‘Meeleefgezinnen’ Nu!
Femke van Trier en Maria Wassink 12 april 2010
-0-
Woord vooraf Meeleefgezinnen Nu! Is gestart als een innovatieproject van Altrecht GGZ. De Raad van Bestuur heeft innovatiegelden ter beschikking gesteld om dit project te kunnen ontwikkelen. Om te komen tot een theoretisch kader, op basis waarvan de projectgroep bij Altrecht GGZ kon besluiten tot vervolgstappen, heeft Maria Wassink, CoManagement, een verkennend onderzoek gedaan. De onderliggende notitie is daarvan het resultaat. Het blijkt dat “Meeleefgezinnen Nu!” een laagdrempelig en preventief aanbod moet worden. Dit aanbod past niet (meer) binnen de taakstelling van GGZ Altrecht. Dit gegeven in samenhang met de bezuinigingen, die nodig zijn in de GGZ, heeft de directie van Altrecht Jeugd doen besluiten om geen direct vervolg te willen geven aan de uitvoering van dit project. Wel is gezien de doelgroep, ouders met psychiatrische beperkingen, expertise vanuit de GGZ van belang. De grondlegger van het idee “Meeleefgezin”, is Femke van Trier, werkzaam bij GGz Altrecht. Auteur van het theoretisch kader, Maria Wassink, is zelfstandig gevestigd. Femke van Trier en Maria Wassink signaleren een behoefte aan het concept “Meeleefgezinnen” en vinden het zeer passen binnen de trend naar autonomie en eigen verantwoordelijkheid van cliënten zelf. Niet in de laatste plaats is ook in toenemende mate evidence beschikbaar voor het belang van een goede hechting van kinderen om problemen op latere leeftijd te voorkomen. Investering in jonge kinderen loont. Vanuit deze gedachten hebben zij het idee om een project Meeleefgezinnen op te starten in een aantal oriënterende gesprekken neergelegd bij eerstelijnsvoorzieningen in de stad Utrecht Deze notitie vormt nu uitgangspunt om na te gaan of er bij deze instellingen met een laagdrempelig, preventief aanbod, die ervaring hebben met het werken met vrijwilligers, voldoende bodem is om het idee verder uit te werken. Zo ja, dan zullen subsidiekanalen worden aangeboord om het project van de grond te trekken en mogelijkheden te zoeken voor structurele financiering. 12 april 2010
-1-
Inhoudsopgave SAMENVATTING “MEELEEFGEZIN”NU!
-3-
Doel van het project
-3-
Doelgroep
-3-
Aantal deelnemers
-3-
Beoogd resultaat
-3-
AANLEIDING
-4-
INLEIDING
-4-
1. MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN
-5-
2. POLITIEKE ONTWIKKELINGEN
-7-
3. ORGANISATORISCHE AANKNOPINGSPUNTEN
-9-
4. JURIDISCH
- 11 -
5. DOELGROEP
- 12 -
Kinderen van 0 tot 3 jaar
- 12 -
Ouders met psychiatrische beperkingen
- 14 -
6. INSPIRATIEBRONNEN
- 17 -
7. VOORZIENINGEN ALS AANKNOPINGSPUNT
- 18 -
Bijlage 1
- 19 -
Overleg Humanitas 2 maart 2010
- 19 -
Bijlage 2
- 20 -
Overleg Stade 2 maart 2010
- 20 -
Bijlage 3
- 21 -
Overleg De Tussenvoorziening 1 maart 2010
- 21 -
Bijlage 4
- 22 -
Overleg J. Voordewind, CU, ministerie Jeugd en Gezin
- 22 -
-2-
Samenvatting “Meeleefgezin”Nu! Doel van het project Jonge kinderen van ouders met psychiatrische beperkingen krijgen een meeleefgezin dat het kind opvangt om de biologische ouders te ontlasten en daarmee de kans te vergroten dat het kind niet uithuis geplaatst hoeft te worden. Het gaat om niet-geïndiceerde zorg.
Doelgroep Het project is bedoeld voor kinderen van 0 t/m 3 jaar, waarvan bij (één van) beide ouders sprake is van psychiatrische beperkingen. Ondanks hun cruciale leeftijdsfase voor de ontwikkeling van de hersenen krijgen deze “Forgotten Children” tot op heden nauwelijks aandacht. Het project is ook bedoeld voor de ouders met een psychiatrische beperking die desondanks in staat zijn een ouderrol te vervullen.
Aantal deelnemers Een behoeftepeiling bij Altrecht Jeugd leidt tot een schatting van 52 gezinnen waaronder 29 gezinnen met een niet Nederlandse achtergrond in het werkgebied van de provincie Utrecht. De behoefte aan een meeleefgezin wordt onderschreven door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Bureau Jeugdzorg, Sociaal Psychiatrisch Behandelcentrum Fact Oost Utrecht, de Tussenvoorziening, Humanitas en Stade. De behoefte werd eveneens gedeeld “uit eigen ervaring” door Anoiksis en Ypsilon, vereniging voor resp. mensen met schizofrenie, psychosen en aanverwante stoornissen en voor familieleden en betrokkenen van mensen met schizofrenie of een psychose. Rehabilitatie en de ouderrol vragen nationaal en internationaal de aandacht.
Beoogd resultaat Jonge kinderen kunnen zich hechten aan de biologische ouders en hebben zo een grotere kans om zich gezond te ontwikkelen en uit te groeien naar een volwassene met opleiding en werk. Onderzoek wijst uit dat jonge kinderen die zich niet veilig kunnen hechten een grotere kans hebben op (psychiatrische) problematiek op latere leeftijd. Dit project voorkomt dat kinderen uithuis geplaatst moeten worden en daarmee de kans op het ontwikkelen van ernstig psychische problemen. Ouders met psychiatrische beperkingen worden gerespecteerd in hun ouderrol. Ouder zijn van jonge kinderen is zondermeer een hele klus en zeker voor deze ouders. Met het kunnen terugvallen op een meeleefgezin kan alleen al de gedachte dat deze mogelijkheid van een soort “maatjesgezin” er is, leiden tot meer rust. Voor kinderen én ouders kan het meeleefgezin voorkomen dat een langdurig beroep op de gezondheidszorg wordt gedaan.
-3-
Aanleiding De afgelopen 10 jaar leverde Altrecht Divisie Kind, Jeugd en Gezin een curatieve bijdrage aan de afdeling Preventie in het Moeder-Baby-KOPP-project, oorspronkelijk bedoeld voor kinderen van 0 – 15 maanden van moeders met depressieve klachten. In toenemende mate werden moeders met Borderline stoornissen en hun baby’s aangemeld. In september 2007 is de zorglijn Autisme Spectrum Stoornissen - Jonge Kind 0 t/m 3 jaar van start gegaan. Binnen de module ‘Ouders met psychiatrische problematiek’ worden steeds vaker ouders met ernstige psychiatrische problemen aangemeld vanuit het Consultatiebureau, AMK1, Baby-unit Woerden, afd. JoVo2 van Altrecht en andere afdelingen Volwassenzorg van Altrecht, Traumacentrum en ABC.3 Als er sprake is van psychotische stoornissen bij één van de ouders, kan deze ouder niet alleen zijn met het kind en zal het kind altijd zijn aangewezen op opvang door derden. Het is dan in het belang van het kind dat het biologische gezin vanaf de geboorte ondersteund wordt. Als innovatief idee is geopperd om de ondersteuning voor deze kinderen en ouders te concretiseren in het project ‘Meeleefgezinnen’ Nu! Alvorens dit project op te zetten is de opdracht gegeven om een theoretisch kader te schetsen vanwaaruit het verantwoord is het project ‘Meeleefgezinnen’ te kunnen opzetten. Deze notitie beoogt een theoretisch kader te geven op basis waarvan de projectgroep bij GGZ Altrecht kan besluiten tot vervolgstappen.
Inleiding De vraag of Meeleefgezinnen tegemoet komen aan een behoefte, zinvol, verantwoord en haalbaar zijn, is vanuit maatschappelijk, politiek, juridisch en organisatorisch kader te benaderen. De vraag kan ook vanuit de positie van het kind en de ouder benaderd worden. De zoektocht naar literatuur over Meeleefgezinnen of een vergelijkbaar aanbod levert weinig informatie op over dit concrete aanbod maar wel materiaal over maatschappelijke ontwikkelingen die gaande zijn in de zorg en vanwaaruit dit idee logisch voortvloeit. Kortom, het idee is innovatief voor de psychiatrie en lijkt logisch op basis van de brede maatschappelijke ontwikkelingen in de zorg. In het navolgende staan de bevindingen weergegeven aan de hand van de verschillende kaders en posities.
1 2 3
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Jong-Volwassenen Advies- en Begeleidingscentrum
-4-
1. Maatschappelijke ontwikkelingen De laatste decennia is er toenemende aandacht voor psychiatrische rehabilitatie. Rehabilitatie richt zich op de ondersteuning van mensen met een psychiatrische beperking bij het vervullen van sociale rollen. Eén van die sociale rollen is het ouderschap. Door de vermaatschappelijking van de zorg zijn er geleidelijk meer psychiatrische cliënten die kinderen krijgen.4 Van der Ende geeft aan dat het belangrijk is dat er bij de ouder draagkracht is om aan verandering te werken en motivatie om het eigen functioneren kritisch te beschouwen. Deze motivatie kan zich in gezonde dynamiek met de omgeving ontwikkelen. Vaak zijn ouders met een psychiatrische beperking bang dat ze hun kind kwijtraken aan de kinderbescherming of door een scheiding. Uit onderzoek blijkt ook dat ouders bang zijn dat het zoeken van hulp bij problemen juist tot het verliezen van de voogdij leidt en dat deze ouders de neiging hebben de hulpverlening te mijden. Van der Ende pleit ervoor dat de drempel voor deze ouders lager wordt, zodat ouders eerder ondersteuning kunnen krijgen: “Als verwanten en hulpverleners het ouderschap als een gewaardeerde sociale rol beschouwen, respecteren zij de levensomstandigheden, keuzes en doelen van de ouder”. In hetzelfde jaarboek5 benadrukt van Weeghel het belang van betekenisvolle relaties die het herstelproces stimuleren. De omgeving kan mensen met een psychiatrische beperking helpen bij het werken aan een ander zelfgevoel en een andere identiteit. Directe steun van die omgeving is vaak belangrijker dan professionele steun. Andersom werkt het ook: als herstel op gang is gekomen, wordt dikwijls het netwerk weer geactiveerd en zoekt men vaak ook nieuwe contacten. Het opbouwen van een stevig netwerk kan een stimulans zijn om ook op andere gebieden weer vooruitgang te boeken. Het Meeleefgezin kan in dit kader beschouwd worden als een vorm van herstelondersteunende zorg: - De cliënt kan en mag zijn of haar eigen kracht als ouder zoveel mogelijk benutten - De cliënt mag zijn eigen verhaal hebben namelijk ouder zijn met een psychiatrische beperking - De ervaringsdeskundigheid van de ouder als cliënt wordt erkend, benut en gestimuleerd - De ondersteuning door belangrijke anderen wordt erkend, benut en gestimuleerd - Het Meeleefgezin verlicht het “lijden” en vergroot de eigen regie en autonomie door een stukje over te nemen van de draaglast Het Meeleefgezin appelleert aan de vraag die je jezelf als hulpverlener werkend vanuit rehabilitatie en herstel kunt stellen: hoe doe ik mijn activiteiten zodanig, dat ze de ander helpen zijn verhaal verder te brengen, zijn eigen kracht (empowerment) te vergroten en zijn ervaringsdeskundigheid te gebruiken.6
4 Ende, P.C. van der & Venderink, M.M., De ouderrol; behoefte onderzoek en rehabilitatiemethodiek. In Psychiatrische rehabilitatie, jaarboek 2008-2009 5 Weeghel, J. van, Sociale relaties. In Psychiatrische rehabilitatie, jaarboek 2008-2009 6 Droës, J., Over wegen naar Herstel. In SBWU Utrecht, 2008, Spoorzoekers over wegen naar herstel
-5-
Waar kinderen van ouders met psychiatrische beperkingen in Nederland nog weinig aandacht krijgen, is dit onderwerp in Noord-Amerika meer een vanzelfsprekendheid onder het begrip “Adult Child”. De “Adult Children of Alcoholics World Service Organisation” 7 is een zelfhulporganisatie voor kinderen van gezinnen waar alcohol of andere vormen van disfunctioneren een rol speelt. Opvallend aan deze groep is het emancipatorische karakter. De groep “kinderen van” komt voor zichzelf op en geeft in 12 items weer hoe zij geen schuld hebben aan de problemen die hun ouders hebben, hoe machteloos zij staan en werpen zich op om hun boodschap uit te dragen naar anderen. Deze activiteit is door oudere kinderen georganiseerd maar zegt iets over geaccepteerde aandacht voor het kind-zijnvan. Tijdens EUFAMI Conferentie “The Forgotten Children” in Vilnius in Litauen op 26 en 27 november 2009 stond het jonge(re) kind in de aandacht. De Conference Declaration “The Forgotten Children” werd opgesteld door 25 Europese landen, waaronder Nederland. De volgende aanbevelingen zijn gedaan: a. Services provided should focus on the whole family including not only parents and children but others such as grandparents who may assume a parenting role. b. Support needs to start early, from the prenatal stage and especially targeting the first year after birth, and leading into adolescence. The aims must be to help parents develop their parenting abilities despite their mental illness, to keep families together and so prevent the need to take children away from their natural home. c. Good quality parenting by people with mental illness is fully possible if the right support is given on a continuing basis. This may include specialist day care or home help with domestic matters. d. Parents with mental illness are themselves entitled to all the normal rights of citizenship that are generally taken for granted. In particular they should not allow themselves to be stigmatised by others and made to feel guilty as parents. This should form part of public policy to raise awareness and understanding of the problems of mental illness and increase sensitivity towards those who are affected. De verklaring roept op tot erkenning van de ouderrol die ook mensen met psychiatrische beperkingen hebben en de noodzaak van ondersteuning van deze ouders bij het ontwikkelen van hun ouderrol ondanks de psychiatrische beperkingen. Voorkomen moet worden dat hun kinderen uit hun natuurlijke omgeving moeten worden gehaald. Ook hulp bij alledaagse zaken (zie punt c) wordt benoemd. Deze verklaring is november van het afgelopen jaar opgesteld. Concretisering van ideeën is nog niet te vinden. In het Psychiatric Rehabilitation Journal8 roept Joanne Nicholson op niet voorbij te lopen aan de feiten. De ervaring heeft geleerd bij het werken én interviewen van honderden ouders met psychiatrische beperkingen dat zij zichzelf in eerste instantie als ouders zien en pas in de laatste plaats als een psychiatrische
7
www.adultchildren.org Nicholson, J. Why Not Support(ed) Parenting? Psychiatric Rehabilitation Journal, 2009, volume 33, no 2, 79-82, 8
-6-
patiënt. Zij pleit voor onderzoek naar succes- en risicofactoren bij deze gezinnen inclusief de rol van de vader. Zij constateert dat de vader vaak vergeten wordt. In hetzelfde tijdschrift voert Clark9 een pleidooi voor nauwe samenwerking van alle betrokkenen rond kinderen en ouders met psychiatrische beperkingen en hun families. Geprotocolleerde samenwerking werd ingevoerd en na een jaar geëvalueerd. De toegenomen kwaliteit van de hulp bleek een stimulans voor continuering van de samenwerking.
2. Politieke ontwikkelingen Vanuit de politiek gezien is er toenemende aandacht voor het creëren van steunpunten voor vragen over opvoeden en opgroeien in de vorm van de Centra voor Jeugd en Gezin. In alle gemeentes komen Centra voor Jeugd en Gezin. Ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals kunnen bij de centra terecht met hun vragen over opvoeden en opgroeien. De centra bieden advies, ondersteuning en hulp op maat. Als basisfuncties van een Centrum voor Jeugd en Gezin zijn geformuleerd: - een inloop bieden voor vragen van ouders en jongeren over opvoeden en opgroeien - jeugdigen en gezinnen met risico’s en problemen in beeld brengen - op tijd hulp bieden aan gezinnen om het ontstaan (of uit de hand lopen) van problemen te voorkomen - de zorg aan een gezin coördineren volgens het principe “één gezin, één plan”: als meer leden van één gezin hulp (nodig) hebben, moet de zorg op elkaar afgestemd zijn. De centra coördineren bij zwaardere problemen of een meer ingewikkelde hulpvraag: ze nemen contact op met de jeugdgezondheidszorg, de jeugdzorg of de jeugd-GGz10. Het Project “Logeergezinnen” in Eindhoven (zie paragraaf 5) sluit aan op deze ideeën en benadert het concept Meeleefgezin het meeste. De gemeente Den Bosch overweegt bij de ontwikkelingen van deze buurgemeente aan te sluiten. Voor zover bekend zijn er tot nog toe geen andere gemeenten in Nederland die dit soort activiteiten hebben geïnitieerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft najaar 200911 een schrijven doen uitgaan over de financiering van de zorg. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor cliëntondersteuning in het kader van de WMO12 en hebben een regierol, maar niet alle beschikbare financiële middelen gaan naar de gemeenten. Het schrijven richt zich primair op de cliëntondersteuning die uitgevoerd wordt door regionale MEE-organisaties13 die gesubsidieerd worden via de AWBZ. De VNG vindt dat het geld bij de gemeenten hoort, omdat ze dan pas werkelijk in staat zijn knopen door te hakken in het belang van àlle burgers met een beperking. De VNG constateert in het schrijven ook dat niet alle doelgroepen ondersteuning krijgen van MEE. Tussen de verschillende doelgroepen staan nog 9 Clark, Carol A. Promoting Collaborative Practice for Children of Parents with Mental Illness and Their Families. Psychiatric Rehabilitation Journal, 2009, volume 33, no 2, 95-97 10 Ministerie voor Jeugd en Gezin 11 Cliëntondersteuning WMO: gemeenten willen boter bij de vis 22 november 2009 12 Wet Maatschappelijke Ondersteuning 13 MEE: organisatie voor ondersteuning van mensen met een beperking
-7-
kunstmatige schotten. Een gemeente moet zelf in staat zijn keuzes te maken over de cliëntondersteuning van àlle inwoners met een beperking. Dat kan alleen als gemeenten beschikken over àlle financiële middelen bedoeld voor cliëntondersteuning. De vraag is wat de consequenties zijn van deze ontwikkeling voor de financieringsstromen van bureau jeugdzorg en de jeugd- GGz. In de nota “Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen” 14 wordt benadrukt dat het vooral gaat om samenwerking in de jeugdketen: hulpverleners moeten elkaar gemakkelijker weten te vinden en duidelijk maken wie de regie en coördinatie in handen heeft: als er afwisselend sprake is van geïndiceerde hulp en lichtere hulp moeten hulpverleners er in onderling overleg voor zorgen dat de continuïteit in de hulpverlening gewaarborgd is. Of de coördinatie van de zorg bij het bureau jeugdzorg ligt of bij een locale instantie mogen partijen zelf uitmaken, als het maar geregeld is en duidelijk is wie belast is met de coördinatie van de zorg. In een brief aan de Tweede Kamer over de “visie op ondersteuning van moeders en kinderen tijdens en na detentie, inclusief kindcheck15” geeft minister Rouvoet 16 informatie over de uitvoering van de motie17 die ingediend is betreffende de ondersteuning van moeders en minderjarige kinderen tijdens en na detentie. Wanneer vrouwen worden gearresteerd en zij als enige de zorg en verantwoordelijkheid voor hun kinderen hebben, is het belangrijk dat de zorg voor deze kinderen wordt overgenomen. De gemeente van herkomst van de vrouwen moet zo spoedig mogelijk worden ingelicht over het verblijf van de vrouw in de inrichting. De contactpersoon binnen de gemeente dient na te gaan of en hoe de zorg voor de kinderen geregeld is. Omdat uit onderzoek blijkt dat het oppakken van de moederrol na een periode van detentie lastig voor de moeders is, bepleit Rouvoet dat het contact tussen moeder en kind tijdens de detentieperiode intact blijft, bij voorkeur onder begeleiding. Voorkomen moet worden dat deze vrouwen in de periode na ontslag uit detentie geen ondersteuning vragen bij de opvoeding omdat ze bang zijn hun kinderen kwijt te raken. Ook hier gaat et om een groep “The forgotten children” (zie paragraaf 3, de declaratie van Litauen) te gaan, waarvoor aandacht komt omdat het contact tussen moeder en kind voor de ontwikkeling van groot belang wordt geacht. In hetzelfde schrijven: “Een kind moet veilig en onbedreigd kunnen opgroeien. Wanneer een ouder wordt aangehouden of opgepakt en gedetineerd wordt, is dat voor de daarbij betrokken kinderen een stressvolle gebeurtenis. Deze gebeurtenis kan een risicofactor vormen bij het opgroeien van deze kinderen”. Illustratief is hier dat ook de politiek aandacht heeft voor het belang van goede hechting.
14
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen, Kamerstuk, 7 december 2009 15 De ‘kindcheck’ moet voorkomen dat kinderen onverzorgd of onbegeleid achterblijven. Onder de ‘kindcheck’ wordt verstaan dat voorafgaand aan de arrestatie op gestandaardiseerde wijze wordt gecontroleerd of er kinderen zijn en zo ja, of de kinderen op een verantwoorde manier verzorging ontvangen 16 7 juli 2009 17 Bouwmeester (PvdA), Langkamp (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Voordewind (CU) en Sterk (CAD); kamerstukken II, 2008/09, 31 700 XVII, nr. 19
-8-
3. Organisatorische aanknopingspunten Een zoektocht naar het concept Meeleefgezin leidt naar organisaties voor dienstverlening aan mensen met een (verstandelijke) beperking. Het Meeleefgezin is dan een vorm van geïndiceerde zorg als alternatief voor een pleeggezin. De ouders houden zelf de verantwoordelijkheid voor hun kind. Uitgangspunt is de handicap of de beperkingen van het kind die bij ouders de vraag oproept om de draaglast te delen. Het komt voor dat de zorgen voor een kind met een beperking ten koste gaat van de ouders en de andere kinderen en dat zo het hele gezin er onder lijdt. Het kind plaatsen in een pleeggezin of instelling is vaak een te grote stap en niet altijd de meest ideale oplossing. De ouder wil niet alle zorg en verantwoordelijkheid uit handen geven. Een Meeleefgezin kan een oplossing zijn.18 De Wit geeft aan dat in de visie op Meeleefgezinnen en op pleegezinnen veel overeenkomsten zijn: “de methode van Meeleefgezinnen is het ideale plaatje, waar veel pleegzorginstellingen naar streven. Op die manier een kind en zijn gezin helpen, zodat het zich op een veilige, vertrouwde wijze kan ontwikkelen. We weten dat het niet altijd zo kan, maar we kunnen het in gedachten houden en er naar streven”. Een voorbeeld van een organisatie die het aanbod Meeleefgezin heeft is EsdégéReigersdaal. 19 De gezinnen nemen de zorg niet uit handen, maar delen die. Het kind groeit op in twee gezinnen die eendrachtig samenwerking. De ouders blijven verantwoordelijk. Het kind is minstens drie nachten/dagen in de week bij het Meeleefgezin. Meeleven kan 7 dagen in de week, 24 uur per dag. De organisatie formuleert het als winst voor drie: Het kind kan in gezinsverband opgroeien, het gezin wordt ontlast en het Meeleefgezin krijgen een boeiende betaalde baan aan huis. 20 Talant, zorg en ondersteuning in Friesland, biedt een gelijksoortig aanbod. De zorgvergoeding en dagvergoeding21 wordt betaald uit een AWBZ indicatie voor wonen. De kinderen die gebruikmaken van een Meeleefgezin hebben allen een verstandelijke beperking. Ook Pameijer22 in de regio biedt het Meeleefgezin als één van de mogelijkheden. Uitgangspunt is de kracht van mensen en de regie van ouders zelf.23 Het project “Logeerouders, dicht bij huis”, tijdelijke opvang voor kinderen in Eindhoven komt qua uitgangspunt dicht bij het idee van het Meeleefgezin voor jonge kinderen van ouders met een psychiatrische beperking. Dit project maakt onderdeel uit van het Centrum voor Jeugd en Gezin in Eindhoven en wordt door de gemeente Eindhoven gefinancierd. Logeergezinnen zijn bedoeld voor een gezin dat tijdelijk niet lekker draait. Bijvoorbeeld in een eenoudergezin, waarbij de ouder een tijdje in het ziekenhuis moet verblijven of relatie-, alcohol- of psychische problemen waardoor het gezin overbelast raakt. Niet altijd kunnen mensen in de omgeving van het gezin de situatie opvangen. Logeerouders vangen kinderen 24 uur per dag, 7 dagen per week, met een maximum van 12 weken op. Logeergezinnen zijn niet voor kinderen die een indicatie voor
18
Wit, W.de Zorg en verantwoordelijkheid delen. In Mobiel pleegzorg 2008 Esdégé-Reigersdaal is een organisatie voor dienstverlening aan mensen met een beperking in de bovenste helft van Noord-Holland 20 Kind in beeld, ondersteuning aan kinderen met een beperking, Esdégé-Reigersdaal, DVD en toelichtende brochure 21 Dagvergoeding 14 – 18 € en zorgvergoeding 949,52 €, d.d. 09-12-2009 22 Pameijer is een stichting voor mensen met een verstandelijk beperking of met psychiatrische problematiek 23 Zie voetnoot 8. 19
-9-
jeugdzorg hebben. 24 De uitvoering van het project ligt bij het Centrum voor jeugd en gezin, die de gesprekken, plaatsing en matching doet. De Combinatie Jeugdzorg 25 doet de screening en stelt vast of de logeerouders voldoen aan de eisen die ook aan pleegouders worden gesteld. Het project loopt van mei 2009 tot december 2010. Men verwacht ongeveer 20 kinderen te kunnen plaatsen. Tot nog toe worden logeergezinnen gevonden bij potentiële pleegouders of medewerkers die bij jeugdzorg zelf werken. Aanmeldingen lopen niet hard. De indruk bij de gemeente bestaat dat hulpverleners problematiek te lang zelf in de hand willen houden. De werving wordt vooral gericht op de huisartsen, specialisten i.c. psychiaters. De projectmedewerker constateert dat ouders de mogelijkheid tot kinderopvang op sociaal-medisch indicatie gemakkelijker lijken te benutten dan een logeergezin. Anderzijds is de tijd te kort om daadwerkelijk al iets te kunnen zeggen. Voorafgaand aan het project is een veldonderzoek gedaan. 26 De eerste signalen voor de behoefte aan logeergezinnen zijn uit de Raad voor de Kinderbescherming gekomen. 27 Op 1 januari 2005 is de wet op de jeugdzorg in werking getreden. Deze wet moet leiden tot meer cliëntgericht werken in de jeugdzorg. Bureau jeugdzorg is nu de centrale toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg. Bureau jeugdzorg verzorgt de indicatie voor hulp aan minderjarigen en hun ouders. Bureau jeugdzorg is ook de sleutel tot de pleegzorg. Navraag bij de gezinsvoogdij leverde de volgende informatie op: Veiligheid voor het kind komt op de eerste plaats. Uithuisplaatsing staat op gespannen voet met het gezinsleven en kan voor het kind traumatiserend zijn. Het alternatief op dit moment dat het meest het Meeleefgezin zou benaderen is de dagpleegzorg voor ouders, die onvoldoende bij machte zijn om de zaken georganiseerd te krijgen. Dan wordt een gezin gezocht dat door de week het op tijd naar school gaan, opvang na school en eten regelt (vaak praktisch lastig omdat het een gezin dicht in de buurt moet zijn). Er wordt vaak gewerkt met netwerkgezinnen, waarbij een tante en oom of grootouders worden ingeschakeld. Voor ouders is dit soms beter acceptabel dan een “bestandsgezin”. Er is dan wel een emotionele band wat ook de nodige aandacht verdient. Het idee van een Meeleefgezin wordt als sympathiek gezien omdat het preventief is, niet geïndiceerd en dus niet belast en een traumatiserende uithuisplaatsing kan voorkomen. Voor jonge kinderen zijn doorgaans voldoende pleegouders beschikbaar, die mogelijk als meeleefouders ingeschakeld zouden kunnen worden. Daarmee lijkt de praktische uitvoering van een Meeleefgezin mogelijk te zijn. Bureau Jeugdzorg adviseert om altijd iemand aan te wijzen om de grenzen over en weer te bewaken. Daarnaast is het advies om zowel het biologische gezin als het Meeleefgezin te ondersteunen met deskundige begeleiding. Er moet gedegen aandacht zijn voor mechanismes die gerelateerd zijn aan psychiatrische ziektebeelden, maar ook aan grenzen tussen de beide gezinnen en verwachtingen over en weer én uiteraard de veiligheid van het kind. Ondersteuning met deskundigheid vanuit de GGz zou hierop goed aansluiten. 24 Toelichting van de gemeenteambtenaar in Eindhoven: de gemeente wil voorkomen dat deze kinderen bij Bureau Jeugdzorg komen en al helemaal dat deze kinderen uit huis geplaatst worden. De gemeente heeft de gelden voor dit project preventief sturend ingezet. De 3 maanden logeergezin biedt ook de mogelijkheid om zicht te krijgen op wat er mogelijk speelt in een gezin. 25 De Combinatie Jeugdzorg biedt ambulante hulp in de gezinssituatie, daghulp en dagbehandeling, dag- en nachtbehandeling, opvoeding in pleeggezinnen en woonbegeleiding. 26 Het veldonderzoek is onder professionals gedaan en niet onder ervaringsdeskundigen en andere betrokkenen. Dit is binnen deze opdracht aanleiding geweest om ervaringsdeskundigen via Anoiksis om hun mening te vragen. 27 De gemeente Eindhoven heeft een Veldonderzoek laten doen.
- 10 -
4. Juridisch Meeleefgezinnen zijn bedoeld als niet-geïndiceerde zorg voor jonge kinderen met ouders met psychiatrische beperkingen. Het is van belang dat Meeleefgezinnen worden gescreend door een daarvoor deskundige organisatie. Bij Talant is een verklaring van geen bezwaar van de Raad van Kinderbescherming een voorwaarde om te kunnen starten met de screening om te beoordelen of meeleefouders geschikt zijn. Deze procedure is vergelijkbaar met de pleegzorg. Het is wettelijk voorgeschreven dat de instelling voor de pleegzorg voor alle beschikbare pleegouders beschikt over een dergelijke verklaring. De verklaring wordt gebaseerd op informatie over alle bewoners op het pleegadres: de ouder(s) en alle inwonende kinderen en huisgenoten van 12 jaar en ouder. 28 Meeleefgezinnen lijken op pleeggezinnen29 vooral als het om vrijwillige plaatsingen gaat. Ook daar is het van belang dat de ouders achter de plaatsing staan, dat er goede afspraken gemaakt worden en dat het klikt tussen de gezinnen. Ouders blijven ook bij pleeggezinnen zoveel mogelijk betrokken. Begeleiding en ondersteuning komen bij beiden vanuit een professionele organisatie. De Wit benoemt het grote verschil bij het allereerste begin als er problemen zijn. Pleegzorg begint bij bureau jeugdzorg. Een uithuisplaatsing is voor veel gezinnen heel bedreigend. Het gezin krijgt te maken met twee organisaties: jeugdzorg en pleegzorg. Pleegouders starten vanuit een ongelijkwaardige positie. Gelukkig komt vaak een goede samenwerking op gang en dan lijkt het op een Meeleefgezin. Het komt echter ook vaak voor dat het contact tussen beide gezinnen niet zo ideaal verloopt. Het meest wenselijk zou zijn dat jeugdzorg zich niet zou hoeven bemoeien met de samenwerking tussen beide gezinnen, maar alleen zorgt voor kwaliteitsbewaking en toetsing, zodat de gezinnen tot een gelijkwaardiger relatie komen en daardoor tot een betere samenwerking. Ouders moeten zich gesterkt en gesteund voelen. Ze moeten bondgenoten vinden in de hulp die zij zoeken. Pas dan zijn ouders in staat om zelf een stapje terug te doen en de zorg en opvoeding met anderen echt te delen. Dan hoeven zij niet te leren om ouder op afstand te worden, maar dragen zij verantwoording voor dat deel dat zij kunnen en laten zij anderen toe om te helpen. Juist die goedkeuring, die samenwerking tussen de gezinnen is zo belangrijk en zo van invloed op de ontwikkeling en het welzijn van het kind. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling in Utrecht heeft begin januari een peiling gedaan bij medewerkers of zij gezinnen in onderzoek hebben / hadden waarbij een meeleefgezin een goede aanvulling of deels zelfs vervanging zou kunnen zijn op huidige vormen van hulpverlening. Het antwoord was bevestigend. Hoewel het exacte concept nog niet precies is ingevuld meent het AMK dat het Meeleefgezin kan bijdragen aan de stabiliteit van gezinnen. Het Meeleefgezin zou in een deel van de gevallen gedwongen hulp inclusief uithuisplaatsing van kinderen kunnen voorkomen omdat het de intrinsieke kracht van het gezinssysteem zelf verstrekt.30
28 29 30
Checken of dit ook voor niet geïndiceerde zorg geldt, AMK. Wit, W. de, Ouders en meeleefgezinnen voeden samen op. In Mobiel Pleegzorg 1, febr/maart 2008 Bron: AMK Utrecht
- 11 -
5. Doelgroep Kinderen van 0 tot 3 jaar De leeftijdsgroep, waar het Meeleefgezin zich in eerste instantie op wil richten, is de groep 0 tot 3 jarigen met (een) ouder(s) met psychiatrische beperkingen. Voor de gezonde ontwikkeling van jonge kinderen is continuïteit van een beperkt aantal hechtingsfiguren heel belangrijk 31. Sue Gerhardt32 toont in haar boek aan waarom de liefde van ouders voor hun kind onmisbaar is aan de hand van ontdekkingen op het gebied van neurowetenschap, psychologie en psychoanalyse. Jonge kinderen ontwikkelen onbewust non-verbale patronen en verwachtingen. Deze zijn door verschillende schrijvers op verschillende manieren beschreven 33, maar iedereen is het erover eens dat verwachtingen van andere mensen en hoe ze zich zullen gedragen, in de babytijd buiten het bewustzijn om in het brein worden geprent en dat ze het fundament vormen voor ons gedrag binnen de relaties die we in ons leven zullen hebben. Kinderen die zonder deze verwachting opgroeien, worden door onderzoekers beschouwd als onveilig gehecht. Ouders moeten een soort emotiecoach zijn. De orbitofrontale deel van de prefrontale cortex, het sociale brein, ontwikkelt zich na de geboorte en is pas volgroeid in de peutertijd. Onderzoekers geven aan dat het sociale brein ervaringsafhankelijk is en wordt opgebouwd uit ervaringen. De eerste ‘hogere’ hersencapaciteiten die zich ontwikkelen zijn sociaal en ontwikkelen zich in reactie op sociale ervaringen. Kinderen die werden afgesneden van hechte banden met een volwassene, hebben feitelijk een zwart gat op de plaats waar hun orbitofrontale cortex zou moeten zitten. Deze groeispurt van de prefrontale cortex bereikt zijn hoogtepunt met 3 jaar. Al worden verbindingen het hele leven door gevormd, de groei zal nooit meer zo snel gaan als in deze eerste jaren. Met anderhalf jaar komt het kind in de cruciale ontwikkelingsfase waarin het brein het vermogen vormt om beelden op te slaan. Wanneer situaties met andere mensen steeds weer herhaald worden, worden ze in het geheugen gegrift als blijvende met emoties omgeven beelden, beelden van het kind zelf in combinatie met anderen, los van tijd of ruimte. Ook negatieve blikken worden opgeslagen en herinnerd en kunnen een biochemische respons uitlokken, net als een positieve blik dat doet. Het afkeurende gezicht van de moeder kan stresshormonen als cortisol opwekken. Deze blikken hebben een enorme uitwerking in de baby- en dreumestijd, omdat het kind in zo grote mate van de ouder afhankelijk is voor de regulatie van zijn stemmingen zowel in fysiologisch als in psychologisch opzicht. Alles wat zijn regulatie bedreigt, geeft veel stress omdat het zijn overleving onzeker maakt. Als de ouders de aanpassing en regulatie niet herstellen kan het kind in een staat van arousal34 blijven steken, is er sprake van een ‘overdosis’ aan cortisol. Wat een jong kind nodig heeft, is een volwassene die emotioneel beschikbaar is en voldoende op hem is afgestemd om hem te helpen bij het reguleren van zijn 31
Thoomes-Vreugdenhil, J.C.A. (2007), Behandeling van hechtingsstoornissen Gerhardt, S. (2004), Why love matters. How affection shapes a baby’s brain; vertaald in het Nederlands door Marie-Christine Ruijs (2009), Waarom liefde zo belangrijk is, Scriptum 33 Daniel Stern (1985) noemt ze ‘representaties van interacties’ die gegeneraliseerd zijn. John Bowlby (1969) ‘interne werkmodellen’; Wilma Bucci (1997) ‘emotieschema’s’; Robert Clyman (1991) ‘procedureel geheugen’. 34 Arousal is de activatietoestand van het centrale en autonome zenuwstelsel. Activatie van het centrale zenuwstelsel (met name hersenfuncties) houdt verband met de graad van mentale alertheid of bewustzijn. 32
- 12 -
stemmingen. Een onderzoek op een kinderdagverblijf wees uit dat het niet specifiek door de afwezigheid van de moeder zelf kwam waardoor het niveau aan stresshormonen zoals cortisol toenam. De afwezigheid van een volwassene die moment voor moment responsief en alert was op de stemming van het kind, had hetzelfde effect. Als er een leidster op het dagverblijf was die wel die verantwoordelijkheid op zich nam, steeg de cortisolspiegel niet. Zonder de aanwezigheid van een dergelijke figuur raakte het kind echter gestrest.35 Als een volwassene dus echt aandacht heeft, ook een ander dan de ouder, die wel de verantwoordelijkheid op zich neemt, stijgt de cortisolspiegel niet. Als verzorgers goed zijn afgestemd op het kind, kunnen ze de emotionele staat van het kind aflezen en verwoorden. Hierdoor kan het kind een emotionele vocabulaire opbouwen om gevoelens te verwoorden en onderscheid te maken tussen verschillende gemoedstoestanden, bijvoorbeeld dat het weet dat het gevoel verdrietig anders is dan het gevolg van vermoeidheid. Als verzorgers niet over gevoelens praten of als ze die niet goed weergeven, zal het veel moeilijker zijn voor het kind om zijn gevoelens te uiten en om met gevoelens om te gaan in het gezelschap van anderen. Emotionele ervaringen die het jonge kind met zijn verzorgers heeft, worden “biologisch verankerd”. 36 Stress in de babytijd is riskant omdat hoge cortisolniveaus in de jonge jaren de ontwikkeling van andere systemen kunnen aantasten, waarvan de paden nog moeten worden vastgelegd. De afhankelijkheid van de ander gedurende de eerste drie levensjaren maakt duidelijk dat de babytijd extreem stressvol kan zijn zonder de steun van zorgzame en beschermende ouders. Een netwerk van veilige sociale banden kan stress hanteerbaar maken in de babytijd en daarmee in de volwassen jaren. Voorspelbaarheid is daarbij een belangrijke factor. Sue Gerhardt stelt “als er erkenning bestond voor het feit dat enkele van de verklaringen voor depressie in de babytijd liggen, dan was er misschien ook meer animo om die bij de eerste gelegenheid te behandelen; door meer steun te bieden aan jonge ouders of door jonge kinderen de regulerende vaardigheden en het emotionele vertrouwen te bieden dat ze ontberen”. Een hechtingstrauma ontstaat als het kind geen troost, geruststelling of veiligheid krijgt als het dat wel nodig heeft. In de hechtingsliteratuur wordt duidelijk gemaakt dat kinderen werkmodellen van relaties ontwikkelen op basis van hun eigen ervaringen, niet simpelweg modellen van hoe anderen zich gedragen, maar van zichzelf in relatie tot een andere persoon, van modellen van interactie tussen mensen, geen statische interne beelden van ‘moeder’ en ‘vader’. In hun vroege jeugd worden die modellen nog ontwikkeld en gevormd door volwassenen en andere kinderen in hun leven. Vanaf de latere jeugd en verder zullen ze deze vroege modellen op uiteenlopende manieren uitwerken en bewerken. Een stabiele situatie naast het kwetsbare gezin zou hierin een tegemoetkoming kunnen zijn. Een jong kind dat hulp krijgt en goed gereguleerd wordt, heeft meer kans uit te groeien tot een volwassene die zichzelf goed kan reguleren. Veilige emotionele hechting is een product van een relatie en niet van een individueel temperament. Mensen hebben de mogelijkheid om interne beelden te herzien als de omstandigheden veranderen. Goede ouderlijke zorg in de vorm 35 Dettling e.a., 2000, Quality of care and temperament determine changes in cortisol concentrations over de day for young children in childcare. In Psychoneuroendocrinology 25: 819-36 36 Hertzman, C.(1997), The biological embedding of early experience and its effects on health adulthood. In Annals of the New York Academy of Sciences: 85-95
- 13 -
van een positieve en veilige relatie, kan compenseren aldus Gerhardt. Een veilige relatie in een Meeleefgezin, dat de eigen ouders ontlast en ook als model staat, kan met herhaalde positieve ervaringen gunstige paden leggen. Relaties waarbinnen gevoelens van kinderen worden herkend en gerespecteerd kunnen een aanvulling zijn op gezinnen waar de ouders deze kennis missen omdat ze het zelf niet geleerd hebben en daarom ook niet kunnen doorgeven. Risico-ouders voor kinderen zijn tienermoeders, depressieve en verslaafde moeders en alleenstaande ouders. Als er niets gebeurt, duurt deze situatie voort tot in de peutertijd, waarin moeder en kind elkaar afwijzen en tegenover elkaar komen staan. De slecht gereguleerde ouder die voor een peuter moet zorgen, is prikkelbaar en geneigd te exploderen van frustratie, Deze kinderen hebben vaak hoge cortisolniveaus. Problemen die tegen de leeftijd van twee jaar bestaan, zijn vaak blijvend. De afwezigheid van positieve genegenheid op de leeftijd van twee jaar blijkt al een voorbode te zijn voor latere problemen. 37 De ouders krijgen vaak weinig steun en hebben geen familienetwerk of sociaal netwerk om moeilijkheden te verzachten. Positieve ervaringen van een warme relatie met iemand anders dan de ouders, waar je “normaalheid” vindt, kan het kind helpen positieve ervaringen op te doen en kan voor ouder (zelf)vertrouwen en hoop bevorderen en draaglast verminderen. Zoeken naar manieren om de relatie tussen ouders en hun baby te verbeteren is veel kosteneffectiever voor de geestelijke gezondheid dan therapeutische behandeling voor volwassenen. In Europa en de Verenigde Staten worden klinieken voor de geestelijke gezondheid van baby’s geopend. Gerhardt is een kliniek gestart in Engeland. Juist omdat baby’s zich zo gemakkelijk aanpassen, kunnen ze sneller herstellen en nieuwe emotionele vaardigheden leren dan volwassenen. Relaties tussen moeder en baby die door vijandigheid of onverschilligheid gekenmerkt worden, kunnen snel omslaan in wederzijdse verbondenheid en plezier.
Ouders met psychiatrische beperkingen Berekend is dat per jaar 900.000 ouders lichte tot ernstige psychiatrische beperkingen hebben. Als alleen wordt gekeken naar de groep die ernstige psychiatrische beperkingen heeft dan komt het getal op ongeveer 200.000 ouders38. Een relatief groot deel van deze doelgroep is alleenstaand, heeft over het algemeen een laag inkomen voornamelijk door het ontbreken van betaald werk. Van der Ende heeft een praktijkonderzoek uitgevoerd “Ouders met psychiatrische beperkingen” gericht op de inventarisatie van de behoeften aan steun en op de ontwikkeling van een methodiek bij deze ouders. Het praktijkonderzoek is uitgevoerd bij 47 ouders uit verschillende plaatsen in Nederland en in België. Het ging hierbij om ouders die in behandeling zijn of begeleiding van de GGz of de RIBW ontvangen. Van hen woonde 25 % begeleid of beschermd. Bijna alle respondenten geven aan dat ze voldoende algemene hulp ontvangen. De behoefte gaat uit naar een ander soort hulp. Ruim 80 % blijkt beperkingen te ondervinden in de omgang met het kind en geeft aan behoefte te hebben aan opvoedingsondersteuning, sociale contacten,
37 38
Belsky, 1998 Ende, P.C. van der & Venderink, M.M. (2006) Steun voor ouders met psychiatrische beperkingen
- 14 -
steun bij het creëren van levensvoorwaarden en het versterken van de balans tussen ouderschap en eigen wensen. Hoeveel van de 900.000 ouders met psychiatrische beperkingen een kind van 0 tot 3 jaar heeft is onduidelijk. Anoiksis heeft in 2009 een enquête uitgezet bij 1700 leden. De response was 500 waarvan 400 enquêtes verwerkt zijn. Van deze 400 hebben 21% (85 leden) aangegeven kinderen te hebben. Ook hier is de leeftijd van de kinderen niet bekend.39 De vraag is of het Meeleefgezin voorbehouden is aan specifieke psychiatrische beperkingen. Hiervoor zijn moeilijk aanknopingspunten te vinden dan de constatering dat iedere situatie uniek is en als zodanig op kansen en mogelijkheden moet worden ingeschat. In een eerder genoemde publicatie van van der Ende 40 wordt de problematiek van deelnemende ouders in aantallen weergegeven: 2 Angststoornis 2 Post traumatisch stressstoornis 22 Stemmingsstoornis, inclusief depressie 5 Psychotische stoornis 4 Verslavingsproblematiek 8 Persoonlijkheidsstoornis (incl. borderline) In “Borderline persoonlijkheidsstoornis en opvoeding: een verantwoorde combinatie” 41 wordt gesteld “Indien een ouder de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis heeft gekregen en indien geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid en actualiteit van de diagnose, dan zou het uitgangspunt moeten zijn dat die ouder niet als primaire opvoeder kan fungeren”. Deze uitspraak heeft binnen het tijdschrift onmiddellijk een discussie op gang gebracht die de toevoeging van Brunsting e.a. onderstreept namelijk dat algemene conclusies niet altijd op individuele casuïstiek is toe te passen. Het blijft maatwerk. Anderzijds zijn de vragen die van den Bosch in een kritische reactie42 opwerpt zeer relevant om het belang van maatwerk en individuele gerichtheid te onderstrepen: hoe spoor je mensen op die “ongeschikt” verklaard moeten worden? Wie bepaalt wie wel en wie niet geschikt is? Wat doen we met mensen die een bipolaire stoornis hebben of een andere persoonlijkheidsstoornis of die misschien erfelijk belast zijn? Wat is “gezonde” hechting? In de praktijk blijkt dat uithuisplaatsing een desastreus effect kan hebben op kinderen, al lijkt na de commotie rondom de jeugdzorg de heersende mening te worden dat uithuisplaatsing beter is dan een risico lopen. Van den Bosch pleit ervoor te zorgen dat ouders én de ruimte krijgen die zij nodig hebben om hun eigen problemen werkelijk aan te pakken én de zorg voor de kinderen krijgen die noodzakelijk is en dus aanwezig moet zijn. Tenslotte noemt zij het feit dat veel mensen met een borderline stoornis niet met een bordje rondlopen: borderline. Ook Sue Gerhardt pleit ervoor om deze situaties zo vroeg mogelijk te doorbreken met helpende handen in de omgeving. Borderline ouders beschikken zelf over weinig innerlijke hulpmiddelen en vinden het moeilijk om sensitief te reageren op de signalen van hun baby, meestal omdat ze in beslag genomen worden door
39
Bron: Anoiksis, januari 2010, voorzitter Ende, P.C. van der & Venderink, M.M. (2006) Steun voor ouders met psychiatrische beperkingen 41 Brunsting, R. e.a., Borderline persoonlijkheidsstoornis en opvoeding: een verantwoorde combinatie? In Kind en adolescent praktijk 2, juni 2009 42 Bosch, W. van den, Reactie “Borderline persoonlijkheidsstoornis en opvoeding: een verantwoorde combinatie? In Kind en adolescent praktijk 2, juni 2009 40
- 15 -
hun eigen gevoelens. De regulerende capaciteiten van de baby kunnen worden aangetast.
Kinderen van ouders met een manisch-depressieve stoornis hebben een verhoogd risico zelf ook een manisch-depressieve stoornis te ontwikkelen (Hillegers, 2007).43 Stressvolle levensgebeurtenissen hebben een negatieve invloed. Ook Hillegers bepleit voor snelle onderkenning van in dit geval depressieve symptomen en opvoedingsondersteuning. De vraag is aan welke steun de ouders zelf behoefte hebben. Ouders in het onderzoek van van der Ende geven aan dat ze in het algemeen voor hun problematiek voldoende hulp ontvangen. De helft wil graag andere hulp ontvangen, die gerelateerd is aan het kind. Genoemd worden steun bij het aangaan van een gesprek met het kind, de omgang met het kind, opvoedingsondersteuning, juridische hulp en bij lotgenotencontacten. Bijna alle respondenten hebben een onderwerp aangegeven waarover ze tevreden zijn in relatie tot het kind. De onderwerpen liggen op het terrein van contact, liefde en communicatie. Kortom, de ouders geven aan hun ouderrol te willen uitoefenen en daarbij waar nodig steun te ontvangen. Een van de aanbevelingen van de onderzoekers is een duidelijk plan voor de opvang van de kinderen bij toenemende psychiatrische problematiek van moeder of vader en het ondersteunen van kinderen bij het maken van een plan voor een moeilijke periode, als schakels bij de ontwikkeling van het ouderschap. Hoe kijken ervaringsdeskundigen aan tegen het Meeleefgezin? Een gesprek met Anoiksis44 maakt duidelijk dat een laagdrempelige toegang tot voorzieningen zeer wenselijk is. Geïndiceerde zorg bestempelt niet alleen ouders maar ook kinderen. Het hebben van jonge kinderen is voor ieder gezin een zware periode waarin hard gewerkt moet worden en het sociale netwerk minder actief is. Voor mensen met psychiatrische beperkingen geldt bij voorbaat een meer beperkte draagkracht. Als het minder goed gaat, is er de neiging tot terugtrekken en afsluiting van de omgeving. Een Meeleefgezin dat er gewoon is en waar je niet telkens achter aan hoeft in een periode waarin het toch al minder goed gaat of dreigt te gaan, waarvoor je niet eerst een hulpvraag en een indicatie hoeft te hebben zou daarin een mooie rol kunnen spelen. Alleen al een sociaal vangnet dat er gewoon is, kan stressverlagende werken wat alle betrokkenen ten goede komt.
43
Hillegers, M.H.J. (2007) Developing bipolar disorder. A study among children of patients with bipolar disorder
44
Anoiksis is een vereniging voor mensen met chronische psychose of schizofrenie
- 16 -
6. Inspiratiebronnen Met Meeleefgezinnen voor jonge kinderen van ouders met psychiatrische beperkingen is nog geen ervaring opgedaan. Er zijn wel initiatieven waarvan de ervaringen bij de uitwerking benut kunnen worden: 1. Regionaal Expertisecentrum Baby – Extra Eindhoven Dit centrum is ontstaan vanuit het geconstateerde gat tussen de jeugdgezondheidszorg en de volwassenpsychiatrie. Het centrum heeft een bureau waar een tweetal contacten plaatsvinden met de ouder(s) waar een video-opname onderdeel van uit maakt. Op basis van de bevindingen wordt een advies gegeven voor een vervolgtraject. Dit kan zijn: 1. Stevig ouderschap 2. Moeder- baby interventie voor moeders die depressief zijn. Hier wordt veel met video gewerkt. 3. Homestart 4. Logeergezinnen zowel voor manisch depressieve ouders als alleenstaande moeders die in het ziekenhuis zijn opgenomen. Het project Logeergezinnen (zie ook paragraaf 5), Tijdelijke opvang voor kinderen: Logeerouders dicht bij huis, is gestart in mei 2009 en benadert het concept Meeleefgezin het meest. Het project valt organisatorisch onder het Centrum voor Jeugd en Gezin in Eindhoven en wordt door de gemeente gefinancierd. Logeerouders zijn niet gemakkelijk te vinden. Er wordt beroep gedaan op pleegouders die zich als zodanig hebben aangemeld. De vergoeding is ook conform het pleegouderschap. Sinds de start van het project in mei 2009 hebben zich 5 logeergezinnen aangemeld en zijn 2 kinderen ondergebracht. Het gaat om niet-geïndiceerde hulp, die laagdrempelig toegankelijk is via het Centrum Jeugd en Gezin. De ouders worden doorgaans op het spoor gezet door de wijkverpleegkundige. Het project is ingebed binnen de deskundigheid van De Combinatie Jeugdzorg voor de inhoudelijke deskundigheid. 2. Meeleefgezinnen bij Talant (Friesland) Talant heeft het materiaal toegestuurd voor de intake, de overeenkomst van de opdracht en Verklaring van geen bezwaar door de Raad voor de Kinderbescherming toegestuurd. Dit materiaal kan van pas komen bij de concrete uitwerking van het project. 3. Doorstart Eindhoven Dit project voor kinderen ouders dan 6 jaar is een opvolger van Homestart dat zich langzamerhand landelijk verspreid en als concept losstaat van Homestart. Hoewel de leeftijdsgroep ouders is dan de doelgroep waarop het Meeleefgezin zich richt, heeft dit project nuttige tips die van dienst kunnen zijn voor verdere uitwerking van het project Meeleefgezin.
- 17 -
7. Voorzieningen als aanknopingspunt 1. Humanitas Zie bijlage 1 voor het verslag van het gesprek van Loes Meijer, landelijk programma- ondersteuner van “Elk kind telt” met Femke van Trier. 2. Stade Zie bijlage 2 voor het verslag van het gesprek van Majid Ahmadian, projectleider/casemanager en Swarna Famdin, casemanager met Femke van Trier. 3. De Tussenvoorziening Zie bijlage 3 voor het verslag van het gesprek van Henriette Elbers, specialist inhoudelijke zorg en Joost van Beckhoven, out-reachend begeleider met Femke van Trier.
Maria Wassink, CoManagement, 6 april 2010
- 18 -
Bijlage 1 Overleg Humanitas 2 maart 2010 Plaats: Lunetten Aanwezig: Loes Meijer, Landelijk programma-ondersteuner ‘Elk kind telt’ en Femke van Trier Humanitas is een vereniging en heeft een programmalijn van 0 – 100 jaar Zij werken met vrijwilligers, ondersteund door beroepskrachten. Homestart (Start at home) functioneert in 50 Gemeenten en er is een Landelijke Steunpunt.Loes Meijer is oprichter van Homestart in Nederland. Homestart richt zich op gezinnen met jonge kinderen tot 6 jaar. Het concept is in Engeland ontwikkeld vanuit de gedachte: zo vroeg mogelijk ondersteunen van gezinnen met zo jong mogelijke kinderen. Homestart is geen eigendom van Humanitas. De licentie ligt bij Homestart International. De Nederlandse Stichting heeft een sub-licentie. Het Landelijk Steunpunt gaat over de protocollen, ook met betrekking tot Humanitas. Vrijwilligers bieden ondersteuning, praktische hulp en vriendschap om te voorkomen dat alledaagse problemen uitgroeien tot ernstige en langdurige problemen. Zij proberen het zelfvertrouwen van ouders te vergroten en sociale relaties te versterken. Coordinatoren werven, trainen en begeleiden de vrijwilligers. ‘Doorstart’ (Behind the door) is voor oudere kinderen en tieners. Heeft een vergelijkbare doelstelling als Homestart en is bedoeld voor de leeftijd van 6 t/m 14 jaar. Zij werken samen met het netwerk. Humanitas heeft een programma: Moeders informeren Moeders (MIM), voor zwangere vrouwen of zij die net bevallen zijn. Het is vanuit de Thuiszorg ontwikkeld. Zij werken vraaggericht, gelijkwaardig, vragen om gemiddeld intelligente ouders. In Eindhoven hebben ze vertrouwen in hun aanpak. Het is aanvankelijk gesubsidieerd door Stichting Kinderpostzegels. De vraag van Loes is: - Hoeveel tijd gaat het kosten? - Het project Meeleefgezinnen moet passen bij de normen en waarden van Humanitas. Het gaat om vrijwillige hulpverlening en zij zijn niet hiërarchisch naar de doelgroep van kwetsbare gezinnen. Zij bieden gelijkwaardige ondersteuning. Er is wel een protocol. - Zij vragen altijd een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag). - De vrijwilligers krijgen een training door de Humanitas academie (Ed Schuijt), die training ontwikkelen (er is geen gebouw). Zij doen ook aan BOR (Begeleide Omgangsregeling) bij gescheiden ouders en kinderen. - Eerste gedachten over aanpak: naar de Gemeente voor financiering, dan een coördinator aanstellen, een beroepskracht voor min. 20 uur. Aan wat voor eisen moet een coördinator voldoen? Dan een netwerk opbouwen, vrijwillige gezinnen werven screenen, trainen. Biologische gezinnen in kaart brengen. Daarna een koppeling maken. Er is een Data-bank bij het NJI (Ned.Jeugd Instituut) met effectieve interventies. Daar zou je het project kunnen indienen. De Gemeenten ondersteunen vooral effectieve interventies. Op Eigen Kracht Conferentie (Overijssel), 20/30 vrijwilligers-koppelingen € 60.000,- à € 80.000,-
- 19 -
Resumerend door Loes Meijer, Landelijk programma-ondersteuner: 1. Brainstormend: wat vraag je van zo’n gezin? - Loyaliteit naar in stand houden biologische band. - Opvang gericht op de krachten van de ouders, communicatie. - Flexibiliteit om zorg in te passen in het Meeleefgezin. - Levenservaring, opvoedingscapaciteiten - Empathisch vermogen - Liefde voor de kinderen - Als gezin willen functioneren - Wat zijn de risico’s? 2. Een coördinator in dienst van de vrijwilligers organisatie, ondersteund door een stuurgroep. - 35 à 45 gezinnen om in te kunnen schakelen - Starten met projectgelden Overheid en Gemeente, dat de Gemeente zich zal compromitteren. - Jantje Beton? - Structurele bekostiging. Als subsidie niet wordt gecontinueerd, heeft het geen voortbestaan. 3. Directeur Humanitas is Lodewijk de Waal. Loes Meijer gaat het vrijdag 5-3-2010 bespreken met het programma-team. Mogelijk een Pilot in Utrecht en later landelijk uitrollen. Zij noemt nog enkele connecties: Arie Slob (CU), Movisie voor kennisontwikkeling en ondersteuning (Zon MW + NJI), de NOV (Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk), en EUSARF: European Scientific Association on Residential and Foster Care for Children and Adolescents.
Op 23 maart 2010 neemt Doeko de Vries, Coördinator Humanitas, Consulent Jeugdwelzijn district Noord/West, contact op om te laten weten dat Humanitas zeer geïnteresseerd is in het project. Op 2 april 2010 laat hij weten graag te overleggen met alle betrokken instanties in de eerste lijn. Belangrijk is dat het een samenwerkingsproject is. Zij willen ook graag samenwerken met de GGZ.
Bijlage 2 Overleg Stade 2 maart 2010 Plaats: Pieterskerhof 16, Utrecht Tel.030-2361784 Aanwezig: Stade: Majid Ahmadian, projectleider/casemanager (06-51724486) Swarna Ramdin, casemanager (06-51003406) Altrecht: Femke van Trier. Doel van het gesprek: Oriëntatie op project Meeleefgezinnen met de vraag of Stade de verantwoordelijkheid hiervoor op zich zou kunnen nemen, in samenwerking met Altrecht e.a. deskundigen.
- 20 -
Stade werkt met gezinnen met veel psychische problemen, o.m. mishandeling in het huwelijk, waarbij later ook psychiatrische problemen naar boven komen. Zij richten zich vooral op de zorgmijders, veel allochtone gezinnen, is een vergeten groep. Er is veel verschil in leeftijd tussen de kinderen in de gezinnen. Jonge kinderen zijn een vergeten groep. Zij willen graag expertise van onze diagnostiek van de hechtingsrelatie. Aanmeldingen krijgen zij via het JAT, Portes, Doenja, Cumulus, school-MW, politie. Meestal worden zij laat betrokken. Dan moeten zij eerst ordenen en structuur bieden, allerlei zaken regelen. Als het onder controle is, dan zie je de psychiatrie en opvoedingsproblemen. Zij willen graag diagnostiek van Altrecht en NOAGG. De leeftijd van de kinderen varieert van 0 – 18 jaar. Betrokken 0 - 3 jarigen: voor 50 % Duur van de begeleiding: 230 uur in 1 ½ jaar tijd. 3 fasen: startfase, intensieve fase, nazorg. Zij betrekken het netwerk erbij. Samen met het gezin en de familie optrekken om het probleem te ontdekken en dan eventueel doorverwijzen. Zij kijken positief aan tegen het project Meeleefgezinnen. Gaan bespreken hoe dit intern is aan te pakken Dan moet er een plan van aanpak komen. Op 16 maart 2010 laat Majid Ahmadian weten dat Het Management Team het inhoudelijk een goed plan vindt en wij met Irene Witjens (MT), kunnen overleggen over de bekostiging van een structureel aanbod en over wat zij voor het project kunnen betekenen. We kunnen met Irene Witjens verder afspraken maken.
Bijlage 3 Overleg De Tussenvoorziening 1 maart 2010 Plaats: Lunetten Aanwezig: DTV: Henriette Elbertse, specialist inhoudelijke zorg, SPV/MW, Tussennoord. DTV: Joost van Beckhoven, Out-reachend begeleider. Heeft veel straatwerk gedaan in Colombia en Guatemala Altrecht KJG: Pieta van Dishoeck (zorglijn trauma) en initiatiefnemer van dit gesprek, Femke van Trier, Lucet van Loveren (Altrecht Jeugd, IMH-Centrum). Doel van het gesprek: - Elkaar informeren over het werk en mogelijke samenwerking. - Oriëntatie op het project Meeleefgezinnen: kan de Tussenvoorziening de verantwoordelijkheid nemen voor dit project? Er is momenteel veel groei in de Tussenvoorziening (DTV). De filosofie is om naast de mensen te gaan staan. Zij werken veel samen met BJZ, AMK, Raad vd KB, ook met MEE, Abrona (zwakbegaafden) Zij komen veel ingewikkelde situaties tegen met opa’s, oma’s, wonen in caravans. Zij willen meer samenwerken met Altrecht en met De Waag. Femke geeft uitleg over project Meeleefgezinnen als niet geïndiceerde zorg vanuit een professioneel, gestructureerd kader. Tussen pleegzorg en adoptie: ‘Adopteer een gezin’. De naam Meeleefgezin is gekozen omdat deze al bekend is in de gehandicaptenzorg.
- 21 -
Het zou ooit een andere naam kunnen krijgen, bv. Buurtgezin. Het gaat inderdaad om een gezin in de buurt dat het kwetsbare gezin kan ondersteunen. Bij Meeleefgezinnen gaat het erom dat de draaglast gedeeld wordt en de krachten van de biologische ouders versterkt worden. DTV heeft wel affiniteit met dit project. Het lijkt hen heel belangrijk dat er iemand tussen zit die geraadpleegd kan worden. Belangrijk om de verwachtingen helder te houden. Het Meeleefgezin dat gaat helpen moet kunnen omgaan met de psychiatrie van de biologische ouders. Belang van expertise vanuit de GGZ. Aandacht voor: afstand/nabijheid en loyaliteiten. Vanuit de Tussenvoorziening zijn zij gewend om gezinnen praktisch te helpen. De zorg is laagdrempelig en gelijkwaardig. In de gezinnen van De Tussenvoorziening is sprake van 50 à 60 % psychiatrie. Doorverwijzing naar BJZ is 30 – 40%. Deze gezinnen zijn vaak zorgmijdend. De angst voor BJZ is niet zo groot. Is ouders wel uit te leggen. Zij werken in 45 huizen/gezinnen en hebben veel met jonge kinderen te maken. Er is veel sprake van hechtingsproblemen. Zij geven praktische ondersteuning, o.m. bij financiële problemen: Stadsgeldbeheer is van DTV: Leren omgaan met wat je hebt, en zij doen wel videohometraining. Het netwerk van die gezinnen is vaak beperkt, zij kiezen ook wel bewust niet voor het familienetwerk vanuit genetische belastbaarheid. Soms sprake van crimineel ex-vriendje, geweld, bezoekregeling geïnitieerd door AMK, ze hebben vaak veel familie afgestoten. Zij zien als voordeel: je hoeft niets van het meeleefgezin, je kunt aangeven wat je fijn vindt voor je kind. Het moet geen ‘dump’gezin zijn, er moeten grenzen en regels worden aangegeven. De financiering zien zij via de WMO + AWBZ Zij zouden ook voor hun gezinnen graag Meeleefgezinnen zien. Er zou ook een zorgoverleg moeten komen. Zij nemen de ideeën mee naar hun instelling.
Bijlage 4 Overleg J. Voordewind, CU, Programma ministerie Jeugd en Gezin Op 30 maart 2010 heeft door Lucet van Loveren en Femke van Trier een gesprek plaatsgevonden in Den Haag met Joël Voordewind. Hij toonde belangstelling voor het onderwerp. Hij gaf aan de Centra voor Jeugd en Gezin, vallend onder de Gemeente, te zien als de passende plaats voor dit project. Provinciale gelden zullen worden overgeheveld naar de Gemeenten. Hij zal het onderwerp naar voren brengen bij de minister om het mee te kunnen nemen in de Kamerdebatten. Femke van Trier, 6 april 2010
- 22 -