MEEDOEN WERKT! WERKSCHRIFT
voor leerlingen VSO en praktijkonderwijs
Dit werkschrift is van:
Werkschrift – MEEDOEN WERKT! -
Voorwoord MEEDOEN WERKT! is een initiatief van het Landelijke Werkverband Praktijkonderwijs (LWV PrO) en het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (LECSO). Het project wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Min SZW). De opdracht is tweeledig: 1. Geef voorlichting via de scholen aan alle jongeren en hun ouders over de nieuwe Participatiewet. 2. Ontwikkel instrumenten die vanuit het perspectief van de scholen de voorlichting ondersteunen.
Voor de voorlichting wordt een communicatie-aanpak gebruikt waarbij gericht informatie wordt verspreid aan jongeren, directies van scholen, op bijeenkomsten met (stage)docenten, teambijeenkomsten en ouderavonden.
Met de brochure informeren we scholen en docenten over de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015. We laten zien wat deze veranderde wetgeving betekent voor de voorbereiding of begeleiding van leerlingen van het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs naar de arbeidsmarkt.
De instrumenten zijn: 1. het handboek arbeidstoeleiding voor het praktijkonderwijs; 2. het handboek arbeidstoeleiding voor het voortgezet speciaal onderwijs; 3. het werkschrift meedoen werkt! voor leerlingen het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs; 4. de brochure meedoen werkt! voor ouders, personeel, bedrijven en belangstellenden; 5. de presentatie meedoen werkt! die door scholen is te gebruiken in hun voorlichting aan ouders en leerlingen; 6. de website www.participatiewetonderwijs.nl waarop alle ontwikkelde instrumenten zijn terug te vinden.
De instrumenten zijn door de projectgroep ontwikkeld en in nauwe samenwerking met het ministerie van SZW tot stand gekomen. Hiermee is een bijdrage geleverd om leerlingen, ouders en docenten te stimuleren en te ondersteunen om op school en thuis al gericht bezig te zijn met de mogelijkheden van de leerling om te werken.
PAGINA 1 VAN 82
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Inleiding Met veel plezier presenteren wij dit werkschrift MEEDOEN WERKT! Het werkschrift gaat over werken. En wat daarbij komt kijken. Eigen verantwoordelijkheid nemen, eerst kijken wat je zelf kan en gebruik maken van hulp van je ouders, verzorgers, familie of bekenden is hierbij heel belangrijk.
Je moet een keuze maken in waar je na school gaat werken. Dat kun je pas als je weet wat je leuk vindt en waar je goed in bent. Je moet dus eerst meer weten over jezelf. Zo leer je uit te gaan van je eigen kracht.
Je leert jezelf het beste kennen door een ander te vragen wat ze van je vinden. Anderen zien dingen die jij misschien nog niet wist. Of ze bevestigen wat je wel al wist. Ook door het beantwoorden van allerlei vragen en het maken van opdrachten leer je waar je goed in bent en wat je wilt verbeteren.
Door zelf, en met behulp van anderen, aan de slag te gaan met dit werkschrift maak je kennis met allerlei onderwerpen die belangrijk zijn voor werk. Zo weet je straks beter wat je kan en moet doen om na je schooltijd te gaan werken. Jij wilt toch ook een baan die past bij wat jij wilt en wat jij kunt?!
Dit werkschrift is van jou. Jij moet er dan ook voor zorgen dat de vragen in dit werkschrift worden beantwoord en de opdrachten kunnen worden uitgevoerd. Je kunt daarbij hulp vragen van anderen zoals je docent, ouders of verzorgers. Maar je bent zelf voor het grootste deel verantwoordelijk voor het resultaat.
Geef zo eerlijk mogelijk antwoord. Er bestaat geen goed of fout antwoord. Het gaat om leren wat je al kan en weten waar je nog beter in wil en kan worden.
Wij wensen je veel succes met het gebruik van dit werkschrift.
PAGINA 2 VAN 82
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
In dit werkboek kom je verschillende opdrachten tegen
Soms moet je nadenken
Soms moet je vragen stellen
Soms moet je iets doen
Soms moet je overleggen
Of meerdere dingen tegelijk!
PAGINA 3 VAN 82
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Inhoudsopgave
Voorwoord Inhoudsopgave
3
Les 1 Wie ben ik? Les 1.1 Ik ben Les 1.2 Ik woon Les 1.3 In mijn vrije tijd doe ik Les 1.4 Grote veranderingen Les 1.5 Verschillen
5
6 6 13 17 21 23
Les 2 Ik wil Les 2.1 Ik wil Les 2.2 Beroepen
24 24 27
Les 3 Ik kan Les 3.1 Ik kan
31 31
Les 4 Werkgevers Les 4.1 Verschillende bedrijven Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze
39 41 48
Les 5 Aan het werk Les 5.1 Eerst gebruik maken van eigen kracht Les 5.2 Toch nog hulp nodig Les 5.3 Ik heb al hulp Les 5.4 Waar heb ik nog hulp bij nodig Les 5.5 Hulp UWV Les 5.6 Hulp gemeente Les 5.7 En als je echt niet kunt werken
59 59 60 62 62 64 65 66
Afsluiting
67
PAGINA 4 VAN 82
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
1 Wie ben ik? LES 1.1 Ik ben … Hieronder staan allemaal vragen over jou. Dit zijn je persoonlijke gegevens. Deze gegevens heb je vaak nodig als je belangrijke dingen moet regelen met je school, met de gemeente of als je bij een (sport)club gaat. Maar zeker ook als je straks gaat werken.
Vul je gegevens in. Als je iets niet weet vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers.
Naam: ……………………………………………………………………………………………………………… Voornamen: ……………………………………………………………………………………………………. Roepnaam: ……………………………………………………………………………………………………… Adres: …………………………………………………………………………………………………………….. Postcode en Woonplaats: ……………………………………………………………………………….. Geboortedatum: ……………………………………………………………………………………………… Geboorteplaats: ………………………………………………………………………………………………. Nationaliteit: …………………………………………………………………………………………………… Telefoonnummer: …………………………………………………………………………………………… E---mailadres:
…………………………………………………………………………………………………….
Burger Service Nummer: ………………………………………………………………………………….
Als je een pasfoto hebt, kun je die hier plakken.
Als je een handtekening hebt, mag je die hieronder plaatsen.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.1 Ik ben …
Als je in de spiegel kijkt wat zie je dan? Dan zie je je lijf, je uiterlijk. Je ziet hoe je ervan buiten uitziet. Dat is een gedeelte van wie je bent!
Vul je gegevens in. Als je iets niet weet vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers.
Mijn lengte is: …………………………………………………………………………………………………. Mijn gewicht is: ………………………………………………………………………………………………. Heb je een bril? Ja/Nee Zo ja, heb je deze om veraf of dichtbij beter te zien? …………………………………….. Welke sterkte heb je in je bril?............................................................................... Zijn er nog andere lichamelijke bijzonderheden? Denk bijvoorbeeld aan last van je voeten waardoor je speciale schoenen moet dragen, of een kromme rug, of draag je een hoorapparaat, een beugel?
……………………………………………………………………………………………………………………….....
................................................................................................................................ ……………………………………………………………………………………………………………………….....
................................................................................................................................
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.1 Ik ben …
Je uiterlijk zegt iets over hoe je er van buiten uitziet. Maar zegt dat voldoende over wie je bent? Meestal beschrijf je iemand niet (alleen) van de buitenkant; “die lange blonde jongen” maar zeg je “die stoere lange blonde jongen”
Hoe zou jij je innerlijk, je binnenkant, willen beschrijven?
Zet een kruisje in het eerste vakje achter het woord waarvan jij denkt dat het bij je hoort. Vul niet in zoals je graag gezien wilt worden! Als je vind dat het woord niet bij je past zet je geen kruisje. Als je iets niet weet vraag het dan aan je docent of je ouders of verzorgers.
Ik ben……………..
1
2
1
2
1
2
Aardig
Kalm
Open naar anderen
Behulpzaam
Ondernemend
Bedachtzaam
Vrolijk
Netjes
Detaillistisch
Vriendelijk
Zelfstandig
Flexibel
Sociaal
Oplettend
Positief ingesteld
Actief
Logisch
Slim
Energiek
Moedig
Toegevend
Nieuwsgierig
Fantasierijk
Respectvol
Perfectionistisch
Betrouwbaar
Bescheiden
Een Doener
Eerlijk
Precies
Een Denker
Durvend
Geduldig
Een gemakkelijke prater
Technisch
Gevoelig
Sterk
Sportief
Doorzetter
Humoristisch
Stoer
Druk
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.1 Ik ben … Je binnenkant, zoals je bent, wordt ook wel eigenschap genoemd. Welke eigenschappen van jezelf vind jij het meest belangrijke? Je kunt de woorden van de opdracht gebruiken of je eigen bedachte woorden gebruiken.
1 ……………………………………………… 2 …………………………………………………………… Welke eigenschappen zou je willen verbeteren? 1 ……………………………………………… 2 ……………………………………………………………..
Wat vinden anderen van jou? Vraag aan een vriend(in), je ouders/verzorgers of je docent of ze ook kruisjes willen zetten bij de woorden, de eigenschappen, waarvan zij denken dat ze bij jou passen. Laat ze een kruisje zetten in het tweede hokje achter de woorden. Je kunt dan zien of er verschillen zijn Ook ingevuld door: …………………………………………………………………………………………………… Zijn er verschillen? Ja/nee Welke?
………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………
Heel vaak laat je in verschillende situaties andere eigenschappen of ander gedrag zien. Misschien ben je wel veel meer open naar je vrienden toe dan naar je klasgenoten op school. Of misschien ben je thuis heel druk en op school juist kalm. Of ben je in je bijbaantje heel precies en thuis of op school heel slordig.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.1 Ik ben …
Sommige eigenschappen hebben te maken met dingen waar je niets aan kunt doen. Misschien heb je een ziekte die ervoor zorgt dat je snel moe bent, of waardoor je langzamer of juist veel te snel (impulsief) reageert. Je hoort ook wel dat jongeren met ADHD heel erg druk zijn en dat jongeren met Autisme veel structuur nodig hebben. Iemand met dyslexie heeft moeite met taal. Iemand met hoogtevrees durft bijvoorbeeld niet op ladders te klimmen.
Heb jij een ziekte of kenmerken van bijvoorbeeld ADHD of autisme? Meestal zijn er onderzoeken aan vooraf gegaan door dokters of andere specialisten. Zij hebben daar ook iets over opgeschreven. Dit noemen ze een diagnose. In een diagnose wordt beschreven waar je moeite mee zou kunnen hebben. Dit worden ook wel je beperkingen genoemd. Als je iets niet zeker weet vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers. Ik heb………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Wat betekent dit voor jou? Noem 3 dingen waar je hulp bij nodig hebt: (ook als je niets hebt mag je de laatste vraag beantwoorden!)
1………………………………………………………………………………………………………………………… 2…………………………………………………………………………………………………………………………
3………………………………………………………………………………………………………………………… Gebruik je medicijnen? Ja/nee
Zo ja, welke?........................................................................................................... Neem je die zelf? Of moet iemand anders jou de medicijnen geven, of je eraan helpen herinneren ze te nemen? Zet een kruisje in het juiste hokje. Zelf
Hulp nodig
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.1 Ik ben … We hebben het gehad over je uiterlijk en je innerlijk. Deze laten samen zien wie je bent. Als je gaat kiezen wat je wil doen en waar je straks gaat werken is het belangrijk te weten wie je bent. Je kunt dan kiezen voor werkzaamheden die bij je passen en waar je goed in bent.
Of je nu groot of klein bent, dik of dun, grote of kleine handen hebt, het is allemaal goed. Of je nu sociaal bent of technisch, druk of rustig, sterk of gedetailleerd, het is allemaal goed. Je moet er alleen rekening mee houden, bij het zoeken naar werk. Jezelf kennen is belangrijk bij het kiezen van werk!!!
Geef antwoord. Als je iets niet zeker weet vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers. Uiterlijk:
Bij een werkgever moet je tomaten plukken. De meeste tomaten groeien op een hoogte van ruim 2 meter. Als je 1 meter en 60 centimeter lang bent, kun je dan prettig werken bij deze werkgever?
Ja, omdat………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………….. nee, omdat……………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.1 Ik ben …
Zo mag een piloot niets aan zijn ogen hebben. Een verpleegster moet mensen kunnen tillen en mag geen rugklachten hebben. Een verkoopster moet hele werkdagen in de winkel kunnen staan.
Noem zelf nog een beroep waarbij je uiterlijk, je lijf, een belangrijke rol speelt. En leg uit.
………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………… Innerlijk
De computershop vraagt een medewerker die computers kan repareren. Maar je moet ook klanten te woord staan die vragen of klachten hebben. Je bent technisch maar heel verlegen. Is dit dan een goede werkplek voor je? Ja, omdat…………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………….. nee, omdat………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………..
In de kinderopvang moet je sociaal en geduldig zijn. Als automonteur moet je technisch zijn. Als verkoper moet je gemakkelijk contact kunnen maken en vriendelijk zijn.
Noem zelf nog een beroep waarbij je innerlijk, je eigenschappen, een belangrijke rol speelt. En leg uit. …………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………….
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
1 Wie ben ik? LES 1.2 Ik woon …
Leren doe je niet alleen met hulp van een docent op school. Vaak leer je heel veel dingen in de buurt waar je woont. En van alle mensen om je heen; je ouders/verzorgers, broers en zussen, vrienden en vriendinnen, ooms en tantes, je buurman of buurvrouw. Misschien heb je wel hulp thuis vanuit de hulpverlening. Al die mensen in jouw omgeving kunnen wat voor jou betekenen. Ze kunnen bijvoorbeeld helpen bij het zoeken en vinden van een stageplaats of baan.
Geef antwoord. Schrijf steeds korte verhaaltjes. Als je iets niet weet vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers.
Waar woon jij? Bijvoorbeeld woon je in een stad of een dorp? Woon je in een huis of flat?
................................................................................................................................ …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Wie wonen er bij jou?
................................................................................................................................ ………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.2 Ik woon …
Wie maakt de regels bij jou thuis? Vind je die eerlijk of oneerlijk? Wat gebeurt er als je je niet aan de regels houdt?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Heb je taken thuis? Welke?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Welke mensen zie je, voor en na schooltijd, elke dag?
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Welke mensen zie je elke week?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.2 Ik woon …
Wie van de mensen die je kent, kan jou helpen op weg naar werk? Bijvoorbeeld bij het vinden van een stageplek? Of bij het vinden van een baan?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.2 Ik woon …
Vul in. In de cirkel sta jij.
• Wie zie je elke dag? Schrijf de personen in vak 1. • Wie zie je elke week? Schrijf de namen in vak 2. • En wie zie je soms, bijvoorbeeld op feestjes of verjaardagen? Schrijf de namen in vak 3. • Zet vervolgens een cirkel om de namen die je kunnen helpen op weg naar werk.
3
2
1
IK
werk
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
1 Wie ben ik? LES 1.3 In mijn vrije tijd doe ik …
Je bent niet altijd op school. En ook later ben je niet altijd op je werk. Als je een hele dag naar school bent geweest of een hele dag hebt gewerkt kan het heerlijk zijn om thuis op de bank neer te ploffen. Of juist om even te gaan sporten. Of om af te spreken met een vriend(in). Dit soort dingen kun je prima doen na schooltijd of werktijd.
Er zijn ook activiteiten die je beter niet kunt doen als je de volgende dag weer naar school moet of moet gaan werken. Bijvoorbeeld tot heel laat ’s avonds een film kijken op t.v. Of op een doordeweekse avond 3 tot 4 uur achter de computer zitten. Dan lig je pas laat in je bed … En kun jij de volgende dag dan weer op tijd en fit op school of op het werk zijn?
Wat doe jij in je vrije tijd? Schrijf op. Als je iets niet weet vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers.
Wat vind je leuk om in je vrije tijd te doen? Doe je bijvoorbeeld aan sport? Heb je hobby’s? Ben je bij een club?
..………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Heb je een huisdier? Wat voor dier?
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.3 In mijn vrije tijd doe ik …
Heb je een eigen computer? Wat doe je op de computer? Hoeveel tijd besteed je daaraan?
..………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Wat is je favoriete tv-programma? Welke figuur van een film of van TV spreekt je erg aan? Wat vind je daar leuk aan?
..……………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Ga je wel eens uit? Ga je wel eens naar feestjes? Wat vind je van uitgaan en feestjes?
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Heb je een beste vriend(in)? Hoe werd je vrienden?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
LES 1.3 In mijn vrije tijd doe ik …
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Heb je een nu al een baantje of doe je vakantiewerk? Zo ja, wat doe je?
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe laat ga je slapen als je naar school of stage moet?
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe laat sta je ‘s morgens op? Wie maakt je wakker?
………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………..
Wat doe je in het weekend?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
LES 1.3 In mijn vrije tijd doe ik …
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Vul in. Plaats een kruisje in het vakje met het juiste antwoord.
Rook je?
Ja
nee
soms
Drink je alcohol?
Ja
nee
soms
Blow je wel eens?
Ja
nee
soms
Game je veel?
Ja
nee
soms
Gok je wel eens?
Ja
nee
soms
Als je begint met roken, alcohol drinken of blowen, is het belangrijk in de gaten te houden of je dezelfde dingen blijft doen in je vrije tijd. Zo kun je checken of een genotsmiddel of bezigheid (zoals gamen of gokken) niet een te grote plek in je leven krijgt.
Tot heel laat ’s avonds achter de computer gamen kun je beter niet doen als je de volgende dag weer naar school moet of als je moet gaan werken. De volgende dag kun je dan erg moe zijn! Het kan dan lastig zijn goed op te letten. Dat kan zeker in je werk onveilig zijn!
Te veel alcohol drinken is ook niet goed. Je kunt dan ’s morgens niet goed geconcentreerd je werk doen. Onveilig! Of je adem ruikt nog naar alcohol en dat is onprettig voor klanten of je collega’s.
Ook blowen beïnvloed je concentratie, je wordt er loom van en hebt minder zin om iets te doen. Eigenlijk is alles wat je te veel doet niet goed!
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
1 Wie ben ik? LES 1.4 Grote veranderingen …
Straks gaan werken is een grote verandering in je leven. Je hebt waarschijnlijk al eens eerder veranderingen mee gemaakt. Iedereen heeft meerdere periodes in zijn leven mee gemaakt met daarin leuke en minder leuke of zelfs zeer vervelende zaken. In deze les kijk je naar je verleden en ga je een aantal veranderingen opschrijven.
Als je iets niet weet vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers.
• Zet een cirkeltje om het nummer van de verandering die je hebt meegemaakt. • En geef aan in welk jaar je deze verandering hebt meegemaakt.
Dat kunnen dus meerdere cirkels worden. 1. Verhuizen naar een andere stad. In het jaar…………………………
2.
Naar de basisschool. In het jaar……………………………………………
3.
Broertje(s) of zusje(s) geboren. In het jaar………………………….
4.
Niet meer bij mijn ouders wonen. In het jaar……………………..
5.
Naar deze school. In het jaar………………………………………………
6.
Ouders gescheiden. In het jaar……………………………………………
7.
In het ziekenhuis gelegen. In het jaar…………………………………
8.
Vader of moeder overleden. In het jaar…………………………….
(andere belangrijke veranderingen) 9.
………………………………………………………………………………………………………………….
10.
………………………………………………………………………………………………………………….
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 1.4 Grote veranderingen …
Welke verandering vond je het leukst? En waarom?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Welke verandering vond je heel vervelend ? En waarom?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Naar deze school gaan was waarschijnlijk ook een grote verandering. Waarom ga je naar deze school?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Wat vind je leuk op deze school?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Wat vind je niet leuk op deze school?
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
1 Wie ben ik? LES 1.5 Verschillen …
Elk mens is verschillend en dat moet vooral zo blijven. Elk mens ziet er anders uit. Elk mens doet, denkt of voelt anders. De ene persoon woont thuis en de andere persoon woont in een zorginstelling. Er zijn mensen die houden van sporten en weer andere mensen houden van een boek lezen op de bank. Het zou vreemd zijn, als we allemaal hetzelfde waren. Zouden we dan ook allemaal hetzelfde willen? Er zijn heel veel verschillende beroepen. Er is heel veel verschillend werk te doen. Dat werk wordt op heel veel verschillende plekken uitgevoerd. Er zijn dus heel veel verschillende mensen nodig om al dat werk uit te kunnen voeren. Daarom het is wel heel belangrijk om te weten wie jij bent, hoe je lijf eruit ziet en hoe je doet, denkt en voelt. Zodat jij goed kan kiezen welk werk jij wil gaan doen en of dat werk bij jou past.
Om erachter te komen welk werk het beste bij jouw past, heb je in de vorige lessen informatie verzameld over wie jij bent. Hierbij gaat het niet om goed of slecht. Het is informatie die belangrijk is om rekening mee te houden bij het zoeken naar werk.
Als je graag binnen bent, is een beroep waar je bijna altijd buiten moet werken waarschijnlijk geen goede keuze.
Of als je niet zo sterk bent, is het niet slim om te willen werken in een beroep waar je de hele dag zwaar moet tillen.
Als je niet zo sportief bent, wordt het moeilijk om in een beroep te gaan werken waar je de hele dag moet lopen.
Of als je wilt gaan werken in een beroep waar je ’s morgens om 7 uur moet beginnen, moet je wel op tijd je bed uit kunnen!
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
2 Ik wil ... LES 2.1 Ik wil …
In de vorige lessen heb je veel informatie verzameld over wie jij NU bent. Je hebt opgeschreven wie je bent, waar je woont en wat je doet in je vrije tijd. Nu ga je informatie verzamelen over wat je wil gaan doen na school. Waarom wil je gaan werken? Welk werk wil je gaan doen? In welk beroep zou je graag willen werken? Soms weet je nog niet wat je wilt. Dan moet je gaan onderzoeken wat bij je past. In de volgende lessen ga je aangeven wat je belangrijk vindt. Als je weet wat je belangrijk vindt dan weet je al beter wat je wel en niet wil. Er zijn veel redenen om te gaan werken. Sommige mensen vinden zelf geld verdienen belangrijk. Anderen willen met collega’s werken omdat ze het leuk vinden samen te werken. Er zijn mensen die werken omdat ze wat ze geleerd hebben op school, graag willen gebruiken in een bedrijf. En weer andere mensen gaan werken omdat ze zich anders vervelen. Iedereen heeft zo zijn eigen redenen om te gaan werken. Dat verschilt dus van persoon tot persoon. Wat je reden ook is om te gaan werken, het is allemaal goed. Het is informatie die belangrijk is om rekening mee te houden bij het zoeken naar werk.
Welke reden heb jij om straks te gaan werken?
Zet een cirkeltje om het nummer als je het er mee eens bent. Dat kunnen dus meerdere cirkels worden. Als je hulp nodig hebt vraag het dan aan je docent of je ouders/verzorgers.
1.
Ik wil graag mijn eigen geld verdienen.
2.
Als je werkt hoor je erbij.
3.
Ik wil ook nuttig en belangrijk zijn.
4.
Ik wil graag met mensen omgaan.
5.
Als ik werk, voel ik me meer waard.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
6.
Het werk wat ik wil gaan doen, vind ik leuk.
7.
Ik maak graag iets waar mensen wat aan hebben
8.
Ik wil wat ik op school geleerd heb gebruiken.
9.
Ik voel me meer volwassen als ik werk.
10. Ik wil graag zelfstandig zijn.
11. Ik wil werken om te kunnen blijven leren.
12. Ik wil graag bezig zijn, anders verveel ik me.
13. Anderen mensen vinden het goed voor mij.
14. Ik wil graag laten zien wat ik kan.
15. (eigen reden)…………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………
Probeer onderstaande vraag te beantwoorden. Je mag natuurlijk hulp vragen.
Wat zijn jouw redenen om te gaan werken? Maak je eigen top 3. Je mag de voorbeelden uit de vorige opdracht gebruiken of zelf redenen noemen.
1 ……………………………………………………………………………………………………………………….
2 ………………………………………………………………………………………………………………………. 3 ……………………………………………………………………………………………………………………….
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 2.1 Ik wil …
Iedereen doet graag wat hij/zij leuk vind. Welke dingen zou jij het liefst willen? Kruis aan
↓ Ik wil: Dingen organiseren Buiten werken Dingen verkopen Controleren Administratief werk doen Binnen werken Anderen helpen Advies geven Zorgen voor anderen Contact hebben met mensen Dingen uitzoeken Technische problemen oplossen Mooie dingen maken Tekenen Schrijven Werken met gereedschap Werken met machines Werken met planten en/of dieren Werken met materialen
(vul zelf in…)
(vul zelf in…)
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
2 Ik wil ... LES 2.2 beroepen …
Heb jij ook een droomberoep? Een droomberoep is werk wat je vroeger, of nu nog, heel graag zou willen doen. Je wilde bijvoorbeeld altijd al heel graag piloot worden of brandweerman, danseres of acteur, dierenarts of gewoon héél rijk. Eigenlijk weet je wel dat het heel moeilijk is of dat het zelfs niet mogelijk is om die droom te bereiken. Om erachter te komen welke beroepen er allemaal bestaan en welk werk je verder ook leuk zou vinden zijn er beroepskeuzetesten. Veel scholen hebben een test die je kan helpen bij het kiezen van beroepen die jij leuk vindt.
Vraag je docent of je deze test mag maken. Ook al heb je vorig jaar deze test al gemaakt, is het goed om deze nu nogmaals te doen. Misschien heb je nu wel andere ideeën of weet je al wat meer van beroepen dan vorig jaar. Je kunt een test van school doen maar je kunt ook een test op internet doen. Je hebt hier een computer met internet en geluid voor nodig!
Twee interessante sites zijn: http://www.mbostad.nl/domeinen
http://www.beroepeninbeeld.nl/
Volg de instructies op die op het scherm verschijnen. Als je hulp nodig hebt, vraag dat dan. Print de uitslagen uit als dat kan. Ga verder met de vragen op de volgende bladzijde. Vraag of je de computer nog mag gebruiken om informatie die je nodig hebt op te zoeken.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 2.2 beroepen …
Welke 3 beroepen uit de test lijken je het meest leuk?
Beroep 1……………………………………………………………………………………………………………. Beroep 2.…………………………………………………………………………………………………………… Beroep 3.……………………………………………………………………………………………………………
Wat zijn de werkzaamheden bij dit beroep ?
Beroep 1……………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 2…………………………………………………………………………………………………………… ..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 3…………………………………………………………………………………………………………… ..…………………………………………………………………………………………………………………………
Waar werk je als je dit beroep uitoefent?
Beroep 1……………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 2…………………………………………………………………………………………………………… ..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 3…………………………………………………………………………………………………………… ..…………………………………………………………………………………………………………………………
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 2.2 beroepen …
Met wie werk je allemaal in dit beroep?
Beroep 1……………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 2…………………………………………………………………………………………………………… ..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 3……………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………………… Wanneer werk je? Op welke dagen en op welke tijden?
Beroep 1……………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 2…………………………………………………………………………………………………………… ..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 3...…………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………………… Welke opleiding heb je nodig voor dit beroep?
Beroep 1… ……………………………………………………………………………………………………….. Beroep 2…………………………………………………………………………………………………………… Beroep 3……………………………………………………………………………………………………………
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 2.2 beroepen …
Aan welke voorwaarden moet je voldoen om de opleiding te kunnen volgen?
Beroep 1……………………………………………………………………………………………………………
..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 2…………………………………………………………………………………………………………… ..………………………………………………………………………………………………………………………… Beroep 3...…………………………………………………………………………………………………………
..…………………………………………………………………………………………………………………………
Welk beroep past het beste bij je? Schrijf op.
……………………………………………………………………………………………………………………….. Noem minimaal 3 redenen waarom dit beroep bij jou past: 1…………………………………………………………………………………………………………………………
2………………………………………………………………………………………………………………………… 3…………………………………………………………………………………………………………………………
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
3 Ik kan ...
Je weet nu ongeveer wie je bent en wat je wil gaan doen als je van school af gaat. Maar, wat moet je allemaal doen om te kunnen bereiken wat je wil? Wat kan je al? Wat kun je leren? Waar heb je hulp bij nodig en van wie? In de volgende les ga je verder met informatie verzamelen over waar je goed in bent. Want als je je talenten kent weet je ook welke beroepsrichting het beste bij je past. Als je je talenten kent weet je ook wat je nog kunt leren en kan je samen met je docent en je ouders/verzorgers bespreken wie jou daar het beste bij kan helpen. LES 3.1 Ik kan …
De volgende opdracht gaat over basis werknemersvaardigheden. Dat zijn vaardigheden die je nodig hebt als je ergens gaat werken. Kijk naar de lijst. De lijst gaat over wat je al kan. Links staat gedrag beschreven dat iemand laat zien die nog wat moet leren. Je kunt zo iemand een beginnende werknemer noemen. Rechts staat gedrag beschreven dat een gevorderde werknemer laat zien. Je kunt kiezen tussen 5 antwoorden: Ik doe zoals links staat beschreven. Ik kan nog veel leren! ---
Ik ben geen Soms kan ik het beginner meer! wel en soms ook Maar ik heb wel niet. nog wat te leren. ---
--- +
Ik kan het wel maar denk dat het toch nog iets beter kan. +
Ik doe zoals rechts beschreven staat! Ik ben een gevorderde werknemer! + +
Wat vind je van jezelf? Waar ben je als een beginnende werknemer en waar ben je al meer gevorderd? Misschien ben je geen beginner meer maar heb je nog wel wat te leren.
Vul de lijst op de volgende bladzijden zelf in. Als je vagen hebt over de woorden, als je niet snapt wat er bedoeld wordt, mag je daar hulp bij vragen.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 3.1 Ik kan … Vragenlijst Algemene Werknemersvaardigheden: Zet een kruisje in het vakje waarvan jij denkt dat het bij je past. BASIS / BEGINNER --- --- --- --- + + + + Samenwerken en overleggen: Ik werk liever alleen.
EXPERT / GEVORDERDE
Ik weet zelf wel wat de beste aanpak is. Daar heb ik geen overleg voor nodig
Ik kan samen met een ander praten over wat de beste aanpak is
Ik begin gewoon te werken zoals ik denk dat het moet.
Ik kijk goed hoe anderen het doen en dan pas ik me aan de groep aan
Ik zit liever alleen in de pauze
Ik praat met anderen in de pauze
Ik werk met anderen samen aan een opdracht.
Assertiviteit (op een goede manier voor jezelf opkomen) Ik vraag niet om hulp. Ik vraag om hulp te als ik iets niet zeker weet Ik durf geen eigen mening te geven.
Ik durf te zeggen dat ik het er niet mee eens ben en ik kan uitleggen waarom.
Ik durf een ander niet te vragen wat ‘ie van mij en mijn werk vindt
Ik durf een ander om een mening te vragen.
Ik zie wanneer er iets fout gaat en kan dit oplossen. Ik kan een ander er op wijzen dat er iets fout gaat en helpen met het oplossen van het probleem.
Problemen oplossen Ik heb niet snel in de gaten wat fout gaat. Ik ben niet bezig met werk van anderen. Als zij problemen hebben moeten ze dat zelf oplossen
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
BASIS / BEGINNER --- --- --- --- + + + + Planning Ik denk niet na en begin gewoon aan een opdracht
EXPERT / GEVORDERDE
Ik begin aan een opdracht. Datgene wat ik nodig heb moet de begeleider voor me klaarzetten
Ik weet welke spullen ik nodig heb en zet ze zelf klaar. Dan begin ik aan de opdracht.
Ik check zelf of mijn werkvoorbereiding klopt
Zelfstandigheid Ik heb bij elke stap in een opdracht even hulp nodig.
Na uitleg van de opdracht heb ik geen hulp meer nodig
Ik heb het nodig verteld te worden wat ik moet of mag gaan doen.
Ik weet wat mijn werkzaamheden zijn en kan ze zonder hulp van anderen uitvoeren. Ik kan meerdere opdrachten tegelijk onthouden en ze na elkaar uitvoeren
Ik wacht tot iemand mij
Ik weet wat ik moet doen en ga uit mezelf aan het werk.
Als mijn opdracht af is
Als mijn opdracht af is ga ik zelf iets anders doen. Of ik vraag wat ik kan gaan doen.
Ik weet nog niet zoveel
Ik heb eigen ideeën over het werk en die vertel ik ook.
Ik laat mijn werkvoorbereiding altijd controleren door de begeleider.
Ik kan maar 1 opdracht tegelijk onthouden en uitvoeren.
Ik denk eerst na en voer de opdracht stap voor stap uit
Initiatief nemen verteld wat ik moet doen. Dan begin ik. wacht ik tot iemand mij een volgende opdracht geeft. over dit werk
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
BASIS / BEGINNER Werkhouding Ik doe wat ik zelf belangrijk vind
---
--- +
+
+ +
EXPERT / GEVORDERDE
Ik doe wat een ander van mij vraagt
Ik kan doorwerken ook al gebeurd er veel om me heen
Ik vind het heel vervelend als iemand me zegt dat ik het niet goed doe
Ik kan goed tegen kritiek. Ik laat mij corrigeren
Ik begin gewoon opnieuw als iets niet meteen lukt
Als het werk teveel hetzelfde is heb ik er geen zin meer in. Ik vind het dan moeilijk om door te werken.
Ik kan hetzelfde werk langere tijd achter elkaar uitvoeren op een goede manier
Verantwoordelijkheid en veiligheid Het lukt me niet om me aan afspraken te houden
Ik hou me altijd aan afspraken
Ik ben snel afgeleid door wat er om me heen gebeurd
Ik kan er niet tegen als iets niet lukt.
--- ---
Mijn werk moet door een ander worden gecontroleerd
Ik controleer mijn werk zelf
Ik weet niet welke regels er gelden
Ik werk volgens de werkvoorschriften
Ik ben niet op de hoogte van de veiligheids- voorschriften
Ik werk altijd met de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen
Ik weet niet goed wat ik moet doen in gevaarlijke situaties.
Ik weet wat ik moet doen in gevaarlijke situaties.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
BASIS / BEGINNER --- --- --- --- + + + + Reflecteren (nadenken over jezelf) Ik zeg niet veel tegen anderen.
EXPERT / GEVORDERDE
Ik zeg gewoon wat ik denk
Ik denk na over wat ik ga zeggen, en op welke manier.
Ik luister altijd naar wat een ander zegt
Ik kan niet vertellen wat ik moeilijk vind.
Ik kan vertellen wat ik moeilijk vind.
Ik weet niet waar ik goed in ben.
Ik weet waar ik goed in ben
Ik weet niet wat ik leren wil.
Ik weet wat ik wil verbeteren.
Ik weet niet hoe ik overkom.
Ik zorg dat ik er goed uitzie en schoon ben zodat ik een goede indruk achter laat.
Ik draag wat ik zelf lekker vind zitten.
Ik zorg dat ik mijn kleding aan het soort werk aanpas
Ik luister soms naar wat een ander zegt
Ik ben altijd beleefd en vriendelijk naar anderen.
Als je de lijst hebt ingevuld vraag je aan je ouders/verzorgers, je mentor of je stagebegeleider of hij/zij de lijst ook in wil vullen. Ze moeten dan aankruisen wat zij vinden dat jij kan. Zo geven ze aan hoe jij bij hun overkomt. Hoe zij jou en je gedrag ervaren. Dit kan verschillen van hoe jij over jezelf denkt! Laat degene die de lijst over jou invult een andere kleur pen gebruiken! Zo kun je zien of er een verschil bestaat tussen hoe jij naar je zelf kijkt en hoe jij op de ander overkomt!
Je kunt pas iets leren als je weet wat je moet leren. Het is prettig als iemand je zegt wat je moet leren. En als je dan geholpen wordt. Bijvoorbeeld: jij vind dat je altijd hulp durft te vragen. Dus dat je gevorderd bent in hulp vragen. Maar je docent, je vader/moeder/verzorger of je stagebegeleider geeft aan dat je dat soms wel en soms niet doet. Er is een verschil tussen wat jij vindt dat je kan en wat een ander vindt dat je kan. Dan moet je dus met elkaar gaan praten. Jij kunt dan vragen wat de ander bedoeld. Je kunt vragen wat de ander dan verwacht van jou. Wat zijn de eisen? Je kunt vragen wat je dan anders moet doen en hoe je dat zou kunnen doen.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 3.1 Ik kan …
Bespreek de lijst met degene die je hebt gevraagd deze in te vullen.
Noem 3 dingen waarvan jij en de ander vinden dat je goed kan.
1…………………………………………………………………………………………………………………….. 2……………………………………………………………………………………………………………………..
3………………………………………………………………………………………………………………………..
Schrijf hieronder de drie belangrijkste leerpunten op.
1…………………………………………………………………………………………………………………………
2………………………………………………………………………………………………………………………… 3…………………………………………………………………………………………………………………………
Wat zou je kunnen doen om hier beter in te worden?
1………………………………………………………………………………………………………………………… 2…………………………………………………………………………………………………………………………
3…………………………………………………………………………………………………………………………
Wie kan je daarbij helpen? En hoe kan die je daarbij helpen?
1…………………………………………………………………………………………………………………………
2…………………………………………………………………………………………………………………………
3…………………………………………………………………………………………………………………………
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 3.1 Ik kan …
Wat zijn je sterke kanten? Wat wil ik nog leren? Wat zijn de eisen? Wat wordt van mij verwacht? Dat moet je weten als je wilt gaan werken.
Belangrijk is --- Te weten wie je bent: Je eigenschappen --- Te weten wat je kunt: je vaardigheden --- Te weten wat het werk van jouw keuze vraagt: de eisen, de verwachtingen.
Je bent bijvoorbeeld technisch, kunt goed met gereedschappen omgaan en wil graag met machines werken, vliegtuigen in het bijzonder. Maar daarvoor moet je een bepaald diploma voor halen. Kun je die halen? Vaak moet je vooral goed zijn in taal, in rekenen en in lezen.
Je moet de kennis die je nodig hebt voor het beroep wel kunnen leren. Vul in. Vraag je docent om je te helpen.
In welke boeken werk je? Wat is jouw niveau van;
Nederlands:…………………………………………………………………………………………………… Rekenen (wiskunde):………………………………………………………………………………………. Engels:…………………………………………………………………………………………………………….. Wat is nog meer belangrijk om te kunnen gaan werken? Dat verschilt natuurlijk van waar je wilt gaan werken. Elk werk, elke beroep, elke werkgever vraagt om andere dingen. Daar gaan de volgende lessen over.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
4 Werkgevers
Bedrijven zijn heel verschillend. Dat heeft te maken met het soort werk dat je daar kunt doen en met de mensen die er werken. Als je gaat stagelopen of werken bij een bedrijf is het handig te weten wat voor soort bedrijf het is. En wat er zoal van je verwacht wordt. Elk bedrijf heeft zo zijn eigen regels.
Een regel staat vast. Je moet je hier altijd aan houden. Net als iedereen in het bedrijf. Je kunt hier niet over meepraten. Er zijn bijvoorbeeld regels over vrij vragen, ziek melden, over pauze tijden, veiligheidsvoorschriften, etc. Die regels staan vaak beschreven in een bedrijfsreglement.
Als je ergens gaat stagelopen of werken moet je vragen naar de regels en afspraken van het bedrijf . Wanneer je denkt dat je, om goede reden, niet aan een regel kunt houden, bespreek je dat (zelf of met hulp van iemand anders) met je stagebegeleider of baas. Bijvoorbeeld: Iedereen begint om half 8. Jij komt met de bus. Je vertelt van te voren dat je bus altijd wat later dan half 8 bij de dichtstbijzijnde bushalte aankomt. Je komt dus altijd iets te laat. Je stagebegeleider of baas laat je weten of dat niet of wel kan en zal daar met jou afspraken over maken. Binnen elk bedrijf worden afspraken gemaakt.
Een afspraak is een overeenkomst. Die maak je samen met iemand. Daar denk je in mee. Je overlegt met de ander. Bijvoorbeeld dat je later kan komen maar wel iets langer doorwerkt. Andere afspraken die je kunt maken zijn bijvoorbeeld welk werk dat je die dag doet, met wie dat die dag moet samenwerken, dat je opruimt voordat je naar huis gaat etc.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
4 Werkgevers
Aan regels moet je je gewoon houden. Dat is duidelijk. Wanneer je een afspraak maakt, zijn er een paar dingen heel belangrijk. --- Wat spreek je af? --- Met Wie maak je de afspraak? --- Wanneer is de afspraak? --- Waar is de afspraak?
Belangrijk is: • Zorg dat altijd de 4 W’s weet; wat, wie, wanneer, waar. • Controleer of voor de ander(en) de afspraak ook duidelijk is. • Onthoud de afspraak! Schrijf hem op als dat nodig is. • Houd je aan de afspraak • Laat het de ander(en) weten als je de afspraak, om een goede reden, niet kunt nakomen. Bel op. Of stuur een mailtje. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - In de verschillende bedrijven gaan de mensen verschillend met elkaar om. De sfeer kan anders zijn. • In sommige bedrijven moet je U of mevrouw of meneer tegen je baas of je collega’s zeggen. • In andere bedrijven noemt men elkaar gewoon bij de voornaam. In het ene bedrijf kun je in kleren werken die je zelf leuk vindt. Bij andere bedrijven is het dragen van werkkleding of een uniform verplicht. In het ene bedrijf werk je met klanten en bij het andere bedrijf werk je vooral met producten.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
4 Werkgevers LES 4.1 Verschillende bedrijven ...
Je hebt in de vorige les 3 beroepen gekozen die je leuk vindt. Schrijf deze hier op:
1……………………………………………………………………………………………………………………… 2………………………………………………………………………………………………………………………
3……………………………………………………………………………………………………………………….
In welke bedrijven zou je kunnen werken?
Let op! Als je verkoper hebt gekozen kun je in heel veel verschillende soorten winkels werken! Als je monteur wil worden kun je ook bij verschillende bedrijven, op verschillende plekken werken!
Kies bedrijven die bij je passen. In wat voor soort bedrijf denk je dat jij je zou thuis voelen? Als je iets niet weet vraag je om hulp bij je docent of je ouders/verzorgers. Beroep 1. Ik zou willen werken…
……………………………………………………………………………………………………………….. Beroep 2. Ik zou willen werken…
……………………………………………………………………………………………………………….. Beroep 3. Ik zou willen werken…
………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 4.1 Verschillende bedrijven ...
Vraag 3 personen (bijvoorbeeld je vader, je moeder, je oom, je tante, je groepsleider, je buurman) over hun bedrijf. Schrijf de antwoorden kort op. Interview 1) Vragen gesteld aan:…………………………………………………………………………………………. Naam van het bedrijf:……………………………………………………………………………………….
Wat maken ze of wat doen ze in het bedrijf waar u werkt?
Hoeveel personen werken in het bedrijf waar u werkt?
Waar ligt het bedrijf? Hoe gaat u erheen?
Zijn er kledingvoorschriften? Zo ja, welke?
Wat voor werk doet u?
Zou iemand van mijn school daar ook stage kunnen lopen?
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 4.1 Verschillende bedrijven ...
Interview 2) Vragen gesteld aan:…………………………………………………………………………………………. Naam van het bedrijf:……………………………………………………………………………………….
Wat maken ze of wat doen ze in het bedrijf waar u werkt?
Hoeveel personen werken in het bedrijf waar u werkt?
Waar ligt het bedrijf? Hoe gaat u erheen?
Zijn er kledingvoorschriften? Zo ja, welke?
Wat voor werk doet u?
Zou iemand van mijn school daar ook stage kunnen lopen?
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 4.1 Verschillende bedrijven ...
Interview 3) Vragen gesteld aan:…………………………………………………………………………………………. Naam van het bedrijf:……………………………………………………………………………………….
Wat maken ze of wat doen ze in het bedrijf waar u werkt?
Hoeveel personen werken in het bedrijf waar u werkt?
Waar ligt het bedrijf? Hoe gaat u erheen?
Zijn er kledingvoorschriften? Zo ja, welke?
Wat voor werk doet u?
Zou iemand van mijn school daar ook stage kunnen lopen?
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 4.1 Verschillende bedrijven ...
In welk van de 3 bedrijven van de interviews zou je stage willen lopen of zou je willen werken? Leg waarom wel of niet.
Bedrijf 1: Wel/niet…………………………………………………………………………………………….. Omdat…..………………………………………………………………………………………………………….. Bedrijf 2: Wel/niet…………………………………………………………………………………………….. Omdat……………………………………………………………………………………………………………….. Bedrijf 3: Wel/niet…………………………………………………………………………………………….. Omdat………………………………………………………………………………………………………………..
Je kunt werken bij een groot bedrijf, met veel mensen op één plaats. Dat veel verdiepingen heeft in hetzelfde gebouw. Of dat meerdere gebouwen heeft in diverse plaatsen in Nederland. Je kunt ook werken bij een klein bedrijf, met één baas en een paar mensen op één plek. Die alleen 1 kantoortje of 1 werkplaats heeft. In een groot bedrijf werken kan anders voelen dan werken in een klein bedrijf. Ook al lijken de werkzaamheden erg op elkaar. Als je in de keuken van een ziekenhuis of verzorgingstehuis werkt (instellingskeuken), ben je bezig om eten te maken voor alle mensen die er opgenomen zijn of wonen . Dat zijn vaak veel mensen. Je maakt dus veel van hetzelfde eten. Als je in een restaurant werkt ben je ook bezig met het maken van eten. Alleen voor minder mensen. Dus maak je niet zoveel van hetzelfde eten als in een grote instellingskeuken.
Je bent in allebei de bedrijven dus bezig met eten maken. Toch is er verschil.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 4.1 Verschillende bedrijven ...
Beantwoord onderstaande vragen. Als je iets niet weet vraag dan hulp aan je docent, of je ouders/verzorgers.
Geef een voorbeeld van een heel groot bedrijf. Wat maken ze daar?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Geef een voorbeeld van een klein bedrijf. Wat maken ze daar?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. Als je in een groot bedrijf werkt of op een grote afdeling, heb je veel collega’s.
Zijn er pluspunten aan het hebben van veel collega’s?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 4.1 Verschillende bedrijven ...
Zijn er ook minpunten als je veel collega’s hebt?
…………………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Wat heeft jouw voorkeur? Zet een kruisje bij jouw keuze.
□ Veel collega’s □ Weinig collega’s
Hoe ziet jouw ideale bedrijf eruit? Streep alleen weg wat je niet wil.
□Groot □Klein. Op mijn werkplek heb ik □Veel □Weinig mensen om me heen. Ik werk er met □Mensen □Dieren □Machines □Planten □Eten Ik werk □Alleen □Samen. Ik draag er □Wel □Geen speciale werkkleding. Ik werk op □1 Vaste □een paar Verschillende plekken. Ik doe □veel hetzelfde werk □veel afwisselende werkzaamheden. Ik werk □Wel □Niet aan een productielijn. Ik doe □Tilwerk □Zittend werk □Werk waarbij ik veel moet lopend □werk Mijn Ideale bedrijf is
waarbij ik veel moet staan staan.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 4 Werkgevers Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze…..
Dat je komt! In de vorige les hebben we geleerd dat, als je gaat stagelopen of gaat werken bij een bedrijf, het handig is om te weten wat voor een soort bedrijf het is. Andere belangrijke vragen zijn: Waar ligt het bedrijf? En hoe kom je er? Veel bedrijven liggen op een industrieterrein. Met de fiets of scooter kun je er vaak gemakkelijk komen. Maar soms is de afstand toch te ver om te fietsen. Met tram of de bus kan je vaak ook bij de bedrijven komen. Maar als je ’s morgens heel vroeg moet beginnen met werken, rijden er soms nog geen trams of bussen.
Vaak zoekt de stagedocent samen met de leerlingen en de ouders/verzorgers een stageplaats. Het begint altijd met een bezoek aan het bedrijf. Bij dat eerste bezoek kun je meteen een heleboel praktische zaken bekijken. Zoals bijvoorbeeld: • Hoe laat moet ik beginnen? • Hoe kan ik er komen? • Kan ik dan op tijd komen? Tips: • Zorg dat je een plattegrond hebt of krijgt. • Bekijk met de stagedocent of je ouders/verzorgers hoe je het beste kunt reizen. • Ga op tijd van huis de eerste keren, zodat je rustig kunt zoeken. • Soms is het handig om van tevoren de route een keer te oefenen. • Als je met de fiets of scooter gaat, zorg er dan voor dat deze in orde zijn. • Zorg voor goede sloten! • Als je met de bus reist zijn er vaak mogelijkheden je reiskosten terug te vragen. Vraag er je docent naar!
Een goede voorbereiding is het halve werk!
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze…..
Voor deze vraag heb je internet nodig. Vraag aan je docent of ouders/verzorgers of je internet mag gebruiken.
1. Schrijf je eigen adres in het schema. 2. Zoek op internet het adres (straat/huisnummer) en de woonplaats en postcode op van een bedrijf waar je zou willen gaan stagelopen of zou willen werken. 3. Schrijf de gegevens die je gevonden hebt in het schema. Je eigen adres
straat en huisnummer Adres van het Bedrijf
woonplaats
postcode
4. Ga nu naar http://www.routenet.nl/ 5. Kies “Routeplanner” 6. Vul bij “naar” het adres van het bedrijf in en bij “van” je eigen adres of die van school in. 7. klik dan op: “Plan route”. 8. Bij “Route opties” kun je kiezen hoe je reist; met de auto, fiets of te voet. 9. Kies dan “toon route”. 10. Je krijgt dan de volledige routebeschrijving te zien, je kunt die printen en meenemen.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze…..
Op tijd komen!
De tijden dat je moet werken verschilt per bedrijf. Sommige bedrijven beginnen heel vroeg en stoppen vroeg. Andere bedrijven beginnen laat en stoppen laat. Sommige bedrijven werken in ploegendienst. Dan gaat het werk altijd door. Dan kan het zijn dat je ’s avonds, in de nacht, op zaterdag en op zondag moet werken. Als je jong bent mag je nog geen ploegendienst doen. Je mag niet heel vroeg werken. En je mag niet heel laat werken. Dit staat in de wet. Als je wilt weten wat jij wel of niet mag, kun je dit aan je mentor of stagedocent vragen. Meer informatie kun je lezen op internet: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jongeren-en-werk
Het is belangrijk dat je op tijd komt. Daar heb je afspraken over gemaakt met je stage gever of werkgever. En afspraken probeer je altijd na te komen. Daar hebben we het in dit werkboek al eens over gehad.
Je moet vaak samenwerken. Je hebt elkaar dus vaak nodig. Het werk kan niet doorgaan als je er niet bent. Als je te laat bent, moeten anderen op je wachten. Soms moet je bij klanten werken. Die betalen vaak per uur. Al jij te laat komt kost het de baas dus geld! Of hij kan de afspraak met de klant niet nakomen. De baas kan dan als onbetrouwbaar worden gezien. Dat vindt een baas niet prettig!
Je gaat nu 2 personen (bijvoorbeeld je vader, je moeder, je oom, je tante, je buurman) enkele vragen stellen over de tijden wanneer hij of zij werkt. Vul de schema’s in op de volgende bladzijde
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze….. Op tijd komen! 1) Naam: ………………………………………………………………………………………………………….. Wat voor werk doet u? Hoe laat moet u beginnen met werken? Hoe laat stopt u met werken? Moet u ook in het weekend werken? Moet u ook ‘s avonds werken? Wat is het probleem er als mensen te laat komen?:
2) Naam: ………………………………………………………………………………………………………….. Wat voor werk doet u? Hoe laat moet u beginnen met werken? Hoe laat stopt u met werken? Moet u ook in het weekend werken? Moet u ook ‘s avonds werken? Wat is het probleem er als mensen te laat komen?:
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze…..
Op tijd komen! Op welke tijden wil jij werken? Zet een kruis in het vakje met het juiste antwoord. Je kunt in meerdere vakjes een kruis zetten.
àà àà
‘s morgens Maandag tot en met vrijdag
‘s middags Soms ook op zaterdag
’s avonds Soms ook op zondag
àà
Ik wil alle schoolvakanties vrij zolang ik op school zit
Ik wil elke vakantie werken.
àà
Ik wil om 7 uur beginnen met werken
Ik wil graag een paar weken vakantiewerk doen. Ik wil dezelfde tijden werken als de schooltijden nu zijn.
àà
Ik wil later 40 uur in de Ik denk dat ik geen Het maakt mij niet week werken 40 uur in de week uit kan werken
Het maakt mij niet uit
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze….. Presentatie! Als je bij een bedrijf gaat kennismaken is je presentatie altijd heel belangrijk. Als je iemand voor het eerst ziet, vorm je meteen een mening over die iemand. Zonder dat je hem of haar echt kent. Dat doet jij, dat doet je docent, dat doet een stagegever of werkgever dus ook. Iedereen wil er op zijn eigen manier knap, leuk en stoer uitzien. Gelukkig heeft iedereen een eigen mening over wat knap, leuk en stoer is. We zouden er anders allemaal hetzelfde uitzien. Het gaat dan om kleding, kapsel en oorbellen of andere pearcings. Bij presentatie gaat het ook om; • persoonlijke verzorging zoals handen wassen (zeker na het toiletbezoek), tanden poetsen, elke dag douchen. Maar ook schone kleren. Kleren zonder gaten. • en de manier waarop je contact maakt. Zoals iemand in de ogen aankijken. En een stevige hand geven. De manier dus waarop je iemand begroet. Maar ook de manier waarop je antwoord geeft of vragen stelt.
Zet een kruisje in het vakje met de beschrijving die bij jou past.
□elke dag □om de dag □elke week □bijna nooit • Ik poets mijn tanden □elke dag zeker 2 keer □elke dag 1 keer □om de dag • Ik douche me □elke dag □om de dag □elke week □bijna nooit • Ik doe schone kleren aan □elke dag □om de dag □elke week □bijna nooit • Ik was mijn handen na toiletbezoek □ altijd □ nooit □ soms vergeet ik het • Ik was mijn haren:
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze…..
Presentatie! Je presentatie is hoe je eruit ziet. Maar ook hoe je doet, op welke manier dat jij contact maakt.
De manier waarop je contact maakt heeft te maken met communicatie. Hoe geef jij aandacht aan andere mensen? Het gaat dan om • Hoe je praat, je stemgebruik. • Je houding, hoe je loopt en staat of zit. • Je woordkeuzes.
Bij stagelopen of werken is het belangrijk dat je elkaar goed begrijpt. Als je baas of begeleider iets zegt dan moet jij weten wat hij/zij bedoeld. Communicatie bestaat uit 2 vormen:
Verbale communicatie Dit heeft te maken met spreken. De woorden die je gebruikt of datgene wat je hoort. Non---verbale communicatie Dit heeft te maken met houding, gebaren en gezichtsuitdrukking. Datgene wat je ziet.
Als iemand een grappig verhaal verteld trekt hij of zij daar een blij gezicht bij. Als iemand boos is trekt hij of zij een boos gezicht en praat vaak harder.
Denk aan de volgende situaties. Schrijf op, wat geloof je? 1. Iemand krijgt een rood hoofd en zegt dat hij zich op zijn gemak voelt. Wat geloof je? ...........................................................................................................................
...........................................................................................................................
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
2. Iemand staat met de vuisten gebald heel hard tegen iemand te praten. En hij schreeuwt dat hij niet boos is
Wat geloof je? ...........................................................................................................................
...........................................................................................................................
3. Iemand zit heel stil in elkaar gedoken op de stoel met de benen en armen over elkaar. Als de stagegever vraagt of hij er zin in heeft om te komen werken zegt hij heel zacht “Ja hoor”.
Wat geloof je? ........................................................................................................................... ...........................................................................................................................
Elk bedrijf stelt andere eisen aan de manier waarop je je presenteert. Niet alleen tijdens een kennismaking. Maar ook tijdens het werk. Hoe ga je met je collega’s om. Of naar klanten toe, zoals in een winkel. Of naar bewoners toe, zoals in een bejaardenhuis. In een kapsalon stellen ze andere eisen aan je uiterlijk en je gedrag dan in een autogarage.
Wat is het verschil?
Uiterlijk...................................................................................................... ...........................................................................................................................
Gedrag...............................................................................................................
...........................................................................................................................
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze….. In een kledingzaak stellen ze andere eisen aan hoe je eruit ziet en de manier waarop je met mensen omgaat dan in een bejaardenhuis.
Wat is het verschil?
Uiterlijk......................................................................................................
........................................................................................................................... Gedrag...............................................................................................................
........................................................................................................................... Moet jij jezelf aanpassen aan het bedrijf? Ja en nee. Je moet goed nadenken over de keus die jij maakt waar je gaat stagelopen. Past het bedrijf bij jou? Het gaat niet alleen over het werk maar om alles wat er bij hoort: collega's, klanten, patiënten, werktijden, werkomstandigheden, buitenwerk, binnenwerk, veel staan, veel lopen, veel stilzitten, enz.
Heb je een bedrijf gekozen, dan probeer je jezelf aan te passen. Al je er van tevoren over nagedacht hebt is dat gemakkelijker. Je weet dan waar je op moet letten. Je weet dan waar je hulp bij nodig hebt. En je weet dan dat je hulp moet vragen. Pas als je een tijdje hebt gewerkt, via een stage bijvoorbeeld, weet je of het bedrijf en het werk bij je past. Als het past kun je verder gaan een goede werknemer zijn. Of nog beter worden. Als het niet past heb je dat geleerd. Als je weet wat je niet leuk vindt of niet kan, kun je op zoek naar een andere, beter passende, plek.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze…..
Veiligheid! De veiligheid op de werkplek is heel belangrijk. Er gelden strenge regels. Bedrijven worden daarop gecontroleerd. Bedrijven moeten ook voor het personeel allerlei maatregelen treffen zodat hun gezondheid zo weinig mogelijk gevaar loopt. Kleding speelt hierbij een rol. Een goede vakman heeft goede werkkleding en gebruikt de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen. Gewone kleren voldoen niet altijd in een bedrijf, ze geven onvoldoende bescherming. Schoenen met stalen neuzen zijn in de bouw heel gewoon omdat daar een grote kans is dat er iets zwaars op je voet valt. Ga je slijpen in een metaalfabriek dan zet je een veiligheidsbril op zodat er geen metaalsplinters in je ogen kunnen komen. Zo is het in een bakkerij heel gewoon om een haarkapje op te hebben omdat daar hygiënisch gewerkt moet worden. Of vind je haren van een ander in je broodje wel lekker? Soms kan het zijn dat je geen piercing of ringen mag dragen om te voorkomen dat je ergens achter haakt. Een tandarts gebruikt plastic handschoentjes om bijvoorbeeld geen ziektes over te brengen. Je kunt het dus van twee kanten bekijken. Handschoenen beschermen de tandarts en jou!
Gebruik je nu op school of thuis ook al werkkleding of beschermingsmiddelen?
□Nee □Ja, welke? ………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 4.2 Werkgevers, wat willen ze…..
Veiligheid! De werkgever moet zorgen dat er goede werkkleding en goede beschermingsmiddelen zijn. De werkgever kan maatregelen nemen om je te dwingen de voorgeschreven werkkleding of beschermingsmiddelen te gebruiken. Je bent daar natuurlijk zelf ook verantwoordelijk voor. Als de werkgever voor een helm zorgt moet je die natuurlijk wel op zetten en dat geldt ook voor veiligheidsbrillen, werkhandschoenen en oordoppen, enz.
Vind je het goed dat je werkkleding moet dragen of beschermingsmiddelen moet gebruiken op een werkplek? Schrijf ook op wat je daar goed aan vindt. Je mag natuurlijk ook bij deze opdracht om hulp vragen. …………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 5 Aan het werk .…. Les 5.1 Eerst gebruik maken van je eigen kracht
Als je gaat stagelopen of werken moet je aan veel dingen denken. Je moet je goed voorbereiden. Je moet vooral weten wat je kan.
Je moet zelfstandig kunnen reizen. Je moet vaak samenwerken met anderen. Je moet communiceren. Je hebt allerlei contacten op het werk waar je mee om moet gaan. Je hebt te maken met een chef die je opdrachten geeft. Je moet die opdrachten kunnen begrijpen en uitvoeren Je moet de aandacht bij het werk houden. Het werk kan lang duren. Dat moet je vol kunnen houden. Het werk moet goed gebeuren. Je bent veel meer eigen baas dan op school of thuis, dus veel meer zelf verantwoordelijk. Je moet veel meer uitgaan van je eigen kracht. Dus vooral kijken wat je zelf kan. Maar gelukkig hoef je het niet allemaal alleen te doen. Je kunt in de eerste plaats hulp vragen aan je ouders, familie, verzorgers, mentor of stagedocent. Misschien heb je al contact met hulpverleners. Soms is je vraag echter zo moeilijk dat ook zij je niet kunnen helpen. Dan zijn er gelukkig nog andere mensen die je kunnen helpen. Deze mensen werken bijvoorbeeld bij de gemeente of UWV.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
LES 5 Werken .…. Les 5.2 Toch nog hulp nodig
Je hebt met de werkschrift geleerd dat je veel meer moet uitgaan van je eigen kracht. Je kunt vaak meer dan je zelf denkt. Kijk dus eerst wat je zelf kan. Maar gelukkig hoef je het niet allemaal alleen te doen. Je kunt in de eerste plaats hulp vragen aan je ouders, familie, verzorgers, mentor of stagedocent. Maar soms is dat niet voldoende. Soms heb je toch nog hulp nodig. Als je Wajong hebt kun je hulp vragen aan UWV. Waarschijnlijk heb je dan al eens contact gehad met een arbeidsdeskundige van UWV. Of heb je van UWV een brief ontvangen met de naam van een contactpersoon waar je naar toe kunt bellen. Als je geen Wajong hebt, kun je hulp vragen aan de gemeente. Zij kunnen voortaan dingen regelen die het makkelijker maken om aan het werk te gaan. Of om aan het werk te blijven. Voorbeeld: Tijdens stage word je op de werkplek vaak begeleid door iemand van het bedrijf en de stagedocent. Als je gaat werken, en je hebt nog (even) extra begeleiding nodig, kan de stagedocent niet altijd meer naar het bedrijf komen. Je gaat dan namelijk van school af. De stagedocent hoort bij de school. Als iemand anders die begeleiding moet overnemen, kan je aan de gemeente of UWV vragen hoe ze de begeleiding op je werkplek kunnen regelen.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 5.3 Ik heb al hulp
Bijvoorbeeld thuis bij je ouders:
□Nee □Ja, ik word geholpen door……………………………………………………………… Bij het maken van je huiswerk:
□Nee □Ja, ik word geholpen door………………………………………………………………
Bij het invullen van je vrije tijd:
□Nee □Ja, ik word geholpen door………………………………………………………………
Bij het zelfstandig wonen:
□Nee □Ja, ik word geholpen door………………………………………………………………
Bij het zoeken naar een baan:
□Nee □Ja, ik word geholpen door………………………………………………………………
Word je nog ergens anders bij geholpen:
□Nee □Ja, ik word geholpen door………………………………………………………………
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 5.4 Waar heb ik nog hulp bij nodig? Het moet voor de gemeente of UWV wel duidelijk zijn dat je hulp nodig hebt. En welke hulp je nodig hebt! Het is belangrijk dat je zelf kan aangeven waar jij ondersteuning in kan gebruiken. Dan kan de gemeente of UWV daar beter rekening mee houden.
Vul samen met je mentor of de stagedocent de lijst in die hieronder staat. Zet een kruisje bij de aandachtspunten waarvan jullie samen vinden dat jij hierbij nog begeleiding nodig hebt.
Persoonlijke ontwikkeling o Bevorderen van assertiviteit (op een goede manier opkomen voor jezelf) o Bevorderen van zelfbeheersing o Bewustmaken van non-verbale communicatie o Leren omgaan met kritiek o Leren omgaan met conflict(situaties) o Leren omgaan met stress(situaties) o Vergroten van zelfkennis o Anders, namelijk …………………………………………………………………………………… o Ontwikkeling werknemersvaardigheden o Verbeteren van werkhouding/werkritme o Verbeteren van werktempo o Leren werken in teamverband o Leren omgaan met gezag o Aanleren praktische werkzaamheden o Anders, namelijk ………………………………………………………………………………………. Stage- of Werkomgeving o Taakafbakening (en communicatie daarover met collega’s) o Introductie bij collega’s o Kennismaken met bedrijfscultuur o Bevorderen collegiale omgang o Anders, namelijk ……………………………………………………………………………………….
En als je minder presteert…
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Wanneer je begint met werken kan het zijn, ook al doe je nog zo goed je best, dat je minder presteert omdat je nog meer tijd nodig hebt om leren. Om te groeien in werknemer zijn. Soms kun je gewoon niet meer dan je nu al kan. Vaak gaat het om een zogenaamd “vertraagd handelingstempo”. Je werkgever kan toestemming krijgen jouw loon te betalen naar wat je nu kan en waard bent voor de werkgever. De werkgever zal je dan minder loon uit te betalen dan het wettelijk minimum(jeugd)loon. Let op! De werkgever krijgt niet zomaar toestemming. Daar zal een onderzoek aan vooraf gaan. Vaak weet de stagedocent of je begeleider van het bedrijf, hoe het komt dat je een “vertraagd handelingstempo” hebt. Dat is natuurlijk in je stageperiode al duidelijk geworden. Vul samen met je mentor, de stagedocent of de begeleider van het bedrijf waar je stage loopt de lijst in die hieronder staat. Het gaat hierbij om aandachtspunten op het gebied van werktempo. Zet een kruisje bij de aandachtspunten waarvan jullie samen vinden dat dit voor jou van toepassing is.
Te weinig energie en kan daarom alleen maar langzaam werken
Laat zich vaak afleiden door anderen of dingen die gebeuren in de omgeving en stopt daarom regelmatig met werken
Snapt uitleg niet meteen en heeft daarom herhaalde uitleg nodig
Vergeet wat is gezegd en heeft daarom herhaalde instructie nodig
Verminderde motoriek waardoor handmatige handelingen minder snel kunnen worden uitgevoerd
Kan minder dan één uur aaneengesloten geconcentreerd werken
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 5.5 Hulp van UWV
Vraag aan je ouders of verzorgers of je Wajong hebt of dat je in het verleden een brief hebt ontvangen van UWV. Kijk of er een naam en telefoonnummer op deze brief staat en vul deze gegevens hieronder in.
Of vraag aan je mentor of stagedocent je te helpen met het vinden van de gegevens van UWV en schrijf ze hieronder op. Misschien is op school al een contactpersoon van UWV bekend?
UWV Straat en huisnummer
Postcode en plaats
Naam contactpersoon
Telefoonnummer contactpersoon
Website Waar kan UWV Wajong bij helpen?
http://www.uwv.nl/particulieren/wajong/
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 5.6 Hulp van de gemeente
Vraag aan je mentor of stagedocent te helpen met het vinden van de gegevens van de gemeente waar je hulp kan vragen en schrijf ze hieronder op. Dit is vaak de gemeente waar je woont. Misschien is op school al een contactpersoon van deze gemeente bekend?
Gemeente Straat en huisnummer
Postcode en plaats
Naam contactpersoon
Telefoonnummer contactpersoon
Website
Zoek uit waar de gemeente je mee kan helpen?
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Les 5.7 En als je echt niet kunt werken…
Je kan alleen nog Wajong 2015 aanvragen bij UWV als je nu en in de toekomst geen mogelijkheden meer heeft om te werken. Op de site van UWV http://www.uwv.nl/particulieren/wajong/ kun je samen met je ouders of verzorgers onderstaande vragen beantwoorden voor een advies van UWV of je Wajong kan aanvragen: • • • •
Heb je werkervaring opgedaan? Werk je op dit moment? Denk je dat je zou kunnen werken, maar belemmert een ziekte of handicap je? Denk je dat je nu nog niet kunt werken maar in de komende jaren wel?
Als je een of meer vragen met 'ja' hebt beantwoord heb je volgens UWV waarschijnlijk geen recht op een Wajong uitkering. Het advies is dan dat je contact op neemt met de gemeente. Omdat je daar dan misschien hulp kan krijgen bij studie of werk.
Bespreek samen met je je ouders/verzorgers of het nodig is om Wajong 2015 aan te vragen. Wat is het antwoord? Ja, ik ga Wajong 2015 aanvragen omdat ……………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………..
Nee, ik ga geen Wajong 2015 aanvragen omdat ………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………..
Afsluiting
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Je bent nu aan het einde gekomen van je werkschrift MEEDOEN WERKT!
Dit werkschrift is van jou. Je hebt heel veel vragen moeten beantwoorden en opdrachten moeten uitvoeren. Je hebt daarbij hulp gekregen van anderen zoals je docent, ouders of verzorgers. Maar je hebt zelf het meeste werk moeten doen.
Door de vragen en opdrachten in dit werkschrift heb je kennis gemaakt met allerlei onderwerpen die belangrijk zijn voor werk. Als het goed is weet je nu welke baan je leuk vindt, wat je kan en wat je moet doen om na je schooltijd te gaan werken. Belangrijkste hierbij is vooral uit te gaan van je eigen kracht!! Verder heb je informatie verzameld die belangrijk is om eventueel hulp te krijgen bij het vinden en behouden van werk.
We hebben je ook een belangrijke boodschap willen meegeven: • Je haalt meer uit je werk dan alleen salaris • Werken is een zinvolle invulling van de dag • Met werken kun je een bijdrage leveren aan de samenleving • samen werken met collega’s is leuk En misschien wel het allerbelangrijkste: • met werken kun je meedoen op je eigen niveau en kun je eigen talenten aanspreken en ontwikkelen.
Als laatste willen we je een succesvolle arbeidstoekomst wensen en geven we je nog een allerlaatste opdracht: maak gebruik van je eigen kracht, want je
kunt meer dan je soms denkt!
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
4.Ondersteuningsmaatregelen
4.1 Studietoeslag De individuele studietoeslag is een toeslag voor studenten met een beperking. Deze regeling is afgeleid uit de ‘nieuwe Wajong’ (instroom na 2010). De gedachte hierbij is dat deze studenten door hun beperking niet of moeilijk een bijbaan kunnen hebben naast studie. Deze studenten kunnen een beroep doen op de gemeenten voor een studietoeslag.
De studietoeslag is er voor studenten die aan de volgende eisen voldoen: ü Minimaal 18 jaar oud; ü Ontvangt studiefinanciering of een bijdrage op grond van de Wet---tegemoetkoming--- onderwijsbijdrage-en-schoolkosten (WTOS); ü Heeft geen in aanmerking te nemen vermogen ü Is niet in staat om het minimumloon te verdienen De gemeenten mogen zelf bepalen of iemand in aanmerking komt voor de studietoeslag. 4.2 Loonkostensubsidie Iedereen die aan de slag gaat heeft recht op het minimumloon. Werkgevers kunnen voor nieuwe medewerkers met een arbeidsbeperking bij de gemeente loonkostensubsidie aanvragen. Gemeenten kunnen loonkostensubsidie inzetten voor mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Het gaat om mensen voor wie de gemeente verantwoordelijk is om hen te ondersteunen bij het vinden van werk. De loonkostensubsidie is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de vastgestelde met als maximum 70% van het wettelijk minimumloon.
Loonkostensubsidie is een subsidie aan de werkgever. Het biedt compensatie aan de werkgever voor het productieverlies dat hij lijdt als gevolg van het in dienst nemen van een werknemer met een arbeidsbeperking. Het biedt compensatie voor het brutoloon en de werkgeverslasten dat ligt tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer, met een maximum van 70% van het bruto wettelijk minimumloon vermeerderd met een vergoeding voor de werkgeverslasten. Loonkostensubsidie wordt nimmer aan een werknemer betaald.
4.3 Proefplaatsing Voordat de feitelijke dienstbetrekking wordt aangegaan met een werkgever, kunnen mensen tijdelijk onbeloond op de beoogde arbeidsplaats geplaatst worden. Tijdens deze plaatsing krijgen werkgever en werknemer een beeld van de productiviteit van de werknemer op de werkplek en van zijn of haar loonwaarde. Dat is van belang om de loonwaarde goed vast te stellen en de hoogte van de loonkostensubsidie te bepalen. Verder kan in deze periode worden bekeken of nog andere voorzieningen moeten worden ingezet. Een aantal leerlingen van het Praktijkonderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs die aan het werk gaan zullen niet direct het wettelijk minimumloon (Wml) kunnen verdienen. Bespreek met de gemeente of tijdens de stage van een leerling bij een werkgever, waarbij hij vervolgens (hopelijk) in dienst treedt, al bekeken kan worden wat de productiviteit van hem of haar op de – toekomstige – werkplek kan worden bepaald.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
4.4 Loonwaardebepaling De regionale Werkbedrijven moeten met het oog op een eenduidige regionale aanpak een keuze maken uit meerdere gevalideerde en gecertificeerde methodieken voor het bepalen van een loonwaarde. Met de informatie uit de Loonwaardegids kunnen gemeenten, UWV en sociale partners in de arbeidsmarktregio's een goed onderbouwde keuze maken voor de methodiek die regionaal gehanteerd wordt bij het bepalen van de loonwaarde op de werkplek. Arbeidsmarktregio’s moeten hun keuze schriftelijk aan het ministerie van SZW doorgeven.
De loonwaarde wordt periodiek her-bepaald. Voor mensen die op beschutte werk zijn aangewezen is de termijn van her-bepaling drie jaar. Voor mensen die daar niet op zijn aangewezen is de termijn één jaar.
Om te weten welke loonwaarde methodiek in de arbeidsmarktregio wordt toegepast van uw school, kunt u het beste contact opnemen met uw gemeente. Meer algemene informatie kunt u lezen op: http://www.samenvoordeklant.nl/actueel/nieuws/methodieken---voor---bepalen---loonwaarde---op---werkplek---gepubliceerd
4.5 No---riskpolis De regionale Werkbedrijven maken verder afspraken over een pakket van voorzieningen voor een uniforme dienstverlening onder andere werkgevers---dienstverlening, werkplekaanpassingen en de no-riskpolis. De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen bij het in dienst nemen van mensen met arbeidsbeperkingen. Het is een verzekering waarbij de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Dit is aan de orde bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt.
VNG en UWV hebben voor het jaar 2015 een afspraak gemaakt over de no-riskpolis voor de gemeentelijke doelgroep van de banenafspraak in het kader van de Participatiewet. Opname in het doelgroepenregister Banenafspraak is onder andere noodzakelijk om in aanmerking te komen voor de no-riskpolis 2015. Voor werkgevers betekent deze afspraak dat zij voor gemeentelijke kandidaten op een garantiebaan gebruik kunnen maken van een no-riskpolis die gelijk is aan de bestaande polis voor Wajongers.
Om te weten welke ondersteuningsmaatregelen kunnen worden ingezet als ondersteuning om een leerling aan het werk te helpen kun je het beste contact opnemen met uw gemeente en/of met UWV. Meer algemene informatie kunt u lezen op: http://www.divosa.nl/actueel/nieuws/no---riskpolis---2015---participatiewet
4.6 Persoonlijke ondersteuning door een jobcoach / begeleiding op de werkplek
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
In de Participatiewet is bepaald dat de aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling kan bestaan uit persoonlijke ondersteuning. Hierbij kan het gaan om ondersteuning op de werkplek door bijvoorbeeld een job-coach.
De job-coach is bedoeld voor iedereen die er moeite mee heeft om bij een nieuwe baan aan de slag te gaan. Een job-coach is iemand die de betrokkene helpt bij zijn werk. Hij gaat bijvoorbeeld mee kennismaken met het bedrijf en nieuwe collega’s, helpt met inwerken en houdt in de gaten of alles goed loopt. Daarnaast kan hij kijken of er aanpassingen en hulpmiddelen nodig zijn op de werkplek, en helpen met de aanvraag hiervan. De gemeente bepaalt óf en voor hoeveel uur een job-coach wordt ingezet. Er wordt regelmatig gekeken of de job-coach nog steeds noodzakelijk is en zo ja, voor hoeveel uur. Als iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, dan kan hij in ieder geval aanspraak maken op een job-coach. Staatsecretaris Klijnsma heeft inmiddels afspraken gemaakt met sociale partners en de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) over de mogelijkheid van één job-coach per bedrijf.
4.7 Uitkering: de bijstand, kostendelersnorm en tegenprestatie De bijstand is een vangnet voor mensen die niet in staat zijn om zelf te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. In de praktijk blijkt dat het voorkomt dat er binnen één huishouden meerdere bijstandsuitkeringen zijn toegekend, waardoor de totale inkomsten zo hoog worden dat daarmee een levensstandaard ontstaat waaruit meer kan worden betaald dan alleen de noodzakelijke kosten. Het verzamelinkomen kan zelfs hoger zijn dan het inkomen van een huishouden met een vergelijkbare samenstelling maar waarbij er slechts één kostwinner is die modaal verdient.
Volgens het kabinet motiveert een stapeling van uitkeringen niet om werk te gaan zoeken. Daarom wordt nu de kostendelersnorm geïntroduceerd. Met de kostendelersnorm wordt op een andere manier dan nu het geval is, rekening gehouden met de manier waarop mensen die een gezamenlijk huishouden voeren de bestaanskosten kunnen delen.
Kort gezegd betekent de kostendelersnorm dat als je een woning deelt met meer volwassenen, je bijstandsuitkering daarop wordt aangepast. Hoe meer personen van 21 jaar of ouder in je huis wonen, hoe lager de bijstandsuitkering. De wetgever gaat ervanuit dat als er meer personen in één woning wonen, zij de woonkosten en kosten voor levensonderhoud kunnen delen. Vandaar de kostendelersnorm. De kostendelersnorm geldt niet als er alleen kinderen onder 21 jaar of studerende kinderen bij u in huis wonen.
Aan iedereen die bijstand ontvangt wordt een significante tegenprestatie naar vermogen gevraagd. Wat onder significant wordt verstaan wordt door de gemeente bepaald.
Als algemene definitie geldt: het naar vermogen verrichten van door de Gemeente opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Het primaire doel van de tegenprestatie is ‘iets terugdoen voor het ontvangen van de uitkering’. Maar het is ook mooi meegenomen als andere doelen worden bereikt, zoals het opdoen van werknemersvaardigheden. De werkzaamheden die kunnen worden gedaan in het kader van de
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
tegenprestatie zijn onbetaalde, additioneel en maatschappelijk nuttig. Bovendien zijn de werkzaamheden nauwkeurig omschreven en afgestemd op de capaciteiten en mogelijkheden van betrokkene. Tot slot zijn de werkzaamheden beperkt in duur en omvang.
delersnorm r in een
Bijstandsnorm per persoon
Totale bijstandsnorm als alle personen bijstand ontvangen
70% 50% 43,33% 40% 38%
70% 100% 130% 160% 190%
De kostendelersnorm geldt ook voor huishoudens met meer dan 5 personen. De totale bijstandsnorm is 40% + (aantal leden huishouden) x 30%. De normhoogte per persoon is de totale bijstandsnorm gedeeld door aantal leden in een huishouden.
Meer informatie kunt u lezen op: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bijstand/vraag---en---antwoord/wat---is---de--- kostendelersnorm---in---de---bijstand.html
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
5.Wajong 2015 Zoals je in deze lesbrief hebt kunnen lezen is op 1 januari 2015 de Participatiewet ingegaan. Iedereen die kan en wil werken, maar het op de arbeidsmarkt niet redt zonder ondersteuning, valt onder de Participatiewet. Met deze wet wil het kabinet bereiken dat mensen met een ziekte of handicap die kunnen werken, sneller en gemakkelijker aan het werk gaan. Kreeg de leerling op jonge leeftijd een ziekte of handicap? En heeft de leerling nog mogelijkheden om te werken? Dan krijgt hij of zij voortaan ondersteuning van de gemeente bij het zoeken naar werk.
5.1 Aanvraag Wajong 2015 De leerling kan alleen nog recht op Wajong aanvragen krijgen bij UWV als hij of zij nu en in de toekomst geen mogelijkheden meer heeft om te werken. Een leerling heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, indien hij of zij: 1. Geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie; of 2. Niet over basale werknemersvaardigheden beschikt; of 3. Niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of 4. Niet ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur Als de ouders – of u als mentor of docent --- zich afvraagt of Wajong kan worden aangevraagd bij UWV? Verwijs de ouders of leerling dan naar de site van UWV: http://www.uwv.nl/particulieren/wajong/
Op deze site kunnen de ouders of leerling onderstaande vragen beantwoorden voor een advies van UWV of hij Wajong kan aanvragen: • Heeft u werkervaring opgedaan? • Werkt u op dit moment? • Denkt u dat u zou kunnen werken, maar belemmert een ziekte of handicap u? • Denkt u dat u nu nog niet kunt werken maar in de komende jaren wel? Als de ouders of leerling een of meer vragen met 'ja' hebben beantwoord heeft de leerling volgens UWV waarschijnlijk geen recht op een Wajong---uitkering. Het advies is dan dat de leerling contact op neemt met de gemeente. Omdat hij of zij misschien daar hulp kan krijgen bij studie of werk. Als de ouders of leerling alle vragen met 'nee' hebben beantwoord heeft de leerling volgens UWV waarschijnlijk geen mogelijkheden om te werken. De leerling kan dan misschien een Wajong---uitkering krijgen van UWV. De Wajong kan worden aangevraagd met het digitale aanvraagformulier Aanvraag Wajong op de site van UWV.
Jongeren die al Wajong hebben • Als een jongere Wajong heeft aangevraagd tussen 10 september 2014 en 1 januari 2015? En is de jongere vóór 2015 18 jaar geworden? Dan kan de jongere alleen een Wajong uitkering
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
•
•
krijgen als hij niet meer kan werken. De jongere krijgt geen hulp bij het vinden en behouden werk. Als een jongere vóór 10 september 2014 nieuwe Wajong heeft aangevraagd? En ‘nieuwe Wajong’ heeft? Dan betekent dat de jongere recht houdt op Wajong als de jongere aan de voorwaarden blijft voldoen. Als een jongere vóór 1 januari 2010 voor de eerste keer Wajong heeft aangevraagd? En de jongere krijgt een Wajong uitkering ? Dan valt de jongere onder de oude Wajong. Dan betekent dat de jongere recht houdt op Wajong als de jongere aan de voorwaarden blijft voldoen. In de periode tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2018 beoordeelt UWV of de jongere mogelijkheden heeft om te werken.
5.2 Stand van zaken Wajongnetwerken De Wajongnetwerken gaan vooralsnog door bij UWV tot en met schooljaar 2014-2015. Wetgeving bepaalt dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot re-integratie 18-minners bij UWV ligt. Momenteel staan de Wajongnetwerken op de agenda ter bespreking tussen ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV. Er zijn diverse scenario’s denkbaar.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
6.Tot Besluit Deze lesbrief is een moment opname bij de invoering van de Participatiewet die per januari 2015 is ingegaan. 2015 wordt een overgangsjaar waarbij alle transities en decentralisaties die in deze lesbrief worden genoemd in uitvoer zijn genomen. De komende maanden zullen gemeenten hun ervaringen hiermee opdoen, ervaringen die wellicht nog tot veranderingen kunnen leiden. Binnen de reikwijdte van dit project zullen beide landelijke verenigingen (LWV PRO en LECSO), er alles aan doen u zo goed mogelijk op de hoogte te houden. Hiervoor kunt u de informatie op de websites van de verenigingen volgen.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Nuttige websites voor informatie en advies www.samenvoordeklant.nl www.iederin.nl www.cedris.nl www.uwv.nl www.vng.nl http://www.divosa.nl/dossiers/participatiewet www.kennisdelenwajong.nl www.LECSO.nl http://www.hetkan.info www.praktijkonderwijs.nl https://www.movisie.nl/kennisdossiers/participatie---activering http://www.kcco.nl/ http://www.nji.nl/ http://www.mmm---mensenmetmogelijkheden.nl/ http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/participatiewet
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
COLOFON opdrachtgever Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid projectleiding Erik Rietkerk, Landelijk expertisecentrum Speciaal Onderwijs (LECSO) Arend Zondag, Vereniging Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs (LWV-PrO) teksten instrumenten Sjaak Verwer Jack Kerkhofs Paul Abma Freerk Steendam tekstredigering Bureau Woord&Tekst vormgeving Budelinc – solutions creatives website Webkracht
uitgave december 2015
N.B. De in dit handboek vermelde (subsidie)regelingen zijn niet in hun geheel opgenomen. Verder zijn deze aan veranderingen onderhevig. Daarom kunnen aan de tekst van dit handboek geen rechten worden ontleend.
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Bijlage 1 De participatiewet in vogelvlucht Uitgangspunten van de Participatiewet • Een wet voor iedereen met arbeidsvermogen • • •
Wajong uitsluitend toegankelijk voor jongeren die duurzaam geen mogelijkheid voor arbeidsparticipatie hebben Geen nieuwe instroom in de Wsw Nieuwe instrumenten: loonkostensubsidie en beschut werk
•
Vormen van regionale werkbedrijven
Doelgroepen gemeenten en UWV per 1---1---2015
Gemeenten Mensen onder de WWB ingestroomd. Nieuwe instroom: • mensen die voorheen in de Wajong instroomden • mensen die voorheen in de Wsw instroomden
UWV • Het zittend bestand Wajong • Mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, houden toegang tot de Wajong •
WAO/WIA, verandert niets
Zittend bestand Wajong • Blijft bij UWV • Herbeoordeling op arbeidsvermogen • •
Voor mensen met arbeidsvermogen: uitkeringsverlaging van 75% wml naar 70% wml per 1---1---2018 UWV verantwoordelijk voor re---integratie, krijgt e xtra m iddelen
•
Als wajongere baan verliest gelden huidige regels m.b.t. herleven wajongrechten
Instrumenten en voorzieningen Participatiewet geregeld via verordeningen gemeenten en afspraken regionale werkbedrijven
35 regionale Werkbedrijven • Doel: schakel tussen de werkgever en de mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag worden geholpen • Verankerd in de Participatiewet • Gemeenten hebben ‘lead’, samenwerking met UWV en sociale partners •
Belangrijk: goede samenwerking met onderwijs (VSO, PRO) en GGZ
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Wie behoort tot de doelgroep baanafspraak ? • Mensen die niet WML kunnen verdienen en onder de Participatiewet vallen
• • •
Huidige Wajongers Mensen met een Wsw---indicatie Mensen met een Wiw--- of ID---baan
• •
Voorrang bij plaatsing: Eerste jaren Wajongers en Wsw’ers (op de wachtlijst)
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Bijlage 2
Het Participatiewiel 2015 van Movisie
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Bijlage 3
Kamerbrief minister OCW ‘extra kansen creëren voor kwetsbare jongeren’ 12 december 2014
De minister van OCW schrijft in deze kamerbrief dat het kabinet de komende jaren fors investeert in de kwaliteit van het onderwijs. Zo krijgen jongeren betere kansen om kennis en vaardigheden te verwerven die de steeds meer veeleisende en dynamische arbeidsmarkt vragen. Voor een klein deel van de jongeren die tot de doelgroepen van het mbo behoren, brengt dit echter nieuwe uitdagingen met zich mee.
Het gaat om ongeveer 30.000 jongeren per jaar die vanwege een bijzondere thuissituatie, gedragsproblemen of specifieke leerbehoeften kwetsbaar zijn om uit te vallen zonder afgeronde opleiding of goed arbeidsperspectief. Zij bevinden zich op het snijvlak van onderwijs, arbeidsmarkt en (jeugd)zorg en hebben extra aandacht nodig om goed te worden voorbereid op de toenemende eisen die de samenleving, het onderwijs en de arbeidsmarkt aan hen stellen. De kern van de maatregelen in de brief is om voor kwetsbare jongeren de risico’s op uitval te beperken en de waarborgen voor passende begeleiding te versterken. Hierbij staat het belang van de jongere voorop en de regio centraal. In de brief schrijft de minister dat veel onderwijsinstellingen, gemeenten, zorgorganisaties en regionale werkbedrijven momenteel al hard werken om een succes te maken van de decentralisaties van passend onderwijs, de participatiewet en de jeugdzorg. Juist in deze lokale dynamiek liggen mogelijkheden om voor kwetsbare jongeren extra kansen te creëren door de overgangen tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, en de samenwerking met onder meer jeugdzorg te optimaliseren.
De maatregelen die de minister beschrijft in haar brief zijn er zodoende op gericht om: • Jongeren die geen startkwalificatie kunnen halen een zo goed mogelijk perspectief te bieden op duurzame arbeidsinzetbaarheid en maatschappelijke participatie. • Jongeren die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen, maar voortijdig dreigen uit te vallen, extra ruimte voor maatwerk en ondersteuning te bieden zodat zij hun startkwalificatie alsnog behalen.
Het beperken van de risico’s op uitval en het versterken van de waarborgen voor passende begeleiding werkt de minister in drie samenhangende pakketten met maatregelen nader uit: 1) Maatregelen voor het verbeteren van de aansluiting tussen vmbo, pro, vso en mbo. 2) Maatregelen om extra ruimte voor maatwerk te bieden in entreeopleidingen en op mbo 2---niveau. 3) Maatregelen voor een sluitend vangnet in de regio.
De volledige brief kun je downloaden via: http://www.rijksoverheid.nl/documenten---en--- publicaties/kamerstukken/2014/12/12/kamerbrief---over---extra---kansen---voor---jongeren---in---een---kwetsbare---positie.html
Werkschrift – MEEDOEN WERKT!
Bijlage 4
ESF 2014 – 2020 Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is het belangrijkste Europese middel om werkgelegenheid te ondersteunen, mensen aan werk te helpen en te zorgen voor eerlijker arbeidskansen voor alle EU---burgers.
De Europese Unie verdeelt ESF---subsidies over alle landen die lid zijn van de Unie. Nederland heeft van 2014 tot en met 2020 een bedrag van € 507 miljoen te besteden. Het ESF wordt in Nederland uitgevoerd door het Agentschap SZW, een onderdeel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Thema’s Nederland besteedt dat geld aan de volgende thema’s binnen het ESF---programma: ØØ Actieve inclusie: re---integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ØØ Actief en gezond ouder worden: het bevorderen van duurzame arbeidsinzet van werkenden.
Actieve inclusie ESF wordt bij dit thema ingezet om de jeugdwerkloosheid terug te dringen en om te investeren in de re---integratie van mensen met een arbeidsbeperking, werkloze 50---plussers, mensen zonder werk of uitkering waaronder (laagopgeleide) vrouwen. Onder dit thema valt ook het wegwerken van taalachterstand. Daarnaast gaat een deel van het ESF---geld naar (ex)leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Zij krijgen extra ondersteuning bij het behalen van een startkwalificatie en bij het vinden van een baan. Menukaart De menukaart is een menu van activiteiten waaruit de Scholen voor Praktijkonderwijs en de scholen voor Voortgezet Speciaal Onderwijs voor hun deelnemers activiteiten kunnen selecteren die in de regionale ESF---aanvraag kunnen worden opgenomen en een tegemoetkoming voor de gemaakte kosten ontvangen. De menukaart is een concretisering van de subsidiabele activiteit “Bevordering aansluiting tussen praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en arbeidsmarkt dan wel vervolgonderwijs”.
De menukaart kun je downloaden via : http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0CCEQFjAA&url=http%3A%2F%2Fwww.agentschapsz w.nl%2Fbinaries%2Fcontent%2Fassets%2Fpdf%2Fesf---2020---actieve---inclusie%2Fmenukaart---esf--- pro_vso_definitief_20_maart_2014.pdf&ei=nHrfVPfrB8TZPe73gagG&usg=AFQjCNHsN9u8N18TtlAUNhrEIn00LwZaQQ&sig2=93UJf dL6kTFlsR9oTHKSIw&bvm=bv.85970519,d.ZWU