Risicofactoren voor kindermishandeling: Verschillen tussen etnische groepen Een studie naar etnische verschillen in Nederland in het voorkomen en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling
Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam
Naam: N. van Baar Studentnummer: 10793097
Beoordelaar: C.E. van der Put Tweede beoordelaar: M. Assink
Amsterdam, augustus 2015
Inhoudsopgave
Samenvatting
2
Inleiding
3
Methode
8
Participanten
8
Instrumenten
10
Uitkomstmaat kindermishandeling
11
Analyses
12
Resultaten
12
Verschillen in het voorkomen van (meldingen van) kindermishandeling
12
Verschillen in het voorkomen van risicofactoren
13
Verschillen in de samenhang tussen risicofactoren en toekomstige (meldingen van) kindermishandeling
18
Verschillen in de unieke bijdrage van risicofactoren aan de voorspelling van kindermishandeling
21
Discussie
24
Verschillen in het voorkomen van (meldingen van) kindermishandeling
24
Verschillen in het voorkomen van risicofactoren
25
Verschillen in de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling en verschillen in de bijdrage van risicofactoren voor de voorspelling van kindermishandeling
25
Beperkingen van het onderzoek
27
Conclusie
28
Literatuurlijst
29
1
Samenvatting In dit onderzoek stond de vraag naar etnische verschillen in de prevalentie en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling centraal. De onderzoeksgroep bestond uit 165 gezinnen van Nederlandse afkomst, 96 gezinnen van Marokkaans/Turkse afkomst, 105 gezinnen van Surinaams/Antilliaanse afkomst en 125 gezinnen van overige afkomst. Met chikwadraattoetsen, correlatieanalyses en regressieanalyses zijn mogelijke verschillen onderzocht. Verschillen tussen de groepen zijn gevonden in de de prevalentie van risicofactoren, in de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling en in de unieke bijdrage van risicofactoren aan de voorspelling van kindermishandeling. Tevens zijn verschillen gevonden in gezins- en kindkenmerken tussen de etnische groepen. Overeenkomsten zijn gevonden in kenmerken van de primaire opvoeder. Bij het afnemen van een instrument voor risicotaxatie moet rekening worden gehouden met deze etnische verschillen. Ook moeten interventie en preventie aansluiten op de specifieke behoeften van een etnische groep.
Abstract The main goal of this study was to invest ethnic differences in the prevalence and importance of risk factors for child maltreatment. The sample compromised 165 Dutch families, 96 Moroccan/Turkish families, 105 Surinamese/Antillean families and 125 families with other ethnic backgrounds. Chi-square tests, correlation- and regression analyses were performed to examine differences between the groups. Differences were found in (1) the prevalence of risk factors, (2) the correlations between risk factors and child maltreatment and (3) in the predictive value of risk factors in predicting child maltreatment. Differences were also found in characteristics of the child and family. Similarities were found in characteristics of the primary caregiver. In risk assessment, these ethnic differences must be taken into account. In addition, intervention and prevention strategies should take into account the specific needs of different ethnic groups.
2
Risicofactoren voor kindermishandeling: Verschillen tussen etnische groepen Een studie naar etnische verschillen in Nederland in het voorkomen en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling
Kindermishandeling wordt als een groot maatschappelijk probleem gezien. De aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld staat dan ook hoog op de politieke agenda. Ondanks de maatregelen die de afgelopen jaren zijn getroffen, is het aantal slachtoffers van kindermishandeling niet gedaald (Alink et al., 2011). Met ingang van 1 januari 2015 is het meld- en adviespunt voor kindermishandeling en huiselijk geweld, ‘Veilig Thuis’, in werking getreden. Dit maakt het voor iedereen mogelijk om zorgen rondom kindermishandeling en huiselijk geweld te melden en te bespreken. Ook professionals uit het zorgveld zien het belang in van signalering en aanpak van kindermishandeling en zij willen daarom in overleg met de Tweede Kamer over de aanpak van dit maatschappelijk probleem (KNMG, 2015). Kindermishandeling kan ernstige fysieke en psychische gevolgen hebben voor kinderen, op de korte en langere termijn (Wolzak & ten Berge, 2008; Hussey, Chang & Kotch, 2006). Om kindermishandeling te voorkomen en aan te pakken is het essentieel dat er vroegtijdige signalering plaatsvindt. Een mogelijk middel dat hiervoor ingezet kan worden is risicotaxatie. Door middel van risicotaxatie wordt het risico dat een kind in de toekomst (opnieuw) door zijn ouder/verzorger mishandeld/verwaarloosd gaat worden ingeschat (Ten Berge, 2008). Om deze taxatie goed te kunnen doen is kennis over risicofactoren nodig. Welke risicofactoren bestaan er en in welke mate hebben deze risicofactoren invloed? Zijn deze risicofactoren voor iedereen hetzelfde? Uit de literatuur is gebleken dat gezinnen van allochtone afkomst een verhoogd risico hebben op kindermishandeling (Alink et al., 2011). Er is in Nederland echter nog niet eerder onderzoek gedaan naar eventuele verschillen tussen etnische groepen in het voorkomen en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling, terwijl dit wel van belang is voor het zo goed mogelijk signaleren van het risico op kindermishandeling. Het doel van dit onderzoek is dan ook om meer inzicht in te verschaffen in deze verschillen en daarmee mogelijk bij te dragen aan betere risicosignalering van kindermishandeling.
De definitie van kindermishandeling, zoals wij die sinds 2005 in Nederland kennen, luidt als volgt: “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief 3
opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel” (Wet op de Jeugdzorg, artikel I, lid m). Met invoering van de nieuwe Jeugdwet in 2015 is deze definitie overgenomen. Uit deze definitie is op te maken dat kindermishandeling zowel verwaarlozing als misbruik/mishandeling omvat. De Nationale Prevalentiestudies Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM) geven inzicht in de omvang en aard van kindermishandeling in Nederland. Het onderzoek over 2010 heeft uitgewezen dat er bij 27,4 van de 1000 kinderen sprake is van mishandeling en verwaarlozing (Alink et al., 2011). Naast onderzoek naar prevalentiecijfers, is er in deze studie ook aandacht geweest voor demografische risicofactoren voor kindermishandeling in de algemene populatie. Als belangrijke risicofactor werd een lage opleiding van ouders (een lage sociaaleconomische status) gevonden (Van IJzendoorn et al., 2005; Alink et al., 2011). Ook werkloosheid van de ouder(s) is een risicofactor. Daarnaast kwamen eenoudergezinnen, grote gezinnen en stiefgezinnen naar voren als risicofactoren voor mishandeling en verwaarlozing (Van IJzendoorn et al., 2005; Alink et al., 2011). Ook het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) geeft een overzicht van risicofactoren voor kindermishandeling en verwaarlozing. Deze factoren bestaan zowel op het niveau van de ouders, het gezin als het kind. Zo hebben ouders met psychische en psychiatrische problemen een verhoogde kans om hun kind te mishandelen of te verwaarlozen (Berger, ten Berge & Geurts, 2004; Bouwmeester-Landweer, 2006; Dubowitz et al., 2011; Lee, Taylor & Bellamy, 2012; MacKenzie, Nicklas, Brooks-Gunn & Waldfogel, 2011; Ronan, Canoy & Burke, 2009). Ook ouders die in hun jeugd zelf mishandeld of verwaarloosd zijn, hebben een verhoogde kans om hun eigen kinderen te mishandelen of te verwaarlozen (Berger et al., 2004; Ronan et al., 2009). Daarnaast vormen stress in de opvoeding en gebrekkige opvoedingsvaardigheden risicofactoren (MacKenzie et al., 2011; Ronan et al., 2009; Wilson, Rack, Shi & Norris, 2008). Een andere belangrijke risicofactor is de verwachting die ouders hebben van hun kind (Berger et al., 2004). Ouders met een te hoge of juist te lage verwachting van hun kind mishandelen of verwaarlozen hun kind vaker dan ouders met reële verwachtingen. Dit komt volgens Bergers en collega’s (2004) mede doordat ouders met deze verwachtingen niet adequaat en/of sensitief reageren op hun kind. In sommige gevallen reageren ouders zelfs helemaal niet op het kind. Op het niveau van het gezin speelt stress een belangrijke rol (Berger et al., 2004; Dubowitz et al., 2011; Slack et al., 2011; Williams, Tonmyr, Jack, Fallon & MacMillan, 2011). Deze stress kan veroorzaakt worden door werkloosheid, armoede of slechte huisvesting. In gezinnen met bijvoorbeeld financiële stress komt kindermishandeling 4
en verwaarlozing vaker voor. Daarnaast vormt sociale uitsluiting van het gezin een risicofactor voor het ontwikkelen van mishandeling en verwaarlozing (BouwmeesterLandweer, 2006; Klein Velderman & Pannebakker, 2008; Ronan et al., 2009; Williams et al., 2011). Op het niveau van het kind spelen factoren als de aanwezigheid van (gedrags)stoornissen (Berger et al., 2004; Connell, Bergeron, Katz, Saunders & Tebes, 2007), een moeilijk temperament (MacKenzie et al., 2011), prematuriteit van het kind (Bouwmeester-Landweer, 2006; Klein Velderman & Pannebakker, 2008) en de aanwezigheid van psychische of lichamelijke beperkingen (Connell et al., 2007; Dubowitz et al., 2011) een belangrijke rol. Ook lopen jongere kinderen een groter risico om mishandeld en verwaarloosd te worden omdat zij zowel emotioneel als fysiek meer afhankelijk zijn van hun ouder(s) dan oudere kinderen (Berger et al., 2004; Connell et al., 2007; Ronan et al., 2009). Om het relatieve belang van risicofactoren te achterhalen hebben Stith et al. (2009) een meta-analyse uitgevoerd. In hun review werd verondersteld, gebaseerd op de theorie van Bronfenbrenner, dat factoren uit het microsysteem van het kind die afhankelijk zijn van het kind (zoals ouder-kind interactie) een groter risico vormen dan factoren die onafhankelijk zijn van het kind (zoals mate van boosheid bij de ouder). Uit de resultaten bleek dat de ouderkindrelatie en de mate waarin de ouders het kind als een probleem zagen de sterkste voorspellers waren voor verwaarlozing. De sterkste voorspellers voor mishandeling bleken boosheid en hyperreactiviteit van de ouder, een hoge mate van conflicten in het gezin en een lage mate van samenhang in het gezin te zijn. De veronderstelling dat de sterkste voorspellers afhankelijk van het kind zouden zijn, is dan ook niet geheel bevestigd. Uit deze review bleek ook dat voor een groot deel dezelfde risicofactoren zowel bij mishandeling als bij verwaarlozing een rol speelden. Een verschil werd gevonden in de factoren gezinsgrootte en werkeloosheid van de ouder. Deze risicofactoren werden wel gevonden voor verwaarlozing, maar niet voor mishandeling. De resultaten van deze meta-analyse tonen aan dat het belangrijk is om aandacht te besteden aan het gehele systeem van het kind als het gaat om het inschatten van risicofactoren voor kindermishandeling. Om preventie of interventie in te zetten bij kindermishandeling, moet er volgens de onderzoekers sprake zijn van een multifactoriële aanpak waarin alle levels van het microsysteem meegenomen moeten worden. Dit geldt zowel voor de mishandeling als verwaarlozing. Een andere bevinding uit onderzoek naar het belang van risicofactoren is dat het niet zo zeer gaat om één of enkele risicofactoren die voorspellend zijn voor het voorkomen van kindermishandeling. Het risico neemt toe bij een opeenstapeling van risicofactoren. Brown, Cohen, Johnson en Salzinger (1998) hebben een longitudinale studie gedaan naar 5
risicofactoren voor kindermishandeling. In deze studie zijn zowel gegevens uit officiële bronnen als gegevens verkregen door middel van zelfrapportage gebruikt. Uit de resultaten bleek dat de prevalentie van kindermishandeling sterk toeneemt naarmate er meer risicofactoren aanwezig zijn: van 3% bij nul risicofactoren tot 24% bij vier (of meer) risicofactoren. Uit het onderzoeksrapport van onderzoekbureau IVO (Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving) komt naar voren dat bij de gezinnen waarin kindermishandeling is gemeld, sprake is van complexe problematiek (Cobussen, Hammink, de Graaf, Wits & van de Mheen, 2014). Vaak wordt een combinatie van problemen geconstateerd op verschillende domeinen: zowel dat van ouders, kind als omgeving. Deze resultaten tonen opnieuw aan dat het belangrijk is om aandacht te besteden aan het gehele systeem van het kind als het gaat om het inschatten van risicofactoren voor kindermishandeling. Bepaalde gezinnen, zoals gezinnen van allochtone afkomst, lijken een verhoogd risico te lopen. Alink et al. (2011) hebben onderzoek gedaan naar het voorkomen van kindermishandeling en verwaarlozing bij zowel autochtone als migrantengezinnen. In deze studie is onderscheid gemaakt tussen traditionele en nieuwe migrantengezinnen. Onder traditionele migrantengezinnen worden Marokkaanse, Turkse en Surinaams/Antilliaans gezinnen verstaan. Onder nieuwe migrantengezinnen worden Afrikaanse (Marokkaans uitgezonderd), Oost-Europese, Midden- en Zuid-Amerikaanse en West-Aziatische gezinnen verstaan. Uit deze studie blijkt dat migrantengezinnen oververtegenwoordigd zijn wat betreft het voorkomen van kindermishandeling. Er is ook gekeken naar het type mishandeling en/of verwaarlozing. Uit de resultaten blijkt dat fysieke verwaarlozing en onderwijs/emotionele verwaarlozing relatief vaker voorkomen bij traditionele migrantengezin dan bij autochtone gezinnen (Alink et al, 2011). Bij nieuwe migrantengezinnen komen fysieke mishandeling, fysieke verwaarlozing en onderwijs/emotionele verwaarlozing relatief vaker voor dan bij autochtone gezinnen. Op basis van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat een allochtone afkomst een risicofactor vormt voor kindermishandeling en verwaarlozing. Echter, wanneer er wordt gecontroleerd voor opleidingsniveau van de ouder dan lijkt er voor de groep traditionele migrantengezinnen geen hoger risico te zijn dan voor autochtone gezinnen. Bij de groep nieuwe migrantengezinnen vormt het opleidingsniveau geen verklarende factor en blijft een relatief hoog risico bestaan. Op internationaal niveau is ook aandacht geweest voor etniciteit in relatie tot kindermishandeling. Hussey, Chang en Kotch (2006) concluderen op basis van hun onderzoek naar kindermishandeling in de Verenigde Staten dat etnische achtergrond 6
samenhangt met elke onderzochte vorm van kindermishandeling. Uit de resultaten blijkt dat kindermishandeling vaker gerapporteerd wordt bij multiculturele gezinnen. Bij oorspronkelijk Amerikaanse (Indiaans-Amerikaanse) en Afrikaans Amerikaanse gezinnen wordt vaker fysieke verwaarlozing gerapporteerd, ook wanneer wordt gecontroleerd voor sociaal demografische kenmerken. De hogere rapportage van fysieke mishandeling, fysieke verwaarlozing en verwaarlozing in de opvoeding bij ‘witte’ etnische minderheden, bleek na controle voor sociaal demografische kenmerken niet significant. Er lijkt sprake te zijn van een interactie tussen etniciteit, sociaal demografische kenmerken en kindermishandeling. In het artikel van Garbarino en Ebata (1983) wordt de interactie tussen etniciteit en inkomen als belangrijke verklaring voor etnische verschillen genoemd. Financiële stress is een risicofactor voor kindermishandeling. Echter komt mishandeling vaker voor bij blanke gezinnen met een laag inkomen dan bij donkere gezinnen met een laag inkomen. Er lijken dus verschillen te bestaan tussen etnische groepen in de capaciteit om met sociaaleconomische stress om te gaan. De factor inkomen vormt voor beide groepen een risico, het belang van deze factor lijkt echter verschillend te zijn. Daarnaast kwam uit dit artikel naar voren dat verschillen tussen etnische groepen in risico’s voor mishandeling bestudeerd moeten worden vanuit verschillende invalshoeken. Factoren die maken dat een etnische groep meer kwetsbaar of resistent is voor bepaalde vormen van kindermishandeling worden bepaald door normen en waarden, handelingen en biologische aanleg (Garbarino & Ebata, 1983). Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen etnische groepen in normen en waarden wat betreft kindermishandeling en de mate waarin kindermishandeling als (on)aanvaardbaar wordt beschouwd. Zo zijn zwarte en LatijnsAmerikaanse participanten toleranter dan blanke Amerikanen wat betreft mishandelend gedrag (Giovannoni & Beccera, 1979). Ook blijkt dat Turkse en Marokkaanse ouders in Nederland fysieke disciplinering als positiever beoordelen dan autochtone Nederlanders (Wissink, 2006). De opvattingen die men heeft over fysiek mishandelend gedrag lijken te corresponderen met het gebruik van fysieke disciplinering en de waarde hiervan binnen de cultuur (Dubanoski & Snyder, 1980). Ook lijkt dit samen te hangen met de sociaaleconomische status van het gezin (Dubanoski & Snyder, 1980; Gelles, 1977; Giovannoni & Becerra, 1979; Hong & Hong, 1991; Socolar, Runyan, & Jackson, 1995). Dat normen en waarden ook van invloed zijn op de beoordeling van kinderen over kindermishandeling, komt naar voren uit het onderzoek van Breijaert en Creemers (2015). Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel autochtone als allochtone kinderen fysieke mishandeling de meest ernstige vorm van kindermishandeling vinden. Autochtone kinderen schatten de ernst van emotionele 7
mishandeling en verwaarlozing echter hoger in dan allochtone kinderen (Breijaert & Creemers, 2015). Ook herkennen allochtone kinderen minder snel situaties waarin sprake is van verwaarlozing. Naar aanleiding van deze resultaten onderschrijven de onderzoekers het belang van cultuur sensitieve toetsing en beoordeling van kindermishandeling. Samengevat blijken er zowel verschillen te bestaan in het voorkomen van kindermishandeling als in de opvattingen over en de herkenning van kindermishandeling. Er bestaat echter nog weinig kennis over verschillen tussen etnische groepen in risicofactoren voor kindermishandeling, terwijl kennis over risicofactoren kan bijdragen aan vroegtijdig ingrijpen bij kindermishandeling. De vraag die in dit onderzoek centraal staat luidt dan ook: Bestaan er verschillen in het voorkomen en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling bij verschillende etnische groepen? Er wordt ingegaan op de vraag of er verschillen bestaan tussen etnische groepen in de prevalentie van risicofactoren en op de vraag of er verschillen bestaan in de impact die deze risicofactoren hebben (de sterkte van de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling). Tot op heden is er weinig onderzoek gedaan naar etnische verschillen in het voorkomen en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling. Het is belangrijk dat er op dit gebied meer wetenschappelijke kennis komt. Deze kennis kan van belang zijn voor de praktijk van jeugdbescherming. Zo kan risicotaxatie, en daarmee ook preventie, afgestemd worden op de behoefte van elke etnische groep. Dit geldt ook voor interventies die worden ingezet. Niet alleen voor het inzetten van preventie en interventie is deze kennis belangrijk, ook professionals hebben baat bij meer kennis over etnische verschillen. Zij kunnen bij de toetsing en de aanpak van kindermishandeling inspelen op de behoeften van verschillende etnische groepen. Preventie en interventie kunnen op deze manier meer cultuursensitief en cultuurspecifiek worden gemaakt. Er kan meer rekening gehouden worden met en beter ingespeeld worden op de behoeften van de desbetreffende etnische groep.
Methode
Participanten De data voor dit onderzoek komen uit een bestaand valideringsonderzoek van de California Family Risk Assessment (CFRA). Dit onderzoek is uitgevoerd door de GGD RotterdamRijnmond en Van Montfoort/Collegio en heeft tussen 2009 en 2011 plaatsgevonden. De CFRA is door 23 interventieverpleegkundigen en 24 gezinscoaches van het CJA Rijnmond 8
ingevuld voor 491 gezinnen. Het betrof gezinnen waarin sprake was van minstens één kind met een leeftijd tussen de nul en twaalf jaar met opvoed- of opgroeiproblemen. De gezinnen bestonden gemiddeld uit 2.05 kinderen. In 54% van de gezinnen waren zowel een primaire als secundaire opvoeder aanwezig. De leeftijd van de primaire opvoeder was in 53% van gezinnen beneden de leeftijd van 30 jaar. Voor dit onderzoek is een aantal groepen samengevoegd om meer statische power te verkrijgen. Zo zijn de Marokkaanse en Turkse huishoudens samengevoegd (Marokkaans/Turks), de Surinaamse en de Antilliaanse huishoudens (Surinaams/Antilliaans) en de Kaapverdiaanse, overige Afrikaanse, anders allochtoon en de huishoudens die geen etniciteit hebben ingevuld (overig). In Tabel 1 wordt allereerst de samenstelling van de etnische groepen weergegeven. Vervolgens worden in Tabel 2 de achtergrondkenmerken per etnische groep weergegeven. Uit deze tabel is op te maken dat de groepen verschillen in de leeftijd van de primaire opvoeder en het gemiddeld aantal kinderen per huishouden. De Nederlandse primaire opvoeders zijn vaker jonger dan 30 jaar in vergelijking met de Marokkaans/Turkse primaire opvoeders. In de Nederlandse huishoudens wonen gemiddeld minder kinderen dan in de Marokkaans/Turkse, de Surinaams/Antilliaanse en de overige huishoudens. Wat betreft het gemiddeld aantal woonachtige volwassenen in het huishouden, blijken de groepen niet significant van elkaar te verschillen. Tabel 1. Samenstelling van de etnische groepen
Etniciteit
Aantal (%)
Nederlands
165 (33.6%)
Marokkaans Turks Totaal Marokkaans/Turks
50 46 96 (19.6%)
Surinaams Antilliaans Totaal Surinaams/Antilliaans
51 54 105 (21.4%)
Kaapverdiaans Overig Afrika Anders allochtoon Onbekend Totaal overig
21 35 68 1 125 (25.5%)
9
Tabel 2. Achtergrondkenmerken per etnische groep
Surinaams/ Antilliaans (n = 105) 53ᵃᵇ (50.5%) 2.23ᵇ
Overig (n = 125)
χ²(df) / F
87ᵃ (52.7%) 1.70ᵃ
Marokkaans/ Turks (n = 96) 33ᵇ (34.4%) 2.25ᵇ
58ᵃᵇ (46.4%) 2.21ᵇ
8.84(3)*
1.76ᵃ
1.73ᵃ
1.53ᵃ
1.73ᵃ
2.08
Nederlands (n = 165) Leeftijd primaire opvoeder < 30 jaar Gemiddeld aantal kinderen in huishouden Gemiddeld aantal woonachtige volwassenen in huishouden
Instrumenten De risicofactoren voor kindermishandeling zijn in kaart gebracht door middel van de California Family Risk Assessment (CFRA). De CFRA is een risicotaxatie-instrument waarmee het risico op kindermishandeling en verwaarlozing wordt ingeschat. Deze voorspelling heeft betrekking op het hele gezin en niet op individuele kinderen. De vragenlijst bestaat uit tien items die het risico op mishandeling voorspellen en tien items die het risico op verwaarlozing voorspellen. Mishandeling betreft hier fysieke, emotionele of seksuele mishandeling of seksuele uitbuiting. Verwaarlozing betreft algemene verwaarlozing, uitbuiting (seksuele uitbuiting uitgezonderd), het ontbreken van een verzorger of het ontbreken van capaciteiten van de verzorger. Elk item levert een score op en alle items bij elkaar leveren een schaalscore op. Aan de hand van de hoogste score ofwel op de schaal mishandeling ofwel op de schaal verwaarlozing wordt het risiconiveau bepaald. Dit risiconiveau kan laag, matig, hoog of zeer hoog zijn. In een aantal gevallen is er altijd sprake van een zeer hoog risico niveau. Dit geldt in het geval van seksueel misbruik, verwondingen bij een kind die niet veroorzaakt zijn door een ongeval of wanneer een opvoeder eerder betrokken is geweest bij het overlijden van een kind door verwaarlozing of mishandeling. Uit eerdere studies in de Verenigde Staten is gebleken dat de betrouwbaarheid van de CFRA in de Child Protection Services als redelijk goed gekwalificeerd kan worden en de validiteit als voldoende (Van der Elst, Sondeijker, Vogel, Jansen & Hermanss, 2012). Aan de bestaande vragenlijst is door de Nederlandse onderzoekers een aantal vragen toegevoegd (experimentele items). Voor iedere vraag bestaan een of meer empirische studies die een relatie met kindermishandeling aannemelijk maken of aangetoond hebben. Dit zijn vragen die afkomstig zijn uit de Michigan Family Risk Assessment of Abuse/Neglect (MFRA). Ook zijn er algemene vragen en nieuwe vragen toegevoegd. Deze vragen hebben betrekking op kenmerken van de opvoeders, hun onderlinge relatie, hun opvoedvaardigheden 10
8.06**
en hun gedrag ten opzichte van hulpverleners. De scoring van de vragenlijst blijft hetzelfde als die van de CFRA. De experimentele items wegen dus niet mee bij de bepaling van het risico. Door analyses uit te voeren is gekeken of de toegevoegde vragen bijdragen aan een betere voorspelling van kindermishandeling. Uit deze analyses bleek dat deze vragen een (geringe) toegevoegde waarde hebben. De gehele vragenlijst is gedigitaliseerd en ingevuld door interventieverpleegkundigen en gezinscoaches voor de gezinnen waarin zij werkzaam zijn. Per gezin is er één CFRA ingevuld.
Uitkomstmaat kindermishandeling Gedurende zes maanden na het invullen van de vragenlijst zijn gegevens omtrent mishandeling en verwaarlozing verzameld. Dit is gedaan door middel van analyses van KIDOS-dossiers bij het Centrum voor Jeugd en Gezin en door het opvragen van gegevens bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. De KIDOS-dossiers zijn geanalyseerd op indicatoren voor feitelijke onveiligheid in het gezin. Er is gekeken naar meldingen of consultaties bij het AMK en vermoedens van vormen van kindermishandeling. In Tabel 3 wordt weergegeven welke bevindingen het KIDOS hanteert. Bij KIDOS is sprake van verwaarlozing of mishandeling wanneer 1 van de 4 bevindingen positief is gescoord. Er is in de AMK-registratie sprake van kindermishandeling als een van de kinderen in het gezin bij het AMK is gemeld wegens een vermoeden van kindermishandeling binnen 0-6 maanden na het invullen van de CFRA. In Tabel 3 worden tevens de scores die het AMK hanteert weergegeven. Voor de uitkomstmaat van dit onderzoek zijn de gegevens van het KIDOS en AMK gecombineerd. Wanneer er een registratie was bij KIDOS of wanneer er een melding was gedaan bij het AMK, dan werd dit meegenomen als indicatie van feitelijke onveiligheid binnen het gezin.
11
Tabel 3. Relevante bevindingen KIDOS en sores AMK Relevante bevindingen KIDOS
Relevante scores AMK
1. Kindermishandeling Mogelijk slachtoffer kindermishandeling Vermoeden lichamelijke mishandeling Vermoeden lichamelijke verwaarlozing Vermoeden seksuele mishandeling Vermoeden emotionele verwaarlozing
Lichamelijke mishandeling Lichamelijke verwaarlozing Seksueel misbruik Getuige van huiselijk geweld Affectieve verwaarlozing Pedagogische verwaarlozing Psychisch geweld Overig of anders
2. Melding AMK Melding AMK door derden in behandeling Melding AMK door JGZ in behandeling 3. Consultatie AMK 4. Huislijk geweld Bekend bij meldpunt huiselijk geweld Getuige huiselijk geweld
Analyses De analyses voor dit onderzoek zijn met behulp van het computerprogramma SPSS gedaan. Voor alle items betreffende verwaarlozing en mishandeling werd onderzocht of er verschillen waren tussen etnische groepen in het voorkomen en de bijdrage aan het risico op kindermishandeling. Allereerst werd door middel van kruistabellen onderzocht of er verschillen bestonden in het voorkomen van risicofactoren en in het voorkomen van (meldingen van) kindermishandeling in de follow-up periode. Hiervoor zijn Chi-kwadraten gebruikt. Om de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling te bepalen, zijn correlaties berekend. De toegevoegde items zijn hiervoor omgeschaald. De nieuwe schaalverdeling hield in dat een hogere score betekende dat een item, een risicofactor, vaker voorkwam. Dit was nodig om de juiste waarden van de correlaties te berekenen. Ten slotte werd een regressieanalyse uitgevoerd om de unieke bijdrage van de risicofactoren aan de voorspelling van kindermishandeling te toetsen. Voor alle toetsen en analyses geldt dat er onderscheid gemaakt werd in de etnische groepen: Nederlands, Marokkaans/Turks, Surinaams/Antilliaans en overig.
Resultaten
Verschillen in het voorkomen van (meldingen van) kindermishandeling De resultaten voor de gehele steekproef wijzen uit dat bij 21 gezinnen sprake is van kindermishandeling gebaseerd op de AMK-meldingen. Wordt er gekeken naar de KIDOSregistraties dan is bij 33 gezinnen sprake van kindermishandeling. Op basis van de 12
gecombineerde uitkomstmaat (totaal) is er bij 47 (9.6%) gezinnen sprake van kindermishandeling. In Tabel 4 worden de resultaten per etnische groep weergegeven. Er is een verschil gevonden in de AMK-meldingen. De Marokkaans/Turkse groep heeft minder meldingen van kindermishandeling bij het AMK (er zijn in deze groep geen AMK meldingen) in vergelijking met de Nederlandse, Surinaams/Antilliaanse en overige groep (χ²(3, N = 491) = 6.68, p = .083). Als er gekeken wordt naar de totale uitkomstmaat voor kindermishandeling, dan blijken er geen verschillen tussen de etnische groepen te bestaan (χ²(3, N = 491) = 4.73, p = .192). Tabel 4. Prevalentie van kindermishandeling
AMK KIDOS Totaal
Totaal (n = 491)
Nederlands (n = 165)
21 4.3% 33 6.7% 47 9.6%
11ᵃ 6.7% 16ᵃ 9.7% 22ᵃ 13.3%
Marokkaans/ Turks (n = 96) 0ᵇ 0% 6ᵃ 6.3% 6ᵃ 6.2%
Surinaams/ Antilliaans (n = 105) 5ᵃ 4.8% 6ᵃ 5.7% 10ᵃ 9.5%
Overig (n = 125)
Verschillen in het voorkomen van risicofactoren In Tabel 5 wordt voor de gehele steekproef en per etnische groep weergegeven in hoeverre een risicofactor voorkomt. Uit deze gegevens is op te maken dat er verschillen bestaan in het voorkomen van risicofactoren voor kindermishandeling tussen de etnische groepen. Zo hebben en/of hadden primaire opvoeders uit een Marokkaans/Turks huishouden relatief vaker psychiatrische problemen in vergelijking met primaire opvoeders uit de Surinaams/Antilliaanse en de overige groep. Primaire opvoeders in een Nederlands huishouden hebben relatief vaker drugsproblemen gehad in vergelijking met de andere etnische groepen. Ook hebben primaire opvoeders uit de Nederlandse groep vaker een alcoholprobleem gehad dan primaire opvoeders uit de overige groep. Als er gekeken wordt naar huiselijk geweld, dan komt dit relatief vaker voor bij Nederlandse en Surinaams/Antilliaanse huishoudens dan bij de overige huishoudens. Ten slotte zijn de primaire opvoeders in de Marokkaans/Turkse huishouden als kind relatief minder vaak mishandeld of verwaarloosd dan de primaire opvoeders uit andere etnische huishoudens. Ook bij de toegevoegde items voor verwaarlozing en mishandeling, is een aantal verschillen tussen etnische groepen gevonden in de prevalentie van risicofactoren. Wat betreft kenmerken van de primaire opvoeders bleken de primaire opvoeder in de Marokkaans/Turkse huishoudens 13
5ᵃ 4.0% 5ᵃ 4.0% 9ᵃ 7.2%
relatief vaker pedagogische vaardigheden te missen dan de Surinaams/Antilliaanse en de overige opvoeders. De Nederlandse en Surinaams/Antilliaanse primaire opvoeders hebben relatief vaker een laag zelfbeeld dan de Marokkaans/Turkse en de overige primaire opvoeders. Ook vatten de Surinaams/Antilliaanse primaire opvoeders de problemen die de professional signaleert vaker als minder ernstig op dan de professionals zelf in vergelijking met de primaire opvoeders uit de andere etnische groepen. Wat betreft de secundaire opvoeders zijn de Surinaams/Antilliaanse opvoeders relatief vaker overdreven of om onbegrijpelijke redenen streng tegen het kind in vergelijking met de Turks/Marokkaanse opvoeders. Ook zijn de Surinaams/Antilliaanse opvoeders relatief vaker dominant dan de Marokkaans/Turkse en de overige opvoeders. Ten slotte werken de secundaire opvoeders uit de Marokkaans/Turkse groep minder goed mee aan de interventie dan de secundaire opvoeders uit de overige groep.
14
Tabel 5. Prevalentie van risicofactoren voor kindermishandeling per etnische groep
CFRA items verwaarlozing Huidige interventie mede gericht op verwaarlozing Eerdere interventies, jeugdzorgindicaties, AMK-meldingen of raadsonderzoeken Eerder kinderbeschermingsmaatregel opgelegd in huishouden Aantal kinderen waarvoor interventie van toepassing is ( ≥ 4) Leeftijd van het jongste kind in huishouden (≤ 2 jaar) Primaire opvoeder zorgt voor kind(eren) op een manier die niet past Primaire opvoeder heeft/had psychiatrische problemen Primaire opvoeder had vroeger een alcoholprobleem Primaire opvoeder had vroeger een drugsprobleem Primaire opvoeder heeft nu een alcoholprobleem Primaire opvoeder heeft nu een drugsprobleem Kind(eren) in huishouden medisch kwetsbaar/groeit onvoldoende op Kind(eren) met ontwikkelingsstoornis of handicap Kind(eren) geintoxiceerd bij de geboorte Huidige huisvesting is onveilig Geen vaste woonplek
15
Totaal (n = 491)
N (n = 165)
M/T (n = 96)
S/A (n = 105)
O (n = 125)
χ²(df)
70 14.3% 3 0.6% 28 5.7% 29 5.9% 308 62.7% 105 21.4% 173 35.2% 12 2.4% 31 6.3% 7 1.4% 6 1.2% 40 8.1% 56 11.4% 2 0.4% 26 5.3% 30 6.1%
20ᵃᵇ 12.1% 1ᵃ 0.6% 11ᵃ 6.7% 7ᵃ 4.2% 103ᵃᵇ 62.4% 32ᵃ 19.4% 61ᵃᵇ 37.0% 8ᵃ 4.8% 22ᵃ 13.3% 4ᵃ 2.4% 3ᵃ 1.8% 12ᵃ 7.3% 14ᵃ 8.5% 0ᵃ 0% 7ᵃᵇ 4.2% 12ᵃ 7.3%
10ᵇ 10.4% 0ᵃ 0% 0ᵇ 0% 5ᵃ 5.2% 57ᵃᵇ 59.4% 22ᵃ 22.9% 45ᵇ 46.9% 1ᵃᵇ 1% 1ᵇ 1% 1ᵃ 1% 0ᵃ 0% 7ᵃ 7.3% 11ᵃ 11.5% 0ᵃ 0% 2ᵇ 2.1% 2ᵃ 2.1%
22ᵃ 21% 1ᵃ 1.0% 7ᵃ 7.6% 10ᵃ 9.5% 60ᵇ 57.1% 23ᵃ 21.9% 28ᵃ 26.7% 3ᵃᵇ 2.9% 6ᵇ 5.7% 2ᵃ 1.9% 2ᵃ 1.9% 9ᵃ 8.6% 15ᵃ 14.3% 1ᵃ 1% 5ᵃᵇ 5.8% 7ᵃ 6.7%
18ᵃᵇ 14.4% 1ᵃ 0.8% 10ᵃ 8.0% 7ᵃ 5.6% 88ᵃ 70.4% 28ᵃ 22.4% 39ᵃ 31.2% 0ᵇ 0% 2ᵇ 1.6% 0ᵃ 0% 1ᵃ 0.8% 12ᵃ 9.6% 12ᵃ 12.8% 1ᵃ 0.8% 12ᵃ 9.6% 9ᵃ 7.2%
5.63(3) 10.06(9) 7.50(3)+ 3.40(3) 5.02(3) .62(3) 10.18(3)* 8.00(3)* 23.02(3)** 3.25(3) 2.26(3) .64(3) 2.50(3) 2.31(3) 7.02(3)+ 3.42(3)
CFRA items mishandeling Huidige interventie mede gebaseerd op mishandeling Eerdere interventies, jeugdzorgindicaties, AMK-meldingen of raadsonderzoeken Kind ooit eerder gewond geraakt door verwaarlozing of mishandeling Afgelopen jaar meer dan twee keer huiselijk geweld Primaire opvoeder geeft onvoldoende emotionele/psychologische steun Primaire opvoeder is overdreven/onbegrijpelijk streng tegen kind Primaire opvoeder is erg dominant Primaire opvoeder als kind mishandeld/verwaarloosd Kind(eren) kenmerken van delinquentie Kind(eren) fysieke/verstandelijke beperking Kind(eren) psychiatrisch probleem of gedragsproblemen Toegevoegde items verwaarlozing Kind vaker om ongeoorloofde reden van school gehouden Kind afgelopen jaar vaker zonder toezicht op straat Kind afgelopen jaar meer dan twee keer met spoed in ziekenhuis Financiële problemen in huishouden Primaire opvoeder mist pedagogische vaardigheden Primaire opvoeder heeft een laag zelfbeeld Primaire opvoeder is betrokken in destructieve relaties Primaire opvoeder apathisch of wanhopig
16
52 10.6% 5 1.0% 7 1.4% 63 12.8% 111 22.6% 20 4.1% 17 3.5% 125 25.5% 10 2% 49 10.0% 76 15.5%
16ᵃᵇ 9.7% 1ᵃ 0.6% 2ᵃ 1.2% 26ᵃ 15.8% 36ᵃᵇ 21.8% 7ᵃ 4.2% 4ᵃ 2.4% 48ᵃ 29.1% 2ᵃ 1.2% 13ᵃ 7.9% 18ᵃ 10.9%
5ᵇ 5.2% 0ᵃ 0% 0ᵃ 0% 11ᵃᵇ 11.5% 16ᵇ 21.8% 1ᵃ 1% 2ᵃ 2.1% 12ᵇ 12.% 1ᵃ 1% 8ᵃ 8.3% 19ᵃ 19.8%
14ᵃ 13.3% 3ᵃ 2.9% 1ᵃ 1% 18ᵃ 17.1% 21ᵃ 29.5% 6ᵃ 5.7% 6ᵃ 5.7% 31ᵃ 29.5% 5ᵃ 4.8% 14ᵃ 13.3% 19ᵃᵇ 18.1%
17ᵃ 13.6% 1ᵃ 0.8% 4ᵃ 3.2% 8ᵇ 6.4% 28 22.4% 6ᵃ 4.8% 5ᵃ 4.0% 34ᵃ 27.2% 2ᵃ 1.6% 14ᵃ 11.2% 20ᵃᵇ 16.0%
40 8.2% 1 0.2% 1 0.2% 238 48.5% 224 45.6% 100 20.4% 103 21.0% 55 11.2%
12ᵃ 7.3% 1ᵃ 0.6% 1ᵃ 0.6% 70ᵃ 42.4% 77ᵃᵇᶜ 46.7% 42ᵃ 25.5% 39ᵃ 23.6% 12ᵃ 7.3%
5ᵃ 5.3% 0ᵃ 0% 0ᵃ 0% 47ᵃᵇ 49.0% 40ᶜ 41.7% 13ᵇ 13.5% 19ᵃᵇ 19.8% 13ᵃ 13.5%
16 15.2% 0ᵃ 0% 0ᵃ 0% 59ᵇ 56.2% 60ᵇ 57.1% 29ᵃ 27.6% 29ᵃ 27.6% 15ᵃ 14.3%
7ᵃ 5.6% 0 0% 0 0% 62ᵃᵇ 49.6% 47ᵃᶜ 37.6% 16ᵇ 12.8% 16ᵇ 12.8% 15ᵃ 12.0%
5.11(3) 9.88(6) 4.41(3) 7.79(3)* 4.87(3) 3.16(3) 2.78(3) 10.76(3)* 5.07(3) 2.62(3) 4.57(3)
14.16(9) 12.90(9) 11.56(9) 4.99(3) 9.54(3)* 13.21(3)** 10.82(6)+ 4.17(3)
Primaire opvoeder geen activiteiten om opvoedingsvaardigheden te verbeteren Gebrekkige medewerking van de primaire opvoeder aan de interventie Toegevoegde items mishandeling Primaire opvoeder vat gesignaleerde problemen minder ernstig op Secundaire opvoeder geeft onvoldoende emotionele/psychologische steun Secundaire opvoeder overdreven/onbegrijpelijk streng tegen kind Secundaire opvoeder is erg dominant Secundaire opvoeder als kind mishandeld of verwaarloosd Secundaire opvoeder had vroeger een alcohol of drugsprobleem Secundaire opvoeder heeft nu drugs- of alcoholprobleem Secundaire opvoeder geen activiteiten om opvoedingsvaardigheden te verbeteren Gebrekkige medewerking secundaire opvoeder aan de interventie
+ p <.10 * p <.05 ** p <.01
17
19 3.9% 100 20.4%
4ᵃ 2.4% 28ᵃ 17.0%
5ᵃ 5.2% 25ᵃ 26.0%
3ᵃ 2.9% 25ᵃ 23.8%
7ᵃ 5.6% 22ᵃ 17.6%
11.47(9)
87 17.7% 37 14.0% 10 3.8% 18 6.8% 26 9.8% 27 5.5% 17 3.5% 6 2.3% 19 7.2%
31ᵃᵇᶜ 18.8% 14ᵃ 15.6% 3ᵃᵇ 3.3% 6ᵃᵇᶜ 6.7% 15ᵃ 16.7% 14ᵃ 8.5% 8ᵃ 4.8% 1ᵃᵇ 1.1% 5ᵃᵇ 5.6%
10ᶜ 10.4% 6ᵃ 10.2% 0ᵇ 0% 2ᶜ 3.4% 2ᵇ 3.4% 5ᵃᵇ 5.2% 3ᵃᵇ 3.1% 2ᵃᵇ 3.4% 8ᵇ 13.6%
27ᵇ 25.7% 10ᵃ 21.3% 5ᵃ 10.6% 8ᵇ 17.0% 3ᵃᵇ 6.4% 6ᵃᵇ 5.7% 5ᵃᵇ 4.8% 3ᵇ 6.4% 4ᵃᵇ 8.5%
19ᵃᶜ 15.2% 7ᵃ 10.3% 2ᵃᵇ 2.9% 2ᵃᶜ 2.9% 6ᵃᵇ 8.8% 2ᵇ 1.6% 1ᵇ 0.8% 0ᵃ 0% 2ᵃ 2.9%
8.79(3)*
6.45(9)
3.74(3) 8.56(3)* 10.41(3)* 9.31(6) 6.51(3)+ 4.16(3) 12.55(9) 18.68(9)*
Verschillen in de samenhang tussen risicofactoren en toekomstige (meldingen van) kindermishandeling Ook wat betreft de samenhang tussen risicofactoren en toekomstige kindermishandeling blijken verschillen te zijn tussen etnische groepen. Deze resultaten worden weergegeven in Tabel 6. Voor de Nederlandse groep geldt dat de volgende risicofactoren samenhangen met toekomstige kindermishandeling: de huidige interventie is mede gericht op verwaarlozing, de primaire opvoeder zorgt voor een of meer kinderen op een manier die niet past bij de behoeften, de huidige huisvesting is onveilig, de primaire opvoeder is om overdreven of om onbegrijpelijke redenen streng tegen het kind en de primaire opvoeder is erg dominant. Wat betreft de toegevoegde items geldt dat de volgende samenhangen met kindermishandeling: de primaire opvoeder onderneemt geen activiteiten om opvoedingsvaardigheden te verbeteren, gebrekkige medewerking van de primaire opvoeder aan de interventie en de primaire opvoeder vat gesignaleerde problemen minder ernstig op dan de professional. In de Marokkaans/Turkse groep worden de volgende risicofactoren gevonden die samenhangen met toekomstige kindermishandeling: de primaire opvoeder had vroeger een drugsprobleem, de huidige huisvesting is onveilig, geen vaste woonplek en meer dan twee keer huiselijk geweld in het afgelopen jaar. Wat betreft de toegevoegde items geldt dat de volgende risicofactoren samenhangen met kindermishandeling: het afgelopen jaar is een kind meer dan twee keer met spoed opgenomen in het ziekenhuis, de primaire opvoeder is betrokken in destructieve relaties en de secundaire opvoeder heeft nu een drugs- of alcoholprobleem. In de Surinaams/Antilliaanse groep worden de volgende risicofactoren gevonden die samenhangen met kindermishandeling: de primaire opvoeder heeft of had psychiatrische problemen, de primaire opvoeder had vroeger een drugsprobleem, de primaire opvoeder heeft nu een alcohol of een drugsprobleem, meer dan twee keer huiselijk geweld in het afgelopen jaar, de primaire opvoeder is erg dominant en kind(eren) in het huishouden hebben kenmerken van delinquentie. De volgende toegevoegde items blijken ook samen te hangen met kindermishandeling: de primaire opvoeder is apathisch of wanhopig, de primaire opvoeder is betrokken in destructieve relaties, de secundaire opvoeder geeft onvoldoende emotionele en/of psychologische steun en een gebrekkige medewerking van de secundaire opvoeder aan de interventie.
18
Tabel 6. Correlaties tussen risicofactoren en kindermishandeling per etnische groep
Totaal (n = 491)
N (n = 165)
M/T (n = 96)
S/A (n = 105)
O (n = 125)
CFRA items verwaarlozing Huidige interventie mede gericht op verwaarlozing Eerdere interventies, jeugdzorgindicaties, AMK-meldingen of raadsonderzoeken Eerder kinderbeschermingsmaatregel opgelegd Aantal kinderen waarvoor interventie van toepassing is( ≥ 4) Leeftijd van het jongste kind (≤ 2 jaar) Primaire opvoeder zorgt voor kind(eren) op een manier die niet past Primaire opvoeder heeft/had psychiatrische problemen Primaire opvoeder had vroeger een alcoholprobleem Primaire opvoeder had vroeger een drugsprobleem Primaire opvoeder heeft nu een alcoholprobleem Primaire opvoeder heeft nu een drugsprobleem Kind(eren) medisch kwetsbaar/groeit onvoldoende op Kind(eren) met ontwikkelingsstoornis of handicap Kind(eren) geintoxiceerd bij de geboorte Huidige huisvesting is onveilig Geen vaste woonplek
.065 .065 -.050 .065 -.021 .100* .122* -.007 .086 .019 .090* -.021 -.008 -.021 .078 .033
.182* .091 -.105 .094 .083 .168* -.005 -.089 .003 -.062 .080 .096 .009 .b .183* .027
-.088 .010 .b .b .133 .166 .102 -.026 .397** -,026 .b -,072 -,093 .b .264** .264**
-.008 .005 -.087 .005 -.112 .064 .391** .139 .200* .192* .192* -.099 -.132 -.032 .080 -.087
.062 .084 .032 .067 -.023 -.001 .146 .b -.036 .b -.025 -.091 .171 -.025 -.091 .042
CFRA items mishandeling Huidige interventie mede gebaseerd op mishandeling Eerdere interventies, jeugdzorgindicaties, AMK-meldingen of raadsonderzoeken Kind ooit eerder gewond geraakt door verwaarlozing of mishandeling Afgelopen jaar meer dan twee keer huiselijk geweld Primaire opvoeder geeft onvoldoende emotionele/psychologische steun Primaire opvoeder is overdreven/onbegrijpelijk streng tegen kind Primaire opvoeder is erg dominant Primaire opvoeder als kind mishandeld/verwaarloosd Kind(eren) kenmerken van delinquentie Kind(eren) fysieke/verstandelijke beperking
.090* .055 .019 .144* .056 .073 .166** .032 .051 .100*
.052 .091 -.043 .124 .009 .183* .286** -.016 -.043 .084
.133 .013 .b .312** .115 -.026 -.038 .163 -.026 .078
.159 .005 -.032 .197* .146 -.080 .200* .003 .232* -.032
.070 .084 .125 -.073 -.001 .082 .101 .038 -.036 .294**
19
Kind(eren) psychiatrisch probleem of gedragsproblemen
.014
034
.088
.016
-.037
Toegevoegde items verwaarlozing Kind vaker om ongeoorloofde reden van school gehouden Een kind afgelopen jaar vaker zonder toezicht op straat Een kind afgelopen jaar meer dan twee keer met spoed in ziekenhuis Financiële problemen in huishouden Primaire opvoeder mist pedagogische vaardigheden Primaire opvoeder heeft een laag zelfbeeld Primaire opvoeder apathisch of wanhopig Primaire opvoeder is betrokken in destructieve relaties Primaire opvoeder geen activiteiten om opvoedingsvaardigheden te verbeteren Gebrekkige medewerking van de primaire opvoeder aan de interventie
.058 .198* .047 .058 .091* -.010 .082+ .117* .134** .163**
.018 .046 -.031 -.048 .133+ -.025 .027 -.013 .242** .284**
.162 .093 .264** .178+ .131 -.102 .024 .333** .105 .197+
.107 .126 .b .090 .019 .017 .331** .197* .078 .091
.012 .161+ -.025 .157+ .039 -.014 -.008 -.104 .197* .141
Toegevoegde items mishandeling Primaire opvoeder vat gesignaleerde problemen minder ernstig op Secundaire opvoeder geeft onvoldoende emotionele/psychologische steun Secundaire opvoeder overdreven/onbegrijpelijk streng tegen kind Secundaire opvoeder is erg dominant Secundaire opvoeder als kind mishandeld of verwaarloosd Secundaire opvoeder had vroeger een alcohol of drugsprobleem Secundaire opvoeder heeft nu drugs- of alcoholprobleem Secundaire opvoeder geen activiteiten om opvoedingsvaardigheden te verbeteren Gebrekkige medewerking secundaire opvoeder aan de interventie
.193** .093 .139* .066 .104+ -.018 -.024 .042 .081
.268** -.041 .144 .059 .045 -.055 -.089 -.089 -.014
.194 -.078 .b -.043 .192 .133 .201* -.107 -.090
.180+ .367* .243+ .129 .066 -.080 -.073 .281 .456*
.054 .065 -.054 -.054 .155 -.036 -.025 -.125 -.078
+ p <.10 * p <.05 ** p <.01 b: inconstante variabele, correlatie kan niet met betrouwbaarheid worden geinterpreteerd (te lage respons op item)
20
Voor de overige groep geldt dat de volgende risicofactor samenhangt met toekomstige kindermishandeling: kenmerken van een fysieke/verstandelijke beperking bij kind(eren) in het huishouden. Wat betreft de toegevoegde items is de volgende risicofactor gevonden: de primaire opvoeder onderneemt geen activiteiten om de opvoedingsvaardigheden te verbeteren.
Verschillen in de unieke bijdrage van risicofactoren aan de voorspelling van kindermishandeling Tenslotte is de multivariate samenhang onderzocht tussen de risicofactoren en toekomstige kindermishandeling door middel van regressie analyses (zie Tabel 7.). Er blijken ook verschillen tussen etnische groepen te bestaan in de impact die risicofactoren hebben. Hieronder wordt per etnische groep beschreven welke risicofactoren een unieke bijdrage leveren aan de voorspelling van kindermishandeling. Voor de Nederlandse groep geldt dat een onveilige huisvesting bijdraagt aan de voorspelling van kindermishandeling. Ook het feit dat de huidige interventie mede gericht is op verwaarlozing draagt bij aan dit risico. Ten slotte is dominantie van de primaire opvoeder van invloed. Van de experimentele items blijken de volgende risicofactoren een bijdrage te leveren aan de voorspelling van kindermishandeling: een gebrekkige medewerking van de primaire opvoeder aan de interventie, de primaire opvoeder vat de door een professional gesignaleerde opvoedingsproblemen minder ernstig op dan de professional zelf en een vroeger drugs- of alcoholprobleem van de secundaire opvoeder. In de Marokkaans/Turkse groep blijkt dat een vroeger drugsprobleem van de primaire opvoeder bijdraagt aan de voorspelling van kindermishandeling. Daarnaast levert huiselijk geweld een bijdrage aan deze voorspelling. Wat betreft de experimentele items blijkt dat de betrokkenheid van de primaire opvoeder in destructieve relaties bijdraagt aan de voorspelling van kindermishandeling. Huidige of vroegere psychiatrische problemen bij de primaire opvoeder blijken een bijdrage te leveren voor de voorspelling van kindermishandeling in de Surinaams/Antilliaanse groep. Ook blijkt dat een vroeger drugsprobleem van de primaire opvoeder invloed heeft op deze voorspelling. Daarnaast blijken kenmerken van delinquentie van de kinderen in het huishouden, kenmerken van dominantie van de primaire opvoeder en huiselijk geweld een bijdrage te leveren aan de voorspelling. De enige experimentele risicofactor die een bijdrage levert aan de voorspelling van kindermishandeling is ‘de primaire opvoeder is apathisch/wanhopig’. 21
Tabel 7. Bijdrage van risicofactoren aan de voorspelling van kindermishandeling per etnische groep
Nederlands (n = 165)
B
S.E.
Wald (1)
Exp (B)
CFRA verwaarlozing Onveilige huisvesting Interventie gericht op verwaarlozing
1.552 1.149
.829 .570
3.506+ 4.063*
4.722 3.156
CFRA mishandeling Primaire opvoeder dominant
3.110
1.180
6.943**
22.421
.741
.269
7.589**
2.098
Experimentele items mishandeling Primaire opvoeder vat signalen minder ernstig op Vroeger drugs- alcoholprobleem secundaire opvoeder
20.104 19.123
6996.698 6996.698
.000 .000
>10000 >10000
CFRA verwaarlozing Vroeger drugsprobleem primaire opvoeder
24.093
>10000
.000
>10000
CFRA mishandeling Huiselijk geweld
1.164
.448
6.738**
3.202
Experimentele items verwaarlozing Primaire opvoeder betrokken in destructieve relaties
1.268
.470
7.271**
3.554
CFRA verwaarlozing Primaire opvoeder had/heeft psychiatrische problemen Vroeger drugsprobleem primaire opvoeder
3.351 3.125
1.091 1.372
9.441** 5.190*
28.540 22.769
CFRA mishandeling Kenmerken delinquentie kinderen Primaire opvoeder dominant Huiselijk geweld
2.055 2.072 .634
1.051 .996 .382
3.827* 4.328* 2.757+
7.810 7.939 1.886
Experimentele items verwaarlozing Primaire opvoeder apathisch/wanhopig
2.140
.715
8.949**
8.500
Experimentele items verwaarlozing Gebrekkige medewerking primaire opvoeder
Marokkaans/Turks (n = 96)
Surinaams/Antilliaans (n = 105)
22
Overig (n = 125)
CFRA verwaarlozing Kenmerken van ontwikkelingsstoornis/handicap kinderen Primaire opvoeder heeft/had psychiatrische problemen
1.422 1.142
.784 .715
3.288+ 2.547
4.146 3.133
CFRA mishandeling Kenmerken fysieke/verstandelijke beperking kinderen
2.138
.748
8.169**
8.480
Experimentele items verwaarlozing Primaire opvoeder verbetert opvoedingsvaardigheden niet
1.079
.517
4.356*
2.941
* p <.05 ** p <.01
23
Voor de overige groep geldt de volgende risicofactoren een bijdrage leveren aan de voorspelling van kindermishandeling: kenmerken van een ontwikkelingsstoornis of handicap bij de kinderen in het huishouden, de aanwezigheid van psychiatrische problemen van de primaire opvoeder (nu of in de voorgeschiedenis) en kenmerken van een fysieke/verstandelijke beperking bij de kinderen in het huishouden. De enige experimentele risicofactor die een bijdrage levert aan de voorspelling van kindermishandeling is ‘de primaire opvoeder onderneemt geen activiteiten om de opvoedingsvaardigheden te verbeteren’.
Discussie
In dit onderzoek stond de vraag naar etnische verschillen in het voorkomen en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling centraal. Tot op heden heeft onderzoek zich gericht op het vaststellen van risicofactoren voor kindermishandeling in de algemene populatie, waarbij er weinig aandacht is geweest voor mogelijke verschillen tussen etnische groepen betreffende deze risicofactoren, terwijl dit wel belangrijk is. Uit onderzoek is namelijk naar voren gekomen dat kindermishandeling meer voorkomt bij etnische minderheidsgroepen (Alink et al., 2011; Hussey, Chang & Kotch, 2006). Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te verschaffen in de verschillen tussen etnische groepen en hierdoor bij te dragen aan betere risicosignalering. Daarnaast kunnen preventie en interventie mogelijk zo ontwikkeld worden dat ze beter inspelen op de specifieke behoeften van etnische groepen.
Verschillen in het voorkomen van (meldingen van) kindermishandeling Allereerst bleken geen verschillen te bestaan in het voorkomen van (meldingen van) kindermishandeling tussen Nederlandse, Marokkaans/Turkse, Surinaams/Antilliaanse en overige huishoudens. Dit is niet geheel conform de verwachtingen. Uit de literatuur komt naar voren dat etnische minderheden een verhoogd risico lopen op kindermishandeling (Alink et al., 2011; Hussey, Chang & Kotch, 2006). In het huidige onderzoek bleek dit niet het geval te zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat etnische minderheden, vanwege een minder goede toegang, minder zichtbaar zijn in de zorg (Dahhan, 2007). Hierdoor worden er minder meldingen gedaan door professionals van mogelijke gevallen van kindermishandeling. Daarnaast zou bij etnische groeperingen sprake kunnen zijn van een grotere drang tot zelfredzaamheid, waarbij de formele hulpverlening pas in een later stadium wordt ingeschakeld (Sannen, 2003). Dit betekent niet dat kindermishandeling niet of minder
24
voorkomt bij etnische minderheidsgroepen, maar dat er sprake is van onderrapportage. Hier zou in vervolgonderzoek aandacht aan besteed kunnen worden.
Verschillen in het voorkomen van risicofactoren Er bleek een aantal verschillen tussen etnische groepen te bestaan in het voorkomen van risicofactoren voor kindermishandeling. Deze verschillen in prevalentie zijn alleen gevonden bij risicofactoren die betrekking hebben op kenmerken van de ouder (primaire en secundaire opvoeder) en huiselijk geweld. Voor het merendeel van de risicofactoren bleken geen verschillen tussen de groepen te bestaan in de prevalentie. Wat betreft de verschillen bleek dat er in de Nederlandse groep relatief vaker risicofactoren aanwezig waren. Echter, er is geen patroon gevonden in de verschillen wat betreft het voorkomen van risicofactoren. Zo bleek bijvoorbeeld dat de Nederlandse primaire opvoeders vaker een drugsprobleem gehad hebben in vergelijking met de opvoeders uit de andere groepen terwijl de Surinaams/Antilliaanse secundaire opvoeders vaker dominant zijn dan de Marokkaans/Turkse en de overige secundaire opvoeders. Dit betekent dat op het gebied van kenmerken van de opvoeder, zowel de primaire als de secundaire, aandacht besteed moet worden aan specifieke risicosignalering. Er kan een kanttekening geplaatst worden bij deze resultaten. Uit de literatuur is onder andere bekend dat er in de Marokkaanse en Turkse cultuur minder open gesproken wordt met buitenstaanders over klachten, met name als het gaat om psychische klachten (De Vries & Smits, 2003). Binnen deze culturen geldt dat mensen met psychische klachten eerder als ‘gek’ beschouwd worden. Bij de Marokkaanse volwassenen speelt schaamtegevoel een grote rol. Dit kan leiden tot onderrapportage van problematiek en hiermee ook van risicofactoren voor kindermishandeling.
Verschillen in de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling en verschillen in de bijdrage van risicofactoren voor de voorspelling van kindermishandeling Er bleken zowel overeenkomsten als verschillen te bestaan tussen etnische groepen in de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling. In de Surinaams/Antilliaanse groep zijn de meeste significante correlaties tussen risicofactoren en kindermishandeling gevonden, gevolgd door de Nederlandse groep, de Marokkaans/Turkse groep en als laatste de overige groep. Voor de Surinaams/Antilliaanse groep geldt dat er zowel risicofactoren passend bij kenmerken van de ouder (primaire en secundaire opvoeder), het kind als het gezin zijn gevonden. In de Nederlandse groep zijn met name risicofactoren gevonden op het gebied van kenmerken van de primaire opvoeder. Ook de huisvesting bleek hier samen te hangen met 25
kindermishandeling. Voor de Marokkaans/Turkse groep zijn risicofactoren op het gebied van ouderkenmerken (primaire en secundaire opvoeder) en gezinskenmerken gevonden. In de overige groep bleek één risicofactor op het gebied van kenmerken van het kind en één op het gebied van kenmerken van de primaire opvoeder samen te hangen met kindermishandeling. Voor alle groepen gold dus dat kindermishandeling samenhing met risicofactoren op meerdere domeinen. Deze bevinding sluit aan bij eerder onderzoek waaruit is gebleken dat bij kindermishandeling vaak een combinatie van problemen op meerdere domeinen wordt geconstateerd (Cobussen, et al., 2014). Ook gold voor alle groepen dat factoren van de ouder(s) samenhingen met kindermishandeling. Alleen bij de overige groep bleek dat er sprake was van een samenhang tussen een kindkenmerk en kindermishandeling, namelijk het hebben van een kind met een fysieke/verstandelijke beperking. Er kan geen uitspraak gedaan worden over de verklaring voor het feit dat kenmerken van het kind in de overige groep wel samenhangen met kindermishandeling aangezien dit een zeer diverse etnische groep was. Een gedeelte van de eerder gevonden risicofactoren die samenhangen met kindermishandeling, bleek ook bij te dragen aan de voorspelling van kindermishandeling. Er zijn zowel overeenkomsten als verschillen gevonden tussen de etnische groepen in de unieke bijdrage van risicofactoren op de voorspelling van kindermishandeling. Voor de Nederlandse groep gold dat een aantal ouderfactoren (primaire en secundaire opvoeder) en onveilige huisvesting bijdragen aan de voorspelling van kindermishandeling. In de Marokkaans/Turkse groep bleek dat een aantal factoren van de primaire opvoeder en de factor huiselijk geweld bijdragen aan de voorspelling van kindermishandeling. Deze groep bleek de minste voorspellende risicofactoren te hebben. In de Surinaams/Antilliaanse groep bleek dat kenmerken van de primaire opvoeder, het kind en huiselijk geweld bijdragen aan de voorspelling van kindermishandeling. In de overige groep bleken een aantal factoren van de primaire opvoeder en een aantal kenmerken van het kind bij te dragen aan de voorspelling van kindermishandeling. Voor alle groepen gold dus dat kenmerken van de primaire opvoeder bijdragen aan de voorspelling. Zowel de bevindingen wat betreft de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling en de mate waarin deze risicofactoren bijdragen aan de voorspelling van kindermishandeling sluiten aan bij eerder onderzoek van Stith et al. (2009). Factoren van ouders, die niet afhankelijk zijn van het kind, blijken bij alle etnische groepen in grotere mate samen te hangen met kindermishandeling dan factoren van het kind. De verschillen zijn gevonden op het gebied van de mate waarin huiselijk geweld, onveilige huisvesting, kenmerken van de secundaire opvoeder en kenmerken van kinderen in het huishouden een bijdrage leveren aan de voorspelling van kindermishandeling. Voor 26
vervolgonderzoek is het interessant om deze verschillen verder te onderzoeken en mogelijke verklaringen hiervoor te achterhalen.
Beperkingen van het onderzoek Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Allereerst was er sprake van een steekproef met veel verschillende etniciteiten. De omvang van elke etnische groep was niet groot genoeg om de groepen afzonderlijk met elkaar te vergelijken. Dit heeft ertoe geleid dat etnische groepen zijn samengevoegd. Wellicht zijn hiermee belangrijke verschillen tussen de etnische groepen onderbelicht gebleven. Daarnaast is als uitkomstmaat kindermishandeling gebruikt, welke alle vormen van verwaarlozing en mishandeling omvat. Zoals uit de literatuur blijkt, zijn er verschillen tussen etnische groepen in de opvattingen over en in het voorkomen van bepaalde vormen van kindermishandeling. Zo beoordelen Marokkaanse en Turkse ouders in Nederland fysieke disciplinering positiever dan de autochtone Nederlandse ouders (Wissink, 2006). Ook hiervoor geldt dat er in dit onderzoek wellicht verschillen onbelicht zijn gebleven. Ten derde is gebruik gemaakt van eerder verzamelde informatie. Hierdoor kon niet gecontroleerd worden voor achtergrondkenmerken zoals sociaaleconomische status. Uit eerder onderzoek is gebleken dat verscheidene risicofactoren voor kindermishandeling bij etnische minderheden vervallen wanneer wordt gecontroleerd voor sociaaleconomische status (Alink et al., 2011). Ook is gebleken dat inkomen een belangrijke factor is in de relatie tussen etniciteit en kindermishandeling. Garbarino en Ebata (1983) noemen de interactie tussen etniciteit en inkomen als belangrijke verklaring voor etnische verschillen in kindermishandeling. Daarnaast is door het gebruik van eerder verzamelde informatie niet gecontroleerd voor sociale wenselijkheid. Dit heeft mogelijk geleid tot onderrapportage in de aanwezigheid van risicofactoren van bijvoorbeeld de Marokkaanse/Turkse groep. Ten slotte is er sprake van een korte follow-up periode waarin AMK-meldingen en KIDOS registraties zijn verzameld. Mogelijk zijn niet alle gevallen van kindermishandeling in deze periode gemeld bij een instantie. Ook zijn geen gegevens opgevraagd bij andere informaten, zoals scholen en sportverenigingen. Hierdoor is mogelijk sprake van onderschatting van het aantal gevallen van kindermishandeling. Het doel van het huidige onderzoek was echter niet om de prevalentie van kindermishandeling in de follow-up periode vast te stellen, maar om inzicht te verkrijgen in etnische verschillen in risicofactoren voor kindermishandeling.
27
Conclusie Het huidige onderzoek heeft bijgedragen aan het verschaffen van inzicht in verschillen tussen etnische groepen in het voorkomen van kindermishandeling en de sterkte van de samenhang tussen risicofactoren en kindermishandeling. Er zijn zowel verschillen gevonden in het voorkomen als in de mate waarin risicofactoren samenhangen met toekomstige kindermishandeling. Verschillen zijn gevonden op het gebied van kenmerken van het kind en het gezin. Niet in alle etnische groepen bleken dezelfde risicofactoren samen te hangen met en bij te dragen aan kindermishandeling. Overeenkomsten zijn gevonden op het gebied van kenmerken van de primaire opvoeder, in alle groepen bleken deze risicofactoren aanwezig te zijn en een bijdrage te leveren aan de voorspelling van kindermishandeling. Naar aanleiding van dit onderzoek kan een aantal aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan worden. Zo zou er verder onderscheid gemaakt kunnen worden in etnische achtergrond. Idealiter zouden alle etnische groepen afzonderlijk van elkaar vergeleken moeten worden om een goed beeld te krijgen van de verschillen tussen deze groepen. Ook zou er onderscheid gemaakt kunnen worden in verschillende vormen van kindermishandeling. Zoals eerder beschreven, zijn er verschillen in de opvattingen over en in het voorkomen van bepaalde vormen van kindermishandeling. Door zowel etnische groepen als vormen van kindermishandeling apart van elkaar te analyseren kan er beter ingespeeld worden op de risicosignalering van kindermishandeling en kan mogelijk eerder geïntervenieerd worden. Daarnaast zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op het verklaren van verschillen tussen etnische groepen in het voorkomen en het belang van risicofactoren voor kindermishandeling. Dit onderzoek betreft een eerste exploratieve studie naar etnische verschillen in risicofactoren voor kindermishandeling. Zoals aangegeven is het van belang om meer onderzoek hierna te doen zodat optimaal kan worden ingespeeld op eventuele verschillen. Mogelijk kan hiermee in de toekomst beter worden ingespeeld op specifieke behoeften van verschillende etnische groepen.
28
Literatuurlijst
Alink, L., IJzendoorn, R. van, Kranenburg-Bakermans, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland anno 2010: De tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Verkregen van http://media.leidenuniv.nl/legacy/rapportnpm-2010-screen.pdf Berge, I. ten (2008). Instrumenten voor risicotaxatie in situaties van (vermoeden) kindermishandeling. Notitie op verzoek van de MOgroep jeugdzorg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Berger, M., Berge, I. ten, & Geurts, E. (2004). Samenhangende hulp: interventies voor mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht, NIZW Jeugd. Bouwmeester-Landweer, M. B. R. (2006). Early home visitation in families at risk for child maltreatment. Rotterdam: Optima Grafische Communicatie (dissertatie). Verkregen van https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/4396/15/Thesis.pdf Breijaert, L., & Creemers, H. (2015). Een gekleurde blik: Verschillen tussen Nederlandse autochtone en allochtone kinderen in opvattingen over kindermishandeling. Amsterdam: SWP. Brown, J., Cohen, P., Johnson, J. G., & Salzinger, S. (1998). A longitudinal analysis of risk factors for child maltreatment: Findings of a 17-year prospective study of officially recorded and self-reported child abuse and neglect. Child abuse & neglect, 22(11), 1065-1078. Cobussen, M., Hammink, A., de Graaf, I., Wits E., & Mheen, D., van de (2014). Toeleiding naar zorg bij kindermishandeling: Inzicht in de toeleiding naar hulpverlening vanuit Bureau Jeugdzorg. Verkregen van http://www.ivo.nl/UserFiles/File/Publicaties/publicaties%202015/201501%20IVO_rapport_zorgtoeleidingKM.pdf Connell, C. M., Bergeron, N., Katz, K. H., Saunders, L., & Tebes, J. K. (2007). Re-referral to child protective services: The influence of child, family, and case characteristics on risk status. Child Abuse & Neglect, 31, 573-588. Dahhan, N. (2007). Gezondheid en etnische diversiteit in Nederland: naar betere zorg voor iedereen. Verkregen van http://mighealth.net/nl/images/e/e0/Pace.pdf Dubanoski, R., & Snyder, K. (1980). Patterns of child abuse in Japanese and SamoaAmericans. Child Abuse and Neglect, 5, 457-466.
29
Dubowitz, H., Kim, J., Black, M. M., Weisbart, C., Semiatin, J., & Magder, L. S. (2011). Identifying children at high risk for a child maltreatment report. Child Abuse & Neglect, 35, 96-104. Elst, M., van der, Sondeijker, F., Vogel, I., Jansen, W., & Hermanss, J. (2012). Veiligheidsrisicotaxatie bij opvoedhulp en opgroeihulp aan gezinnen met kinderen van 0-12 jaar: Validering van de California Family Risk Assessment. Woerden. Garbarino, J., & Ebata, A. (1983). The significance of ethnic and cultural differences in child maltreatment. Journal of Marriage and the Family, 45, 773-783. Gelles, R. J. (1977). Problems in defining and labeling child abuse. Paper presented to the Study Group on Problems in the Prediction of Child Abuse and Neglect. Wilmington: Delaware. Giovannoni, J. M., & Becerra, R. M. (1979). Defining Child Abuse. New York: Free Press. Hong, G. K., & Hong, L. K. (1991). Comparative perspectives on child abuse and neglect. Chinese versus Hispanics and Whites. Child Welfare, 70, 463-475. Hussey, J. M., Chang J. J., & Kotch, J. B. (2006). Child Maltreatment in the United States: Prevalence, risk factors, and adolescent health consequences. Pediatrics, 118, 933942. IJzendoorn, M. H., van, Prinze, P., Euser, E. M., Groenveld, M. G., Brilleslijper-Kater, S. N., van Noord-van der Linden, A. M. T., Bakermans-Kranenburg, M. J., Juffer, F., Mesman, J., Klein Velderman, M., & San Martin Beuk, M. (2005). Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Verkregen van http://www.leidenattachmentresearchprogram.eu/NPM-2005-Van-IJzendoornboek.pdf Klein Velderman, M., & Pannebakker, F. D. (2008). Primaire preventie van kindermishandeling: Bekende, gebaande en gewenste paden. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven. KNMG. (2015, 10 februari). Artsen in gesprek met Tweede Kamer over aanpak kindermishandeling. Verkregen van http://knmg.artsennet.nl/Nieuws/Overzichtnieuws/Nieuwsbericht/148390/Artsen-in-gesprek-met-Tweede-Kamer-over-aanpakkindermishandeling.htm Lee, S. J., Taylor, C. A., & Bellamy, J. L. (2012). Paternal depression and risk for child neglect in father-involved families of young children. Child Abuse & Neglect, 36, 461469. 30
MacKenzie, M. J., Nicklas, E., Brooks-Gunn, J., & Waldfogel, J. (2011). Who spanks infants and toddlers? Evidence from the fragile families and child well-being study. Children and Youth Services Review, 33, 1364-1373. Ronan, K. R., Canoy, D. F., & Burke, K. J. (2009) Child maltreatment: Prevalence, risk, solutions, obstacles. Australian Psychologist, 44, 195-213. 12 Sannen, L. (2003). Drempels naar welzijnsvoorzieningen: de cliënt aan het woord. Leuven: Katholieke universiteit Leuven. Slack, K. S., Berger, L. M., DuMont, K., Yang, M., Kim, B., Ehrhard-Dietzel, S., & Holl, J. L. (2011). Risk and protective factors for child neglect during early childhood: A cross study comparison. Children and Youth Services Review, 33, 1354-1363. Socolar, R., Runyan, D., & Jackson, L. (1995). Methodological and ethical issues related to studying child maltreatment. Journal of Family Issues, 16, 565586. Stith, S. M., Liu, T. L., Davies, L. C., Boykin, E. L., Alder, M. C., Harris, J. M., Som, A., McPherson, M., & Dees, J. E. M. E. G. (2009). Risk factors in child maltreatment: A meta-analytic review of the literature. Aggression and violent behavior, 14(1), 13-29. Vries, W. de, & Smits, C. (2003). Psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse ouderen: een handleiding voor de praktijk. Utrecht: Trimbos-instituut. Williams, G., Tonmyr, L., Jack, S. M., Fallon, B., & MacMillan, H. L. (2011). Determinants of maltreatment substantiation in a sample of infants involved with the child welfare system. Children and Youth Services Review, 33, 1345-1353. Wilson, S. R., Rack, J. J., Shi, X., & Norris, A. M. (2008). Comparing physically abusive, neglectful, and non-maltreating parents during interactions with their children: A meta-analysis of observational studies. Child Abuse & Neglect, 32, 897–911. Wissink, I. B. (2006). Parenting, friendship relations and adolescent functioning in different ethnic groups (Proefschrift, Faculteit der Sociale en Gedragswetenschappen, Amsterdam). Verkregen van http://dare.uva.nl/document/33666 Wolzak, A., & Berg, I., ten. (2008). Gevolgen van kindermishandeling. Verkregen van http://www.nji.nl/nl/Gevolgen_Kindermishandeling.pdf
31