikbaar op het persoonlijke deel van de website. De verzending van het UPO is ondersteund op de website met extra informatie. • Overzicht partnerpensioen / bijzonder partnerpensioen De pensioengerechtigden hebben in het najaar van 2014 het jaarlijkse overzicht van het partnerpensioen ontvangen. • Startbrief De startbrief voor nieuwe deelnemers is gecheckt op de wettelijke verplichtingen. Daaruit bleek dat de brochures, die deel uitmaken van de startbrief, niet meer actueel waren. Die is begin 2014 aangepast.
5.2.5
Pensioencommunicatie in 2015 en daarna
De komende periode krijgt Pensioenfonds Cargill, net als de andere pensioenfondsen in Nederland, opnieuw te maken met een groot aantal veranderingen. De overheid speelt met nieuwe wet- en regelgeving in op de financiële crisis, het alsmaar stijgen van de levensverwachting en de aanhoudende lage rente. De bedoeling van die nieuwe wet- en regelgeving is om te komen tot een passend en toekomstbestendig pensioenstelsel. Communicatie over pensioenen wordt daarbij belangrijk geacht. Juist in een wereld die bij voortduring aan veranderingen onderhevig is, is het van groot belang om helder en transparant te communiceren. Begin 2015 is de wet pensioencommunicatie door de Tweede Kamer aangenomen. Duidelijk is dat de wet zal leiden tot aanpassingen van de informatieverplichtingen in de Pensioenwet. Een belangrijk aspect in de nieuwe benadering is dat het perspectief van de deelnemer centraal zal staan. Er zal meer ruimte zijn voor maatwerk door pensioenuitvoerders, gelaagdheid in informatie, meer digitalisering en uniforme communicatie over koopkracht en risico’s. In 2015 zal verder worden gekeken welke impact deze nieuwe wet zal hebben op de pensioencommunicatiepraktijk van Pensioenfonds Cargill.
5.3
Pensioenregeling
Het pensioenfonds voert de volgende 14 verschillende pensioenregelingen uit: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Cargill CAO 55 Plus Cargill niet CAO Cargill niet CAO 55 plus Cargill B.V. Cocoa en chocolate 55 Plus Fennema excedent Cargill niet CAO Cargill niet CAO 55 plus Cargill CAO Cargill B.V. Cocoa en chocolate Cargill CAO Cargill B.V. Cocoa en chocolate Cargill (Sas van Gent) Cargill (Sas van Gent) 55 plus Cargill (Sas van Gent) prepensioen
Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Flexibel eindloon plus beschikbare premie Flexibel eindloon plus beschikbare premie Traditioneel middelloon Traditioneel middelloon Flexibel middelloon plus beschikbare premie Flexibel middelloon plus beschikbare premie Eindloon (variabel deel middelloon) Eindloon (variabel deel middelloon) Eindloon (variabel deel middelloon)
Meer informatie over een regeling is verkrijgbaar via de website: www.cargillpensioen.nl.
31
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van het pensioenfonds is naar mening van de waarmerkend actuaris niet voldoende, vanwege het reservetekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Actuariële analyse van het resultaat 2014 Bedragen x € 1.000 Premie Sterfte Beleggingsopbrengsten Rentetermijnstructuur Kosten Mutaties Overige (incidentele) mutatie technische voorzieningen Diversen Totaal resultaat
2014
2013
4.181 1.343 166.088 -157.074 0 54 -710 -2
4.428 1.045 -19.737 25.423 0 -2.204 -3.363 329
13.880
5.921
Het resultaat in 2014 wordt voornamelijk verklaard door de volgende oorzaken:
Er is in 2014 een positief beleggingsrendement gerealiseerd van 24,6% terwijl voor de technische voorzieningen gemiddeld een rendement van 0,38% nodig was. Dit heeft geleid tot een positief resultaat van € 166,1 miljoen. De technische voorzieningen worden gewaardeerd met behulp van de rentetermijnstructuur. Aan het eind van iedere maand wordt deze door DNB gepubliceerd. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en visa versa. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft in 2014 geleid tot een stijging van de voorziening en dus tot een negatief resultaat van - € 157,1 miljoen. De overige (incidentele) mutatie technische voorzieningen ad € 0,7 miljoen bevat voornamelijk het effect op de technische voorziening van de overgang naar de nieuwe prognosetafel AG2014.
Kostendekkende premie De kostendekkende premie is vastgesteld op basis van de fondsgrondslagen. Dit houdt in dat deze premie is bepaald met behulp van de rentetermijnstructuur ultimo 2013. De kostendekkende premie over 2014 bedraagt € 32,2 miljoen (2013: € 36,2 miljoen). De feitelijke premie ten behoeve van de kostendekkendheidstoets bedraagt € 34,5 miljoen (2013: € 38,7 miljoen). De in rekening gebrachte premie over 2014 is kostendekkend.
32
7.
Verwachte gang van zaken
De uitwerking van de nieuwe wet- en regelgeving waaronder het aangepast FTK en de nieuwe pensioenregeling zijn onderwerpen die in 2015 in elk geval bijzondere aandacht zullen krijgen. Herziening financieel toetsingskader Op 1 januari 2015 is de wet ‘Aanpassing financieel toetsingskader’ in werking getreden. Dit heeft geleid tot een aanpassing van hoofdstuk 6 van de Pensioenwet. Het nieuwe kader bevat in de eerste plaats hogere buffereisen. Het vereist eigen vermogen (VEV) wordt als gevolg van een gewijzigde methode ter berekening hoger. In het toetsingskader dat van toepassing was tot 1 januari 2015 was de actuele dekkingsgraad leidend. Om de invloed van dagkoersen te beperken, moeten pensioenfondsen hun beleidsmaatregelen nu baseren op de zogenoemde beleidsdekkingsgraad. Deze beleidsdekkingsgraad wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraad over 12 maanden. Er is dan dus sprake van een tekort als de beleidsdekkingsgraad onder het niveau van het vereist eigen vermogen komt. Ultimo 2014 is de beleidsdekkingsgraad berekend op 106,5%. Het aangepast FTK leidt tot zwaardere buffereisen en daarom neemt de vereiste dekkingsgraad ultimo 2014 toe tot 110,3% op basis van het strategische beleggingsbeleid en uitgaande van de rentetermijnstructuur zonder driemaandsmiddeling. Dit betekent dat er sprake van een tekort blijft. Bij een tekort dienen pensioenfondsen een herstelplan op te stellen en zijn er regels geïntroduceerd voor de toeslagverlening. Ook hiervoor geldt dat de eisen die hieraan gesteld worden gewijzigd zijn. De belangrijkste wijzigingen worden in bijlage 1 uitgebreid behandeld. Pensioenfondsen hoeven echter niet eerder dan op 1 juli 2015 te voldoen aan de nieuwe eisen ten aanzien van de abtn, het herstelplan, het beleggingsbeleid en het indexatiebeleid. Pensioenregelingen Overleg tussen sociale partners heeft in het najaar van 2014 geleid tot een afspraak op hoofdlijnen over een nieuwe pensioenregeling voor alle actieve deelnemers, ter vervanging van de grote verscheidenheid aan regelingen binnen het fonds. Deze nieuwe regeling zal per 1 januari 2015 van kracht zijn. Toeslagverlening 2015 Ondanks het feit dat het pensioenfonds per 31 december 2014 geen dekkingstekort meer heeft en het in 2014 geldende beleid de mogelijk biedt om tot voorwaardelijke toeslagverlening over te gaan, heeft het Bestuur besloten om per 1 januari 2015 geen voorwaardelijke toeslag te verlenen. De reden hiervoor is dat het fonds in 2014 met een zeer geringe marge de minimaal benodigde dekkingsgraad heeft bereikt, dat kortingen voor alle deelnemers daarmee maar juist zijn voorkomen, dat het herstel broos is en de renteontwikkelingen in de eerste maanden van 2015 een negatief effect op de financiële positie van het fonds hebben. Het Bestuur acht in deze omstandigheden het verlenen van voorwaardelijke toeslag niet in het belang van alle deelnemers. Hiermee is de achterstand in voorwaardelijke toeslagverlening vanaf 2009 ten opzichte van de ambitie van het fonds opgelopen tot 5,06% voor de Cargill deelnemers en tot 13,13% voor de Sas van Gent deelnemers. Het Bestuur kan in de toekomst besluiten (een deel van) deze achterstand in te halen als de financiële positie van het fonds dit toelaat (echter niet met terugwerkende kracht).
33
Nieuwe regelingen De pensioenregelingen van Provimi Holding B.V. en Provimi B.V. worden per 1 januari 2015 uitgevoerd door het Cargill pensioenfonds. Net zoals in 2014 verwacht het bestuur ook voor 2015 een uitdagend en interessant pensioenjaar. Schiphol, 18 juni 2015
E.J. van der Plas, voorzitter A.M.P. Schraven, secretaris C.R.J. Goossens C.C.A Hoedelmans J.G. Oostdam S. Vermeersch R.J.J. van Wees B.P. Zoethout
34
8. 8.1
Verslag van het verantwoordingsorgaan Verslag van het verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het verantwoordingsorgaan (VO) heeft de bevoegdheden en rechten die aan haar zijn toebedeeld bij en krachtens de Pensioenwet, de statuten van het Fonds en het reglement van het VO. Daarbij legt het Bestuur verantwoording af over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd en heeft het VO zich daarover een oordeel te vormen evenals over de beleidskeuzes van het Bestuur voor de toekomst. Daarnaast stelt het Fonds het VO in de gelegenheid advies uit te brengen over de in de Pensioenwet genoemde onderwerpen en heeft het VO instemmingsrecht bij een aantal onderwerpen die worden genoemd in het reglement van het VO. Het oordeel van het VO wordt, samen met de reactie van het Bestuur daarop, bekend gemaakt en opgenomen in het jaarverslag. Verantwoording en werkwijze Het VO is in het afgelopen jaar zeven maal bijeen geweest en heeft twee maal overleg gevoerd met het Bestuur. Het jaarverslag over 2014 is door het VO ook besproken met de accountant en de actuaris. Het VO heeft kennis genomen van hun bevindingen en heeft deze betrokken bij haar oordeel. In 2014 heeft geen visitatie plaatsgevonden. Voor het VO was het daarom niet mogelijk te overleggen met de visitatiecommissie. Vanaf juli 2014 geldt de verplichting om een jaarlijkse visitatie te laten plaatsvinden en zal het VO ook jaarlijks de bevindingen van deze visitatiecommissie meenemen in haar oordeel. Belangrijke onderwerpen in het afgelopen jaar waren o.a. de implementatie van een paritaire bestuursvorm voor het Fonds, waarover het VO al eind 2013 positief had geadviseerd en de harmonisering van de indexatieambities van de SvG en de Cargill pensioenregeling (naar 50%). Ook over dit laatste onderwerp heeft het VO een positief advies afgegeven. Daarnaast heeft het VO positief geadviseerd over het Communicatieplan 2015 (onder vermelding van een aantal aandachtspunten voor het bestuur) en is een positief advies uitgebracht over het Premiebesluit 2015 ten behoeve van De Nederlandse Bank. De Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen, die op 1 juli 2014 van kracht is geworden, geeft uitgebreider dan voorheen duidelijkheid over de rol en taken van het VO. In aansluiting op het van kracht worden van deze wet heeft het Bestuur, in overleg met het VO, een nieuw VO-reglement vastgesteld, waarin o.a. is vastgelegd dat het VO wordt uitgebreid van drie naar vier leden. Bevindingen en aandachtspunten Onderstaande bevindingen en aandachtspunten hebben betrekking op het door het Bestuur van het Fonds gevoerde beleid en de gepresenteerde concept jaarstukken over het jaar 2014: Het VO heeft een deel van de jaarstukken niet tijdig en deels in concept ontvangen, waarbij soms ook informatie ontbrak. Het VO verzoekt het bestuur deze documenten in de toekomst minstens twee weken voor de jaarvergadering toe te sturen. Het is een positieve ontwikkeling dat de pensioen uitvoeringskosten over de gehele linie zijn gedaald. Zowel de accountant als de actuaris hebben geconstateerd dat het pensioenadministratiepakket van TKP in 2014 nog niet was ingericht op de gewijzigde ingangsdatum van het pensioen (van 65 naar 67 jaar). We verzoeken het bestuur dit in 2015 op te lossen. Blijkbaar is er nog onduidelijkheid over de interpretatie van de uitvoeringsovereenkomst voor wat betreft de vaststelling van de feitelijke premie.
35
Oordeel Het VO is van mening dat het bestuur in 2014 een adequaat beleid heeft gevoerd, waarbij het op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Ook kan het VO zich vinden in de beleidskeuzes die zijn gemaakt voor de toekomst en de naleving van het bestuur van de Code Pensioenfondsen. Het VO gaat akkoord met het concept jaarverslag. Reactie bestuur In de jaarwerkvergadering van 28 mei 2015 heeft het Verantwoordingsorgaan haar bevindingen en aandachtspunten met betrekking tot het jaarverslag met het Bestuur gedeeld. Het Bestuur wil hier graag als volgt op reageren: Het Bestuur is zich bewust van het feit dat de jaarwerkstukken relatief laat zijn verspreid waarbij het bestuur erop wil wijze dat het verantwoordingsorgaan deze stukken gelijktijdig heeft ontvangen met de overige bestuursleden, uitgezonderd de leden van de financiële commissie. De late verspreiding had zijn oorzaak voornamelijk in het complexe jaar dat 2014 is geweest. Een jaar waarin het bestuur een gedeeltelijk nieuwe samenstelling kende en waarin de regelingen zijn aangepast. Het Bestuur zal ernaar streven de stukken voor het jaarwerk 2015 twee weken van tevoren aan alle bestuursleden en het Verantwoordingsorgaan ter beschikking te stellen. Ook het Bestuur ziet dat het streven naar kostenbeheersing zijn vruchten heeft afgeworpen. Het Bestuur realiseert zich de consequenties van een vertraagde inregeling van de aangepaste regelingen. Voor 2015 is hierop inmiddels actie ondernomen door TKP concreet de opdracht te geven om te starten met de inregeling van het concept reglement 2015. De onderdelen in dit reglement die nog concreet dienen te worden alvorens te kunnen worden vastgesteld, acht het bestuur niet relevant voor een correcte inregeling. Het Bestuur zal bij een eerstvolgende update van de Uitvoeringsovereenkomst hernieuwde aandacht besteden aan de formulering van de totstandkoming van de feitelijke premie. De intentie van hoe deze premie dient te worden vastgesteld, is helder. Het Bestuur dankt de leden van het Verantwoordingsorgaan voor hun waardevolle bijdrage.
36
Jaarrekening
37
9.
9.1
Jaarrekening Balans per 31 december 2014
(na resultaatbestemming) Bedragen x € 1.000
31-12-2014
31-12-2013
€
€
ACTIVA
TOTAAL ACTIVA
Beleggingen Beleggingen voor risico deelnemers Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Vorderingen en overlopende activa Overige activa
(1) (2) (3) (4) (5)
907.796 4.240 4.255 1.756 3.824
921.871
692.781 3.801 3.897 1.631 3.915 706.025
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Overige schulden en overlopende passiva
(6) (7) (8) (9)
TOTAAL PASSIVA
46.944 827.677 17.678 29.572
33.064 651.046 16.438 5.478
921.871
706.025
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 48. Wegens een presentatiewijziging (zie toelichting 9.4.2.1) zijn de 2013 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2013.
38
9.2
Staat van baten en lasten
2013
2014 €
€
€
€
Baten
Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen risico deelnemers Beleggingsresultaten Beleggingsresultaten risico deelnemers Overige baten Totaal baten
Lasten Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds
-
Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Aanpassing sterftekansen - Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Saldo herverzekering Saldo overdrachten van rechten Overige lasten Totaal lasten
(10) (11) (12) (13) (14)
(15) (16)
12.900 1.124
(17) 28.265 2.249 2.497
-13.026 157.074 -6
-972 176.403
1.240 713 641 12 193.808
-13.075 -25.423 11
-967 1.775 3.191 -269
358 -130
(20) (21) (22) (23)
(18) (19)
30.803 1.070 2.346
-540 862
13.544 1.027
38.790 1.542 -17.691 179 17 22.837
34.735 1.352 171.372 222 7 207.688
31 -21
1.294 986 849 22 16.915
Saldo van baten en lasten
13.880
Bestemming van het saldo van baten en lasten Algemene reserve
13.880
5.921
5.921
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 67.
Wegens een presentatiewijziging (zie toelichting 9.4.2.1) zijn de 2013 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2013.
39
9.3
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
2014 €
2013 €
€
€
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Overige ontvangsten
36.681 593 165 1.302
39.845 1.139 200 2.505 38.741
Uitgaven Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringskosten Overige uitgaven
-13.483 -1.234 -1.161 -1.188 -12
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
43.689 -12.854 -1.988 -1.514 -1.050 -22
-17.078
-17.427
21.663
26.262
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen collateral
17.768 190.350 21.200
16.948 97.582 0 229.318
Uitgaven Aankopen beleggingen Beheersuitgaven Terugbetaalde collateral
-248.749 -1.918 0
114.530 -112.574 -1.906 -24.632
-250.667
-139.112
-21.349
-24.582
Netto kasstroom
314
1.680
Mutatie liquide middelen
314
1.680
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Stand liquide middelen per 31 december 2013
Begrepen onder overige activa Begrepen onder beleggingen deelnemers
voor
3.915 -152
risico
3.763 Stand liquide middelen per 31 december 2014
Begrepen onder overige activa Begrepen onder beleggingen deelnemers
voor
3.824 253
risico
4.077 314
Mutatie
40
9.4 9.4.1
Toelichting op de jaarrekening Algemeen
Activiteiten
Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. (hierna 'het pensioenfonds'), is statutair gevestigd te Schiphol. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41203234. Het doel van het pensioenfonds is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregelingen voor het personeel van de aangesloten ondernemingen van Cargill B.V. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Het bestuur heeft op 18 juni 2015 de jaarrekening opgemaakt.
Referenties In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
9.4.2
Grondslagen
9.4.2.1
Algemene grondslagen
Alle bedragen in de jaarrekening zijn vermeld in Euro's x 1.000, mits anders is aangegeven.
Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico's met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post 'nog af te wikkelen transacties'. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro's, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds.
41
Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro's tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten.
Presentatiewijziging Met ingang van 2014 worden de beleggingen in Life Cycles gerubriceerd onder de beleggingen voor risico deelnemers. Voor vergelijkingsdoeleinden zijn de cijfers 2013 aangepast en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2013. Schattingswijziging De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Op 9 september 2014 heeft het Actuarieel Genootschap de AG-prognosetafels 2014 gepubliceerd. Het bestuur heeft daarop besloten deze tafels te hanteren voor de waardering van de technische voorzieningen. Dit heeft gezorgd voor een stijging van de technische voorzieningen met € 0,9 miljoen. Het effect van deze schattingswijziging op de dekkingsgraad bedraagd - 0,1%-punt. De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie.
9.4.2.2
Grondslagen voor waardering van activa en passiva
Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde. Participaties in beleggingsinstellingen, die gespecialiseerd zijn in bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort beleggingen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen.
42
Vastgoedbeleggingen Belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingsinstellingen worden gewaardeerd tegen de netto vermogenswaarde. Bij afwezigheid van een ultimo jaar opgave van de pensioenfondsmanager zal een gefundeerde inschatting gemaakt worden op basis van marktanalyse.
Aandelen De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op de door de vermogensbeheerder van het pensioenfonds laatste afgegeven netto vermogenswaarde waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Vastrentende waarden Beursgenoteerde obligaties zijn gewaardeerd tegen de biedkoers op balansdatum inclusief de opgelopen interest ultimo jaar. Indien obligaties niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats tegen de actuele waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van het pensioenfonds laatste afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Leningen zijn gewaardeerd tegen actuele waarde op basis van de contante waarde van toekomstige kasstromen. De deposito's zijn gewaardeerd tegen reële waarde op de balansdatum. Derivaten Derivaten zijn financiële instrumenten die zijn afgeleid van meer traditionele producten als aandelen en obligaties. Het betreft valutatermijncontracten, interest rate swaps, futures, swaptions, credit default swaps, contracts for differences en commodities.
Derivaten zijn gewaardeerd tegen reële waarde. Dit is de waarde waarvoor het contract ultimo jaar kan worden afgewikkeld. De waarde wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per derivatencontract gesaldeerd. Positieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder derivaten. Negatieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder verplichtingen uit hoofde van de beleggingen. Onder deze laatste post zijn ook creditposities uit hoofde van credit support annexen (CSA) verantwoord. De CSA-contracten hebben betrekking op derivatencontracten. De openstaande vorderingen en verplichtingen van de derivatencontracten worden maandelijks danwel wekelijks per tegenpartij gesaldeerd. Bij een saldo boven de contractueel vastgestelde grens wordt er onderpand gestort c.q. ontvangen van de tegenpartij. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd tegen netto vermogenswaarde, zijnde een benadering van de marktwaarde. Bij afwezigheid van een ultimo jaar opgave van de pensioenfondsmanager zal een gefundeerde inschatting gemaakt worden op basis van een nadere analyse. Hier geldt dat de marktwaarde van deze niet-beursgenoteerde (indirecte) beleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de nietbeursgenoteerde beleggingsfonds per balansdatum. Het eigen vermogen van het onderliggende fonds is mede gebaseerd op schattingen die de fondsbeheerder maakt. Het bestuur van pensioenfonds maakt geen aanpassingen op deze schattingen. Het beleggingsfonds wordt jaarlijks voorzien van een controleverklaring bij hun jaarrekening, welke door een gecertificeerde accountant wordt opgesteld. Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risico deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen voor risico van het pensioenfonds worden aangehouden. Securities lending Binnen een aantal MN Beleggingsfondsen waarin het fonds belegt, worden stukken (aandelen en obligaties) uitgeleend. Beleggingen die in het kader van een securities-lendingcontract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor deze beleggingen. De schuld uit hoofde van de ontvangen zekerheden is opgenomen onder de overige schulden.
43
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet.
Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-ante- condities) zijn in de berekening begrepen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen.
De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: De door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur (driemaands gemiddelde en UFR), rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen. Overlevingstafels, te weten de AG-prognosetafels 2014. De sterftekansen zijn aangepast door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomenklasse 'hoog', volgens model 2012 van Mercer. Er is geen leeftijdsterugstelling gehanteerd. Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw wordt op drie jaar gesteld. Gebaseerd op de netto contante waarde van de aanspraken op basis van verstreken deelnemersjaren respectievelijk van ingegane pensioenen. Bij de vaststelling van de voorziening voor nabestaandenpensioen wordt er van uitgegaan dat alle deelnemers gehuwd zijn. De leeftijd en duur worden in maanden nauwkeurig vastgesteld. Verondersteld wordt dat verzekerden zijn geboren op de eerste dag van de maand waarin zij werkelijk geboren zijn. De betaling van uitkeringen geschiedt continu. Vanwege kwartaalbetaling bij een gedeelte van het verzekerdenbestand is een correctie van -/- 0,8% van de betreffende voorziening pensioenverplichtingen toegepast. Een opslagpercentage van 2,00% voor excassokosten. Geen rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen van het salarisniveau. Een eventuele voorwaardelijke toeslagverlening per 1 januari van het volgend boekjaar wordt reeds op 31 december van het lopende boekjaar verwerkt, indien op het moment van vaststellen van de jaarrekening het toeslagbesluit reeds genomen is.
44
VPL In de aanspraken is het afgefinancierde gedeelte van de VPL-regeling (vijftien-jaren regeling) begrepen. Op aanvulling uit hoofde van de VPL-regeling bestaat alleen aanspraak indien en voor zover deze daadwerkelijk zijn afgefinancierd.
De aanspraken uit hoofde van de overgangsmaatregel worden tijdsevenredig gefinancierd tegen een actuariële kostendekkende premie, die in de reguliere premie is inbegrepen. De gehanteerde werkwijze is in overstemming met de DNB richtlijnen. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Dit betreft vorderingen op de herverzekeraars uit hoofde van in het verleden herverzekerde rechten en herverzekerde risico's, actuarieel bepaald als contante waarde van de aanspraken OP/PP en gecedeerde WAO-uitkeringen. Bij de berekening zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als bij de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds, zonder opslag voor uitvoeringskosten. Overige technische voorzieningen Overige technische voorzieningen betreft de verplichtingen tot toeslagverlening van pensioenen voor deelnemers aan de regeling Cargill BV Cocoa en chocolate. De voorziening behelst de contante waarde van toekomstige toeslagverplichting voor: - de werknemers die tussen 1 januari 1977 en 1 januari 1990 hebben deelgenomen in de pensioenregeling en de dienst hebben verlaten, dan wel gepensioneerd zijn. Voorzieningen voor risico van deelnemers De waardering van de voorzieningen voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen. Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar.
9.4.2.3
Grondslagen voor bepaling van het resultaat
Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord.
Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar) bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d.
45
Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zijn gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds.
Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Indexering en overige toeslagen De opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemers, voor zover deelnemer aan één van de middelloonregelingen bij Cargill, worden aangepast overeenkomstig de algemene verhoging van de salarissen volgens de cao. Deze toeslagverlening valt onder de toeslagcategorie F2 van de Beleidsmaatregel Toeslagenmatrix DNB, hetgeen betekent dat toe te kennen toeslagen gefinancierd worden uit koopsommen die onderdeel vormen van de kostendekkende premie. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) en actieve deelnemers van Sas van Gent (middelloonregeling gedeelte) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Per 1 januari 2014 zijn de aanspraken van deelnemers van de Cargill middelloonregelingen verhoogd met 1,25%. De aanspraken van deelnemers van de Cargill BV Cocoa en chocolate middelloonregelingen zijn per 1 januari 2014 verhoogd met 2,0%. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,379% (2013: 0,351%), op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar.
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente.
Wijzigingen actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen fondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid, pensioneren en de wijziging van de excasso opslag. De overige mutaties bevat ook de wijziging in de overige technische voorzieningen betreffende de verplichtingen tot toeslagverlening van pensioenen voor deelnemers aan de regeling Cargill BV Cocoa en chocolate.
46
Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers De mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de technische voorziening voor risico deelnemers. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
9.4.2.4
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
47
9.4.3
Toelichting op de balans per 31 december 2014
1. Beleggingen
Vastgoedbeleggingen €
Aandelen
Vastrentende waarden
€
€
116.647 16.448 -536 18.609
547.501 231.104 -184.930 121.403
Derivaten
Overige beleggingen
€
€
Totaal €
Stand per 1 januari 2014 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
10.487 334 -40 200
0
0
-163
38
15.509 0 -11.275 1.355
691.324 247.886 -189.393 155.741
0
-125
Stand per 31 december 2014
Schuldpositie derivaten (credit)
10.981
Stand per 1 januari 2013 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
151.168
22.780
714.915
5.589
Vastgoedbeleggingen €
Aandelen
Vastrentende waarden
€
€
Derivaten
Overige beleggingen
€
€
10.240 288 -39 -2 0
0
566.383 83.492 -61.967 -40.921
514
24.793 0 -19.591 -3.379
-643
27.007 900 -12.637 239
Totaal €
-129
Schuldpositie derivaten (credit)
116.647
547.501
1.180
709.771 111.753 -97.540 -32.531
0
Stand per 31 december 2013
10.487
907.796
81.348 27.073 -3.306 11.532
905.433
2.363
1.180 0 7.388 14.174
691.324
15.509
1.457 692.781
De voorgaande specificaties geven de beleggingen voor risico pensioenfonds weer, inclusief een deel van de beleggingen voor risico deelnemers. Deze beleggingen voor risico deelnemers van € 13,4 miljoen (31-12-2013: € 12,6 miljoen) worden tezamen met de beleggingen voor risico van het pensioenfonds belegd en deze worden daarom niet afzonderlijk gepresenteerd.
31-12-2014
31-12-2013
€
€
Vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen, zijn de participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in vastgoed
10.981
10.487
151.168
116.647
Aandelen Beleggingsfondsen die beleggen in aandelen
48
31-12-2013
31-12-2014
€
€
Vastrentende waarden
Obligaties en leningen Beleggingsfondsen die beleggen in vastrentende waarden Deposito's
521.805 167.409 25.701
393.503 151.499 2.499
714.915
547.501
Derivaten Valutaderivaten Rentederivaten
-2.362 25.142
478 702
22.780
1.180
Voor een nadere specificatie van de derivaten wordt verwezen naar het hoofdstuk Risico beheer.
Om het tegenpartijrisico te beperken wordt er op de derivatenposities onderpand (collateral) uitgewisseld op basis van de omvang van de actuele waarde van de derivaten. Dit gebeurt, afhankelijk van de overeenkomst met de tegenpartij (CSA), op dag of weekbasis. Na afstemming tussen partijen wordt het onderpand de volgende werkdag geleverd. Het beleid dat MN hanteert voor het pensioenfonds is om alleen met tegenpartijen met een minimale rating van A1, derivatenposities in te nemen. Indien een tegenpartij wordt gedowngrade (lagere rating krijgt toegekend) onder de A1, worden geen nieuwe derivatenposities aangegaan met deze tegenpartij. De bestaande derivaten die afgesloten zijn bij deze tegenpartij worden niet automatisch ontbonden. Naast de rating wordt dan ook gekeken naar het risico dat de markt inprijst voor deze tegenpartij in termen van kredietopslag en of de tegenpartij een systeembank is of niet. Indien de kredietopslag te hoog is danwel de rating te laag wordt de positie afgebouwd (in overleg met Pf Cargill) en een nieuwe positie aangegaan bij een andere tegenpartij. Om het tegenpartijrisico te beperken is er op de derivaten een onderpand ontvangen van € 24.030 duizend. Het ontvangen onderpand is verantwoord onder 'overige schulden en overlopende passiva'. Ten aanzien van de derivaten exposures op tegenpartijen is het tegenpartij limietenbeleid van kracht. Bij het tegenpartijenbeleid wordt op basis van onder andere de de gecombineerde ratings van Moody's, S&P en de CDS spread van de tegenpartij, de maximale risico-exposure naar een tegenpartij bepaald. De verdeling van de creditrating van de tegenpartijen per 31-12-2014 zijn als volgt: Tegenpartij Agentschap Min Fin NL Bundesrepublik Deutschland Barclays Bank PLC Banco Bilbao Vizcaya Argentaria SA BNP Paribas Citibank NA Goldman Sachs Int. HSBC Bank PLC ING Bank N.V. Rabobank Int. Royal Bank of Canada The Royal Bank of Scotland PLC Banco Santander Central Hisp. Sumitomo Mitsui Banking Corporation
Creditrating AAA AAA A1 A3 A1 A1 A2 AA3 A1 AA3 A1 A3 A3 AA3
Overige beleggingen
Hedgefondsen Private Equity
0 5.589 5.589
49
10.904 4.605 15.509
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
0 0 547.506 0 0
0 151.168 167.409 22.780 0
10.981 0 0 0 5.589
10.981 151.168 714.915 22.780 5.589
547.506
341.357
16.570
905.433
Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
0 0 396.002 0 0
0 116.647 151.499 1.180 10.904
10.487 0 0 0 4.605
10.487 116.647 547.501 1.180 15.509
396.002
280.230
15.092
691.324
Waarderingsmodellen
Totaal
Per 31 december 2014 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
Waarderingsmodellen
Totaal
Per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
De vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van deze niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde vastgoedbelegging per balansdatum. Het eigen vermogen van deze onderliggende vastgoedfondsen is mede gebaseerd op schattingen die de fondsbeheerder maakt. Het bestuur van pensioenfonds maakt geen aanpassingen op deze schattingen. De schattingen die de fondsbeheerder maakt, kunnen per beleggingsfonds verschillend zijn. De fondsen worden jaarlijks voorzien van een controleverklaring bij hun jaarrekening, welke door een gecertificeerde accountant wordt opgesteld. De externe fondsmanagers laten taxaties uitvoeren door externe, gecertificeerde taxateurs. De externe gecertificeerde register taxateurs houden rekening met het bestaan van incentives bij de waardering van objecten. Bij huurverlenging dan wel bij het aangaan van een nieuw huurcontract is rekening gehouden met de noodzaak om marktconforme incentives te verstrekken. De te verstrekken incentives variëren per object in hoogte en zijn afhankelijk van de resterende duur van het huurcontract, de locatie en object-specifieke eigenschappen. Hierbij wordt rekening gehouden met leegstand. Afhankelijk van de omvang van de leegstand wordt o.a. het bruto-aanvangsrendement bijgesteld door de taxateur. Hoewel leegstand een belangrijke factor in de waardering van vastgoed is, spelen ook andere factoren, zoals locatie, wederverhuurbaarheid en ouderdom, een rol in de waarde van het vastgoed. Het pensioenfonds gaat, ten behoeve van het opstellen van de jaarrekening, uit van de definitieve gecertificeerde opgaven, zoals verstrekt door de externe fondsmanager. De overige beleggingen die met waarderingsmodellen gewaardeerd worden betreffen investeringen in private equity. Ook hier geldt dat de marktwaarde van deze niet-beursgenoteerde (indirecte) beleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde beleggingsfonds per balansdatum. Het eigen vermogen van het onderliggende fonds is mede gebaseerd op schattingen die de fondsbeheerder maakt. Het bestuur van pensioenfonds maakt geen aanpassingen op deze schattingen. Het beleggingsfonds wordt jaarlijks voorzien van een controleverklaring bij hun jaarrekening, welke door een gecertificeerde accountant wordt opgesteld. Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
50
31-12-2014
31-12-2013
€
€
2. Beleggingen voor risico deelnemers
Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen
1.337 2.650 253
1.251 2.702 -152
4.240
3.801
De beleggingen voor risico deelnemers is de som van de waarde van de spaarsaldi. Onderdeel van de beleggingen voor risico deelnemers zijn de beleggingen in Life Cycles. Het pensioenfonds kent vijf Life Cycles, waarbij per leeftijdscohort wordt belegd in een vooraf vastgestelde beleggingsmix van aandelen en obligaties. De overige beleggingen voor risico deelnemers worden tezamen met de belggingen voor risico van het pensioenfonds belegd en deze worden daarom onder de beleggingen voor risico pensioenfonds gepresenteerd.
Aandelen
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
€
€
€
Totaal €
971 122 -41 199 0
2.085 699 -1 -92 11
-74 0 0 0 -78
2.982 821 -42 107 -67
Stand per 31 december 2013 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
1.251 289 -290 87 0
2.702 575 -669 44 -2
-152 0 0 0 405
3.801 864 -959 131 403
Stand per 31 december 2014
1.337
2.650
253
4.240
Stand per 1 januari 2013 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
31-12-2014
31-12-2013
€
€
Aandelen Beleggingsfondsen die beleggen in aandelen
1.337
1.251
2.650
2.702
253
-152
4.255
3.897
Vastrentende waarden Obligaties en leningen
Overige beleggingen Liquide middelen
3. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Verzekering op risicobasis Het herverzekeringsdeel van de technische voorzieningen bestaat uit vorderingen op Delta Lloyd van € 3.165 duizend (2013: € 2.966 duizend), AEGON van € 268 duizend (2013: € 286 duizend) en Elips Life van € 822 duizend (2013: € 645 duizend). De vorderingen op de verzekeraars betreffen pensioenuitkeringen die door de verzekeraars aan het pensioenfonds worden betaald en betalingen voor de pensioenopbouw van waargenomen arbeidsongeschikten.
Gegeven de credit ratings van de herverzekeraars (Delta Lloyd: A, AEGON AA-, Elips Life AA-) is in 2014 (evenals eind 2013) geen voorziening uit hoofde van kredietrisico op het herverzekeringsdeel technische voorzieningen opgenomen.
51
2014
2013
€
€
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand begin boekjaar Rentetoevoeging Onttrekking pensioenuitvoeringskosten en pensioenuitkeringen Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige wijzigingen
3.897 16 -263 572 0 -25 58
3.866 12 -212 -48 0 20 259
4.255
3.897
31-12-2014
31-12-2013
€
€
4. Vorderingen en overlopende activa Beleggingsdebiteuren Vorderingen op deelnemers van het pensioenfonds Voorlopige afrekening herverzekering Claims herverzekering Vooruitbetaalde uitvoeringskosten Overige vorderingen en overlopende activa
1.413 4 189 37 109 4
1.321 10 0 300 0 0
1.756
1.631
2.931 893
2.880 1.036
3.824
3.915
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
5. Overige activa Liquide middelen Liquiditeiten beleggingen
De liquide middelen staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds. Het fonds heeft een termijncontract met een looptijd van 1 december 2014 t/m februari 2015 met een omvang van € 3.001.403.
52
PASSIVA
6. Stichtingskapitaal en reserves
2014
2013
€
€
Algemene reserve Stand per begin boekjaar Bestemming saldo van baten en lasten
33.064 13.880
27.142 5.921
46.944
33.064
Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen voor risico van het pensioenfonds zoals opgenomen in de balans. Ultimo 2014 bedraagt de dekkingsgraad 105,7%. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. Per 31 december 2014 is de reële dekkingsgraad 61,7%.
Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaard model. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico's van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder paragraaf 9.4.3.1. Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist vermogen op 31 december:
2014
2013
€
€
Stichtingskapitaal en reserves Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
46.944 34.820 73.167
33.064 27.998 69.447
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan als gevolg hiervan worden gekarakteriseerd als reservetekort. Herstelplan Conform het aangepaste FTK is 2014 een overgangsjaar, met de invoering van de aanpassingen op het FTK per 1 januari 2015 is het herstelplan formeel op 31 december 2014 beëindigd. Een evaluatie van het herstelplan 2014 zal niet plaatsvinden.
31-12-2014
31-12-2013
€
€
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Herverzekeringsdeel technische voorziening Overige technische voorzieningen
823.145 4.255 277
646.742 3.897 407
827.677
651.046
7. Technische voorzieningen
53
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Stand begin boekjaar Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
2014
2013
€
€
646.742 28.265 2.249 2.497 -13.026 157.074 -6 -540 862 -972
647.011 30.803 1.070 2.346 -13.075 -25.423 11 -967 1.775 3.191
823.145
646.742
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddelde discontovoet 2,0% (2013: 2,9%).
Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Onder pensioenopbouw is ook de inkoop van VPL aanspraken opgenomen. Daarnaast bevat de pensioenopbouw de omzetting van spaarkapitaal (DC) naar pensioenaanspraken bij ontslag.
Toeslagverlening De opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemers, voor zover deelnemer aan één van de middelloonregelingen bij Cargill, worden aangepast overeenkomstig de algemene verhoging van de salarissen volgens de cao. Deze toeslagverlening valt onder de toeslagcategorie F2 van de Beleidsmaatregel Toeslagenmatrix DNB, hetgeen betekent dat toe te kennen toeslagen gefinancierd worden uit koopsommen die onderdeel vormen van de kostendekkende premie. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) en actieve deelnemers van Sas van Gent (middelloonregeling gedeelte) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Er is geen recht op toekomstige toeslagen. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Het fonds heeft geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen. Toeslagen zijn afhankelijk van de middelen van het fonds, en daarvoor zijn beleggingsresultaten een belangrijk element (afhankelijk van ABTN). Per 1 januari 2014 zijn de aanspraken van deelnemers van de Cargill middelloonregelingen verhoogd met 1,25%. De aanspraken van deelnemers van de Cargill BV Cocoa en chocolate middelloonregelingen zijn verhoogd met 2,0% per 1 januari 2014. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,379% (2013: 0,351%), op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. De wijziging als gevolg van de UFR maakt hier ook deel uit. Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het fonds.
54
De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. 2014 €
€
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen Onttrekking aan de technische voorzieningen
2013
458 -998
1.084 -2.051
-540
-967
Aanpassing sterftekansen In overeenstemming met het advies van het AG wordt ervaringssterfte, zijnde onder, - of oversterfte ten opzichte van de gehele bevolking, niet langer middels leeftijdsterugstellingen in de prognosetafels te verwerken, maar volgens een leeftijdsafhankelijke correctiefactor. De pensioenverplichtingen worden gewaardeerd volgens de Prognosetafel AG 2012-2062 met correctiefactoren 'inkomensklasse hoog'. Eind 2014 is overgestapt op de Prognosetafel AG 2014 met ongewijzigde correctiefactoren.
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen 2014 €
Resultaat op kanssystemen: Sterfte Arbeidsongeschiktheid Mutaties Aanpassing kostenvoorziening
2013
€
-1.343 259 112 0
-1.006 -536 3.167 1.566
-972
3.191
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën als volgt samengesteld:
2014 €
2013
Actieven Gepensioneerden Slapers
439.002 237.150 151.248
Aantallen 1.722 785 1.544
€ 346.369 193.549 110.721
Aantallen 1.870 723 1.507
Voorziening voor pensioenverplichtingen
827.400
4.051
650.639
4.100
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregelingen die het fonds uitvoert zijn eindloonregelingen, (onvoorwaardelijke) middelloonregelingen en hybride regelingen. Deze laatste zijn de flexibele regelingen welke bestaan uit een eind- of middelloondeel met aanvullend een beschikbare premie (DC) deel. De richtpensioenleeftijd in alle regelingen is 67 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd, danwel de premie inleg voor het DC deel bepaald, als afgeleide van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan vaste jaarsalaris onder aftrek van een franchise. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Tevens bestaat er recht op nabestaanden- en wezenpensioen. Jaarlijks beslist het bestuur van het pensioenfonds de mate waarin de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeren de eind- en middelloonregelingen als een uitkeringsovereenkomst. De flexibele regelingen kwalificeren als een combinatie van uitkeringsovereenkomst en premieovereenkomst.
Inhaaltoeslagen Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaaltoeslagen worden toegekend. Inhaaltoeslagen zijn toeslagen die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om inhaaltoeslagen te kunnen toekennen is een hoge dekkingsgraad vereist. Inhaaltoeslagen zijn daarom op korte termijn niet te verwachten. Herverzekeringsdeel technische voorziening Het pensioenfonds heeft herverzekeringscontracten afgesloten met betrekking tot het risico van arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het overlijdens-, premievrijstellings- en WIA-excedentrisico is bij Elips Life herverzekerd. Met ingang van 1 januari 2013 is een 3-jarig contract afgesloten met Elips Life.
55
Mutatieoverzicht herverzekeringsdeel technische voorziening Stand begin boekjaar Rentetoevoeging Onttrekking pensioenuitvoeringskosten en pensioenuitkeringen Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige wijzigingen
2014
2013
€
€
3.897 16 -263 572 0 -25 58
3.866 12 -212 -48 0 20 259
4.255
3.897
277
406
Overige technische voorzieningen Voorziening voor toeslagen
Overige technische voorzieningen betreft de verplichtingen tot toeslagverlening van pensioenen voor deelnemers aan de regeling Cargill BV Cocoa en chocolate. De voorziening behelst de contante waarde van toekomstige toeslagverplichting voor: - de werknemers die tussen 1 januari 1977 en 1 januari 1990 hebben deelgenomen in de pensioenregeling en de dienst hebben verlaten, dan wel gepensioneerd zijn.
8. Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers
17.678
16.438
De pensioenregeling voor risico deelnemers is een beschikbare-premieregeling (premieovereenkomst). De regeling is onderdeel van de flexibele regelingen (trap II) binnen het Cargill Pensioenfonds.
De premie is gebaseerd op de pensioengrondslag per 1 januari van een jaar en wordt jaarlijks ingelegd. De te betalen premie voor de beschikbare premieregeling is gelijk aan de premie volgens de in de reglementen genoemde staffel plus een ophoging ten behoeve van de dekking van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Het deel van de premieopbrengsten bestemt voor deze dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt in mindering gebracht op de totale bovengenoemde premie opbrengsten, waarna het restant wordt toegevoegd aan de technische voorziening voor risico deelnemers. De in de reglementen genoemde beschikbare premiestaffels zijn derhalve netto staffels. De hoogte van de beleggingsrendementen is naast de premie afhankelijk van het door de deelnemer geselecteerde beleggingsprofiel en de binnen dit profiel aangekochte beleggingen. De deelnemer heeft hierbij de keuze in het volgen van de Cargill pensioenfonds portefeuille of beleggen via life cycles. Het default beleggingsprofiel loopt mee met de defensievere Cargill pensioenfonds portefeuille. Vanaf leeftijd 55 neemt men automatisch deel aan life cycle beleggen aangezien vanaf die leeftijd het daarbij behorende beleggingsprofiel binnen life cycle beleggen defensiever is. Het uiteindelijk te bereiken kapitaal is hiermee onzeker en volledig voor risico van de deelnemer. Op 67-jarige leeftijd heeft de deelnemer de mogelijkheid (c.q. plicht) om op basis van het tot dan toe opgebouwde kapitaal (aanvullend) pensioen in te kopen bij het fonds of een zelf geselecteerde pensioenverzekeraar. Tussentijds opnemen van het kapitaal anders dan door middel van een waardeoverdracht is niet mogelijk.
Verloop voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Stand begin boekjaar Inleg en stortingen Beleggingsresultaten risico deelnemers Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Overig
2014
2013
€
€
16.438 1.326 3.009 -3.121 26
15.144 1.542 -63 4 -189
17.678
16.438
56
31-12-2014
31-12-2013
€
€
9. Overige schulden en overlopende passiva Afrekening premie CSA posities (collateral) Derivaten Beleggingscrediteuren Belastingen en premies sociale verzekeringen Overige schulden en overlopende passiva
989 24.030 2.363 1.538 461 191
29.572
401 2.830 1.457 152 398 240 5.478
De verschillende derivatenposities worden toegelicht in paragraaf 9.4.3.1. Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Voor de CSA posities is de looptijd afhankelijk van de beweging van de rente en de bijbehorende waardering van de derivaten.
9.4.3.1
Risicobeheer
Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het solvabiliteitsrisico is daarmee het belangrijkste risico voor het fonds. Het bestuur beschikt over een uitgebreide risicoanalyse. De uitkomsten hiervan vormen mede de basis voor het beleid van het fonds en toelichting hierna. Dit beleid is verwoord in de ABTN van het fonds. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico's. Deze beleidsinstrumenten betreffen: o o o o
Beleggingsbeleid; Premiebeleid; Herverzekeringsbeleid; Toeslagbeleid.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de continuïteitsanalyse en de Asset Liability Management-studie (ALM-Studie). Ook het crisisplan dat in mei 2012 is goedgekeurd is verwerkt in onderstaande toelichting op de risico's, het risicobeleid en de ingezette beheersmaatregelen/afdekkinginstrumenten. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid door de vermogensbeheerders moet plaatsvinden. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in mandaatovereenkomsten met de vermogensbeheerders. De mandaten zijn gericht op actief/passief vermogensbeheer. Solvabiliteitsrisico's Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten op basis van zowel algemeen geldende normen als specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd.
Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen.
57
De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Beleggingsrendementen (inclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Aanpassing levensverwachting Overige oorzaken
2014
2013
%
%
105,1 0,4 0,1 25,4 -20,4 -0,1 -4,8 105,7
Dekkingsgraad per 31 december
104,2 0,4 0,1 -3,0 4,2 -0,3 -0,5 105,1
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico's (na afdekking).
De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2013 2014 %
%
S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief risico Diversificatie-effect
3,8 5,3 1,5 0,9 3,6 0,2 -
5,1 5,9 1,6 1,1 4,3 0,3 -
Totaal
8,8
10,7
Het vereist eigen vermogen is bepaald als de wortel van: S1²+S2²+(0,5x2xS1xS2)+S3²+S4²+S5²+S6²+S10². 2014
2013
€
€
Vereist pensioenvermogen Voorziening pensioenverplichting Vereist eigen vermogen (buffer) Aanwezig eigen vermogen Tekort
900.844 827.677 73.167 46.944 26.223
720.493 651.046 69.447 33.064 36.383
De buffers zijn berekend op basis van de standaardmethode waarbij voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke beleggingsmix in de evenwichtssituatie. Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd.
58
Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duratie van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duratie van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde 'duratie-mismatch'. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het fonds is erop gericht om de 'duratie-mismatch' te verkleinen door het renterisico met een bandbreedte tussen de 60 en 80% af te dekken. Uiteindelijke renteafdekking op basis van de UFR rentetermijnstructuur bedraagt 70%. Het fonds realiseert dit door een belangrijk deel van de beleggingen te alloceren naar staatsleningen met een looptijd van meer dan 20 jaar. Hierdoor zijn rentebewegingen in de markt die van invloed zijn op de beleggingen en de verplichtingen, op elkaar afgestemd. Het renterisico is niet volledig afgedekt, omdat het lange termijn rendement dan te zwaar beïnvloed kan worden, met als gevolg dat de verlening van toeslagen aan gewezen deelnemers en uitkeringsgerechtigden onder druk zou kunnen komen te staan. De duratie en het effect van de renteafdekking kan als volgt worden samengevat:
31-12-2013
31-12-2014 € Vastrentende waarden (vóór derivaten) Duratiebijdrage rentederivaten (Nominale) pensioenverplichtingen
Duratie
717.565 0 827.677
Duratie
€
10,7 2,9 20,6
550.203 0 651.046
8,5 3,4 18,9
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt:
31-12-2013
31-12-2014 €
%
€
%
% 14,3
31-12-2013
31-12-2014
€ Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
5 jaar 5 en < 10 jaar 10 en < 20 jaar 20 jaar
102.863 77.384 87.108 450.210
10,8 12,1 62,8
717.565
€
100,0
% -
-
-
-
-
-
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals in onderstaand overzicht weergegeven.
De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
31-12-2014 €
Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
5 jaar 5 en < 10 jaar 10 en < 20 jaar 20 jaar
70.206 93.446 239.769 424.256 827.677
% 8,5 11,3 29,0 51,2
100,0
31-12-2013 €
%
68.973 83.359 191.276 307.438
10,6 12,8 29,4 47,2
651.046
100,0
Risico zakelijke waarden (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het zakelijke waarden risico gedempt. Het risico wordt tevens gemitigeerd door gebruik te maken van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures.
59
Valutarisico (S3) Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen in vreemde valuta vermindert als gevolg van een daling van de koersen van de vreemde valuta. De pensioenverplichtingen luiden in euro's. Een aanzienlijk deel van de beleggingsportefeuille luidt in vreemde valuta. De voor het pensioenfonds belangrijkste vreemde valuta zijn de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen welke volledig worden afgedekt.
Eind 2014 wordt (na afdekking door valutaderivaten) voor 6,2% (2013: 7,2%) van de beleggingsportefeuille belegd buiten de eurozone. De valutapositie per 31 december 2014 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven:
2014
Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
EUR
701.463
129.577
831.040
GBP JPY USD Overige
21.297 7.612 113.687 42.353
-21.741 -7.667 -100.169 0
-444 -55 13.518 42.353
0
886.412
886.412
De reële waarde van de valutaderivaten bedraagt - € 2.363. Dit is te onderscheiden naar USD (- € 2.251), GBP (- € 110) en JPY (- € 2).
De valutapositie per 31 december 2013 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven:
2013
EUR
GBP JPY USD Overige
Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
525.275
118.666
643.941
18.796 6.184 95.886 48.360
-18.251 -6.093 -94.322 0
545 91 1.564 48.360
694.500
0
694.500
De reële waarde van de valutaderivaten bedraagt € 478. Dit is te onderscheiden naar USD ( € 487), GBP (- € 22) en JPY ( € 12).
Bedragen zijn het totaal van de beleggingen (beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers), inclusief liquide middelen en de vorderingen en schulden uit hoofde van beleggingen. Een restrisico betreft de categorie overige valuta; deze valuta betreffen valuta in opkomende markten en/of hebben een correlatie met de USD. Het bestuur heeft besloten om deze risico's niet af te dekken. Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen. Het wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren.
Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie die onder meer is vastgelegd in de strategische beleggingsmix van het fonds. In aanvulling hierop maakt het fonds voor afdekking van het prijsrisico gebruik van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. Naast de strategische mix heeft het fonds in het mandaat aan de vermogensbeheerders richtlijnen gesteld aan het maximaal percentage dat namens het fonds in een sector, land of tegenpartij mag worden belegd. Het bestuur monitort de mate van compliance aan deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur.
60
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt:
%
Nederland en andere EU-landen Europa Noord-Amerika Verre Oosten Opkomende landen Totaal
2014 €
2013 €
%
0 50.290 54.224 11.931 36.060
-0,1 33,0 35,6 7,8 23,7
0 41.469 38.570 9.848 28.011
-/-0,1 35,2 32,7 8,4 23,8
152.505
100,0
117.898
100,0
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar sectoren is als volgt:
2014
€ Energie Handels- en industriebedrijven Consumentengoederen Farmacie- en biotechnologie Technologie Financiële instellingen Materialen Overige
10.421 16.897 32.440 16.172 20.279 34.688 8.768 12.840 152.505
Totaal
% 6,8
2013 €
%
10.554 13.354 25.684 11.036 13.730 25.557 7.707 10.275
9,0 11,3 21,8 9,4 11,7 21,7 6,5 8,7
100,0
117.898
100,0
%
€
11,1 21,3 10,6 13,3 22,8 5,8 8,3
Het indirect vastgoed is volledig in Europa belegd: 2013
2014 € Europa
10.981
100,0
% 10.487
100,0
Grondstoffenrisico (S4) Grondstoffenrisico is het risico dat de waarde van de beleggingen in grondstoffen daalt.
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito's worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen lijdt. Beheersing van dit risico door het fonds vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij het uitlenen van effecten. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand.
61
De samenstelling van de vastrentende waarden naar sectoren is als volgt: 2014 €
2013 %
€
%
Langlopende Europese obligaties Europese bedrijfsobligaties Obligaties opkomende landen VS High-Yield obligaties Europa High-Yield obligaties Bankleningen Kortlopende staatsobligaties Deposito's
520.607 79.137 38.320 12.874 16.347 20.731 3.848 25.701
72,6 11,0 5,3 1,8 2,3 2,9 0,5 3,6
390.490 72.954 32.789 18.380 14.878 12.499 5.715 2.499
71,0 13,3 6,0 3,3 2,7 2,3 1,0 0,5
Totaal
717.565
100,0
550.203
100,0
De Langlopende Europese obligaties zijn uitgegeven door de landen Oostenrijk, België, Duitsland, Finland en Nederland. De Emerging Markets obligaties zijn uitgegeven door landen in opkomende regio's zoals Latijns Amerika, Azië, Pacific en Afrika. De Vastrentend-hoogrentende portefeuille bestaat uit hoogrentende obligaties uitgegeven door het bedrijfsleven. De hoogrentende obligaties hebben over het algemeen een lagere rating dan "Investment grade".
Bankleningen zijn door banken verstrekte leningen aan het bedrijfsleven. Deposito's en kortlopende staatsobligaties worden aangehouden om tijdelijke overtollige liquide middelen kortstondig uit te zetten.
De verdeling van de vastrentende waarden naar credit rating, op basis van gecombineerde ratings van Moody's en S&P, is als volgt:
2013
2014 €
%
€
%
AAA AA A BBB Lagere rating dan BBB Geen rating
472.058 75.899 47.871 58.003 60.732 3.002
65,7 10,6 6,7 8,1 8,5 0,4
396.869 11.211 38.114 44.766 55.869 3.374
72,1 2,0 6,9 8,1 10,2 0,6
Totaal
717.565
100,0
550.203
100,0
Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico's zijn de risico's van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en het toeslagrisico.
Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van prognosetafels met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ('schadereserve'). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het pensioenfonds heeft het nabestaanden- en wezenpensioen op risicobasis herverzekerd bij een externe, onder toezicht van DNB staande verzekeringsmaatschappij. Daarnaast is eveneens het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico herverzekerd. De herverzekeringsovereenkomsten expireren eind 2015.
62
Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is.
De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Het aandeel illiquide beleggingen van de totale beleggingen is als volgt:
2014 Totaal
2013
Illiquide
Illiquide
Illiquide
Vastrentende waarden Zakelijke waarden Overige
717.565 169.076 -228
0 16.570 0
Totaal
886.413
16.570
-% 9,8 % - %
-% 17,6% -%
Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico's kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio's of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico's in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio's, landen, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de contractuele afspraken met de vermogensbeheerders en het bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Ultimo 2014 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: 31-12-2014 31-12-2013 €
%
€
%
Vastrentende waarden
Duitse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Finse staatsobligaties Oostenrijkse staatsobligaties Belgische staatsobligaties
524.455
totaal
156.329 167.506 83.896 63.536 53.188
16,9 18,2 9,1 6,9 5,8
56,9
209.141 131.578 53.487 0 0 394.206
29,6 18,6 7,6 55,8
In bovenstaande tabel is de zogenoemde 'look through' toegepast. Dit houdt in dat bij beleggingen in beleggingsfondsen de waarde van een onderliggende belegging wordt meegenomen. Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico's worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken.
63
De beleggingsportefeuille is ondergebracht bij MN. Met deze partij is een overeenkomst en een service level overeenkomst gesloten.
De pensioenuitvoering is uitbesteed aan pensioenuitvoerder TKP. Met TKP is een uitbestedingsovereenkomst en een service level overeenkomsten (SLA) gesloten. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de vermogensbeheerders en TKP door middel van periodieke rapportages, SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402rapportages). Actief risico (S10) Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde 'tracking error'. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. Bij het pensioenfonds bedraagt voor de gehele beleggingsportefeuille de tracking error per eind december 0,1% (2013: 0,1%). Het actief risico is in de berekening van het vereist eigen vermogen opgenomen als S10. Het actief beheer risico is geen onderdeel van het standaard model voor berekening van het Vereist eigen vermogen, maar wordt genoemd in de door DNB opgestelde "Uitwerking herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen" als risico waar de standaardtoets mee uitgebreid moet worden. Meenemen van het actief beheer risico leidt tot een verhoging van het Vereist eigen vermogen met 0,2% (2013:0,3%). Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets. Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico's afgedekt. Swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Ultimo 2014 zijn zekerheden ontvangen voor de swaps voor een bedrag van € 24.030 duizend (2013: € 2.830 duizend). Binnen een aantal MN Beleggingsfondsen waarin Pf Cargill belegt, worden stukken (aandelen en obligaties) uitgeleend. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de participatiewaarde van het beleggingsfonds. Het onderpand heeft gemiddeld een waarde van 103,6% van de uitgeleende stukken. Het Pf Cargill aandeel in de waarde van het ontvangen onderpanden was op jaareinde € 34,2 miljoen.
64
Valutaderivaten per 31 december 2014:
Tegenpartij
Afgedekte valuta
Omvang (VV)
Omvang (EUR)
Forward koers
Startdatum
Einddatum
Marktwaarde
Gevoeligheid
€
€
€ Citibank Goldman Sachs Royal Bank of Scotland Goldman Sachs Royal Bank of Canada
USD USD
-36.955 -32.895
30.540 27.185
0,8258 31-12-2014 02-04-2015 0,8262 31-10-2014 03-02-2015
-114 -936
-305 -272
USD GBP
-51.360 -16.872
42.444 21.741
0,8260 28-11-2014 03-03-2015 1,2866 31-12-2014 02-04-2015
-1.200 -110
-424 -217
7.667
0,0069 31-12-2014 02-04-2015
-2
-77
JPY -1.112.314
129.577
-2.362
Valutaderivaten per 31 december 2013:
Tegenpartij
Afgedekte valuta
Omvang (VV)
Omvang (EUR)
Forward koers
Startdatum
Einddatum
31-12-2013 31-12-2013 13-12-2013 31-10-2013 31-12-2013
02-04-2014 02-04-2014 04-03-2014 04-02-2014 02-04-2014
Marktwaarde
Gevoeligheid
€
€
€ Barclays Barclays Deutsche Bank Goldman Sachs Goldman Sachs
USD GBP USD USD JPY
-30.610 -15.185 -42.950 -56.410 -882.500
22.214 18.251 31.169 40.938 6.093
0,7258 1,2012 0,7258 0,7258 0,0069
7 -22 126 355 12
118.666
-222 -183 -312 -409 -61
478
Rentederivaten per 31 december 2014:
Tegenpartij
Positie
Notional
Vaste coupon
Var. rente (6 mnd Euribor)
Startdatum
Einddatum
Marktwaarde
Receiver Receiver Receiver Receiver
Gevoeligheid
€
€ Barclays Banque Paribas Banque Paribas HSBC
35.000 7.800 6.400 26.000
2,650 2,994 2,090 2,590
0,181 0,249 0,303 0,189
13-12-2013 06-09-2011 17-07-2014 13-12-2013
17-10-2051 09-09-2041 21-07-2044 05-05-2051
€
12.248 2.941 1.084 8.869
75.200
124 22 18 90
25.142
Rentederivaten per 31 december 2013:
Tegenpartij
Positie
Notional
Vaste coupon
Var. rente (6 mnd Euribor)
Startdatum
Einddatum
Receiver Receiver Receiver Receiver Receiver Receiver
35.000 11.100 26.000 10.300 12.300 4.800
Marktwaarde €
€ Barclays Banque Paribas HSBC HSBC HSBC Rabobank Int.
2,650 2,994 2,590 2,645 2,641 4,065
0,340 0,344 0,313 0,380 0,380 0,351
99.500
13-12-2013 06-09-2011 13-12-2013 13-12-2013 13-12-2013 02-11-2006
17-10-2051 09-09-2041 05-05-2051 17-12-2053 17-12-2043 02-11-2046
Gevoeligheid €
-508 665 -482 -217 -228 1.473 702
65
83 23 61 25 25 13
9.4.4
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft in 2012 een Uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP voor een periode van vijf jaar. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenuitvoering voor een periode van vijf jaar met een opzegtermijn van één jaar. De totale vergoeding voor de contractperiode bedraagt € 2,3 miljoen. De vergoeding voor 2014 van TKP bedraagt € 460,7 duizend (2013: € 442,2 duizend). Het pensioenfonds heeft in 2007 een fiduciair management overeenkomst met MN afgesloten. Deze overeenkomst is voor onbepaalde tijd en kan per kalenderkwartaal worden opgezegd. Voor MN geldt hiervoor een opzegtermijn van 12 maanden. Voor het pensioenfonds geldt een opzegtermijn van vier maanden. Investeringsverplichtingen Het pensioenfonds participeert in het Mn Private Equity fund 2008 voor 18,2%. Het betreffende fonds heeft nog outstanding commitment van € 6,5 miljoen (2013: € 6,5 miljoen). Derhalve vloeit hier een (niet uit de balans blijkende) verplichting voor het pensioenfonds van circa € 1,2 miljoen (2013: € 1,2 miljoen) uit voort.
9.4.5
Verbonden partijen
Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen de verbonden partijen tussen het fonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Transacties met (voormalige) bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten bij de pensioenuitvoeringskosten. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders. De bestuurders nemen deel aan de pensioenregeling van het fonds op basis van voorwaarden in het pensioenreglement. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft afzonderlijke uitvoeringsovereenkomsten afgesloten met Cargill B.V. ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De getekende overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2011 en heeft een onbepaalde looptijd. De overeenkomst kan worden beëindigd per 1 januari van elk jaar, met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.
66
9.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2014
10. Premiebijdragen
2014
2013
€
€
De premiebijdragen kunnen als volgt worden gespecificeerd
Pensioenpremie huidig jaar Koopsommen FVP Individuele koopsommen
34.455 137 143
38.699 33 57
34.735
38.790
De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. De kostendekkende premie en de feitelijke premie bedragen: Kostendekkende premie Feitelijke premie Verschil (extra bijdrage werkgever)
32.229 34.455 2.226
28.699 36.237 2.462
Het verschil wordt veroorzaakt omdat in de feitelijke premie een opslag op de salarissom is begrepen, terwijl in de kostendekkende premie een solvabiliteitsopslag is opgenomen. Beide opslagen zijn gebaseerd op verschillende uitgangspunten. In de uitvoeringsovereenkomst zijn in artikel 5 lid 7 zogenaamde borgingsafspraken vastgelegd voor de jaren 2012 tot en met 2019. Een onderdeel van deze afspraken is dat de jaarlijkse extra bijdrage is gemaximeerd tot € 3 miljoen. Voorzover de extra bijdrage in de twee voorafgaande jaren minder bedraagt dan € 6 miljoen dan komt de onderschrijding beschikbaar in het eerst volgende jaar, met dien verstande dat de extra bijdrage in dat jaar niet meer dan in totaal € 4 miljoen mag zijn. Het jaar 2013 is het eerste jaar dat in de berekening kan worden betrokken. Extra bijdrage Maximum Onderschrijding
2.226 3.000 774
2.462 3.000 538
Per 31 december 2014 heeft het pensioenfonds een voorwaardelijke vordering op de werkgever ter grootte van € 1.312.000. Bij de vaststelling van de extra bijdrage over boekjaar 2015 dient te worden nagegaan in hoeverre (een deel van) dit bedrag verrekenbaar zal zijn.
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt:
Kostendekkende premie Actuarieel benodigd voor pensioenopbouw Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Totaal kostendekkende premie
28.424 3.043 762
32.067 3.212 958
32.229
36.237
De verschillen tussen de kostendekkende premie en de feitelijke premie zijn het gevolg van solvabiliteitsopslag (in kostendekkende premie) en de salarisopslag (in feitelijke premie). Onderdeel van de financieringsovereenkomst met de werkgever is dat de feitelijke premie in principe gemaximaliseerd is op € 3 mln hoger dan de kostendekkende premie. De lagere premie wordt enerzijds veroorzaakt door het dalende aantal actieve deelnemers en anderzijds doordat de pensioenopbouw een lagere contante waarde heeft door de verschuiving van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar.
67
2014
2013
€
€
11. Premiebijdragen risico deelnemers Premiebijdragen risico deelnemers Individuele koopsommen
1.326 26
1.542 0
1.352
1.542
12. Beleggingsresultaten
Directe beleggingsopbrengst
2014
Indirecte beleggingsopbrengst
€ Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten Kosten van vermogensbeheer
Kosten vermogensbeheer
€
Totaal
€
346 187 15.421 0 1.597
200 18.609 121.403 1.355 14.174
17.551
155.741
€ -42 -281 -997 -21 -26 -553
504 18.515 135.827 1.334 15.745 -553
-1.920
171.372
2013
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
€
€
€
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten Kosten van vermogensbeheer
Totaal €
299 712 14.187 0 1.556
-2 11.532 -40.921 242 -3.379
-41 -221 -1.017 -40 -47 -551
256 12.023 -27.751 202 -1.870 -551
16.754
-32.528
-1.917
-17.691
Bovenstaande beleggingsopbrengsten betreffen de beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds, inclusief een deel van de beleggingsopbrengsten voor risico deelnemers van € 2,8 miljoen (31-12-2013: - € 0,3 miljoen). Deze beleggingen voor risico deelnemers worden tezamen met de beleggingen voor risico van het pensioenfonds belegd en deze worden daarom niet afzonderlijk gepresenteerd.
13. Beleggingsresultaten risico deelnemers
2014
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
€
€
€
Aandelen Vastrentende waarden
Transactiekosten
Totaal
€
€
0 91
87 44
0 0
0 0
87 135
91
131
0
0
222
2013 Aandelen Vastrentende waarden
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
€
€
€
199 -92
0 -3
75
107
-3
68
Transactiekosten €
0 75
0 0 0
Totaal €
199 -20 179
De beleggingen voor risico deelnemers is de som van de waarde van de spaarsaldi. Onderdeel van de beleggingen voor risico deelnemers zijn de beleggingen in Life Cycles. De overige beleggingen voor risico deelnemers worden tezamen met de beleggingen voor risico van het pensioenfonds belegd en de beleggingsopbrengsten hiervan van € 2,8 miljoen (31-12-2013: - € 0,3 miljoen) worden daarom onder de beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds gepresenteerd.
2014
2013
€
€
14. Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Andere baten
3 2 2
14 0 3
7
17
15. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Prepensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen en premierestitutie
11.426 482 1.420 50 47 20 99
13.544
10.046 1.329 1.333 69 52 0 71 2.900
De post afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 458,06 (2013: € 451,22) per jaar (de afkoopgrens).
16. Pensioenuitvoeringskosten
Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Administratiekostenvergoeding Accountantskosten Certificerend actuaris Adviserend actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Dwangsommen en boetes Doorbelaste kosten vanuit werkgever Overige
38 3 461 39 36 186 3 59 0 180 22 1.027
43 2 442 45 23 367 0 57 0 133 11 1.124
Bezoldiging bestuurders De vacatiegelden en kostenvergoeding voor de (voormalige) bestuurders tezamen bedraagt € 14 duizend (2013: € 8 duizend). Het bedrag aan vacatiegelden is afhankelijk van het aantal bijeenkomsten dat is gehouden en het aantal bestuursleden dat deze bijeenkomsten heeft bijgewoond. Aan betrokkenen zijn geen leningen, voorschotten of garanties verstrekt. Accountantshonoraria De honoraria van de onafhankelijke externe accountant(s) zijn als volgt:
Controle van de jaarrekening
39
45
Aantal personeelsleden Bij het fonds zijn geen werknemers in dienst. Door de werkgever worden per 1 juli, met uitzondering van de voorzitter en secretaries, voor alle bestuursleden 20% van de loonkosten doorbelast aan het pensioenfonds. Voor de secretaries wordt 50% van de loonkosten doorbelast en voor de voorzitter geldt een doorbelasting op basis van een vast bedrag. Daarnaast vindt doorbelasting van kosten van één niet-bestuurslid die in dienst is bij de werkgever.
69
17. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds
2014
2013
€
€
Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
28.265 2.249 2.497 -13.026 157.074 -6 -540 862 -972
30.803 1.070 2.346 -13.075 -25.423 11 -967 1.775 3.191
176.403
-269
18. Mutatie herverzekeringsdeel technische voorziening
358
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorziening
19. Mutatie overige technische voorzieningen
31
Mutatie overige technische voorzieningen
-130
-21
Overige technische voorziening betreft in 2014 een toeslagendepot ten behoeve van de toeslagverlening van aanspraken van gewezen deelnemers van Cargill BV Cocoa en chocolate (situatie 1 januari 1990).
20. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Pensioenopbouw Beleggingsresultaten risico deelnemers Onttrekkingen Overige wijzigingen
1.326 3.009 -3.121 26
1.542 -63 4 -189
1.240
1.294
1.349 -165 -358 -252 -113 252
1.531 -212 -31 -95 -302 95
21. Saldo herverzekering Premie herverzekering Uitkeringen uit herverzekering Mutatie herverzekeringsdeel Uitkeringen winstdeling Claims herverzekering Winstdeling ten gunste van de werkgever
713
Vanaf 1 januari 2013 zijn de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico's middels een 3-jarig contract herverzekerd bij Elips Life. Er is sprake van een contract op basis van volledige herverzekering. Dit betekent dat er geen sprake is van een eigen behoud (eigen risico) per deelnemer. De herverzekeraar vergoedt jaarlijks een aandeel van 80% van de sterftewinst behaald over het totale resultaat van de contractanten waarvoor deze winstdelingsregeling geldt. Het winstaandeel wordt naar rato uitgekeerd. Winstdeling ten gunste van de werkgever betreft de uitgekeerde winstdeling dat conform de uitvoeringsovereenkomst toekomt aan de werkgever. Het fonds heeft een winstdeling ontvangen van € 252, die doorbetaald is aan de werkgever, waardoor er geen resultaat voor het pensioenfonds verantwoord wordt in het verslagjaar. Uitkeringen uit herverzekering betreft de ontvangen uitkeringen van de herverzekeraar. De claims herverzekeringen bestaan uit claims uit hoofde van arbeidsongeschiktheid (rentes voor arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling) en éénmalige uitkeringen bij overlijden.
986
70
2014
2013
€
€
22. Saldo overdrachten van rechten Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
-593 1.234
-1.139 1.988
641
849
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd.
De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. 23. Overige lasten Interest waardeoverdrachten
12
Schiphol, 18-06-2015
E.J. van der Plas, voorzitter A.M.P. Schraven, secretaris C.R.J. Goossens C.C.A Hoedelmans B. Oostdam S. Vermeersch R.J.J. van Wees B.P. Zoethout
71
22
Overige gegevens
72
10. 10.1
Overige gegevens Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten over 2014 is toegevoegd aan de algemene reserve.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Herziening financieel toetsingskader Op 1 januari 2015 is de wet 'Aanpassing financieel toetsingskader' in werking getreden. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de Pensioenwet. Het nieuwe kader bevat in de eerste plaats hogere buffereisen. Het vereist eigen vermogen (VEV) wordt als gevolg van een gewijzigde methode ter berekening hoger en bedraagt ultimo 2014 110,3% op basis van de strategische beleggingsmix zonder driemaansmiddeling. Dit betekent dat er sprake blijft van een reservetekort. In het toetsingskader dat van toepassing was tot 1 januari 2015 was de actuele dekkingsgraad leidend. Om de invloed van dagkoersen te beperken, moeten pensioenfondsen hun beleidsmaatregelen nu baseren op de zogenoemde beleidsdekkingsgraad. Deze beleidsdekkingsgraad wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraad over 12 maanden. Er is dan dus sprake van een tekort als de beleidsdekkingsgraad onder het niveau van het vereist eigen vermogen komt. Ultimo 2014 is de beleidsdekkingsgraad berekend op 106,5%. Tenslotte wordt vanaf 2015 de maandelijkse dekkingsgraad niet meer gebaseerd op de rentecurve met driemaands-middeling maar op de rentecurve per rapportagedatum. Volgens deze berekeningswijze bedraagt de dekkingsgraad per 31 december 2014 100,5%. Nieuwe regeling Per 1 januari 2015 is een nieuwe regeling van kracht. Deze regeling vervangt een groot aantal van de oude regelingen. De daadwerkelijke vaststelling van de nieuwe regeling vindt in de loop van 2015 plaats.
10.3
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Maximaal de helft van de bestuursleden wordt door het bestuur benoemd na voordracht van geschikte kandidaten door de directie van de werkgever. Ten minste de helft van de bestuursleden wordt door het bestuur benoemd ter vertegenwoordiging van de deelnemers en de pensioengerechtigden. De vertegenwoordigers van de deelnemers worden benoemd na voordracht van geschikte kandidaten door de centrale ondernemingsraad van de werkgever. De vertegenwoordigers van pensioengerechtigden worden benoemd na verkiezing door de pensioengerechtigden uit door de Vereniging van pensioengerechtigden voorgedragen geschikte kandidaten
73
10.4
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. te Amsterdam is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een Actuariële Verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2014. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht:
heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en het Vereist Eigen Vermogen toereikend zijn vastgesteld en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. Mijn oordeel is gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat op balansdatum van toepassing was. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het Eigen Vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk Vereist Eigen Vermogen, maar niet lager dan het wettelijk Minimaal Vereist Eigen Vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 lid 1, vanwege het reservetekort.
74
De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Amstelveen, 18 juni 2015
drs. R.C.A. Starren AAG verbonden aan Mercer (Nederland) B.V.
75
10.5
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het Bestuur van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening over 2014 van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2014 en de winst-enverliesrekening over 2014 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. per 31 december 2014 en van het resultaat over 2014 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
76
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Utrecht, 18 juni 2015 KPMG Accountants N.V.
F.J.J. Glorie RA
77
Bijlagen
78
Bijlage 1
Nieuwe wetgeving
De pensioensector heeft te maken met een groot aantal wijzigingen op het gebied van wet- en regelgeving. In de volgende alinea’s is een korte toelichting op een aantal belangrijke wijzigingen opgenomen. Inperking fiscaal kader Door de overheid is een aantal maatregelen getroffen waardoor deelnemers beperkt worden in de nieuwe opbouw van pensioenrechten. Per 1 januari 2015 geldt voor middelloonregelingen een maximaal percentage van 1,875% per jaar met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. Opbouwpercentages en maximale premies zijn ook aangepast voor eindloonregelingen en premieregelingen. Daarnaast zijn de grenzen van het nabestaandenpensioen zijn verlaagd. Alleen de grenzen voor wat betreft het arbeidsongeschiktheidspensioen blijven onveranderd maar mogen niet uitgaan boven ‘hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk is’. Verder kan binnen het fiscaal kader alleen pensioen opgebouwd worden tot een salaris van maximaal € 100.000. Het is wel mogelijk voor het inkomen vanaf € 100.000 uit het nettoloon fiscaal vriendelijk pensioen te sparen via een vrijstelling in box III van de inkomstenbelasting (nettolijfrente). Een dergelijke vrijwillige netto-regeling kan ook door pensioenfondsen wordt uitgevoerd (in dat geval nettopensioen genoemd). In het verlengde van het nieuwe fiscale kader zijn zogenoemde premiewaarborgen ingevoerd. Zo moeten pensioenfondsen in hun jaarrekening aangeven hoe de hoogte van de premie tot stand is gekomen en heeft het verantwoordingsorgaan een adviesrecht ten aanzien van de hoogte en samenstelling van de premie. DNB kan onder meer een toets uitvoeren om na te gaan of de belangen van de verschillende generaties zijn meegenomen in de bepaling van de hoogte van de premie. De fiscale beperkingen kunnen ook gevolgen hebben voor individueel pensioensparen, omdat de fiscale ruimte om fiscaal vriendelijk ‘bij te sparen’ door de maatregelen is beperkt. Het wetsvoorstel (de verlaging van de maximale percentages) is op 1 januari 2015 in werking getreden. Een aantal samenhangende onderwerpen – onder meer het nettopensioen en de premiewaarborgen – is in separate wetgeving vastgelegd. Herziening financieel toetsingskader Op 1 januari 2015 is de wet ‘Aanpassing financieel toetsingskader’ in werking getreden. Dit heeft geleid tot een aanpassing van hoofdstuk 6 van de Pensioenwet. Het nieuwe kader bevat in de eerste plaats hogere buffereisen. Het vereist eigen vermogen (VEV) wordt als gevolg van een gewijzigde methode ter berekening hoger. In het toetsingskader dat gold tot 1 januari 2015 was de actuele dekkingsgraad leidend. Om de invloed van dagkoersen te beperken, moeten pensioenfondsen hun beleidsmaatregelen nu baseren op de zogenoemde beleidsdekkingsgraad. Deze beleidsdekkingsgraad wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraad over 12 maanden. Er is dan dus sprake van een tekort als de beleidsdekkingsgraad onder het niveau van het vereist eigen vermogen komt. Bij een tekort dienen pensioenfondsen een herstelplan op te stellen. Ook hiervoor geldt dat de eisen die hieraan gesteld worden gewijzigd zijn. Het onderscheid tussen een korte- en langetermijnherstelplan is komen te vervallen. In de situatie dat als gevolg van financiële schokken of een stijging van de levensverwachting de beleidsdekkingsgraad onder het niveau behorend bij het vereist eigen vermogen terechtkomt, moeten direct maatregelen genomen worden. Er wordt niet langer gewacht met korten tot na een herstelperiode in de situatie dat er onvoldoende herstelkracht is en andere maatregelen niet afdoende effectief zijn. Wel mogen maatregelen worden gespreid over 10 jaar. Herstelplannen die in het verleden zijn opgesteld, zijn per 1 januari 2015 komen te vervallen. Daarnaast zijn er regels geïntroduceerd voor de toeslagverlening. Zo kan er alleen toeslag worden verleend vanaf een beleidsdekkingsgraad van 110%. De toeslag die verleend mag worden, is afhankelijk van hoever de dekkingsgraad boven 110% ligt. Zo mag er ca. 0,5% toeslag verleend worden bij een dekkingsgraad van
79
115%, ca. 1,0% toeslag bij een dekkingsgraad van 120%, etc. De toeslag wordt zodanig vastgesteld dat deze naar verwachting blijvend op hetzelfde niveau kan worden gegeven. Voor inhaalindexatie geldt dat dat iets sneller plaats mag vinden. De premie mag ten slotte worden gedempt op basis van 10-jaarsrentemiddeling of – onder voorwaarden - op basis van verwacht rendement. De wet ‘Aanpassing financieel toetsingskader’ is op 1 januari 2015 in werking getreden. Pensioenfondsen hoeven echter niet eerder dan op 1 juli 2015 te voldoen aan de nieuwe eisen ten aanzien van de abtn, het herstelplan, het beleggingsbeleid en het indexatiebeleid. Wetsvoorstel pensioencommunicatie Het wetsvoorstel leidt tot aanpassing van informatievoorschriften in de Pensioenwet. Doel is de huidige bezwaren (onvoldoende begrijpelijk, sluit niet aan bij perspectief deelnemer) te ondervangen door in de wetgeving onder meer ruimte te bieden voor maatwerk door pensioenuitvoerders en gelaagdheid in informatie. De mogelijkheden tot digitale informatieverstrekking worden uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s worden geüniformeerd. Ook zal het pensioenregister stapsgewijs worden uitgebreid met functionaliteiten, zodat het te verwachten pensioeninkomen in een oogopslag inzichtelijk wordt. De verwachte datum van inwerkingtreding is 1 juli 2015. Algemeen pensioenfonds (APF) Met name kleine pensioenfondsen beraden zich over hun toekomst, mede in het licht van de eisen ten aanzien van governance, risicomanagement en uitvoeringskosten. Sociale partners hebben daardoor in veel gevallen een reden de pensioenvoorziening bij een andere pensioenuitvoerder neer te leggen. Anderzijds is er veelal ook de behoefte de verbondenheid met het eigen pensioen en de solidariteit in eigen kring te behouden. Een algemeen pensioenfonds (APF) zou kunnen voorzien in deze behoefte. Een liquiderend pensioenfonds brengt dan de pensioenregeling onder bij een APF, waarbij de betrokkenheid van de belanghebbenden verloopt via het belanghebbendenorgaan. De vermogens die horen bij de afzonderlijke pensioenregelingen worden gescheiden geadministreerd (ringfencing). Er is een vergunning nodig om een APF op te richten. De dienstverlening van een APF staat (vooralsnog) niet open voor regelingen die nu zijn ondergebracht bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. Voor derde partijen als uitvoeringsorganisaties en verzekeraars zal de mogelijkheid worden geboden een APF op te richten dat bij aanvang nog ‘leeg’ is. Pensioenfondsen die wensen te liquideren, kunnen zich vervolgens bij een dergelijk APF aansluiten. Het wetsvoorstel is op 19 december 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. De staatssecretaris heeft op 3 april 2015 laten weten een conceptbesluit met nadere regelgeving open te stellen voor internetconsultatie. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2016. Nationale Pensioendialoog Mede door demografische, economische, arbeidsmarkt-gerelateerde en sociaal-culturele ontwikkelingen leven er fundamentele vragen over de inrichting van het pensioenstelsel en zijn maatschappelijke houdbaarheid op langere termijn. Het is volgens het kabinet van belang dat het gesprek hierover breed wordt gevoerd. Eventuele fundamentele wijzigingen van het pensioenstelsel treffen iedereen. Parallel aan de regelgeving voor de korte en middellange termijn is het kabinet daarom gestart met een brede dialoog over de fundamenten van het pensioenstelsel: de Nationale Pensioendialoog. Wat in die dialoog wordt opgehaald, kan als basis dienen voor politieke besluitvorming. De eerste twee fases van de Nationale Pensioendialoog, de oriëntatie en de dialoog, zijn inmiddels afgerond. In de oriëntatiefase heeft het kabinet knelpunten geïnventariseerd en een aantal onderzoeken en interviews georganiseerd. Op 19 januari 2015 heeft staatssecretaris Klijnsma ter afronding van de dialoogfase een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer aangeboden. Uit de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet vijf ‘rode draden’ gedestilleerd: (1) Pensioenen moeten transparanter en minder complex worden gemaakt. (2) De veranderende arbeidsmarkt is een belangrijke reden op het aanvullend pensioenstelsel te veranderen. (3) Er is een roep om meer aansluiting bij individuele behoeftes. (4) Solidariteit wordt als positief ervaren,
80
maar er is verschil van mening hoe deze moet worden vormgegeven. (5) Er is verschil van mening wie voor welk pensioenthema verantwoordelijk is: het individu, sociale partners of de overheid. De Sociaal Economische Raad (SER) zal in het kader van de Nationale Pensioendialoog binnenkort advies uitbrengen. Vervolgens zal het kabinet in een hoofdlijnennotitie een aantal mogelijke beleidsvarianten schetsen om het aanvullende pensioenstelsel aan te passen. De hoofdlijnennotitie wordt naar verwachting in mei 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.
81
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het pensioenfonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actief/Passief beheer De twee belangrijkste methodes van beleggen zijn actief en passief beleggen. De doelstelling van actief beleggen is om een hoger rendement te behalen dan de gehanteerde benchmark. Hiertoe gaat de belegger op zoek naar interessante beleggingen. Hij belegt ten opzichte van de benchmark extra in bedrijven of andere beleggingen waarvan de hoogste rendementen worden verwacht. Bij passief beleggen is de doelstelling het rendement van de benchmark te evenaren. Om dit te bereiken wordt de samenstelling van de beleggingen van de benchmark gevolgd. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. AFM Autoriteit Financiële Markten Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsportefeuille. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario's. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en overige beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet (bijvoorbeeld AEX-index, MSCI-index). Beschikbare-premieregeling (BPR) Pensioenregeling waarin de hoogte van de verzekerde pensioenen afhankelijk is van de krachtens de regeling beschikbare premie en de daarmee te behalen (en behaalde) beleggingsopbrengsten. Met behulp van actuariële grondslagen en methoden wordt bij pensioneren de precieze hoogte van het pensioen vastgesteld. Bij andere typen pensioenregelingen wordt eerst de pensioenhoogte en vervolgens de hoogte van de premies vastgesteld. Compliance Met dit begrip wordt aangeduid dat een organisatie werkt in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Elke financiële instelling beschikt over een compliance regeling die voorschriften bevat waaraan de in die instelling werkzame personen zich dienen te houden, alsmede voorschriften omtrent de wijze van controle op de naleving ervan. Ook veel instellingen die raakvlakken met de financiële sector hebben, zoals pensioenfondsen, hebben een compliance regeling. Een dergelijke regeling bevat bijvoorbeeld voorschriften omtrent de wijze waarop functionarissen voor eigen rekening in effecten mogen handelen, restricties in de omgang met zakenrelaties en de omgang met vertrouwelijke informatie. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt.
82
Continuïteitsanalyse Pensioenfondsen voeren minimaal eens per drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Deze analyse laat zien of het pensioenfonds ook op de lange termijn aan de pensioenverplichtingen kan voldoen. Credit rating Een rating is een risico-indicator. Een slechte rating betekent een hoog risico. Voor een hoog risico eisen beleggers en banken een hoge rente. Hoe slechter de rating dus is, hoe duurder het voor een onderneming wordt om geld te lenen. Een rating wordt toegekend door een daarin gespecialiseerd bedrijf. De grootste ratingbureaus zijn Moody's Investors Service en Standard & Poor's. Crisisplan (financieel) Een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dekkingsgraad Dit betreft de nominale dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto-activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto-activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Dekkingstekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een situatie van dekkingstekort indien de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's te dekken. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps. DNB De Nederlandsche Bank. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het pensioenfonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Minimaal vereist eigen vermogen: De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het pensioenfonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Vereist eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast.
83
FED De Federal Reserve System of Federal Reserve of informeel ook wel The Fed is de federale, centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika, vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Fiduciair Management Fiduciair management is te omschrijven als een integrale en objectieve oplossing voor pensioenfondsen met verschillende behoeften binnen vermogensbeheer. Bij fiduciair management worden oplossingen aangedragen voor strategische, tactische en operationele vraagstukken in combinatie met een op maat gesneden verslaglegging. Financieel Toetsingskader (FTK) De door DNB uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Futures Termijncontract, waarin toekomstige aankoop en verkoop van financiële waarden zijn vastgelegd. Futures worden gebruikt om beleggingsrisico’s af te dekken, maar ook voor de uitvoering van (global) tactische asset allocatie. Gedragscode Schriftelijk stuk waarin regels en richtlijnen worden gegeven ter voorkoming van belangenconflicten tussen het zakelijk belang en de privébelangen van bij het pensioenfonds betrokken personen en van misbruik van vertrouwelijke informatie. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn olie, graan en metalen. Hedgefondsen Fondsen waarbij gebruik wordt gemaakt van een brede selectie van beleggingsstrategieën en beleggingsinstrumenten om onder alle (markt-)omstandigheden een positief (absoluut) rendement te halen. Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een lange termijn herstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een korte termijn herstelplan op. Het korte termijn herstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijf jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. Herverzekering Het door een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk onderbrengen van een pensioenregeling in een levensverzekeringsovereenkomst en/of het door een pensioenfonds onderbrengen van (extra hoge) risico’s bij een levensverzekeraar, zoals het overlijdensrisico en invaliditeitsrisico van deelnemers. Indexatie Zie toeslagverlening. Investment grade Obligaties met een credit rating van BBB of hoger.
84
ISDA/CSA overeenkomst Een ISDA overeenkomst is een standaard contract dat OTC-transacties tussen institutionele financiële partijen mogelijk maakt. CSA is een bijlage bij het ISDA-contract waarin partijen afspraken maken over het wederzijds te leveren en te accepteren onderpand. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de pensioenverplichtingen, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling. Life Cycle Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel pensioensparen kan worden belegd in de Life Cycle. Het principe van Life Cycle-beleggen is dat er wordt belegd in een risicoprofiel waarbij de samenstelling van de beleggingsmix is afgestemd op het aantal jaren tot aan de pensioendatum. Leeftijdsterugstelling Leeftijdsterugstelling wil zeggen dat de verwachte levensduur van de deelnemers langer is – bijvoorbeeld één jaar – dan volgens de algemene sterftetafel wordt aangegeven. Bij toepassing van de leeftijdsterugstelling wordt de pensioenvoorziening hoger: er moeten dan meer pensioenjaren uitgekeerd worden. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Matching portefeuille/ Return portefeuille De matching portefeuille is het deel van de beleggingsportefeuille dat is ingericht om de rentegevoeligheid van de activa met de rentegevoeligheid van de passiva van een pensioenfonds af te stemmen. De return portefeuille is het deel van de beleggingsportefeuille dat is ingericht om extra rendement te genereren. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Minimaal vereist eigen vermogen Zie eigen vermogen. Onderdekking (dekkingstekort) Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. Opkomende markten Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark.
85
OTC (Over the counter) Deze term heeft betrekking op financiële transacties die niet via de beurs verlopen, maar die direct tussen twee partijen afgesloten worden Overige beleggingen Beleggingen anders dan de voor een pensioenfonds meer traditionele beleggingen zoals aandelen en vastrentende waarden. Onder overige beleggingen vallen de categorieën grondstoffen en hedgefondsen. Partnerpensioen Benaming voor een vorm van nabestaandenpensioen ten behoeve van de ongehuwde partner met wie een ongehuwde deelnemer aan de pensioenregeling een gezamenlijke huishouding voert, conform bepalingen in het pensioenreglement. Bij ministeriële resolutie van 23 maart 1988, Nr. DB/7016, zijn partnerpensioenregelingen aangewezen als pensioenregelingen in de zin van de Wet op de loonbelasting, mits voldaan wordt aan de in de Resolutie gestelde voorwaarden. Pensioenfederatie In de Pensioenfederatie zijn drie instellingen gefuseerd: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). De Pensioenfederatie vertegenwoordigt via deze koepels de aangesloten pensioenfondsen. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen kunnen maken op basis van (mogelijke) veranderingen in persoonlijke en/of werksituatie. Pensioenrecht Een recht op ingegane pensioenuitkeringen. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prepensioen Het pensioen ter overbrugging van de periode tussen het moment van vervroegde pensionering en het moment waarop het levenslange ouderdomspensioen ingaat. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV. De prognosetafels worden verder aangeduid met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven, bijvoorbeeld GBM en GBV 2012-2062. Quorum Het aantal bestuursleden dat aanwezig moet zijn in een vergadering om geldige besluiten te kunnen nemen. Raad van toezicht In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het intern toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een raad van toezicht die het functioneren van het bestuur toetst en jaarlijks daarover aan het bestuur rapporteert.
86
Renterisico Het risico dat rentefluctuaties - als gevolg van ontoereikende afstemming tussen rentegevoelige activa en passiva op het gebied van rentelooptijden en rentevoet - leiden tot ongewenste effecten op balans en resultaat. (Rente)swap Ruil van rendement op een vastgestelde lange rente tegen een variabele korte rente gedurende een vastgestelde looptijd. Reservetekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. Risicobudget Het risicobudget is een maatstaf voor de variantie van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Dit wordt afgeleid van langetermijn assumpties over de risicograad van de beleggingsrendementen (op de strategische norm portefeuille) ten opzichte van de verplichtingen (reëel-nominaal). Hiervoor dienen onder meer als input zeer langetermijn reeksen over prijsontwikkelingen in de diverse beleggingscategorieën die onderdeel uitmaken van de strategische norm portefeuille. Risicopremie Dit is de premie voor risicodekking. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen. Sterftetafels Zie prognosetafels. Stichtingskapitaal en reserves Zie eigen vermogen. Strategische norm portefeuille De strategische normportefeuille is een schaduwportefeuille waarin het pensioengeld in theorie belegd zou kunnen worden. De normportefeuille is dan ook, net als de werkelijke portefeuille, omgeven met regels en afspraken. De normportefeuille bestaat uit meerdere beleggingscategorieën, bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden. Elke categorie heeft een bepaalde weging. Verder wordt per categorie een 'belegbare' index afgesproken die als vergelijkingsmaatstaf geldt. Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van uw pensioenaanspraken Tracking error In het vermogensbeheer gehanteerd begrip waarmee een indicatie wordt gegeven van de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en de waardeontwikkeling van een benchmark.
87
Uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenfonds over de uitvoering van één of meer pensioenregelingen. UPO Uniform Pensioenoverzicht, een overzicht van de pensioenaanspraken dat jaarlijks aan de actieve deelnemers wordt gestuurd. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Vereist eigen vermogen Zie eigen vermogen. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een visitatiecommissie die tenminste één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
88
Stichting Pensioenfonds Cargill Postbus 501 9700 AM Groningen www.cargillpensioen.nl
89