GGD Midden-Nederland Postbus 51 3700 AB Zeist T 033 – 608 60 86 F 033 – 608 60 00 Internet: www.ggdmn.nl E-mail:
[email protected] Bezoekadres De Dreef 5
GGD Midden-Nederland Rapport Senioren in Beeld 2006
Meer weten?
GGD Midden-Nederland Rapport Senioren in Beeld 2006
Openingstijden 8.30 uur – 17.00 uur Resultaten van een gezondheidsenquête onder zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder in de regio Midden-Nederland
Voorwoord Geachte lezer, Ruim één op de zeven inwoners in onze regio is 65 jaar of ouder. En dat worden er elk jaar meer. De meesten van hen wonen zelfstandig. Om zicht te krijgen op de gezondheid, de leefstijl, welzijn en zorg van deze senioren heeft de GGD onderzoek gedaan. Dit onderzoek maakt deel uit van een regelmatig terugkerende cyclus, zoals vastgelegd in de Wet Collectieve Preventie. In dit rapport staan de regionale resultaten van het onderzoek beschreven. Met deze resultaten willen we beleidsmakers in gemeenten en organisaties handvaten aanreiken om hun beleid en activiteiten zo in te richten dat ze senioren in staat stellen zo gezond mogelijk te leven. Zo heeft het vorige onderzoek, vijf jaar geleden, geleid tot een groot aantal lokale gezondheidsprojecten op het gebied van eenzaamheid, vallen en bewegen voor senioren. Aan het welslagen van het onderzoek ‘Senioren in Beeld’ hebben velen een bijdrage geleverd. Allereerst dank aan alle 7628 respondenten die bereid zijn geweest tijd vrij te maken voor het invullen van de vragenlijst. Zonder hen was het niet mogelijk geweest het onderzoek uit te voeren en de resultaten in dit rapport te presenteren. Ook de leden van de consultatiegroep worden bedankt voor het denkwerk bij de opzet en verdere uitvoering van het onderzoek. Ik hoop dat de resultaten van dit onderzoek weer net zo inspirerend zullen zijn, zodat de groeiende groep senioren langer gezond en zelfstandig kan blijven. Mevr. N. van Tankeren Hoofd afdeling Gezondheidsbevordering & Epidemiologie GGD Midden-Nederland
1
2
Inhoudsopgave
Samenvatting .............................................................................................................. 7 Regionale aandachtspunten .................................................................................... 11 1. Inleiding ................................................................................................................. 15 1.1
Achtergrond .......................................................................................................15
1.2
Het seniorenonderzoek...................................................................................... 15
1.3
Leeswijzer ..........................................................................................................16
2. Kenmerken van de onderzoekspopulatie........................................................... 17 2.1
Bereik en representativiteit ................................................................................ 17
2.2
Demografische en achtergrondkenmerken ....................................................... 17
2.3
Conclusies hoofdstuk 2...................................................................................... 19
3. Lichamelijke gezondheid ..................................................................................... 21 3.1
Ervaren gezondheid........................................................................................... 21
3.2
Chronische ziekten en aandoeningen ............................................................... 22
3.3
Lichamelijke beperkingen .................................................................................. 23
3.4
Valincidenten ..................................................................................................... 24
3.5
Conclusies hoofdstuk 3...................................................................................... 25
4. Psychische gezondheid ....................................................................................... 27 4.1
Depressieve klachten......................................................................................... 27
4.2
Angstklachten ....................................................................................................28
4.3
Gebruik van slaap- en kalmerende middelen .................................................... 29
4.4
Psychosociale problemen en zorgen................................................................. 30
4.5
Eenzaamheid ..................................................................................................... 31
4.6
Persoonlijke competentie................................................................................... 31
4.7
Conclusies hoofdstuk 4...................................................................................... 32
5. Leefgewoonten...................................................................................................... 35 5.1
Roken.................................................................................................................35
5.2
Alcoholgebruik ................................................................................................... 36
5.3
Beweging ...........................................................................................................37
5.4
Overgewicht ....................................................................................................... 39
5.5
Conclusies hoofdstuk 5...................................................................................... 40
6. Zelfredzaamheid en zorggebruik......................................................................... 41 6.1
Zelfredzaamheid in algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)................ 41
6.2
Contact zorgvoorzieningen ................................................................................ 42
6.3
Gebruik professionele zorg................................................................................ 43
6.4
Ontvangen van mantelzorg................................................................................ 43
6.5
Geven van mantelzorg....................................................................................... 44
6.6
Belasting van de mantelzorger .......................................................................... 46
6.7
Conclusies hoofdstuk 6...................................................................................... 46
7. Sociale en fysieke omgeving............................................................................... 49 7.1
Activiteiten en contacten met anderen............................................................... 49
7.2
Woonsituatie ...................................................................................................... 50
7.3
Verhuiswensen .................................................................................................. 51
7.4
Aanpassingen aan de woning............................................................................ 51
7.5
Milieu problemen................................................................................................ 52
7.6
Leefbaarheid voor ouderen in eigen gemeente................................................. 52
7.7
Conclusies hoofdstuk 7...................................................................................... 53
8. Kwetsbare ouderen............................................................................................... 55 8.1
Ouderdom en kwetsbaarheid............................................................................. 55
8.2
Ouderen met een hoge draaglast en geringe draagkracht................................ 55
8.3
Zorggebruik van kwetsbare ouderen ................................................................. 57
8.4
Conclusies hoofdstuk 8...................................................................................... 58
Literatuur ...................................................................................................................59 Bijlage 1: Respons, representativiteit en weging .................................................. 63 Bijlage 2: Werkwijze.................................................................................................. 65 Bijlage 3: Vragenlijst................................................................................................. 67
GGD Midden-Nederland Rapport Senioren in Beeld 2006
Resultaten van een gezondheidsenquête onder zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder in de regio Midden-Nederland
Samenvatting In navolging van het seniorenonderzoek in 2001 is in het najaar van 2006 een gezondheidsenquête gehouden onder zelfstandig wonende senioren van 65 jaar en ouder in de regio. 7628 personen hebben de vragenlijst ingevuld, de respons was 65%. Mannen en personen van 65 tot 75 jaar zijn iets oververtegenwoordigd in de onderzoekspopulatie. Lichamelijke gezondheid Driekwart van de respondenten voelt zich gezond. Echter 3 op de 5 ouderen heeft te kampen met tenminste één chronische ziekte of langdurige aandoening. De meest voorkomende aandoening en klachten bij ouderen zijn hoge bloeddruk (35%), gewrichtsslijtage aan heupen of knieën (28%), botontkalking (13%), ernstige rugaandoening (13%) en diabetes mellitus (12%). In de afgelopen vijf jaar is zowel het aantal 65-plussers met een matig of slecht ervaren gezondheid als met een chronische aandoening in de regio toegenomen. Vooral hoge bloeddruk, osteoporose en ernstige rugaandoeningen komen vergeleken met 5 jaar geleden meer voor. Ruim een kwart van de respondenten ervaart een lichamelijke beperking. Naast gezichtsbeperkingen (8%) en gehoorbeperkingen (8%) ervaren de respondenten vooral mobiliteitsbeperkingen (22%). Eén op 6 respondenten is in een periode van drie maanden tenminste één keer gevallen. Hierbij heeft 42% een lichamelijk letstel opgelopen. Over het algemeen komen chronische aandoeningen en lichamelijke beperkingen meer voor bij mensen met psychosociale problemen en mensen met overgewicht. Vanwege de ongezonde leefstijl en verdere vergrijzing van de bevolking is het te verwachten dat de absolute omvang van ouderen met chronische aandoeningen, lichamelijke beperkingen en opgelopen letsels na valincidenten in de komende jaren zal toenemen. Psychische gezondheid Eén op de 6 respondenten kampt met depressieve klachten en 9% heeft angstklachten. Deze aandoeningen hangen sterk met elkaar samen. Bij 8% komen beide klachten voor. Risicogroepen voor zowel depressieve- als angstklachten zijn mensen met psychosociale problemen en mensen die over weinig persoonlijke competentie beschikken. Een derde van de ouderen in Midden-Nederland heeft één of meerdere problemen die hen dag en nacht bezighouden. Meest genoemde psychosociale problemen zijn: het verlies van een dierbare (16%), gezondheidsproblemen (12%), vergeetachtigheid (9%), zorgen over de toekomst (9%) en zorgen over het zelf niet meer kunnen redden (7%). Ruim 2 op de 5 respondenten voelt zich eenzaam: 36% is matig eenzaam en 6% is ernstig tot zeer ernstig eenzaam. Deze cijfers zijn ongunstiger vergeleken met landelijke percentages. Ongunstig is ook dat in de afgelopen 5 jaar het aantal eenzame ouderen in de regio is toegenomen. Slaapproblemen hangen sterk samen met de psychische gezondheid. In MiddenNederland gebruikt een kwart van de ouderen slaap- en kalmeringstabletten. Een groot deel van de gebruikers slikt ze bijna elke dag en 60% van de gebruikers slikt ze al langer dan 2 jaar. Ouderen die deze tabletten slikken zijn in het afgelopen kwartaal vaker gevallen vergeleken met niet-gebruikers (24% tegenover 15%). Eén op de 5 ouderen beschikt over weinig persoonlijke competenties. Deze ouderen hebben beperkte sociale vaardigheden, onvoldoende probleemoplossend vermogen en weinig zelfvertrouwen. Weinig persoonlijke competentie komt vooral voor bij eenzame ouderen en mensen met een slechte psychische gezondheid.
5
Leefgewoonten Eén op de 8 ouderen rookt en ruim een kwart van de rokers wil graag stoppen met roken. Eén op de 9 respondenten overschrijdt de norm van verantwoord alcoholgebruik. Voor de mannen betekent dit dat ze gemiddeld meer dan drie glazen alcohol per dag drinken en voor de vrouwen meer dan twee glazen. 6% van de respondenten drinkt minstens één dag per week 6 of meer glazen alcohol. Dit excessief drinkgedrag komt meer voor bij rokers, hoger opgeleiden en in de jongere leeftijdsgroep 65 tot 74 jaar. De groep van excessieve drinkers is in de afgelopen 10 jaar landelijk fors toegenomen. 63% van de respondenten voldoet aan de norm voor gezond bewegen en 59% doet aan sportbeoefening. Populaire sporten onder ouderen zijn: fietsen (52%), Meer Bewegen voor Ouderen (14%) en zwemmen (10%). Ondanks de lichaamsbeweging heeft toch nog 43% van de respondenten overgewicht en 14% obesitas. Landelijk en ook in de regio is hierin een ongunstige trend te zien. Zo is in Midden-Nederland het aantal mannen met obesitas in de afgelopen 3 jaar sterk toegenomen. De resultaten ten aanzien van roken, alcoholgebruik, bewegen en overgewicht komen in grote lijnen overeen met landelijke gegevens. Zelfredzaamheid en zorg Eén op de 8 respondenten heeft te maken met beperkingen bij activiteiten in het dagelijks leven. De meest voorkomende beperkingen hebben te maken met een afnemende mobiliteit zoals trap op- en aflopen en zich verplaatsen buitenshuis. In de regio is in de afgelopen 5 jaar het aantal ouderen dat beperkingen in de zelfredzaamheid ervaart toegenomen. Eén op de 6 respondenten heeft in het afgelopen jaar een nacht of langer in het ziekenhuis gelegen. In totaal ontvangt 17% van de respondenten professionele hulp; zo krijgt 15% huishoudelijke hulp, 5% hulp bij de persoonlijke verzorging, 2% verpleging en 2% dagopvang of dagbehandeling. Er is een grote behoefte aan extra hulp vooral hulp bij kleine reparaties en klusjes in en bij huis, onderhoud van de tuin, schoonmaken van de woning, vervoer en invullen van formulieren en regelen van geldzaken. 10% van de respondenten krijgt mantelzorg en eenzelfde percentage respondenten geeft mantelzorg. Deze percentages liggen lager dan landelijk. Ouderen die mantelzorg krijgen, ontvangen met name hulp in de huishouding, begeleiding bij vervoer en administratieve hulp. Mantelzorg die de respondenten zelf geven is meestal vanwege geestelijke achteruitgang en psychische problemen. In de afgelopen 5 jaar is het aantal mantelzorgers sterk toegenomen, ook is de mantelzorg intensiever geworden. De mantelzorg wordt vooral als zwaar ervaren wanneer de zorg gegeven wordt aan partner of kinderen of als de zorg gegeven wordt vanwege geestelijke achteruitgang of psychische problemen. Sociale en fysieke omgeving In de afgelopen 5 jaar zijn de ouderen in de regio meer verenigingsactiviteiten en betaald werk gaan doen. Ook zijn ze meer gaan internetten en e-mailen. Daarentegen is het bibliotheekbezoek, het klussen bij anderen en het uitvoeren van een hobby of volgen van een cursus afgenomen. Een kwart van de respondenten ervaart belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis. De ouderen zijn vooral belemmerd door een slechte gezondheid (48%), ze vinden het moeilijk om alleen te gaan (25%) of hebben geen vervoer (23%). 16% van de respondenten woont in een woonvorm speciaal voor ouderen. Eén op de 5 ouderen wil graag verhuizen: 39% wil verhuizen naar een aangepaste woning, 30% naar een aangepaste woning met zorg en 31% naar een reguliere woning.
6
Men wil het liefst verhuizen naar een kleinere woning zonder trap, dichtbij winkels en het openbaar vervoer gelegen. Naast verhuiswensen hebben de respondenten ook wensen om hun woning aan te passen. Zo wenst 13% minimaal één aanpassing aan de woning, hiervan wenst 62% aanpassingen aan het toilet, 55% aan de douche en 26% wil graag een traplift. Om de ouderen meer te betrekken in de samenleving, is het belangrijk dat de leefbaarheid voor ouderen in de eigen gemeente verbeterd wordt. Door de respondenten worden de volgende onderwerpen als belangrijk ervaren: de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, respect voor ouderen en goede bereikbaarheid van voorzieningen. De hondenpoep en rommel op straat, het slechte onderhoud van wegen en groen en geluidsoverlast zijn directe irritaties die de respondent in zijn woonomgeving opdoet. Kwetsbare ouderen ‘Succesvol ouder worden’ is tegenwoordig het motto. Ondanks deze positieve geluiden leven vele oudere mensen met ernstige ziekten en lichamelijke of psychische beperkingen. Deze mensen zijn vaak kwetsbaar. Kwetsbaarheid kan ook omschreven worden in termen van draaglast en draagkracht. Als het evenwicht tussen de draaglast en de draagkracht ontbreek, is er sprake van kwetsbaarheid. Ouderen met een hoge draaglast hebben te kampen met lichamelijke en/of psychische beperkingen (ook wel zelfzorgproblemen genoemd). Volgens een gemiddelde maat voor zelfzorgproblemen heeft 14% van de respondenten hier last van. In Midden-Nederland leeft 12% van de 65-plussers alleen en zelfstandig en heeft een inkomen onder de € 900,-. Deze ouderen hebben een geringe draagkracht. Door het ontbreken van twee belangrijke hulpbronnen (afwezigheid van een partner en het ontbreken van een redelijk inkomen) kunnen zij mogelijk geen beroep doen op anderen voor hulp in het dagelijks leven. In Midden-Nederland zijn 3.100 kwetsbare ouderen (circa 4%). Zij hebben te maken met een hoge draaglast en een geringe draagkracht. Van deze groep ouderen krijgt 26% (circa 800 ouderen) in het geheel geen hulp.
7
10
Regionale aandachtspunten Behoud van zelfredzaamheid, een belangrijke zaak! Nederland is aan het vergrijzen. In Midden-Nederland is het aandeel 65-plussers in de totale bevolking 13%. Dit percentage zal de komende decennia flink toenemen. Ouderdom komt met gebreken, wordt wel gezegd. En die ‘gebreken’ zullen ook toenemen. Op dit moment heeft in regio Midden-Nederland bijna 60% van de ouderen tenminste één chronische ziekte of langdurige aandoening. Daarnaast zien we nu al een sterke toename van het aantal ouderen met osteoporose en ernstige rugklachten. Tegelijkertijd stimuleren we ouderen om met hun gebreken zolang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Dit lukt alleen als ouderen hun zelfredzaamheid en welbevinden weten te behouden. Aandachtspunten: x Naast hulp in huis hebben veel ouderen behoefte aan ondersteuning bij het zelfstandig wonen in hun directe woonomgeving. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn: - het vervoer; - voorzieningen in de buurt (gezondheids- en winkelvoorzieningen); - toegankelijkheid en veiligheid van de wijk en openbare ruimte. x De bekendheid van ouderenvoorzieningen kan worden verbeterd. Publieksinformatie speelt hierbij een belangrijke rol (ouderenadviseurs en het WMO loket). Daarbij gaat het niet enkel om informatie over praktische zaken en inkomensondersteunende voorzieningen, maar vooral om iemands totale welzijn. Het kan dan nodig zijn om iemand door te verwijzen naar andere instanties bijvoorbeeld voor informatie om mantelzorgondersteuning en psychische hulpvragen. Om goede doorverwijzing mogelijk te maken is een sociale kaart en onderling contact van die organisaties op regionaal- en gemeentelijk niveau een voorwaarde. x Een grote bedreiging voor de zelfredzaamheid is vallen in en om het huis. Zeker als men ook nog osteoporose heeft. De botten worden dan zo zwak dat men snel iets kan breken. Valpartijen, ook zonder ernstige verwondingen, kunnen grote psychosociale ongemakken (beperkte mobiliteit en een verminderde zelfredzaamheid) met zich meebrengen. Dit onderstreept het belang van valpreventie. Hiervoor is een combinatie van maatregelen nodig. De uitdaging is om het niet te laten bij eenmalige acties, maar de preventie en structureel karakter te geven. De preventie van valongelukken zou zoveel mogelijk gericht moeten zijn op risicogroepen, met name ouderen met mobiliteitsstoornissen, ouderen die eerder gevallen zijn, ouderen die slaap- en kalmeringsmiddelen gebruiken en oudere ouderen. Aangezien veel mensen niet weten wanneer ze risico lopen op osteoporose en wat ze zelf kunnen doen om hun botten sterk en gezond te houden, is informatie hierover zeer wenselijk. Bij activiteiten rond valpreventie zou dit meegenomen kunnen worden. Voor meer informatie en verwijzingen zie de beleidskaart gezonde leefstijl op www.ggdmn.nl
Psychische problematiek: een glijdende schaal tussen gezond en ziek. Depressie, angststoornissen en eenzaamheid komen veel voor bij ouderen. Ruim twee op de vijf ouderen in Midden-Nederland heeft er last van. De psychische problemen kunnen aanzienlijke beperkingen geven in het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven. Ouderen hebben niet vaker psychische problemen dan jongeren, wel kunnen de problemen er anders uitzien en worden ze mede daardoor niet altijd als psychisch probleem herkend en behandeld. Een van de oorzaken van psychische problemen zijn vaak ingrijpende negatieve gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld een verlieservaring. Vooral ouderen met weinig persoonlijke competenties hebben moeite om deze gebeurtenissen te verwerken. Ze slikken langdurig slaap- of kalmerende middelen maar dit is meestal niet afdoende voor hun problemen.
8
11
Aandachtspunten: x Het bevorderen van psychische gezondheid en preventie van (ernstige) psychische problematiek is complex. Het gaat om een integrale aanpak, gericht op persoonsgebonden factoren, omgevingsgebonden factoren en levensgebeurtenissen. Dit betekent een combinatie van maatregelen waarbij samenwerking van meerdere organisaties nodig is. x Voor de aanpak van depressie en angst wordt aanbevolen om de preventie te richten op: - algemene voorlichting, ‘agendasetting’ en mentaliteitsverandering rondom psychische stoornissen; - verbeteren van vroegherkenning en betere bekendheid en toegankelijkheid van de hulpverlening en zorg; - het versterken van de persoonlijke competenties bij de risicogroepen (alleenstaanden, vrouwen, ouderen die beperkt zijn door hun lichamelijke gezondheid); - het werken aan een ondersteunende en gezonde leefomgeving (het bevorderen van de sociale cohesie in buurten). x Voor de aanpak van eenzaamheid is het belangrijk dat: - er bij de lokale partijen samenwerking en afstemming rondom de signalering en aanpak van eenzaamheidsproblematiek bij ouderen is; - de preventie zich richt op groepen waar het risico op eenzaamheid is verhoogd en dat men actief deze groepen probeert te bereiken; - Cruciaal is de stap van vraagverheldering naar het bieden van aanbod. Dat aanbod moet zoveel mogelijk aansluiten bij de behoefte van de betreffende oudere. - Door de diverse oorzaken en uitingen van eenzaamheid, zal het lokale aanbod een combinatie moeten zijn van verschillende soorten activiteiten. Zo gaat het niet alleen om activiteiten op het gebied van tijdsbesteding en educatie, maar vooral ook om cursussen en gespreksgroepen (depressie, angst, vriendschap, zingeving etc.). x Naar aanleiding van hun psychische problemen slikken veel ouderen slaap- en kalmeringsmiddelen voor langere tijd. Dit is verontrustend omdat deze middelen verslavend werken en mede de oorzaak zijn van valongelukken. Om bewustwording van onderliggende psychische klachten te creëren is psycho-educatie en deskundigheidsbevordering aan intermediairen (zoals huisartsen, apothekers, thuiszorg) nodig. Voor meer informatie en verwijzingen zie de beleidskaart depressiepreventie op www.ggdmn.nl
Verbetering van de leefstijl geeft gezondheidswinst Verbetering van de leefstijl kunnen het ontstaan van ziekten, maar ook het beloop van een reeds bestaande ziekte beïnvloeden. Gezonde leefgewoonten zijn van groot belang voor het langer zelfstandig functioneren van ouderen. Belangrijke leefstijlfactoren voor ouderen zijn voeding, beweging, roken en alcoholgebruik. Leefstijlfactoren en gezondheid zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Zo hebben voldoende beweging en een goede voeding een beschermende werking op ziekten als hart- en vaatziekten, diabetes, kanker, osteoporose en depressiviteit. Ook zorgen zij voor een gezond lichaamsgewicht. In de laatste jaren zien we dat het overmatig alcoholgebruik onder 65-plussers sterk aan het toenemen is. Overmatig alcoholgebruik verhoogt het risico op verschillende vormen van kanker en heeft negatieve gevolgen op diverse organen en systemen in het menselijk lichaam zoals lever, nieren, centraal zenuwstelsel, immuunsysteem en hart en bloedvaten. Bovendien verdraagt het lichaam op oudere leeftijd alcohol slechter dan op jonge leeftijd. Zeker in combinatie met medicijngebruik. Aandachtspunten: x Het bevorderen van de gezonde leefstijl bij ouderen heeft al enige tijd de aandacht. Niet voor niets, preventie loont zeker ook op dit terrein. De aandacht gaat nu vaak uit naar meer bewegen en gezonde voeding, dit moet vooral aandacht blijven krijgen. Maar aandacht is ook nodig voor overmatig alcoholgebruik. Hierbij ligt nu de nadruk vaak op de jeugd, maar onder (jongere)ouderen is het een steeds groter wordend probleem. Nodig is een meer sporenaanpak. Zo is er meer informatie over 12
9
alcoholgebruik onder ouderen nodig. Daarnaast zou de signalering en doorverwijzing verbeterd moeten worden. Voor meer informatie en verwijzingen zie de beleidskaart gezonde leefstijl op www.ggdmn.nl
Mantelzorgers, een nijpend tekort? Gezondheidsproblemen leiden vaak tot beperkingen. De meeste ouderen krijgen op een gegeven moment problemen om bepaalde activiteiten, zoals stofzuigen of zichzelf wassen, zelfstandig te verrichten. Ze krijgen behoefte aan persoonlijke hulp en zorg. Met de invoering van de WMO is het zo geregeld dat de huishoudelijke verzorging in eerste instantie geleverd moeten worden vanuit het informele circuit (mantelzorg, vrijwilligers) en pas in tweede instantie uit het professionele circuit. Voldoende mantelzorg is een belangrijke voorwaarde om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen dat mantelzorg nodig heeft toe. Haaks op deze ontwikkeling staat echter een afname van het potentieel aan mantelzorgers. Het individualisme, stijging van het aantal werkende vrouwen en het oprekken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn ontwikkelingen die ervoor zorgen dat er weinig mantelzorgers voorhanden zijn. Hierdoor is de druk voor de weinige mensen die mantelzorg geven vaak erg groot. Aandachtpunten: x De gemeente worden geadviseerd om via een krachtig en innovatief beleid mantelzorgers in de toekomst te ondersteunen in preventieve en actieve zin: - zorg voor een goed systeem van vroegsignalering door professionele zorgverleners ten aanzien van overbelasting door mantelzorgers. Veel mantelzorgers die zorgen voor hun partner of kind of vanwege geestelijke achteruitgang of psychische problematiek geven aan overbelast te zijn; - benoem het onderwerp mantelzorg als een vast onderdeel van alle prestatievelden van het WMO-beleid; - verricht meer lokaal onderzoek naar de omvang, wensen en behoeften van mantelzorgers, nu en in de toekomst, bijvoorbeeld door meer in gesprek te gaan met de mantelzorgers zelf en de betrokken ondersteuningsorganisaties; - investeer meer in concrete ondersteuningsprojecten voor mantelzorgers; - houd bij de beoordeling voor huishoudelijke zorg rekening met de draagkracht en draaglast van mantelzorgers en - zorg voor een directe relatie tussen een steunpunt mantelzorg en de lokale loketten.
10
13
14
1. Inleiding 1.1
Achtergrond
De GGD heeft vanuit de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) de taak inzicht te geven in de gezondheidstoestand van de inwoners van het werkgebied van de GGD. Dat doet de GGD door zelf lokaal onderzoek te doen. De gegevens uit deze onderzoeken worden door veel gemeenten gebruikt als basis voor het opstellen van de nota lokaal gezondheidsbeleid. Naast een nota Lokaal gezondheidsbeleid stellen gemeenten vanaf 2007 ook de nota Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) op. Met de WMO zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van de burgers die niet in staat zijn om op eigen kracht deel te nemen aan de samenleving. Naast het bieden van zorg voor de kwetsbare burger waaronder veel ouderen, wordt van de gemeente verwacht dat ze zorgen voor een goed en bruikbaar stelsel van diensten en voorzieningen, inclusief een preventief beleid. Omdat het aantal senioren de komende jaren flink zal stijgen, is het van toenemend belang dat een goed onderbouwd lokaal beleid voor senioren ontwikkeld wordt. 1.2
Het seniorenonderzoek
In navolging van een seniorenonderzoek in 2001 is in het najaar van 2006 een gezondheidsenquête gehouden onder senioren van 65 jaar en ouder. Dit onderzoek is uitgevoerd in alle 21 gemeenten van de regio Midden-Nederland. Het seniorenonderzoek 2006 heeft tot doel: actuele gegevens te verkrijgen over de gezondheidssituatie, de zelfredzaamheid, de leefsituatie en de behoefte aan woon-, zorg- en andere voorzieningen van zelfstandig wonende (niet-geïnstitutionaliseerde) 65-plussers in de regio Midden- Nederland. De regionale gegevens uit dit onderzoek staan in dit rapport weergegeven De informatie uit dit onderzoek dient als basis voor gemeenten en GGD om beleid uit te zetten en/of aan te passen. Dit betreft niet alleen het terrein van (preventieve) gezondheidszorg maar ook terreinen waarmee een groot raakvlak bestaat, zoals WMO, sportbeleid en huisvestingsbeleid. De informatie vormt tevens een belangrijke basis voor de productontwikkeling van preventieve instellingen zoals Thuiszorg organisaties, Stichtingen Welzijn Ouderen en GGZ. De GGD heeft bij het seniorenonderzoek niet alleen gegevens verzameld, maar 65plussers ook de gelegenheid gegeven informatie over gezondheidsthema’s bij de GGD aan te vragen. Hier hebben 1512 senioren gebruik van gemaakt (20% van alle respondenten). De meeste informatie is aangevraagd over bewegen (48%), voeding (47%), suikerziekte (27%) en dementie (22%). In de begeleidende brief is tevens gericht verwezen naar het lokale aanbod met betrekking tot de aangevraagde gezondheidsthema’s. Er zijn van het seniorenonderzoek ook 21 lokale verslagen verschenen. Daarnaast zijn de resultaten van alle afzonderlijke gemeenten in de digitale gezondheidsatlas van GGD Eemland en GGD Midden-Nederland opgenomen (zie www.ggdatlas.nl ). Dit rapport en de lokale verslagen zijn te vinden op de website van de GGD MiddenNederland (www.ggdmn.nl onder: info over onderzoek). Hier kunt u ook achtergrondinformatie over het onderzoek vinden (bijvoorbeeld de vragenlijst). Tevens is op de website informatie beschikbaar over het aanbod van de GGD en andere organisaties op het gebied van preventie bij ouderen.
11
15
1.3
Leeswijzer
De opzet van het rapport is als volgt. De resultaten zijn al dan niet uitgesplitst naar geslacht en/of leeftijdsgroep weergegeven, afhankelijk van de omvang van het probleem. Waar mogelijk worden landelijke referentiecijfers gepresenteerd en wordt er ingegaan op landelijke trends. Voor een aantal onderwerpen zijn veranderingen onderzocht op basis van het seniorenonderzoek uit 2001. Bij elk onderwerp is aangegeven wat de risicogroepen zijn. Tevens wordt bij een aantal hoofdonderwerpen nadere achtergrondinformatie gegeven in speciale kaders. Elk hoofdstuk eindigt met conclusies, waarbij tevens aan de orde komt in hoeverre de regio afwijkt van het landelijk gemiddelde. Het laatste hoofdstuk in dit rapport is beschouwend en handelt over kwetsbare ouderen. In de samenvatting zijn de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek weergegeven. In bijlage 1 vindt u informatie over de respons en representativiteit. Een uitgebreidere toelichting op de analysemethoden, de werkwijze bij de dataverzameling en de onderbouwing van de vragenlijst is te lezen in bijlage 2.
16
2. Kenmerken van de onderzoekspopulatie
2.1
Bereik en representativiteit
Aan 11.690 willekeurig gekozen mensen van 65 jaar en ouder, woonachtig in regio Midden-Nederland, is een vragenlijst gestuurd. 65% van deze groep heeft de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd (in totaal 7628 senioren). De onderzoekspopulatie is 10% van de totale bevolking van 65 jaar en ouder in regio Midden-Nederland. De onderzoeksgroep is niet geheel representatief naar leeftijd en geslacht. Personen uit de leeftijdscategorie van 75 jaar en ouder zijn iets ondervertegenwoordigd (43% tegen verwacht 45%) en mannen zijn oververtegenwoordigd in de onderzoeksgroep (44% tegen verwacht 42%). Omdat de onderzoekspopulatie niet representatief is, zijn de resultaten in deze rapportage zoveel mogelijk uitgesplitst naar geslacht en indien nodig naar leeftijdscategorie (zie verder bijlage 1). 2.2
Demografische en achtergrondkenmerken
In de onderstaande tabellen en grafieken zijn de demografische en achtergrondkenmerken van de onderzoekspopulatie weergegeven. Tabel 2.1 Demografische kenmerken naar leeftijdscategorie en geslacht
65-74 jaar
Man Aantal % 1994 60
Vrouw Aantal % 2369 55
Totaal Aantal % 4363 57
75 jaar en ouder
1329
40
1915
45
3244
43
Totaal
3323
100
4284
100
7607
100
Tabel 2.2 Etniciteit volgens VNG-classificatie* naar leeftijdscategorie en geslacht
Man
Vrouw 65-74 75-plus jaar 90,7% 93,7%
Totaal
Nederlands
65-74 jaar 92,5%
Surinaams
0,4%
0,2%
0,6%
0,4%
0,4%
Antilliaans, Arubaans
0,2%
-
0,2%
0,2%
0,1%
Turks
0,1%
-
-
-
-
Marokkaans
0,8%
0,2%
0,3%
-
0,3%
Overig westers
3,0%
2,1%
4,4%
3,0%
1,4%
Overig niet-westers
3,2%
3,4%
3,9%
2,7%
4,0%
75-plus 94,1%
93,8%
* In de indeling van de VNG-classificatie wordt op grond van drie geboortelandgegevens (geboorteland van respondent zelf, en van vader en moeder) en de etniciteit van een persoon vastgesteld. In de classificatie wordt prioriteit gegeven aan de identificatie van achterstandsgroepen door zowel eerste als tweede generatie allochtonen in de groepen op te nemen (15).
13
17
Figuur 2.1 Huishoudvormen van 65-plussers, naar leeftijdcategorie 100% 80% Overig
60%
Met partner
40%
Alleen
20% 0% 65-69 jaar
70-74 jaar
75-79 jaar
80-84 jaar
85-89 jaar
> 90 jaar
Tabel 2.3 Achtergrondkenmerken naar geslacht Burgerlijke staat
Samenstelling huishouden
Man
Vrouw
Totaal
Gehuwd
82%
52%
65%
Samenwonend
3%
2%
Ongehuwd, nooit gehuwd geweest
2%
4%
3%
Gescheiden, gescheiden levend
4%
7%
5%
Weduwe, weduwnaar
10%
35%
24%
15%
45%
32%
84%
53%
67%
1%
2%
2%
Lager onderwijs
19%
26%
23%
Lager voortgezet onderwijs
37%
47%
43%
Hoger voortgezet onderwijs
18%
16%
17%
Hoger onderwijs
27%
10%
17%
Alleen AOW
12%
16%
14%
AOW en aanvullend pensioen
88%
84%
86%
Geen moeite
85%
85%
85%
Enige moeite
12%
12%
12%
Grote moeite
3%
3%
3%
Alleen Met partner Overig
Opleidingsniveau
Inkomen
Financieel rondkomen
2%
* Opleidingniveau is verdeeld in 4 niveaus: 1. lager onderwijs: geen of alleen lager onderwijs; 2. lager voorgezet onderwijs, zoals LBO, MAVO, MULO, LAVO; 3. hoger voorgezet onderwijs, zoals HBS, MBO, HAVO, VWO; 4. hoger onderwijs: HBO, WO, postacademisch onderwijs (54).
18
14
2.3
Conclusies hoofdstuk 2
¾
De onderzoeksgroep is niet geheel representatief naar leeftijd en geslacht. Jongere senioren in de leeftijd van 65 tot 74 jaar en mannen zijn oververtegenwoordigd in de onderzoeksgroep.
¾
94% van de respondenten is Nederlands
¾
Het percentage ouderen dat alleen woont neemt met de leeftijd toe. 20% van de 65-69 jarigen woont alleen tegenover 80% van de ouderen van 90 jaar en ouder.
¾
Gemiddeld woont 32% van de respondenten alleen: 24% is weduwnaar of weduwe; 3% is ongehuwd en 5% leeft gescheiden.
¾
14% van de respondenten ontvangt alleen AOW. Van deze groep respondenten heeft 40% enige of grote moeite om financieel rond te komen.
15
19
20
3. Lichamelijke gezondheid
De lichamelijke gezondheid van senioren in regio Midden-Nederland wordt in dit hoofdstuk beschreven aan de hand van een aantal indicatoren: de ervaren gezondheid, chronische lichamelijke aandoeningen, lichamelijke beperkingen en valaccidenten. 3.1
Ervaren gezondheid
Door te vragen wat mensen in het algemeen genomen van hun gezondheid vinden, wordt een beeld van hun gezondheid verkregen. Hoewel dit beeld subjectief is, blijkt het toch een goede voorspeller te zijn van gezondheidsgerelateerde uitkomsten als sterfte en het gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen (1). In de onderstaande tabel is weergegeven hoeveel respondenten in Midden-Nederland hun gezondheid als goed of zeer goed ervaren. Tabel 3.1 Als goed of zeer goed ervaren gezondheid, naar leeftijdscategorie en onderzoeksgebied
65-74 jaar 75-plus Totaal
Regio Midden-Nederland 80% 69% 75%
Landelijk 62% 54% 59%
Risicogroepen Bij ouderen bepalen vooral chronische aandoeningen en lichamelijke beperkingen de ervaren gezondheid. Het percentage 65-plussers, dat hun gezondheid als (zeer) goed ervaart, neemt af met het toenemen van de leeftijd. Vrouwen voelen zich over het algemeen minder gezond dan mannen (2). Uit het seniorenonderzoek blijkt dat de volgende groepen (in volgorde van belangrijkheid) hun gezondheid vaker als matig of slecht ervaren (zie Bijlage 2 voor de methode van identificeren van deze risicogroepen). x personen met een chronische ziekte (zie paragraaf 3.2) x personen met psychosociale problemen en zorgen (zie paragraaf 4.4) x personen met lichamelijke beperkingen (zie paragraaf 3.3) Trends Landelijk is door de tijd heen het percentage ouderen dat de eigen gezondheid als goed beoordeelt, redelijk stabiel gebleven (2). Echter bij vergelijking van dit onderzoek met het seniorenonderzoek van 2001 komt naar voren dat het percentage 1 ouderen dat de gezondheid als matig of slecht ervaart in vijf jaar tijd is toegenomen. Het percentage ouderen dat de gezondheid als matig of slecht ervaart is in regio Midden- Nederland 25%. Voor de meeste gemeenten afzonderlijk zijn soortgelijke percentages gevonden met uitzondering van de gemeente Abcoude, Nieuwegein en Veenendaal. In Abcoude ervaren minder senioren hun gezondheid als matig of slecht (19%), terwijl dit in Nieuwegein en Veenendaal meer senioren zijn (respectievelijk 30% en 31%). Het oordeel over de eigen gezondheid wordt naast individuele factoren zoals de leeftijd, ook bepaald door de maatschappij. De mening van leeftijdsgenoten en de verwachtingen die de samenleving heeft over ´normale veroudering´, kan een referentiekader voor ouderen bieden om achteruitgang te accepteren en desondanks tevreden te blijven (4). 1
Odds Ratio (OR) = 1,7 met 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) van 1,4 tot 2,3 (zie bijlage 2 voor toelichting op OR of BI) (3).
16
21
3.2
Chronische ziekten en aandoeningen
3.2gezondheid Chronische ziekten en aandoeningen De en het lichamelijk functioneren van ouderen wordt voor een groot deel bepaald door de aanwezigheid van chronische ziekten en langdurige aandoeningen. De landelijke gezondheid en het lichamelijk functioneren van ouderen wordt een groot deel Uit cijfers blijkt dat bij 65-74 jarigen iets meer dan de helftvoor te kampen heeft bepaald door de aanwezigheid van chronische ziekten en langdurige aandoeningen. met tenminste één chronische ziekte. Onder 75-plussers is dat bijna twee derde (2). Uit landelijke cijfers blijkt dat ongunstiger bij 65-74 jarigen ietsmannen. meer dan de helft te kampen heeft Het beeld bij vrouwen is iets dan bij met tenminste één chronische ziekte. Onder 75-plussers is dat bijna twee derde (2). Het beeld bij vrouwen is iets ongunstiger dan aandoeningen bij mannen. a, naar leeftijdscategorie, Tabel 3.2 Aantal chronische ziekten of langdurige geslacht en onderzoeksgebied Tabel 3.2 Aantal chronische ziekten of langdurige aandoeningen a, naar leeftijdscategorie, Regio Landelijk geslacht en onderzoeksgebied Midden-Nederland
a
Vrouwen Geen chronische ziekten Vrouwen 1Geen chronische ziekte chronische ziekten 1 2chronische chronischeziekte ziekten Allen 2 chronische ziekten Geen chronische ziekten Allen 1Geen chronische ziekte chronische ziekten 1 2chronische chronischeziekte ziekten
65-74Regio 75-plus Midden-Nederland jaar 65-74 75-plus jaar 44% 36% 26% 27% 44% 36% 30% 37% 26% 27% 30% 46% 27% 46% 27% 27%
37% 38% 29% 38% 34% 29%
65-74 Landelijk 75-plus jaar 65-74 75-plus jaar 39% 30% 30% 32% 39% 30% 31% 38% 30% 32% 31% 46% 30% 46% 24% 30%
38% 37% 30% 37% 33% 30%
Afgelopen twaalf maanden last gehad van een of meer van elf chronische aandoeningen, te weten: 2 chronische ziektenmigraine, kanker, 27% suikerziekte, 34% darmstoornis, 24% gewrichtsslijtage, 33% astma enCOPD, hartkwaal, beroerte, a chronische huidziekte. Afgelopengewrichtsontsteking, twaalf maanden lastrugaandoening gehad van eenen ofchronische meer van elf chronische aandoeningen, te weten: astma en COPD, hartkwaal, beroerte, migraine, kanker, suikerziekte, darmstoornis, gewrichtsslijtage, chronische gewrichtsontsteking, rugaandoening en chronische huidziekte. In onderstaande tabel worden de prevalentiecijfers per aandoening weergegeven
van zowel het seniorenonderzoek uit 2001 als uit 2006. Alleen de tien meest In onderstaande tabel wordenzijn deinprevalentiecijfers per aandoening weergegeven van voorkomende aandoeningen de tabel opgenomen. zowel het seniorenonderzoek uit 2001 als uit 2006. Alleen de tien meest voorkomende aandoeningen zijn in de tabel opgenomen. Tabel 3.3 Prevalentie van meest voorkomende langdurige chronische aandoeningen in de voorafgaande twaalf maanden, naar leeftijdscategorie en onderzoeksperiode. Tabel 3.3 Prevalentie van meest voorkomende chronische 65-74 jaarlangdurige 75-79 jaar aandoeningen 80 jaar in de 2 voorafgaande twaalf maanden, naar leeftijdscategorie en onderzoeksperiode. 2001 2006 2001 2006 2001 2006
65-74 jaar 75-79 jaar 80 jaar 26% 34% 32% 38% 27% 34% Hoge bloeddruk 2001 2006 2 2001 2006 2001 2006 Gewrichtsslijtage van 27% 26% 34% 31% 40% 26% 34% 32% 38% 27% 35% 34% Hoge bloeddruk heupen en knieën Gewrichtsslijtage van Osteoporose/ 27% 26% 34% 31% 40% 17% 35% 7% 11% 13% 17% 15% heupen en knieën botontkalking Osteoporose/ 13% 13% 15% 13% 13% Ernstige rugaandoening 7% 11% 13% 17% 15% 15% 17% botontkalking Diabetes mellitus/ 10% 12% 12% 14% 13% 11% 13% 13% 15% 13% 13% 15% Ernstige rugaandoening suikerziekte Diabetes mellitus/ Astma, chronische 10% 12% 12% 14% 13% 11% suikerziekte 11% 11% 12% 13% 10% 11% bronchitis, Astma, chronische longemfyseem, CARA 11% 11% 12% 13% 10% 11% bronchitis, of ernstige Hartinfarct 7% 8% 10% 12% 11% 14% longemfyseem, CARA hartkwaal Hartinfarct of ernstige Chronische 7% 8% 10% 12% 11% 11% 14% 8% 8% 11% 8% 12% hartkwaal gewrichtsontsteking Chronische met vallen 4% 5% 8% 8% 13% Duizeligheid 8% 8% 11% 8% 12% 14% 11% gewrichtsontsteking Onvrijwillige urineverlies 4% 5% 8% 8% 14% 4% 5% 8% 8% 13% 12% 14% Duizeligheid met vallen (incontinentie) Onvrijwillige urineverlies 4% 5% 8% 8% 14% 12% (incontinentie) In 2006 kon men bij elke ziekte aangeven of deze al dan niet door een arts was vastgesteld in de afgelopen 12 maanden. In 2006 kon men bij elke ziekte aangeven of deze al dan niet door een arts was vastgesteld in de afgelopen 12 maanden. 2
In 2006 kon men bij elke ziekte aangeven of deze al dan niet door een arts was vastgesteld. In deze tabel zijn alleen de percentages weergegeven die door een arts zijn vastgesteld, met uitzondering van de aandoening duizeligheid met vallen. 2 In 2006 kon men bij elke ziekte aangeven of deze al dan niet door een arts was vastgesteld. In deze tabel zijn alleen de percentages weergegeven die door een arts zijn vastgesteld, met uitzondering van de aandoening duizeligheid met vallen.
22
17 17
Bijna alle ziekten waren in de meerderheid van de gevallen door een arts vastgesteld. Uitzondering vormen migraine en incontinentie. Bij 4% is migraine door een arts vastgesteld en bij 5% was dit niet het geval. Bij incontinentie lagen de percentages nog schever namelijk 7% om 10%. Het aandeel 65-plussers dat een ziekte rapporteert stijgt bij de meeste aandoeningen met het toenemen van de leeftijd. Vooral incontinentie, duizeligheid met vallen, osteoporose maar ook hart- en vaatziekten en gewrichtsslijtage komen in MiddenNederland op hoge leeftijd vaak voor. Hart- en vaatziekten, astma en kanker zijn ziekten die meer voorkomen bij mannen, terwijl gewrichtsslijtage en -ontstekingen, incontinentie, osteoporose, duizeligheid met vallen, migraine en darmstoornissen vaker bij vrouwen voorkomen. Risicogroepen Het percentage zelfstandig wonende 65-plussers met een chronische ziekte of aandoening stijgt met het toenemen van de leeftijd. Bij vrouwen liggen de percentages iets ongunstiger dan bij mannen. Uit het seniorenonderzoek komt naar voren dat chronische ziekten en aandoeningen vaker voorkomen bij: x personen met een matig of slecht ervaren gezondheid x personen met psychosociale problemen en zorgen (zie paragraaf 4.4) x personen met overgewicht (zie paragraaf 5.4) Trends Het percentage ouderen zonder een chronische aandoening is in Nederland in de afgelopen 5 jaar afgenomen. Daarentegen is het percentage met twee of meer aandoeningen toegenomen (2). Dit beeld is ook te zien wanneer de resultaten vergeleken worden met het seniorenonderzoek uit 2001 (gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht). In vijf jaar tijd is het percentage senioren zonder ziekte of aandoening gedaald terwijl 3 het percentage met twee of meer ziekten is toegenomen . Aandoeningen die in de afgelopen 5 jaar sterk zijn toegenomen zijn hoge bloeddruk, osteoporose en ernstige rugaandoeningen. In de hele regio Midden-Nederland heeft 58% van de senioren te kampen met tenminste één chronische ziekte. In de gemeente Vianen ligt dit percentage hoger (66%) en in de gemeente Lopik lager (51%) vergeleken met de regio. Het is niet zeker of er sprake is van een werkelijke toename in het vóórkomen van ziekten en aandoeningen. De trends worden mede beïnvloed door verbeterde opsporing, herkenning en diagnostiek door de huisarts en toegenomen kennis en hulpzoekgedrag van de bevolking. Zo zijn geobserveerde toenamen in osteoporose (botontkalking) en psychische stoornissen sterk beïnvloed door betere opsporing. Daarnaast zijn huisartsen alerter geworden op suikerziekte. Toch lijkt suikerziekte ook werkelijk vaker voor te komen, mede door veranderingen in de leefstijl (5). 3.3
Lichamelijke beperkingen
Met het ouder worden treedt een geleidelijke toename van chronische gezondheidsklachten op. Dit geeft vaak beperkingen in het dagelijks functioneren, zoals in de mobiliteit en bij het zien en horen. In Nederland heeft van de zelfstandig wonende 65-74 jarigen 13% hoorproblemen en dit percentage neemt toe tot 39% onder 85-plussers. Een vergelijkbaar patroon is te zien bij gezichts- en motorische beperkingen: hoogbejaarden rapporteren deze veel vaker dan jongere ouderen (2). In de onderstaande figuren is het voorkomen van lichamelijke beperkingen en het soort lichamelijke beperkingen in Midden Nederland naar leeftijd weergegeven.
3
OR=1,6 met 95% BI van 1,5 – 1,7.
18
23
Figuur 3.1 Voorkomen en ernst van lichamelijke beperkingen naar leeftijdscategorie 90 Figuur823.1 Voorkomen en ernst van lichamelijke beperkingen naar leeftijdscategorie 80 64 Geen 70 82 90 60 Licht 80 50 64 39 Geen Matig 70 40 29 60 Licht Ernstig 30 21 50 15 17 39 Matig 20 11 10 40 6 5 29 2 10 Ernstig 30 21 17 0 15 20 11 10 6 65-74 jaar 75-84 jaar 5 85 jaar en ouder 2 10 0 65-74 jaar
75-84 jaar
85 jaar en ouder
Figuur 3.2 Ouderen die matige of ernstige beperkingen ondervinden, naar soort beperking en leeftijdscategorie Figuur 3.2 Ouderen die matige of ernstige beperkingen ondervinden, naar soort beperking en 60 53 leeftijdscategorie 50 60 40 50 30 40 20 30 10 20 0 10
30 21 6
10
10 6 Zien
21
20 5
10
10 5 Horen
20
14
53
30
14
65-74 jaar 75-84 jaar 65-74 85 jaarjaar en ouder 75-84 jaar 85 jaar en ouder
Motorisch
0
Zien over het algemeen Horen Motorisch beperkingen dan mannen Vrouwen hebben meer lichamelijke (33% tegen 21%). Ze ervaren vooral meer motorische beperkingen. Van de 65plussers 8%over ernstige gezichtsbeperkingen, 8% ernstige gehoorproblemen Vrouwenheeft hebben het algemeen meer lichamelijke beperkingen dan mannenen 22% mobiliteitsbeperkingen. In totaal heeft 28% van de ouderen een65(33%ernstige tegen 21%). Ze ervaren vooral meer motorische beperkingen. Van de lichamelijke beperking. plussers heeft 8% ernstige gezichtsbeperkingen, 8% ernstige gehoorproblemen en Er is een verband tussen lichamelijke In beperkingen de van ervaren gezondheid. 22% ernstige mobiliteitsbeperkingen. totaal heeften 28% de ouderen een Van de 65-plussers ervaart 25% zijn gezondheid als matig of slecht. Kijken we naar de groep lichamelijke beperking. ouderen met een lichamelijke beperking, dan ligt dit percentage op 62%. Er is een verband tussen lichamelijke beperkingen en de ervaren gezondheid. Van de 65-plussers ervaart 25% zijn gezondheid als matig of slecht. Kijken we naar de groep ouderen met een lichamelijke beperking, dan ligt dit percentage op 62%. Trends In de afgelopen 5 jaar is het percentage ouderen met gezichtsproblemen gelijk 4 gebleven, Trends terwijl het aantal 65-plussers met gehoorproblemen iets is toegenomen . In Midden-Nederland heeft 28%percentage van de 65-plussers een gezichtsproblemen matige of ernstige lichamelijke In de afgelopen 5 jaar is het ouderen met gelijk 4 beperking. Dit percentage ligt lager in Abcoude en Zeist en hoger gebleven, terwijl het aantal 65-plussers met gehoorproblemen ietsinisVeenendaal toegenomen(in. In Veenendaal zijn het vooral de mobiliteitsbeperkingen die hoger liggen). Midden-Nederland heeft 28% van de 65-plussers een matige of ernstige lichamelijke beperking. Dit percentage ligt lager in Abcoude en Zeist en hoger in Veenendaal (in Aandoeningen veelde lichamelijke beperkingen leiden zijn liggen). beroerte, artrose, Veenendaal zijn die het tot vooral mobiliteitsbeperkingen die hoger rugaandoeningen en bepaalde vormen van hartziekten en kanker. Het grootste deel van de mobiliteitsbeperkingen is toe te schrijven aanleiden klachten aandoeningen Aandoeningen die tot veel lichamelijke beperkingen zijnen beroerte, artrose,van het bewegingsapparaat. Ernstige rugklachten en gewrichtsslijtage rugaandoeningen en bepaalde vormen van hartziekten en kanker. en Het grootste deel gewrichtsontsteking zijn hiervan (6). klachten en aandoeningen van van de mobiliteitsbeperkingen is de toebelangrijkste te schrijven aan het bewegingsapparaat. Ernstige rugklachten en gewrichtsslijtage en gewrichtsontsteking zijn hiervan de belangrijkste (6). 3.4 Valincidenten
Valincidenten komen regelmatig voor bij ouderen en kunnen tot ernstige gevolgen 3.4 Valincidenten leiden. Zo loopt 10% van de ouderen die gevallen is, ernstige verwondingen op zoals heupfracturen of andere botbreuken. worden vaak als een val Valincidenten komen regelmatig voor Ouderen bij ouderen en kunnen tot gevolg ernstigevan gevolgen onzekerder en angstiger, hetgeen de kans op een is, volgende vergroot. leiden. Zo loopt 10% van de ouderen die gevallen ernstigeval verwondingen op zoals heupfracturen of andere botbreuken. Ouderen worden vaak als gevolg van een val onzekerder en angstiger, hetgeen de kans op een volgende val vergroot.
4
OR = 1,1 met 95% BI van 1,0 - 1,1.
4
OR = 1,1 met 95% BI van 1,0 - 1,1.
24
19 19
Ook blijkt dat ouderen langere tijd na een valongeval beduidend minder actief zijn dan daarvoor. Dit betekent een directe bedreiging voor het behoud van mobiliteit, sociale netwerk en uiteindelijk hun zelfstandigheid (7). Uit ander GGD onderzoek blijkt dat in een periode van 3 maanden ongeveer 20% van de ouderen wel eens valt (23). Figuur 3.3 Valincidentie in de afgelopen 3 maanden, naar leeftijdscategorie 25
22
20 15 10
13
11
10 4
5
6
65-74 jaar 75-84 jaar 85 jaar en ouder
0 Eén keer
Twee keer of vaker
In de afgelopen drie maanden is 17% van de 65-plussers tenminste één maal gevallen. Ruim 5 % is twee maal of vaker gevallen. Als gevolg van de val heeft twee op de vijf ouderen een lichamelijk letsel opgelopen. In 20% van de gevallen was dit een botbreuk. Er is een sterk verband te zien tussen het gebruik van slaap- en kalmerende middelen (zie paragraaf 4.3) en valincidenten. Van de 65-plussers die aangaven recentelijk slaapmiddelen gebruikt te hebben, was 24% in het afgelopen kwartaal gevallen. Dit vergeleken met de groep niet-gebruikers waarvan 15% was gevallen. Risicogroepen Het aantal valongevallen stijgt met de leeftijd en vrouwen zijn veel vaker het slachtoffer van valongelukken dan mannen. Andere risicofactoren zijn onder andere mobiliteitsproblemen, medicijngebruik (bijvoorbeeld slaap- en kalmeringsmiddelen, antipsychotica), duizeligheid bij opstaan, eerder doorgemaakte valpartijen en specifieke ziektes of aandoeningen als gewrichtsaandoeningen, gezichtsproblemen, urine incontinentie en cognitieve stoornissen (8-10). De volgende drie risicofactoren komen naar voren in het seniorenonderzoek: x personen met een chronische ziekte x personen met angst klachten x personen met psychosociale problemen en zorgen Trends De toenemende vergrijzing en het steeds langer zelfstandig blijven wonen van ouderen zorgen voor een continu stijgende trend in de ongevallenaantallen. Zo is in Nederland in 20 jaar tijd het jaarlijks aantal ziekenhuisopnamen van 65-plussers wegens een heupfractuur meer dan verdubbeld (8-10). 3.5
Conclusies hoofdstuk 3
¾ 25% van de respondenten ervaart zijn of haar gezondheid als matig of slecht. Dit cijfer is gunstiger vergeleken met landelijke cijfers. Toch heeft 58% van de respondenten tenminste één chronische ziekte of aandoening. ¾ Hoge bloeddruk (35%), gewrichtsslijtage van heupen en knieën (28%), botontkalking (13%), ernstige rugaandoening (13%) en diabetes mellitus (12%) zijn de meest voorkomende langdurig chronische aandoeningen. ¾ In de afgelopen vijf jaar is zowel het aantal 65-plussers met een matig of slecht ervaren gezondheid als met een chronische aandoening in de regio toegenomen. Chronische aandoeningen die in de afgelopen vijf jaar sterk zijn toegenomen zijn hoge bloeddruk, osteoporose en ernstige rugaandoeningen.
20
25
¾ 28% van de respondenten ervaart een matige of ernstige lichamelijke beperking. Naast gezichtsbeperkingen (8%) en gehoorbeperkingen (8%) ervaren de respondenten vooral mobiliteitsbeperkingen (22%). ¾ 17% van de respondenten is in een periode van drie maanden tenminste één keer gevallen. Als gevolg van de val heeft 2 op de 5 ouderen een lichamelijk letsel opgelopen. ¾ Chronische aandoeningen en lichamelijke beperkingen komen meer voor bij mensen met psychosociale problemen en mensen met overgewicht. ¾ Gezien de ongezonde leefstijl en verdere vergrijzing van de bevolking wordt in de regio een stijging verwacht in de absolute omvang van mensen met chronische aandoeningen, lichamelijke beperkingen en opgelopen letsels na valongevallen
26
4. Psychische gezondheid Behalve door lichamelijke aandoeningen kan het welbevinden en functioneren belemmerd worden door psychische stoornissen. Drie veelvoorkomende stoornissen bij ouderen zijn: depressieve, angst- en cognitieve 5 stoornissen. Naast psychische stoornissen zal in dit hoofdstuk ook ingegaan worden op psychosociale problemen en zorgen, gebruik van slaap- en kalmerende middelen, eenzaamheid en persoonlijke competentie. 4.1
Depressieve klachten
Eén van de meest voorkomende psychische stoornissen is depressiviteit. De belangrijkste symptomen zijn een aanhoudende neerslachtige stemming en een ernstig verlies aan interesse in bijna alle dagelijkse activiteiten. Depressiviteit kan grote gevolgen voor het welbevinden van de betrokkene hebben omdat het vaak leidt tot beperkingen in sociaal, emotioneel en lichamelijk functioneren (11). Uit landelijk onderzoek blijkt dat 14% van de 65-74 jarigen en 19% van de 75-85 jarigen depressieve klachten heeft. Bij mannen komen deze klachten 11% voor en bij vrouwen 18% (2). De gegevens van Midden Nederland staan weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 4.1 Percentage depressieve klachten* naar leeftijdscategorie en geslacht
Depressieve klachten Leeftijdscategorie 65-75 jaar 75-85 jaar Geslacht Mannen Vrouwen Totaal (N= 6771)
16% 19% 12% 21% 17%
* Voor het meten van depressieve klachten is gebruik gemaakt van de Center for Epidemiologic Studies Depression scale (13).
Twee op de vijf mensen met depressieve klachten heeft ook last van angstklachten. Drie op de vier depressieve mensen voelt zich eenzaam. Als gevolg van de psychische klachten heeft 35% van de depressieve mensen minder bereikt of deed werk en andere bezigheden minder zorgvuldig. De depressieve ouderen gebruiken meer slaap- en kalmerende middelen en drinken minder alcohol. Bovendien doen ze veel minder aan lichaamsbeweging vergeleken met hun niet-depressieve leeftijdsgenoten. Risicogroepen Depressieve klachten nemen toe met de leeftijd en komen vaker bij vrouwen dan bij mannen voor. Laagopgeleiden hebben vaker last van depressieve gevoelens dan hoogopgeleiden. Andere belangrijke risicofactoren om een depressie te ontwikkelen zijn: lichamelijke ziekte of invaliditeit, een kwetsbare persoonlijkheid, het onvermogen om intieme relaties aan te gaan (sociale competentie), een psychiatrische voorgeschiedenis en ingrijpende levensgebeurtenissen zoals een ernstig verlies (1416). Uit het seniorenonderzoek blijkt dat depressieve klachten meer voorkomen bij: x personen met angst klachten (zie aragraaf 4.2) x personen met psychosociale problemen en zorgen (zie paragraaf 4.4) x personen met weinig persoonlijke competentie (zie paragraaf 4. 6)
5
Cognitieve stoornissen zijn echter niet meegenomen in dit onderzoek (muv het onderzoek naar het verlenen van mantelzorg) omdat een schriftelijke vragenlijst geen betrouwbaar middel is om dit te kunnen vast stellen. Helaas want cognitieve stoornissen, waaronder dementie, hebben een grote invloed op de zelfredzaamheid van ouderen.
22
27
Trends Landelijk lijken er geen aanwijzingen te zijn dat in de bevolking het aantal personen met depressieve gevoelens is toegenomen. De toename van patiënten met depressieve klachten die de huisarts ziet, heeft mogelijk te maken met een betere herkenning en vroege opsporing van depressie door de huisarts. Verder speelt mee dat mensen dankzij publieksvoorlichting zelf eerder professionele hulp zoeken (5). In de gemeente Bunnik komen minder en in de gemeente Veenendaal meer depressieve klachten voor vergeleken met het regionaal gemiddelde van 17% (in Bunnik 11% en in Veenendaal 23%). Het natuurlijke beloop van een depressie bij ouderen is zeer ongunstig en mogelijk ongunstiger dan bij jongere volwassenen. Uit onderzoek blijkt dat bij meer dan de helft van de depressieve ouderen de klachten chronisch worden. Bij de ouderen die wel herstellen, maakt 40% binnen twee jaar een herhaling mee. Daarnaast hebben depressieve ouderen een verhoogde kans om vroegtijdig te sterven, ze hebben een verhoogde kans op hart- en vaatziekten en de kwaliteit van leven is drastisch verminderd (57). 4.2
Angstklachten
Net als depressiviteit hebben angststoornis negatieve gevolgen voor het dagelijks functioneren en welbevinden van mensen. De klachten remmen ouderen in hun fysieke activiteiten en angstige ouderen zijn minder tevreden met het leven en ervaren hun gezondheid als minder goed (11). Landelijk heeft 14% van de 65-74 jarigen en 10% van de 75-85 jarigen last van angststoornissen. Wanneer specifiek gekeken wordt naar het soort angstklachten dan komt in Nederland bij de 65-plusssers de gegeneraliseerde angst (9%) het meest voor. Fobieën, paniekstoornissen en dwangstoornissen komen respectievelijk 3%, 1% en 1% voor onder deze leeftijdsgroep (2). De percentages in Midden-Nederland worden in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 4.2 Percentage angstklachten* naar leeftijdscategorie, geslacht en onderzoeksperiode
Angstklachten Leeftijdscategorie 65-75 jaar 75-85 jaar Geslacht Mannen Vrouwen Totaal
2001
2006
9% 12%
9% 10%
7% 13% 10%
7% 12% 9%
* angstklachten zijn gemeten met behulp van de Hospital Anxiety Scale (17).
Uit het seniorenonderzoek blijkt dat vier op de vijf mensen met angstklachten ook last van depressieve gevoelens heeft. 7% van de 65-plussers heeft zowel angst- als depressieve klachten. Drie op de vier mensen met angstklachten voelt zich eenzaam. Als gevolg van de angstklachten heeft de helft van de angstige mensen minder bereikt of deed werk en andere bezigheden minder zorgvuldig. 80% van de ouderen met angstklachten maken zich overmatig veel zorgen over allerlei problemen. Bij ouderen zonder angstklachten ligt dit percentage op 30%. Risicogroepen Vrijwel alle angstklachten worden meer door vrouwen dan mannen gerapporteerd. Ouderen woonachtig in grote steden en ouderen met een lage sociaal economische status hebben vaker last van hun angsten. Bij ouderen tot 75 jaar komen angstklachten ongeveer evenveel voor als onder jongere volwassenen (18). Bepaalde persoonlijke eigenschappen zoals slecht voor je zelf opkomen, moeilijk gevoelens kunnen uiten en de neiging hebben om problemen en conflictsituaties uit de weg te gaan zijn van invloed op het krijgen van een angstklachten (19).
28
23
Angstklachten onder ouderen komen in regio Midden-Nederland meer voor bij: x personen met depressieve klachten x personen met psychosociale problemen en zorgen (zie paragraaf 4.4) x personen met een goed inkomen (AOW en aanvullend pensioen) Trends Er is onvoldoende zicht op de 'echte' trends voor angststoornissen in Nederland. Wel blijkt uit een langlopende huisartsenregistratie dat het aantal nieuw gediagnosticeerde patiënten én het aantal bekende patiënten met een angststoornis in de periode 19902004 sterk is gestegen, vooral onder vrouwen. Waarschijnlijk heeft dit, net als bij depressieve klachten, te maken met een betere herkenning van angststoornissen door de huisarts. Ondanks deze verbeteringen wordt het grootste deel van de angststoornissen nog altijd niet herkend en behandeld. Op basis van alleen demografische ontwikkelingen is de verwachting dat het absoluut aantal personen met angststoornissen in Nederland tussen 2005 en 2025 met 5% zal stijgen (20). In regio Midden-Nederland is in de afgelopen 5 jaar het percentage ouderen met angstklachten gelijk gebleven. Uit de regionale vergelijking blijkt dat angstklachten meer voorkomen in de gemeenten Houten en Veenendaal (beide 14%) en minder voorkomen in de gemeente Zeist (6%). De grens tussen gewone angst en een angststoornis is moeilijk te trekken. Kenmerkend voor een angststoornis is dat de angst buitensporig is en duidelijk niet realistisch, terwijl de persoon er zoveel last van heeft dat het dagelijks leven er ernstig door wordt belemmerd. Men is bijvoorbeeld overmatig aan het piekeren. Een angststoornis begint vaak na een ingrijpende levensgebeurtenis, zoals een ernstige ziekte, sterfgeval, verhuizing of ontslag. Veel voorkomende klachten bij een angststoornis zijn: hoofdpijn, buikpijn, slaapproblemen, gebrek aan eetlust en concentratieproblemen. Angstaanvallen gaan vaak gepaard met hyperventilatie (19). 4.3
Gebruik van slaap- en kalmerende middelen
In Nederland neemt ongeveer een derde van 65-plussers kalmerende middelen, medicijnen tegen depressie of slaapmiddelen. Ruim een derde van deze mensen gebruikt deze middelen chronisch of langdurig (langer dan drie maanden). Uit onderzoek blijkt verder dat vrouwen vaker slaap- en kalmeringsmiddelen gebruiken dan mannen (21). Tabel 4.3 Gebruik van slaap- en kalmerende middelen naar leeftijdcategorie en geslacht
Gebruik slaap/ kalmerende middelen
Leeftijdscategorie 65-75 jaar 75-85 jaar Geslacht Mannen Vrouwen Totaal
Dagelijks gebruik (langer dan 3 mnd)
Niet- dagelijks gebruik (korter dan 3 mnd)
Niet- dagelijks gebruik (langer dan 3 mnd)
7% 12%
2% 4%
8% 10%
6% 12% 9%
3% 3% 3%
5% 11% 9%
In Midden-Nederland gebruikt een kwart van de ouderen slaap- en kalmerende middelen. Opvallend is dat 80% van de gebruikers deze middelen langer dan 3 maanden slikt en 60% zelfs langer dan twee jaar. Er is een verband tussen psychische problemen en het slikken van slaap- en kalmeringsmiddelen. Deze middelen worden geslikt door 38% van de mensen met depressieve klachten, 42% van de mensen met angstklachten en 14% van de mensen die geen depressieve- of angstklachten heeft. Bovendien slikken ouderen die over weinig persoonlijke competenties beschikken vaker slaap- en kalmerende middelen dan de competentie-vaardige ouderen.
24
29
In de afgelopen 5 jaar is het percentage ouderen dat slaap- en kalmerende middelen slikt toegenomen 6. Het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen is in de meeste gevallen niet problematisch, echter de middelen hebben weinig voordelen en, vooral bij ouderen, veel nadelen. De meeste slaap- en kalmerende middelen bevatten stoffen die een remmende werking hebben op het zenuwstelsel en spierverslappend zijn. Hierdoor kunnen verwardheid en sufheid optreden, met valpartijen en verkeersongelukken als gevolg. Zo komen bij ouderen cognitieve problemen bijna vijf keer vaker voor bij gebruik van slaap- en kalmerende middelen. Ook valaccidenten en andere psychomotorische problemen treden vaker op (2,6 keer meer). Bovendien hebben de middelen een nadelige uitwerking wanneer ze geslikt worden in combinatie met andere middelen, zoals alcohol of bepaalde medicijnen en treedt er verslaving op als ze langer dan drie maanden gebruikt worden (22-23).
4.4
Psychosociale problemen en zorgen
Om een indicatie te krijgen waar mogelijke psychische problemen mee te maken hebben, is onderzocht op welke terreinen de respondenten problemen ervaren. Van de 14 gevraagde problemen zijn de 7 meest voorkomende problemen, waar men zich vaak tot zeer vaak zorgen over maakt, in de onderstaande figuur weergegeven. Van de ouderen maakt 35% zich over tenminste één probleem (zeer) vaak zorgen. Vrouwen hebben meer zorgen dan mannen en de zorgen nemen toe met de leeftijd. Van de 80-plussers maakt de helft zich ernstige zorgen. Daarnaast hebben vooral mensen met angst- en depressieve klachten veel zorgen. Ouderen uit Houten maken zich ten opzichte van het regionaal gemiddelde meer zorgen terwijl de ouderen uit De Ronde Venen zich juist minder zorgen maken. Figuur 4.1 De meest voorkomende onderwerpen waarover men zich vaak tot zeer vaak zorgen maakt, naar onderzoeksperiode
16
Verlies dierbare
12
Gezondheid Vergeetachtigheid
9
Zorgen over toekomst
9
Zichzelf redden
7
Verzorgen van naasten
7 6
Vervoers-problemen
0
2
4
6
8
10
12
14
16
In vergelijking met 5 jaar geleden zijn de ouderen zich vooral meer zorgen gaan maken over hun vergeetachtigheid 7 en hun gezondheid 8. Daarentegen hebben ze zich minder zorgen gemaakt over het zich onveilig voelen in huis 9 of buitenhuis 10. Er zijn geen verschillen gevonden in zorgen met betrekking tot relatieproblemen of het zichzelf redden.
6
Slaap- en kalmerende middelen: OR = 1,1 met 95% BI van 1,0 - 1,2. Vergeetachtigheid: OR= 5,5 met 95%BI van 4,5 - 6,8. 8 Gezondheid: OR=1,6 met 95% BI van 1,4 - 1,8. 9 Onveilig voelen in huis: OR=0,9 met 95% BI van 0,5 - 0,9. 10 Onveilig voelen buitenshuis: OR=0,7 met 95% BI van 0,6 - 0,9. 7
30
25
4.5
Eenzaamheid
Eenzaamheid is een ander aspect dat van invloed is op iemands psychisch welbevinden. Ongeveer 35% van de Nederlandse ouderen geeft aan zich eenzaam of verlaten te voelen. Van deze groep is 5% sterk eenzaam en 30% matig eenzaam (24,27). In de onderstaande tabel staan de percentages eenzame ouderen in Midden-Nederland uitgesplitst naar emotionele en sociale eenzaamheid. Tabel 4.4 Eenzaamheid naar soort eenzaamheid, leeftijdscategorie, geslacht en onderzoeksperiode
Leeftijdscategorie 65-74 jaar 75-plus Geslacht Mannen Vrouwen Totaal
Emotionele eenzaamheid
Sociale eenzaamheid
Eenzaamheid 2006*
Eenzaamheid totaal 2001*
12% 18%
29% 28%
41% 45%
36% 44%
11% 17% 14%
30% 28% 29%
40% 44% 42%
36% 41% 39%
* percentage omvat matig tot en met (zeer) ernstige eenzamen
Risicogroepen Over het algemeen geven vrouwen, inwoners van grote steden, mensen met een lage opleiding en allochtonen vaker aan zich eenzaam te voelen (26). In het seniorenonderzoek komt naar voren dat eenzame ouderen meer piekeren en tobben en meer slaap- en kalmerende middelen gebruiken. Ze drinken minder alcohol en hebben vaker recentelijk een partner of andere dierbare verloren. Eenzaamheid onder ouderen komt in regio Midden-Nederland meer voor bij: x personen met weinig persoonlijke competentie (zie paragraaf 4.6) x personen met depressieve klachten x alleenstaanden Trends Landelijk is het percentage eenzamen over een periode van twintig jaar gelijk gebleven. Daarentegen is in regio Midden-Nederland het aantal eenzame ouderen in 11 de afgelopen 5 jaar toegenomen . In het seniorenonderzoek is gebruik gemaakt van de zogenaamde eenzaamheidsschaal (25). Hierin wordt eenzaamheid gedefinieerd als het ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. Eenzaamheid is daarmee iets anders dan ‘alleen zijn’. Eenzaamheid wordt als een gemis omschreven: enerzijds als een ervaren tekort aan sociale contacten en anderzijds als een gemis aan intimiteit in bepaalde relaties. Het gaat hierbij om een verschil tussen de aanwezige sociale contacten en de contacten die men voor zichzelf zou wensen. Eenzaamheid is daarom ook in te delen in “sociale” eenzaamheid en “emotionele” eenzaamheid. Sociale eenzaamheid is gekoppeld aan een tekort aan sociale integratie, het ontbreken van contacten met mensen waarmee men bijvoorbeeld gemeenschappelijke kenmerken deelt zoals vrienden en vriendinnen. Emotionele eenzaamheid treedt op als iemand een hechte, intieme band mist met één ander persoon, in de meeste gevallen een levenspartner (28, 29). 4.6
Persoonlijke competentie
Een van de oorzaken van psychische problemen zijn vaak ingrijpende negatieve gebeurtenissen. Een andere factor die meespeelt is de manier waarop mensen deze tegenslag weten op te vangen. 11
Eenzaamheid: OR=1,2 met 95% BI van 1,1 - 1,3.
26
31
Dit hangt sterk af van bepaalde persoonskenmerken. Sommige mensen gaan piekeren, zonderen zich af, terwijl anderen juist mensen in hun omgeving gaan opzoeken, afleiding zoeken of het probleem aanpakken. In het seniorenonderzoek is gebruik gemaakt van een schaal die deze persoonskenmerken en vaardigheden meet. De schaal meet drie aspecten van persoonlijke competenties namelijk sociale vaardigheden, het probleemoplossend vermogen (ook wel coping genoemd) en zelfvertrouwen (30). Figuur 4.2 Aspecten van persoonlijke competentie 12 uitgesplitst naar groepen met psychische stoornissen en sociale problemen 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Angstige Depressieve Eenzame Overige
Zelfvertrouwen
Coping
Sociale vaardigheden
Totaal
Uit landelijk onderzoek blijkt dat 18% een lage score heeft op de competentieschaal (de totale gemiddelde score van de hele groep was 12,8). In het seniorenonderzoek heeft 19% een lage score en is de totale gemiddelde score 12,9. Een lage score wil zeggen dat men weinig persoonlijk competenties heeft om problemen op te lossen. Vrouwen, oudere senioren en laagopgeleiden hebben eerder een lagere score dan mannen, jongere senioren en hoogopgeleiden. Onder de groep eenzamen heeft 31% een lage score, bij de depressieve groep is dit 50% en bij de angstige groep 54%.
4.7
Conclusies hoofdstuk 4
¾ 17% van de respondenten heeft depressieve klachten en 9% heeft angstklachten. Deze aandoeningen hangen sterk met elkaar samen. Bij 7% komen beide klachten voor. Het percentage ouderen met angstklachten is in de afgelopen 5 jaar gelijk gebleven. ¾ Risicogroepen voor zowel depressieve- als angst klachten zijn mensen met psychosociale problemen en mensen die over weinig persoonlijke competentie beschikken. ¾ Een derde van de ouderen in Midden-Nederland heeft één of meerdere problemen die hen dag en nacht bezighouden. Meest genoemde problemen zijn: het verlies van een dierbare (16%), de eigen gezondheid (12%), vergeetachtigheid (9%), zorgen over de toekomst (9%) en het zichzelf kunnen redden (7%). ¾ 42% van de respondenten voelt zich eenzaam: 36% is matig eenzaam en 6% is ernstig tot zeer ernstig eenzaam. Deze cijfers zijn ongunstiger vergeleken met landelijke percentages. In de afgelopen 5 jaar is het aantal eenzame ouderen in Midden-Nederland toegenomen.
12
De schaal bestaat uit 17 items die drie aspecten van persoonlijke competenties meet: zelfvertrouwen (score loopt van laag [0 punten] tot hoog [3 punten]); probleem oplossend vermogen (coping) (score loopt van laag [0 punten] tot hoog [5 punten]) en sociale vaardigheden (score loopt van laag [0 punten] tot hoog [9 punten]).
32
27
¾ Slaapproblemen hangen sterk samen met de psychische gezondheid. In MiddenNederland gebruikt een kwart van de ouderen slaap- en kalmeringstabletten. Een groot deel van de gebruikers slikt ze bijna iedere dag en 60% van de gebruikers slikt ze al langer dan 2 jaar. De bijwerkingen zoals sufheid en concentratieverlies verhogen de kans op vallen. Door de verslavende werking is stoppen met het gebruik lastig. ¾ 1 op de 5 ouderen beschikt over weinig persoonlijke competentie. Deze ouderen hebben beperkte sociale vaardigheden, onvoldoende probleemoplossend vermogen en weinig zelfvertrouwen. Weinig persoonlijke competentie komt vooral voor bij eenzame ouderen en mensen met een slechte psychische gezondheid.
28
33
34
5. Leefgewoonten Leefgewoonten als roken, overmatig alcoholgebruik en te weinig bewegen kunnen ernstige gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Het is aangetoond dat bij ouderen gezondheidswinst te behalen is door gedragsverandering in de vorm van gezonder eten, niet roken en meer bewegen. In dit hoofdstuk komen de leefgewoonten roken, alcoholgebruik en beweging aan de orde en wordt stilgestaan bij overgewicht. Om eigen leefgewoonten te kunnen veranderen is onder andere kennis nodig om te weten wat goed en wat minder goed is voor de gezondheid. Ruim de helft van de respondenten zou deze informatie het liefst willen krijgen via persoonlijke gesprekken met de huisarts, specialist of andere deskundigen. Andere vormen van informatievoorziening die respondenten graag wensen zijn: via televisie, radio, kranten, huis-aan-huisbladen (38%) of via familie, vrienden, kennissen (16%). 5.1
Roken
Roken is een risicofactor die het meeste gezondheidsverlies met zich meebrengt. Voor de bevolking als geheel kan bijna 15% van de sterfte worden toegeschreven aan roken. Roken is de belangrijkste risicofactor voor longkanker, slokdarmkanker, coronaire hartziekten, hartfalen, beroerte en COPD (31). Volgens een onderzoek van Stivoro in 2004 rookt landelijk 14% van de ouderen van 65 jaar en ouder, 54% van de ouderen is ex-roker en 32% heeft nooit gerookt (32). Tabel 5.1 Rookgedrag naar leeftijdscategorie en geslacht
Leeftijdscategorie 65-74 jaar 75-plus Geslacht Mannen Vrouwen Totaal (N= 7466)
Hiervan wil stoppen met roken:
Nooit gerookt
Vroeger gerookt
37% 41%
49% 49%
15% 11%
ĺ ĺ
31% 19%
20% 53% 39%
65% 36% 49%
16% 11% 13%
ĺ ĺ ĺ
26% 28% 27%
Rookt
ĺ
Van de groep rokers wil 27% in het komende half jaar stoppen met roken. Dit voornemen hebben vooral de jonge senioren. Risicogroepen Mannen roken vaker en meer sigaretten dan vrouwen. Het aantal sigaretten dat ouderen roken, neemt af met de leeftijd. Daarnaast roken laagopgeleiden meer dan hoogopgeleiden en ligt het percentage rokers hoger in de grootstedelijke gebieden (33). Uit het seniorenonderzoek blijkt dat roken het meest voor komt bij: x personen die onverantwoord alcohol gebruiken (zie paragraaf 5.2) x mannen x personen met een lage Body Mass Index (BMI) (zie paragraaf 5.4)
29 35
Trends Onder oudere mannen is het percentage rokers in de afgelopen 30 jaar sterk gedaald. In 1970 rookte 74% van de oudere mannen, in 2000 nog 26%. Bij de vrouwen van 65 jaar en ouder is het percentage rokers weliswaar laag gebleven, maar iets gestegen van 13% in 1970 tot 15% in 2000 (27,33, 34). Wanneer we de resultaten van het seniorenonderzoek vergelijken met regionaal onderzoek uit 2003 13, dan blijkt dat het aantal rokende mannen gelijk is gebleven en dat ook het aantal mannen met de intentie om te stoppen met roken niet is veranderd. In Nieuwegein wordt door de senioren meer gerookt (17%) en Utrechtse Heuvelrug juist minder gerookt (8%) vergeleken met het regionaal gemiddelde van 13%. 5.2
Alcoholgebruik
Jaarlijks overlijden circa 1900 personen door aandoeningen die direct of indirect een gevolg zijn van overmatig alcoholgebruik. Hoewel matig alcoholgebruik beschermt tegen coronaire hartziekten en beroerte, zijn de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik talrijk. Zo staat alcoholverslaving ofwel alcoholafhankelijkheid in de top-10 van gezondheidsproblemen (35). Er is sprake van overmatig/ niet verantwoord alcoholgebruik als mannen gemiddeld meer dan drie glazen alcohol en vrouwen meer dan twee glazen alcohol per dag drinken. In het seniorenonderzoek is ook gekeken naar binge-drinken. Het in korte tijd innemen van een grote hoeveelheid alcohol. Dit gebeurt als men minstens 1 dag per week 6 glazen of meer alcohol drinkt. Als tussenmaat is ook gekeken naar het drinken van 4 glazen of meer alcohol op tenminste 1 dag per week. In Nederland gebruikt 72% van de ouderen van 65 jaar en ouder alcoholhoudende dranken, 84% van de mannen en 63% van de vrouwen. Van de 65-plussers in Nederland is 5% een ‘binge’ drinker (drinkt minimaal 1 maal per week 6 of meer glazen alcohol) (27,36). Tabel 5.2 Alcoholgebruik uitgesplitst naar leeftijdscategorie en geslacht Drinkt Drinkt Drinkt alcohol verantwoord onverantwoord Leeftijdscategorie 74% 61% 13% 65-74 jaar 75-plus 61% 54% 7% Geslacht Mannen 80% 67% 13% Vrouwen 60% 51% 9% Totaal (N= 7261) 69% 58% 11% Tabel 5.3 Bingedrinken naar leeftijdscategorie en geslacht Bingedrinken Bingedrinken minimaal 1 p/w minimaal 1 p/w 4 of meer glazen 6 of meer glazen Leeftijdscategorie 18% 7% 65-74 jaar 75-plus 10% 4% Geslacht Mannen 23% 9% Vrouwen 9% 3% Totaal 15% 6%
13
Dit is een onderzoek onder mannen van 50 jaar tot 75 jaar, woonachtig in 7 GGD-regio’s, waaronder Midden Nederland. Het belangrijkste doel van het onderzoek is het aantonen of screening op longkanker met behulp van de spiraal CT scan de longkankersterfte kan doen afnemen, teneinde longkankerscreening als nieuwe zorgvoorziening te kunnen introduceren. Aan alle mannen is gevraagd om een vragenlijst over hun rookgedrag en andere risicovolle leefgewoonten in te vullen.
36
30
Risicogroepen Alcoholmisbruik komt meer bij mannen dan bij vrouwen voor en vooral bij hoog opgeleiden. Ook wonen in een verstedelijkt gebied en alleen wonen gaan samen met een vergrote kans op alcoholmisbruik (37). In dit onderzoek vinden we geen verband tussen het wegdrinken van psychische problemen. Sterker we zien juist dat ouderen met depressieve klachten en psychosociale problemen minder alcohol drinken in vergelijking met hun niet depressieve leeftijdsgenoten. Onder 65-plussers in de regio Midden-Nederland komt onverantwoord alcoholgebruik veel voor bij: x rokers x hoog opgeleiden x jongere senioren van 65 tot 74 jaar Trends Landelijk is in de afgelopen 10 jaar het aantal 65-plussers met een alcoholhulpvraag van 9% in 1996 gestegen tot 15% in 2005 (38). In Vianen wordt minder onverantwoord alcohol gedronken vergelijken met de regio (6% versus 11%). Het bingedrinken vindt in Abcoude, De Ronde Venen en Loenen vaker plaats (respectievelijk 11%, 12% en 10%) en in Renswoude en Utrechtse Heuvelrug minder vaak (beide 3%) vergeleken met de regio (6%). Overmatig alcoholgebruik verhoogt het risico op verschillende vormen van kanker en heeft negatieve effecten op diverse organen en systemen van het menselijk lichaam, zoals lever, nieren, centraal zenuwstelsel, immuunsysteem en hart en bloedvaten (bloeddruk) (35). Op oudere leeftijd verdraagt het lichaam alcohol slechter dan op jongere leeftijd. Dit komt omdat ouderen minder lichaamsvocht hebben en een relatieve toename van vet. Daarnaast werken bij veel ouderen de lever en nieren minder en neemt de lichamelijke weerstand af. Dit leidt ertoe dat ouderen over het algemeen eerder dronken zijn en een kleine hoeveelheid alcoholhoudende drank soms al schadelijke gevolgen kan hebben (39). 5.3
Beweging
Regelmatig bewegen beschermt tegen veel ziekten en bevordert de gezondheid (40). Als leidraad voor voldoende beweging wordt de Nederlandse Norm Gezond Bewegen gehanteerd. Voor ouderen van 55 jaar en ouder is de norm een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, bij voorkeur alle dagen van de week. Voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteit bij ouderen zijn wandelen met 3-4 km/u of fietsen met 10 km/u. In Nederland voldoet 57% van de ouderen aan de norm gezond bewegen. Meer mannen (64%) dan vrouwen (51%) voldoen aan deze norm (41). De regionale cijfers staan weergegeven in de onderstaande figuur. Figuur 5.1 Percentage ouderen dat voldoet aan de norm gezond bewegen per leeftijdscategorie 100 80 %
78
64
60
67
54
55 37
40
Mannen Vrouwen
20 0 65-74
75-79
80+
In Midden-Nederland voldoet 63% van de senioren aan de beweegnorm. Mannen bewegen meer dan vrouwen (72% tegen 56%). Met het ouder worden neemt de dagelijkse lichaamsbeweging af van 70% bij 65-jarigen tot 44% bij 80-jarigen.
31
37
Van de senioren die voldoen aan de norm gezond bewegen vindt toch nog 7% dat ze onvoldoende beweegt. In de groep die niet aan de norm voldoet ligt dit percentage op 24%. Onvoldoende lichaamsbeweging verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op het ontstaan van ziekten verhogen. Dit laatste is vooral het geval voor coronaire hartziekten en diabetes mellitus. Voldoende lichaamsbeweging zorgt behalve voor behoud van gezondheid ook voor een gunstiger beloop van ziekten. De grootste gezondheidswinst is te behalen bij de minst actieve personen. Inactiviteit neemt toe met de leeftijd. Onder 65-plussers is daarom nog veel te winnen op het gebied van gezondheid door regelmatige lichamelijk activiteit (40,42). In Nederland is ongeveer 45% van de 55-plussers actief in een of meerdere sporten (2). Zo beoefent 52% van de 65-74 jarigen en 41% van de 75-88 jarigen tenminste 1 maal per week een sport. Tabel 5.4 Sportbeoefening van ouderen naar leeftijdscategorie en geslacht Sportieve deelname Leeftijdscategorie 65-75 jaar 68% 45% 75-85 jaar Geslacht Mannen 65% Vrouwen 54% Totaal (n=7087) 59% * recreatief fietsen is hierin meegenomen Tabel 5.5 Soort sportactiviteiten van ouderen naar geslacht Sport Man Vrouw 59% 46% Fietsen MBvO 11% 17% Zwemmen 8% 11% Tennis 5% 3% Fitness 4% 3% Gymnastiek 2% 3% Golf 3% 2%
Totaal 52% 14% 10% 4% 3% 2% 2%
Risicogroepen Ouderen die niet voldoen aan de beweegnorm gebruiken vaker slaap- en kalmerende middelen. Bovendien zijn ze angstiger, depressiever en hebben meer psychosociale problemen en zorgen. Uit het seniorenonderzoek blijkt verder dat inactiviteit onder ouderen vooral voorkomt bij: x oudere senioren x personen met lichamelijke beperkingen x vrouwen Trends Landelijk is het aantal personen dat voldoet aan de beweegnorm in de afgelopen 5 jaar constant gebleven (40). Dit komt overeen met het regionaal beeld. Wanneer we het beweegpatroon van mannen uit onderzoek in 2003 vergelijken met het seniorenonderzoek dan is het percentage dat voldoet aan de beweegnorm exact gelijk gebleven.
38
32
Uit onderzoek blijkt dat stoppen met sporten vooral met een hoge leeftijd te maken heeft. 59% van de 75-88 jarigen houdt hiermee op tegen 43% van de 58-64 jarigen. Daarnaast stoppen ouderen met een laag of middelbaar opleidingsniveau sneller met sporten dan hoogopgeleiden. Mannen en vrouwen verschillen niet als het gaat om stoppen. Mensen met matige of ernstige beperkingen zijn doorgaans geen sporters en hebben een grote kans om te stoppen met sportbeoefening. Naast leeftijd, opleidingsniveau en de functionele beperkingen zijn er geen andere reden aan te wijzen die van invloed zijn op veranderingen in sportbeoefening zoals veranderingen in chronische aandoeningen, depressie, cognitie, partnerstatus en woonsituatie. Het stoppen met sporten lijkt andere oorzaken te hebben; zoals vervoersproblemen, onbekendheid met het aanbod of gebrek aan gezelschap (2). 5.4
Overgewicht
In de Nederlandse bevolking is overgewicht een groeiend probleem, ook onder ouderen. In dit onderzoek is over- en ondergewicht vastgesteld met behulp van de Body Mass Index. De BMI is het lichaamsgewicht (in kg) gedeeld door het kwadraat van de lengte (in meters)). Een BMI tussen 25 en 30 komt overeen met matig overgewicht, een BMI groter of gelijk aan 30 met ernstig overgewicht (obesitas). Bij ouderen vanaf 70 jaar moet de BMI met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, vanwege verandering van lengte en lichaamssamenstelling (43). In Nederland heeft 43% van de ouderen overgewicht en 13% obesitas. Van de mannen heeft 47% overgewicht en 10% obesitas. Van de vrouwen heeft 40% overgewicht en 15% obesitas (44). Figuur 5.2 Percentage ouderen met overgewicht en obesitas naar leeftijdcategorie en geslacht 60
52
50
43
39
40
Overgewicht
% 30 20
37
12
10
17
16
Obesitas
8
0 Mannen 65-74 jaar
Mannen 75 jaar en ouder
Vrouwen 65-74 Vrouwen 75 jaar jaar en ouder
In Midden-Nederland heeft 43% van de senioren overgewicht en 14% obesitas. Van de mannen heeft 48% overgewicht en 10% obesitas. Van de vrouwen heeft 38% overgewicht en 17% obesitas. Met het ouder worden neemt het percentage overgewicht en obesitas iets af van 60% onder 65-jarigen tot 50% onder 80-jarigen. Van de senioren met overgewicht vindt 60% zich een beetje te zwaar en 14% zich veel te zwaar. Risicogroepen Landelijk is te zien dat het percentage mensen met overgewicht sterk toeneemt met de leeftijd tot ongeveer 65 jaar, daarna neemt het percentage weer af (45). Ernstig overgewicht komt vaker voor bij laagopgeleiden dan bij hoogopgeleiden. In het seniorenonderzoek blijkt overgewicht en obesitas vooral voor te komen bij: x personen met een chronische ziekte x jongere senioren van 65 tot 74 jaar x mannen Trends In de afgelopen 20 jaar is overgewicht onder 65-plussers in Nederland nagenoeg gelijk gebleven. Er heeft echter wel een toename in obesitas plaatsgevonden van 7% in 1981 naar 12% in 2000 (45).
33
39
In Midden-Nederland is in de afgelopen 3 jaar het aantal mannen met overgewicht toegenomen. Met name het percentage mannen met obesitas is sterk toegenomen 14. In Lopik, Montfoort en Renswoude zijn meer senioren met overgewicht (respectievelijk 65%, 69% en 66%) terwijl in De Bilt minder mensen zijn met overgewicht (50%) vergeleken met het regionaal gemiddelde van 56%. In Midden-Nederland is in de afgelopen 3 jaar het aantal mannen met overgewicht toegenomen. Met name het percentage mannen met obesitas is sterk toegenomen 14. Overgewicht en met name ernstig overgewicht (obesitas) hangen samen met tal van In Lopik, Montfoort en Renswoude zijn meer senioren met overgewicht chronische aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en diabetes mellitus. Ook (respectievelijk 65%, 69% en 66%) terwijl in De Bilt minder mensen zijn met hebben mensen met ernstig overgewicht vaker last van verschillende vormen van overgewicht (50%) vergeleken met het regionaal gemiddelde van 56%. kanker en van aandoeningen aan het bewegingsapparaat (artrose) en de ademhalingsorganen. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke Overgewicht met name ernstig overgewicht samen met tal van beperkingen,en een slechtere kwaliteit van leven (obesitas) en ook methangen een lagere sociaal chronische aandoeningen, zoals harten vaatziekten en diabetes mellitus. Ook economische status en leven in een relatief sociaal isolement (45). hebben mensen met ernstig overgewicht vaker last van verschillende vormen van kanker en van aandoeningen aan het bewegingsapparaat (artrose) en de ademhalingsorganen. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke 5.5 Conclusies hoofdstuk 5 beperkingen, een slechtere kwaliteit van leven en ook met een lagere sociaal economische en leven rookt. in eenDit relatief isolement (45). ¾ 13% van destatus respondenten komtsociaal overeen met de landelijke cijfers. Ruim een kwart van de rokers wil binnen een half jaar stoppen met roken.
5.5 Conclusies hoofdstuk 5overschrijdt de norm van verantwoord alcoholgebruik. ¾ 11% van de respondenten Voor de mannen betekent dit dat ze gemiddeld meer dan drie glazen alcohol per ¾ 13% van de respondenten rookt. meer Dit komt met de landelijke cijfers. Ruim dag drinken en voor de vrouwen danovereen twee glazen. een kwart van de rokers wil binnen een half jaar stoppen met roken. ¾ 6% van de respondenten drinkt minstens één dag per week 6 glazen of meer ¾ 11% vanWe de respondenten overschrijdt de norm van verantwoord alcohol. spreken dan van bingedrinken. Landelijk is een forsealcoholgebruik. toename te zien Voor de mannen betekent dit dat ze gemiddeld meer dan glazen alcohol per in excessief alcoholgebruik onder 65-plussers. Overmatigdrie alcoholgebruik komt dag drinken en voor de vrouwen meer dan twee glazen. meer voor bij rokers, hoger opgeleiden en in de leeftijdsgroep 65 tot 74 jaar. ¾ minstens dag pergezond week 6 bewegen glazen of en meer ¾ 6% 63%van vandederespondenten respondentendrinkt voldoet aan deéén norm voor 59% alcohol. We spreken dan van bingedrinken. Landelijk is een forse toename te zien doet aan sportbeoefening. Deze cijfers zijn gunstiger vergeleken met landelijke in excessief alcoholgebruik onder 65-plussers. Overmatig alcoholgebruik komt cijfers. Populaire sporten onder ouderen zijn: fietsen (52%), Meer Bewegen voor meer voor(14%) bij rokers, hoger opgeleiden Ouderen en zwemmen (10%). en in de leeftijdsgroep 65 tot 74 jaar. ¾ aan de norm bewegen 59% ¾ 63% 43% van van de de respondenten respondenten voldoet heeft overgewicht envoor 14%gezond obesitas. Dit komtenovereen doet aan sportbeoefening. Deze cijfers zijn gunstiger vergeleken met landelijke met landelijke cijfers. Van de mensen met overgewicht of obesitas is het overgrote cijfers. Populaire (52%), Meer Bewegen voor deel zich terdegesporten bewust onder dat zeouderen te zwaarzijn: zijn.fietsen In MiddenNederland is het aantal Ouderen (14%) en zwemmen (10%). mannen met overgewicht en obesitas in de afgelopen 3 jaar sterk toegenomen. ¾ respondenten heeft te overgewicht 14% obesitas. Dit komt overeen ¾ 43% Er is van een de duidelijke samenhang zien tussenenovergewicht, ongezonde met landelijke cijfers. Van de mensen met overgewicht of obesitas is het overgrote leefgewoonten en het hebben van een chronische ziekten. Eigen ongezonde deel zich terdege bewust dat ze te zwaar zijn. In MiddenNederland is het leefgewoonten kunnen pas veranderd worden als men hier ook kennis vanaantal heeft. mannen met overgewicht en obesitas in de afgelopen 3 jaar sterk toegenomen. Deze kennis zou men het liefst willen ontvangen via persoonlijke gesprekken met de huisarts, specialist of andere deskundigen. ¾ Er is een duidelijke samenhang te zien tussen overgewicht, ongezonde leefgewoonten en het hebben van een chronische ziekten. Eigen ongezonde leefgewoonten kunnen pas veranderd worden als men hier ook kennis van heeft. Deze kennis zou men het liefst willen ontvangen via persoonlijke gesprekken met de huisarts, specialist of andere deskundigen.
14
OR=1,2 met 95% BI van 1,1 - 1,3.
40 14
OR=1,2 met 95% BI van 1,1 - 1,3.
34
6. Zelfredzaamheid en zorggebruik Gezondheidsproblemen kunnen leiden tot problemen in het dagelijks functioneren van mensen. Als dit het geval is, spreken we van ‘beperkingen in de zelfredzaamheid’. De ernst van de beperkingen is mede bepalend voor de behoefte aan persoonlijke hulp, zorg en hulpmiddelen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beperkingen in de zelfredzaamheid, het gebruik van zorgvoorzieningen en professionele zorg en de behoefte aan extra zorg. Daarnaast wordt gekeken naar het ontvangen en geven van mantelzorg. 6.1
Zelfredzaamheid in algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)
Voor een groep ouderen is het uitvoeren van allerlei dagelijks handelingen, zoals aankleden of zich wassen steeds minder vanzelfsprekend. Zij kunnen dit in sommige gevallen alleen met grote moeite of met hulp van anderen. Uit landelijke cijfers blijkt dat ruim één op de tien 65-75 jarigen beperkingen in het dagelijks leven ondervindt. Onder de 75-plussers is dit ruim één op de vier (1). Vrouwen zijn vaker ADL-beperkt dan mannen: 26% versus 17%. Tabel 6.1 Percentage ouderen dat ADL-beperkt* is naar leeftijdscategorie en geslacht ADL-beperkt* Mannen Vrouwen Totaal Leeftijdscategorie 5% 7% 6% 65-74 jaar 15% 24% 20% 75-plus Totaal (N=7409) 9% 14% 12%
*men is ADL-beperkt als men de genoemde ADL-verrichtingen alleen met grote moeite of met hulp van iemand anders kan uitvoeren.
Figuur 6.1 Percentage ouderen dat de genoemde ADL-verrichtingen met enige moeite, grote moeite of alleen met hulp van iemand anders kan uitvoeren naar leeftijdscategorie. Trap op en af lopen
45
21
Zich verplaatsen buitenshuis
30
10
Gaan zitten en opstaan uit een stoel
21
10 0
10
65-74 jaar
30
13
In en uit bed stappen
75 jaar en ouder
20
%
30
40
50
In Midden-Nederland ondervindt ruim een op de tien senioren beperkingen in het dagelijks leven. De meeste moeite heeft men met de trap op- en aflopen (31% ervaart hierbij problemen), gaan zitten en opstaan uit een stoel (20%) en het zich verplaatsen buitenshuis (18%). Risicogroepen Vrouwen hebben relatief vaker een ADL-beperking dan mannen. Er is ook een sterk verband met de leeftijd en met een laag inkomen en een laag opleidingsniveau (1). In het seniorenonderzoek komt ADL-beperking vooral voor bij: x personen met lichamelijke beperkingen x personen met psychosociale problemen en zorgen x personen die weinig lichamelijk actief zijn
35
41
Trends Landelijk is het voorkomen van ADL-beperkingen voor de bevolking van 55 jaar en ouder stabiel gebleven in de periode 1989-2003 (1). Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. In Midden-Nederland is echter te zien dat in de afgelopen 5 jaar meer mensen ADL-beperkingen ervaren. Moeite met handelingen als het gaan zitten en opstaan uit een stoel of aan en uitkleden is toegenomen 15. In Bunnik zijn minder senioren met ADL-beperkingen (7%) vergeleken met het regionaal gemiddelde van 12%. 6.2
Contact zorgvoorzieningen
Ouderen met gezondheidsproblemen kunnen gebruik maken van allerlei zorgvoorzieningen. Binnen de Nederlandse gezondheidszorg is een verdeling gemaakt naar eerstelijns en tweedelijns zorg. Patiënten met klachten kunnen direct naar de huisarts toe, maar zij kunnen niet direct gebruik maken van de tweedelijnszorg. Behalve de huisarts behoort ook de tandarts tot de eerstelijnsgezondheidszorg. Onder de tweedelijnszorg vallen bijvoorbeeld ziekenhuiszorg, paramedische zorg en geestelijke gezondheidszorg. Als eerste zullen ouderen een beroep doen op de huisarts, de poortwachter van de professionele zorg. In Nederland bezoekt 85% van de ouderen eenmaal of vaker per jaar de huisarts (27, 46). In Midden-Nederland heeft 82% van de senioren de huisarts bezocht in het afgelopen jaar. In de afgelopen twee maanden is 47% van de senioren gemiddeld 1,9 keer bij de huisarts geweest. Vrouwen en oudere senioren bezoeken vaker de huisarts. Uit landelijk onderzoek is bekend dat 52% van alle 65-plussers een volledig prothese heeft. Een groot deel van deze groep heeft geen eigen tandarts. In Nederland heeft 43% van de 65-plussers in het afgelopen jaar de tandarts bezocht (46). In Midden-Nederland heeft 55% van de ouderen in het afgelopen jaar contact gehad met de tandarts. Er is geen verschil te zien tussen vrouwen en mannen terwijl jongere senioren vaker naar de tandarts gaan dan oudere (62% tegen 41%). Onderstaande tabel bevat een overzicht van het gebruik van zorgvoorzieningen in regio Midden-Nederland. In Nederland heeft 24% van de ouderen de fysiotherapeut bezocht in het afgelopen jaar (46). Over het gebruik van andere zorgvoorzieningen zijn geen landelijke cijfers bekend. Tabel 6.2 Percentage ouderen dat contact heeft gehad met genoemde zorgverlener in de afgelopen 12 maanden Zorgverlener Contact 57% Medisch specialist 34% Pedicure 29% Fysiotherapeut 16% Thuiszorg 15% Pastoraal werk 8% Diëtist 5% Alternatieve behandelaars 4% Psycholoog, psychiater 4% Algemeen maatschappelijk werk 1% Verslavingszorg (CAD) In Midden-Nederland heeft 17% van de senioren in het afgelopen jaar een nacht of langer in het ziekenhuis gelegen, gemiddeld zijn ze in deze periode 1,7 keer
15
respectievelijk OR=1,8 met 95% BI van 1,6 - 2,0 en OR=1,2 met 95% BI van 1,0 - 1,3.
36
42
opgenomen geweest. Mannen zijn vaker opgenomen dan vrouwen en oudere senioren vaker dan jongere (respectievelijk 18% tegen 16% en 19% tegen 16%). 6.3
Gebruik professionele zorg
Als de zelfredzaamheid afneemt, kunnen ouderen een beroep doen op de professionele hulp of zorg. Deze zorg wordt door beroepskrachten geleverd. Het betreft met name zorg die, in tijden van het afnemen van de vragenlijst, nog door de AWBZ werd vergoed en nu deels onder de WMO valt. De WMO is een brede wet die de gemeenten in staat stelt een samenhangend beleid te voeren op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Ouderen zijn een nadrukkelijke doelgroep voor de WMO en dan met name ouderen op hoge leeftijd, alleenstaande ouderen, ouderen met ernstige gezondheidsproblemen en ouderen met een laag inkomen (47). Tabel 6.3 Percentage ouderen dat gebruik maakt van (professionele) hulp naar leeftijdscategorie Gebruik 65-74 jaar 75-plus AlleenTotaal professionele staand hulp Uren Uren Uren Uren p/w p/w p/w p/w Huishoudelijke 6% 4.0 26% 3.5 27% 3.4 15% 3.6 hulp Persoonlijke 2% 5.1 8% 4.4 8% 4.3 5% 4.0 verzorging 1% 5.5 4% 5.0 4% 5.8 2% 5.1 Verpleging Dagopvang of 1% 10.1 3% 10.5 2% 11.0 2% 10.5 dagbehandeling Totaal 8% 30% 30% 17% In totaal krijgt 17% van de 65-plussers professionele hulp, de meeste hulp gaat naar de oudere senioren en alleenstaanden. Daarnaast is er een groep mensen (17%) die geen professionele hulp ontvangt maar een uit eigen middelen betaalde huishoudelijke hulp heeft. Bij 12% van de 65-74 jarigen, bij 22% van de 75-plussers en bij 23% van de alleenstaanden is deze particuliere hulp actief. In Nieuwegein en IJsselstein maakt men minder gebruik van een particuliere hulp terwijl men in De Bilt en Abcoude meer gebruikt maakt van deze hulp. Huishoudelijke verzorging via de Thuiszorg wordt in Houten meer gebruik van gemaakt en in Loenen en Abcoude juist minder. In Wijk bij Duurstede maakt men minder gebruik van hulp voor de persoonlijke verzorging en in Bunnik en Loenen wordt minder gebruik gemaakt van verpleeghulp vergeleken met de regio. Aan de respondenten is gevraagd of men op dit moment behoefte heeft aan extra hulp. Een op de drie senioren heeft hier behoefte aan. Men wil met name graag hulp bij kleine reparatie en klusjes in en bij het huis (19%), onderhoud van de tuin (18%), schoonmaken van de woning (15%), vervoer (13%) en invullen van formulieren/geldzaken regelen (11%). 6.4
Ontvangen van mantelzorg
Met behulp van mantelzorg kunnen ouderen vaak langer zelfstandig blijven functioneren zonder dat zij direct een beroep hoeven doen op professionele zorg. Mantelzorg is de zorg die men krijgt van een bekende uit de omgeving, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden. Het gaat hierbij om hulp die men krijgt als men langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Mantelzorg is altijd gericht op het eigen netwerk en is hiermee te onderscheiden van vrijwilligerswerk, dat in het algemeen in georganiseerd verband wordt gegeven. Van de mensen van 55 jaar en ouder in Nederland ontvangt 13% mantelzorg. Hierbij gaat het vooral om huishoudelijke taken ten behoeve van familieleden (vaak de partner) (48).
37
43
Tabel 6.4 Percentage ouderen dat gebruik maakt van informele hulp naar leeftijdscategorie Ontvangen van 65-74 jaar 75-plus AlleenTotaal mantelzorg staand Totaal 4% 18% 15% 10% Waarvan: Huishoudelijk werk Dagelijkse verzorging Gezelschap, troost, afleiding Begeleiding vervoer Administratieve hulp Mantelzorg overig
38%
44%
43%
42%
14%
16%
12%
15%
20%
28%
28%
26%
25%
36%
36%
33%
20%
37%
40%
32%
3%
8%
8%
6%
In totaal ontvangt 10% van de 65-plussers in Midden-Nederland mantelzorg. Een kwart van de ouderen die mantelzorg ontvangt, krijgt incidenteel mantelzorg, 12% krijgt 1 tot 2 uur per week mantelzorg, 25% 3 tot 5 uur per week, 18% 6 tot 10 uur per week, 10% 11 tot 20 uur per week en 12% krijgt meer dan 21 uur per week mantelzorg. Men krijgt deze zorg voornamelijk van de partner (21%) of de kinderen (38%). Risicogroepen Het zijn met name ouderen die mantelzorg ontvangen, omdat onder hen de meeste mensen met beperkingen zijn te vinden. Ouderen uit sommige etnische minderheden (met name Turkse en Marokkaanse ouderen) ontvangen veel vaker mantelzorg dan autochtone ouderen. Mantelzorg binnen het eigen gezin is vaak intensiever dan zorg buiten het eigen huishouden. Alleenstaande ouderen worden daarom, als ze ook ernstige beperkingen hebben, beschouwd als een kwetsbare groep omdat ze geen partner hebben om op terug te vallen (49). In het seniorenonderzoek blijkt dat mantelzorg vooral gegeven wordt aan: x personen met lichamelijke beperkingen x oudere senioren van 75 jaar en ouder x personen met psychosociale problemen en zorgen Trends Het aantal ouderen dat mantelzorg krijgt is de afgelopen jaren gelijk gebleven (49-50). Als gevolg van de toenemende vergrijzing is een stijging van het aantal ouderen dat mantelzorg nodig heeft te verwachten. Uit landelijke gegevens is deze stijging echter (nog) niet waar te nemen. Dit komt waarschijnlijk omdat de sociaaleconomische positie van de bevolking, en dus ook van ouderen, is verbeterd. Ouderen hebben meer geld te besteden en doen sneller een beroep op zelfbetaalde hulp (met name particuliere huishoudelijke hulp). Mantelzorg van bijvoorbeeld de kinderen is dus minder nodig (49). 6.5
Geven van mantelzorg
Ouderen zijn zelf ook actief als mantelzorger. In een landelijke onderzoek van het SCP komt naar voren dat 13% van de 65-plussers mantelzorg geeft. Zij hebben langer dan 3 maanden of meer dan 8 uur per week hulp gegeven (51).
44
38
Tabel 6.5 Percentage ouderen dat informele hulp geeft naar leeftijdscategorie Geven van 65-74 jaar 75-plus AlleenTotaal mantelzorg staand Totaal 11% 9% 7% 10% Waarvan: Huishoudelijk werk Dagelijkse verzorging Gezelschap, troost, afleiding Begeleiding vervoer Administratieve hulp Mantelzorg overig
55%
54%
40%
55%
22%
26%
11%
23%
7%
5%
5%
6%
6%
5%
3%
6%
5%
4%
2%
4%
1%
1%
1%
1%
In totaal geeft 10% van de 65-plussers in Midden-Nederland mantelzorg. Veruit de meeste personen verlenen mantelzorg aan hun partner (43%), gevolgd door buren/vrienden/kennissen (23%), kinderen (17%), (schoon)ouders (12%) en andere familieleden (14%). Tweevijfde van de mantelzorgers geeft deze zorg al langer dan 3 maanden, voor minder dan 8 uur per week. Een andere tweevijfde van de mantelzorgers geeft de zorg al langer dan 3 maanden voor meer dan 8 uur per week. Driekwart van de mantelzorgers geeft de hulp omdat de persoon in kwestie een lichamelijke ziekte of handicap heeft. De mantelzorg kan ook gegeven worden vanwege geestelijke achteruitgang (26%), psychische problemen (14%), verstandelijke beperking (8%) of om een andere reden (14%). Wanneer de mantelzorg gegeven wordt vanwege geestelijke achteruitgang dan wordt met name gezelschap, troost en afleiding gegeven en hulp geboden bij het regelen van de administratie/geldzaken. Bij een lichamelijke ziekte of handicap concentreert de zorg zich voornamelijk rond hulp in de huishouding. Dezelfde vragen over mantelzorg verlenen zijn ook gesteld in het volwassenenonderzoek van twee jaar geleden. Van de volwassenen geeft 15% mantelzorg en men geeft met name hulp bij de administratie, begeleiding van vervoer en het bieden van gezelschap, troost en afleiding. Risicogroepen Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen. Mantelzorgers zijn vaak tussen de 45 en 65 jaar oud. In het seniorenonderzoek blijkt dat ouderen die mantelzorg geven vooral: x laag opgeleiden x personen die weinig aan lichaamsbeweging doen x alleenstaanden Trends In Nederland is het aandeel 65-plussers dat mantelzorg geeft gestegen van 10% in 1991 naar 13% in 2003 (49). Eenzelfde trend zien we ook in Midden- Nederland. In 16 vijf jaar tijd is het aantal mantelzorgers toegenomen . Men is met name meer mantelzorg gaan geven aan de partner terwijl men minder mantelzorg is gaan geven aan de categorie ‘andere familieleden’. In Lopik en Renswoude wordt door respectievelijk 5% en 6% van de 65-plussers mantelzorg gegeven. Dit is lager dan het regionaal gemiddelde van 10%.
16
OR=1,5 met 95% BI van 1,3 - 1,7.
39
45
De vraag naar mantelzorg kan mogelijk veranderen bij de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Deze wet, die ook de huishoudelijke verzorging betreft, biedt gemeenten de mogelijkheid collectief gefinancierde hulp te onthouden aan mensen die over voldoende eigen hulpbronnen beschikken, aan mensen dus die particuliere hulp kunnen inkopen of die voldoende mantelzorg ontvangen. Daar staat tegenover dat via deze wet ook de ondersteuning van de mantelzorgers kan worden geregeld. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan informatie, advies, emotionele steun of respijtzorg (49). 6.6
Belasting van de mantelzorger
Waarschijnlijk is er sprake van een toenemende intensiteit van de geboden zorg: de mensen die zorg bieden, geven meer (mensen) hulp. Dit zou er toe kunnen leiden dat individuele helpers zwaarder belast zijn dan vroeger. In het seniorenonderzoek is een speciale vragenlijst opgenomen om de belasting van de mantelzorgers te meten. In een Alzheimer-onderzoek waarin deze vragenlijst is ontwikkeld, werd een gemiddelde waarde gevonden van 4,8 voor vrouwen en 5,1 voor mannen en 4,8 voor partners en 5,0 voor niet-partners (52). De totaalscore van de vragenlijst loopt van 0 (weinig) tot 9 (veel druk). In het seniorenonderzoek komen we tot lagere waarden, dat komt deels omdat de groep waaraan mantelzorg verleend wordt zeer divers is en niet alleen bestaat uit dementerende ouderen. De gemiddelde waarde in het seniorenonderzoek is 2,9 (voor partners 3,1 en voor niet-partner 2,1) . De mantelzorger voelde zich zwaarder belast wanneer hij/zij zorg verleende aan partner (score: 4,4) of kinderen (score: 3,1). Daarnaast nam de last toe wanneer hij/zij mantelzorg gaf vanwege geestelijke achteruitgang (score: 3,6) of psychische problemen (score: 3,7). In totaal voelt 12% van de mantelzorgers zich zwaar belast (score van 4 of hoger). De mantelzorgers die zich zwaar belast voelen zijn angstiger, depressiever en eenzamer dan de mantelzorgers die geen zware belasting ervaren. Er zijn geen lokale verschillen te vinden in de mate waarop de mantelzorger de belasting ervaart. 6.7
Conclusies hoofdstuk 6
¾ 12% van de respondenten heeft te maken met beperkingen bij activiteiten in het dagelijks leven. De meest voorkomende beperkingen hebben te maken met een afnemende mobiliteit zoals trap op- en aflopen, gaan zitten en opstaan uit een stoel en zich verplaatsen buitenshuis. In de afgelopen 5 jaar is het aantal ouderen dat beperkingen ervaart in de zelfredzaamheid toegenomen. ¾ 82% van de respondenten heeft in het afgelopen jaar contact gehad met de huisarts en ruim de helft van de respondenten heeft de tandarts bezocht. Eén op de 6 respondenten heeft in het afgelopen jaar een nacht of langer in het ziekenhuis gelegen. ¾ In totaal heeft één op de 6 respondenten in Midden-Nederland professionele hulp: 15% voor huishoudelijke werk, 5% voor de persoonlijke verzorging, 2% verpleging en 2% dagopvang of dagbehandeling. Daarnaast ontvangt 17% geen professionele hulp maar een uit eigen middelen betaalde huishoudelijke hulp. ¾ Er is een grote behoefte aan extra hulp vooral hulp bij kleine reparaties en klusjes in en bij huis (19%), onderhoud van de tuin (18%), schoonmaken van de woning (15%), vervoer (13%) en invullen van formulieren en regelen van geldzaken (11%). ¾ 10% van de respondenten krijgt mantelzorg (4% van de 65-74 jarigen tegenover 18% van de 75-plussers). De meeste zorg wordt gegeven door de kinderen en de partner. Het gaat dan vooral om hulp in de huishouding, begeleiding bij vervoer en administratieve hulp. In Midden-Nederland krijgen de ouderen minder vaak mantelzorg vergeleken met het landelijke percentage van 13%.
46
40
¾ 10% van de respondenten geeft mantelzorg. Dit betreft vooral hulp aan de partner, gevolgd door hulp aan buren/vrienden en hulp aan kinderen. De hulp wordt vooral gegeven vanwege geestelijke achteruitgang en psychische problemen. Ook dit percentage ligt lager vergeleken met het landelijke cijfer van 13%. In de afgelopen 5 jaar is in Midden-Nederland het aantal mantelzorgers onder ouderen sterk toegenomen. ¾ Het geven van mantelzorg is een zware belasting voor de betrokkenen. De belasting voor de betrokkenen neemt toe wanneer de zorg gegeven wordt aan de partner of kinderen of wanneer hij/zij mantelzorg geeft vanwege geestelijke achteruitgang of psychische problemen.
41
47
48
7. Sociale en fysieke omgeving Het hebben van voldoende en goede sociale relaties heeft een gunstig effect op de lichamelijke en geestelijke gezondheid en op de levensduur. Met betrekking tot sociale omgeving wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de activiteiten en contacten met anderen. Naast sociale omgeving is ook de fysieke omgeving belangrijk, vooral als men zo lang mogelijk in eigen leefomgeving wil blijven wonen. Met betrekking tot de fysieke omgeving is informatie verzameld over de huidige woonsituatie, wenselijke aanpassingen in de woning en verhuiswensen. Daarnaast komt ook het binnen- en buitenmilieu en de leefbaarheid voor ouderen in eigen gemeente aan de orde. 7.1
Activiteiten en contacten met anderen
Terugtreden uit het arbeidproces, verlies van dierbaren en gebondenheid zijn aan huis door ziekte of handicap leiden bij ouderen tot een afname van het aantal activiteiten en contacten met anderen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat onder de 65plussers nog 4% (6% van de mannen en 2% van de vrouwen) betaald werk doet. 48% doet vrijwilligerswerk of geeft mantelzorg (41% van de vrouwen en 57% van de mannen). Verder blijkt dat oudere mannen meer tijd besteden aan pc-gebruik en internet dan oudere vrouwen. Van de oudere vrouwen is 25% betrokken bij de zorg voor de kleinkinderen. Voor bijna alle vormen van maatschappelijke inzet geldt dat hoogopgeleiden hier meer bij betrokken zijn dan laagopgeleiden (2). In onderstaande tabel staan de activiteiten en contacten weergegeven die van toepassing zijn op de ouderen in regio Midden-Nederland. Tabel 7.1 Percentage ouderen dat genoemde activiteiten wekelijks of maandelijks uitvoert Activiteit Maandelijks tot Wekelijks of vaker wekelijks 77% 12% Praatje maken met de buren 58% 26% Bezoek ontvangen 53% 24% Op bezoek gaan 36% 6% Hobby uitvoeren, cursus doen 33% 3% Internetten/e-mailen 27% 9% Verenigingsactiviteiten doen 20% 12% Passen op kleinkinderen 18% 7% Vrijwilligerswerk doen 8% 11% Bibliotheek bezoeken 8% 6% Werk voor de kerk doen 7% 1% Betaald werk doen 5% 6% Bij anderen klusjes doen Bij alle activiteiten is een verschil gevonden tussen de leeftijdsgroepen en geslacht. De groep 65-74 jarigen besteedt meer tijd aan alle hierboven genoemde activiteiten dan de 75 plussers. Vrouwen gaan meer op bezoek, ontvangen vaker bezoek en bezoeken vaker een bibliotheek dan mannen. Mannen doen vaker vrijwilligers werk, betaald werk, werk voor de kerk en klusjes bij anderen. Bovendien hebben ze vaker een eigen hobby en internetten en e-mailen ze vaker dan vrouwen. In de afgelopen vijf jaar zijn de senioren in Midden-Nederland meer verenigingsactiviteiten en betaald werk gaan doen, ook zijn ze meer gaan internetten en e-mailen. Het bibliotheekbezoek en het vrijwilligerswerk is echter afgenomen, evenals het klussen bij anderen en het uitvoeren van een hobby of volgen van cursus.
42
49
Ouderen met een goede gezondheid steken minder tijd in televisie kijken, radio Ouderen en metlezen. een goede gezondheid steken minder tijd in televisie radio luisteren De groep met de slechtste gezondheid leest het kijken, minst maar luisteren meer en lezen. De groep metkijken. de slechtste gezondheid leest minsttijd maar besteedt tijd aan televisie Deze groep besteedt ookhet minder aan besteedt meer tijddan aande televisie Deze groep besteedt ook minder tijd aan sociale contacten anderekijken. ouderen. sociale contacten dan de andere ouderen. De 65-plussers verwachten ten aanzien van de toekomst dat zij in de komende vijf De 65-plussers verwachten ten vanMeer de toekomst zij in de komende jaar aan allerlei zaken minder tijdaanzien besteden. tijd ziendat de ouderen alleen vijf jaar aan allerlei minder tijd besteden. Meer en tijdvoor zien de de tijd ouderen alleen weggelegd voor zaken tv-kijken, muziek luisteren, lezen die men met weggelegd voor tv-kijken, Klaarblijkelijk muziek luisteren, lezenouderen, en voor de tijd die met op kleinkinderen doorbrengt. voorzien wellicht inmen anticipatie kleinkinderen doorbrengt. Klaarblijkelijk voorzien ouderen, wellicht in anticipatie op naderende gezondheidsproblemen, vooral een passivering van hun vrije naderende gezondheidsproblemen, vooral een passivering van hun vrije tijdsbesteding (2). tijdsbesteding (2). Het ondernemen van activiteiten hangt nauw samen met de ervaren gezondheid. Uit Het seniorenonderzoek ondernemen van activiteiten hangt samen metdoor de ervaren gezondheid. het blijkt dat een opnauw de drie ouderen lichamelijke klachtenUit of het seniorenonderzoek blijkt dat een op de drie ouderen door lichamelijke klachten of emotionele problemen in de afgelopen vier weken gehinderd is bij het ondernemen emotionele van sociale problemen activiteiten.in de afgelopen vier weken gehinderd is bij het ondernemen van sociale activiteiten. Daarnaast ervaart ruim een kwart van de 65-plussers belemmeringen om deel te Daarnaast ruimbuitenshuis. een kwart van de 65-plussers om deeldoor te nemen aanervaart activiteiten Deze mensen zijn belemmeringen met name belemmerd nemen aan activiteiten Deze mensen zijnom metalleen nametebelemmerd door hun slechte gezondheidbuitenshuis. (48%), ze vinden het moeilijk gaan (25%) of hun slechte (48%), ze vinden het 14% moeilijk te gaanniet (25%) of hebben geengezondheid vervoer (23%). Daarnaast geeft aanom datalleen het aanbod aansluit hebben geen vervoer (23%). geeft 14% aan te dat het aanbod niet aansluit bij hun behoefte en 13% vindtDaarnaast de gewenste activiteiten duur. bij hun behoefte en 13% vindt de gewenste activiteiten te duur. Positief is dat in de afgelopen vijf jaar het aantal senioren dat belemmeringen ervaart Positief in deaan afgelopen vijf jaar het aantal dat17belemmeringen ervaart . Wel is een om deel is tedat nemen activiteiten buitenshuis is senioren afgenomen 17 is eenMen heeft om deel te nemen activiteiten is belemmeringen afgenomen . Wel verschuiving te zienaan in de redenen buitenshuis waarom men ervaart. verschuiving te zien in de redenen waarom menmen belemmeringen ervaart. Men heeft vaker aangeven vervoersproblemen te hebben, vindt vaker de activiteiten te vakeren aangeven vervoersproblemen te hebben, men vindtisvaker de activiteiten te duur is vaker onbekend met het aanbod. Daarentegen de veiligheid buitenshuis duur en is vaker onbekend metde hetsenioren aanbod.vergeleken Daarentegen de jaar veiligheid buitenshuis nauwelijks meer een item voor metisvijf geleden. nauwelijks meer een item voor de senioren vergeleken met vijf jaar geleden. 7.2 Woonsituatie 7.2 Woonsituatie In Nederland woont het overgrote deel van de ouderen zelfstandig (93%) (53). In In Nederland woont het overgrote deel van de ouderen (93%) (53). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van dezelfstandig woonsituatie verdeeld naar onderstaande tabel overzicht gegeven van de woonsituatie verdeeld naar leeftijdscategorie. Uitwordt dezeeen gegevens blijkt dat de meeste ouderen geheel zelfstandig leeftijdscategorie. Uit deze gegevens blijkt dat de meeste ouderen geheel zelfstandig wonen. In totaal woont 15% in een woonvorm speciaal voor ouderen. Uit de tabel wonen. In totaal woont 15% een woonvorm speciaal voorgeheel ouderen. Uit de tabel blijkt verder dat naarmate deinleeftijd stijgt, minder ouderen zelfstandig wonen. blijkt verder dat naarmate de leeftijd stijgt, minder ouderen geheel zelfstandig wonen. Tabel 7.2 Woonsituatie naar leeftijdscategorie Tabel 7.2 Woonsituatie naar65-74 leeftijdscategorie jaar 75-84 jaar 85-plus Totaal 65-74 jaar 75-84 jaar 85-plus Totaal 89.9% 78.6% 56.6% 83.5% Geheel zelfstandig 89.9% 78.6% 56.6% 83.5% Geheel zelfstandig 7.1% 12.8% 18.8% 10.0% Seniorenwoning 7.1% 12.8% 18.8% 10.0% Seniorenwoning 0,7% 2,4% 4,5% 1,6% Serviceflat 0,7% 2,4% 4,5% 1,6% Serviceflat 0,1% 9,8% Aanleunwoning 0,1% 2,4% 9,8% 1,6% Aanleunwoning Woongemeenschap Woongemeenschap 0,3% 1,4% 2,3% 0,8% voor ouderen 1,4% 2,3% 0,8% voor ouderen 0,3% 1,3% 6.0% 1,1% Woning bij zorgpunt 0,3% 1,3% 6.0% 1,1% Woning bij zorgpunt 1,6% 1,1% 2,1% 1,4% Anders 1,6% 1,1% 2,1% 1,4% Anders Vergeleken met het seniorenonderzoek van vijf jaar geleden is de verhouding Vergelekenwonen met hetversus seniorenonderzoek van vijf jaar geleden is verhouding zelfstandig ‘aangepast’ wonen niet veranderd. In de Veenendaal zijn meer zelfstandig ‘aangepast’ veranderd. Veenendaal zijn meer senioren diewonen in eenversus aangepaste woningwonen wonenniet (21%) terwijl inInDe Ronde Venen juist senioren die in een aangepaste woning wonen (21%) terwijl in De Ronde Venen juist minder senioren in zo’n woning wonen (8%) vergeleken met het regionaal gemiddelde minder senioren in zo’n woning wonen (8%) vergeleken met het regionaal gemiddelde van 16%. van 16%.
17 17
OR=0,7 met 95% BI van 0,6 - 0,7 OR=0,7 met 95% BI van 0,6 - 0,7
50
43 43
7.3
Verhuiswensen
Gezondheidsproblemen kunnen voor ouderen een aanleiding zijn om te gaan verhuizen. In Nederland wil één op de twintig 65-plussers binnen twee jaar verhuizen. De gezondheid en de wens om zorg te kunnen ontvangen is de belangrijkste verhuisreden bij de 75-plussers en bij jongere ouderen met beperkingen. Voor ouderen tot 75 jaar zonder beperkingen vormen de huidige woning en buurt de belangrijkste redenen (53). In het seniorenonderzoek heeft 21% van de zelfstandig wonende ouderen aangegeven te willen verhuizen. De helft hiervan wil binnen 2 jaar verhuizen (dat is één op de tien 65-plussers) en de andere helft wil dit binnen 5 jaar. Het zijn vooral de jongere ouderen die willen verhuizen op langere termijn (over 3 tot 5 jaar). Men wil verhuizen om te komen wonen in een aangepast huis, in een huis zonder trap (beide 41%), in een kleinere woning (30%) of dichterbij winkels en het openbaar vervoer (15%). Van degenen die overwegen te verhuizen wil 39% naar een aangepaste woning (zelfstandige ouderenwoning/bejaardenwoning/seniorenwoning of woongemeenschap voor ouderen), 30% wil naar een aangepaste woning met zorg (aanleunwoning bij verzorgingshuis of woning bij woon-zorgcomplex), 31% naar een reguliere woning (eengezinswoning, flat/etagewoning/appartement). Het zijn met name de jongere ouderen die naar een reguliere woning willen verhuizen en de oudere ouderen naar een aangepaste woning met zorg. In Woerden willen meer senioren in de komende jaren gaan verhuizen (28%) terwijl in Renswoude en Veenendaal juist minder senioren willen verhuizen (15% en 13%) vergeleken met het regionaal gemiddelde van 21%. De wens om te gaan verhuizen is 18 in de afgelopen vijf jaar in Midden-Nederland met 2% afgenomen . 7.4
Aanpassingen aan de woning
Als men langer in de eigen woning wil blijven wonen dan zijn in veel woningen aanpassingen noodzakelijk. Ruim een kwart van de 65-plussers in Nederland zou bepaalde aanpassingen in huis willen hebben. Vooral ouderen met matige of ernstige beperkingen en de oudere ouderen geven aan dat zij eigenlijk meer aanpassingen zouden willen hebben dan die men nu heeft. Dit geldt vooral voor aanpassingen in het toilet en de badkamer. Uit het seniorenonderzoek blijkt dat 13% van de ouderen minimaal 1 aanpassing aan zijn of haar woning wenst. Vrouwen en oudere senioren vinden speciale aanpassingen vaker wenselijk dan mannen en jongere senioren. De meeste aanpassingen wensen ouderen aan het toilet (62%), in de douche (55%) en 26% wil graag een traplift. Tabel 7.3 Wenselijkheid van aanpassingen naar woontype Aanpassingen in: Zelfstandi SeniorenAanleunge woning woning woning 72% 18% 3% Douche Toilet (evt. extra 74% 16% 3% toilet) 67% 13% 5% Keuken 70% 13% 3% Slaapkamer 93% 4% 0,4% Traplift Voor rolstoel-gebruik 59% 16% 4% aangepaste woning Doorgankelijkheid 63% 24% 3% woning Aan- of verbouw 89% 3% woning 54% 16% 11% Intercom 18
Overige 7% 7% 15% 14% 3% 21% 10% 6% 19%
OR=0,9 met 95% BI van 0,8 - 1,0.
44
51
7.5
Milieu problemen
Binnenmilieu Nederlanders brengen gemiddeld 90% van hun tijd binnenhuis door, waarvan 70% in hun eigen woning. Voor ouderen zullen deze percentages nog hoger liggen. Een slecht binnenmilieu door bijvoorbeeld een slechte ventilatie kan leiden tot gezondheidsklachten hoofdpijn, allergie en ademhalingsklachten (54, 55). Uit het seniorenonderzoek blijkt dat 30% van de ouderen een mechanisch ventilatiesysteem in de woning heeft. 57% van de senioren heeft alleen een natuurlijke ventilatie (zoals klapraampjes, bovenlicht of open deur) en 13% heeft een natuurlijke ventilatie in combinatie met ventilator in raam of muur. Het ventileren van de woonkamer wordt door 70% van de ouderen minimaal 1 uur of langer dagelijks in de winter gedaan. De slaapkamer wordt door 93% van de senioren dagelijks geventileerd, de badkamer door 77% en de keuken door 83%. Buitenmilieu Op basis van de huidige kennis wordt 2 tot 5 % van het totale gezondheidsverlies toegeschreven aan het buitenmilieu; fijn stof, ozon en geluid leveren hieraan de grootste bijdragen. Hoewel de milieukwaliteit van de lokale leefomgeving de afgelopen jaren verbeterd is, nemen veiligheidsrisico's en ernstige geluidhinder toe. Het gaat daarbij vooral om hinder door wegverkeer, burengerucht en vliegverkeer. De burger is daarmee een belangrijke veroorzaker van zijn eigen milieudruk (56). In de onderstaande tabel staan de vijf meest voorkomende klachten van milieuoverlast in de regio weergegeven. Tabel 7.4 Overlast van (milieu)problemen per leeftijdscategorie 65-74 jaar 75-plus 33% 26% Hondenpoep 27% 23% Rommel op straat Slecht onderhoud van 24% 21% wegen en/of groen 22% 15% Geluidsoverlast Milieubelasting door 12% 9% verkeer 7.6
Totaal 30% 25% 23% 19% 11%
Leefbaarheid voor ouderen in eigen gemeente
Landelijk is men bezig om ouderen langer te laten werken, hun zelfstandigheid te behouden en een grotere bijdrage te laten leveren aan de samenleving. Om dit te bewerkstelligen is het goed om ook aan de ouderen zelf te vragen hoe hun betrokkenheid in de samenleving (of beter in eigen gemeente) verbeterd zou kunnen worden. De vijf meest genoemde onderwerpen, die meer aandacht zouden moeten krijgen om de gemeente leefbaar te houden, staan weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 7.5 Onderwerpen die meer aandacht zouden moeten krijgen per leeftijdscategorie 65-74 jaar 75-plus Totaal 36% 28% 33% Sociale veiligheid 25% 21% 24% Verkeersveiligheid 22% 21% 22% Respect voor ouderen Bereikbaarheid van 20% 21% 20% voorzieningen Informatie winkel voor 20% 15% 18% advies en voorlichting
45 52
7.7
Conclusies hoofdstuk 7
¾ Het hebben van voldoende (goede) contacten en het deelnemen aan maatschappelijke activiteiten, heeft een positief effect op de lichamelijke en geestelijke gezondheid. In de afgelopen 5 jaar zijn de ouderen in de regio meer verenigingsactiviteiten en betaald werk gaan doen. Ook zijn ze meer gaan internetten en e-mailen. Daarentegen is het bibliotheekbezoek, het klussen bij anderen en het uitvoeren van een hobby of volgen van een cursus afgenomen. ¾ Een kwart van de respondenten ervaart belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis. De ouderen zijn vooral belemmerd door een slechte gezondheid (48%), ze vinden het moeilijk om alleen te gaan (25%) of hebben geen vervoer (23%). ¾ 16% van de respondenten woont in een woonvorm speciaal voor ouderen. Eén op de 5 ouderen wil graag verhuizen: 39% wil verhuizen naar een aangepaste woning, 30% naar een aangepaste woning met zorg en 31% naar een reguliere woning. Men wil het liefst verhuizen naar een kleinere woning zonder trap, dichtbij winkels en het openbaar vervoer gelegen. ¾ 13% van de respondenten wenst minimaal één aanpassing aan de woning. Zo wenst 62% van deze groep aanpassingen aan het toilet, 55% aan de douche en 26% wil graag een traplift. ¾ 57% van de respondenten heeft in de woning alleen een natuurlijke ventilatie (zoals klapraampjes, bovenlicht of open deur). In de winter wordt door 30% van de ouderen de woonkamer nauwelijks geventileerd. ¾ Buitenshuis heeft de respondent met name last van de hondenpoep en rommel op straat (30% en 25%), het slechte onderhoud van wegen en groen (23%) en van geluidsoverlast (19%). ¾ Om de ouderen meer te betrekken in de samenleving, is het belangrijk dat de leefbaarheid voor ouderen in eigen gemeente verbeterd wordt. Hierbij zou aandacht besteed moeten worden aan de volgende onderwerpen: de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, respect voor ouderen, goede bereikbaarheid van voorzieningen en eventueel een informatiewinkel voor ouderen voor advies over gezondheid, zorgvoorzieningen en wonen.
46
53
54
8. Kwetsbare ouderen 8.1
Ouderdom en kwetsbaarheid
Ouderdom staat vaak gelijk aan een niet te vermijden proces van verminderende betrokkenheid op de buitenwereld. Niet alleen de ouderen zelf trekken zich terug, maar ook de samenleving trekt zich van hen terug. Het is een proces van aftakeling; de levenskrachten nemen af en de vatbaarheid voor ziekten neemt toe. Bovenstaande is een negatieve benadering van het ouder worden, die lang gangbaar is geweest in Nederland. Ongeveer twintig jaar geleden is hier echter verandering in gekomen en is een andere kijk op het ouder worden gepropageerd. Het verouderingsproces kan plezierig en actief verlopen. Veel ouderen beschikken over de daarvoor benodigde capaciteiten als persoonlijke effectiviteit en veerkracht. Bovendien zit onder ouderen een onbenut potentieel aan kennis en ervaring, waar niet alleen de ouderen zelf maar ook de samenleving als geheel profijt van kan hebben (53). ‘Succesvol ouder worden’ is tegenwoordig het motto. Ondanks deze positieve geluiden leven veel oudere mensen met ernstige ziekten en lichamelijke of psychische beperkingen. Deze mensen zijn vaak kwetsbaar. Bijzonder kwetsbaar zijn ouderen die onvoldoende hulp krijgen (zoals bijvoorbeeld emotionele ondersteuning), terwijl ze ernstige beperkingen ondervinden. Kwetsbaar zijn ook die ouderen die niet meer goed de regie over hun leven kunnen voeren. Kwetsbaarheid kan ook omschreven worden in termen van draaglast en draagkracht (53). Als het evenwicht tussen de draaglast en de draagkracht ontbreek, is er sprake van kwetsbaarheid. Draaglast houdt de last van de lichamelijke en psychische beperkingen in, de last van het moeten regelen van het eigen huishouden. Om de last te kunnen dragen kan de betrokkene zijn draagkracht versterken en/of de draaglast verminderen. Hij/zij kan bijvoorbeeld een beroep doen op de partner of het informele netwerk. Kwetsbaar zijn degenen die beperkingen hebben en daarnaast over weinig hulpbronnen beschikken, bijvoorbeeld vanwege een gering netwerk of financiële armoede (53). In dit hoofdstuk wordt nagegaan hoeveel ouderen een hoge draaglast hebben en bij hoeveel ouderen dit samengaat met kenmerken die duiden op een geringe draagkracht. 8.2
Ouderen met een hoge draaglast en geringe draagkracht
Tabel 8.1 geeft het aantal zelfstandig wonende ouderen in Midden-Nederland met verschillende typen beperkingen weer. De opzet van deze en volgende tabellen zijn overgenomen van de Rapportage Ouderen 2004 van het SCP (53). De beperkingen die in de tabel staan, zijn gekozen omdat ze van invloed zijn op het gebruik van diverse zorgvoorzieningen. In Nederland heeft van de zelfstandig wonende 65plussers 17% matige en 13% ernstige lichamelijke beperkingen, 10% heeft incontinentieproblemen en 8% kampt met psychische problemen (zoals depressiviteit of angstgevoelen). Tabel 8.1 Lichamelijk of psychische beperkingen bij zelfstandig wonende 65-plussers in Midden-Nederland naar leeftijdscategorie 65-74 75-84 85-plus Totaal jaar jaar 14% 24% 37% 19% Matige lichamelijke beperkingen Ernstige lichamelijke 4% 12% 24% 9% beperkingen 5% 10% 14% 7% Incontinentieproblemen 7% 8% 10% 8% Psychische problemen
47 55
De genoemde bovenstaande problemen kunnen natuurlijk ook gelijktijdig optreden. Om dit weer te geven wordt gebruik gemaakt van de term ‘zelfzorgproblemen’. Deze problemen kunnen op een ruime of op een strikte manier worden gedefinieerd. Volgens de ruime definitie zouden ruim 26.000 ouderen in Midden-Nederland te kampen hebben met zelfzorgproblemen. Dit wil zeggen problemen met matige of ernstige lichamelijke beperkingen, óf met psychische problemen óf met incontinentie. Onder de smalle definitie van zelfzorgproblemen vallen alleen die ouderen die minimaal één activiteit uit de lijst van de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (zie hoofdstuk 6.1) niet meer zelf kunnen verrichten (totaal in Midden-Nederland zijn dit 3.350 ouderen). In Nederland valt onder de ruime definitie 33% en onder de smalle definitie 3% van de ouderen. Een gemiddelde maat voor de zelfzorgproblemen die tussen de smalle en ruime definitie in ligt, is het percentage ernstige beperkingen plus het percentage matige beperkingen in combinatie met psychische problemen en/of incontinentieproblemen. Onder de ouderen in Nederland heeft volgens deze laatste definitie 16% zelfzorgproblemen en in Midden-Nederland 14%. Tabel 8.2 Aantal zelfstandig wonende 65-plussers in Midden-Nederland met ernstige zelfzorgproblemen, volgens verschillende definities, naar leeftijdscategorie Met ernstige zelfzorgproblemen: 65-74 75-84 85-plus Totaal jaar jaar 24% 40% 67% 32% Ruime definitie 2% 5% 20% 4% Smalle definitie 8% 20% 39% 14% Gemiddelde maat Ouderen met geringe hulpbronnen, zoals alleenstaanden, degenen met een klein sociaal netwerk, met een laag inkomen of een lage opleiding kunnen kwetsbaar worden als zij geen beroep kunnen doen op anderen voor hulp bij het dagelijks leven. In onderstaande tabel wordt het ontbreken van twee belangrijke hulpbronnen weergegeven: afwezigheid van een partner en het ontbreken van een redelijk inkomen (een inkomen onder de € 850,- voor alleenstaanden of onder de € 1.150,voor twee of meer personen). In Nederland leeft 39% van de 65-plussers alleen en zelfstandig en heeft 29% een inkomen onder de 900 euro in 2003. In MiddenNederland liggen de percentages iets gunstiger (zie onderstaande tabel). Tabel 8.3 Afwezigheid van hulpbronnen bij zelfstandig wonende 65-plussers, naar leeftijdscategorie 65-74 75-84 85-plus Totaal jaar jaar 23% 39% 66% 32% Alleenwonend 18% 23% 31% 21% Laag huishoudinkomen Combinaties: 10% 14% 26% 12% Alleenwonend en laag inkomen 22% 33% 44% 28% Alleenwonende of laag inkomen Samenwonend; geen laag 68% 53% 30% 60% inkomen Totaal 100% 100% 100% 100% In tabel 8.4 wordt de informatie uit de voorgaande tabellen (i.e. de draaglast en de draagkracht/hulpbronnen) gecombineerd. Getoond wordt hoeveel mensen met ernstige zelfzorgproblemen (gemiddelde definitie uit Tabel 8.2) beschikken over twee belangrijke hulpbronnen (uit tabel 8.3). Uit Tabel 8.4 komt een zorgelijk beeld naar voren. Circa 27% van de ouderen met ernstige zelfzorgproblemen in MiddenNederland beschikt over geen van de twee onderzochte hulpmiddelen. (In Nederland ligt dit percentage op 33%.) Deze personen hebben dus niet alleen (ernstige) zelfzorgproblemen, maar wonen ook alleen en hebben een laag inkomen. Het gaat om circa 3.100 zelfstandig wonende ouderen in Midden-Nederland.
56
48
Tabel 8.4 Hulpbronnen bij zelfstandig wonende 65-plussers in Midden-Nederland naar ernstige zelfzorgproblemen en leeftijdscategorie Met ernstige zelfzorgproblemen 65-74 75-84 85-plus Totaal jaar jaar 22% 27% 37% 27% Alleenwonend en laag inkomen 26% 35% 41% 33% Alleenwonende of laag inkomen Samenwonend; geen laag 52% 38% 22% 40% inkomen Totaal 100% 100% 100% 100% Bevolking (N) Alleenwonend en laag inkomen Alleenwonende of laag inkomen Samenwonend; geen laag inkomen Totaal 8.3
2529 2988
3103 4023
4253 4712
3103 3793
5977
4368
2529
4597
11493
11493
11493
11493
Zorggebruik van kwetsbare ouderen
In vorige paragraaf is stilgestaan bij het aantal kwetsbare ouderen. Deze werden gedefinieerd als ouderen met ernstige zelfzorgproblemen (circa 11.500 ouderen) die bovendien in een kwetsbare positie verkeren om dat ze alleenwonend zijn en een laag inkomen hebben (3.100 ouderen). In onderstaande tabellen wordt nagegaan hoe het gebruik van zorgvoorzieningen verdeeld is over de ernst van de lichamelijke beperkingen (Tabel 8.5), over de verschillende leeftijdscategorieën (Tabel 8.6) en over de huishoudvorm (Tabel 8.7). Tabel 8.5 Gebruik van zorgvoorzieningen door 65-plussers naar ernst van de beperking* Geen Licht Matig Ernstig Totaal 80% 70% 51% 30% 67% Geen zorg 5% 13% 32% 58% 17% Thuiszorg 1% 5% 19% 41% 9% Mantelzorg 15% 17% 18% 17% 17% Particuliere zorg
*percentages tellen op tot meer dan 100, omdat per zorgvrager verschillende vormen van zorg aanwezig kunnen zijn
Tabel 8.6 Gebruik van zorgvoorzieningen door 65-plussers naar leeftijdscategorie 65-74 75-84 85-plus Totaal jaar jaar 80% 54% 24% 67% Geen zorg 8% 25% 52% 17% Thuiszorg 4% 13% 34% 9% Mantelzorg 12% 21% 28% 17% Particuliere zorg Tabel 8.7 Gebruik van zorgvoorzieningen door 65-plussers naar huishoudvorm EenpersoonsMeerpersoonsTotaal huishouden huishouden 48% 76% 67% Geen zorg 30% 11% 17% Thuiszorg 23% 14% 9% Mantelzorg 14% 7% 17% Particuliere zorg Om na te gaan in hoeverre kwetsbare ouderen gebruik maken van zorg zijn bovenstaande tabellen met elkaar gecombineerd. Uit Tabel 8.8 blijkt dat 26% van de kwetsbare ouderen in Midden-Nederland geen zorg ontvangt. (Dit zijn in MiddenNederland circa 800 ouderen). Landelijk ligt dit percentage op 20%.
49
57
Tabel 8.8 Gebruik van zorg door zelfstandig wonende 65-plussers met ernstige zelfzorgproblemen naar beschikbaarheid hulpbronnen AlleenAlleenSamenTotaal wonend wonende of wonend; en laag laag geen laag inkomen inkomen inkomen 26% 29% 49% 37% Geen zorg Zorg ontvangend 63% 50% 36% 48% Thuiszorg 39% 43% 33% 37% Mantelzorg 12% 27% 18% 19% Particuliere zorg Uit tabel 8.8 komt naar voren dat 26% van de ouderen met ernstige zelfzorgproblemen en geringe hulpmiddelen geen huishoudelijke of persoonlijke verzorging ontvangen, noch mantelzorg, noch thuiszorg of particuliere zorg. In Midden-Nederland zijn circa 800 ouderen met ernstige beperkingen die het helemaal zonder zorg stellen. Zij hebben geen partner op wie ze een beroep kunnen doen en geen inkomen om bijvoorbeeld particuliere hulp in te schakelen. De vraag rijst natuurlijk op waarom deze mensen geen hulp inschakelen. Verschillende motieven en leefstijlen schuilen achter dit niet-gebruik. Eén categorie bestaat uit ouderen die eigenlijk zorg nodig hebben maar dit niet krijgen omdat ze onbekend zijn met het CIZ of omdat ze hun eigen problemen onderschatten. Ook psychische problemen kunnen hierbij een rol spelen. Een andere categorie bestaat uit weerbare ouderen die zich, ondanks ernstige beperkingen, zonder zorg wil redden, bijvoorbeeld omdat ze vinden dat het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten hen actief houdt (53). In tabel 8.8 komt verder naar voren dat de thuiszorg vooral bij diegenen komt die deze zorg het meest nodig lijken te hebben. Opvallend is ook dat onder degenen die alleen wonen toch een aanzienlijk deel mantelzorg krijgt (39%). Dit zijn ouderen die bijvoorbeeld hulp krijgen van een kind of ander familielid. 8.4
Conclusies hoofdstuk 8
¾ Kwetsbaarheid kan ook omschreven worden in termen van draaglast en draagkracht. Als het evenwicht tussen de draaglast en de draagkracht ontbreek, is er sprake van kwetsbaarheid. ¾ Ouderen met een hoge draaglast hebben te kampen met lichamelijke en/of psychische beperkingen (ook wel zelfzorgproblemen genoemd). Volgens een gemiddelde maat voor zelfzorgproblemen heeft 14% van de respondenten hier last van. ¾ In Midden-Nederland leeft 12% van de 65-plussers alleen en zelfstandig en heeft een inkomen onder de € 900,-. Deze ouderen hebben een geringe draagkracht. Door het ontbreken van twee belangrijke hulpbronnen (afwezigheid van een partner en het ontbreken van een redelijk inkomen) kunnen zij mogelijk geen beroep doen op anderen voor hulp in het dagelijks leven. ¾ In Midden-Nederland hebben 3.100 ouderen te maken met een hoge draaglast en een geringe draagkracht. Dit zijn kwetsbare ouderen. Van deze groep ouderen krijgt 26% in het geheel geen hulp. In totaal gaat het om circa 800 ouderen.
58
Literatuur 1
2 3 4 5 6
7 8
9 10 11 12 13 14
15 16 17 18
19 20
Hoeymans N, Picavet HSJ, Tijhuis MAR. Ervaren gezondheid: doel en definitie. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. http://www.nationaalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ervaren gezondheid, 13 december 2005. Rapportage Ouderen 2006. Veranderingen in de leefsituatie en levensloop. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag, juni 2006. Senioren onder de loep. Verslag van de seniorenenquête 2001. GGD MiddenNederland, 2003. Boer L van den en Pauwels K. ‘Gezondheid en zelfredzaamheid’. In: T. Jacobs, T. Vanderleyden en L. van den Boer (red.). Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen. Antwerpen: Garant (CBGS-publicatie), 2004. Berg Jeths A van den (red.). Ouderen nu en in de toekomst. Gezondheid, verpleging en verzorging 2000 - 2020. Bilthoven: RIVM, 2004. Hoeymans N, Picavet HSJ, Tijhuis MAR. Lichamelijk functioneren: doel en definitie. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. http://www.nationaalkompas.nl> Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\Lichamelijk functioneren, 13 december 2005. Tromp E. Risicoprofielen en preventie van vallen bij ouderen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 2002; 33:21-5. Lanting LC, Stam C, Hertog PC den, Brugmans MJP. Welke factoren beïnvloeden de kans op privé-ongevallen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.
Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Letsels en vergiftigingen\ Privé-ongevallen, 13 december 2005. Seniorenveiligheid, Amsterdam: Consument en Veiligheid. Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Depressie, 13 december 2005. Bun C, Tromp E. Gezonde kijk op volwassenen. Resultaten van het volwassenen onderzoek 2004 in de regio Midden-Nederland. GGD Midden-Nederland, 2005. Pietserse S, Vos N de. Senioren Signalen 2004. Resultaten van een gezondheidsenquête onder zelfstandig wonende senioren van 65 jaar en ouder in de gemeente Amersfoort. GGD Eemland, maart 2005. Zigmund AS, Snaith RP. The Hospital Anxiety and Depression Scale. Acta Psych Scan 1983;67:361-370. Schoemaker C, Poos MJJC, Balkom AJLM van. Hoe vaak komen angststoornissen voor? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Angststoornissen, 13 december 2005. Altrecht, Publieksinformatiefolder angststoornissen. Vollebergh WAM, Graaf R de, Have M ten, Schoemaker CG, Dorsselaer S van, Spijker J, Beekman ATF. Psychische stoornissen in Nederland: overzicht van de resultaten van NEMESIS. Utrecht: Trimbos-instituut, 2003
51
59
21
22
23 24 25 26
27 28 29 30 31 32 33
34 35
36 37 38 39 40
41 42
60
Laar M van. Hoe vaak komt afhankelijkheid voor en hoeveel mensen sterven eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Afhankelijkheid van alcohol, drugs of andere middelen, 27 mei 2002. http://www.medischcontact.artsennet.nl/Medisch Contact, Nieuwsredactie Elsevier Gezondheidszorg. Slaapmiddelen bezorgen ouderen problemen, 17 november 2006. http://www.zibb.nl/gezondheidszorg/nieuwsbericht.asp?artnr=1065884&versie=1& rss=true M. Moerman. Ouderen in Rivierenland. Resultaten van een onderzoek onder zelfstandig wonende 65-plussers naar gezondheid, welzijn, woonsituatie, zorg en leefwijze. GGD Rivierenland, 2006. Tilburg TG van, Jong Gierveld J van. Cesuurbepaling van de eenzaamheidsschaal. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 1999; 30:158163. Jong Gierveld J de, Kamphuis FH. The development of a Rasch-type loneliness scale. Applied Psychological Measuremnet 1985; 9: 289-299. Tijhuis MAR (RIVM). Hoeveel mensen hebben ongunstige sociale relaties? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Leefomgeving\ Sociale relaties, 28 mei 2002. M. Heemskerk, E.C. Poort, A. Venemans, M. Schrier. Ouderenonderzoek 2004. GGD Noord Kennermerland, 2005. Jong Gierveld J de, Dykstra P. Eenzaam of niet eenzaam? Identificatie van eenzaamheidsrisicogroepen onder oudere mannen en vrouwen. In: VU-Visies op veroudering. CVO-VU, 1998. Acker MB van. Rapport gezondheidspeiling 2004 GGD Gooi&Vechtstreek, september 2005. R. Hortulanus, A. Machielse, L. Meeuwesen. Sociaal isolement. Een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. Elsevier Overheid, ’sGravenhage, 2003. Oers JAM van. Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomstverkenning 2002. RIVM 2002. Roken, de harde feiten. Stivoro-rookvrij 2004. Willemsen MC (STIVORO). Neemt het aantal mensen dat rookt toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken, 16 mei 2005. Berg A van den, Timmermans JM, Hoeymans N, Woittiez IB. Ouderen nu en in de toekomst. Gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020. RIVM 2004. Laar M van. Afhankelijkheid van alcohol, drugs en andere middelen samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Afhankelijkheid van alcohol, drugs of andere middelen, 27 mei 2002. CBS, statline. Gerapporteerde gezondheid en leefstijl. Gebruik alcoholhoudende dranken. Verdurmen J, Monshouwer K, van Dorsselaer S, de Graaf R. Bovenmatig drinken in Nederland. Uitkomsten van de ‘Netherlands mental health survey and incidence study (NENEMIS). Trimbosinstituut, 2003. LADIS Bulletin. Landelijk Alcohol en drugs informatie systeem, april 2005. http://www.ivv.nl/content/_files/bulletin_alcohol_en_ouderen_ned.pdf NIGZ Alcoholinfo.nl, 8 november 2006. http://www.alcoholinfo.nl/ouderen Leest LATM van (RIVM). Lichamelijke activiteit samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. http://www.nationaalkompas.nl Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 6 december 2005. CBS, statline. Gerapporteerde gezondheid en leefstijl. Voldoen aan de norm gezond bewegen. www.nocnsf.nl
52
43
44 45 46 47 48 49
50 51 52 53 54 55
56
57
Leest LATM van (RIVM). Lichaamsgewicht samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 6 december 2005. CBS, statline. Gerapporteerde gezondheid en leefstijl. Onder- en overgewicht. Visscher TL, Seidell JC. The public health impact of obesity. Ann Rev Public health 2001;22:355-375. CBS, statline. Zorggebruik. Gebruik medische voorzieningen. www.onfo-wmo.nl Boer A de. Kijk op informele zorg. Sociaal Cultureel Planbureau. Den Haag 2005. Boer AH de (SCP), Klerk MMY de (SCP). Hoe groot is het aanbod en neemt het toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Zorg\ Verpleging en verzorging\ Informele zorg, 26 september 2005. Kelk MMY de. Rapportage ouderen 2001, veranderingen in de leefsituatie. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, mei 2001. Boer AH de , Schellingerhout R, Timmermans. Mantelzorg in getallen. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag, 2003. Alzheimercentrum.nl, november 2006. http://www.alzheimercentrum.nl/index.php?page=37 Rapportage Ouderen 2004. Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag, juni 2006. Binnenmilieukwaliteit: ventilatie en vochtigheid. RIVM, 2001. Houweling DA (RIVM), Duijm F (Hulpverleningsdienst Groningen). Binnenmilieu samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. Vries M de (GGD Nederland). Wat is medische milieukunde? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Zorg\ Openbare gezondheidszorg\ Medische milieukunde, 26 september 2005. Bohlmeijer E, Smit F, Smits C. Preventi van depressie bij ouderen. Introductie en onderbouwing. Trimbos Instituut, febr. 2005. http://www.ggdkennisnet.nl/kennisnet/uploaddb/downl_object.asp?atoom=38949 &VolgNr=386
53
61
62
Bijlage 1: Respons, representativiteit en weging Per gemeente zijn 500 vragenlijsten verspreid 19. In onderstaande tabel is de respons per gemeente weergegeven. In totaal zijn er 7628 vragenlijsten terug gekomen die Bijlage 1:geschikt Respons, representativiteit en De weging voor analyse waren. De respons is hiermee 65,3%. onderzoeksgroep is 10% van de totale bevolking van de zelfstandig wonende 65 plussers in regio MiddenPer gemeente zijn 500 vragenlijsten verspreid 19. In onderstaande tabel is de respons Nederland. per gemeente weergegeven. In totaal zijn er 7628 vragenlijsten terug gekomen die voor geschikt waren. De respons is hiermee 65,3%. De onderzoeksgroep is Tabelanalyse 9.1 Respons per gemeente 10% van de totale bevolking van de zelfstandig wonende 65 plussers inRespons regio MiddenGemeente Respons Gemeente Nederland. % % Abcoude 67,6 Renswoude 63,3 Tabel 9.1 Respons per gemeente De Bilt 65,8 Rhenen 59,9 Gemeente Respons Gemeente Respons Breukelen 66,5 De Ronde Venen 60,7 % % Bunnik 75,4 Utrechtse Heuvelrug 64,0 Abcoude 67,6 Renswoude 63,3 Houten 61,6 Veenendaal 63,6 De Bilt 65,8 Rhenen 59,9 Loenen 62,7 Vianen 63,9 Breukelen 66,5 De Ronde Venen 60,7 Lopik 61,5 Woerden 67,3 Bunnik 75,4 Utrechtse Heuvelrug 64,0 Maarssen 63,1 Wijk bij Duurstede 69,1 Houten 61,6 Veenendaal 63,6 Montfoort 63,0 IJsselstein 67,6 Loenen 62,7 Vianen 63,9 Nieuwegein 64,3 Zeist 67,4 Lopik 61,5 Woerden 67,3 Oudewater 62,8 Regio MN 65,3 Maarssen 63,1 Wijk bij Duurstede 69,1 Montfoort 63,0 als de groep IJsselstein 67,6 Het onderzoek is representatief ouderen, die de vragenlijst hebben Nieuwegein 64,3 is van de Zeist 67,4 ingevuld een goede afspiegeling totale groep zelfstandig wonende ouderen Regio MN inOudewater regio Midden-Nederland.62,8 De onderzoeksgroep in dit onderzoek, is niet 65,3 representatief naar leeftijd en geslacht. Er is sprake van selectieve respons: vrouwen Het onderzoek is representatief als de groep ouderen, die de vragenlijst en ouderen uit de oudste leeftijdsgroep hebben naar verhouding minder hebben vaak ingevuld een(respectievelijk goede afspiegeling van de totale groep wonende ouderen meegedaan 45% is versus verwacht 42% zelfstandig en 40% versus verwacht in regioDaarnaast Midden-Nederland. De onderzoeksgroep in dit onderzoek, is niet 45%). zijn de ouderen uit de kleinere gemeenten oververtegenwoordigd representatief naar geslacht. Er is sprake van selectieve respons: vrouwen ten opzichte van deleeftijd grotereen gemeenten. Om een representatief beeld te geven van de en ouderen uit de oudste leeftijdsgroep naar verhouding minder vaak totale bevolking van 65 jaar en ouder in hebben Midden-Nederland moeten de gegevens meegedaan (respectievelijk 45% verwacht 42% en 40%uit versus verwacht daarom gecorrigeerd worden. Dit versus is gedaan door de gegevens te splitsen naar 45%). zijn ouderen uit deWeging kleinere gemeenten oververtegenwoordigd leeftijdDaarnaast en geslacht ende door te wegen. betekent het toekennen van een ten opzichte van de grotere gemeenten. Om een representatief geven vermenigvuldigingsfactor aan alle afzonderlijke respondenten opbeeld basistevan de van de totale bevolkinginwonersaantallen van 65 jaar en ouder Midden-Nederland moeten de gegevens daadwerkelijke perin gemeente. daarom gecorrigeerd worden. Dit is gedaan door de gegevens uit te splitsen naar leeftijd en geslacht en door te wegen. Weging betekent het toekennen van een vermenigvuldigingsfactor aan alle afzonderlijke respondenten op basis van de daadwerkelijke inwonersaantallen per gemeente.
19
In de gemeente Nieuwegein is, op verzoek, de steekproef verhoogd met 675 vragenlijsten (in totaal 1175 vragenlijsten verspreid over 10 wijken in Nieuwegein).
19
In de gemeente Nieuwegein is, op verzoek, de steekproef verhoogd met 675 vragenlijsten (in totaal 1175 vragenlijsten verspreid over 10 wijken in Nieuwegein).
54
63
Tabel 9.2 Representativiteit per gemeente Gemeente Representatief naar geslacht Abcoude Ja De Bilt Ja Breukelen Ja Bunnik Ja Houten Ja Loenen Ja Lopik Ja Maarssen Ja Montfoort Ja Nieuwegein Nee a Oudewater Ja Renswoude Ja Rhenen Ja De Ronde Venen Ja Utrechtse Heuvelrug Ja Veenendaal Nee a Vianen Ja Woerden Ja Wijk bij Duurstede Ja IJsselstein Nee a Zeist Ja Regio MN Nee a a meer mannen in de onderzoeksgroep b meer jonge senioren in de onderzoeksgroep
64
Representatief naar leeftijd Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee b Ja Nee b Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee b Nee b Ja Ja Nee b
55
Bijlage 2: Werkwijze Doelstelling van het onderzoek Het onderzoek heeft tot doel om actuele gegevens te verkrijgen over de gezondheidssituatie, de zelfredzaamheid, de leefsituatie en de behoefte aan woon-, zorg- en andere voorzieningen van 65-plussers in de regio Midden- Nederland. De volgende vraagstellingen zijn hierbij geformuleerd: x Hoe is de gezondheidstoestand (zowel geestelijk als lichamelijk) en de gezondheidsbeleving van 65-plussers in regio Midden-Nederland? x Hoe vaak komen (riskante) leefgewoonten voor? x In hoeverre maken 65-plussers gebruik van en/of hebben behoefte aan (gezondheidszorg)voorzieningen? x In hoeverre verlenen en/of ontvangen zij mantelzorg? x Zijn er risicogroepen (op basis van de indicatoren: geslacht, leeftijdscategorie, samenlevingsvorm en sociaal economische status) aan te wijzen met betrekking tot gezondheid of factoren die de gezondheid bepalen? x Zijn er relevante verschillen in bovengenoemde punten tussen de afzonderlijke gemeenten en vergeleken met regio Midden-Nederland en Nederland? Samenstelling van de vragenlijst Bij het opstellen van de vragenlijst zijn allereerst de hoofdthema’s voor het onderzoek bepaald plus de daarbij horende indicatoren. Uitgangspunt vormde daarbij de door de GGD’en in Zeeland en Noord-Brabant ontwikkelde ouderenmonitor. De indicatoren zijn vastgesteld in overleg met de ambtenaren Volksgezondheid van alle gemeenten. De volgende stap was het opstellen van een vragenlijst, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van landelijk gestandaardiseerde vragen van het project Lokale en Nationale Monitor gezondheid. Bij de samenstelling van de vragenlijst is rekening gehouden met de volgende punten: x Het onderwerp valt binnen de invloedssfeer van GGD of gemeente. x Er zijn concrete aangrijpingspunten voor preventie mogelijk. x Het onderwerp kan bijdragen aan de onderbouwing van lokaal of regionaal gezondheidsbeleid. x Via een gezondheidsenquête kan statistisch betrouwbare informatie over groepen op gemeenteniveau over dit onderwerp worden verkregen. x Uit de enquête komen monitorgegevens die te vergelijken (zullen) zijn met de gegevens uit de vorige en volgende seniorenenquête. Dataverzameling Om betrouwbare conclusies op gemeentelijk niveau te kunnen trekken zijn tenminste 250 ingevulde vragenlijsten per gemeente nodig. Uitgaande van een geschatte respons van 60% betekent dit dat circa 500 ouderen per gemeente aangeschreven zijn. Hierbij is rekening gehouden met mutaties in verband met overlijden en verhuizing. De deelnemers aan het ouderenonderzoek zijn at random geselecteerd. De persoonsgegevens zijn afkomstig uit de gemeentelijke basis administratie (GBA) van de betrokken gemeenten. De vragenlijst en begeleidende brief zijn in oktober 2006 verstuurd. Ouderen die moeite hadden met het invullen van de vragenlijst konden hulp krijgen van ouderenadviseurs die indien nodig op huisbezoek kwamen. Mensen die na 3 weken nog geen vragenlijst teruggestuurd hadden kregen een herinneringsbrief. Het bijhouden van de respons is door de GGD zelf gedaan. De verzending van de vragenlijsten en herinneringsbrieven en het inscannen van de vragenlijsten is uitbesteed aan respectievelijk de lokale Sociale Werkplaats en ScanServ.
56 65
Analysemethoden De gegevens zijn verwerkt met behulp van het statistische pakket SPSS (versie 14.0). Om de samenhangen met achtergrondvariabelen te analyseren is gebruik gemaakt van logistische regressie-analyse. Met deze methode kan de samenhang van variabelen worden onderzocht waarbij wordt gecorrigeerd voor de invloeden van andere variabelen. Omdat bij de steekproef is uitgegaan van de lokale insteek, waarbij elke gemeente even zwaar meetelt, is een weging naar gemeente-grootte toegepast op het gegevensbestand om tot een regionaal representatief beeld te komen. Verschillen tussen gemeenten onderling en het regionaal gemiddelde is getoetst met behulp van Oneway ANOVA. Er is sprake van een statistisch significant verschil, wanneer de kans dat een verschil op toeval berust, erg klein is (kleiner dan 5%). Identificeren van risicogroepen Het vaststellen van de risicogroepen is gedaan met behulp van logistische regressie. Per determinant is eerst de ruwe (ongecorrigeerde) odds ratio berekend. Vervolgens is een multiple logistische regressie (backwards) uitgevoerd waarin alle belangrijke demografische en gezondheidsvariabelen zijn meegenomen. De variabelen zijn zoveel mogelijk gedichotomiseerd. Vaststellen van trends Het vaststellen van verschillen tussen het seniorenonderzoek van 2001 en 2006 is gedaan met behulp van multivariate analysetechnieken, met name logistische regressie. Hierbij wordt onderzocht wat de invloed van bepaalde determinanten (bijvoorbeeld eenzaamheid) is op de te onderzoeken variabele (in dit geval onderzoeksjaar) waarbij de invloed van bepaalde andere variabelen wordt uitgeschakeld. De factoren waarvoor gecorrigeerd wordt zijn steeds leeftijd en geslacht. De sterkte van de verbanden worden uitgedrukt in odds ratio’s (OR). Het verband is sterker naarmate de odds ratio meer afwijkt van 1,0. Een odds ratio van 2,0 wil zeggen dat een bepaalde kenmerk meer voorkomt in 2006 dan in de referentie groep van 2001. Een odds ratio van 0,7 wil zeggen dat een bepaalde kenmerk minder voorkomt in 2006 dan in 2001. Naast de odds ratio’s zijn ook het 95% betrouwbaarheidsintervallen van de odds ratio’s gegeven. Dit is de onzekerheidsmarge rond de odds ratio. De onder- en bovengrens van dit interval zijn de betrouwbaarheidsgrenzen.
66
57
Bijlage 3: Vragenlijst
Senioren in Beeld
Lees voordat u begint met invullen van de vragenlijst onderstaande instructie. Deze vragenlijst gaat over gezondheid, welbevinden, leefstijl en woonsituatie. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Het gaat om uw mening en uw eigen ervaringen. x
Graag de vragenlijst invullen met een zwarte of blauwe balpen (niet met een potlood)!
x
De meeste vragen kunt u beantwoorden door een kruisje in het hokje te zetten bij het door u gekozen antwoord. De bedoeling is dat u bij iedere vraag slechts één antwoord aankruist. Wanneer u meerdere antwoorden mag aankruisen, staat dit apart vermeld.
x Als u zich vergist heeft, maak dan het hokje van het goede antwoord helemaal zwart (zie voorbeeldvraag hieronder) Vraag 1. Heeft u huisdieren? Ja (Het goede antwoord is dus ja) Nee Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 30 minuten. De ingevulde vragenlijst kunt u in de bijgevoegde antwoordenvelop terugzenden. Er hoeft geen postzegel op. Eventuele opmerkingen over de vragenlijst kunt u op de laatste pagina schrijven. Alvast bedankt voor uw medewerking!
58 67
GEZONDHEID
01.
Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen?
02.
Bij de volgende vragen gaat het erom wat u normaal kunt doen. Het gaat NIET om tijdelijke problemen van voorbijgaande aard.
a.
Kunt u een gesprek volgen in een groep van 3 of meer personen (zo nodig met gehoorapparaat) Kunt u met één andere persoon een gesprek voeren (zo nodig met gehoorapparaat) Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te kunnen lezen (zo nodig met bril of contactlenzen) Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen (zo nodig met bril of contactlenzen) Kunt u een voorwerp van 5 kg (bijv. een volle boodschappentas) 10 meter dragen Kunt u als u staat, buigen en iets van de grond oppakken Kunt u 400 meter aan een stuk lopen, zonder stil te staan (zo nodig met stok)
b. c. d. e. f. g.
Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht Ja, zonder moeite
Ja, met enige moeite
Ja, met grote moeite
03.
Bent u in de afgelopen 3 maanden wel eens gevallen?
Ja, één keer Ja, twee keer Ja, meer dan twee keer Nee Î Ga naar vraag 6
04.
Heeft u lichamelijk letsel opgelopen door deze val(len)?
Ja Nee Î Ga naar vraag 6
05.
Wat voor soort letsel heeft u opgelopen bij deze of één van deze valpartij(en)? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Botbreuk, fractuur Open wond Kneuzing, bloeduitstorting Verstuiking, verrekking, verdraaiing Overig letsel
68
Nee, dat kan ik niet
59
06.
a.
Wilt u bij de volgende ziekten en aandoeningen aankruisen of u die heeft of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad.
k.
Diabetes mellitus/suikerziekte Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA Hartinfarct Een andere ernstige hartaandoening (zoals hartfalen of angina pectoris) Een vorm van kanker (kwaadaardige aandoening) Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn Hoge bloeddruk Vernauwing van de bloedvaten in de buik of benen (geen spataderen) Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD Ernstige of hardnekkige darmstoornissen langer dan 3 maanden Psoriasis
l.
Chronisch eczeem
b. c. d. e. f. g. h. i. j.
m. n. o. p. q. r. s. t. u. v.
Nee
Ja, niet door arts vastgesteld
Ja, door arts vastgesteld
Onvrijwillig urineverlies (incontinentie) Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) Gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën Chronische gewrichtsontsteking (ontstekingsreuma, chronische reuma, reumatoïde artritis) Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand Ziekten van het zenuwstelsel (ziekte van Parkinson, epilepsie, Multiple Sclerose) Botontkalking (osteoporose) Duizeligheid met vallen Andere langdurige ziekte of aandoening, namelijk:
07.
Hoe vaak heeft u de afgelopen 2 weken slaap- of kalmeringsmiddelen gebruikt op doktersvoorschrift, zoals oxazepam (Seresta), temazepam (Normison), diazepam (Stesolid), zopiclon (Imovane) of zolpidem (Stilnoct)?
5 à 7 keer per week 3 à 4 keer per week 1 à 2 keer per week 1 keer in de afgelopen 2 weken 0 keer Ik gebruik geen slaap- en kalmeringsmiddelen Î Ga naar vraag 9
08.
Hoe lang gebruikt u al slaap- of kalmeringsmiddelen op doktersvoorschrift?
0 tot 3 maanden 3 maanden tot 1 jaar 1 tot 2 jaar 2 jaar of langer
60
69
a.
Kunt u voor ieder van de hieronder genoemde gebieden aangeven of u daarop (wel eens) problemen, zorgen of moeilijkheden ervaart? Uw gezondheid
b.
Uzelf niet goed meer kunnen redden
c.
Zorgen over de toekomst
d.
Verlies van een dierbaar persoon
e.
Het verzorgen van uw naasten
f.
Vergeetachtigheid, moeite met dingen onthouden
g.
(Nare)jeugdherinneringen
h.
Relatieproblemen
i.
Uzelf onveilig voelen in huis
j.
Uzelf onveilig voelen buitenshuis
k.
Uw financiën
l.
Wonen of uw huisvesting
m.
Het aanvragen van zorg
n.
Vervoersmogelijkheden
09.
Helemaal niet
Soms
Vaak
Zeer vaak
Met enige moeite
Met grote moeite
Alleen met hulp van anderen
ZELFREDZAAMHEID EN ZORG 10.
a.
Hieronder staan enkele handelingen waar sommige mensen moeite mee hebben. Wilt u telkens aangeven of u het zonder moeite, met enige moeite, met grote moeite of alleen met hulp van andere kan uitvoeren? Eten en drinken inclusief zelf voedsel snijden
b.
Gaan zitten en opstaan uit een stoel
c.
In en uit bed stappen
d.
f.
Aan- en uitkleden Zich verplaatsen naar een andere kamer op dezelfde verdieping De trap op en aflopen
g.
De woning verlaten en binnen gaan
h.
Zich verplaatsen buitenshuis
i.
Het gezicht en de handen wassen
j.
Zich volledig wassen
k.
Naar het toilet gaan
e.
Zonder moeite
11.
Heeft u in de afgelopen 12 maanden wel eens een nacht of langer in een ziekenhuis of kliniek gelegen?
Ja Î Hoe vaak? Nee
12.
Wanneer heeft u voor het laatst voor uzelf contact gehad met een huisarts? (Bezoek aan huisarts, huisbezoeken en telefonisch consult, hiermee wordt niet bedoeld: telefonisch contact voor het aanvragen van een herhaalrecept).
In de afgelopen 2 maandenÎ Hoe vaak hebt u in de afgelopen 2 maanden contact
70
keer
keer gehad? Langer dan 2 maanden maar minder dan 12 maanden geleden 12 maanden geleden of langer Nog nooit
61
a.
Heeft u in de afgelopen 12 maanden voor uzelf contact gehad met een van de volgende zorgverleners? Medisch specialist
b.
Tandarts of mondhygiënist
c.
Diëtist
d.
Fysiotherapeut
e.
g.
Pedicure Thuiszorg (wijkverpleegkundige, gezinsverzorging, Alfa-hulp) Psycholoog, psychiater
h.
Algemeen Maatschappelijk Werk
i.
CAD / verslavingzorg Alternatieve behandelaars (homeopaat, acupuncturist, iriscopist, etc.) Pastoraal werk, dominee, ouderling, imam
13.
f.
j. k. 14.
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. 15.
Geef voor elk van de volgende stellingen aan of de stelling op u van toepassing is. Wanneer de stelling op u van toepassing is, kunt u het hokje ‘ja’ aankruisen.
Ja
Nee
Ja
Nee
Ik ben iemand die graag zomaar een praatje maakt Ik maak makkelijk nieuwe vrienden Ik vind het moeilijk andere mensen te vertrouwen Ik vind het prettig om veel mensen om mij heen te hebben Er gaat regelmatig een dag voorbij dat ik niemand spreek In gezelschap met onbekende mensen ben ik verlegen Ik ga graag naar feestjes Ik heb het gevoel er helemaal alleen voor te staan Ik vind het vervelend om met onbekenden te praten Ik ben tevreden met mezelf Alleen bij mensen die ik goed ken voel ik me op mijn gemak Ik vind dat ik voldoende zelfvertrouwen heb Negatieve ervaringen hebben mij bitter gestemd Als ik iets wil bereiken zet ik meestal door Ik kan goed met andere mensen om gaan Ik kan mijn problemen zelf wel aan Ik weet het in mijn eentje goed gezellig te maken Heeft u de afgelopen 12 maanden een geheel door uzelf betaalde huishoudelijke hulp gehad?
Ja, en ik heb die hulp nu nog Ja, maar ik heb die hulp niet meer Nee
62
71
16.
a.
Deze vraag gaat over professionele zorg. Dit is betaalde zorg die door beroeps-krachten wordt geleverd en hiervoor heeft u een indicatie nodig. Kunt u voor elk van onderstaande vormen van professionele (betaalde) zorg aangeven of u die op dit moment ontvangt? En indien ja, hoe vaak en/of hoeveel uur u deze zorg gemiddeld per week ontvangt? Huishoudelijke verzorging (Geen particuliere hulp)
Ja, minder dan 1x per week Ja, wekelijks
uur per week
Nee b.
c.
d.
Persoonlijke verzorging (Bijvoorbeeld wassen, baden of douchen, aan- en uitkleden, naar bed gaan, etc)
Ja, minder dan 1x per week Ja, wekelijks
uur per week
Nee
Verpleging (Bijvoorbeeld bij het verzorgen van wonden, geven van injecties etc)
Ja, minder dan 1x per week
Dagopvang of dagbehandeling (In bijvoorbeeld een zorgcentrum)
Ja, minder dan 1x per week
Ja, wekelijks
uur per week
Nee Ja, wekelijks
uur per week
Nee 17.
Voor welke van de volgende zaken zou u op dit moment extra hulp willen hebben? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Ik heb nergens extra hulp voor nodig Dagelijkse boodschappen Maaltijden bereiden Uw persoonlijke verzorging (bijv. wassen, aankleden) Verzorging van uw partner Schoonmaken van uw woning Kleine reparaties en klusjes in en bij het huis Onderhoud van uw tuin Vervoer (als u ergens op bezoek wilt) Invullen van formulieren/brieven schrijven naar instanties/geld zaken regelen Het ontmoeten van andere mensen/meer sociale contacten Vinden van andere huisvesting
MANTELZORG Onderstaande vragen gaan over mantelzorg. Mantelzorg is de zorg die u krijgt of die u geeft aan een bekende uit uw omgeving, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden. Die zorg is nodig als deze persoon psychische problemen heeft of voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. De zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, ondersteuning geven, vervoer, geldzaken regelen, etc. Mantelzorg ontvangen 18.
72
Heeft u in de afgelopen 12 maanden vanwege uw gezondheid mantelzorg gekregen?
Ja, en ik krijg die hulp nu nog Ja, maar ik krijg die hulp nu niet meer Î Ga naar vraag 22 Nee Î Ga naar vraag 22
63
19.
Waaruit bestaat deze mantelzorg? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Hulp in de huishouding (boodschappen, schoonmaken) Klaarmaken van de warme maaltijden Hulp bij persoonlijke verzorging (wassen, aankleden) Hulp bij medische verzorging Gezelschap, troost, afleiding enz. Begeleiding en/of vervoer (bij bezoek aan arts, kapper enz.) Regeling geldzaken en/of andere administratie Andere zaken namelijk:
20.
Van wie krijgt u momenteel deze hulp? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Partner Kinderen (Schoon) ouders Andere familieleden Buren/vrienden/kennissen Anders, namelijk:
21.
Hoeveel uur mantelzorg krijgt u momenteel gemiddeld per week?
Incidenteel (niet elke week) Gemiddeld
uur per week
Mantelzorg geven 22.
Geeft u momenteel mantelzorg of heeft u de afgelopen 12 maanden mantelzorg gegeven?
Ja, ik geef die mantelzorg nu nog Ja, maar ik geef die mantelzorg nu niet meer Î Ga naar vraag 28 Nee, Î Ga naar vraag 28
23.
Hoe lang en hoe intensief geeft u deze mantelzorg?
Korter dan 3 maanden en minder dan 8 uur per week Korter dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week Langer dan 3 maanden en minder dan Langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week
24.
Aan wie geeft u mantelzorg?
Partner Kinderen (Schoon) ouders Andere familieleden Buren/vrienden/kennissen Anders, namelijk:
64
73
25.
Om welke reden heeft deze persoon hulp nodig? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Geestelijke achteruitgang Psychische problemen Verstandelijke beperking Lichamelijke ziekte/handicap Anders, namelijk:
26.
Uit welke activiteiten bestaat deze mantelzorg voornamelijk? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Hulp in de huishouding (boodschappen, schoonmaken) Klaarmaken van de warme maaltijden Hulp bij persoonlijke verzorging (wassen, aankleden) Hulp bij medische verzorging Gezelschap, troost, afleiding enz. Begeleiding en/of vervoer (bij bezoek aan arts, kapper enz.) Regeling geldzaken en/of andere administratie Andere zaken, namelijk:
27.
Er volgen nu enkele uitspraken. Wilt u van elk van de volgende uitspraken aangeven in hoeverre die op u, zoals u de laatste tijd bent, van toepassing is? Met naaste bedoelen we de persoon aan wie u mantelzorg geeft. Door de situatie van mijn naaste kom ik te weinig aan mijn eigen leven toe Het combineren van verantwoordelijkheid voor mijn naaste en de verantwoordelijkheid voor mijn gezin valt niet mee Door mijn betrokkenheid bij mijn naaste doe ik anderen tekort Ik moet altijd maar klaarstaan voor mijn naaste Mijn zelfstandigheid komt in de knel De situatie van mijn naaste eist voortdurend mijn aandacht Door mijn betrokkenheid bij mijn naaste krijg ik conflicten thuis De situatie van mijn naaste laat mij nooit los Ik voel me over het geheel genomen erg onder druk staan door de situatie van mijn naaste
a. b. c. d. e. f. g. h. i.
74
Ja
Min of meer
Nee
65
WELBEVINDEN 28.
Nu volgt een aantal vragen over hoe u zich de afgelopen week voelde. Geef voor elk van de volgende uitspraken aan hoe vaak u zich de afgelopen week zo voelde. De afgelopen week ……..
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. r. s. t. 29.
a. b. c. d. e. f. g.
maakte ik me zorgen om dingen waar ik me anders geen zorgen over maak had ik geen zin in eten, was mijn eetlust slecht kon ik een neerslachtige stemming niet van me afschudden, zelfs niet met hulp van mijn familie en vrienden voelde ik me evenveel waard als andere mensen had ik moeite mijn gedachten te houden bij wat ik aan het doen was voelde ik me depressief had ik het gevoel dat alles wat ik deed me moeite kostte was ik hoopvol gestemd over de toekomst vond ik mijn leven een mislukking voelde ik me angstig had ik een onrustige slaap was ik gelukkig praatte ik minder dan gewoonlijk voelde ik me eenzaam waren de mensen onvriendelijk had ik plezier in het leven moest ik soms huilen voelde ik me bedroefd had ik het gevoel dat mensen me niet aardig vonden kon ik maar niet goed op gang komen Nu volgt een aantal vragen over hoe u zich de afgelopen vier weken voelde. Geef voor elk van de volgende uitspraken aan hoe vaak u zich de afgelopen vier weken zo voelde. Ik voelde me de laatste tijd gespannen Ik krijg de laatste tijd het angstige gevoel alsof er elk moment iets vreselijks zal gebeuren Ik maak me de laatste tijd ongerust Ik kan de laatste tijd rustig zitten en me ontspannen Ik krijg de laatste tijd een soort benauwd, gespannen gevoel in mijn maag Ik voel me de laatste tijd rusteloos Ik krijg de laatste tijd plotseling gevoelens van angst en paniek
Zelden of nooit
Soms
Vaak
Altijd
Zelden of nooit
Soms
Vaak
Altijd
De volgende vragen gaan over emotionele problemen en uw dagelijkse activiteiten. 30.
Heeft u gedurende de afgelopen 4 weken minder bereikt dan u zou willen ten gevolge van emotionele problemen (zoals depressieve of angstige gevoelens)?
Ja Nee
31.
Deed u gedurende de afgelopen 4 weken uw werk of andere bezigheden niet zo zorgvuldig als gewoonlijk ten gevolge van emotionele problemen (zoals depressieve of angstige gevoelens)?
Ja Nee
66
75
LEEFSTIJL 32.
Hoeveel kilogram weegt u (zonder kleren)?
33.
Hoe lang bent u (zonder schoenen)?
34.
Wat vindt u van uw lichaamsgewicht?
Te licht (Ongeveer) goed Een beetje te zwaar Veel te zwaar
35.
Vindt u dat u voldoende beweegt?
Ja, zeker Ja, gaat wel Nee
36.
Neem in uw gedachten een normale week in de afgelopen maanden. Wilt u aangeven hoeveel dagen per week u de onderstaande activiteiten verrichtte en hoeveel tijd u daar gemiddeld op zo’n dag mee bezig was? Niet van Van Aantal Gemiddelde tijd Vrije tijd toepassing toepassing dagen per dag (Geef op iedere regel uw antwoord) per week Wandelen Î uur min. Fietsen Î uur min.
a. b. c.
, ,
kilogram meter
Tuinieren
Î
d.
Klussen/doe-het-zelven
uur
min.
Î
e.
Sport: x Meer bewegen voor ouderen
uur
min.
Î
uur
min.
x
Tennis
Î
x
Zwemmen
uur
min.
Î
x
Anders, namelijk:
uur
min.
Î
uur
min.
Î
uur
min.
Î
uur
min.
Huishoudelijke activiteiten (geef op iedere regel uw antwoord) a.
Licht en matig inspannend werk (zoals koken, afwassen, strijken)
b.
Zwaar inspannend werk (zoals vloeren schrobben, met zware boodschappen lopen)
76
Niet van toepassing
Van toepassing
Aantal dagen per week
Gemiddelde tijd per dag
Î
Î
min.
Î
uur
min.
67
a. b.
Lichamelijke activiteit bij (vrijwilligers)werk (geef op iedere regel uw antwoord) Licht en matig inspannend werk
Niet van toepassing
Zwaar inspannend werk (lopend werk of werk waarbij regelmatig zware dingen moeten worden opgetild)
Van toepassing
Aantal uren per week
Î
uur
Î
uur
37.
Rookt u wel eens?
Ja Nee, vroeger wel Î Ga naar vraag 39 Nee, nooit gerookt Î Ga naar vraag 39
38.
Bent u van plan te stoppen met roken?
Ja, binnen een maand Ja, binnen een half jaar Nee
39.
Drinkt u wel eens alcohol? Met een glas wordt bedoeld een glas dat voor die drank gebruikelijk is. Reken voor een blikje of flesje bier 1,5 glas. Dus twee flesjes bier is 3 glazen (halve glazen naar boven afronden).
Ja, gemiddeld , glas/ glazen per dag Ja, maar niet wekelijks Nee, nooit Î Ga naar vraag 41
40.
Hoe vaak heeft u de afgelopen zes 4 of meer glazen: maanden 4 of meer glazen Elke dag alcoholhoudende drank op één dag 5 of 6 keer per week gedronken en hoe vaak dronk u in dezelfde 3 of 4 keer per week periode 6 of meer glazen 1 of 2 keer per week op één dag? 1 tot 3 keer per mnd 3 tot 5 keer per half jaar 1 of 2 keer per half jaar Nooit
41.
In welke vorm zou u informatie over gezondheidsonderwerpen wensen? (U mag maximaal 3 antwoorden aankruisen)
6 of meer glazen: Elke dag 5 of 6 keer per week 3 of 4 keer per week 1 of 2 keer per week 1 tot 3 keer per mnd 3 tot 5 keer per half jaar 1 of 2 keer per half jaar Nooit
Via familie, vrienden, kennissen Uit bibliotheek, via gekochte boeken, tijdschriften Via persoonlijke gesprekken met de huisarts, specialist, andere deskundigen Via de GGD, Thuiszorg, Geestelijke Gezondheids Zorg (GGZ) Via patiëntenverenigingen, stichtingen, voorlichtingsbureaus etc Via internet Via televisie, radio, kranten, huis-aanhuisbladen Via scholing, cursussen Anders, namelijk:
68
77
CONTACT MET ANDERE MENSEN 42.
a.
Hieronder staat een aantal activiteiten. Wilt u aangeven hoe vaak u deze activiteiten doet? (Geef op iedere regel uw antwoord.) Praatje maken met de buren
b.
Op bezoek gaan
c.
e.
Bezoek ontvangen Verenigingsactiviteiten doen (anders dan sport) Vrijwilligerswerk doen
f.
Betaald werk doen
g.
Hobby uitvoeren, cursus doen
h.
Werk voor de kerk doen
i.
Passen op de kleinkinderen
j.
Bij anderen klusjes doen
k.
Bibliotheek bezoeken
l.
Internetten/e-mailen
d.
m.
(Vrijwel) Dagelijks
Wekelijks
Een paar keer per maand
Eén keer per maand of minder
(Vrijwel) Nooit
Anders, namelijk:
43.
Hoe vaak hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen u gedurende de afgelopen vier weken gehinderd bij uw sociale activiteiten (zoals vrienden of familie bezoeken)
Altijd Vaak Soms Nooit
44.
Ervaart u belemmeringen om deel te nemen aan activiteiten buitenshuis?
Ja Nee Î Ga naar vraag 46
45.
Welke belemmeringen ondervindt u? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Ik heb geen vervoer Ik voel me buitenshuis niet veilig Ik vind het moeilijk om alleen te gaan Ik weet niet welke activiteiten georganiseerd worden Het aanbod sluit niet aan bij mijn behoefte Ik vind de gewenste activeiten te duur Ik heb een slechte gezondheid/handicap
78
69
46. a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k.
Er volgen nu enkele uitspraken. Wilt u van elk van de volgende uitspraken aangeven in hoeverre die op u, zoals u de laatste tijd bent, van toepassing is? Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan Ik mis een echt goede vriend of vriendin Ik ervaar een leegte om mij heen Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen Ik mis gezelligheid om mij heen Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel Ik mis mensen om mij heen Vaak voel ik me in de steek gelaten Wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd bij mijn vrienden terecht
Ja
Min of meer
Nee
WONEN 47.
Kruis de grootste (milieu)problemen die u in uw buurt ervaart aan. Maximaal 3 antwoorden mogelijk. Geluidsoverlast Bodemverontreiniging Rommel op straat Hondenpoep Slecht onderhoud van wegen en/of groen Geuroverlast Risico door industriële bedrijven Watervervuiling Luchtvervuiling
48.
In welk type woning woont u?
Aantasting van groen (te weinig groen in en om de stad) Milieubelasting door verkeer Lichtoverlast Anders, namelijk:
Geen overlast Eéngezinswoning (rijtjeshuis, twee-ondereen-kap, vrijstaande woning) Flat, etagewoning, appartement of maisonnette Boerderij Zelfstandige ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning Woongemeenschap voor ouderen Aanleunwoning bij een verzorgingshuis Serviceflat Woning bij een zorgpunt, woonzorgcomplex, clusterwoning Anders, namelijk:
70
79
49.
Hoe woont u op het ogenblik?
Alleen Samen met partner Samen met partner en thuiswonend(e) kind(eren) Samen met één of meer thuiswonend(e) kind(eren) Bij een kind en zijn/haar gezin Anders, namelijk:
50.
Welke ventilatiesystemen is in uw woning aanwezig (eventuele afzuigkap in de keuken buiten beschouwing laten)?
Uitsluitend natuurlijke ventilatie (bv. Natuurlijke ventilatie in combinatie met Mechanische ventilatie (altijd aan) in Mechanische ventilatie met recirculatie Anders, namelijk:
51.
Kunt u aangeven hoe lang er in de winter in de volgende ruimten van uw woning wordt geventileerd (raam op een kier, ventilatieschuiven open, mechanische ventilatie aan)? a. b. c. d.
Woonkamer Slaapkamer Badkamer Keuken
Nooit
Minder dan 1 uur 1-8 uur per per etmaal etmaal
Meer dan 8 uur per etmaal
Continu
52.
Zijn er, in relatie tot uw zelfredzaamheid, speciale aanpassingen in uw woning wenselijk?
Ja Nee Î Ga naar vraag 54
53.
Zo ja, welke?
Aanpassingen in de douche (bijv. zitje, antislipvloer) Aanpassingen in het toilet (bijv. handgrepen, verhoogd toilet) Aanpassingen in de keuken (bijv. onderrijdbaar) Aanpassingen in de slaapkamer Traplift Volledig voor rolstoelgebruik aangepaste woning Aanpassingen van toe- en doorgankelijkheid van de woning Extra toilet (boven) Aan- of verbouw woning (bijv. slaapkamer, douche beneden) Intercom Anders, namelijk
54.
Zou u willen verhuizen?
Ja, zo spoedig mogelijk Ja, binnen één jaar Ja, binnen 2 jaar Ja, binnen 5 jaar Nee Î Ga naar vraag 57
80
71
55.
Waarom zou u willen verhuizen?(Meerdere antwoorden mogelijk)
Ik ervaar teveel overlast in mijn buurt Ik wil dichter bij kinderen/familie wonen Ik wil dichter bij winkels en openbaar vervoer wonen Ik wil naar een kleiner huis Ik wil naar een huis zonder trap Ik wil naar een huis dat aangepast is voor bewoning door oudere mensen Ik wil meer verzorging aan huis Anders, namelijk
56.
Naar welk type woning zou u willen verhuizen? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Eéngezinswoning (rijtjeshuis, twee-ondereen-kap, vrijstaande woning) Flat, etagewoning, appartement of maisonnette Boerderij Zelfstandige ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning Woongemeenschap voor ouderen Aanleunwoning bij een verzorgingshuis Serviceflat Woning bij een zorgpunt, woonzorgcomplex, clusterwoning Anders, namelijk:
De volgende vraag gaat over leefbaarheid in uw gemeente 57.
Aan welke onderwerpen zou men naar uw mening aandacht moeten besteden om uw gemeente leefbaar te houden/ te maken voor ouderen? Wilt u maximaal 3 onderwerpen aankruisen die voor u het meest belangrijk zijn?
Informatiewinkel voor advies / voorlichting over gezondheid, zorgvoorzieningen, wonen specifiek voor ouderen etc. Sociale veiligheid (veilig gevoel op straat) Verkeersveiligheid Bereikbaarheid van voorzieningen Adequaat vervoer Aangepaste woningen Groenvoorzieningen Cultureel aanbod meer richten op ouderen Educatief aanbod Sport en bewegingsmogelijkheden Recreatie voor ouderen Respect voor ouderen Integratie van ouderen en jongeren Anders, namelijk: Geen enkel onderwerp
ENKELE ALGEMENE VRAGEN 58.
Wat is uw geslacht?
59.
Wat is uw geboortejaar?
Man Vrouw
72
81
60.
Wat is het geboorteland van uzelf, uw moeder en uw vader?
a.
Nederland
b.
Suriname
c.
Nederlandse Antillen
d.
Aruba
e.
Turkije
f.
Marokko Anders namelijk:
g.
Uzelf
Uw vader
61.
In welke gemeente woont u?
62.
Wat zijn de vier cijfers van uw postcode?
63.
Wat is uw burgelijke staat?
Gehuwd Samenwonend Ongehuwd, nooit gehuwd geweest Gescheiden, gescheiden levend Weduwe/weduwnaar
64.
Wat is de hoogste opleiding die u heeft afgemaakt? (Er is maar één antwoord mogelijk)
Geen opleiding Lagere school Lager beroepsonderwijs (bijv. ambachtsschool, huishoudschool, agrarische school) Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (bijv.VGLO, (M)ULO, handelsschool, MAVO) Middelbaar beroepsonderwijs (bijv. MTS, UTS, opleidingen voor kleuterleidster, gezinsverzorgster, verpleegster) Hoger algemeen voortgezet onderwijs (bijv. MMS, HBS, HAVO, Atheneum, Hoger beroepsonderwijs (bijv. HTS, sociale academie, kweekschool) Wetenschappelijk onderwijs (universiteit, hogeschool) Anders,namelijk:
82
Abcoude De Bilt Breukelen Bunnik Houten Loenen Lopik Maarssen Montfoort Nieuwegein Oudewater
Uw moeder
Renswoude Rhenen De Ronde Venen Utrechtse Heuvelrug Veenendaal Vianen Woerden Wijk bij Duurstede IJsselstein Zeist
73
65.
Wat is het netto maandinkomen van uw huishouden? (Netto is het bedrag dat u maandelijks op uw bankof giro rekening krijgt. Dit zijn inkomsten uit arbeid, pensioen, uitkeringen of alimentatie. Een eventuele vakantie-uitkering moet u niet meerekenen.)
66.
Hoeveel mensen moeten van dit inkomen rondkomen?
Minder dan € 850,€ 851,- tot en met € 1.150,€ 1.151,- tot en met € 1.750,€ 1.751,- tot en met € 3.050,€ 3.051,- tot en met € 3.500,€ 3.501,- of meer Wil ik niet zeggen
Personen
67.
Bestaat uw (gezamenlijk) inkomen alleen uit AOW?
Ja Nee
68.
Heeft u het afgelopen jaar moeite gehad om van het inkomen van uw huishouden rond te komen?
Nee, geen enkele moeite Nee, geen moeite, maar ik moet wel opletten op mijn uitgaven Ja, enige moeite Ja, grote moeite
UW INFORMATIEBEHOEFTE 69.
In de vragenlijst zijn veel verschillende onderwerpen aan de orde gekomen. Wilt u over enkele onderwerpen schriftelijk informatie ontvangen?
Nee, ik wil hier geen gebruik van maken Ja, ik geef u toestemming om éénmalig mijn adresgegevens te gebruiken om informatie op te sturen over: (u mag meerdere onderwerpen kiezen) Bewegen Voeding Suikerziekte Roken Vallen Angst Depressie Dementie
TOT SLOT Nu bent u aan het einde gekomen van de vragenlijst. Wij willen u heel hartelijk bedanken voor het invullen van deze uitgebreide lijst met vragen. Mocht u nog aanvullende opmerkingen willen maken, dan kunt u deze hieronder aangeven. U kunt de vragenlijst in de antwoordenvelop verzenden. U hoeft geen postzegel op de envelop te plakken. Nogmaals bedankt voor uw medewerking.
Graag ontvangen wij de vragenlijst via de bijgevoegde antwoordenvelop z.s.m. retour.
74
83
84