Publicaties
Máxima Medisch Centrum onderzoek in andere tijdschriften Deze rubriek is samengesteld uit artikelen die aan de redactie zijn toegezonden door medewerkers van Máxima Medisch Centrum. Deze artikelen verschenen in andere tijdschriften dan het Medisch Journaal. De redactie behoudt zich het recht voor om per artikel steeds een kleine samenvatting van de inhoud te vermelden. Onderstaand overzicht betreft artikelen verschenen in de eerste helft van 2004.
Nitric oxide synthetic capacity in relation to dialysate temperature Beerenhout CH, Noris M, Kooman JP, Porrati F, Binda E, Morigi M, Bekers O, van der Sande FM, Todeschini M, Macconi D, Leunissen KM, Remuzzi G. Blood Purification 2004;22(2):203-209. Tijdens dialysebehandelingen is bloeddrukdaling een belangrijke complicatie. Bij eerder onderzoek is al naar voren gekomen, dat met het verlagen van de dialysaat-temperatuur deze bloeddrukdalingen deels kunnen worden voorkomen. In eerdere studies bleek dat nitric-oxide (NO), een vaatverwijder een rol speelt bij deze intradialytische hypotensie. De NO synthese lijkt temperatuurafhankelijk, reden om de relatie tussen dialysaat-temperatuur en NO verder te onderzoeken. Opzet: bij 12 dialysepatiënten werd bloed afgenomen tijdens een dialyse met een dialysaat-temperatuur van 37,5 ºC en tijdens zogenaamde koele dialyse (temperatuur ± 35,5 ºC). Gedurende de behandeling werd regelmatig de bloeddruk gemeten. Uit de bloedmonsters werd nadien de NO synthesecapaciteit bepaald. Resultaten: Tijdens dialyse met dialysaat-temperatuur van 37,5 ºC was er een toename van NO synthesecapaciteit, bij de koele dialyse was er geen verandering in NO synthesecapaciteit. Bij het gebruik van dialysaat op 37,5 ºC was er een afname in systolische bloeddruk, ook hier was er bij de koele dialyse geen verandering. Conclusie: Het optreden van intradialytische hypotensie lijkt deels samen te hangen met een toegenomen NO syntheseactiviteit. Het gebruik van dialysaat op lagere temperatuur lijkt hier voor te kunnen compenseren.
Noninvasive assessment of blood pressure variability in preterm infants Andriessen P, Schoffelen RL, Berendsen RC, de Beer NA, Oei SG, Wijn PF, Blanco CE Pediatr Res 2004; 55:220-223. Bij kritisch zieke pasgeborenen worden intra-arteriële navelkatheters gebruikt tijdens de intensieve zorgfase ter monitoring van bloeddruk. In dit artikel werd onderzocht of (slag-opslag) bloeddrukwaarden ook op een niet-invasieve manier betrouwbaar gemeten konden worden. Bij volwassenen is het namelijk mogelijk op een niet-invasieve manier bloeddruk te meten door middel van een Finapres apparaat. Finapres staat voor ‘FINger Arterial PRESsure’ en is door TNO (Biomedical instrumentation, Amsterdam, Nederland) ontwikkelt. Finapres meet continu op niet-invasieve wijze de bloeddruk aan de vinger en produceert een golfvorm die grote overeenkomsten vertoont met de perifere arteriële golf. Het principe van deze techniek is gebaseerd op servoplethysmometrie, gebruik makend van een ‘volume-clamp’-techniek. Een - in de opblaas-
Medisch Journaal, jaargang 33, no. 4
bare vingercuff ingebouwde -infrarode cel/sensor meet het bloedvolume van de vinger (plethysmografie). Veranderingen in bloedvolume worden opgevangen door continue aanpassingen van de cuffdruk door middel van een snelwerkend electropneumatisch systeem. Een gecomputeriseerd feedbacksysteem compenseert continu de intra-arteriële druk zodanig dat het drukverval over de arteriële wand (de transmurale druk) nul is. Bij een transmurale druk van nul wordt aangenomen dat de cuffdruk gelijk is aan de intra-arteriële druk. De cuff van de Finapres wordt normaliter aangebracht om de middelste phalanx van de middel- of ringvinger. Doordat er geen maat bestaat voor een babyvinger werd de kleinste (volwassen maat) cuff om de pols van het kind bevestigd. De hiermee verkregen waarden werden vergeleken met intra-arteriële bloeddrukwaarden bij pasgeborenen die ten behoeve van de intensieve zorg gekatheteriseerd waren. Uit de resultaten bleek dat de volwassen vingercuff een goede pasvorm had voor de pols van prematuur geboren kinderen met een gewicht tussen de 1000 en 2500 gram. De absolute waarden van de bloeddruk gemeten met de Finapres weken aanzienlijk af van de intra-arterieel gemeten bloeddruk. De Finapres gaf echter goed vergelijkbare resultaten ten opzichte van de intra-arteriële metingen wat betreft het meten van veranderingen in bloeddruk. Dit biedt perspectief om de baroreceptor reflex gevoeligheid (verandering hartritme t.o.v. bloeddruk, eenheid: ms/mmHg) betrouwbaar op niet-invasieve wijze te meten tijdens houdingsveranderingen bij pasgeborenen.
Some cases demonstrating the clinical usefulness of therapeutic drug monitoring in thiopurine-treated inflammatory bowel disease patients Gilissen LPL, Derijks LJJ, Bos LP, Verhoeven HMJM, Bus PJ, Hooymans PM, Engels LGJB Eur J Gastroenterol Hepatol 2004;16:705-710. Thiopurines azathioprine (AZA) en 6-mercaptopurine (6-MP) zijn effectieve middelen bij steroïdafhankelijke en steroïdresistente patiënten met inflammatoire darmziekten. Metabolietspiegels van thiopurines variëren enorm, onder andere als gevolg van een genetisch polymorfisme van thiopurine Smethyl transferase (TPMT). ‘Therapeutic drug monitoring’ (TDM) is een concept dat de effectiviteit van geneesmiddelen mogelijk kan verbeteren, terwijl het toxiciteit juist kan voorkomen. In ons artikel wordt een vijftal patiëntcasus besproken dat het nut van TDM bij deze patiëntpopulatie illustreert. Achtereenvolgens passeren enkele patiënten met leverenzymafwijkingen en myelotoxiciteit ten gevolge van afwijkende metabolietspiegels de revue en wordt de behandeling besproken. Daarnaast wordt aandacht besteed aan ‘non-compliance’. Deze serie casus laat zien dat TDM de effectiviteit en veiligheid van thiopurines mogelijk kan verbeteren.
179
Sports-related flow limitations in the iliac arteries in endurance athletes: aetiology, diagnosis, treatment and future developments Bender MH, Schep G, De Vries WR, Hoogeveen AR, Wijn PF
terd. Dementen zijn veel vaker dan gedacht in staat om een uitspraak te doen over hun kwaliteit van leven: ‘Not knowing where I am, does not mean that I don't know what I like’. Geheugenpoli's zijn niet alleen voor de patiënt belangrijk, maar ook voor diens zorgsysteem.
Sports Med 2004; 34: 427-442.
External cephalic version: a safe procedure? A systematic review of version-related risks Collaris RJ, Oei SG
De auteurs beschrijven hun ervaringen met de sportgerelateerde flowbeperkingen in de iliacale arteriën bij topsporters. Deze flowbeperkingen kunnen veroorzaakt worden door vernauwingen van het vaatlumen ten gevolge van endofibrotische verdikking van de intima, dan wel door afknikken van deze vaten. De specifieke diagnostische tests en mogelijke operatietechnieken worden nader uitgewerkt. Het betreft een aandoening die in de huidige (sport-)medische wereld nog onvoldoende belicht is, omdat een vasculaire oorzaak van klachten bij deze gezonde atleten nauwelijks wordt vermoed.
Restrictive use of immunosuppressive treatment in patients with idiopathic membranous nephropathy: high renal survival in a large patient cohort du Buf-Vereijken PW, Feith GW, Hollander D, Gerlag PG, Wirtz JJ, Noordzij TC, Wetzels JF; Membranous Nephropathy Study Group QJM 2004; 97: 353-360. Immunosuppressieve therapie gegeven in een vroeg stadium van de idiopathische membraneuze glomerulonefritis verlengt de periode tot aan de start van de dialyse (overleving nierfunctie). Men kan deze (niet onschuldige therapie: prednison en cyclofosfamide gedurende een jaar) aan alle patiënten geven. In dit artikel echter werd de hypothese onderzocht of het niet mogelijk is alleen de high-riskpatiënten zo te behandelen. Als high-riskpatiënten werden diegenen beschouwd die een progressieve nierfunctiedaling hadden of een ernstig nefrotisch syndroom. Vanaf 1988 werd de strategie om alleen de high-riskpatiënten met langdurige immunosuppressie te behandelen in de regio Nijmegen gevolgd. Een cohort van 69 patiënten met een serumcreatinine van < 135 micromol/l, een proteïnurie van > 3,0 g/l en een serumalbumine van < 30 g/l op het tijdstip van de nierbiopsie werd onderzocht. De gemiddelde leeftijd was 51 jaar, het serumcreatinine 90 micromol/l, serumalbumine 23 g/l en de proteïnurie was gemiddeld 6,7 g/l. De gemiddelde follow-up was 5,5 jaar. 33 Patiënten (48%) kregen de immunosuppressieve therapie, hoofdzakelijk wegens achteruitgang van de nierfunctie (n=24). Op het eind van de follow-upperiode waren 22 patiënten (32%) in complete remissie, 24 (35%) in partiele remissie, 15 (22%) hadden nog een nefrotisch syndroom en 1 (1,4%) had nog een geringe proteïnurie. Zes (8,7%) patiënten waren aan de dialyse en een patiënt (1,4%) stierf aan blaascarcinoom en gevolge van de cyclofosfamide therapie. De patiëntenoverleving was na 5 en 7 jaren nog 100%. De overleving van de nierfunctie was na 5 jaar 94% en na 7 jaar 88%. Concluderend kan gezegd worden dat bij patiënten met een idiopathische membraneuze glomerulonefritis een terughoudend gebruik van immunosuppressieve therapie leidt tot een goede prognose voor patiënt en nier, terwijl toch in de meer dan de helft van de patiënten blootstelling aan immunosuppressie kan worden voorkomen.
Professie - Bijeenkomsten - De toekomst van de geheugenpoli - Geheugenpoli en dementie, Amersfoort 2004 Chatrou M De psycholoog 2004; 39: 278-279. Sinds 1986 zijn er in Nederland geheugenpoli's. In 2050 zijn er 400.000 Alzheimerpatiënten te verwachten. Zowel de diagnose als de zorg vraagt om een multidisciplinaire aanpak. De kwaliteit van medische en psychologische meetinstrumenten laat veel te wensen over, maar is de laatste jaren sterk verbe-
180
Acta Obstet Gynecol Scand 2004;83:511-518. Doel van deze review was het bepalen van de risico’s van uitwendige versie van een kind in stuitligging (ECV). Er werd een systematisch overzicht uitgevoerd van 44 onderzoeken van 1990 tot 2002 waarin de risico’s werden vermeld van ECV met in totaal 7377 patiënten. De meest gerapporteerde complicatie is een voorbijgaande CTG afwijking (5,7%). Persisterende pathologische CTG bevindingen (0,37%) en vaginaal bloedverlies zijn zeldzaam (0,47%). Abruptio placentae werd nog minder vaak gerapporteerd (0,12%). Spoedkeizersnedes werden verricht in 0,43% van de gevallen. De perinatale sterfte bedroeg 0,16%. Geconcludeerd wordt dat uitwendige stuitversie een veilige procedure lijkt te zijn.
Laparoscopische spondylodese van L4-L5 en L5-S1 van Erp WFM, Geukers ChWGM Ned Tijdschr Heelkd 2004;13:49-52. Bij een discopathie op het niveau van L4-L5 en L5-S1 is laparoscopische spondylodese een goede methode gebleken om met behulp van een titaniumimplantaat de stabiliteit van de wervelkolom te herstellen. De voordelen van laparoscopie versus laparotomie spelen een belangrijke rol: kleine wonden, gering infectierisico, weinig bloedverlies, snelle mobilisatie leidend tot kort ziekenhuisverblijf en snel hervatten van de dagelijkse bezigheden. Tussen september 1995 en januari 2000 ondergingen 50 patiënten een laparoscopische spondylodese. De resultaten waren goed: 40 patiënten hadden geen of weinig klachten, bij 5 patiënten waren de klachten onveranderd en bij 5 patiënten was het resultaat slechter. Deze laatste groep patiënten onderging een tweede ingreep, een dorsale spondylodese. De resultaten komen overeen met de bevindingen in de literatuur. Er waren weinig complicaties. Driemaal werd geconverteerd vanwege een bloeding van de grote vaten, alle op het niveau van L4-L5.
Pharmacokinetics of 6-mercaptopurine in patients with inflammatory bowel disease: implications for therapy Derijks LJJ, Gilissen LPL, Engels LGJB, Bos LP, Bus PJ, Lohman JJHM, Curvers WL, Van Deventer SJH, Hommes DW, Hooymans PM Ther Drug Monit 2004; 26: 311-318. Prospectieve farmacokinetische studies met 6-mercaptopurine (6-MP) bij patiënten met inflammatoire darmziekten (IBD) ontbreken. Dientengevolge worden tegenstrijdige aanbevelingen gedaan voor het meten van metabolietspiegels in de dagelijkse praktijk. Daarom hebben wij de farmacokinetiek van 6-MP bestudeerd, alsmede de invloed van het genetisch polymorfisme van thiopurine S-methyltransferase (TPMT), een belangrijk enzym in het metabolisme van 6-MP. We hebben 6-thioguaninenucleotiden (6-TGN) en 6-methylmercaptopurineribonucleotiden (6-MMPR) spiegels gemeten in de rode bloedcel (RBC) bij 30 IBD patiënten 1, 2, 4 en 8 weken na het starten met 6-MP, 50 mg eenmaal daags. Primaire eindpunten waren gemiddelde 6-TGN en 6-MMPR spiegels (+/- 95% betrouwbaarheidsinterval, BI95%) en hun correlatie met TPMT genotype, 6-MP dosering, myelotoxiciteit, hepatotoxiciteit, pancreatotoxiciteit en effectiviteit gedurende de onderzoeksperiode van 8 weken. Steady state concentraties werden bereikt na 4 weken, hetgeen wijst op een halfwaardetijd van ongeveer 5 dagen voor zowel
Medisch Journaal, jaargang 33, no. 4
6-TGN als 6-MMPR; deze concentraties waren respectievelijk 368 (BI95% 284-452) en 2837 (BI95% 2101-3573) picomol/8x108 RBCs. Er bestond grote interindividuele variatie in beide metabolietspiegels op alle meetpunten. TPMT genotype correleerde met 6-TGN spiegels (0.576, P < 0.01) en patiënten met mutant allelen hadden een relatief risico van 12,0 (BI95% 1.7-92.3) voor het ontwikkelen van leukopenie. 6-TGN spiegels >250 picomol/8x108 RBCs leken gecorreleerd met effectiviteit en spiegels >500 picomol/8x108 RBCs met myelotoxiciteit. 6-MMPR spiegels correleerden noch met hepatotoxiciteit, noch met pancreatotoxiciteit. Onze resultaten pleiten sterk voor ‘therapeutic drug monitoring’ bij IBD patiënten die worden behandeld met thiopurines. Prospectieve trials zijn nodig om onze suggesties te valideren.
Blood Lipids: a shortcut from hostility to CHD? Donker FJS en Breteler MHM Psychology & Health 2004; 19: 197-213. In het artikel wordt op zoek gegaan naar associaties tussen enerzijds de emotiehostiliteit en anderzijds de lipiden in het bloed (bloedvetten) bij een groep cardiologische patiënten (N=212) uit ons ziekenhuis die ofwel recentelijk een myocardinfarct hadden doorgemaakt, ofwel recentelijk een CABG dan wel een PTCA hadden ondergaan; het betrof een groep van uitsluitend mannen met een gemiddelde leeftijd van 55 jaar. Het totale cholesterol (TC), alsook HDL, LDL en Triglycerideconcentraties werden bepaald. Daarnaast werd een viertal factoren gemeten welke in eerder onderzoek (Donker, Breteler & vd Staak, 2000) het begrip hostiliteit in onderlinge samenhang goed bleken te benaderen, te weten negatieve affectiviteit (NA), ingehouden boosheid (AI), het uiten van boosheid (AO) en Coping. De data werden geanalyseerd met behulp van variantieanalyse en multiple regressie analyse, uitgevoerd in SPSS. De resultaten geven aan dat het effect van hostiliteit op de verschillende bloedvetten wordt gemedieerd door zulke verschillende factoren als de Body Mass Index (BMI), socioeconomische status (SES), de Linker Ventrikel Ejectie Fractie (LVEF) en leeftijd, daarmee aansluitend bij de courante onderzoeksliteratuur in deze, waarin ook slechts zwakke relaties bleken te bestaan tussen hostiliteit en bloedvetten. Meer directe unilineaire relaties tussen bloedvetten en hostiliteit worden echter wel gezien in subgroepen binnen de steekproef van sterk vitaal uitgeputte patiënten, die bovendien hoog op de zogenaamde type A persoonlijkheidsfactor scoorden. Hierin was met name opvallend dat het uiten van boosheid sterk is geassocieerd met de concentratie triglyceriden, daarmee een extra argument opleverend tegen de populaire gedachte dat het onder alle omstandigheden en voor iedereen zinvol zou zijn om emoties te uiten. Een verhoogde concentratie triglyceriden, immers, wordt meer en meer erkend als een belangrijke indicatie van een cluster van metabole ziektes (metabolic syndrome) met als gezamenlijk kenmerk een verhoogd cardiovasculair risico.
Effects of transfusion with red cells filtered to remove leucocytes: randomized controlled trial in patients undergoing major surgery van Hilten JA, van de Watering LM, van Bockel JH, van de Velde CJ, Kievit J, Brand R, van den Hout WB, Geelkerken RH, Roumen RM, Wesselink RM, Koopman-van Gemert AW, Koning J, Brand A BMJ 2004 May 29;328(7451):1281. Epub 2004 May 13. In dit onderzoek wordt het effect van al of niet leukocytenvrije transfusies vergeleken bij patiënten die grotere chirurgische ingrepen ondergaan. Het betrof hier een multicenter prospectief gerandomiseerde dubbelblinde trial waaraan 19 ziekenhuizen, waaronder o.a. Máxima Medisch Centrum (locatie Veldhoven), deelnamen. Er waren 1051 evalueerbare patiënten, waaronder 79 patiënten met een gebarsten aneurysma, 412 patiënten die electieve aneurysma chirurgie ondergingen en 560 patiënten die grotere Medisch Journaal, jaargang 33, no. 4
gastro-intestinale chirurgie ondergingen. De belangrijkste eindpunten waren mortaliteit en opnameduur op de intensive care. Secundaire eindpunten waren het optreden van multiorgaan falen, infecties en ziekenhuisopname. Tussen de patiënten die wel of geen gefilterde bloedtransfusie kregen, werd geen verschil gevonden ten aanzien van de mortaliteit en gemiddelde intensive care opnameduur. De patiënten die gefilterde packed cells ontvingen hadden wel een significant kortere ziekenhuisopname en de incidentie van multi-orgaan falen was 30% minder in deze groep. Er bestond geen verschil t.a.v. het ontstaan van infecties. De auteurs concluderen dan ook dat het toepassen van leukocytenvrije bloedtransfusies zinvol is bij patiënten die grotere chirurgie ondergaan, met name om de incidentie van het postoperatieve multi-orgaan falen te verminderen. Overigens moest de studie voortijdig worden beëindigd, wegens het feit dat om politieke redenen reeds was besloten dat voortaan nog uitsluitend leukocytenvrije bloedtransfusies mochten worden gegeven.
Comorbidity has negligible impact on treatment and complications but influences survival in breast cancer patients Houterman S, Janssen-Heijnen ML, Verheij CD, Louwman WJ, Vreugdenhil G, van der Sangen MJ, Coebergh JW Br J Cancer 2004; 90: 2332-2337. In deze studie onderzochten de auteurs in hoeverre leeftijd en serieuze comorbiditeit een effect heeft op de behandelingsbeslissingen van de medici, het optreden van complicaties en uiteindelijk overlijden bij borstkankerpatiënten. Bij patiënten boven de tachtig was er in 70% van de gevallen sprake van ernstige comorbiditeit. Complicaties leken niet gerelateerd aan de comorbiditeit zelf, terwijl de uiteindelijke overleving hiermee wel samenhing. Vast staat dat oudere patiënten met borstkanker en ernstige comorbiditeit niet wezenlijk anders werden behandeld dan diegenen zonder een dergelijke bijkomende ziekte. Wel was de prognose (uiteraard) slechter.
Pseudoaneurysm of the popliteal artery after anterior cruciate ligament reconstruction with bicortical tibial screw fixation Janssen RP, Scheltinga MR, Sala HA Arthroscopy. 2004;20: E4-6. Dit artikel werd ook gepubliceerd in Medisch Journaal: 2004; 33: 20-22.
Bluish-grey pigmentation of fingernails, gingiva, teeth and peri-oral region Minocycline Herbers AH, Gerlag PG Neth J Med 2004; 62(2):58, 65. Dit artikel werd ook gepubliceerd in Medisch Journaal: 2004; 33: 34-36.
Recurrence rate of pre-eclampsia in women with throm-bophilia influenced by low-molecular-weight heparin treatment? Kalk JJ, Huisjes AJ, de Groot CJ, van Beek E, van Pampus MG, Spaanderman ME, van Eyck J, Oei SG, Bezemer PD, de Vries JI Neth J Med 2004;62:83-87. Het doel van deze studie was tweeledig: 1. Het bepalen van de herhalingskans van preëclampsie bij vrouwen met preëclampsie vóór 34 weken in de voorgeschiedenis en trombofilie. 2. Het effect onderzoeken van laagmoleculair-gewicht-heparine (LMWH) op de zwangerschapsuitkomst. In een multicenter retrospectief onderzoek werden opeenvolgende zwangerschappen van vrouwen met preëclampsie vóór 34 weken en trombofilie in de voorgeschiedenis geanalyseerd.
181
Van de 58 vrouwen kregen er 26 LMWH en aspirine (ASA), 22 vrouwen kregen alleen ASA en de rest geen medicatie (n=10) in volgende zwangerschap. Bij acht vrouwen die behandeld waren met LMWH en ASA en bij 16 vrouwen die alleen ASA of geen medicatie hadden gekregen trad opnieuw preëclampsie op (OR 0,55, 95% CI 0,15-1,31). Er waren geen significante verschillen in geboortegewicht of zwangerschapsduur tussen beide groepen. De auteurs concludeerden dat het herhalingsrisico op preeclampsie bij vrouwen met trombofilie hoog is. Er was geen significant positief effect van de behandeling met LMWH. Een multicenter onderzoek, het zogenaamde ‘FRUIT’ onderzoek, is naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek van start gegaan.
Diagnose in beeld (184). Twee vrouwen met pijnlijke strengen na okselklierverwijdering de Kroon KE, Roumen RM Ned Tijdschr Geneeskd 2004; 148: 729. De auteurs beschrijven enkele patiënten die na een okselklierverwijdering (enkelvoudig of volledig klierpakket) functiebeperkingen ontwikkelen ten gevolg van strengvorming. Deze strengen blijken te bestaan uit getromboseerde lymfbanen, die na fibrosering leiden tot weefselretractie en uiteindelijk functiebeperking van zowel de schouder als elleboog.
Beat-to-beat detection of fetal heart rate: Doppler ultrasound cardiotocography compared to direct ECG cardiotocography in time and frequency domain Peters CHL, ten Broeke EDM, Andriessen P, Vermeulen B, Berendsen RCM, Wijn PFF, Oei SG Physiol Meas 25 (2004) 585-593. Om spectrale informatie over het foetale hartritme te verkrijgen in vroegere zwangerschapsstadia dan de bevalling, is een algoritme ontwikkeld. Met behulp van dit algoritme kan het foetale hartritme op een slag-op-slag basis bepaald worden uit Dopplerecho cardiotocografie signalen. Het met behulp van dit algoritme bepaalde foetale hartritme is vergeleken met het hartritme bepaald aan de hand van het directe foetale ECG, gemeten met een scalpelektrode. Vergelijking van hartritmes heeft zowel in het tijdsdomein als het frequentiedomein plaatsgevonden. In het tijdsdomein correleren de resultaten verkregen met beide methodes goed (correlatie coëfficiënt = 0.977 (p < 0.001)), in het frequentiedomein correleren de resultaten nog beter (correlatie coëfficiënt = 0.991 (p < 0.001)). Op basis van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat met behulp van het beschreven algoritme waardevolle spectrale informatie verkregen kan worden over het foetale hartritme in vroegere zwangerschapsstadia dan de bevalling.
Influence of preanalytical factors on the Immulite intact parathyroid hormone assay Scharnhorst V, Valkenburg J, Vosters C, Vader HL Clin Chem 2004; 50: 974-975. De preanalytische factoren die de concentratie van het parathyroïdhormoon (PTH) bepalen zijn onvoldoende bekend. Onduidelijk is of de in EDTA-plasma gemeten concentraties gelijk zijn aan de in serum gemeten concentraties. Ook wordt nogal wisselend gerapporteerd over de stabiliteit na afname. Verder is er in de verschillende assays sprake van een verschillende mate van kruisreactie met biologisch inactieve afbraakproducten, die weer verschillende stabiliteit in vitro vertonen. In materiaal verkregen van 137 vrijwilligers werd onderzoek gedaan naar bovenstaande factoren. Referentie-intervallen werden berekend voor afnamen onder verschillende condities. Geconcludeerd werd dat binnen één laboratorium PTH slechts in eenduidig materiaal afgenomen dient te worden en dat de analyse zo snel mogelijk na bloedafname dient plaats te vinden.
182
Living-related transplantation of an ectopic pelvic kidney Stroosma OB, Scheltinga MRM (commentaar) Transplantation 2004; 77(6): 803. In een recent artikel in Transplantation1 wordt de succesvolle transplantatie van een ectopische bekkennier, afkomstig van een levende donor, beschreven. In een uitgenodigd commentaar bespreken wij dat nieren met een anatomische variatie een kleine maar welkome bron van organen voor transplantatie zijn in deze tijden van (progressieve) schaarste. Wel moet, bij levende donatie, de gezondheid van de donor altijd voorop staan. De nier met de minste risico’s op pathologie blijft daarom in situ, en vanwege de grote variatie in anatomie van de vasculatuur en urinewegen, kenmerkend voor congenitaal afwijkende nieren, is uitgebreid preoperatief beeldvormend onderzoek noodzakelijk als goede voorbereiding op een dergelijke ingreep. 1. Grogan EL, Nylander WA, Shaffer D. Living-related transplantation of an ectopic pelvic kidney. Transplantation 2004; 77(6): 953.
Haemophilus influenzae meningitis ondanks volledige vaccinatie Struis NC, Weemaes CMR, van Gent R Tijdschr Kindergeneeskd 2004; 72 (2): 58-60. Haemophilus influenzae (Hib) en Streptococcus pneumoniae kunnen invasieve infecties veroorzaken. Sinds de introductie van de vaccinatie tegen Hib is een sterke daling van het aantal infecties opgetreden. Echter, ondanks volledige vaccinatie kunnen toch ernstige infecties optreden. Nader onderzoek naar een onderliggende oorzaak is dan aangewezen. Ook tegen Streptococcus pneumoniae is momenteel een conjugaatvaccin beschikbaar. Dit artikel beschrijft een patiënte, die een Hib meningitis doormaakte ondanks volledige vaccinatie en de immunologische follow up gedurende anderhalf jaar na boostervaccinaties en vaccinatie met heptavalent geconjugeerd pneumococcenvaccin.
Geen nut van adhesiolyse tijdens diagnostische laparoscopie bij patiënten met chronische buikpijn en adhesies; een dubbelblinde, gerandomiseerde, multicentrische trial Swank DJ, Swank-Bordewijk SCG, Hop WCJ, van Erp WFM, Janssen IMC, Bonjer HJ, Jeekel J Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148: 23-27. Doel van dit dubbelblind. gerandomiseerd, multicentrisch onderzoek was te bepalen of laparoscopische adhesiolyse leidt tot vermindering van pijn en verbetering van kwaliteit van leven bij patiënten met adhesies en chronische pijn. Patiënten met chronische buikpijn, verondersteld als gevolg van adhesies, ondergingen een diagnostische laparoscopie. Indien adhesies werden bevestigd, werd de patiënt gerandomiseerd tussen therapeutische adhesiolyse of geen behandeling. De uitkomst van de randomisatie was alleen bekend bij de chirurgen en niet bij de patiënten, evenmin als bij de artsen die waren betrokken bij de follow-up en het beheer van de pijnscores. 3, 6 en 12 maanden na de operatie werd de pijn met een visueel-analoge schaal (VAS), de pijnverandering en het medicijngebruik gemeten. Na 6 en 12 maanden werd ook een kwaliteit-van-levenscore bepaald. Van 116 geïncludeerde patiënten werden er 100 gerandomiseerd voor laparoscopische adhesiolyse (52) of geen behandeling (48). De behandelgroep bestond uit 7 mannen en 45 vrouwen; de gemiddelde leeftijd was 45,4 jaar (SD: 14,5). De controlegroep bestond uit 6 mannen en 42 vrouwen; de gemiddelde leeftijd was 47,8 jaar (SD: 12,3). In beide groepen was er een statistisch significante pijnvermindering en verbetering van kwaliteit van leven. Het verschil tussen beide groepen was niet statistisch significant. De auteurs concludeerden dat een jaar na laparoscopische adhesiolyse wegens chronische buikpijn de pijn verminderd was en de kwaliteit van leven verbeterd, maar het resultaat was niet beter dan na uitsluitend diagnostische laparoscopie. Medisch Journaal, jaargang 33, no. 4
Huildagboek bij zuigelingen; een nuttig hulpmiddel om onderscheid te maken tussen normaal en excessief huilgedrag Tjon A Ten WE Ned Tijdschr Geneeskd 2004; 148: 257-260. Drie zuigelingen, die volgens hun ouders excessief huilden, worden beschreven. Door middel van een huildagboek werd duidelijk dat slechts één van de zuigelingen voldeed aan de criteria van een huilbaby. Het tweede kind had een normaal huilpatroon en haar moeder werd gerustgesteld. Het derde kind bleek een leverziekte te hebben, hetgeen niet duidelijk werd uit de anamnese en het lichamelijk onderzoek. De gegevens uit het huildagboek waren echter reden tot verder onderzoek. Geadviseerd wordt om van alle kinderen, waarvan de ouders klagen dat hun kind excessief huilt, een huildagboek bij te houden. Registratie gedurende één week is voldoende. Als er geen sprake is van een lichamelijke aandoening, dan zijn uitleg van het normale huilgedrag van zuigelingen, rust en regelmaat de belangrijkste maatregelen om het huilen te reduceren.
Incidence and outcome of surgical repair of Spigelian hernia Vos DI, Scheltinga MR British Journal of Surgery 2004; 91: 640-644. De hernia Spigeli ontwikkelt zich door een defect in de fascie van Spigel, gelegen tussen de buikspieren. Algemeen wordt deze hernia als zeldzaam beschouwd, maar waarschijnlijk is er sprake van onderdiagnostiek. Retrospectief werden alle patiënten (N=25), die de laatste 22 jaar in Máxima Medisch Centrum aan een hernia Spigeli werden geopereerd, geëvalueerd. De voornaamste symptomen waren een wisselend aanwezige zwelling (88%) en houdingsafhankelijke pijn (64%). Een kwart van de patiënten had een andere hernia in de voorgeschiedenis. Twee keer werd een beklemde hernia Spigeli met incarceratie van de dunne darm, waarvoor spoedlaparotomie gezien. De follow-up bedroeg gemiddeld 6,1 jaar en liet één vroeg recidief zien. Wij concluderen dat de hernia Spigeli regelmatig voorkomt en chirurgische interventie vereist wegens de kans op incarceratie. Operatieve therapie is eenvoudig en de lange termijnresultaten zijn uitstekend.
Medisch Journaal, jaargang 33, no. 4
The spectrum of cranial ultrasound and magnetic resonance imaging abnormalities in congenital cytomegalovirus infection de Vries LS, Gunardi H, Barth PG, Bok LA, VerboonMaciolek MA, Groenendaal F Neuropediatrics 2004; 35: 113-119. Congenitale cytomegalovirus (CMV) infectie kan ernstige neurologische complicaties en/of (progressieve) sensoneurale doofheid veroorzaken. Neonatale beeldvorming bestaat voornamelijk uit echo-encefalografie en schedel-CT. De additionele waarde van MRI bij congenitale CMV infecties werd bestudeerd. De 11 bestudeerde kinderen hadden een zwangerschapsduur tussen de 34 en 41 weken en een geboortewicht tussen de 1000 en 2780 gram. Alle kinderen op twee na, presenteerden zich bij de geboorte met microcefalie en icterus. Echo-encefalografie liet periventriculaire calcificaties en/of lenticulostriatale vaculopathie geassocieerd met milde tot matige ventriculaire dilatatie zien bij 10 van de 11 kinderen. Periventriculaire (pseudo) cysten werden bij 6 kinderen gezien, waarvan 4 occipitaal, 3 temporaal en 1 fronto-parietaal aanwezig waren. BAEP was afwijkend bij 7 van de 9 onderzochte kinderen. Vier kinderen overleden in de neonatale periode, 4 ontwikkelden ernstige neurologische complicaties, geassocieerd met epilepsie en 3 waren doof. Drie kinderen waren te jong voor follow-up onderzoek, waarvan twee ernstige gehoorsproblemen hadden. MRI liet additionele informatie zien bij 6 van de 8 kinderen; met name geassocieerde polymicrogyrie (4), hippocampale dysplasie (3) en cerebellaire hypoplasie (4). Calcificaties werden beter met echo gezien. Gecombineerd onderzoek van echo en MRI wordt geadviseerd bij congenitale CMV in plaats van CT, zoals nog steeds in de literatuur wordt geadviseerd.
Determinants of prognosis in breast cancer patients with tumor involvement of the skin (pT4b) Wieland AW, Louwman MW, Voogd AC, van Beek MW, Vreugdenhil G, Roumen RM Breast J. 2004;10:123-128. Dit artikel werd ook gepubliceerd in Medisch Journaal: 2001; 31: 71-74.
183