102
marxistische studies
marxistische studies
Dossier
Democratie onder toezicht
Henri Houben | De-industrialisering, Tom De Meester | Groene
wat doe je er tegen?
energie, een utopie?
Marco Van Hees | De
beste vijf slechte argumenten tegen de miljonairstaks
marxistische studies
Driemaandelijks tijdschrift – april - juni 2013 Bureau van afgifte Brussel X – P508692
102
marxistische studies Redactieadres
Marxistische Studies Kazernestraat 68, 1000 Brussel, België Tel.: +32 (0)2 504 01 44 Fax: +32 (0)2 513 98 31 E-mail:
[email protected] Website: http://www.marx.be
_
_
_
_
_
Hoofdredacteur Marxistische Studies
Bijdragen Trefwoorden
Hulp
Herwig Lerouge
De-industrialisering, groene energie, Bank van de Arbeid van België, Edward Anseele, POB, gemeentelijke adminstratieve sancties (GAS), internet, Facebook, SOPA, PIPA, ACTA, Europese Unie, asiel- en migratiebeleid, miljonairstaks, Paul Krugman, John Maynard Keynes
_
_
Sturen naar
[email protected]
Vertalingen van het Frans, Spaans, Duits, Engels en Russich en Portugees naar het Nederlands. Correctie en nalezen. Neem contact met de redactie. EPO, Jan Depover
Opmaak
EPO, Jan Depover
Verantwoordelijke uitgever
_
_
ISSN 1372-0392 uitgegeven door het Instituut voor Marxistische Studies (IMAST vzw) Kazernestraat 68, 1000 Brussel Dit nummer kwam tot stand in samenwerking met vzw IKOVE © Auteurs en Marxistisch Studies Overname en vertaling van bijdragen uit dit tijdschrift is mogelijk na toestemming van de auteurs.
Omslag
Druk
_
_
_
EPO www.drukkerij-epo.be Maria McGavigan, Kazernestraat 68, 1000 Brussel
1 België
Henri Houben
De-industrialisering, wat doe je ertegen?................................................... 3 De realiteit van de de-industrialisering .................................................................................... 3 Een wereld van diensten?........................................................................................................... 7 Multinationals aantrekken........................................................................................................ 11 Bescherming............................................................................................................................... 14 Een andere logica....................................................................................................................... 15 De-industrialisering, wat te doen? .......................................................................................... 18 Pistes om de industriële tewerkstelling te redden.................................................................. 20 Conclusies.................................................................................................................................. 21
Tom De Meester
Het stuur van de samenleving................................................................... 23 Vestas, de capriolen van het kapitaal....................................................................................... 24 Als er windmolens te veel zijn................................................................................................. 25 Jiuquan, een drieklovendam in de lucht.................................................................................. 26 Van transition towns tot groene revolutie.............................................................................. 29
Charles Laisne
Een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis................................ 32 De Belgische Bank van de Arbeid........................................................................................... 33 Aan de oorsprong ligt de coöperatie................................................................................ 33 De stichting van de Belgische Bank van de Arbeid......................................................... 35 Evolutie van de bank: diversificatie van haar activiteiten .............................................. 37 Het faillissement en de gevolgen ervan............................................................................ 40 Een debat binnen de arbeidersbeweging................................................................................. 41 Conclusie................................................................................................................................... 43
Marco Van Hees
De beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting.......... 44 Argument 1: Er bestaan toch al genoeg andere manieren om het kapitaal te belasten....... 44 Argument 2: Die belasting werd in heel wat landen afgeschaft............................................ 48 Argument 3: Deze symbolische belasting brengt bijna niets op.......................................... 50 Argument 4: Deze belasting werkt kapitaalvlucht in de hand............................................. 52 Eerste aspect: het aantal fiscale bannelingen.................................................................... 53 Tweede aspect: het verlies aan middelen ......................................................................... 54 Argument 5: Laat ons inkomen uit kapitaal belasten, niet het kapitaal zelf ...................... 54
| Inhoud |
2
marxistische studies • 102-2013
Dossier: Democratie onder toezicht
Herwig Lerouge
Democratie onder toezicht......................................................................... 58 Marie-Pierre de Buisseret
Asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie............... 60 Een grondgebied zonder binnengrenzen: de Schengenruimte ............................................. 60 Instelling van controles aan de buitengrenzen....................................................................... 61 Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel......................................................................... 67 De samenwerking tussen lidstaten over verwijdering en de akkoorden voor wederopname................................................................................................................... 72 De Europese regelgeving over zelf “gekozen” migratie........................................................ 73 Legale migratie als concurrentie-instrument.......................................................................... 79
Aurélie Decoene
Gemeentelijke administratieve sancties, democratie en openbare ruimte............................................................................................................ 81 Repressie: middelen en ideologie ........................................................................................... 82 Een democratische vraag ........................................................................................................ 84 Sociale klassen en openbare ruimte......................................................................................... 86 Conclusies.................................................................................................................................. 88
Raf Jespers
Revolutie en censuur op het internet....................................................... 89 SOPA, PIPA, ACTA: vrij internetverkeer onder druk......................................................... 90 Gevaarlijke Europese bewaarplicht......................................................................................... 93
Debat
Henri Houben
Paul Krugman: de reïncarnatie van Keynes............................................ 98
| Inhoud |
Henri Houben
De-industrialisering, wat doe je ertegen? Op de sluiting van Opel Antwerpen volgde het nieuws van de stillegging van de band van Ford Genk en Southampton en van Peugeot-Citroën in Aulnay; de liquidatie van de hoogovens in Gandrange, Florange-en-Moselle en Luik; de stillegging voor onbepaalde duur van de draadtrekkerij van Schifflange in Luxemburg; de sluiting van het glasbedrijf Saint-Gobain in Auvelais, de bandenfabriek van Goodyear in Amiens, de raffinaderij Petroplus nabij Rouen en Duferco in La Louvière; de geplande sluiting van Opel Bochum; de inkrimping van het personeel bij Renault, Peugeot, Caterpillar, Sanofi, Philips… Hele happen industrie verdwijnen in wat ooit als eerste (Groot-Brittannië) en als tweede (België, Noord-Frankrijk, het Duitse Rijngebied) industriegebied tot ontwikkeling kwam. Sommigen spreken dan ook van een omvorming van de maatschappij naar een absoluut overwicht van de dienstensector in het informatica- en communicatietijdperk. Maar de werkers die hun baan en bijgevolg hun belangrijkste bron van inkomen verliezen, blijven altijd weer met dezelfde vragen zitten: Wat gaat er van mij geworden? Waar zal ik nog werk vinden? Is er nog een toekomst voor mijn kinderen?
De realiteit van de de-industrialisering De Franse onderneming Trendeo verzamelt sinds 2009 de gegevens van bedrijven met minstens tien werknemers die arbeidsplaatsen scheppen of vernietigen. Een synthese van die resultaten vind je in Tabel 1. De cijfers spreken voor zich. Elk jaar is er een netto vernietiging van vestigingen, vooral in de verwerkende nijverheid. Op vier jaar tijd gaan 123.000 banen verloren. European Restructuring Monitoring (ERM1) geeft soortgelijke statistieken voor de Europese Unie. Dit controleorgaan haalt uit de pers de cijfers over de investeringen (of desinvesteringen) van ondernemingen met meer dan 100 werknemers of met minstens 10 % van een vestiging met 250 werknemers. Tabel 2 geeft de cijfers voor Duitsland, Frankrijk en de Benelux. Henri Houben is doctor in de economie gespecialiseerd in de automobielsector. Hij schreef La crise de trente ans: la fin du capitalisme?, Aden 20111. Hij is als onderzoeker verbonden aan GRESEA en het Instituut voor Marxistische Studies. 1
Europese Herstructureringsmonitor in het Nederlands.
| België |
4
marxistische studies • 102-2013
Tabel 1. Schepping en sluiting van vestigingen in Frankrijk tussen 2009 en 2012 2009 Nieuwe vestigingen 156 Gesloten vestigingen 379 Netto saldo -223 Banenverlies in de fabricage -79.870
2010 228 255 -27 -14.294
2011 153 187 -34 -5.105
2012 166 266 -100
Totaal 703 1.087 -384
-23.897
-123.166
Bron: Trendeo, « L’emploi et l’investissement en France en 2012, premier bilan et première tendance 2013 », februari 2013. http://www.lefigaro.fr/assets/pdf/L%27emploi%20et%20l%27investissement%20en%20France%20en%202012%20 par%20Trendeo.pdf.
Tabel 2. Herstructureringen in de verwerkende nijverheid in Duitsland, Frankrijk en de Benelux tussen 2007 en 2013 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal 20082013
Aantal gevallen
174
186
230
122
152
185
55
930
Nieuwe arbeidsplaatsen
21.712
21.768
4.480
11.077
24.704
13.465
4.760
80.254
Verloren arbeidsplaatsen
52.614
73.098
76.115
34.995
26.457
63.146
20.550
294.361
Netto saldo
-30.902 -51.330 -71.635 -23.918 -1.753 -49.681 -15.790 -214.107
Bron: ERM, berekeningen op basis van Statistics: http://www.eurofound.europa.eu/emcc/erm/index.php?template=stats. Noot: De gegevens voor 2013 slaan op de eerste vier maanden.
Sinds het begin van de crisis gingen 214.000 arbeidsplaatsen verloren. Uit de tabel blijkt ook een netto toename van het verlies vanaf 2012, duidelijk te wijten aan de crisis in de eurozone.2 In de loop van het eerste trimester van 2013 stelt ERM een vernietiging vast van 100.547 banen tegenover amper 34.113 nieuwe.3 De meest getroffen landen zijn Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, Italië en Nederland. Maar volgens onze schattingen wordt België proportioneel even hard getroffen. De recessie is een belangrijke oorzaak van de groeiende werkloosheid. Maar zij treft de sectoren heel verschillend. De verwerkende nijverheid4 betaalt de hoogste prijs. Dat is een tendens van de voorbije vijftig jaar. Op Grafiek 1 zie je het aandeel van de werkgelegenheid in de industrie in de totale werkgelegenheid voor verschillende landen of regio’s. 2 Zie Henri Houben, “Depressie in Europa”, Marxistische Studies, nr. 100, oktober-december 2012, p. 25-38. 3 ERM Quaterly, april 2013, p. 1: http://www.eurofound.europa.eu/emcc/erm/templates/displaydoc.php?docID=76. 4 Deze industrie omvat de fabricage, de bouw en de productie van gas, elektriciteit en water.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
5
Grafiek 1. Aandeel van de werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid in Europa, de VS en Japan 1960-2011 (in %)
Bron: Berekeningen op basis van AMECO, National Accounts by Branch of Activity, Wage and Salary Earners, Persons. http:// ec.europa.eu/economy_finance/ameco/user/serie/SelectSerie.cfm?CFID=1693359&CFTOKEN=6fcc0067b30521b780FBBD00-BC80-3030-39CC1124EEBD668B&jsessionid=24065e99f26533524e7f. Noot: De 5 vertegenwoordigen Duitsland, Frankrijk en de Benelux. Voor Luxemburg en Nederland hebben we maar cijfers vanaf 1970. Voor de Europese Unie (15 lidstaten) beginnen de cijfers in 1977, want er zijn geen vroegere cijfers beschikbaar voor Portugal.
In de jaren zestig zijn de curven nog relatief stabiel, maar vanaf het volgende decennium dalen ze snel. Vooral België neemt een serieuze duik: van 37 % rond 1965 naar 13,5 % in 2011. Deze relatieve daling vertaalt zich ook in een daling van het aantal banen in absolute termen. Tabel 3 toont de evolutie van de werkgelegenheid in de fabricage van de belangrijkste Europese landen in vergelijking met de cijfers voor Japan en de VS. Overal daalt de werkgelegenheid. Alle landen bereiken hun laagste niveau in 2011. Maar vooral interessant is de berekening van de verhouding en die vind je terug in de laatste kolom: het verschil tussen het jaar met het hoogste aantal en het jaar met het laagste aantal werknemers. Zo zien we dat het aantal arbeidsplaatsen in het algemeen met een derde of een vierde krimpt. In Groot-Brittannië daarentegen bedraagt de daling bijna 70 %, in België 52 % en in Frankrijk 47 %. Op lange termijn worden deze drie landen het hardst gestraft door de industriële omwenteling.
| België |
6
marxistische studies • 102-2013
Tabel 3. Evolutie van de tewerkstelling in de fabricage in Europa, de VS en Japan in 1960, 1970, 1980, 1990, 2000 en 2011 (in duizenden werknemers) België Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland De 5 Ierland Spanje Italië Groot-Brittannië Andere EU (15) VS Japan
1960 969 8.417 4.411
1970 1980 1.052 835 9.101 8.273 4.828 4.847 44 40 1.238 1.051 16.263 15.046 172 224 258 1.825 2.460 2.643 3.878 4.607 5.292 7.283 7.215 5.900 4.407 33.547 18.715 21.199 22.291 8.213 11.759 11.599
1990 718 8.336 4.047 35 996 14.132 218 2.520 4.526 4.394 4.064 29.853 20.979 13.220
2000 2011 Differentiaal 624 514 550 7.453 6.909 2.325 3.530 2.782 2.369 33 33 16 935 791 447 12.574 11.028 5.369 274 192 83 2.680 2.024 851 4.090 3.862 1.458 3.617 2.416 5.011 3.513 3.030 1.378 26.749 22.977 11.085 21.980 14.637 8.740 11.247 9.556 4.120
Bron: Zie grafiek 1. Noot: Voor Japan hebben we geen gegevens meer na 2010 en voor Groot-Brittannië en dus de EU (15) na 2009 (het is dat laatste cijfer dat je vindt in de kolom voor 2011). Het differentiaal is het maximale verschil tussen het hoogste werkgelegenheidsniveau van de periode 1960-2011 en het laagste (meestal in 2009, 2010 of 2011).
Er zijn drie factoren die deze structurele verandering verklaren: de stijging van de productiviteit, die toelaat meer te produceren met minder personeel; de uitbesteding5 van bepaalde diensten die voorheen werden meegerekend bij de industrie doordat ze deel uitmaakten van een industrieel bedrijf; de delokalisering of de concurrentie van buitenlandse firma’s, in het bijzonder in landen van de Derde Wereld of de zogenoemde ‘opkomende’ landen6. In Frankrijk, dat ongetwijfeld beschikt over meer gesofisticeerde statistische bronnen, heeft men geprobeerd een schatting te maken van het aandeel van deze drie parameters in de daling van de werkgelegenheid in de fabricage-industrie tussen 1980 en 2007. Dat hebben we opgetekend in tabel 4. Hier zien we dat de productiviteit het doorslaggevende element is en aan belang wint in de loop van de tijd, want ze is duidelijk veel hoger in de periode tus5 Hiermee bedoelen we de afscheiding van een afdeling door verkoop aan een andere onderneming. 6 Een opkomend land is een land van de Derde Wereld of van het voormalige Oostblok dat volop in ontwikkeling is en een belangrijke groei van het bruto binnenlands product realiseert. De belangrijkste opkomende landen zijn Korea, Taiwan, Singapore, China, Indonesië, Thailand, Maleisië, Brazilië, Argentinië, Mexico, Turkije, Rusland en Zuid-Afrika.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
7
Tabel 4. Schatting van het aandeel van de oorzaken van de vernietiging van industriële werkgelegenheid in Frankrijk tussen 1980 en 2007 (in %) Productiviteitswinst Uitbesteding Internationale handel
1980-2007 29 25 13
2000-2007 65 5 28
Bron: Lilas Demmou, La désindustrialisation en France, Documents de travail de la DG Trésor, juni 2010, p. 5. http:// www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=Lilas+Demmou+d%C3%A9sindustrialisation+France&source=web&cd=1&v ed=0CDAQFjAA&url=http%3A%2F%2Fwww.tresor.economie.gouv.fr%2Ffile%2F326045&ei=VcJ6UZfaHIbhPL_ tgLAK&usg=AFQjCNFb6QCwQYST5yqv-kRmdzeUQqKF-g&bvm=bv.45645796,d.d2k&cad=rja. Noot: Het totaal van deze factoren is niet gelijk aan 100% omdat de methodiek om het resultaat van elk van hen te verkrijgen onafhankelijk zijn van elkaar.
sen 2000 en 2007. De uitbesteding boet mettertijd aan belang in. Dat bewijst dat de ondernemingen vooral in de jaren 1980 en 1990 overgegaan zijn tot de verkoop van een filiaal of een afdeling (die bijgevolg niet langer opduiken in de werkgelegenheidsstatistieken). De delokalisering is moeilijk te schatten doordat zij berust op hypotheses over de vrij aanzienlijke vernietiging van arbeidsplaatsen.7 Zo spreekt de econometrische studie van dit aspect van een invloed op de tewerkstelling tussen 9 en 70 %.8 Dat betekent zoveel als zeggen dat het zeer onnauwkeurig is. Maar dit aspect heeft de neiging aan belang te winnen. De de-industrialisering is dus geen mythe voor de voormalige bastions van de kapitalistische ontwikkeling, West-Europa, de VS en Japan. Maar ze is vooral het gevolg van de stijging van de productiviteit. Wat de mensheid ten goede zou moeten komen doordat steeds meer machines worden ingezet voor het zware werk, wordt daarentegen in de Westerse samenleving een catastrofe voor de werkers, want voor hen betekent het werkloosheid en dalende inkomens.
Een wereld van diensten? Serge Tchuruk is de voormalige grote baas van Alcatel, het Franse paradepaardje van de telecommunicatieuitrusting. In juni 2001 kondigt hij in aanwezigheid van de verzamelde pers in Londen fier aan dat zijn onderneming de toekomst 7 De volledige berekening van deze analyse berust op de invloed van een stijging van de productiviteit, de uitbesteding of de buitenlandse investering of ook nog de buitenlandse handel op de tewerkstelling. De moeilijkheid bestaat erin te weten of dit fenomeen effectief een invloed heeft op de werkgelegenheid en de reële reikwijdte ervan te berekenen. 8 Lilas Demmou, La désindustrialisation en France, werkdocumenten van het directoraat-generaal van het ministerie van Financiën, juni 2010, p. 30. Econometrie is een techniek om te berekenen of een of twee fenomenen gelijktijdig voorkomen en dit op basis van een belangrijk aantal statistische metingen.
| België |
8
marxistische studies • 102-2013
zal binnentreden door verder te werken… zonder fabriek. Dat wil zeggen dat op 18 maanden tijd wordt afgeslankt van 120 productievestigingen naar 12. Jammer genoeg voor hem is het vooral de aankondiging geweest van ‘de planeet zonder Alcatel’ want sindsdien rijgt het bedrijf de tegenslagen en catastrofes aaneen. Sinds zijn verklaring heeft de onderneming meer dan 20 miljard euro verliezen opgestapeld, waarvan 5 miljard in 2001 en 2008. Sinds 2007 wordt geen dividend meer uitgekeerd. Alcatel fuseerde in 2006 met Lucent, de vroegere Amerikaanse gigant en het product van de ontmanteling van AT&T. De beurskapitalisatie9 van 25 miljard euro bedroeg eind 2012 nog maar een tiende van dat bedrag. Geconfronteerd met deze resultaten, werd Serge Tchuruk met ingang van 1 oktober 2008 de laan uitgestuurd en bedankt voor bewezen diensten met een gouden parachute van maar liefst 5,7 miljoen euro. De truc van Alcatel bestond er natuurlijk in haar productie-eenheden te verkopen aan andere ondernemingen die gespecialiseerd zijn in onderaanneming zoals Flextronics, terwijl de kerngroep de ‘nobele’ activiteiten behoudt zoals onderzoek en andere diensten (administratie, commercialisering enzovoort). Maar de arbeidsvoorwaarden houden uiteraard gelijke tred met deze verandering: lagere lonen, delokalisering, vaak naar Azië of Oost-Europa, totale flexibiliteit, langere werkdagen. Sommigen voorspellen een natuurlijke evolutie van de samenleving: van een landbouwstadium naar een industrieel stadium om uiteindelijk uit te komen bij een postindustrieel stadium, het dienstentijdperk. Walt Whitman Rostow was een van de eersten die met deze stelling uitpakte. Vervolgens kondigt de Amerikaanse (‘linkse’ maar niet-marxistische) socioloog Daniel Bell in 1973 de komst aan van de postindustriële samenleving. Peter Drucker, een van de meest prestigieuze goeroes van het Amerikaanse management, ging zelfs zover dat hij een definitie opstelde van een postkapitalistische beschaving, met nog meer ondernemingszin dan de vorige (in 1993). Al hun schrijfsels hebben de idee van een eenvormige evolutie met elkaar gemeen, een evolutie die enkel gebaseerd is op de technische transformaties van de mensheid, zonder rekening te houden met de sociale krachtsverhoudingen, laat staan met de klassenrelaties. In werkelijkheid weet men nauwelijks hoe de beschaving er in de toekomst, zelfs in de nabije toekomst, zal uitzien, want dat hangt af van de betrekkingen 9
| België |
De beurskapitalisatie van een onderneming wordt bekomen door de koers van het aandeel te vermenigvuldigen met het aantal op de beurs genoteerde effecten. Aangezien de koers van een aandeel sterk kan variëren, wordt de kapitalisatie gewoonlijk op het einde van het jaar berekend.
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
9
tussen de landen en de concurrentie tussen economische modellen. Als marxisten denken wij dat het socialisme zich uiteindelijk zal opdringen, maar wat timing betreft tasten ook wij in het duister. Al deze theorieën hebben maar één doel: de aanvaarding van de huidige realiteit en van de omwentelingen die beslist worden door de grote multinationals en hun politieke bondgenoten. In het huidige debat over de omvorming van de maatschappij willen zij enkel de de-industrialisering en haar weerslag op de werkgelegenheid rechtvaardigen. Maar de-industrialisering hoeft niet per se. Integendeel, een economie zonder industrie is vandaag zeer kwetsbaar. Dat zien we nu al in Europa, namelijk in Griekenland en Portugal en ook in het zuiden van Spanje en Italië en zelfs in Cyprus. Het gebrek aan vooruitgang van deze landen op vlak van de industriële fabricage maakt hen afhankelijk van het buitenland. Zij compenseren dat met leningen en worden zo de speelbal van de financiële markten (dat wil zeggen van de grote financiële ondernemingen die op die markten optreden zoals Goldman Sachs en veel andere). Er zijn drie redenen waarom de industrie van bijzonder belang is. Ten eerste maakt de industrie de voorwerpen die wij dagelijks gebruiken, dat wil zeggen die essentieel blijven, want zonder die producten kan er van de rest geen sprake zijn: huisvesting, voeding, kleding… Ten tweede worden heel wat diensten ontwikkeld en verstrekt op basis van de industrie. In een kapitalistische maatschappij zijn dat financiële producten, adviezen aan ondernemingen, publiciteitsfirma’s enzovoort. Maar meer algemeen is dat – zelfs in onze informatica- en communicatiemaatschappij – papier om boeken te drukken, kabels voor netwerken, schermen voor films, video’s enzovoort. En ten derde, als we ze niet zelf produceren, moeten ze ingevoerd worden want we kunnen niet zonder. En wat kan een land met weinig industrie in ruil aanbieden? Dat is nu net het probleem van de landen uit het zuiden van Europa. Ook op het sociale vlak is de teloorgang van industriële activiteiten een catastrofe: (1) onmiddellijk banenverlies en bijgevolg dalende inkomens voor een deel van de werkers (met inbegrip van de toeleveringsbedrijven die afhankelijk zijn van de fabriek die wordt gesloten: onderaannemers, handelaars enzovoort); (2) vernietiging van het industriële en economische weefsel want vaak houdt de fabriek heel wat nevenactiviteiten in leven, ofwel rechtstreeks (leveranciers of cliënten), ofwel onrechtstreeks doordat die nevenactiviteiten leven van het inkomen dat de fabriek genereert; (3) verlies van knowhow, wat op termijn nadelig kan zijn. In België werd al met reconversie gezwaaid om de sluiting van de textielsector, de scheepswerven, de kolenmijnen en talrijke hoogovens te rechtvaardigen.
| België |
10
marxistische studies • 102-2013
In Henegouwen zit de plaatselijke bevolking nog altijd te wachten op de beloofde investeringen. In Limburg is het grote alternatieve project, de fabriek van Ford Genk, nu zelf rijp voor de schroot. Wij willen niet beweren dat reconversie niet mogelijk is. Maar bij reconversie komen heel wat problemen kijken die maar zelden goed werden opgelost, noch in Wallonië noch in Vlaanderen. Om te beginnen noodzaakt een verandering van activiteiten nieuwe investeringen en dat vergt tijd. Tussen de sluiting van een zogezegd ten dode opgeschreven fabriek en een nieuw project ligt gewoonlijk een lange periode. En wat gebeurt er ondertussen? Vaak wordt er van geprofiteerd om arbeidsplaatsen te vernietigen zonder dat er al te veel sociale woede losbarst doordat de mensen nog kunnen hopen op een nieuwe job. En dan, twee of drie jaar later laat men het reconversieplan varen of wordt het tot het minimum herleid… Tweede probleem: de opgeofferde banen vergen gewoonlijk weinig scholing terwijl het alternatief een relatief gesofistikeerde productie vereist die steunt op bekwame arbeidskrachten, bijvoorbeeld in de informaticasector. Er gaapt dus een kloof die zelfs een intensieve opleiding niet kan overbruggen. De belofte van reconversie is niet langer zomaar aanvaardbaar. Er moeten concrete projecten ontwikkeld worden die ook effectief opgestart worden. In afwachting moeten de bedreigde banen blijven bestaan of betaald worden10, bij voorkeur op kosten van de groep die wil afdanken en die vaak over de nodige middelen beschikt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor ArcelorMitall, Ford, Caterpillar, Sanofi of General Motors. En tot slot moet er een concrete oplossing komen voor de mensen die hun baan kwijtspelen, vooral wanneer het gaat om banen voor weinig geschoolde of oudere arbeiders. Hetzelfde moet overigens gelden voor de werknemers in onderaanneming die riskeren er hun job bij in te schieten. België en West-Europa hebben een industrieel verleden. Ze moeten eenzelfde toekomst hebben met gelijkaardige banen. Twee sectoren zijn traditioneel belangrijk voor de economische ontwikkeling: de bouwsector en de automobielsector. Niet alleen leggen zij een nietverwaarloosbaar gewicht in de industriële schaal, maar zij genereren ook activiteiten stroomopwaarts en stroomafwaarts, bijvoorbeeld door de levering van onderdelen of materialen – een auto is bijvoorbeeld samengesteld uit meer dan 10.000 verschillende elementen. Dat blijkt ook uit de huidige crisis. Het zijn de twee meest getroffen takken van de industrie en het zijn zij die de Europese 10 Zonder loonverlies.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
11
economie de dieperik in sleuren, in het bijzonder de staalnijverheid, die massaal aan die industrie levert.
Multinationals aantrekken Het industriebeleid van de Europese Commissie – want er is wel degelijk een beleid, ook al valt het vaak nauwelijks op – bestaat erin het privé-initiatief te bevoordelen en vrij spel te geven. Het laat de uiteindelijke beslissingen aan de ondernemingen over. De hevigste advocaat van deze oriëntatie is de voormalige commissaris voor Ondernemingen en Industrie en vice-voorzitter van de Commissie (2004-2010), de Duitse sociaal-democraat Günter Verheugen. Momenteel staat hij aan het hoofd van een consultancybedrijf dat ondernemingen adviseert hoe ze het best kunnen profiteren van de Europese instellingen. Voor het Europees parlement verklaarde hij: “De beslissingen om ondernemingen te sluiten of te delokaliseren behoren de ondernemingen zelf toe en geen enkele overheid, noch de Europese Unie mag of moet zich daarin mengen.” Hij voegde eraan toe : “Wij zullen in de toekomst nog nood hebben aan een sterke industrie in Europa, met leidende ondernemingen op internationaal vlak. Wij hebben geen Europese kampioenen nodig, maar wereldmarktleiders, want het gaat om het wereldkampioenschap. Geen enkele overheid kan die missie vervullen, dat komt de ondernemingen zelf toe. Maar wij kunnen hen wel ondersteunen.”11 Dat discours blijft de rode draad doorheen de EU-strategie. In België vertaalt zich dat, ongeacht de regio, in de wil om kost wat het kost buitenlandse investeringen aan te trekken, vooral van multinationals. Maar die benadering – op zich al betwistbaar – heeft vandaag haar grenzen bereikt. Grote industriële vestigingen van Amerikaanse, Franse, Duitse en zelfs Koreaanse, Braziliaanse of Chinese ondernemingen zijn weinig waarschijnlijk, vooral in de traditionele sectoren die veel arbeidsplaatsen creëren. In een geïntegreerde Europese markt investeer je beter in de nieuwe lidstaten, waar de arbeidskrachten relatief goed geschoold zijn en de loonkosten een stuk lager liggen dan in België. Zelfs de overname van een productie-eenheid in goede staat met geschoold en veelal flexibel personeel is vaak niet interessant voor een buitenlandse groep. Het is juist dat het hart van Europa over zeer ontwikkelde infrastructuren beschikt 11 Günter Verheugen, “De competitiviteit – het antwoord op de herstructurering en de concurrentie”, debat in het Europees Parlement over de herstructurering van de industrie van de Europese Unie, Brussel, 4 juli 2006.
| België |
12
marxistische studies • 102-2013
om te communiceren met de rest van het continent. Maar dat is niet voldoende. Je moet immers kunnen verkopen en bij voorkeur tegen een zo laag mogelijke kostprijs. Een fabriek opkopen betekent dat je in het bezit komt van vier muren en een paar werktuigen, maar niet noodzakelijkerwijze van het belangrijkste: het commerciële netwerk, het imago van het merk, de industriële en politieke contacten… Alleen als de uitrusting enorme sommen geld kost, zoals in het geval van de staalnijverheid of de petroleumraffinage, kan dat te rechtvaardigen zijn. Koste wat kost investeringen aantrekken – een beleid dat bewust gevolgd wordt door de drie gewesten van ons land – is nadelig als je te maken hebt met een patroon die zonder scrupules komt en gaat waar en wanneer hij wil. De overheid zit dan in de knel en durft geen represaillemaatregelen te nemen, want dat is een slecht signaal naar mogelijke andere buitenlandse investeerders. Terwijl de overheid eigenlijk de goederen van iemand die zoveel arbeidsplaatsen vernietigt zou moeten aanslaan, probeert ze twee ballen in de lucht te houden: voldoende tromgeroffel om de arbeiders ervan te overtuigen dat het ‘beleid’ aan hun kant staat en zachte strijkmuziek om de ondernemers ervan te verzekeren dat zij geen echt vijandige maatregelen moeten vrezen. Dat de Belgen uitstekende jongleurs zijn is gebleken in twee zo uiteenlopende gevallen als Ford en ArcelorMittal. Maar daar hebben de werkers die hun job verliezen niets aan. In elk geval moet het veel beter dan landen die vier tot vijf keer (of nog meer) lagere loonkosten hebben dan België of zelfs Ierland dat maar 12,5 % belastingen heft op ondernemingen (in België is het nog 33,5 %). En dat eiland heeft ook een groot voordeel op andere regio’s: het beschikt sinds 1958 over belastingvrije zones en sinds 1985 over instellingen die investeringen van multinationals moeten binnenrijven. Terzelfder tijd vertoont Ierland alle nadelen van deze strategie. Het mag dan al jaren als voorbeeld gediend hebben toen het van een landbouwland uitgroeide tot het favoriete productiecentrum voor Amerikaanse elektronica-, informatica- en geneesmiddelenbedrijven, zodra dat in elkaar stuikt, verdwijnt meteen ook al de rest als sneeuw voor de zon. Grafiek 2 stelt de evolutie voor van de tewerkstelling in de Ierse fabricageindustrie sinds 1960 in vergelijking met de relatieve invloed (de gegevens van de rechteras) en de absolute invloed (de gegevens van de linkeras) In de jaren zestig en zeventig worden arbeidsplaatsen gecreëerd en wint de verwerkende industrie zelfs een groter aandeel in de totale tewerkstelling. In 1973 is ze goed voor 31 % van het aantal werknemers van het land.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
13
Grafiek 2. E volutie van de tewerkstelling in de verwerkende industrie van Ierland 1960-2011 (in duizenden personen, linkeras; in % van de totale tewerkstelling, rechteras)
Bron: Zie grafiek 1.
De tewerkstelling daalt voor het eerst bruusk in de jaren tachtig: van 258.000 in 1980 naar 207.000 in 1987, een verlies van 20 % in zeventien jaar. Maar de komst van de Amerikaanse multinationals keert het tij. De tewerkstelling in de fabricage-industrie bereikt een hoogtepunt in 2000-2001 met meer dan 274.000 werknemers. In relatieve termen echter stelt dat niet meer voor dan 20 % van het totale aantal. Tussen 1986 en 1996 bleef dit deel stabiel: ongeveer 24 %. Daarna tuimelt het naar beneden en zal al snel ook de volledige werkgelegenheid in zijn val meesleuren: in 2011 zijn nog nauwelijks 190.000 mensen aan het werk in de verwerkende nijverheid. Aan de ene kant en in relatieve cijfers is de Ierse industrie dus niet beter beschermd dan elders. Haar aandeel in de totale tewerkstelling daalt en hoe stabieler ze een tiental jaren is gebleven, des te sneller krimpt ze nu. Met 12,7 % ligt het cijfer van Dublin lager dan dat van België (13,5 %), Japan (17,4 %) en Duitsland (18,9 %). Aan de andere kant en in absolute cijfers zien we een abrupte verandering in het aantal arbeidsplaatsen op korte tijd, en heeft de curve veel weg van een roetsjbaan (grafiek 2). Op nauwelijks drie jaar tijd, tussen 2007 en 2010, verliest de tewerkstelling in de industriële tewerkstelling opnieuw 20 %. Alleen Spanje kende een even snelle afbraak.
| België |
14
marxistische studies • 102-2013
Bijgevolg kijkt Ierland eind 2012 aan tegen een officieel werkloosheidscijfer van 14,2 %. In België bedraagt de werkloosheid dan 8,2 %, in Frankrijk 10,6 %. Deze cijfers zijn niet eenduidig, want de niet-actieve oudere werknemers zijn er niet in opgenomen. Als we die er bijtellen, heeft België ook bijna 14 % werklozen. Niettemin is de werkloosheid hier vrij stabiel, terwijl Ierland in 2007 nog kon bogen op de zeer lage drempel van 5 % werkloosheid.
Bescherming In Europa mag dan al de tendens heersen om de multinationals vrij spel te geven wat betreft hun investeringen, toch gaan er stemmen op die pleiten voor een actiever industrieel beleid. Arnaud Montebourg, bijvoorbeeld, minister van Industriële Vernieuwing van Frankrijk en voorstander van demondialisering pleit hiervoor.12 Terzelfder tijd eist hij douanebarrières aan de grenzen van de Unie voor de producten die de tewerkstelling in de fabricage bedreigen. Achter dit voorstel schuilt de illusie dat de gevolgen van het kapitalisme kunnen getemperd en de sociale verworvenheden in het Westen kunnen verdedigd worden. In feite is daar niets van aan. Als een economische zone als Europa, die enorm veel uitvoert naar het buitenland, opnieuw douanetarieven zou invoeren, mag ze zich verwachten aan represaillemaatregelen van haar klanten, de afnemende landen. Aangezien noch de markt, noch de concurrentie worden afgeschaft, zullen de gevolgen ervan zich laten voelen in een kleiner gebied. Met andere woorden: de concurrentie voor de positie van marktleider zal heel sterk verscherpen, wat ongetwijfeld zal leiden tot industriële en sociale catastrofes. Vergeet niet dat binnen de Unie en zelfs binnen de eurozone de loonkosten vergelijkbaar zijn met die op wereldschaal. De verhouding van het gemiddeld inkomen van de Slowaken – om nog maar te zwijgen over de Roemenen of de Bulgaren – en dat van de Belgen, de Fransen, de Duitsers, de Luxemburgers of de Nederlanders is zowat 1 op 5. Heel het systeem van sociale zekerheid, dat een minimum inkomen garandeert aan wie op dat ogenblik werkloos is, zou kunnen ontploffen. Nu al zien we hoe de besparingsplannen bijdragen aan de afbraak van de sociale voorwaarden in Zuid-Europa. Het zijn de Europese overheid en het patronaat, die grote verdedigers van beschermingsmechanismen, die in de aanval 12 Dit onderwerp werd al besproken in Pol De Vos en Henri Houben, ‘Is demondialisering het nieuwe grote linkse alternatief?’, Marxistische Studies nr. 99, juli-september 2012, pp.27-42.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
15
gaan om de sociale voorwaarden af te breken, zelfs als er geen reële concurrentiële druk is van buitenaf. Ze liggen er niet wakker van wanneer ze loondalingen van 20 tot 40 % eisen of opleggen aan werkers die nochtans niet in luxehotels wonen. Terzelfder tijd verzwakt deze strategie de verzetscapaciteiten van de syndicale organisaties en hun leden. Ze worden tegen elkaar opgezet om het individuele vege lijf te redden terwijl de echte verantwoordelijken van deze strategieën en diegenen die ervan profiteren, dat wil zeggen de grote aandeelhouders van de multinationals en hun politieke bondgenoten, worden beschermd. De solidariteit onder de werkers wordt gebroken terwijl die juist zou moeten aangemoedigd, ontwikkeld en opgebouwd worden om een echte tegenmacht te vormen. Economische keuzes moeten het alleenrecht blijven van de landen en vooral van hun bevolking. En zij hebben het recht zich te ontwikkelen en te industrialiseren. In elk geval is het niet aan de al geïndustrialiseerde regio’s, die overigens heel de Derde Wereld hebben besmet met hun lagekostenproducten, om dat te bepalen. Als iemand verantwoordelijk is voor de concurrentie onder de arbeiders, dan zijn het wel de multinationals. We moeten van hen – en niet van de overheden – eisen dat zij de elementaire rechten van de werkers respecteren in alle landen waar zij actief zijn en zich bevoorraden. Het Noorden kan ook de overheden in het Zuiden helpen om hun wetgeving te doen respecteren, een wetgeving die immers de werkers nu al verbiedt te lang te werken, in ongezonde omstandigheden en voor een loon dat lager ligt dan het lokale gemiddelde. Maar het Noorden kan deze landen niet verbieden om gebruik te maken van wat vaak hun enige concurrentiële troef is in onze kapitalistische wereld van de vrije markt: hun goedkope arbeidskrachten. Als de werkers van deze landen vinden dat de lonen te laag liggen, moeten ze zelf de strijd aangaan voor betere arbeidsvoorwaarden en zich organiseren in vakbonden. Wij kunnen hen hierin steunen, maar niet zelf mobiliseren.
Een andere logica De economische crisis stelt de bevolkingen voor een keuze: welke samenleving? Het kapitalistisch systeem toont zijn beperkingen, zowel voor wat betreft de duurzame schepping van rijkdom als het vinden van oplossingen voor de reële noden van de werkers. Alles voor de rentabiliteit, de absurditeit van de ten top gedreven concurrentie, de financiële winsten, de korte termijn… en aan de an-
| België |
16
marxistische studies • 102-2013
dere kant van het spectrum niets dan werkloosheid of lonen die de werkers nauwelijks in staat stellen te overleven, gezinnen die tot over hun oren in de schulden zitten, ganse regio’s die teloorgaan. We moeten kiezen. Ofwel verder gaan op deze weg met nog meer besparingen, ofwel kiezen voor een andere logica. Het kapitalisme komt enkel tegemoet aan de solvabele of koopkrachtige vraag en niet aan de reële noden van de werkers. Heel de discussie over de postindustriële maatschappij, de komst van de dienstenmaatschappij, verbloemt de werkelijkheid dat het doel vooral is een relatief rijk publiek te bevredigen dat zich deze producten kan veroorloven. Er worden zwembaden gebouwd en luxueuze villa’s met alles erop en eraan – zoals een home video en personeel. Van een dak boven het hoofd voor de daklozen, of het aanleggen van leidingen zodat een arme streek kan beschikken over drinkbaar water, van meer scholen en gezondheidscentra om mensenlevens te redden, is echter geen sprake. Dat is wat in vraag gesteld moet worden. De noden zijn immers talrijk en worden onvoldoende gelenigd. Hier volgt een lange lijst voor België: - voldoende sociale woningen zodat iedereen kan wonen tegen een redelijke prijs; - rusthuizen om het hoofd te bieden aan de vergrijzing van de bevolking; - frequenter en goedkoper openbaar vervoer; - betere gezondheidszorg, in eerste instantie gebaseerd op preventie; - vooruitgang van vorming en onderwijs maar via de school en niet via bijkomende privéopleidingen; - hulp bij het gebruik van informatica, vooral dan voor de oudere bevolking; een veilig internet, zowel op het vlak van de betaling als tegen virussen; - preventie van jeugdcriminaliteit door de organisatie van meer activiteiten in de wijk, op initiatief van de gemeenten of van de scholen; - energiebesparingen door een betere isolatie van de woningen; - stadsvernieuwing en vastgoedrenovatie door aanpassing van alle woningen aan de veiligheidsnormen en anderzijds door herinrichting van de steden met absolute prioriteit aan de voetgangers. Voor al deze domeinen is de industriële fabricage nodig: voor de bouw, voor de productie van transportmateriaal, computers, geneesmiddelen, boeken… Dit kan allemaal geleverd worden door een verwerkende industrie die in dienst staat van de bevolking en niet van de winst of de competitiviteit.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
17
Wat zou een marxist doen als hij aan de macht kwam? Hij zou eerst alles wat essentieel is in de productie van goederen en diensten nationaliseren, te beginnen met de bedrijven die in handen zijn van de grote multinationals, en de meer strategische sectoren van de energie, het transport en de financiën. Vervolgens zou hij een democratische en participatieve planning opstellen om de elementairste noden te bepalen. Hij zou de problemen ordenen volgens prioriteit, zodat rekening kan gehouden worden met de sociale eisen en de ecologische vereisten. Dat zal bepalend zijn voor de industriële ontwikkeling en bijgevolg voor de tewerkstelling die nodig is om haar te realiseren. De bekommernissen van de bevolking vormen de kern van dit proces. Het vereist ook dat de verschillende sectoren die met elkaar zullen moeten samenwerken, beter geïntegreerd worden. Er moet dus een relatieve controle uitgeoefend worden op heel de ketting, wat in Europa niet langer mogelijk is voor een land alleen. De producties zijn meer en meer met elkaar verbonden. Wie bijvoorbeeld in België een automobielfabriek overneemt, krijgt vier muren, enkele machines, en een groep arbeiders met bepaalde bekwaamheden, maar niet meer. Om een auto te fabriceren moet je beschikken over de nodige expertise voor de conceptie, je moet onderzoek doen en ook de knowhow hebben van de fundamentele componenten zoals motoren. Dat is vandaag alleen het geval voor Frankrijk en Duitsland, als we ons beperken tot onze buren. Voor andere producten zijn het dan weer andere landen die over de nodige kennis beschikken. Duitsland, Frankrijk en Luxemburg hebben samen een bruto binnenlands product13 van 5.000 miljard euro (cijfers van 2011). Hun buitenlandse handel (op basis van hun export) bedraagt 2.200 miljard. Een derde daarvan komt van de uitwisseling tussen deze landen. In feite is 15 % van de productie bestemd voor export uit een van deze vijf landen naar een ander. Dat aandeel stijgt voortdurend. In 1995 bedroeg het maar 9,5 %. Dat wijst op een groeiende integratie van deze grondgebieden. Deze zone is coherent en kan instaan voor het merendeel van de huidige productie en diensten. Het sociale niveau en de wetgeving ter zake zijn vergelijkbaar. We kunnen ons heel goed een planning op die schaal voorstellen en uitvoeren, en die zelfs uitbreiden naar andere regio’s met hetzelfde levensniveau.14 13 Het bruto binnenlands product (bbp) schat de rijkdom van goederen en geld die geproduceerd wordt in een bepaalde regio of een bepaald land in de tijdspanne van een jaar. 14 Hieraan kunnen we ook nog landen toevoegen die industrieel wat achterop hinken. Maar in dat geval moet een ernstige inspanning gedaan worden zodat ze de andere landen zo snel mogelijk kunnen bijbenen. De problemen in de eurozone worden veroorzaakt doordat die solidariteit en hulp ontbreekt.
| België |
18
marxistische studies • 102-2013
Deze ontwikkeling beschermen is zinvol, want ze is niet gericht op winst of op de bevrediging van particuliere belangen. Zij moet tegemoet komen aan reële sociale noden. Er is geen sprake van dat we dit initiatief in gevaar zouden laten brengen door multinationals die aan dumping doen en profiteren van een loonvoordeel om hun producten zeer goedkoop te verkopen en het schip van de gesocialiseerde nationale economie tot zinken te brengen.
De-industrialisering, wat te doen? In België zijn de voornaamste behoeften: huisvesting, de renovatie van overheidsgebouwen, de aanleg van nieuwe infrastructuur, de massale ontwikkeling van het openbaar vervoer. Vertrekkende van deze analyse zou men vier verschillende industriële sectoren kunnen ontwikkelen die traditioneel zeer sterk aanwezig zijn in ons land en waarin de werkers technisch geschoold zijn: de bouwsector, het openbaar vervoer, de gezondheidszorg en de productie van geneesmiddelen, de staalnijverheid. De bouw, stadsvernieuwing, de assemblage van voertuigen, het heeft allemaal staal nodig. De staalnijverheid mag dan al voorbijgestreefd zijn voor wat betreft de automobielindustrie die sowieso naar het oosten trekt, dat is geenszins het geval als het gaat om de lokale behoeften en de arbeidsplaatsen die ze zou kunnen garanderen in de regio’s Luik en Charleroi. Het is juist dat daar geen lange producten meer worden gemaakt (zoals stalen balken, staven of draden…) voor het stalen geraamte van gebouwen. Daarvoor moet je in Luxemburg zijn. Maar samenwerking met dat land is ongetwijfeld mogelijk. Staalplaten daarentegen zijn zeer nuttig voor de constructie van voertuigen. De automobielvestigingen die nu worden gesloten, zouden kunnen heropgestart worden voor de productie van trams, bussen en treinen. Daarvoor zijn investeringen nodig, maar dan zou de scholing van de arbeiders uit die sector tenminste tot iets dienen, terwijl die nu volledig dreigt verloren te gaan. Ook op het vlak van de gezondheidszorg zouden nieuwe stimulansen nuttig zijn. De vergrijzing van de bevolking stelt ons voor nieuwe medische problemen en vereist nieuwe – en bij voorkeur generische – producten. België telt ongeveer 200 farmaceutische en biotechnologische ondernemingen, waarvan 31 met een productie-eenheid.15 In feite zijn acht grote centra echt van tel: vier in Vlaanderen 15 Vereniging van industriële ingenieurs van het instituut Meurice, “L’industrie (bio)pharmaceutique innovante”, Cont@cts, trimestrieel bulletin, april-mei-juni 2012, p. 14. http://www.aiif-imc.be/ sites/default/files/contact/Contacts%20Juin%202012.pdf.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
19
en vier in Wallonië. Deze industrie stelt 30.000 mensen tewerk. Zij heeft banden met de meeste universiteiten in ons land. Ook al behoren die bedrijven bijna allemaal tot grote internationale groepen (Amerikaanse, Britse, Zwitserse…), de overheid zou deze sector kunnen in beslag nemen om hem te oriënteren naar de noden van het grootste aantal. De sectorkeuze moet steunen op drie elementen: de essentiële noden van de Belgische bevolking, de industriële traditie van het land en de mogelijkheden tot collectieve ontwikkeling. Het Waalse gewest16 heeft ook een keuze gemaakt, maar is tot een heel ander resultaat gekomen. Het opteert voor de levenswetenschappen, de agro-industrie, werktuigbouwkunde, transport en logistiek17, ruimtevaart en milieutechnologie. Die keuze is het gevolg van beslissingen van de overheid. Om te beginnen gaan de Waalse politici vooral op zoek naar privéondernemingen, wat betekent: concurrentie en rentabiliteit. Ten tweede willen ze zich duidelijk ontdoen van de staalnijverheid en het einde van het Waalse staal beklinken ten voordele van volgens hen ‘meer dragende’ sectoren.18 Dat gaat regelrecht in tegen ons standpunt. Wij willen datgene ontwikkelen wat het best de bevolking van België en van de omliggende landen dient, te beginnen met de werkers en de uitkeringsgerechtigden, door ons te richten op de sociale vraag en niet op de solvabele vraag. Dat is ook de reden waarom het om een overheidsinitiatief moet gaan. Maar aangezien de overheid en haar leiders ongetwijfeld niet spontaan in die richting denken, zal het volk voortdurend druk moeten uitoefenen. Er zal dus binnen de overheidsondernemingen een controlecomité moeten opgericht worden om ervoor te zorgen dat de onderneming werkt als een overheidsdienst en om te verhinderen dat begrotingsvereisten en de wil om de belangen van de privékapitalisten te bevoordelen de bovenhand halen. Dat comité moet samengesteld zijn uit syndicalisten die het personeel vertegenwoordigen en burgers die de ‘klanten’ of gebruikers vertegenwoordigen. Het comité moet over een vetorecht beschikken zodat het beslissingen die ingaan tegen de hierboven opgesomde objectieven kan vernietigen. Het is duidelijk dat dit voorstel frontaal in botsing zal komen met het huidige Europese beleid. De overheid moet het initiatiefrecht krijgen zodat ze de 16 Ook Brussel en het Vlaamse gewest hebben keuzes gemaakt, maar die zijn minder duidelijk en precies. 17 In tegenstelling tot ons project dat gebaseerd is op noden van de mensen en dus op het personenvervoer, opteert het Waalse gewest voor het goederentransport. 18 MERIT (Universiteit van Maastricht) en Ernst & Young France, Cadre conceptuel et opérationnel pour une politique de Clusters en Wallonie, Eindrapport, 20 juli 2000, p. 28.
| België |
20
marxistische studies • 102-2013
vernietigende concurrentie kan afwijzen, massaal kan investeren en de dictaten over begrotingsevenwichten naast zich kan neerleggen. Bovendien moet een overheidsonderneming compleet anders bestuurd worden dan een privébedrijf. Uiteraard moet de financiering van zo’n project in de eerste plaats komen van fiscale maatregelen, dat wil zeggen belastingen op de fortuinen en hoge inkomens. Maar het is niet uitgesloten dat in het begin extra inspanningen nodig zullen zijn en bijgevolg het begrotingstekort wat zal toenemen. De Europese regels mogen deze inspanningen niet tenietdoen. Doen ze dat wel, dan moet de nationale overheid weigeren die regels toe te passen en de sancties verwerpen, omdat die uiteindelijk toch maar de Unie verder naar beneden duwen op de deflatoire helling.19 Zo’n programma zou gemakkelijker uitvoerbaar zijn als ook de energie en de financiële sector zouden genationaliseerd worden. Het zijn immers strategische sectoren. Die nationaliseringen zouden in het belang zijn van de hele bevolking en niet van een handvol aandeelhouders en bedrijfsleiders. De nieuwe overheidsbedrijven zouden producten en krediet kunnen aanbieden aan gunstige voorwaarden, wat de algemene ontwikkeling van de activiteiten ten goede zou komen. Ja maar, zullen sommigen opwerpen, het is niet de missie van de overheid om ondernemer of ondernemingsmanager te zijn, de overheid mag enkel het kader vastleggen waarbinnen de markt kan opereren. Dat is een zuiver ideologisch standpunt, zonder enige praktijktoets. Er zijn talrijke voorbeelden van overheidsondernemingen die goede resultaten hebben behaald, zelfs op basis van zuiver kapitalistische criteria. De grote vernieuwingen en het grote succes van Renault in de naoorlogse periode, toen de onderneming door de Franse overheid werd bestuurd, en waar maar een einde aan kwam in 1990 (met dank aan de ‘socialistische’ regering van Michel Rocard).
Pistes om de industriële tewerkstelling te redden • Een Wet-Ford zou verplichten om de productie te spreiden over verschillende sites van een multinational die een bedrijf wil sluiten. • Onze regeringen die de banken in een weekend konden redden, kunnen optreden om de werkgelegenheid te beschermen. Zij kunnen – als was het maar voorlopig – beslag leggen op de activa van ondernemingen die sluiten, hen 19 Deflatie betekent een inkrimping van de activiteit en de prijzen.
| België |
de-industrialisering, wat doe je ertegen?
21
verplichten de tewerkstelling te handhaven en eisen dat ze hun productie van wagens, staal en textiel verdelen over verschillende vestigingen van de groep in Europa. • We zouden onze parlementsleden kunnen verplichten een wet te stemmen die afdankingen in winstgevende bedrijven verbiedt (zoals in het geval van AB InBev in 2009 en bij Caterpillar vandaag). Bij niet-naleving zouden deze bedrijven onmiddellijk alle ontvangen fiscale voordelen, overheidshulp en vermindering van patronale bijdragen moeten terugbetalen. • Indien nodig kan de regering een bedreigde sector nationaliseren zoals dat gevraagd wordt door de vakbonden en de PVDA bij ArcelorMittal. • De huidige logica voor het scheppen van arbeidsplaatsen moet worden omgekeerd. In plaats van geld te storten in de bodemloze putten van multinationals die de fiscale cadeaus gebruiken om hun aandeelhouders te verwennen en geen tewerkstelling scheppen, is het beter om het overheidsgeld te investeren in zekere banen. Het komt er voor alles op aan belangrijke middelen te mobiliseren om tegemoet te komen aan de noden van de mensen. Zo’n programma is hoegenaamd geen oplossing voor de economische crisis. Want om uit de crisis te geraken moeten we het systeem verlaten dat de crisis heeft veroorzaakt: het kapitalisme. En daar gaat het niet om, ook al ontwikkelen we strategieën die dicht aanleunen bij wat een socialistische overheid op economisch vlak zou doen. Het verhindert geenszins dat er andere maatregelen worden genomen met het oog op het herstel van de economie of een verbetering van de situatie van de werkers: een radicale arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en zonder opdrijving van de flexibiliteit; een verbod op afdankingen of herstructureringen voor ondernemingen die dividenden uitkeren of hun eigen aandelen opkopen om de koers ervan de hoogte in te jagen.
Conclusies Wat we vooral moeten begrijpen dat er geen sprake is van noodlot in de economie. De bestaande systemen zijn geenszins natuurlijk gegroeid. Ze werden in de loop der tijd opgebouwd en ontwikkeld door mensen die er belang bij hadden, door sociale klassen die aan het hoofd staan van de productiemiddelen – voorheen de grootgrondbezitters, nu de ondernemingen en de fabrieken.
| België |
22
marxistische studies • 102-2013
Vandaag overheersen de kapitalisten en zij beslissen over de toekomst van de mensheid. Zij presenteren de opbouw van hun kapitaal als een onwankelbaar dogma en hebben een theorie uitgevonden die de uitmuntendheid van hun oplossing moet bewijzen, namelijk de markteconomie. Maar de realiteit legt het verborgen karakter van hun doctrine bloot: crisis, werkloosheid, loonverlies, de opbouw van schulden, miserie en een ongelooflijk ongelijke verdeling van de rijkdom. We moeten terug naar de grondslagen van elke menswetenschap. De economie en haar gevolgen op politiek en sociaal vlak zijn in de eerste plaats een kwestie van keuze en dus van maatschappijkeuze. Eens die keuze is gemaakt, houdt die bepaalde ontwikkelingen en een precieze economische oriëntatie in. Een andere hoed opzetten vraagt tijd. Maar de keuze is in elk geval niet definitief. Het is zeker niet zo dat de markt, de privé-eigendom er moeten zijn tot het einde der tijden. Het is eveneens evident dat oplossingen die ingaan tegen de belangen van de grote aandeelhouders en bedrijfsleiders op hun weerstand zullen stuiten. Ertegen ingaan betekent vechten. Dat is overigens de belangrijkste les die we hieruit moeten onthouden. Doorheen de strijd zullen de werkers en de uitkeringsgerechtigden zich er rekenschap van geven dat zij ook wat in de pap te brokken hebben, en zij zullen uiteindelijk begrijpen dat zij zelf de regels kunnen opstellen. Dan pas kan gezegd worden dat er niet langer gewerkt wordt om aan de solvabele vraag te voldoen, maar wel aan de reële noden. Dat er geen behoefte meer is aan privé-initiatieven die alleen op winst uit zijn, maar aan overheidsmonopolies waar de beslissingen worden genomen na een participatief en democratisch debat. Dat er politieke instellingen nodig zijn die de belangen van deze zaak dienen en geen banden meer hebben met lobby’s en thinktanks.
| België |
Tom De Meester
Het stuur van de samenleving Take me to the magic of the moment On a glory night Where the children of tomorrow share their dreams With you and me Take me to the magic of the moment On a glory night Where the children of tomorrow dream away In the wind of change The wind of change, Scorpions Gordon Brown liep met zijn neus in de wind terwijl tv-ploegen van BBC1 en Sky News het nieuws van de dag doorstraalden vanuit hun satellietwagens aan 10 Downing Street, de ambtswoning van de premier hartje Londen. Hij, James Gordon Brown, leider van de Labourpartij en prime minister van het United Kingdom, zou het zieltogende Britse kapitalisme eigenhandig uit het slop trekken met 400.000 nieuwe jobs in de groene economie. Een Green Deal had hij de Britten beloofd, een groene revolutie. Zijn woorden waren nog niet koud of op 28 april 2009 besloot Vestas, de grote Deense fabrikant van windturbines, zijn plant in Newport, op het kanaaleiland Isle of Whight, dicht te gooien. Bloody hell! Daar stond Brown met zijn groene revolutie. Tienduizend windmolens had hij beloofd maar de enige windmolenfabriek in Groot-Brittannië was dood en begraven en 425 werknemers stonden op de keien. Niet alleen milieuactivisten en vakbondsmensen verslikten zich in hun green tea. Als we het klimaat willen redden, is duurzame energieproductie echt nodig, wisten veel modale Britten. It must be done! Vestas had tussen de witte krijtrotsen op het Isle of Whight een performante fabriek staan waar jaarlijks 800 rotorbladen van de productielijnen rolden. Hoe crazy kon je zijn een hypermoderne windmolenfabriek te sluiten? Groot-Brittannië is met zijn eindeloze kustlijn een paradijs voor windmolens. Volgens studies zouden de Britten enkel met offshore windmolens zes keer meer elektriciteit kunnen produceren dan ze op krijgen.1 Bouw ze dan Tom De Meester (
[email protected]) is lid van de Studiedienst van de Partij van de Arbeid van België (PVDA). Hij is een energywatcher en auteur van Opgelicht, De energiezwendel van Electrabel & co, EPO, 2013. We publiceren hier hoofdstuk 13 van zijn boek. 1 Committee on Climate Change, http://www.theccc.org.uk/pressreleases/new-study-shows-potentialvalue-of-uks-offshore-wind-2/.
| België |
24
marxistische studies • 102-2013
toch, die molens! In plaats daarvan gooide Vestas de enige windmolenfabriek van Groot-Brittannië dicht en flikkerde de sleutel recht in zee.
Vestas, de capriolen van het kapitaal Het onbrak Vestas niet aan wetenschappelijke kennis over het belang van groene energie. Maar ook ‘groene’ aandeelhouders eisen harde munt, en dus moest Newport dicht. Volgens ceo Ditlev Engel was de sluiting “absoluut noodzakelijk om de concurrentiepositie van Vestas te vrijwaren en een evenwicht te creëren tussen vraag en aanbod van windturbines.” De markt in Groot-Brittannië bleek wat mager uit te vallen en Vestas besloot meer in te zetten op de Amerikaanse markt. Het was geen kwaaie wil hoor, het was gewoon de wet van vraag en aanbod. It’s the economy, stupid! “Wind is onze wereld”, zeggen ze bij Vestas, maar vervang het woordje “wind” gerust door “winst”. Het was de onverbiddellijke logica van een ‘groen’ kapitalisme. Het personeel van Vestas liet zich niet zomaar slopen. “Wij hebben als belastingbetalers de banken moeten redden – een sector die in puin ligt”, zei Sean McDonagh, een jonge Vestas-arbeider, op tv. “Maar hernieuwbare energie is een sector met toekomst. We roepen mister Brown op de jobs bij Vestas te redden, door een nationalisatie, als dat nodig is. Dat hij toont dat hij het meent als hij het over de redding van de planeet heeft.” De Britse regering had dan wel 850 miljard pond in de banken gepompt, maar de windmolenfabriek op het eiland redden? Nee, toch maar niet. De performante windmolenfabriek van Newport laten roesten op de rotsen? Dat was buiten die van Vestas gerekend! De wiekenfabriek werd prompt bezet. Baas Engel stuurde de bezetters hun C4 en liet de plant hermetisch van de buitenwereld afsluiten. Tot woede van Bob Crow, de militante leider van de machtige transportvakbond RMT. Crow liet de bezetters bijstaan door een team vakbondsadvocaten en dreigde desnoods met een helikopter voedsel te laten droppen. “De bezetters worden afgeschilderd als criminelen terwijl ze een medaille zouden moeten krijgen”, vaarde hij uit. “Niks vertelt zoveel over de aanval die hebzuchtige bazen en onbekwame politici inzetten op onze jobs en leefgemeenschappen als de bezetting bij Vestas. Het kan toch niet dat mensen als citroenen worden uitgeperst en dan weggegooid. Er is een eenvoudige oplossing voor dit conflict: de regering kan de fabriek overnemen, de jobs beschermen en tonen dat het haar menens is met groene, duurzame energie.”2 2 The Guardian, 30 juli 2009.
| België |
het stuur van de samenleving
25
Achttien dagen lang zouden de werknemers zich verschansen op hun werkpost om de enige windmolenfabriek van Groot-Brittannië te redden, om het Isle of Whight een toekomst te geven, om een vuist te maken tegen de wet van de maximale winst, die blijkbaar niet alleen steenkoolreuzen en oliemultinationals in haar greep houdt maar ook groene-energiebedrijven als Vestas. Private aandeelhouders telden hun groene winst, en wetenschappelijke klimaatrapporten verdwenen in de papierversnipperaar. Vestas stuurde deurwaarders, dwangbevel in de hand en oproerpolitie stand-by. De fabriek werd ontruimd en het klimaatkamp voor de poorten werd opgebroken. “Vroeger was ik een gewone arbeider”, vertelde Chris Ash, een van de bezetters. “Ik deed mijn job. Trok me het niet echt aan wat ik maakte. Ik werd betaald en bracht dat geld naar huis. Maar nu begrijp ik dat wij vochten voor de toekomst, voor onze kinderen en kleinkinderen.”
Als er windmolens te veel zijn De bezetters van Vestas wisten niet dat de sluiting van Newport in 2009 slechts het begin was. De verwoestende draaikolk van de economische crisis moest toen nog op volle kracht komen. Europese overheidsbegrotingen doken in het rood, grootbanken knipten kredietlijnen door, regeringen hakten in de groenestroomsubsidies. Weg waren de klimaatambities van Kyoto en Kopenhagen. De crisis trof de windmolenbouwers vol in de buik. Vestas zag in 2010 zijn orderboekje halveren van 6160 MW naar 3072 MW. In oktober 2010 sloot het – “wegens de overcapaciteit in Europa” – opnieuw drie turbinefabrieken en twee vestigingen waar sokkels en rotorbladen gebouwd werden, nu in Denemarken en Zweden. Waar bleef die verhoopte heropleving van de windmolenmarkt? Hoop doet leven, maar voor Vestas telden enkel de winstmarges. De productie werd naar Spanje gedelokaliseerd. De timing was bitter, eind 2010: enkele dagen voor in het Mexicaanse Cancún, op het paradijselijke schiereiland Yucatán, de klimaattop opende met dramatische cijfers en toespraken vol tremolo’s, sloot Vestas, de grootste windmolenbouwer van de wereld, vijf windmolenfabrieken “om de winsten veilig te stellen”. In 2012 schrapte Vestas nog eens 1300 man in Denemarken en 1000 elders. Reden: “de flauwe markt voor windturbines”. Tegen wind en stroom is het lastig roeien. Volgens ceo Engel waren de snoeirondes “onvermijdelijk” in een markt met trage groei en scherpere concurrentie: “2013 wordt wellicht het lastigste jaar voor de windindustrie ooit.”3 3 Reuters, 22 augustus 2012.
| België |
26
marxistische studies • 102-2013
Niet het maatschappelijke belang staat voorop bij de groene aandeel- houders van Vestas, maar de return on investment. Het is een harde waarheid maar waarom zouden wij erover zwijgen? Sinds 2009 zette Vestas al zesduizend mensen op straat. Hooggeschoolde technici en ingenieurs met dure opleidingen en met de groene knowhow die we nodig hebben om een duurzame energierevolutie mogelijk te maken. Gemotiveerde arbeiders die in de productiehallen van Vestas rotorbladen van 44 meter groot monteren, team leaders en projectmanagers, materialenexperts, ingenieurs gespecialiseerd in aerodynamica, softwaredesigners en elektrotechnici die de turbines optimaliseren. Zesduizend mensen voor wie de wereld rond wind draait, niet rond winst. Terwijl we tienduizenden windmolens nodig hebben om onze energie te vergroenen, zorgen de wetten van de markt voor “overcapaciteit” en sluit Vestas turbinefabrieken die “overbodig” zijn. Het is de absurde logica van een dolgedraaid kapitalisme. Als winstzucht en marktwetten de krijtlijnen van onze toekomst uitzetten, dan missen we kansen. Molens draaien niet met wind die al voorbij gewaaid is.
Jiuquan, een drieklovendam in de lucht Als het eb is, gaan vissers uit de dorpen van Rudong, de parel van de Oost-Chinese kust aan de monding van de Yangtze, blootsvoets naar het strand om er schaal- en schelpdieren te rapen. De schorren en slikken komen bij laag water droog te staan. Met ritmisch getrappel drijven de blotevoetenvissers de venusschelpen uit de zoute, sponzige modder. Een delicatesse, wist keizer Qianlong al in de late achttiende eeuw, toen de Qing-dynastie nog hoogtij vierde. “Geen volksfeest zonder venusschelpen”, luidt een gezegde in Rudong. Liefst gewokt, met hete chili en sjalotten, in een saus van zwarte bonen, of gestoomd met gember en een beetje sherry van Shao-Hsing. Dagjesmensen uit Shanghai en Nanjing noemen het “discodansen op het water”. Met ossenkarren worden de toeristen op het zilte niemandsland rondgereden. Maar daar op de wadden zijn de dansende vissers niet langer de enige attractie. Op het einde van het getijdenland, waar de opkomende vloed de zoute zandplaat overspoelt, torenen sinds eind 2012 eenendertig hoogtechnologische windturbines. Het windpark is eigendom van China Longyuan Power, een staatsbedrijf voor groene stroom, en levert elektriciteit aan 190.000 gezinnen. Nergens worden meer windmolens gebouwd dan in China. Zesduizend komen er jaarlijks bij. Van de windturbines die op deze aardbol op hun sokkel gehesen
| België |
het stuur van de samenleving
27
worden, komt de helft in China. Het grootste windmolenpark buiten de Europese Unie staat in Shanghai, langs de lange Dhonghaibrug die de miljoenenstad verbindt met het Yangshanhaveneiland, dertig kilometer uit de kust. En in de baai van Bohai, bij Beijing, bouwt een staatsbedrijf een windmolenpark van 1000 MW. Het moet het grootste windmolenpark ter wereld worden.4 Logisch dat China massaal in windenergie investeert. China is één groot tochtgat. In 2009 onderzocht een team van de universiteit van Harvard onder leiding van klimaatspecialist professor McElroy het technische potentieel voor windenergie in China. Het onderzoek, dat de cover van Science haalde, wees uit dat er in China genoeg wind is om in 2030 het volledige stroomverbruik te dekken, ongeveer twee keer de huidige elektriciteitsconsumptie. Meer nog, op haalbare locaties kunnen betaalbare windmolens gebouwd worden die goed zijn voor “meer dan zeven keer het huidige nationale verbruik”.5 “Het zou op die manier binnen afzienbare tijd mogelijk zijn veel, zo niet alle CO2-uitstoot van de energiesector te elimineren”, schrijft het Harvard-team. Dat is goed nieuws, want China mag dan wereldkampioen zijn in windmolens, die gouden plak heeft een keerzijde. China heeft de grootste bevolking ter wereld, legt in Qingdao de grootste haven ter wereld aan, heeft de langste hogesnelheidstrein ter wereld, en is volgens de OESO tegen 2016 de krachtigste economie ter wereld. Maar er zijn ook disciplines waarin je maar beter naast het eremetaal kunt grijpen. Zo is China ook de grootste steenkoolverbruiker ter wereld. En dat is niet iets om trots op te zijn. De helft van alle steenkool van de wereld wordt in Chinese elektriciteitscentrales opgestookt en er komen in ijltempo nieuwe steenkoolcentrales bij om de groeiende grootindustrie draaiende te houden. En toch. Een nieuwe wereldorde is in de maak, schrijft Ernst & Young, met “China als duidelijke leider op het vlak van hernieuwbare energie”. Geen land zet meer in op groene energie.6 In Europa verdubbelde het aantal windmolens sinds 2005 en de VS verviervoudigden hun molenpark. Maar China blies alle waarnemers van hun sokken. De windcapaciteit groeide er van 1250 MW naar meer dan 62.000 MW. Dat is maal vijftig.7 Merkwaardig toch. Terwijl een kampioen als Vestas lek rijdt, zet China een spurtje in. Hoe komt dat? China is nochtans niet bepaald een modelmaatschappij. Het is een complex land waar Beijing de teugels strak en autoritair in de hand 4 Ernst & Young, Renewable energy attractiviness country indices, november2010, p. 16. 5 Michael B. McElroy, Xi Lu, Chris P. Nielsen, Yuxuan Wang, “Potential for Wind-Generated Electricity in China”, in Science 325, 1378-1380 (2009). 6 Ernst & Young, op.cit., p. 1. 7 Global Wind Energy Council, http://www.gwec.net.
| België |
28
marxistische studies • 102-2013
houdt, waar het privékapitalisme woekert en waar sterke staatsbedrijven meespelen in het spel van de vrije markt. En dan heb ik het nog niet over de corruptie bij de overheid, het gebrek aan democratie en de groeiende sociale tegenstellingen die de samenleving onder grote druk zetten. In dat Rijk van de Draak valt er toch een les te leren. Wind is in China booming business, en dat is minder aan de zaligmakende wetten van de vrije markt te danken dan aan de overheid, die zelf de krijtlijnen in zwarte inkt zet. Beijing houdt 86 % van de energiesector in overheidshanden en de regering laat de ontwikkeling van groene energie niet zomaar over aan de chaos van de vrije markt. Niet “de markten” beslisten in maart 2011 om de windmolencapaciteit in China verder op te drijven richting 200.000 MW in 2020. Dat doet het 12e Vijfjarenplan. In tien jaar tijd willen de Chinezen honderdduizend windmolens bouwen en daarvoor stampen ze een geheel nieuwe industriesector uit de grond, compleet met researchcentra, gespecialiseerde ingenieursbureaus en turbinebouwers. “Een groene revolutie”, schrijft The Guardian, waarmee China goed op weg is om “the planet’s first green superpower” te worden.8 Niet de minying zakenlui, kapitalisten uit de miljoenen Chinese privébedrijven, leggen de 350 miljard euro op tafel om de energieproductie in China te vergroenen, laat staan de 113 Chinese dollarmiljardairs. Dat doet de regering in Beijing, die met dat plan ook nog eens 15 miljoen groene jobs wil creëren. Een kwestie van prioriteiten. “Het niveau waarop China van windenergie gebruik maakt, toont wat kan bereikt worden met een zorgvuldig gepland beleid voor energie en industrie dat groene energie als een nationale, strategische prioriteit ziet”, zegt Ben Warren, de energiespecialist bij Ernst & Young.9 Ook Greenpeace ziet “heldere ontwikkelingsobjectieven en plannen” als een “sleutelgegeven waarom de ontwikkeling van de sector zo succes- vol is.”10 De Chinese overheid selecteerde op wetenschappelijke gronden zeven windrijke regio’s in de vier windstreken om daar in één decennium maar liefst 80.000 windmolens te bouwen, goed voor minstens 116.000 megawatt. Grootschalige windparken, zoals er vandaag al staan in Jiuquan, in de provincie Gansu. Jiuquan ligt in het hoge noorden van China, in de Gang van Gansu, een smalle landstrook ingesloten tussen de besneeuwde toppen van het Nanshangebergte in het zuiden, en in het noorden de zandduinen en zoutzeeën van de gure Gobiwoestijn. Als het waait, waait het hard, in Jiuquan. En doorgaans waait het er. 8 The Guardian, 10 juni 2009. 9 The Financial Times, 30 november 2010. 10 Greenpeace, China Wind Power Outlook 2011, 2011, www.greenpeace.org.
| België |
het stuur van de samenleving
29
Ooit was Jiuquan een sobere handelspost langs de drukke Zijderoute, een pleisterplek voor monniken, bandieten en kamelenkaravanen. Een oase van yuan. Kooplui versjacherden er brokaat uit China, saffraan uit Perzië en Indisch sandelhout. Waar de karavanen halt hielden om goud en dierenhuiden op te kopen van de steppenomaden in hun yurts, staan vandaag twintig windmolenparken met samen 3500 windturbines. Een drieklovendam in de lucht. En dat is nog maar fase I. Er komen meer dan tienduizend windmolens in de onherbergzame woestijn van Jiuquan.
Van transition towns tot groene revolutie Rob Hopkins is de peetvader van de transition towns, een wereldwijd net van intussen al 320 lokale gemeenschappen die in eigen dorp of stadswijk duurzaam willen leven. Ze bouwen passief, eten bio, snoeien energie en houden hun ecologische voetafdruk zo klein mogelijk. Wars van alle doemdenken inspireert het Transitiehandboek van de stichter doodgewone burgers om creatief te bouwen aan een koolstofarme samenleving. Hopkins vertimmerde zijn dorp in 2005 tot de allereerste transition town. Totnes, met zijn 8000 inwoners vergelijkbaar met Damme of Stavelot, ligt in het idyllische graafschap Devonshire ergens in de zuidwestelijke punt van Engeland. Het lijkt de Gouw wel, de bucoli sche weidegronden en bosschages in het noorden van MiddenAarde, het land van de Halflingen uit De Hobbit van Tolkien. Totnes ligt vredig aan de monding van de Dart, op een steenworp van het Dartmoor Nationaal Park, en vlakbij de Engelse Rivièra, de heerlijke en beschermde zuidkust van Devon. In Totnes krijgt de transitie vorm in workshops composteren, co-housing projecten en zelfplukakkers. Burgers gaan op energiejacht, fietsen naar hun werk, leggen zonnepanelen op het dak van hun country house en ruilen een uur strijk tegen een grote kom pompoensoep, met dank aan het koolstofarme kookboek van het transitienetwerk. In Totnes kun je investeren in een groene energiecoöperatie die ruim drie km buiten het dorp twee windmolens heeft neergepoot. Er huist een fietsendokter in het dorp die een lekke voorband plakt in ruil voor een stuk appeltaart van Riverford, of gewoon voor een warme knuffel. Betalen kun je met lokale munt, het Totnes pond, er is een recyclageatelier en de transitiedames van Totnes nemen zelfs, met veel plezier, uw zaad in bewaring. De Seedy Sisters is een vrolijke vrouwengroep die in hun Totnes Zaadbank graag een plaatsje maken voor uw andijvie of boerenkool – of wat had u in gedachten? Gardening can be glamourous. Maar kun je louter met lokale veerkracht het Europese energiesysteem te lijf? Volstaan enthousiaste ecocommunities om de fossiele energiemultinationals te
| België |
30
marxistische studies • 102-2013
stoppen? Totnes is het mekka van het consuminderen, een trekpleister voor bioboeren en milieuactivisten en de “hoofdstad van de New Age chic” volgens Time Magazine – maar dat is een gemene roddel. Toch is het ecologische Utopia van Totnes geen blauwdruk voor een groene energierevolutie. Het energiesysteem van morgen kan niet draaien op autonome eilandjes die onafhankelijk en vrijgevochten in hun eigen stroom voorzien. Het klinkt nochtans verleidelijk. Weg met die fossiele mastodontcentrales. Liever zonnepanelen en windmolens. Die zijn kleinschalig, duurzaam en dicht bij de mensen. Small is beautifull en ook veel democratischer: we produceren onze energie tenslotte zelf. Het heeft een hoog wishful thinking-gehalte. In het ecotopia van Totnes leveren de twee windmolens enkel stroom aan de energie- coöperatie, maar daar is nauwelijks vijf procent van de bevolking bij aangesloten. En op windstille dagen komt uit de stopcontacten van Totnes gewoon steenkoolstroom van het nationale elektriciteitsnet. Zo krijgen we de Zeven Zusters niet klein. Zelfs als de dorpsgemeenschap van Totnes helemaal autonoom in de eigen energiebehoefte zou voorzien, wie zou de glasfabriek van Newton Abbot doen draaien? Op welke elektriciteit zouden de treinen van Plymouth naar Bristol rijden? We moeten staalbedrijven en scheepswerven van groene elektriciteit voorzien, scholen en kantoren onder stroom zetten, en treinen klimaatvriendelijk doen rijden. We moeten windmolenfabrieken bouwen, zonneparken aanleggen, onze steden isoleren, wijk na wijk. Onze verwarmingssystemen moeten van het fossiele infuus af en overschakelen op aardwarmte en groene stroom. We moeten het transport vergroenen, met waterstofbussen en elektrische vrachtwagens. Daar is veel elektriciteit voor nodig, heel veel. Het volstaat niet het eigen stekje energiezuinig te renoveren, we moeten de hele maatschappij grondig verbouwen. Met alleen maar zelfvoorzienende lokale gemeenschappen en welwillende coöperaties kunnen we die omslag niet maken. Om een hele samenleving van groene stroom te voorzien hebben we naast vele kleinschalige, groene elektriciteitsprojecten ook duurzame megaprojecten nodig. Grootschalige windmolenparken bijvoorbeeld, misschien zelfs voor de kust van Devonshire. Om het windpark te bouwen waar Greenpeace op rekent, met 18.000 windturbines voor de Noordzeekusten, zal het lokale initiatief van de vissersdorpen aan het Skagerrak of de kust van Kent bijlange niet volstaan. De grote schaal van dat windpark dwingt ons internationaal te plannen. Greenpeace vraagt dat “de zeven Noordzeelanden hun investeringen in een offshore elektriciteitsnet zouden coördineren. Er is nood aan een strategische en gecoördineerde planning.”11 11 Greenpeace, (r)evolutie in het elektriciteitsnet van de Noordzeelanden, 2008.
| België |
het stuur van de samenleving
31
Er is nog een tweede goeie reden waarom kleine, autonome energie-eilandjes niet volstaan. De fysieke realiteit zit tegen. Het waait niet overal dag en dacht, zelfs niet aan de zuidkust van Devon. En de zon schijnt in het druilerige Engeland iets te weinig, naar mijn smaak. We zullen maar slagen als we een complex, gesofistikeerd energiesysteem bouwen op schaal van het continent, waarbij we groene technologieën optimaal inzetten, met wetenschappelijke precisie. Elektriciteit moet je produceren waar dat het efficiëntst is. Daarom vonden klimaatwetenschappers het maar niks toen de Britse premier David Cameron, vastbesloten een plaatsje te veroveren in de geschiedenisboeken als de meest groene regering ooit, in 2010 begon te morsen met subsidies voor zonnepanelen in plaats van in te zetten op windenergie.12 In één jaar werden in het niet bepaald zonovergoten Groot-Brittannië 30.000 zonnepanelen geïnstalleerd. Kostprijs: 1 miljard euro. Dan is het natuurlijk veel slimmer zonneparken en zonnecentrales te bouwen aan de Méditerrannée, in Andalusië of op de Griekse Peloponnesos. Of geef mij de Sahara maar. In de Grote Zandzee in Libië of aan het zoutmeer van Chott-el-Jerid in Tunesië schijnt de zon drie keer meer dan in Totnes. Stel u voor dat we uit de grenzen van Europa breken en ons groene energienet aansluiten op grote zonneparken in de Maghreb. Weet u, 0,3 % van het woestijnlicht in de Sahara zou volstaan om heel Europa van energie te voorzien.13 Alleen, als we dat moeten overlaten aan de vrije markt... Een groene energierevolutie blijft een utopie als we ze laten afhangen van marktwetten en kapitalistische competitiviteit, als het financiële rendement van de aandeelhouders de ultieme maatstaf blijft. Laten we de toekomst samen plannen. In plaats van terug te plooien op de lokale leefgemeenschap moeten we vooruit, het status-quo voorbij. Think big! Durf dromen, want de wereld van morgen bestaat vandaag nog niet. Onze samenleving kan een grondige make-over goed gebruiken. We hebben de technologieën. De energierevolutie is mogelijk, en snel. Daar ligt de barrière niet. Wat we nodig hebben is een maatschappij waar internationale coördinatie en maatschappelijke planning vooropstaan, niet de kortetermijnwinst van Zeven Zusters. Waar basisbehoeftes als gas en elektriciteit in gemeenschappelijke handen zijn. Waar we samen aan een duurzame, toekomst kunnen bouwen, op maat van mens en milieu. Een socialisme 2.0, zeg maar. Er is geen ander realistisch perspectief. De groene energierevolutie is alleen mogelijk als we het stuur van de samenleving zelf in handen nemen. 12 The Financial Times, 22 maart 2011. 13 The Guardian, 23 juli 2008.
| België |
Charles Laisne
Een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis Nu het kapitalisme steeds dieper wegzinkt in een crisis, een crisis die aan de fundamenten zelf van onze maatschappij raakt, gaan er stemmen op om ondernemingen op te richten (waaronder banken) die ‘anders’, ‘ethisch’ beheerd worden, ondernemingen die geen winst, maar een sociaal oogmerk nastreven. Op dat vlak is er een internationale bank bekend, de Triodosbank. Naar eigen zeggen is de “Triodos Bank […] een van de eerste duurzame banken ter wereld. Het is onze opdracht om geld te gebruiken voor positieve sociale, ecologische en culturele veranderingen.”1 Verder bevestigt ze te willen “ [blijven] bijdragen aan een duurzamere maatschappij en aanzetten tot een meer verantwoord gebruik van het geld binnen de banksector”.2 Andere banken proberen eerder de nadruk te leggen op het bestuur. Het gaat dan eerder om ‘transparantie’, ‘participatie’, ‘eerlijkheid’, ‘soberheid’ en ‘nabijheid’.3 Deze financiële instellingen beschouwen zichzelf als de motor van een sociale verandering, door ‘op een andere manier’ te bankieren. Voor Triodos is de Beurs een instrument, “alles hangt af van wat men ermee doet […]. Sommige ondernemingen doen interessante, maatschappelijk verantwoorde zaken die het verdienen aangemoedigd te worden. Er is dus geen reden om ervan uit te gaan dat de Beurs automatisch des duivels is”.4 Je kunt dus maar beter inzetten, maar op een verantwoorde wijze, op de verandering van het bankwezen ‘van binnenuit’. Dat zijn de twee fundamentele motivaties van de oprichters van deze banken: ‘de wereld veranderen’ doorheen de economische wereld en de financiële instellingen ‘anders’ beheren, door dicht bij de klanten te staan. Dit andere beheer zou het mogelijk maken komaf te maken met de excessen van de traditionele banken. Om dieper in te gaan op onze vraagstelling (‘is een andere bank mogelijk ?’), baseren we ons op de geschiedenis.
Charles Laisne (
[email protected]) is historicus. 1 2 3 4
“Missie”, www.triodos.be. “Jaarrekeningen 2011”, www.triodos.be. Zie bijvoorbeeld “De 12 waarden van New B”, www.newb.coop. J.-P. Duchateau, “Est-il temps d’entrer ou de retourner en Bourse? », La Libre Belgique, 21 december 2012, p. 53.
| België |
een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis
33
De Belgische Bank van de Arbeid Wij pretenderen niet in dit artikel de hele geschiedenis van het bankwezen uit de doeken te doen. Op basis van enkele elementen uit dit historische voorbeeld proberen wij een kritische kijk te geven op het verschijnsel beschreven in de inleiding.
Aan de oorsprong ligt de coöperatie De oorsprong van de socialistische bank vinden we terug in de coöperatieve beweging. Deze beweging, ontstaan in de tweede helft van de 19e eeuw, neemt vaste vorm aan na de revolutie van 1848 en de sociale spanningen die ermee gepaard gaan. De materiële omstandigheden van de arbeiders zijn op dat moment erbarmelijk, wat hen ertoe drijft zich te organiseren om de noodzakelijke levensmiddelen in het groot aan te kopen. De onderliggende idee is het volgende: “Als verbruikers zijn de arbeiders het slachtoffer van de uitbuiting van hun loon door de koophandel. Als producenten zijn de arbeiders het slachtoffer van de uitbuiting van hun arbeid door het kapitaal.”5 De coöperatieve beweging probeert in de jaren 1850 voet aan de grond te krijgen in België. Tot de jaren 1870 volgen er heel wat mislukkingen. De arbeiders wagen zich aan verbruikerscoöperaties maar ook aan productiecoöperaties. De Internationale verdedigt de idee van verbruikerscoöperaties in België. In 1873 liberaliseert het Wetboek van koophandel de oprichting van vennootschappen en wordt het mogelijk Coöperatieve Vennootschappen (CV) op te richten, net zoals in andere landen (Pruisen, Engeland). Volgens de liberale volksvertegenwoordiger Guillery maakt de coöperatieve vennootschap het mogelijk “om van niets, iets te maken, van dit zwakke wezen [de arbeider, nvdr], machteloos in zijn onwetendheid, in zijn onervarenheid, in zijn isolement, een mens te maken. De arbeider verheffen door het gevoel van kracht, ontstaan uit de solidariteit met zijn broeders; de weg banen voor morele vervolmaking, bron van verbetering van de maatschappelijke conditie […]: dat is het doel van enkele mensen die in de coöperatieve vennootschap de oplossing denken gevonden te hebben voor de grote maatschappelijke problemen.”6 Het is in deze context dat in 1881 in de Gentse socialistische wereld de Vooruit ontstaat. De Vooruit zal model staan voor de verbruikerscoöperatie, zelf “de moe5 L. Bertrand, Histoire de la Coopération en Belgique, I, Brussel, 1902, p. 192, geciteerd door J. Puissant, « La coopération en Belgique. Tentative d’évaluation globale », Revue belge d’Histoire contemporaine (RBHC), 22, 1991, p. 32. (Nederlandse titel : Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis (BTNG). Zie: http://www.journalbelgianhistory.be/en. 6 Parlementaire Handelingen, Kamer der Volksvertegenwoordigers, zitting 1870-1871, p. 174.
| België |
34
marxistische studies • 102-2013
der van de coöperatie”, om het met de woorden van Jean Puissant te zeggen. Dit model is om twee redenen interessant: enerzijds is het dit model dat andere socialistische coöperatieve vennootschappen zal inspireren, zoals het bekende Volkshuis in Brussel; anderzijds is het vanuit de Vooruit dat de Belgische Bank van de Arbeid (BBA) werd opgericht. De Vooruit ontwikkelt zich snel en spectaculair: van 110 coöperanten bij haar oprichting, telt de Vooruit er in 1894 al 5.908; van één bakkerij in 1881, omvat de Vooruit in 1900 al 8 kruideniers, 5 apotheken en andere winkels (onder meer een Super Vooruit, een soort voorloper van de huidige grootwarenhuizen). Aan de hand van de Vooruit wordt het makkelijker de werking van een arbeiderscoöperatie te begrijpen: een arbeider kon lid worden van de coöperatieve vennootschap en goedkoop aankopen doen (aanvankelijk brood). Hij krijgt geen dividend op de winsten van de CV, maar wel kortingen zodat hij goedkoop aankopen kan doen in de andere diensten van de coöperatieve die weldra de deuren zouden openen (kruidenier, apotheek, enz.). De Vooruit draagt twee doelstellingen van de socialisten in zich: de onmiddellijke verbetering van de materiële omstandigheden van de arbeiders (aanvankelijk dankzij de verkoop van brood, maar snel uitgebreid naar andere producten) en de politieke strijd (meetings, persartikels) en materiële steun aan de Arbeiderspartij (financiering) en aan haar strijdbewegingen (zoals het bezorgen van brood aan de stakers). Het succes van deze doelstellingen heeft een enorme impact op dit type van coöperaties, wat verklaart dat er bijvoorbeeld tussen 1885 en 1888 14 coöperatieve vennootschappen werden opgericht in de Borinage en tussen 1886 en 1889 19 in het Luikse.7 Bedwelmd door het economische succes van de coöperaties hebben de Gentse coöperanten, aangevoerd door Edward Anseele, ambitieuzere projecten: zich lanceren in de grote productie om de verbruikerscoöperaties te kunnen bevoorraden en op termijn ondernemingen oprichten die de economische macht (productie en consumptie) in de handen van de arbeidersklasse zullen leggen. Dat deze evolutie zich in Gent voordoet is geen toeval. Velen benadrukken terecht de grote invloed van Edward Anseele, stichter van de Vooruit en een ware capitan of industry zoals Fernand Baudhuin hem noemt.8 De fenomenale en gestage groei van de Vooruit sinds haar oprichting is echter ongetwijfeld een betere verklaring voor deze overgang van coöperatieve vennootschappen naar de grote productie. Het was niet enkel meer een coöperatie, het was “de wereld van de Vooruit”. 7 J. Puissant, op. cit., p. 42 e.v. 8 F. Baudhuin, Histoire économique de la Belgique. 1914-1939, Deel II, Brussel, 1946, p. 212 e.v.
| België |
een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis
35
Deze wereld bestond uit kleine productiecoöperaties (maar onvoldoende voor de projecten van Anseele) die de Vooruit bevoorraadden. De Vooruit beschikte bovendien over kapitaal dankzij wat Guy Vanschoenbeek “de primitieve fase van kapitaalaccumulatie in de coöperatie”9 noemt. De leiders van de Vooruit hebben dan twee opties voor een verdere en versnelde uitbreiding: ofwel wachten ze met investeren tot er voldoende kapitaal is geaccumuleerd dankzij de klassieke coöperatieve methode (onmogelijk volgens Éliane Soutar, een Franse juriste die het systeem van Gent heeft geanalyseerd in haar doctoraatsthesis10); ofwel doen ze een beroep op privékapitaal afkomstig uit andere economische sectoren (de ‘klassieke’ kapitalistische methode). Het is deze tweede weg die de Gentse socialisten inslaan. Op basis van een bestaande CV wordt in Gent de eerste Naamloze Arbeidersvennootschap opgericht: de NV Verenigde Spinnerijen en Weverijen (Filatures et Tisserands Réunis – FTR) in 1910, twee jaar later gevolgd door La Nouvelle Linière du Canal. Deze twee ondernemingen leverden zowel aan coöperaties als aan ‘burgerlijke’ winkels.11 Maar om een industriële sector tot ontwikkeling te brengen is er meer nodig : een bank.
De stichting van de Belgische Bank van de Arbeid Nog een ander feit heeft een cruciale invloed op het proces dat de socialistische leiders ertoe brengt om een bank op te richten: het spaargeld van de arbeiders wordt steeds omvangrijker. De Coöperatie, het tijdschrift van de socialistische coöperatieve beweging, gaat er bijvoorbeeld van uit dat “onze [arbeiders] klasse in haar geheel misschien rijker is dan de bourgeoisie”.12. In 1895-1896 was 40 % van de deposito’s bij de ASLK (opgericht in 1865) afkomstig uit arbeidersmiddens.13 De socialisten moeten dus een oplossing vinden om deze beschikbare fondsen te gebruiken: onmogelijk voor hen om dit spaargeld in handen van de kapitalistische banken te laten. Bijgevolg moet dit geld bijeengebracht worden om het te investeren.14
9 G. Vanschoenbeek, “En toch draait ze ! Het verhaal van de coöperatieve weverij van Vooruit te Gent 1903-1919”, RBHC, 22, 1991, p. 372. 10 E. Soutar, Le système de Gand. Essai sur les Sociétés Anonymes Ouvrières de Belgique, Rijsel, 1935. 11 G. Vanthemsche, “Van regionale spaarkassen naar Coop-Deposito’s”, E. Witte, R. De Preter, Geschiedenis van het sociale spaarwezen, Brussel, 1989, p. 180. 12 De Coöperatie, 1 augustus 1911, p. 2, geciteerd door G. Vanthemsche, “Van regionale spaarkassen naar Coop-Deposito’s”, op. cit., p. 176. 13 R. Miry, Essai over de Naamloze Arbeidersvennootschap, Gent, 1930, p. 182. 14 G. Vanthemsche, “Van regionale spaarkassen naar Coop-Deposito’s”, op. cit., p. 175 e.v.
| België |
36
marxistische studies • 102-2013
Raoul Miry (economist, socialist, professor aan de Universiteit van Gent) onderstreept dat er geen eensgezindheid is onder de socialistische denkers over de oprichting van arbeidersbanken.15 Volgens hem zou Marx zich gekant hebben tegen arbeidersbanken, terwijl andere denkers er de aandacht op vestigen dat de omstandigheden veranderd en geëvolueerd zijn. De kwestie wordt dan: “Moeten we de zaken op hun beloop laten en wachten tot het uiteindelijke ogenblik waarop de kapitalistische maatschappij ineenstort zoals Marx het voorspelde? Of doen we er beter aan het spaargeld van de arbeiders bijeen te brengen en zelf te beheren in plaats van het toe te vertrouwen aan de burgerlijke instellingen, het zo te gebruiken dat het bijdraagt tot de politieke, culturele, syndicale en coöperatieve inspanningen van de Arbeid in haar emancipatiebeweging?.”16 Het antwoord van Miry, in de lijn van dat van Anseele, is realistisch te zijn, dat het beter is om “stilaan, in afwachting van het grote doel van de uiteindelijke bevrijding van de Arbeid en zonder dit uit het oog te verliezen, hervormingen en een deel van de macht af te dwingen van het kapitalisme”.17 Daartoe moet “tegenover de macht verworven door de almachtige bank, de solidaire macht gezet worden van het spaarkapitaal verenigd door alle loontrekkenden”.18 Volgens Anseele is de oprichting van een arbeidersbank een noodzakelijke stap om een machtige industriële groep op te richten die in staat is “het doodskleed van de kapitalisten te weven”. Met andere woorden, door het socialistische spaargeld bijeen te brengen en te herinvesteren, moet het mogelijk worden de controle over de kapitalistische economie over te nemen. Enkel een gecentraliseerde en wijdvertakte organisatie zoals een bank, kan het mogelijk maken kapitaal aan te lokken om te investeren en ondernemingen het krediet bieden dat zij nodig hebben.19 Want zoals Pierre Joye opmerkt, “de geïsoleerde industrieel die kapitaal wil verwerven heeft immers geen enkele mogelijkheid om zelf aandelen te plaatsen in het publiek. Hij moet zich wenden tot de banken die over talrijke agentschappen beschikken en in contact staan met de wisselagenten tot wie de spaarders zich vaak wenden.”20 Volgens Anseele moesten de wapens van de kapitalisten (de bank, het financierskapitaal) gebruikt worden om tegen het kapitalisme te vechten. De Belgische Bank van de Arbeid (BBA) “moest tot doel hebben een zenuwcentrum te worden voor de zaken van de bestaande of op te richten socialistische groep”.21 In maart 1913 sticht15 16 17 18 19
R. Miry, op. cit., p. 176 e.v. R. Miry, op. cit., p. 181. Ibid. Ibid. E. Soutar, op. cit., p. 37-38; J. Cottenier, P. De Boosere, Th. Gounet, De Société Générale. 1822-1992, Brussel, 1989, p. 22 e.v. 20 P. Joye, Les trusts en Belgique. La concentration capitaliste, 2e ed., Brussel, 1960, p. 88. 21 F. Baudhuin, Histoire économique de la Belgique. 1914-1939, Deel II, Brussel, 1946, p. 175.
| België |
een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis
37
ten ondernemende Gentenaars de BBA, zonder de goedkeuring van de BWP noch van de Federatie van Coöperatieve Vennootschappen (FSC).22
Evolutie van de bank: diversificatie van haar activiteiten Welke activiteitensectoren? De balans groeit zeer sterk. Van 2,4 miljoen frank in 1913 naar 732,5 miljoen frank in 1933 (datum van het laatste verslag van de Algemene Vergadering). Ook de aandelenportefeuille stijgt in absolute cijfers, maar blijft relatief stabiel: hij is zelden hoger dan 20 % van de balans. Wij zien twee bewegingen in het kader van de diversificatie van haar activiteiten. Ten eerste, een horizontale diversificatie, dit wil zeggen een diversificatie van de sectoren waarin wordt geïnvesteerd. Dat gebeurt vooral na de Eerste Wereldoorlog en in de jaren 1920. De groep kent eveneens een verticale diversificatie: in een gegeven sector gaat de groep investeren om in alle stadia van de productie te kunnen tussenkomen. Dit gebeurt zeer sterk in de textielsector, dé speerpuntsector van de groep: aanvankelijk beperkt tot ondernemingen die grondstoffen omzetten in eindproducten, gebeuren de investeringen stilaan in de volledige productieketen, van grondstof tot verkoop. Zo verschijnen naast de spinnerijen en weverijen ondernemingen die afgewerkte producten vervaardigen, verkopen en uitvoeren naar het buitenland en ondernemingen die grondstoffen produceren. Zo konden niet alleen de rode fabrieken actief zijn in alle stadia van de productie, maar waren de voorstanders van het Gentse systeem niet meer afhankelijk van kapitalistische ondernemingen voor uitrusting en grondstoffen of voor de afzet van hun productie.23
Hoe groeide de Bank van de Arbeid? Stilaan hebben de Gentse socialisten een klein ‘rood’ keizerrijk opgericht, dat verschillende types van ondernemingen en vennootschappen vermengde. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen twee grote subgroepen binnen de ondernemingen van de Gentse groep: enerzijds de ‘rode fabrieken’ die hoofdzakelijk door de socialisten werden gecontroleerd (via hun ondernemingen) en geacht werden op een andere manier te werken dan de ‘klassieke’ kapitalistische ondernemingen; en anderzijds, de volledig ‘klassieke’ ondernemingen, waarin de socialisten belangen hadden. 22 Voor meer informatie over de FSC : H. Legros, “Les structures de la coopération socialiste, 19001940”, RBHC, 22, 1991. 23 Zie de talrijke voorbeelden geciteerd in P. Joye, op cit.
| België |
38
marxistische studies • 102-2013
Aanvankelijk concentreerde de BBA-groep zich hoofdzakelijk op de oprichting ‘van rode fabrieken’, ondernemingen die volledig gecontroleerd werden door de Gentse socialisten. Dat kon op verschillende manieren gebeuren. Ten eerste, de ondernemingen die van a tot z waren opgericht door de Gentse socialisten, door de Vooruit of de BBA. Ten tweede werden reeds bestaande ondernemingen, die de Gentse socialisten hadden overgenomen of overgekocht dankzij de BBA, ‘omgevormd’ tot ‘rode’ fabrieken. Het geval van de Bonneterie Victor Ameye is verhelderend. Bij de oprichting van deze NV werden 420 kapitaalsaandelen van 500 frank uitgegeven. De FTR ontving er 200, Victor Ameye 200 andere en de 20 resterende werden op de beurs genoteerd. Naast deze 420 kapitaalsaandelen werden ook 420 dividendaandelen uitgegeven (zie hierna). Zij waren in handen van de BBA. We zien hier heel duidelijk de rol en het belang van de financiële instelling in de geest van de Gentse socialisten, in het kader van hun expansiedrang: zij moest de hoeksteen vormen die het mogelijk maakte om participaties in bestaande ondernemingen te ontvangen. Ten derde hield de groep zich ook bezig met de reorganisatie en de fusie van bestaande ondernemingen om nieuwe vennootschappen op te richten. Daarna heeft de BBA participaties genomen in andere ondernemingen, zonder ze daarom te controleren. Op 31 december 1933 zien we in het overzicht van de portefeuille dat de bank bijvoorbeeld 250 aandelen van 500 frank bezit in de NV Bank van Parijs en van de Nederlanden, 30 sociale aandelen ter waarde van 500 frank in de CV Crédit Maritime Belge, of nog 104 kapitaalsaandelen in de Société Immobilière in de Kivu. Naast de bank gaan ook andere ondernemingen van de groep op dezelfde manier te werk. De Compagnie du Ruzizi (koloniale onderneming) bijvoorbeeld nam participaties in andere koloniale ondernemingen, zoals Tabarudi, Cotafor, Syndicat minier Africain.24 Hier zien we een heel ander kenmerk van de BBA-groep: de cascade aan participaties. De ondernemingen die geheel of gedeeltelijk in handen waren van de BBA konden participaties nemen in andere NV’s. Zo ontstond er een cascade aan participaties, wat de lezing van de BBA-groep complex maakt. Op die manier is het mogelijk om met een vrij beperkt startkapitaal een zeer grote industriële groep te controleren. Deze methode was exact dezelfde als die van de Société Générale de Belgique.25
Controle van de groep Hoe de groep laten groeien en er toch de controle over behouden? Deze vraag was 24 G. Vanthemsche, “Van regionale spaarkassen naar Coop-Deposito’s”, op. cit., p. 204. 25 P. Joye, op. cit. ; ; J. Cottenier, P. De Boosere, Th. Gounet, op. cit.
| België |
een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis
39
cruciaal in de ideologie en de argumentatie van de Gentse socialisten. Er waren twee mechanismen waardoor de controle op de activiteiten van de groep in theorie in handen kon blijven van de socialisten en vooral van het moederbedrijf, de Vooruit.
De dividendaandelen In zoveel mogelijk vennootschappen opgericht binnen de BBA-groep (en in de eerste plaats de BBA zelf), werden dividendaandelen uitgegeven, meestal evenveel als de kapitaalsaandelen. Deze dividendaandelen waren niet vrij overdraagbaar, in tegenstelling tot de kapitaalsaandelen. Voor het overige gaven de twee types aandelen dezelfde rechten (deelneming in de winst en vooral een stem tijdens de Algemene Vergadering (AV) van de aandeelhouders). Deze dividendaandelen waren toegekend aan de Vooruit of aan andere vennootschappen die voor het grootste deel in handen waren van de Vooruit, zoals de BBA, waardoor een meerderheid (of op zijn minst een doorslaggevende invloed) kon behouden blijven in de AV van de aandeelhouders van de verschillende vennootschappen van de groep. Door op die manier te werk te gaan verzekerden de oprichters van de BBA zichzelf van de controle over de vennootschappen van de groep. Machtsconcentratie Doordat de BBA participaties nam in het kapitaal van talrijke ondernemingen, had zij het recht om te zetelen in hun Raad van Bestuur (RvB). Op het totale aantal zetels binnen de RvB van de vennootschappen van de groep, controleerden de lasthebbers van de bank (32 in totaal) 198 mandaten op 278. Met andere woorden, 43 % van de bestuurders controleerde 71 % van de mandaten van de groep. Maar dat is niet alles. Een andere vaststelling is dat Anseele en zijn naaste medewerkers het leeuwendeel naar zich toe trokken: met z’n vieren (Vleurinck, Heckers, Anseele en D’Asseler), controleerden de echte leiders van de BBA 89 mandaten (respectievelijk 26, 25, 21 en 17), hetzij 32 % van alle mandaten van de groep. Zij cumuleerden niet alleen veel mandaten, maar ook veel verantwoordelijkheden. Zo was Anseele was voorzitter van 14 ondernemingen (alle belangrijkste ondernemingen van de groep) en Vleurinck afgevaardigd bestuurder van tien vennootschappen en voorzitter van een andere vennootschap. We kunnen dus vaststellen dat de Gentse groep hyper-gecentraliseerd was. Een paar bestuurders van de BBA verdelen onderling de controle van de groep en incasseren en passant duizelingwekkende bedragen. “Vleurinck heeft van 1925 tot 1932 3,2 miljoen frank verdiend; Heckers meer dan 4 miljoen tussen 1926 en 1933;
| België |
40
marxistische studies • 102-2013
D’Asseler 2,2 miljoen van 1925 tot 1932, naast zijn honoraria als advocaat. Anseele heeft 2,1 miljoen verdiend van 1925 tot januari 1934 […].”26 Het loon van een boekhouder bij de BBA bedroeg 21.775 frank in 1929.27 Als we eraan toevoegen dat de BBA-groep een koloniale onderneming had opgericht, wordt het nog duidelijker dat de BBA alleen maar de ‘klassieke’ holdings kopieerde.
Het faillissement en de gevolgen ervan De BBA is in 1934 failliet gegaan. De economische toestand van België had een impact op de ondernemingen die onder de vleugels van de Bank zaten. Die gingen overigens ook gebukt onder zware financiële fouten (onderkapitalisatie, schulden, te grote of weinig rendabele omzettingen van roerend in onroerend goed, enz.), die de economische crisis nog erger maakte. De kwetsbare situatie van de ondernemingen van de groep had op zijn beurt een impact op de financiële gezondheid van het moederbedrijf, de bank, onder meer omdat er massaal beroep werd gedaan op krediet. De bank was overigens verzwakt door financiële problemen (niet vrijgemaakt kapitaal, ongezonde gemengde bank) en moest wel reageren. De machtsconcentratie bij enkelen, gekoppeld aan hun roekeloosheid en amateurisme, belette elke radicale verandering in het beleid van de Bank en van de socialistische industriële groep. De industriële groep kon dan ook enkel afstevenen op de ondergang, en dat gebeurde ook: de Bank sloot haar loketten op 28 maart 1934. Het faillissement van de socialistische financiële instelling sleurde ei zo na het spaargeld van de arbeiders en de socialistische organisaties (vakbonden, ziekenfondsen, coöperaties) met zich mee. Er was een interventie nodig van de katholiek-liberale regering ten opzichte van de spaarders (en niet van de socialistische organisaties) om de situatie te kunnen redden. De antisocialistische pers berichtte er natuurlijk met veel plezier over. De gevolgen van het faillissement van de BBA overstegen het kader van de socialistische beweging en de arbeidersbank. Haast op hetzelfde ogenblik kende een andere bankinstelling, die verbonden was met de Boerenbond (de Algemene Bankvereniging), immers ook enorme moeilijkheden.28 Deze bank was groter dan de BBA: het ging destijds om de derde Belgische bankgroep.29
26 27 28 29
G. Vanthemsche, “Van regionale spaarkassen naar Coop-Deposito’s”, op. cit., p. 214. Amsab, BBT, PV van het directiecomité, 15 januari 1929. Voor een analyse van de moeilijkheden die deze bankgroep kende, zie: F. Baudhuin, op. cit., p. 184 e.v. G. Kurgan-Van Hentenryk en S. Tilman, “Les banques locales et régionales en Belgique”, in M. Lescure en A. Plessis (dir.), Banques locales et banques régionales en Europe au XXe siècle, Parijs, 2004, p. 61 e.v.
| België |
een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis
41
Binnen het publiek ontstond een paniekbeweging. De mensen haastten zich om hun deposito’s uit de financiële instellingen weg te halen. Heel het bank- en depositosysteem dreigde ineen te storten. De regering Broqueville liet de Koning een basis koninklijk besluit betreffende de banken ondertekenen: het koninklijk besluit nr. 2 van 22 augustus 193430 luidde de doodsklok, in principe althans, van de gemengde banken. De deposito- en investeringsactiviteiten van de banken konden niet meer ondergebracht worden in dezelfde juridische entiteit.31 Het tweede gevolg was de controle op de bankinstellingen. De regering Van Zeeland publiceerde het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 inzake de controle op de banken en het uitgiftesysteem van aandelen en waarden.32 Dit besluit legt regels vast met betrekking tot het kapitaal, ongeacht de rechtsvorm van de bank, en roept eveneens een bankcommissie in het leven die de activiteiten van de banken moet controleren.
Een debat binnen de arbeidersbeweging Vooraleer we besluiten gaan we kort in op het ideeëndebat: de houding van de arbeidersbeweging ten opzichte van deze coöperatieve vennootschappen is immers niet unaniem. Binnen de Eerste Internationale stonden de zogenaamde proudhonisten lijnrecht tegenover de marxisten. De eersten verdedigden hervormingen en een wettelijke verovering van het socialisme door middel van, onder meer, coöperaties en “banken van het volk”.33 De voorstanders van de coöperaties hebben terecht gesteld dat de ontwikkeling van de coöperatieve beweging het mogelijk heeft gemaakt de arbeiderspartijen te financieren. Ze heeft het ook mogelijk gemaakt de materiële omstandigheden van de arbeiders, die vaak in erbarmelijke omstandigheden leefden, te verbeteren. Marx en Engels verwierpen de coöperaties niet als dusdanig34, maar stelden de (politieke) klassenstrijd voorop. Om Jules Guesde (1901) te citeren, “de coöpera30 Koninklijk besluit van 22 augustus 1934 betreffende de bescherming van het spaargeld en de bankactiviteit, Belgisch staatsblad, 24 augustus 1934, p. 4483. 31 X, “De financiële en bancaire hervorming in België”, in Banque Nationale de Belgique – Service des études économiques, Bulletin d’information et de documentation, 25 augustus 1934, Brussel 9e jaarg, Vol. II, 4, p. 91 e.v. 32 Koninklijk besluit van 9 juli 1935 inzake de controle op de banken en het uitgiftesysteem van aandelen en waarden, Belgisch staatsblad, 10 juli 1935, p. 4356 e.v. 33 J. Droz, L’internationale ouvrière de 1864 à 1920, www.marxists.org. 34 “Marx en ik hebben er nooit over getwijfeld dat, om over te gaan naar de volle communistische economie, het coöperatieve beheer op grote schaal een tussenliggende stap vormde.”, Engels, Brief aan
| België |
42
marxistische studies • 102-2013
tie, zeg ik, is niet het middel – of kan slechts één van de middelen zijn – indien de coöperaties hun bijdrage leveren aan het militante socialisme. Ja, de coöperaties zijn slechts goed om munten te slaan, om wapens en munitie te leveren aan de partij van de arbeidersklasse”.35 Later erkende Lenin de kracht van de coöperaties en zag hij er “een echte loopgraaf van het socialisme” in. Maar, zo vervolgde hij, “zolang de bourgeoisie de macht in handen heeft, vertegenwoordigen de verbruikerscoöperaties niet echt veel, ze garanderen geen enkele grondige verandering, voeren geen radicale wijzigingen door en leiden de aandacht soms zelfs af van de ernstige strijd voor de revolutie … De socialisten moeten […] het onderscheid kunnen maken tussen het deel van het geheel en in hun ordewoord het geheel eisen [het socialisme] en niet het deel [de coöperaties] …”36 We begrijpen dus dat de ontwikkeling van de CV en van de coöperatieve beweging de grondslagen van het kapitalistisch systeem niet in vraag heeft gesteld. De CV zijn gewoonweg in concurrentie getreden met de klassieke kapitalistische ondernemingen. In België en meer specifiek in de socialistische arbeidersbeweging heeft de arbeidersbeweging, door te investeren in coöperaties, het doel en de middelen door elkaar gehaald. De rol van de coöperaties en van de economische werken werd uiteindelijk het belangrijkst. Dat heeft geleid tot een grote depolitisering van de socialistische politieke organisaties. Het succes van de coöperaties was bijvoorbeeld zo groot dat ze al vóór de Eerste Wereldoorlog de ruggengraat van de Belgische socialistische beweging waren geworden.37 De Man die (zoals De Brouckère) kritischer was, vond dat “de coöperatieve beweging om zo te zeggen de andere vormen van [syndicale of politieke, nvdr] de arbeidersorganisatie had verstikt”, wat heeft geleid tot een “coöperatieve idiotie”.38 Over het idee om een arbeidersbank op te richten, had Vandervelde zelf de eerste kritiek al perfect geformuleerd: “waartoe kon het dienen de wereld te veroveren, indien wij er onze ziel bij moesten verliezen?”39. Er was inderdaad kritiek op de grote afstand tussen de socialistische leer en de oprichting van een arbeidersbank, die geacht werd het spaargeld van de arbeiders te investeren, net zoals de andere Bebel, 20-23 januari 1885, www.marxists.org. 35 J. Guesde, De socialistische coöperatie. Toespraak aan het Congres van Parijs 1901, www.marxists.org. 36 Lenin, “Het laatste woord van de tactiek van de Iskra of de komedie van de verkiezingen als een extra stimulans voor de opstand”, Oeuvres IX (juni-november 1905), Moskou, 1966, p. 383-384. 37 M. Liebman, De Belgische socialisten 1885-1914. De opstand en de organisatie. Geschiedenis van de arbeidersbeweging in België. III, Brussel, 1979, p. 187. 38 H. De Man, geciteerd door M. Liebman, op. cit., p. 191. 39 E. Vandervelde, De BWP 1885-1925, Brussel, 1925, p. 269.
| België |
een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis
43
kapitalistische banken. Binnen de BWP vond officieel geen enkele basisdiscussie plaats40. In de coulissen daarentegen41 ontspon zich een zeer intens debat.
Conclusie Welke lessen kunnen we trekken uit dit historisch overzicht? We gaan terug naar onze beginvraag: is een andere bank mogelijk? Ten eerste hebben de coöperatieve vennootschappen en andere arbeidersondernemingen in hun ontwikkeling uiteindelijk de methodes van de kapitalistische vennootschappen gekopieerd. Binnen het kapitalisme blijft een vennootschap, zelfs een coöperatieve, toch in de eerste plaats een vennootschap. Zoals Guesde zegt, “op dit ogenblik [in 1901, nvdr] worden bijna al onze coöperaties door het kapitalistische milieu verplicht om aan kapitalisme te doen want, in plaats van te verdelen onder hun leden, aan kostprijs, verkopen zij en zijn ze steeds vaker verplicht om te verkopen aan derden, met het oog op winst. […] Dat er uitzonderingen zijn, is mogelijk. Maar over het algemeen wordt u steeds meer veroordeeld, door een omgeving gebaseerd op concurrentie, om bestaans- en ontwikkelingsmiddelen te zoeken buiten de verdeling van de producten; […] in één woord, op die manier waren ze niet meer dan nieuwe grootwarenhuizen, gevormd door kleine arbeiders-aandeelhouders, in plaats van grootwarenhuizen gevormd door grote bourgeois-aandeelhouders.” “Dat is de realiteit. Maak u geen illusies en laat u niet meeslepen, dit is wat de coöperatie is en steeds meer zal zijn, die we onszelf zouden willen geven voor het komende socialisme. Zich inbeelden dat in de huidige maatschappij het anders zou kunnen zijn, zou een terugkeer zijn naar de utopie van vroeger…”42. Uiteindelijk pleit de Belgische historische ervaring niet in het voordeel van blind vertrouwen in de banken die de wereld willen veranderen door het spaargeld van de werknemers te investeren. Ofwel hebben deze banken geen (of een zeer zwakke) invloed op de loop der gebeurtenissen, ofwel ‘verliezen zij uiteindelijk hun ziel’. Doordat ze de wereld hebben willen veroveren, vormen de CV en de economische werken van de BWP (waaronder de BBA) een bevoorrechte getuigenis van het volgende dilemma: ofwel blijven ze beperkt tot de anonimiteit en een klein gamma aan activiteiten; ofwel ontwikkelen zij zich en kopiëren ze na verloop van tijd de kapitalistische ondernemingen. 40 G. Vanthemsche, “Van regionale spaarkassen naar Coop-Deposito’s”, op. cit., p. 222 e.v. 41 Zoals de brieven van François Gelders aan de Algemene raad van de BWP getuigen. Amsab, Onderzoekscommissie van de BWP over de Belgische Bank van de Arbeid, 22, Brieven van François Gelders. 42 J. Guesde, De socialistische coöperatie. Toespraak aan het Congres van Parijs 1901, www.marxists.org.
| België |
Marco Van Hees
De beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting Argument 1: Er bestaan toch al genoeg andere manieren om het kapitaal te belasten Klassiek argument van de tegenstanders: zo’n vermogensbelasting zou ‘dubbelop’ zijn met andere belastingen en dat zou dan wel heel sterk op confiscatie beginnen lijken. PS-volksvertegenwoordiger Patrick Moriau stelt bijvoorbeeld dat “we niet mogen vergeten dat er al een vorm van vermogensbelasting bestaat, namelijk de successierechten”.1 Van zijn liberale collega Kattrin Jadin vernemen we dat vandaag “door het systeem van de progressieve belastingschijven de belasting toch redelijk egalitair is, wat maakt dat het al een zwaar stelsel is voor de rijksten.”2. MR voorzitter Charles Michel vindt dat een vermogensbelasting “ertoe leidt dat men voor de zoveelste keer onroerend goed belast. Ik heb er geen enkele moeite mee om te zeggen dat de mensen die meer middelen hebben, ook meer bijdragen via belastingen, maar niet via inefficiënte maatregelen die alleen maar interessant zijn om triomfantelijk op applaus te worden onthaald op een bijeenkomst van de PVDA.”3. Deze verwijzing naar de linkse partij vinden we ook terug bij de fiscalist Pascal Minne die naar aanleiding van een document, dat de haalbaarheid en het rendement analyseert van een belasting op de grote fortuinen, doet opmerken: “Wat de ‘studie’ betreft van de PVDA [merk de aanhalingstekens op], gewoon gezond verstand verplicht ons te zeggen dat zoiets zou neerkomen op niet meer of minder dan confiscatie”.4 Volgens Minne is “een vermogensbelasting in feite al van toepassing op bepaalde goederen; dat is onder meer het geval voor alle onroerende goederen waarop de staat en/of zijn plaatselijke subdivisies ‘reële’ belastingen heffen: dat is Marco Van Hees (
[email protected]) is belastinginspecteur en journalist. Hij schreef meerdere boeken waaronder Banques qui pillent, banques qui pleurent. Enquête sur les profits et crises des banques belges, Aden, 2010. Dit artikel is een hoofdstuk van zijn nieuwste boek Les riches aussi ont le droit de payer des impôts, Aden 2013. 1 2 3 4
Pan, 21 oktober 2009. Pan, 21 oktober 2009. La Libre Belgique, 27 oktober 2011. Pascal Minne, “Impôt sur la fortune: douce mais vaine illusion”, in de fiscale bijlage van La Libre Belgique, 23 februari 2013.
| België |
de beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting
45
precies wat gebeurt bij de roerende voorheffing in België. [...] Op dezelfde manier heft de staat ook een belasting bij het doorgeven van vermogen aan de erfgenamen: met name via de successierechten.”5 De economist Bruno Colmant is het hier roerend mee eens: “In België koos men ervoor om inkomsten zeer zwaar te belasten, of die nu uit arbeid of uit kapitaal komen. Daardoor behoren wij tot de landen met de hoogste belastingen. Tegenover deze zware belastingen staat dan weer dat het kapitaal zelf niet wordt belast.”6 Samengevat, men gaat ervan uit dat de vermogensbelasting een overbodige overlapping vormt met twee soorten bestaande taksen: Taksen die een aantal vermogens occasioneel treffen: successierechten, heffing op een schenking, registratierechten; Taksen die niet zozeer het vermogen zelf viseren, maar wel de inkomsten uit vermogen: roerende en onroerende voorheffing. Toch is het bevreemdend dat onze gedistingeerde politici en eminente fiscalisten wel ontzet zijn over al die belastingen als het de rijkeren zijn die ze moeten betalen, maar dit hun verder gene ene moer kan schelen als het over een doodgewone arbeider gaat. Het volstaat immers om maar heel even een blik te werpen op ons belastingstelsel om te weten dat het niets anders is dan een krasse aaneenschakeling van de ene na de andere heffing. Neem nu Jantje De Belastingbetaeler, een werknemer met het mediaan inkomen van 2600 euro bruto.7 Eerst gaan de sociale zekerheidsbijdragen van zijn loon af. Daarna moet hij de verschillende inkomstenbelastingen betalen: bedrijfsvoorheffing op zijn loon, roerende voorheffing op (een paar) kasbonnen en onroerende voorheffing op zijn huis. Vervolgens moet hij ook nog de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid betalen, een aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting en een hele waaier aan gemeente- of gewestbelastingen en retributies: verkeersbelasting en belasting op inverkeerstelling, belasting op vuilniszakken, televisietaks in Wallonië enz. En ten slotte hebben we ook de accijnzen natuurlijk en de BTW op een groot deel van de consumptie. En bij een erfenis of de aankoop van een huis zijn er ook nog de successierechten en registratierechten. Kortom, een fiscalist die tekeergaat tegen belastingen die je twee keer betaalt, is al net zo bijzonder als een bloemist horen waarschuwen dat het risico bestaat dat hij toch meerdere bloemen zal moeten aanrekenen voor dat boeket. 5 Ibidem. 6 La Libre Belgique, 1 oktober 2011. 7 2595 euro om precies te zijn. Bron: FOD Economie, communiqué van 12 oktober 2010. Het mediaaninkomen is dat inkomen waaronder 50 % van de werknemers met het laagste inkomen liggen en 50 % hebben een netto inkomen dat hoger is.
| België |
46
marxistische studies • 102-2013
En elk van die taksen heeft een eigen specifieke bedoeling, de ene al lovenswaardiger dan de andere. Een vermogensbelasting is specifiek bedoeld voor een kleine minderheid van de rijksten van de bevolking. Omdat die gezinnen een vermogen bezitten, dat vele keren groter is dan dat van de meerderheid van de bevolking, is het verantwoord om van hen een speciale bijdrage te vragen. Maar daarom zijn de tegenstanders van een dergelijke maatregel precies geneigd om iedereen die over een beetje goederen of vermogen beschikt en van zichzelf vindt dat hij of zij rijk is, te doen geloven dat die maatregel ook hen zou kunnen treffen. Als Charles Michel dus zegt dat een vermogensbelasting “ertoe leidt dat men voor de zoveelste keer onroerend goed belast”, dan richt hij zich onbewust tot alle eigenaars of tot bijna drie op vier huishoudens. Terwijl het net de bedoeling is om door een handjevol geprivilegieerden beter te laten bijdragen, het gewicht van de besparingen wat lichter te maken voor de meerderheid van de bevolking. Zoals we aan de hand van het voorbeeld van Frankrijk8 hebben duidelijk gemaakt – maar dat geldt dus minstens evenveel voor België – is het belastingstelsel helemaal niet progressief en zelfs ronduit degressief voor de 5 % rijksten van de bevolking. Om duidelijk te zijn, de globale aanslagvoet ligt lager voor de allerrijksten dan voor heel wat gezinnen die minder poen hebben. Hoe kunnen we die degressiviteit verklaren? Door het feit dat behalve voor de personenbelasting en de successierechten de belastingen helemaal niet progressief zijn. Als we al die belastingen, taksen en retributies samentellen die we hierboven voor Jantje De Belastingbetaeler hebben opgesomd, dan komen we gemakkelijk uit op meer dan 50 %. Maar zijn baas, Jan-Hendrik de Rijcke, met meer financiële inkomsten dan beroepsinkomsten, komt nooit aan die 50 %. Vooral niet als er bij die financiële inkomsten ook meerwaarde op aandelen zit, want dat is volledig vrijgesteld van belasting. Dit gezegd zijnde, het is niet alleen de meerwaarde die kan ontsnappen aan belasting. Jan-Hendrik kan heel goed een maatschappij oprichten waarin hij om het even welk soort inkomen (financiële inkomsten, inkomsten uit onroerende goederen, beroepsinkomsten), bijeenbrengt en dankzij allerlei maatregelen zoals de notionele intrestaftrekken of de definitief belaste inkomsten9 zal hij met volle teugen kunnen genieten op de kermis van de belastingvrije sommen. Nemen we bijvoorbeeld de BTW. Het gewicht hiervan in de fiscale inkomsten is absoluut niet te verwaarlozen. Maar de BTW is duidelijk niet progressief. Omdat iedereen hetzelfde tarief betaalt, ongeacht zijn of haar inkomen, zou je kunnen 8 Marco Van Hees, Les riches aussi ont le droit de payer des impôts, 2013, Aden. Hoofdstuk 9. 9 Ibidem, Hoofdstukken 2 en 4.
| België |
de beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting
47
denken dat we hier met een echte proportionele belasting (of vlaktaks) hebben te maken. In werkelijkheid is de BTW helemaal niet proportioneel, maar degressief. Want terwijl Jantje bijna alles wat hij verdient, ook effectief besteedt, zal JanHendrik een flink pak van zijn heel wat hogere inkomen opnieuw investeren. En dat deel is dan natuurlijk niet aan BTW onderworpen. Verder zitten we natuurlijk midden in de degressiviteit bij elke taks of retributie aan een vast bedrag (voor vuilniszakken, televisietaks …). Dat geldt ook voor de onroerende voorheffing. Als Jantje in Colfontaine woont, de armste gemeente van Wallonië, moet hij 59 % belasting betalen op zijn kadastraal inkomen. Als Jan-Hendrik de buurman is van minister Laurette Onkelinx in Lasne, de rijkste gemeente in Wallonië, zal hij onderworpen zijn aan het laagste tarief van heel het Waalse gewest: 33 %. Dat komt omdat een rijke gemeente zich in principe een lagere aanslagvoet kan veroorloven omdat de belastbare basis (haar belastinggrondslag) groter is. Datzelfde principe geldt ook voor de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting. In Colfontaine zullen ze de berekende aanslag van Jantje verhogen met 8,5 %. In Lasne zijn die getalletjes voor Jan-Hendrik wel dezelfde, maar dan in een andere volgorde: 5,8 %. Heeft hij zijn domicilie in Knokke, zoals Maurice Lippens, dan is die aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting zelfs 0,0 %. En zelfs de twee belastingen die ik progressief noemde, zijn vatbaar voor manipulaties waardoor die progressiviteit afneemt. De progressiviteit van de personenbelasting werd al een keer verminderd bij de belastinghervorming van 2001, toen minister Reynders de twee hoogste belastingschijven10 afschafte. Maar er bestaan ook een reeks technieken die de progressiviteit systematisch vervalsen: alle extralegale voordelen (dienstwoning, bedrijfswagen, aanvullend pensioen enz.), de salary split en het bijzondere belastingregime voor hogere kaders van multinationals, de verschuldigde belasting op vergoedingen en verstrekkingen aan het personeel door het bedrijf en nog een aantal van dat soort procedés. Idem voor de successierechten. Wanneer Pascal Minne die aanhaalt als argument dat de vermogensbelasting een overtollige extra fiscale last is, dan moet hij toegeven: “Men kan natuurlijk opwerpen dat voor roerende goederen altijd erfrechtelijke planning mogelijk is, maar aan de belastingen op de overdracht van onroerende goederen kan men in België onmogelijk ontkomen, of het nu om successierechten gaat of om schenkingsrechten.”11 Grote financiële fortuinen moeten inderdaad maar 10 De schalen van 52,5 % en van 55 %, zijn sindsdien samengevoegd met de belastingschijf van 50 %. 11 Pascal Minne, “Impôt sur la fortune : douce mais vaine illusion”, in de fiscale bijlage van La Libre Belgique, 23 februari 2013.
| België |
48
marxistische studies • 102-2013
zelden successierechten betalen. We begrijpen dat Minne zich verplicht voelt om dat te vermelden: als grote Manitoe van de fiscaliteit en de erfrechtelijke planning bij Petercam (vermogensbeheer) moet hij wel het evenwicht zien te bewaren tussen een ideologisch exposé voor de massa en een commerciële uitleg, bestemd voor zijn rijke klanten (miljonairs aller landen, verenig u... met een adviseur van Petercam). Toch vergeet hij erbij te zeggen dat ook die onroerende goederen gemakkelijk om te zetten zijn in roerend goed: het volstaat om de gebouwen te laten aankopen door een maatschappij die je dan zelf controleert. Tot slot, als ons belastingsysteem al op “confiscatie” zou lijken dan is dat toch zeker niet het geval voor de rijken. En dat begrip is ook nogal relatief. Van 1941 tot 1964 lag in de Verenigde Staten, toch niet meteen de bakermat van het bolsjewisme, de federale aanslagvoet voor inkomstenbelasting voor de rijksten op 91 %. En gezien over een tijdspanne van bijna vijftig jaar, van 1930 tot 1980, ligt dat nooit onder de 70 %.12 We moeten wachten op de neoliberale vloedgolf, in gang gezet door president Reagan (1981-1989), vooraleer de aanslagvoeten drastisch naar beneden gaan en... de ongelijkheid uit haar voegen barst. En wat te zeggen van de toestand op Cyprus waar het de zeer liberale Europese Unie is die in maart 2013 de regering verplicht om een voorheffing in te voeren op financiële vermogens. Aanvankelijk werden hierbij alle bankreserves geviseerd, ongeacht de bedragen. Uiteindelijk worden alleen die boven de 100.000 euro – en die grens is niet zo hoog – gekort met 30 à 40 %.
Argument 2: Die belasting werd in heel wat landen afgeschaft Wat hebben Olivier Chastel (MR), Melchior Wathelet (cdH) en Nathalie van Ypersele de Strihou, ex-hoofdredactrice van Trends-Tendances gemeen? Alle drie vinden ze een vermogensbelasting een “verkeerd goed idee”. Onder die titel schrijft de dochter van de vicekoning13 zelfs een redactioneel commentaar. “Dit is wel een veelbelovend verkiezingsthema”, schrijft ze. “Toch lijkt deze maatregel mij compleet contraproductief. Ten eerste gaat hij in tegen alle initiatieven die de Europese landen de afgelopen jaren hebben genomen. Italië schrapte als eerste land in de Unie de vermogensbelasting in 1992. Al snel gevolgd door Oostenrijk (in 1994) en het trio Ierland, Denemarken en Duitsland in 1997.” En de journaliste is nog niet klaar met haar lijst: “Negen jaar later sloot ook Luxemburg bij de beweging aan, 12 Thomas Piketty, “Roosevelt n’épargnait pas les riches”, in Libération, 17 maart 2009. 13 Jacques van Ypersele de Strihou is kabinetchef van achtereenvolgens Koning Boudewijn en Koning Albert II.
| België |
de beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting
49
net zoals Finland en Zweden. Als laatste in de rij schrapte ook Spanje deze belasting, in 2008. In 2001 opteerden onze Noorderburen van hun kant ervoor om de vermogensbelasting te vervangen door een aanslag van 30 % op de inkomsten uit vermogen, berekend op een forfaitaire theoretische basis van 4 %.”14 De fiscalist Pascal Minne voegt hier in 2009 Griekenland aan toe. Twee zaken verbazen in deze lange lijst. De eerste: van de vijftien landen die de Europese Unie vormden tot in 2004, voor de toetreding van een aantal OostEuropese landen (die uiteraard niet konden belasten wat er niet was), zijn er tien die hun bestaande vermogensbelasting hebben afgeschaft. Alleen in Frankrijk bleef ze overeind, terwijl Nederland ze omvormde tot een hybride taks. Spanje heeft ze in 2011 opnieuw ingevoerd, maar slechts voor twee jaar ... wat ze wellicht gaan verlengen. Er bestaat wel een vermogensbelasting in Zwitserland, Liechtenstein, Noorwegen en IJsland, maar die zitten niet in de Unie. Onze tweede vaststelling die voortvloeit uit de eerste, is al even verbazingwekkend: van de vijftien landen die tot in 2004 de Europese Unie vormden, hadden er twaalf een vermogensbelasting. Dat is enorm! Alleen het Verenigd Koninkrijk, Portugal en België hadden er geen. Dat betekent dat er een tijd geweest is waarin het voor vier op de vijf landen blijkbaar niet meer dan normaal was om de grote vermogens extra te belasten. Wat is er dan veranderd? Beseften die landen ineens dat het niet werkte? Waarschijnlijk waren er in sommige van die landen wel wat dingen die daarbij misliepen. In Duitsland en in Spanje was de grondbelasting bijvoorbeeld nogal arbitrair, niet meteen gestoeld op de reële marktwaarden.15 Maar wat fundamenteel is veranderd, is de overwinning van het neoliberale denken en zijn onverdeelde dominantie over het economisch beleid in onze landen. Hetzelfde beleid, dat ook de overheidsbedrijven heeft geprivatiseerd, dat de banken aanzienlijke risico’s liet nemen waarvoor we vandaag nog steeds betalen, dat de hakbijl zette in de sociale uitgaven, dat ons loonmatiging oplegde en geleid heeft tot grote inkomensoverdrachten ten gunste van de rijken. Er zit natuurlijk wel een zekere logica in om niet tegelijk de rijken nog rijker te maken en die rijkdom te belasten. Maar ik heb in mijn boek getracht om aan te tonen dat dit beleid tot de impasse leidt. En niet vreemd is aan de huidige economische en financiële crisis. We kunnen besluiten met de indruk dat iemand die tegen een vermogensbelasting is onder het voorwendsel dat andere landen die hebben afgeschaft, toch wel 14 Trends-Tendances, 10 juni 2010. 15 Thomas Piketty, Camille Landais en Emmanuel Saez, Pour une révolution fiscale, 2011, Le Seuil, p. 124.
| België |
50
marxistische studies • 102-2013
blijk geeft van enige geestelijke armoede en zich zonder meer onderwerpt aan de heersende ideologie. Een ideologie die voor ons alleen maar uiterst kwalijke en compleet zinloze rotzooi voor gevolg heeft. Als Angela Merkel lonen aan een euro per uur invoert en daarna beslist om zich in het kanaal van Kiel te werpen, moeten we haar dan echt allemaal volgen?
Argument 3: Deze symbolische belasting brengt bijna niets op Ook op dit punt zitten de trawanten Pascal Minne en Bruno Colmant – in 2006 schreven ze samen een handleiding voor gebruik en misbruik van de notionele intrestaftrek16 – op dezelfde golflengte. Volgens de eerste: “is het zeker dat de vermogensbelasting een zwak ‘rendement’ heeft en wel om evidente redenen: het gaat om een zeer kleine groep belastingplichtigen, een noodgedwongen lage aanslagvoet, ingewikkelde belastingaangiftes tenzij het zou gaan om een forfaitaire aanslag, tijdverslindende controles enz.”17 De tweede meent dat “het een belasting is waarvan de doeltreffendheid nooit is bewezen. Ze brengt ontzettend weinig op, ze is arbitrair omdat men grenzen gaat vastleggen en als men ze toepast, brengt zo’n belasting dikwijls meer kosten dan baten met zich mee. Terwijl de belangrijkste eigenschap van een belasting juist moet zijn dat ze eenvoudig is en weinig administratieve kosten meebrengt.”18 Zoals Minne werkt ook Bertrand Marot voor Petercam waar hij als directeur van het Franse filiaal uitgerekend fiscale bannelingen zoals Gérard Depardieu mag vertroetelen. Volgens hem blinkt de belasting die zij ontvluchten “niet meteen uit door eenvoud, zolang de wet rekening houdt met talrijke uitzonderingen die (volkomen legaal) het effect van deze belasting afzwakken”.19 Van politieke zijde neemt de voorzitter van de Open-VLD, Alexander De Croo, duidelijk stelling als begin 2012 de belasting op de grote fortuinen opnieuw opduikt in de discussies: “Dat zijn inefficiënte belastingen die wij al lang hebben afgevoerd.”20 Kan eerste minister Elio Di Rupo hem eigenlijk wel tegenspreken? Hij die al in de jaren 1990 verklaarde: “De vermogensbelasting is een belangrijke symbolische maatregel maar – helaas! – met een zeer laag rendement.”21 16 Bruno Colmant, Pascal Minne, Thierry Vanwelkenhuyzen, Les intérêts notionnels. Aspects juridiques, fiscaux et financiers de la déduction pour capital à risque, Larcier, 2006. 17 Pascal Minne, “Impôt sur la fortune : douce mais vaine illusion”, in de fiscale bijlage van La Libre Belgique, 23 februari 2013. 18 La Libre Belgique, 1 oktober 2011 19 Bertrand Marot, “L’impôt sur la fortune”, in Questions particulières dans un contexte franco-belge, Larcier, 2009. 20 Trends-Tendances, 27 januari 2012. 21 Le Soir, 16 september 1995.
| België |
de beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting
51
Inefficiënt, beperkt, ingewikkeld, niet rendabel, arbitrair, duur, tijdverslindend, zuiver symbolisch... Bepaald een somber beeld! Laat ons het eens van naderbij bekijken. Maar, beste lezer, sta mij toe om op een van deze kwalificaties toch niet dieper in te gaan. Daar nu kritiek op gaan geven, zou een belediging zijn voor uw intelligentie. Ik heb het over die surrealistische uitspraak van de eminente belastingsdeskundige, Bruno Colmant, een groot specialist in geldzaken, bankactiviteiten, financiële en economische geschiedenis, markten, speculatie en crisissen, overheidsfinancies en, natuurlijk, fiscaliteit: een belasting is “arbitrair omdat men grenzen gaat vastleggen”... Temeer omdat de kwestie die ons hier bezighoudt die van het rendement is. En wat dit laatste betreft, beweert die zelfde Colmant dus dat “als men ze toepast, zo’n (vermogens)belasting dikwijls meer kosten dan baten met zich meebrengt”. Ik heb me dus verdiept in de Franse statistieken, want dat ik niet over dezelfde reputatie beschik als deze grote specialist in geldzaken, bankactiviteiten, financiële en economische geschiedenis, markten, speculatie en crisissen, overheidsfinancies en, natuurlijk, fiscaliteit, kan ik me niet veroorloven om uitspraken te doen zonder mijn beweringen te staven met materiële gegevens. In Frankrijk is het interventiepercentage een prestatie-indicator voor de belastingdiensten. Voor elk type belasting wordt dat bepaald door de verhouding tussen de kosten voor bepaalde fiscale taken en de netto fiscale inkomsten. In 2010 bedroeg dit interventiepercentage voor de solidariteitsbelasting op vermogens (de Franse impôt de solidarité sur la fortune of ISF) 2,31 %.22 Dat wil zeggen dat de ISF 43 keer meer opbrengt dan ze kost. En dat voor een belasting die inderdaad nog veel efficiënter kan. We zagen immers dat talrijke fiscale lacunes het rendement van de ISF aanzienlijk verlagen.23 De houding van Bertrand Marot is een goede illustratie van de delicate positie van de tegenstanders van de ISF. Aan de ene kant heeft hij het, om de belasting te veroordelen, over de relatieve inefficiëntie ervan als gevolg van allerlei niches, die “talrijke uitzonderingen die het effect van deze belasting afzwakken”. Aan de andere kant haast hij zich dan om tussen haakjes het perfect wettelijke kader van die uitzonderingen te benadrukken. Volgt u nog? Marot eist dat de vermogensbelasting inefficiënt is – voor mijn rijken mag je afwijken! – en daaruit concludeert hij dan dat men die moet afschaffen. Maar je kunt nu eenmaal niet alles hebben wat je hartje begeert. Een gelijkaardige paradox doet zich ook voor als men de 22 Franse Algemene directie van de Overheidsfinanciën (Direction générale des finances publiques – DGFiP), geciteerd in het Rapport d’ évaluation des dépenses fiscales et des niches sociales, gepubliceerd door het Franse Comité voor de evaluatie van fiscale uitgaven en sociale niches (verslaggever Mickaël Ohier, inspecteur financiën), juni 2011, p. 99. 23 Marco Van Hees, op. cit., hoofdstuk 9.
| België |
52
marxistische studies • 102-2013
vermogensbelasting inefficiënt noemt en er tegelijk van gaat beschuldigen veel weg te hebben van een confiscatie. Overigens, als Bruno Colmant beweert dat “het gaat om een zeer kleine groep belastingplichtigen”, verliest hij zich wel in colbertisme en onderschat hij sterk de ongelijkheid in de verdeling van de rijkdom: zoals we hebben gezien bezit de rijkste 1 % van de bevolking evenveel als de 60 % minst gegoeden.24 Bovendien brengt de vermogensbelasting ook indirect rendement met zich mee. Met de maatregelen die men moet treffen om ze te kunnen heffen (vermogenskadaster, een echte opheffing van het bankgeheim enz.), kunnen we immers ook beter de fraude bestrijden op het gebied van andere heffingen, zoals de successierechten, de gewone inkomstenbelasting, de BTW enz. Laten we tot slot de tegenstanders van een vermogensbelasting bedanken dat zij de kwestie van haar doeltreffendheid te berde hebben gebracht. Want bij de invoering van een dergelijke belasting komt het er immers precies op aan ze niet te beperken tot een symbolische maatregel door een te lage aanslagvoet of een overdaad aan vrijstellingen.
Argument 4: Deze belasting werkt kapitaalvlucht in de hand Als er een argument tegen de vermogensbelasting boven alle andere uitsteekt, dan is het wel dit: ze werkt kapitaalvlucht in de hand. Het lijkt zelfs wel alsof ze bij de MR hiermee al hun interne geschillen kunnen bijleggen, zo eenparig blazen ze de loftrompet over dit credo. Charles Michel: “Overal waar men een vermogensbelasting heeft ingevoerd, zagen we kapitaalvlucht.”25 Didier Reynders: “We hebben het gezien in Frankrijk, het is niet zeer efficiënt voor zover ze de grote fortuinen overal heeft weggejaagd.”26 Denis Ducarme: “Ik ben a priori tegen: op die manier jagen we alle poen het land uit.”27 Olivier Chastel: “Waarom zouden wij het tweede land uit Europa willen zijn, dat mensen die geld hebben en hun geld mogelijks in de Belgische economie kunnen pompen, weg doet vluchten?”28 Ook PS-volksvertegenwoordiger Patrick Moriau zegt niets anders: “Het risico is niet denkbeeldig dat alle grote fortuinen wegtrekken! Kijk naar het aantal mensen, dat in Frankrijk aan de fiscus ontsnapten: Florent Pagny, Johnny Halliday, 24 25 26 27 28
Ibidem, hoofdstuk 7. Le Soir, 14 oktober 2011. Sud Presse, 19 januari 2007. Pan, 21 oktober 2009. “Mise au point”, RTBF, 16 september 2012.
| België |
de beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting
53
al die sportmannen...”29 Melchior Wathelet, cdH, sluit aan bij het peloton: “Deze belasting zal vooral een stimulans zijn om eruit te stappen, weg te gaan of hun roerende inkomsten te gebruiken.”30 In Frankrijk herkauwen de meest fervente tegenstanders van de ISF nu al jaren ditzelfde credo. Terwijl de Franse situatie juist op twee manieren aantoont dat dit niet klopt.
Eerste aspect: het aantal fiscale bannelingen Al kan het in absolute waarde best wel veel indruk maken, toch blijft fiscale ballingschap in relatieve waarde een uiterst beperkt fenomeen. Er bestaan geen exacte cijfers van voor 1997, maar schattingen hebben het over maximum 350 bannelingen per jaar. Tussen 1997 en 2003 varieert het jaarlijks aantal tussen de 350 en 384.31 We zien dit aantal opvallend stijgen vanaf 2004 met een hoogtepunt van 843 bannelingen in 2006. Daarna blijft dit aantal stabiel (tussen de 717 en 821) tot in 2010. Maar sinds begin 2000 gaat ook het aantal belastingplichtigen dat deze ISF moet betalen constant in stijgende lijn. Daardoor blijft de verhouding van het aantal fiscale bannelingen stabiel. (zie tabel 1). Tabel 1. Aantal fiscale bannelingen in vergelijking met het aantal Franse ISF-plichtigen Jaar Bannelingen % van ISFplichtigen
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 384 383 368 568 666 843 719 821 809 717 0,14
0,13
0,12
0,17
0,17
0,17
0,17
0,17
0,17
0,17
Bron: Commissie financies van de Senaat in Frankrijk, geciteerd in Les expatriations fiscales au cœur du débat fiscal, 2e édition actualisée, Solidaires finances publiques, november 2012.
Als we al deze cijfers samentellen, met voor de jaren voor 1997 een jaarlijks aantal van 350, dan brengt ons dat op een totaal van 10.503 fiscale bannelingen sinds het bestaan van de ISF. Maar dit is een bruto aantal waar we het aantal dat terugkeert opnieuw van moeten aftrekken. Die statistieken zijn echter onvolledig. Voor de terugkeer beschikken we alleen over cijfers voor 2002 (138), voor 2006 (226), 2007 (246) en 2008 (327)32 of gemiddeld 34 % van het aantal dat is vertrokken. Daarnaast ontdekte en beboette de Franse fiscus ook een aantal valse verblijfsadressen. Alleen al voor het jaar 2009 gaat dat over 205 gevallen ofwel 25 % van alle bannelingen dat 29 30 31 32
Pan, 21 oktober 2009. La Libre Belgique, 17 oktober 2011. Verslag Franse Assemblée Générale, nr. 3246, 5 juli 2006. Ibidem.
| België |
54
marxistische studies • 102-2013
jaar. Bij gebrek aan meer precieze gegevens, gaan we er echter van uit dat dit aantal begrepen is in het aantal dat is teruggekeerd. Na aftrek van de 34 % dat is teruggekeerd, komen ze zo aan een gecumuleerd totaal van 6.909 fiscale bannelingen eind 2010 of exact 1 % van de 693.878 belastingplichtigen die de ISF moeten betalen. Dat betekent dat de 99 % anderen hun belastingen betalen. Verder moeten we hier ook nog bij opmerken dat een gedeelte van deze vertrekken niet om fiscale redenen gebeuren, maar bijvoorbeeld ingegeven kunnen zijn door familiale of professionele omstandigheden. In de statistieken zijn namelijk alle belastingplichtigen opgenomen die de ISF moeten betalen en Frankrijk hebben verlaten, zonder dat de redenen voor het verlaten van hun land werden onderzocht.
Tweede aspect: het verlies aan middelen In een verslag van de Franse senaat lezen we: “Het dikwijls aangehaalde argument als zou het hier gaan om een verlies aan geldmiddelen voor Frankrijk, houdt geen steek, vermits de investeringen (bedrijfs- en beursinvesteringen) van deze belastingplichtigen geen verband houden met hun verblijfsplaats.”33 Laten we dit illustreren aan de hand van de familie Mulliez, de rijkste familie in Frankrijk. Verschillende leden van deze familie wonen in België. Maar ze zitten nog steeds in Frankrijk met hun kapitaal. We komen er hun bedrijfsketens overal tegen: Auchan, Atac, Décathlon, Auto5, Midas, Norauto, Flunch, Saturn, Leroy Merlin, om maar enkelen van het vijftigtal handelsnamen in hun bezit te noemen. Terwijl je in België gemakkelijker op een Mulliez botst dan op een Auchan, de nummer 1 hypermarkt van de familie. Kortom, vermogen belasten heeft geen negatief effect op de economie. Integendeel, het is een goede zaak voor de economie. Het zorgt voor een betere verdeling van de rijkdom en dat leidt tot een stijging van zowel de privéconsumptie als de openbare bestedingen.
Argument 5: Laat ons inkomen uit kapitaal belasten, niet het kapitaal zelf Kapitaal belasten en inkomen uit kapitaal belasten zijn twee verschillende zaken. De vermogensbelasting hoort bij het eerste en gebeurt niet in België. Het tweede 33 Le Monde, 28 september 2004.
| België |
de beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting
55
bestaat al wel. Dat is de roerende voorheffing die men betaalt op interesten en dividenden, net zoals de onroerende voorheffing die we op het kadastraal inkomen van ons huis betalen. Een aantal mensen vindtdat, als we dan toch ergens geld moeten halen, dat het dan eerder in die richting moet gaan, door de tarieven op te trekken of bestaande regels te veranderen. Dat vindt ook econoom Bruno Colmant, de ex-kabinetschef van Didier Reynders: “We moeten het kapitaal niet belasten, maar we kunnen wel inkomen uit kapitaal belasten. Het is geen onzinnig idee om bijvoorbeeld de roerende voorheffing te harmoniseren. Ofwel het bedrag van de belastingvrije sommen op banktegoeden te wijzigen. We kunnen eventueel zelfs de fiscale aftrek voor een levensverzekering veranderen. Dat lijken me stuk voor stuk interessantere pistes dan een vermogensbelasting. En ze stellen de filosofie van ons fiscaal model niet in vraag.”34 Dat is ook de redenering van Patrick Moriau (PS). In plaats van de grote fortuinen te belasten “denkt hij dat het veel interessanter is om bijvoorbeeld een systeem op poten te zetten voor de belasting van de huurinkomsten.”35 Inkomen uit kapitaal belasten kan ook via een algemene sociale bijdrage. Dat is wat Laurette Onkelinx (PS) in haar lange carrière als minister al meermaals verdedigde. In Frankrijk bestaat dit soort inhouding ook, naast de ISF, bedoeld om de sociale zekerheid mee te helpen financieren door een afhouding niet alleen van de lonen (zoals het geval is bij de actuele sociale bijdragen), maar ook van alle andere soorten inkomsten. Toen de piste van een vermogensbelasting ter sprake kwam in 2011-2012, ging ook de cdH het liever zoeken bij een of andere heffing op inkomen uit kapitaal. Joëlle Milquet (cdH) suggereert om “het belasten van meerwaarde te onderzoeken, bijvoorbeeld een roerende voorheffing voor mensen met een zeer hoog inkomen […]. In termen van inkomsten voor de staat zou dat best wel eens efficiënter kunnen zijn.”36 En Melchior Wathelet vindt dat “er wel degelijk een manier bestaat om zeer rijke mensen ook een bijdrage te laten leveren, langs een omweg. […] Harmonisering van de roerende voorheffing, bijvoorbeeld aan 20 %, op alle vormen van dividenden en interesten.”37 En laat dat nu net de weg zijn die de regering Di Rupo heeft gevolgd.38 Heel even was er het voorstel voor een belasting van het grootkapitaal. Al snel werd dat een belasting op de inkomsten van het grootkapitaal. Om uiteindelijk te landen bij een belasting op inkomen uit kapitaal tout court. Eerst ging de roerende voorheffing 34 35 36 37 38
La Libre Belgique, 1 oktober 2011. Pan, 21 oktober 2009. RTBF, 11 september 2012. La Libre Belgique, 17 oktober 2011. Marco Van Hees, op.cit., hoofdstuk 7.
| België |
56
marxistische studies • 102-2013
van 15 naar 21 %, met nog eens 4 % extra voor de hoogste financiële inkomens. En in een tweede fase trok de regering dit op tot 25 % voor iedereen, zonder verder enig onderscheid. Die politiek bewijst dat men nog maar eens de kwestie van de progressiviteit van de belastingen helemaal aan de kant heeft geschoven. Voortaan zal de regering ook financiële inkomsten belasten, maar de kleine spaarder evenveel als de renteniermultimiljonair. En het plan om het fiscaal vrijgestelde gedeelte van gewone spaarboekjes op te heffen, betekent een volgende stap in die verkeerde richting. Net zoals trouwens het voorstel om een algemene sociale bijdrage (ASB) in te voeren. Daarin ligt een van de grote bijzonderheden van de Franse fiscaliteit, stelt Piketty: “Wij hebben niet één maar twee inkomstenbelastingen.”39 De ASB compenseert inderdaad het bijzonder lage rendement van de inkomstenbelasting. De grondslag van die bijkomende belasting is veel breder en beter uitgewerkt dan bij de gewone inkomstenbelasting, maar het tarief van de ASB is niet progressief. Iedereen is dus aan hetzelfde tarief onderworpen, ongeacht zijn of haar inkomen. Maar laat ons terugkeren naar België. Door het belasten van kapitaal tegenover het belasten van inkomen op kapitaal te zetten, haalt men in feite twee verschillende discussies door elkaar. Eerst en vooral is er de discussie over de belastingheffing op inkomsten. Die slaat op alle belastingplichtigen. Is het normaal dat men de financiële en onroerende inkomsten niet op dezelfde manier last als de inkomsten uit arbeid? Neen, want als we ervan uitgaan dat de progressiviteit een zekere fiscale rechtvaardigheid garandeert, moeten alle inkomsten worden samengeteld en aan een zelfde progressief barema onderworpen zijn. Als men meer rekening zou houden met al die verschillende inkomsten, dan zouden we trouwens de tarieven voor de personenbelasting kunnen verlagen zonder enig begrotingsverlies voor de staat. De andere discussie slaat maar op een kleine minderheid van de belastingplichtigen: moet er een belasting komen voor de grootste geldmagnaten, precies omdat die een onvoorstelbaar grote hoeveelheid rijkdom hebben opgestapeld? Ja, want – om de woorden aan te halen van de grote marxistische denker, Jacques Chirac – “het is normaal dat rijkdom deel uitmaakt van de grondslagen voor solidariteit in een land.” Met de vermogensbelasting kunnen we precies onze pijlen richten op de bijzondere tendens van het kapitalisme om kapitaal te accumuleren. Laat ons nog een keer onze Henegouwse miljardair Albert Frère nemen. Zijn loon als CEO 39 Thomas Piketty, Camille Landais en Emmanuel Saez, Pour une révolution fiscale, Le Seuil, 2011, p. 44.
| België |
de beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting
57
afgevaardigde bestuurder van de holding GBL (in 2013 een vaste vergoeding van 3 miljoen euro, variabel gedeelte dus niet inbegrepen) is ruimschoots voldoende voor zijn privébehoeften. Hij heeft het dus niet nodig om persoonlijk financiële vergoedingen te ontvangen van zijn holdings: die blijven binnen de groep en worden opnieuw geïnvesteerd om zijn fortuin nog groter te maken. Hij heeft met andere woorden hoofdelijk, als mijnheer Albert Frère, nul komma nul financiële inkomsten om te belasten. Alleen door een belasting op zijn vermogen kan hij voor België de wens voor solidariteit in vervulling doen gaan die Jacques Chirac voor Frankrijk uitsprak. Albert Frère is geen uitzondering. Hoe hoger je stijgt op de ladder van de rijkdom, hoe groter het aandeel is van de kapitaalaccumulatie tegenover de gebruikte inkomsten. Deze concentratie van financieel vermogen nam aanzienlijk toe in Europa. Zo lag volgens Thomas Piketty40 in 2010 de verhouding tussen het privévermogen en nationaal inkomen in Europa op 5,5 tegen slechts 4,1 in de Verenigde Staten. In 1950 lag dat in Europa nochtans maar op 2,3 tegenover 3,5 voor de Verenigde Staten. Sindsdien is de Europese ratio onophoudelijk blijven groeien tot ze in 1990 de Amerikaanse ratio voorbijstak. Dat wil niet zeggen dat de rijke klasse in de Verenigde Staten zich niet aanzienlijk zou hebben verrijkt, verre van dat. Maar die rijkdom heeft zich daar geconcentreerd bij de inkomens van de mensen, terwijl die in Europa is geconcentreerd in de vermogens. De conclusie van de economist ligt voor de hand: daar waar de fiscaliteit in de Verenigde Staten vooral gericht moet zijn op de inkomsten, moet ze zich in Europa op de eerste plaats op het vermogen richten. Hij stelt dan ook een Europese vermogensbelasting voor. Een uitstekend idee. Maar het zou wel verleidelijk zijn voor de tegenstanders van het belasten van de grote fortuinen om dit hypothetische voorstel voor een Europese maatregel met beide handen aan te nemen (voor fiscale kwesties is de unanimiteit vereist van alle lidstaten) en op die manier een eersteklas begrafenis te bereiden aan diezelfde maatregel op nationaal niveau. Mij lijkt integendeel dat we elk strategisch gevecht moeten voeren op alle verschillende machtsniveaus tegelijk.
40 Thomas Piketty, Should the Rich Pay for Fiscal Adjustment ? Income and Capital Tax Options, slides voor de ECFIN Workshop, Brussel, 18 oktober 2012.
| België |
Herwig Lerouge
Democratie onder toezicht Bepaalde tegenstellingen blijven in onze moderne kapitalistische samenleving goed verborgen: de tegenstelling tussen de stijgende deregulering, de ongebreidelde vrijheid voor het kapitaal, en de steeds grotere controle over de bevolking. Een kapitalistisch land regeren komt er vandaag steeds meer op neer dat men het kapitaal ongehinderd zijn gang laat. De rol van de staat en van de democratische instellingen wordt daarbij ingeperkt. Ook van die instellingen die beschouwd worden als een integraal onderdeel van het burgerlijk democratisch systeem zoals het parlement, de scheiding der machten ... Door de privatiseringen en de deregulering beslissen privébestuursraden nu over domeinen die vroeger werden beschouwd als van openbaar nut en van vitaal belang: communicatie (post, telefoon, internet) en mobiliteit (spoorwegen, stedelijk openbaar vervoer), productie en distributie van energie en water, onderwijs, pensioenen en gezondheid. De regeringen hebben ontelbare reglementen en wetten laten vallen die correcte arbeidsvoorwaarden moeten verzekeren of de werknemers beschermen bij ziekte of jobverlies. Zij hebben de kans laten liggen om het spaargeld van de bevolking te beschermen tegen de waanzin van het financierskapitaal. De Europese Unie en haar lidstaten hebben wetgevende instrumenten ontwikkeld die controle en repressie uitbreiden. Over de grenzen heen werkt ze een controle- en repressiestaat uit om het hoofd te bieden aan mogelijk volksverzet. De strijd tegen het terrorisme, tegen de zogeheten illegale migratie, tegen overlast werd daarbij als voorwendsel gebruikt. De veralgemeende controle van de bevolking is daarvan een essentieel element. De technologische en digitale revolutie maakt het mogelijk elke burger permanent te controleren. Geheime en inlichtingendiensten krijgen uitgebreide bevoegdheden om de bevolking in de gaten te houden. Dat geldt zowel voor de inhoud (terrorisme, anarchisme, nationalisme, radicalisme, sektes …) als voor de methodes (bijzondere onderzoeksmethodes). De persoonlijke vrijheid – privéleven en persoonlijke gegevens – worden niet langer gerespecteerd. Dat beleid is ondermeer uitgemond in gemeentelijke administratieve sancties, de wet op de databewaring en de administratieve aanhouding van vreemdelingen.
Herwig Lerouge is hoofdredacteur van Marxistische Studies.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
democratie onder toezicht
59
De EU werkt aan een steeds completer repressieapparaat met gespecialiseerde agentschappen, gebouwen, personeel, databanken, werkterreinen. Zij heeft aan grote Europese ICT-bedrijven die vooral actief zijn op het vlak van e-security en wapenproductie, gevraagd om doorgedreven digitale controle-instrumenten op punt te stellen. Gesofistikeerde en slimme camera’s, biometrische paspoorten en vervoersbewijzen, datamining en profiling met informaticaprogramma’s, interconnectie van databanken, spyware … worden veralgemeend. Ons dossier Democratie onder toezicht belicht deze verschuiving naar een kapitalistische Big Brotherstaat.
Marxistische Studies kan niet zonder uw hulp ! Om ons driemaandelijks tijdschrift te realiseren hebben we de hulp nodig van vertalers, nalezers, eindredacteurs… U weet dat we hiervoor geen enkele subsidie ontvangen en alleen kunnen rekenen op uw medewerking. - Leest u regelmatig een progressief of marxistisch tijdschrift in een andere taal dan het Nederlands of het Frans of wil je dat doen in de toekomst? Dan bestaat uw hulp in het signaleren van interessante artikelen en bezorgt u ons een samenvatting van een halve bladzijde. - U bent Nederlandstalig maar leest ook Engels, Frans, Spaans, Duits, Italiaans, Portugees, Russisch of nog een andere taal? Dan kan u ons helpen bij de vertaling van artikels. - U hebt een goede kennis van het Nederlands en een vlotte pen, dan kan je ons helpen met correctiewerk en eindredactie. Als u mee vorm wil geven aan het interessante project van Marxistische Studies kan dat door contact op te nemen met
[email protected].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
Marie-Pierre de Buisseret
Asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie Maart 2012 organiseerde het progressieve advocatencollectief, Progress Lawyers Network, een colloquium met als titel “Is vreemdeling zijn een misdaad?” De criminalisering van migranten is een onrustwekkend fenomeen, dat zich uitbreidt. Het raakt zowel degene die zijn land wenst te verlaten als de immigrant in het ‘gastland’. Ze komt tot uiting in militaire instrumenten om kandidaat-vluchtelingen al aan de buitengrenzen tegen te houden, in meer en meer strafsancties, in administratieve maatregelen die rechten, vrijheid en privacy aantasten. Ze zit in het aanleggen van allerhande stigmatiserende databanken. Deze criminalisering botst frontaal met het respect voor de fundamentele rechten van migranten en bepaalt voor een groot stuk het beeld van de migrant in onze samenleving. Het beleid dat de migrant direct of indirect gelijkstelt met een crimineel drukt zijn stempel op de publieke opinie. Dit artikel is het eerste in een reeks, gewijd aan deze problematiek. In de volgende artikels stellen we de vraag “Wie zijn die migranten? Waarom komen ze hierheen? Is een ander beleid mogelijk?”
Een grondgebied zonder binnengrenzen: de Schengenruimte In 1985 beslissen 5 EU-landen (België, Nederland, Luxemburg Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland) om een territorium te creëren zonder onderlinge grenzen, de Schengenruimte, naar de naam van de Luxemburgse stad waar de eerste akkoorden werden ondertekend (14 juni 1985). Vijf jaar later, in 1990 keuren ze de overeenkomst ter uitvoering goed. Geleidelijk sluiten meer Europese staten zich aan bij de akkoorden en breidt het grondgebied van de Schengenruimte zich verder uit: Italië in 1990, Spanje en Portugal in 1991, Griekenland in 1992, Oostenrijk in 1995 en ten slotte in 1996 Denemarken, Finland en Zweden. Vanaf 1997 is de Schengenruimte ook institutioneel een feit op Europees niveau met het Verdrag van Amsterdam. Marie-Pierre de Buisseret (
[email protected]) is advocate bij Progress Lawyers Network.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
61
Estland, Litouwen, Letland, Hongarije, Malta, Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije en Slovenië werden lid van de EU in 2004 en maken deel uit van de Schengenruimte sinds 21 december 2007. Bulgarije en Roemenië die lid zijn van Europese Unie sinds 1 januari 2007, maken nog geen deel uit van de Schengenruimte. In totaal maken 22 EU-lidstaten (het Verenigd Koninkrijk en Ierland doen niet mee) en 4 geassocieerde derde landen (IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein) deel uit van de Schengenruimte. De creatie van een grondgebied zonder binnengrenzen brengt een versterking van de controle aan de buitengrens van de Unie met zich mee. Het bevestigt tegelijk de bereidheid van de lidstaten om gemeenschappelijke regels op te stellen voor asielzoekers.
Instelling van controles aan de buitengrenzen Vanaf de jaren 1990 maakt de Europese Unie zich zorgen over het toezicht op haar buitengrens. De Unie is nu immers een gebied zonder binnengrenzen. De onderdanen van alle lidstaten mogen zich vrij bewegen binnen de Unie. Ze doet alles om het toezicht op haar buitengrenzen te verscherpen en clandestiene immigratie te voorkomen. Nieuwe leden van de Schengenruimte moeten kunnen aantonen als EU-lidstaat in staat te zijn hun buitengrens te bewaken. Gemeenschappelijke regels verscherpen het toezicht aan de buitengrenzen. Die regels bepalen de voorwaarden om een ‘Schengenvisum’ te krijgen en voorbij de buitengrens te geraken en zich vrij te mogen bewegen op Schengengrondgebied. Er komt een verscherpte politiesamenwerking en ook een sterkere gerechtelijke samenwerking, met een waslijst aan bewakingsmaatregelen. We vermelden hier de belangrijkste. Het Schengeninformatiesysteem (SIS) is uitgewerkt in het kader van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord1 en is operationeel sinds 26 maart 1995, datum waarop deze overeenkomst van kracht werd. Het is een gemeenschappelijk computernetwerk van databanken waarmee de overheid van elke lidstaat in luttele seconden tijd het signalement kan doorkrijgen van bepaalde personen of voorwerpen in het kader van het Schengenakkoord en de Europese 1 Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen. Publicatieblad Nr. L 239 van 22/09/2000, blz. 0019-0062. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/ LexUriServ.do?uri=CELEX:42000A0922%2802%29:nl:HTML].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
62
marxistische studies • 102-2013
politiesamenwerking. De verschillende veiligheidsdiensten kunnen deze gegevensbank raadplegen en er inlichtingen in registreren over personen (art. 95-99 van het Schengenakkoord) of over voorwerpen (art. 100). Oorspronkelijk ging het alleen over gegevens bijvoorbeeld over de afkomst van personen voor wie een aanhoudingsmandaat bestond of over gestolen voorwerpen waarvan men het spoor bijster was. Maar sinds het SIS van de tweede generatie of het SIS II2, uitgewerkt in 2006, zijn hierin ook alle gegevens opgenomen in verband met de weigering van toegang of verblijf. Het SIS vormt de ‘ruggengraat’ van de hele Schengenregelgeving en streeft twee doelstellingen na: handhaving van de openbare orde en de veiligheid en beheer van de migratiestromen. Het verbindt allerlei computergegevens die zowel kunnen gaan over vreemdelingen die een bevel kregen om het grondgebied te verlaten als over personen die een misdrijf pleegden. Daarmee gooit men twee dingen op één hoop wat natuurlijk bijdraagt tot criminaliseren van vreemdelingen. Het Europees Parlement bekritiseert trouwens het complexe en ondoorzichtige van het systeem. Alleen de bevoegde nationale autoriteiten, belast met grenscontroles en identiteitscontroles binnen het nationale grondgebied, hebben recht op bevraging van dit SIS. Ook de diensten, belast met het verlenen van visa, hebben toegang tot SIS, maar uitsluitend voor signaleringen in verband met onderdanen van derde landen aan wie toegang en verblijf op het nationale grondgebied zijn geweigerd. Ook Europol, Eurojust, de diensten die belast zijn met het afleveren van verblijfsvergunningen en de autoriteiten, bevoegd voor asiel en migratie, mogen het systeem raadplegen. De sanctierichtlijn voor vervoerders3 van 2001 voorziet geldboetes voor vervoersmaatschappijen die buitenlandse onderdanen die niet beschikken over de vereiste papieren voor toegang en verblijf, naar het grondgebied van EU-landen vervoeren. De vervoerders (luchtvaartmaatschappijen, spoorwegen, scheepvaartmaatschappijen) moeten controleren of de onderdanen uit derde landen die het grondgebied van de EU-landen willen binnenkomen of daar op doorreis zijn, over geldige reisdocumenten beschikken en eventueel een visum hebben. Ze zijn verplicht een onderdaan van een derde land terug te brengen indien de vervoerder die hem naar zijn land van bestemming zou brengen, weigert hem aan boord te nemen of indien de autoriteiten van de staat van bestemming hem de toegang hebben geweigerd en 2 Verordening (EG) Nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II). [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2006:381:0004:0023 :NL:PDF]. 3 Richtlijn 2001/51/EG van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van het bepaalde in artikel 26 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985. [http://eur-lex.europa. eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2001:187:0045:0046:NL:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
63
hem naar de lidstaat van doorreis hebben teruggestuurd. De lidstaten moeten geldboetes opleggen die voldoende afschrikwekkend en doeltreffend zijn voor vervoerders die hun verplichtingen niet nakomen. Behalve een te betalen geldsom, moeten ze de ongewenste passagier ook opnieuw aan boord nemen om hem terug te voeren naar het land waar hij aan boord ging. Door deze verplichting maakt men van de vervoersmaatschappijen douane-instanties. Het Visuminformatiesysteem (VIS) werd uitgewerkt in 20044. Dit is een gegevensbank van de Europese Unie, dat de persoonlijke gegevens centraliseert, met inbegrip van vingerafdrukken en een digitale foto, van iedereen die een aanvraag doet voor een visum voor kortverblijf in de Schengenruimte. Een Schengengrenscode5, uitgewerkt in 2006 voorziet in gemeenschappelijke regels voor de controles door grenswachters bij de overschrijding van de buitengrenzen van de Unie op vastgestelde grensdoorlaatposten. Wanneer burgers van de Europese Unie (EU) en andere personen die het recht van vrij verkeer binnen de EU genieten (bijvoorbeeld familieleden van een burger van de EU), een buitengrens overschrijden, worden zij aan een minimale controle onderworpen (een identiteitscontrole en een eenvoudig en snel onderzoek naar de geldigheid van hun documenten). Onderdanen van niet-EU-landen worden aan een grondige controle onderworpen, met verificatie van de toegangsvoorwaarden, inclusief verificatie in het visuminformatiesysteem (VIS) en, indien van toepassing, van de verblijfs- en werkvergunningen. Voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden, moet een onderdaan van een niet-EU-land: – in het bezit zijn van een reisdocument (paspoort of het document dat de plaats inneemt van dit identiteitsbewijs); – in het bezit zijn van een visum indien dit is vereist; – het doel van het voorgenomen verblijf kunnen staven en beschikken over voldoende middelen van bestaan; – niet gesignaleerd zijn met het oog op weigering van toegang in het SIS; – niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van EU-landen. 4 2004/512/EG: beschikking van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32004D 0512:NL:HTML]. 5 Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006, tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en de wijzigingsbesluiten: Verordening (EG) nr. 296/2008, Verordening (EG) nr. 81/2009, Verordening (EG) nr. 810/2009 en Verordening (EU) nr. 265/2010.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
64
marxistische studies • 102-2013
Indien de betrokkene niet aan deze voorwaarden voldoet, kan de toegang tot het grondgebied hem worden geweigerd; bijzondere bepalingen laten uitzonderingen toe, bijvoorbeeld om humanitaire redenen. In 2004 ziet een nieuw agentschap, Frontex6, het daglicht. Doel: de buitengrenzen van de Europese Unie nog beter bewaken. Het is een ‘onafhankelijke’ instelling met hoofdzetel in Warschau. In de raad van bestuur zitten vertegenwoordigers van alle lidstaten die samenwerken voor deze verscherpte controles en twee vertegenwoordigers van de Commissie. Frontex werkt hoofdzakelijk met geld van de Europese Gemeenschap en is actief sinds 2005. Frontex analyseert de ‘risico’s’ op immigratie op welbepaalde plaatsen zodat de lidstaten voor het beheer van de buitengrenzen de gepaste maatregelen kunnen nemen. Daarnaast coördineert Frontex alle politieacties van de lidstaten om migranten te onderscheppen en staat het voor de gemeenschappelijke opleiding van de nationale grenswachters en verricht het interventies te land en op zee met de beruchte “RABIT7” (snelle interventiepatrouilles aan de grenzen). Ten slotte coördineert het agentschap de uitwijzingsoperaties en levert het de staten de beste technieken voor verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied verblijven. De staten stellen Frontex uiterst geavanceerde technologische middelen ter beschikking die praktisch niet moeten onderdoen voor een militaire organisatie. Jean Ziegler: “Om Europa te verdedigen tegen de mensen die de honger trachten te ontvluchten, heeft de Europese Unie een semiclandestiene militaire organisatie opgezet, met de naam Frontex. […]. Ze beschikt over snelle, bewapende schepen voor onderschepping in volle zee, gevechtshelikopters, een vloot van patrouillevliegtuigen uitgerust met extra scherpe camera’s met nachtzicht, radars, satellieten en geavanceerd materiaal voor elektronische lange afstandsbewaking.”8 Frontex voert aan de hand van deze middelen een ware oorlog tegen de clandestiene migranten. Sinds 2000 sterft elk jaar een indrukwekkend hoog aantal migranten (schipbreukelingen, verdwijningen in de Sahara enz.). Om te ontsnappen 6 Verordening (EC) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 voor de oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie en Richtlijn (EC) nr. 863/2007. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/ LexUriServ.do?uri=CONSLEG:2004R2007:20070820:NL:PDF]. 7 EG-Verordening nr. 863/2007 van het Europees Parlement en van de Raad van 11 juli 2007 ter invoering van een mechanisme voor de oprichting van snelle grensinterventieteams en ter wijziging van EG-richtlijn nr. 2007/2004 van de Raad voor wat betreft het gedeelte dat verband houdt met dit mechanisme en dat de taken en bevoegdheden van de gevraagde ambtenaren bepaalt. http://eur-lex. europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2007:199:0030:0030:NL:PDF 8 Jean Ziegler, L’empire de la honte, Livre de Poche, 2009, blz. 13.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
65
aan de controles van Frontex maken vluchtelingen gebruik van steeds gevaarlijker migratietrajecten. De activiteiten van het agentschap vormen een bedreiging voor het beginsel van niet-uitwijzing. Frontex onderschept immers een schip en stuurt het terug naar het land waar het vandaan komt met alle inzittenden die hun land ontvluchtten, zonder dat ze toegang hebben tot een asielprocedure. Het gebeurt ook dat men deze mensen terugstuurt naar landen die de Conventie van Genève betreffende de status van vluchtelingen niet hebben ondertekend en die geen systemen voor asiel of aanvullende bescherming hebben. En die landen sturen die mensen vervolgens terug naar hun land van herkomst zonder zich ook maar op enige manier druk te maken over het risico op vervolging of schending van de mensenrechten. Als een patrouille van Frontex vluchtelingen onderschept, wordt nooit een asielaanvraag onderzocht. Om ergens in Europa asiel te kunnen vragen, moet je dus eerst ontsnapt zijn aan Frontex. Nochtans ondertekenden alle Europese staten de Conventie van Genève betreffende de status van vluchtelingen en de richtlijn van 2005 over de minimumnormen in de procedure van toekenning en terugtrekking van het statuut van vluchteling9. Deze richtlijn verplicht hen de asielaanvraag te onderzoeken van diegenen die verklaren dat ze hun land ontvluchten omdat ze daar vervolgd worden. Zo stuurde men te zwaar beladen bootjes met wanhopige migranten terug naar de Libische kust terwijl de passagiers afkomstig waren uit Eritrea of Somalië waar gewapende conflicten aan de gang waren. Menig Irakese en Afghaanse migrant ziet zich teruggestuurd aan de grens tussen Turkije en Griekenland, al zijn ze afkomstig uit een land in oorlog. Die migranten komen duidelijk in aanmerking om Europa binnen te komen in het kader van de richtlijn betreffende de definitie van vluchtelingen en mensen die op een andere manier bescherming nodig hebben, goedgekeurd in 200410 en herzien in 201111. Dit beschrijft in welke gevallen iemand in aanmerking komt voor 9 Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. [http://eur-lex. europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2005:326:0013:0034:NL:PDF]. 10 Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming. [http://eur-lex.europa.eu/ LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2004:304:0012:0023:NL:PDF]. 11 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking). [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2011:337:0009:0026:NL:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
66
marxistische studies • 102-2013
“subsidiaire bescherming”. Deze status wordt verleend aan “de vreemdeling die niet kan worden beschouwd als vluchteling, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade”. Maar men zal hun aanvraag dus niet onderzoeken. Nogmaals, alleen degenen die aan Frontex weten te ontsnappen, kunnen hopen op bescherming van een lidstaat. In de territoriale wateren van Senegal en Mauritanië is Frontex actief samen met de overheden in deze landen om migranten te verhinderen naar de Unie te trekken. Frontex onderschept de mensen op zee en stuurt ze terug naar deze landen. Mauritanië is nu niet bepaald een democratie en Frontex werkt dus samen met Mauritaanse politieagenten om Mauritaniërs terug te brengen die het land uit proberen te vluchten. Frontex maakt geen onderscheid tussen de migranten, volwassenen, kinderen of niet begeleide minderjarigen. Het agentschap schendt onophoudelijk de internationale normen. De Europese landen hebben het beheer van hun grenzen ‘uitbesteed’ om niet de regels te moeten respecteren waarvan ze zelf de architect zijn of waar ze zich bij hebben aangesloten en ook om elke vorm van democratisch toezicht te vermijden. Het fundamentele kenmerk van Frontex is zijn ondoorzichtigheid. Door te stellen dat het zelf niet juridisch verantwoordelijk is, waarbij het aanvoert dat alle operaties onder de verantwoordelijkheid vallen van de lidstaten die eraan deelnemen, wast Frontex zichzelf schoon van elke verantwoordelijkheid in de talloze schendingen van de rechten van de mens, begaan tijdens de operaties. Het budget van Frontex ging constant omhoog: van 6 miljoen euro in 2005 naar 118 miljoen euro in 2011. Hetzelfde voor zijn bevoegdheden, waar het grote publiek nauwelijks weet van heeft. Op 25 oktober 2011 hebben het Europees Parlement en de Raad het mandaat herzien. Het nieuwe Frontexreglement12 werd van kracht op 12 december 2011. Maar ook al zitten hierin een aantal nieuwe waarborgen, toch blijft de strategie van het Agentschap op het vlak van de mensenrechten hoogst twijfelachtig. Er is een nieuwe gedragscode voor de eerbiediging van de grondrechten. Er komt een
12 Verordening (EU) nr. 1168/2011 van het Europees parlement en van de Raad van 25 oktober 2011 ter wijziging van verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2011:304:0001:0017: NL:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
67
raadgevend forum13, samengesteld uit organisaties die actief zijn op het gebied van migrantenrecht. Men stelt zelfs een “grondrechtenfunctionaris” aan. Zijn taken verbeteren het mechanisme voor toezicht op grondrechten. Maar dit alles belet niet een ongemeen scherpe analyse van Statewatch en Migreurop: er is bijzonder weinig kans dat de nieuwe strategie enige invloed heeft op daadwerkelijke bescherming van de grondrechten van migranten. Deze ngo’s twijfelen er bovendien aan of dit adviesforum wel echt onafhankelijk is. De leden van het forum zijn weliswaar gebonden aan beroepsgeheim, maar nergens preciseert men wie beslist wat onder dit beroepsgeheim valt. Hetzelfde geldt voor de onafhankelijkheid van de grondrechtenfunctionaris. Het is de raad van bestuur van Frontex zelf die de man of vrouw rekruteert en aanstelt. Het ziet ernaar uit dat de strategie van Frontex bedoeld is om de schijn te wekken dat ze meer rekening houden met de grondrechten om de kritieken aan hun adres tegen te gaan. Maar de verenigingen voor de bescherming van de mensenrechten lopen hier niet in: dit nieuwe mandaat betekent hoegenaamd geen inperking van het gevaar voor schendingen van de mensenrechten van migranten.
Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel Tot hier de belangrijkste instrumenten waarover de Unie beschikt voor haar strijd tegen die migranten die zij als ongewenst beschouwt. De volgende vraag is wie de asielzoekers zijn die de Unie dan wel beschermt. Daar heeft de Europese Unie ook instrumenten voor uitgewerkt, met duidelijke criteria waaraan men moet voldoen om internationale bescherming te genieten. Ze leggen ook de regels vast voor het recht op materiële opvang gedurende de periode van de asielprocedure. Hoe kan Europa zichzelf beschermen tegen clandestiene migranten en tegelijkertijd diegenen beschermen die op de vlucht zijn voor vervolging of ernstige schade in hun land van herkomst? Mensen die een land ontvluchten en naar de Europese Unie gaan, doen dit vanzelfsprekend bijna altijd illegaal. Allereerst omdat ze meestal niet de tijd hebben om de nodige stappen te ondernemen voor het bekomen van reisdocumenten, maar ook en vooral omdat het, als ze al de tijd hadden om hun vertrek voor te bereiden, niet gemakkelijk is om een visum te pakken te krijgen van een consulaat van een van de lidstaten. Deze consulaten verlenen maar hoogst uitzonderlijk een 13 Dit adviesforum wordt geraadpleegd over de verdere ontwikkelingen en uitvoering van de Grondrechtenstrategie, de gedragscode en de gemeenschappelijke basisinhoud. (Art. 26 bis 2. van het nieuwe reglement).
| Dossier: Democratie onder toezicht |
68
marxistische studies • 102-2013
toeristenvisum of een visum om humanitaire redenen aan diegenen die van een derdewereldland komen of van een land in oorlog. Eenmaal aangekomen in de EU, riskeren ze immers asiel te vragen… Om te vermijden dat asielzoekers enkel dat land van bestemming binnen de Schengenruimte uitkiezen, dat het beste opvangsysteem heeft, heeft de Unie een aantal criteria opgesteld om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van elke asielaanvraag. Die criteria zijn vastgelegd in de Overeenkomst van Dublin (getekend in 1990 en van kracht sinds 1997) die in 2003 de Verordening Dublin II zal worden.14 Om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de asielzoeker zijn de belangrijkste criteria: de lidstaat waarlangs de asielzoeker de Schengenruimte is binnengekomen, de lidstaat die het visum heeft afgegeven, de lidstaat waarin de asielzoeker eerder al een asielaanvraag indiende enz. Via het Eurodacsysteem15, ingesteld in december 2000, vergelijken de lidstaten de vingerafdrukken van asielzoekers en clandestiene migranten om hen te identificeren en om na te gaan of ze al via een andere lidstaat gereisd hebben. Dit principe legt natuurlijk een zeer grote verantwoordelijkheid bij die lidstaten waarvan de grenzen samenvallen met de buitengrenzen van de Unie. Het resultaat van de toepassing van Verordening Dublin II is dikwijls rampzalig, omdat het maar al te vaak voorkomt dat asielzoekers zich om gegronde redenen verplicht zien naar een ander land van de Unie te gaan om hun aanvraag in te dienen terwijl ze dat eigenlijk niet willen. Door zijn geografische ligging is Griekenland een van de toegangspoorten voor de Europese Unie. De Afghaanse asielzoekers komen meestal de Schengenruimte binnen via Griekenland. Toch dienen ze systematisch hun asielaanvraag in een ander land van de Unie in, om diverse redenen. De omstandigheden voor opvang en vreemdelingenonthaal zijn in Griekenland verschrikkelijk slecht (er bestaat geen enkele vorm van opvang of huisvesting voor asielzoekers). Het aantal toezeggingen van internationale bescherming (vluchtelingenstatuut of de status van subsidiaire bescherming) ligt er praktisch op nul. En op het einde van de asielprocedure wijst men hen systematisch uit naar Afghanistan. 14 Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend. [http://eur-lex. europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2003:050:0001:0010:NL:PDF]. 15 Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van Eurodac voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2000:3 16:0001:0001:NL:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
69
Het was in elk geval niet zo dat België deze situatie niet kende. Ze staat vermeld in meerdere internationale rapporten. Toch belet dat niet dat België regelmatig op basis van de Dublinverordening Afghaanse vluchtelingen terugstuurt naar Griekenland (op grond van het feit dat ze dus de Schengenruimte binnenkwamen via Griekenland). Deze praktijk is blijven voortduren totdat het Europees Hof Voor de Rechten van de Mens België en Griekenland op 21 januari 2011 veroordeelt in zijn Arrest MSS.16 Het ging in dit concrete geval over een Afghaanse asielzoeker die begin 2008 zijn land verliet en via Iran en Turkije uiteindelijk via Griekenland het grondgebied van de Europese Unie binnenkomt. Bij zijn doortocht in Griekenland neemt men zijn vingerafdrukken. Na een korte detentie in Griekenland waar hij geen asielaanvraag indient, wordt hij in vrijheid gesteld. Daarop gaat hij naar België waar hij begin 2009 een asielaanvraag indient. De bevraging van het Europese stelsel voor vingerafdrukken Eurodac meldt dat hij eerst in Griekenland was. Daarop past België de Europese verordening Dublin II toe en wijst hem op 15 juni 2009 uit naar Griekenland. En dit ondanks dat er nog een aantal procedures lopen, zowel in België als bij het Europees Hof voor de rechten van de mens. In Griekenland komt hij eerst in een detentiecentrum terecht en vervolgens moet hij in Athene op straat overleven. Zonder enige materiële, sociale of juridische hulp, buiten links en rechts wat humanitaire steun uit privé-initiatief. Tot tweemaal toe tracht hij Griekenland te verlaten, maar hij wordt telkens aangehouden. Naar eigen zeggen is hij gedurende zijn opsluiting slecht behandeld. Bij zijn tweede opsluiting was de Griekse politie van plan hem via de Turks-Griekse grens het land uit te zetten, maar ze besliste op het allerlaatste moment dat toch niet te doen. Het Hof Voor de Rechten van de Mens in Straatsburg veroordeelde Griekenland voor zijn onmenselijke en vernederende manier om een asielzoeker te behandelen – het feit dat hij werd vastgehouden in onaanvaardbare omstandigheden en dat hij vervolgens op straat moest leven zonder enige vorm van inkomen – en voor schending van het recht op een effectief rechtsmiddel door het feit dat hij in Griekenland niet beschermd was tegen willekeurige verwijdering naar zijn land van herkomst zonder dat zijn asielaanvraag serieus werd onderzocht. Maar dit arrest is vooral belangrijk omwille van de grieven die het Hof heeft geformuleerd ten aanzien van België. Men verwijt België de betrokkene, door hem terug te sturen naar Griekenland, te hebben blootgesteld aan onmenselijke en vernederende behandelingen en zelfs aan gevaar voor zijn leven. Het bijzondere van de situatie was 16 ECHR, Grand Chamber, arrest nr. 30696/09, Case of M.S.S. v. Belgium and Greece (Application no. 30696/09, Judgment, Strasbourg, 21 januari 2011. [http://hudoc.echr.coe.int/sites/eng/pages/ search.aspx?i=001-103050].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
70
marxistische studies • 102-2013
dat de betwiste terugsturing gebeurde naar een ander land van de EU in toepassing van het Europees recht (de Dublin II verordening). De rechters van het Hof van Straatsburg moesten zich buigen over het mechanisme dat in deze verordening is voorzien en over de dubbele veronderstelling waarop dit is gebaseerd: enerzijds de presumptie dat de lidstaten het principe respecteren van niet-uitwijzing van asielzoekers naar een land waar zij het risico lopen op vervolging, en anderzijds de veronderstelling dat alle lidstaten worden beschouwd als veilige landen. Het Hof maakte de weg vrij voor een invalshoek waardoor elk land verplicht kan worden om zijn internationale verplichtingen na te komen via de “soevereiniteitsclausule” in de overeenkomst van Dublin. Deze voorziet dat elke lidstaat een asielverzoek van een onderdaan van een derde land kan onderzoeken, ook indien ze dit onderzoek strikt genomen niet moet doen krachtens de criteria die zijn vastgelegd in de verordening. Het Hof is van mening dat “de Belgische autoriteiten op grond van de verordening hadden kunnen afzien van het overdragen van de verzoeker, als ze er rekening mee hadden gehouden dat het land van bestemming, in dit geval Griekenland, zijn verplichtingen volgens de Overeenkomst niet nakwam.” Naast de Eurodac-verordening en de Verordening Dublin II werkte de Unie nog een aantal andere reglementeringen uit: – De opvangrichtlijn17 uit 2003 over de opvangvoorwaarden voor asielzoekers stelt minimumnormen vast voor deze opvang. – De kwalificatierichtlijn18 uit 2004 bepaalt welke personen in aanmerking komen voor asiel of andere vormen van internationale bescherming. In deze richtlijn zijn de criteria opgenomen die ook in de Conventie van Genève uit 1951 staan. Daarnaast is een nieuwe “subsidiaire” bescherming gecreëerd voor een aantal andere categorieën. Het gaat dan om mensen die bij terugkeer naar hun land van herkomst of naar een doorreisland gevaar lopen voor ernstige schade om andere redenen dan die voorzien zijn in de Conventie van Genève. In december 2011 werd deze richtlijn nog eens vervangen door een nieuwe.19 Deze richtlijn zorgt voor een toenadering tussen de verschillende categorieën van 17 Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van de minimumnormen voor de opvang van de asielzoekers in de lidstaten. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri= OJ:L:2003:031:0018:0025:NL:PDF]. 18 Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming. Publicatieblad van de Europese Unie L/304/12 van 30.9.2004. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2004:3 04:0012:0023:NL:PDF]. 19 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
71
vluchteling en van de status van subsidiaire bescherming. Wie geniet van subsidiaire bescherming heeft voortaan dezelfde rechten als vluchtelingen. Het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) betreurt dat de richtlijn nog steeds niet van toepassing is op onderdanen van een Europees land. De organisatie beklemtoont terecht dat de Conventie van Genève en het internationaal recht het recht om asiel te vragen niet beperken in functie van iemands nationaliteit of land van verblijf. Deze nieuwe richtlijn is ook gunstiger voor minderjarige asielzoekers. Verder is er sprake van een aantal andere instanties dan de staat, die ter plaatse bescherming kunnen bieden aan vluchtelingen die men naar hun land terugstuurt. In de oude “kwalificatierichtlijn” gaat het over “partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die […] een regio of een deel van enige omvang van het grondgebied van de staat beheersen.” De nieuwe richtlijn voegt hieraan toe: “… mits zij bereid en in staat zijn bescherming te bieden.” En ook nog: “Deze bescherming moet doeltreffend en van niet-tijdelijke aard zijn.” De UNHCR had liever gezien dat men andere instanties dan de staat helemaal niet meer beschouwde als een mogelijke partij om bescherming te bieden. Het doel van de nieuwe richtlijn is ook een betere bescherming voor vrouwen en jonge meisjes die in sommige juridische tradities en gewoonten, vaak het slachtoffer kunnen zijn van genitale verminking, gedwongen sterilisatie of gedwongen abortus. Deze richtlijn betekent zeker een vooruitgang voor het Europees recht. Probleem is echter dat er tegelijk een zeer grote hypocrisie in schuilt. Je kunt namelijk als asielzoeker dit asielrecht alleen maar inroepen nadat je een enorm hindernissenparcours succesvol hebt doorlopen: allereerst ontsnapt zijn aan Frontex, als je over land of over zee bent gekomen, of aan de douanecontroles die de luchtvaartmaatschappijen zelf organiseren bij het aan boord gaan in het vliegtuig bij vertrek uit het land van afkomst, en vervolgens ook door de controles geglipt zijn van de douanebeambten in de luchthaven van het land van bestemming in de Europese Unie. Onder de mensen die hun land van herkomst ontvluchten, zijn er heel veel die er nooit in slagen toegang te krijgen tot een correct gevoerde asielprocedure in een land van de Unie en die geblokkeerd zitten in kampen aan de uiterste grenzen van Europa (Oekraïne, Turkije enz.) en waar men zelden of nooit over praat.
bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking). [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2011:337:0009:0026:NL:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
72
marxistische studies • 102-2013
De samenwerking tussen lidstaten over verwijdering en de akkoorden voor wederopname De richtlijn over de onderlinge erkenning van besluiten over verwijdering20 streeft naar een betere samenwerking tussen de lidstaten door toe te laten dat een besluit tot verwijdering, dat een lidstaat heeft uitgesproken ten aanzien van een onderdaan van een derde land, ook kan uitgevoerd worden op het grondgebied van een andere lidstaat. Dit vergemakkelijkt natuurlijk de uitzetting. – Het besluit 573/200421 over gezamenlijke vluchten voor verwijdering legt de regels vast voor het organiseren van terugkeervluchten voor onderdanen van derde landen. – De akkoorden over de wederopname. Dit verwijderingsbeleid was alleen maar uitvoerbaar en efficiënt als de Unie het voor elkaar wist te krijgen dat de landen van herkomst van deze migranten ook zouden aanvaarden of verplicht zouden zijn om die mensen terug te nemen … Sinds de Top van Sevilla van 21-22 juni 2002 gaat de Europese Raad nieuwe samenwerking met landen afhankelijk maken van hun engagement om “ongewenste vreemdelingen”, dat wil zeggen hun onderdanen die naar de EU migreerden en de migranten die via hun grondgebied probeerden in de Unie binnen te komen, weer toe te laten in hun land. Voortaan staat in elk samenwerkingsakkoord met een derde land een clausule voor verplichte wederopname. Dat verklaart waarom bepaalde landen die grenzen aan de Unie, zoals Marokko, Libië of Turkije, om de Unie gunstig te stemmen een klopjacht op migranten organiseren. De EU ondertekende wederopname-akkoorden met Hongkong (2004), Macau (2004), Sri Lanka (2005), Albanië (2006), Rusland (2007), BosniëHerzegovina, Macedonië, Montenegro, Servië, Moldavië en Pakistan (in 2008) en Georgië (in 2010). Momenteel zijn de onderhandelingen met Algerije, China en Marokko nog aan de gang. In januari 2011 werd een wederopname-akkoord ondertekend met Turkije, dat eigen onderdanen weer toelaat en ook al degenen die over het grondgebied van Turkije de EU probeerden binnen te komen. België, dat door het ontbreken van een akkoord met Iran er niet in slaagde Iraniërs het land uit te zetten richting Teheran, 20 Richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/ LexUriServ.do?uri=OJ:L:2001:149:0034:0036:NL:PDF]. 21 Beschikking 2004/573/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten voor de verwijdering van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingmaatregelen zijn genomen van het grondgebied van twee of meer lidstaten. [http://eur-lex. europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2004:261:0028:0035:NL:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
73
stuurt deze mensen voortaan terug naar Turkije, dat hen op zijn beurt terugstuurt naar Iran. Naast de wederopname-akkoorden tussen de EU en de derde landen, bestaan er ook heel wat bilaterale akkoorden tussen lidstaten en derde landen. De terugkeerrichtlijn22 uit 2008 geeft de lidstaten de toestemming om migranten die illegaal in het land verblijven, met inbegrip van minderjarigen, tot 18 maanden vast te houden met het oog op hun verwijdering. Hij maakt ook de weg vrij voor het uitzetten van deze mensen naar derde landen zelfs als geweten is dat sommige van die landen de mensenrechten niet eerbiedigen. Ten slotte kunnen lidstaten voortaan ook voor 5 jaar een verbod opleggen om het Europees grondgebied opnieuw te betreden, een compleet onevenredige maatregel.
De Europese regelgeving over zelf “gekozen” migratie Het Europees migratiebeleid is duidelijk zeer streng tegenover migranten uit derde landen die Europa “niet zelf gekozen” heeft. Het aanvaardt zelfs onder bepaalde voorwaarden de migratie van familieleden van onderdanen van derde landen die zich in een lidstaat gevestigd hebben. En daarnaast moedigt het voor onderdanen van derde landen ook een zekere arbeidsmigratie aan. In dit hoofdstuk gaan we niet dieper in op het vrij verkeer van Europese burgers en hun familieleden binnen de Unie. Ook niet op de maatregelen voor gezinshereniging voor onderdanen van derde landen die wettelijk in de Unie verblijven. We bespreken hier de migratie vanuit derde landen waarvoor de Europese Unie zelf heeft gekozen en die ze aanmoedigt om economische redenen. In 2005 besliste de Commissie over een “Actieprogramma voor de legale migratie”. Naar aanleiding hiervan kwamen er verschillende richtlijnen of voorstellen voor richtlijnen. De eerste richtlijn werd goedgekeurd door de Raad in 2009. Het is de zogenaamde blauwekaartrichtlijn23. Dit is een rechtstreekse toepassing van de strategie van Lissabon; ze moet de kenniseconomie versterken om van Europa het werelddeel te maken met het sterkste concurrentievermogen. Het gaat over de voorwaarden voor toegang en verblijf van hoogopgeleide werknemers, afkomstig van buiten de Unie. 22 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven. [http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ. do?uri=OJ:L:2008:348:0098:0098:NL:PDF]. 23 Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan. [http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:155:0017:0029:nl:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
74
marxistische studies • 102-2013
Normaal gesproken zijn die hoogopgeleide werknemers meer geïnteresseerd om te emigreren naar de VS of naar Canada. Die landen hebben immers een soepeler wetgeving die een grotere arbeidsmobiliteit van werknemers toelaat. Tot dan toe hadden de lidstaten van de Europese Unie elk hun eigen wetgeving en hun eigen procedures. Dat maakte de Europese Unie minder aantrekkelijk, omdat het voor die hoogopgeleide mensen veel minder gemakkelijk was om van werk en van land te veranderen. Daarom werkte de Commissie het concept uit van de blue card , rechtstreeks geïnspireerd door de Amerikaanse green card. Er komt een versnelde gezamenlijke procedure (met een beslissing binnen de 30 dagen na de aanvraag) voor de regeling van toegang en verblijf van hoogopgeleide werknemers binnen de Unie. Naast natuurlijk gezamenlijke definities en criteria om te bepalen wat men kan beschouwen als hoog opgeleid. Om een dergelijke blauwe kaart te bekomen moet de kandidaat een erkend diploma hoger onderwijs hebben of minstens drie jaar beroepservaring, een arbeidscontract of een werkaanbieding voor minstens een jaar met een brutoloon dat driemaal hoger is dan het bestaande minimumloon in de lidstaat. Eenmaal men deze kaart heeft, die tegelijk een verblijfsvergunning en een werkvergunning inhoudt, blijft die twee jaar geldig en ze kan worden hernieuwd. De kaart geeft ook recht op gezinshereniging. De houders van een blauwe kaart genieten van dezelfde rechten en dezelfde behandeling als andere onderdanen van het land, zowel wat betreft sociale bijstand en fiscale voordelen, als wat betreft diploma-erkenning en de erkenning van hun scholing en beroepsopleiding. Tijdens de eerste twee jaar van zijn legaal verblijf in de betrokken lidstaat is de houder van de blauwe kaart verplicht om voorafgaandelijk toestemming te vragen voor elke verandering van werk. Maar na die twee jaar kan je met een blauwe kaart in om het even welke lidstaat gaan werken in om het even welke hoogopgeleide baan. (Hij moet alleen de bevoegde overheidsinstantie van de werkverandering op de hoogte stellen.) Voor de Europese Unie zijn deze werknemers een pure winst. Voor het land van herkomst, dat meestal in hun vorming en opleiding heeft geïnvesteerd, is dit zuiver verlies. De Europese Unie uit weliswaar haar bezorgdheid over het gevaar voor braindrain dat deze landen van herkomst lopen.24 Maar er staat in de rondzend24 In de samenvattende fiche die van deze richtlijn is gemaakt op de website van de Unie staat te lezen: “Het is niet alleen de bedoeling het concurrentievermogen te bevorderen in het kader van de Lissabonstrategie, maar ook hersenvlucht te beperken.” [http://europa.eu/legislation_summaries/ internal_market/living_and_working_in_the_internal_market/l14573_nl.htm].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
75
brief niets te lezen waar we uit zouden kunnen opmaken dat men serieuze tegenprestaties in het vooruitzicht stelt voor die landen die hoogopgeleide werknemers die zij opgeleid hebben, kwijt raken. Voor andere werknemers die niet “hoog opgeleid” zijn, keurt men eind 2011 de richtlijn voor één gezamenlijke procedure en dezelfde rechten25 goed. Deze vereenvoudigt en versnelt de procedures voor de migranten van derde landen die in de Unie zijn komen wonen om er ook te werken: in elke lidstaat behandelt een en dezelfde overheidsinstantie de aanvraag voor zowel de verblijfsvergunning als de arbeidsvergunning en neemt binnen de drie maanden een gemotiveerde beslissing. De duur van deze gecombineerde vergunning, de voorwaarden om ze te krijgen, te hernieuwen en/of te vernietigen blijven echter de exclusieve bevoegdheid van de verschillende landen. Voor de hoogopgeleide werknemers, hadden de lidstaten niet al te veel moeite om tot gezamenlijke criteria te komen, maar over gezamenlijke criteria voor de andere werknemers bereikten ze geen akkoord. Met deze vergunning kunnen onderdanen van derde landen vrij verblijven in het land dat de vergunning heeft afgeleverd, en dit ook vrij binnen- en buitengaan. Ze mogen ook vrij door de andere lidstaten reizen en de beroepsactiviteit uitoefenen waarvoor die ene gezamenlijke vergunning hen toestemming heeft gegeven. Daarnaast is het de bedoeling van deze richtlijn om een gezamenlijke sokkel van basisrechten te waarborgen aan al die werknemers afkomstig uit derde landen die in een lidstaat van de Unie legaal aan het werk zijn. Zo garandeert deze richtlijn dat zij dezelfde rechten hebben als de nationale ingezetenen van de lidstaat waar ze wonen op het gebied van arbeidsomstandigheden, het recht om zich aan te sluiten bij een vakbond, van vorming en beroepsopleiding, diploma-erkenningen, sociale zekerheid, toegang tot goederen en diensten die openstaan voor het publiek en op fiscaal gebied. Toch gaat er achter deze theoretisch gelijke rechten tussen migrantenwerknemers en andere werknemers in het land een flagrante feitelijke ongelijkheid schuil. In de richtlijn staan immers geen voorwaarden en criteria op basis waarvan lidstaten deze een gezamenlijke vergunning zullen toestaan of weigeren. Elke lidstaat blijft zelf bevoegd voor het bepalen wie in het land mag werken en wonen. Alle lidstaten passen het principe toe dat men die vergunning alleen maar verleent voor een welbepaald werk (en dus voor een welbepaalde werkgever). En dat gebeurt altijd 25 Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven. [http://eur-lex. europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2011:343:0001:0009:NL:PDF].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
76
marxistische studies • 102-2013
alleen na een grondig onderzoek van de toestand op de nationale arbeidsmarkt om te bepalen of er in het land zelf geen werkzoekenden zijn die dit werk kunnen doen. De migrant die het recht op verblijf krijgt omdat hij een baan te pakken heeft gekregen, zit dan ook in een veel kwetsbaardere afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van zijn werkgever dan een gewone werknemer. Als hij zijn werk kwijtraakt, is hij immers meteen ook zijn verblijfsrecht kwijt. Werknemers, dikwijls afkomstig uit arme landen, zijn duidelijk minder veeleisend dan de werknemers van het land zelf. De richtlijn stimuleert dus de arbeidsmigratie zonder evenwel een einde te stellen aan een systeem, dat de werknemers uiterst kwetsbaar maakt omdat het de werkgever buitensporig veel macht geeft: de macht om – onrechtstreeks – te beslissen over het recht op verblijf van zijn werknemer. Het is dan ook niet overdreven om hierin een privatisering van het recht op verblijf te zien. Deze twee richtlijnen leiden tot de bevestiging van twee verschillende statuten voor migrantenwerknemers: het statuut van hoog opgeleide werknemer en het statuut van laaggeschoolde of ongeschoolde werknemer. De eerste groep krijgen duidelijk meer rechten dan de tweede. In het wetgevend programma van de Commissie zit zo goed als geen initiatief voor legale migratie van laaggeschoolde werknemers, met uitzondering van een voorstel voor een richtlijn voor seizoensarbeiders26, dat de Commissie op 13 juli 2010 heeft gepresenteerd. Er is vraag naar seizoensarbeid in de landbouwsector, in de bouwsector, voor het toerisme en culturele evenementen waar men constant op zoek is naar snel inzetbare flexibele arbeidskracht maar die men moeilijk onder een arbeidscontract kan aanwerven. Met als gevolg dat men hiervoor vaak beroep doet op clandestiene werknemers die werken onder zeer bedenkelijke voorwaarden. Het mechanisme dat de Commissie voorziet in haar voorstel voor richtlijn, gaat over een snelle procedure die maximum drie maanden mag duren. Werknemers zouden een verblijfsvergunning krijgen, gecombineerd met een werkvergunning, een soort visum voor verblijf met arbeid, waarmee de werknemer uit een derde land maximum 6 maanden per jaar in de EU mag werken en dit voor vier à vijf jaar. Het gevaar van dit voorstel bestaat erin dat het de uitbuiting van vreemde arbeiders gemakkelijker maakt. Om als seizoenarbeider toegelaten te worden, moet men een arbeidscontract of een sluitende werkaanbieding kunnen voorleggen met vermelding van een loon op een niveau dat vergelijkbaar is met wat men voor diezelfde 26 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf voor onderdanen van derde landen met het oog op seizoenarbeid. Brussel, 13.7.2010, COM(2010) 379 definitief, 2010/0210 (COD). [http://ec.europa.eu/home-affairs/news/ intro/docs/com_2010_378_fr.pdf].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
77
activiteit betaalt in de betrokken lidstaat. Maar de controle op deze voorwaarden vindt plaats voor aflevering van een visum en het kan gaan om een belofte voor werk. Er is nergens een garantie dat de werkgever in het contract dat hij later met zijn werknemer afsluit, ook effectief die loonvoorwaarden respecteert. Het is ook de bedoeling dat dit voorstel voor richtlijn de rondtrekkende migratie van seizoenarbeiders uit derdelanden bevordert. Het zou hun verplaatsing tussen een derde land en de EU eenvoudiger moeten maken met het oog op een tijdelijk verblijf met tijdelijk werk binnen de EU. Ze zouden dan een vergunning krijgen voor meerdere seizoenen ofwel van een vereenvoudigde procedure gebruik kunnen maken. De vergunning voor meerdere seizoenen zou voor maximum drie seizoenen kunnen gelden. In het voorstel maakt men nergens gewag van een mechanisme om de sociale bijdragen te recupereren die betaald werden tijdens het verblijf in Europa. Bovendien zou de wettelijke pensioenuitkering aan dezelfde voorwaarden gebeuren als voor de onderdanen van de lidstaat in kwestie die verhuizen naar een derde land. Dat hangt dus volledig af van de manier waarop het gastland de uitbetaling van de pensioenen voor de eigen onderdaden organiseert. Dat houdt niet meteen veel garanties in voor seizoenarbeiders. Dit is een discriminatie ten opzichte van Europese seizoenarbeiders. Voor hen bestaat immers de mogelijkheid om sociale bijdragen op het werk, geleverd in het gastland, in te vorderen. En zij hebben ook het recht te genieten van het hele pensioen in diezelfde staat. Die seizoenarbeiders hebben ten slotte ook geen recht op gezinshereniging. Nog voor een andere richtlijn stelt zich de kwestie van twee maten en twee gewichten. Seizoenarbeiders zijn over het algemeen ongeschoolde arbeiders. Het voorstel voor richtlijn biedt hen weinig bescherming en geeft hen weinig rechten. Daar tegenover staat een ander voorstel voor richtlijn, voor gekwalificeerd personeel van multinationale ondernemingen. In dat voorstel staan dan weer bijzonder gunstige voorwaarden voor die werknemers in de EU. Het gaat om het voorstel voor een richtlijn betreffende binnen een onderneming overgeplaatste personen27. Dit is ook een voorstel “waarin toelatingsprocedures zijn opgenomen waarmee snel kan worden ingespeeld op wisselingen in de vraag naar arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt”. 27 Voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf voor onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming. Brussel, 13.7.2010, COM(2010) 378 definitief, 2010/0209 (COD). [http://www. europarl.europa.eu/meetdocs/2009_2014/documents/com/com_com%282010%290378_/com_ com%282010%290378_nl.pdf].
| Dossier: Democratie onder toezicht |
78
marxistische studies • 102-2013
Dit voorstel voor richtlijn stelt een procedure die eenvoudiger is, sneller gaat (30 dagen) en een stuk goedkoper is voor de regeling van een tijdelijk verblijf van leidinggevende en gekwalificeerde werknemers, kaders, specialisten, afgestudeerde stagiairs die voor een welbepaalde periode worden overgeplaatst binnen hun multinationale onderneming. Binnen een onderneming overgeplaatste personen die zijn toegelaten, krijgen een specifieke verblijfsvergunning (met de vermelding “binnen een onderneming overgeplaatste persoon”), op grond waarvan zij hun opdracht in verschillende entiteiten van dezelfde transnationale onderneming en onder bepaalde voorwaarden ook in entiteiten in andere lidstaten mogen uitvoeren. Op grond van deze vergunning zouden voor hen in de eerste lidstaat ook gunstige voorwaarden voor gezinshereniging gelden. Voor deze vraag moet een document worden opgesteld waarin de taken zijn omschreven en de bezoldiging vermeld staat. Die moeten in overeenstemming zijn met de arbeidsvoorwaarden en -verplichtingen die gelden in het land waar het werk wordt verricht. De regeling in dit voorstel voor richtlijn is gericht op “personeel met een sleutelpositie, zoals dat doorgaans wordt omschreven in de EU-verbintenissen inzake handel, aangezien dergelijke personeelsleden het gebruik van nieuwe technologieën en innovatie stimuleren, een bedrijfscultuur in diverse locaties verspreiden en activiteiten in opkomende markten bevorderen, wat uiteindelijk leidt tot een versterking van het concurrentievermogen van EU-ondernemingen”. Aanvragers die aan de toelatingscriteria voldoen, krijgen een specifieke verblijfsvergunning die de houder ervan het recht geeft om als een binnen een onderneming overgeplaatste persoon te werken. Er mag geen bijkomende arbeidsvergunning worden vereist. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is beperkt tot drie jaar voor leidinggevenden en specialisten en tot een jaar voor afgestudeerde stagiairs. De personen die binnen een onderneming overgeplaatst worden mogen werken in verschillende entiteiten van dezelfde transnationale onderneming die in verschillende lidstaten zijn gevestigd alsook in de gebouwen van klanten van de onderneming. Zij mogen dus op basis van de eerste verblijfsvergunning en een extra document met een lijst van de entiteiten van het concern waarin hij of zij mag werken, een deel van zijn of haar opdracht uitvoeren in een in een andere lidstaat gevestigde entiteit van hetzelfde concern. De tweede lidstaat moet in kennis worden gesteld van de belangrijkste voorwaarden die aan deze mobiliteit verbonden zijn. Deze lidstaat kan een verblijfsvergunning verlangen wanneer de duur van het werk meer dan twaalf maanden bedraagt; hij kan echter niet verlangen dat de binnen een on-
| Dossier: Democratie onder toezicht |
asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie
79
derneming overgeplaatste persoon zijn grondgebied verlaat om een aanvraag in te dienen. Wat zo frappant is in dit hele wetgevend “pakket” van de Europese Commissie – en dat is precies wat de AEDH (European Association for the Defense of Human Rights) ook betreurt – dat is het enorme verschil tussen de behandeling van laaggeschoolde en hoogopgeleide werknemers. Door meerdere soorten werknemers uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn voor “een gezamenlijke uniforme vergunning”, maakt de EU onderscheid tussen verschillende categorieën werknemers op de arbeidsmarkt in functie van diplomaniveau en loonniveau. Men stelt alles in het werk om de meest laaggeschoolden alle lust te ontnemen om zich in de EU te vestigen en te ontsnappen aan het voorgevormde kader van tijdelijke arbeidskracht in dienst van de Europese economische groei.
Legale migratie als concurrentie-instrument Al die richtlijnen en voorstellen maken deel uit van de maatregelen die de EU neemt voor de uitvoering van de Lissabon-strategie. In maart 2000 legde de Unie de doelstellingen van deze strategie vast om tegen 2010 de meest competitieve en meest dynamische kenniseconomie ter wereld te zijn. We weten dat gezien door de bril van de Europese instanties deze doelstellingen niet werden bereikt. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze worden opgegeven. Ze vormen immers een onderdeel van de liberale filosofie waarvan de hele Europese constructie vandaag doordrongen is. Die doelstellingen van Lissabon gaan grosso modo uit van de werkgeversorganisaties. Toen die doelstellingen in 2000 in Lissabon werden uitgewerkt en goedgekeurd, waren de Europese instanties namelijk sterk beïnvloed door de rapporten die om de 6 maanden werden opgesteld door de GCC (Adviesgroep voor de mededinging). De werkgroep had de taak om aan de Europese instanties regelmatig verslag uit te brengen over de competitiviteit. Hij werd eind 1994 opgericht op vraag van de ERT (Ronde Tafel van Europese industriëlen die een vijftigtal voorzitters van grote Europese multinationals samenbrengt). In deze Adviesgroep voor de mededinging zitten vertegenwoordigers van de industrie, van de overheid en van de wereld van onderzoek en ontwikkeling. We overdrijven dan ook niet als we zeggen dat de rapporten van de GCC voor het merendeel de opvattingen en de behoeften van de ondernemingen vertolken. Het is een migratiebeleid, dat het aantal “bruikbare” werknemers verhoogt zonder dat de hoeveelheid werk naar verhouding toeneemt. Met een dergelijk beleid
| Dossier: Democratie onder toezicht |
80
marxistische studies • 102-2013
beconcurreren deze werknemers uiteindelijk elkaar, zodat de werkgever naar believen diegenen kan uitkiezen die de laagste werkvoorwaarden aanvaarden: lage lonen, nog meer flexibiliteit enz. Voor die sectoren waar te weinig werknemers voorhanden zijn, moedigt de Unie de migratie van buitenlandse werknemers aan. De richtlijn voor “een gezamenlijke uniforme procedure en rechten” vereenvoudigt de procedures om arbeidsmigratie gemakkelijker te maken. Deze migrantenwerknemers zijn allereerst interessant voor de werkgevers omdat ze meestal uit landen komen waar de levensomstandigheden een stuk moeilijker zijn en ze daarom minder dan anderen geneigd zullen zijn om te klagen over de slechte werkomstandigheden en zich zeer buigzaam en flexibel zullen opstellen. Maar verder zijn ze ook interessant door het feit dat ze hierheen zijn gekomen in het kader van een tijdelijk verblijf, rechtstreeks verbonden met het werk, en dus gemakkelijk opnieuw het land uit te zetten, als ze niet meer nuttig zijn. Het volstaat om hun arbeidscontract niet te verlengen of aan dit contract een einde te stellen en meteen kan ook hun verblijfsvergunning niet meer verlengd. Niet overdreven dus om te stellen dat een dergelijk systeem sterk lijkt op een privatisering van het verblijfsrecht van migranten … al behoudt de staat althans in theorie het monopolie op het verlenen van dit recht. En als deze migrantenwerknemers vasthouden aan de wens om langer te blijven dan de toegestane periode, dan wacht hen de verwijdering van het grondgebied. Zoals voorzien in de Lissabon-strategie en de plannen om van de Europese Unie een kenniseconomie te maken, ligt de nadruk op innovatie en onderzoek. En daarom moedigt de Unie de knappe koppen uit derde landen aan om in de Unie te komen werken. Het is precies de bedoeling van de “blauwekaartrichtlijn” om Europa aantrekkelijker te maken voor hoog opgeleide werknemers. Het voorstel voor richtlijn voor overplaatsing binnen een onderneming is bovendien bijzonder gunstig voor de mobiliteit van gekwalificeerd personeel van multinationals.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
Aurélie Decoene
Gemeentelijke administratieve sancties, democratie en openbare ruimte Jongeren die een sneeuwballengevecht hielden of die een broodje aten met hun voeten op een bank. 145 mensen die in oktober 2012 aan het Banket van de rijken in Brussel deelnamen. De artsen en medewerkers van Geneeskunde voor het Volk die op de Grote Markt in Antwerpen het griepvaccin kwamen promoten. De leden van de PVDA die tijdens de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen actie voerden tegen de reglementering over aanplakborden in de Stad Antwerpen. Wat hebben al deze mensen met elkaar gemeen? Ze hebben allen een gemeentelijke administratieve sanctie (GAS) gekregen, die tot 250 euro kan oplopen – of tot 125 euro voor min-zestienjarigen. Vooral in Vlaanderen zijn de gemeentelijke administratieve sancties de laatste maanden niet uit de kranten weg te denken. Het zijn voornamelijk de absurde toepassingen ervan die de voorpagina’s halen. Humo, een van de meest gelezen Vlaamse tijdschriften, organiseerde onlangs zelfs een wedstrijd, met de belofte de meest uitzinnige boete terug te betalen. Maar de GAS-boetes beperken zich niet tot absurditeiten of maatregelen tegen activisten. De gemeentelijke administratieve sancties omvatten, op een meer anonieme en bijgevolg discretere manier, een eindeloze waaier aan boetes. Ze verschillen van gemeente tot gemeente en kunnen iedereen kunnen treffen. Omdat u uw vuilzak niet op de juiste dag hebt buitengezet of een oude koelkast op straat hebt achtergelaten die door een speciale dienst moet worden opgehaald. Omdat het grasperk voor uw huis niet netjes onderhouden is of omdat u de sneeuw of ijzel niet van de stoep hebt geveegd. Omdat uw barbecue te veel rook veroorzaakt of wegens nachtlawaai na 22 uur. Omdat u uw hond niet aan de leiband hield of omdat uw fiets aan een boom was vastgemaakt enzovoort. De lijst is lang en net daarom kan alles wat enigszins als ‘overlast’ kan worden beschouwd, er ook toe behoren. Een wet die onlangs in het Parlement werd goedgekeurd breidt het toepassingsgebied van de sancties uit en verlaagt de minimumleeftijd tot veertien jaar. Aurélie Decoene (
[email protected]) is voorzitter van Comac, de jongerenbeweging van de Partij van de Arbeid van België.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
82
marxistische studies • 102-2013
Dat laatste voorstel heeft gelukkig een golf van verontwaardiging en protest veroorzaakt in het verenigingsleven, onder andere bij de Chiro, maar ook bij de Liga voor de mensenrechten en de Ligue des droits de l’homme. Dankzij deze reacties kon het debat over de relevantie van dit soort van boetes opnieuw worden aangezwengeld. De N-VA verkondigt luid en duidelijk dat ze het gebruik van de GAS-boetes wil opdrijven om zo de bevolking in de pas te doen lopen. Wie “alles doet wat niet mag”, moet weten dat de N-VA-burgemeesters van nu af aan klaar staan om elk “verkeerd gebruik” van de openbare ruimte actief tegen te gaan. Alle partijen van de federale meerderheid (PS-SP.A, CDH, CD&V, MR,Open Vld) gaan, elk met eigen accenten en volgens eigen politieke kleur, akkoord met het principe dat er een snel en efficiënt middel nodig is om ‘overlast’ te bestraffen. Antisociaal, tegen de jongeren, anti-oppositie, antidemocratisch, willekeurig: de GAS-boetes maken de weg vrij voor repressie. Maar moeten we opkomen tegen het bestaan zelf van de GAS-boetes? Of enkel tegen het misbruik dat ervan wordt gemaakt? Hoe werd probleemgedrag dat nu door de GAS-boetes wordt geviseerd, vroeger aangepakt? En welke positieve voorstellen kunnen we naar voren schuiven, in plaats van alleen maar tegen de GAS-boetes stelling te nemen?
Repressie: middelen en ideologie De GAS-boetes maken deel uit van de nieuwe repressiemaatregelen die de regerende partijen gebruiken tegen de bevolking en tegen hen die weerstand bieden. We kunnen niet over een repressiemiddel spreken zonder de context te bekijken waarin het werd aangenomen en waarin het wordt en zal worden gebruikt.
Een onderdrukkingsmiddel in volle ontwikkeling De GAS-boetes zijn geen alleenstaand fenomeen. Er wordt nog op talloze andere manieren afbreuk gedaan aan de democratische rechten: door dwangsommen tegenover het stakingsrecht te plaatsen, door regeringsmaatregelen die een einde maken aan het sociaal overleg, door processen tegen actievoerders, door directe tussenkomst van de politie bij sociale conflicten, door politiegeweld bij manifestaties. De toename van het politiegeweld komt, enerzijds, voort uit de zin om erop los te slaan en, anderzijds, uit het gebruik van nieuwe wapens (taser, rubberkogels)...
| Dossier: Democratie onder toezicht |
gemeentelijke administratieve sancties, democratie en openbare ruimte
83
De invloed van een reactionaire ideologie De groeiende repressie wordt gerechtvaardigd en aangemoedigd door een reactionaire ideologie. Deze ideologie plaatst alles wat als antisociaal gedrag wordt beschouwd in een criminele sfeer, terwijl vroeger de sociale diensten een omkadering gaven en er een preventiebeleid werd gevoerd. Er werd geredeneerd in termen van sociale en collectieve problemen. Met het opdelen en privatiseren van de openbare diensten werd het officiële doel, “de strijd tegen de armoede”, omgebogen tot een – zeer reële – “strijd tegen de armen” en, in het verlengde hiervan, tegen het volk. “We moeten de mensen responsabiliseren”, betekent voor de goede verstaander: “Het probleem ligt bij hen, we moeten hen straffen.”
Verdelen om te heersen Het beknotten van de democratische rechten gebeurt ook door concrete beslissingen die de bevolking verdelen en die de reactionaire trends binnen het gerechtelijke apparaat versterken. Op het niveau van de politieke instellingen wordt de uitvoerende macht versterkt (in eerste instantie op Europees niveau) en worden verkiezingen ontweken door vanuit de Europese Commissie technocraten aan het hoofd van regeringen te plaatsen (Monti, Papademos). Dat fenomeen kende recent een enorme versnelling onder invloed van de veranderende objectieve omstandigheden: de groeiende en steeds zichtbaarder wordende tegenstellingen tussen de onderdrukking van de grote meerderheid van de bevolking en de arrogantie van een minderheid die zich steeds sneller verrijkt.
GAS-boetes, wat zijn dat precies? De GAS-boetes zorgen ervoor dat de macht van de gemeentebesturen op twee manieren groeit. Ze kunnen nu zelf te bepalen welk gedrag op hun grondgebied zal worden bestraft. De gemeenten (de sanctionerend ambtenaar) is nu bevoegd om over sancties te beslissen die voorheen aan de rechterlijke macht waren voorbehouden. Het gaat dus zowel over een decentralisatie als over een verscherping van de repressie. Dat alles berust op het wel zeer vage concept “openbare overlast”. Het Nationaal Veiligheidsplan (2008-2011) definieert dat als volgt: “Openbare over-
| Dossier: Democratie onder toezicht |
84
marxistische studies • 102-2013
last doet zich voor wanneer individuele, materiële gedragingen het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, wijk of een straat, verlagen op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt.” “De bestrijding van overlast richt zich op een grijze zone van toegelaten gedrag dat anderen op subjectieve manier als storend ervaren.” (Debruyne en Deschutter, 2009). De manier waarop men tegen bepaald gedrag en sociale problemen aankijkt, bepaalt dus de betekenis van het concept overlast. Het is dus een sociale constructie, het resultaat van een zekere machtsverhouding. Het huidige wetsontwerp moet deze basis nog verstevigen door: (1)de lijst van strafbaar gedrag uit te breiden (uitbreiding van de lijst van de gemengde inbreuken1, in het bijzonder van de parkeerovertredingen); (2) de boetes te verhogen (met 100 euro voor volwassenen en 50 euro voor minderjarigen); (3) de minimumleeftijd te verlagen naar veertien jaar (in de wet van 1999 ging het alleen om meerderjarigen, sinds 2005 was dat al uitgebreid naar jongeren vanaf zestien jaar); Het is evident dat dit de verkeerde richting uitgaat, maar het probleem zit nog veel dieper. De essentie zelf van de GAS-boetes is betwistbaar.
Een democratische vraag De uitvoerende macht wordt steeds meer en het volk steeds minder belangrijk De vaakst gehoorde kritiek op de GAS-boetes is dat ze de scheiding der machten schenden: een deel van de rechterlijke macht wordt immers doorgeschoven naar de uitvoerende macht. Daarbij komt nog dat de gemeenten nu zowel rechter als betrokken partij worden: hoe meer boetes ze uitschrijven, hoe meer geld ze binnenkrijgen. Een hele geruststelling als we kijken naar de rampzalige financiële situatie van de meeste gemeenten! De GAS-boetes raken aan de basisgaranties van ons rechtssysteem en dan vooral aan de mogelijkheid om zich te verdedigen, aan de veronderstelde onpartijdigheid van de rechter en aan het recht op tegenspraak bij een proces. Dankzij de GAS-boetes wordt de procedure sneller en minder duur voor de staat. De machtsverhouding speelt de facto in het voordeel van de gemeenten: het is voor 1 Gemengde inbreuken maken zowel deel uit van het strafrechtelijke als het administratieve veld, en worden dus per beslissing van het parket exclusief aan het ene of het andere toegewezen.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
gemeentelijke administratieve sancties, democratie en openbare ruimte
85
iedereen eenvoudiger en goedkoper de boete te betalen dan om een gerechtelijke procedure tegen de gemeente te starten. Ook op gebied van informatie vormen de GAS-boetes een democratisch probleem. “Iedereen wordt geacht de wet te kennen”, maar hoe kan iemand de gemeentereglementen kennen van alle gemeenten waar hij komt? Door de GASboetes worden we allemaal potentiële overtreders van de wet. In de praktijk zal dit voor de één al wat meer van toepassing zijn dan voor de ander, afhankelijk van ieders sociale situatie. Moeten we daarom teruggaan naar het vorige systeem? Daarmee zouden we voorbijgaan aan alle andere beperkingen van het gerechtelijk apparaat, waarvan het klassenkarakter belangrijker wordt naarmate de democratische rechten afnemen. Het probleem is vooral dat er zich een machtsverschuiving voordoet in het voordeel van een uitvoerende macht waar de bevolking geen enkele controle over heeft. De democratische problemen die door de GAS-boetes aan de oppervlakte komen, vragen om een breder debat over de inspraak van de bevolking en de controle die ze kan hebben over de instellingen. Dat impliceert dus ook dat er democratische hervormingen van het rechtssysteem nodig zijn.
Protest en verzet: vandaag meer dan ooit De GAS-boetes worden ook meer en meer gebruikt om de vrijheid van meningsuiting in te perken. Pamfletten uitdelen maakt deel uit van de fundamentele vrijheid om zich politiek te uiten. Maar het wordt nu geregeld als ‘overlast’ beschouwd, aangezien er altijd wel een deel van de pamfletten op de grond terechtkomt. Meestal doen de gemeenten zelfs de moeite niet meer om een excuus te vinden. Bij het Banket van de rijken, een initiatief van de Actie Comités Europa in oktober 2012, kregen 145 personen (!) een boete omdat ze zich niet snel genoeg hadden verspreid. De regeringspartijen voeren aan dat ze een snelle methode nodig hebben om het ‘verkeerde’ gebruik van de openbare ruimte aan te pakken. De GAS-boetes zijn voor hen de gedroomde manier om alle tegenwerking strafbaar te maken. Het democratische debat is al uit het Parlement gelicht, waar geen enkele partij zich nog uitspreekt tegen het strikte besparingsbeleid. En dan zouden wij ook niets meer mogen zeggen? Het is in deze periode van crisis juist belangrijker dan ooit om de democratische rechten uit te breiden en de bevolking alle gelegenheid te geven druk op de regering uit te oefenen.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
86
marxistische studies • 102-2013
Sociale klassen en openbare ruimte Een potentieel explosieve sociale cocktail De sociale situatie van de jongeren geeft ons een goed idee van de huidige tegenstrijdigheden van het kapitalistische systeem. Zij zijn de eersten die door de stijging van de werkloosheid worden geraakt De grote wereldleiders noemden in Davos de jeugdwerkloosheid zelfs het voornaamste probleem waarmee het kapitalisme momenteel te kampen heeft. De onderfinanciering van het onderwijs verzwakt een systeem dat sowieso al tot de meest ongelijke van Europa behoort. Buizen, afhaken, weggestuurd worden van school, ...: het is recht evenredig met de sociale klasse van de ouders. De technische en beroepsscholen stellen zich meer en meer ten dienste van de behoeften van de bedrijven, met overspecialisatie en gebrek aan algemene vorming tot gevolg. Dit soort van onderwijs biedt onze jongeren geen enkele toekomst. Ook de demografische explosie, waar geen enkele serieuze overheidsinvestering tegenover staat, doet de situatie geen goed. Daarnaast verdwijnen door de bezuinigingen op de openbare diensten en op de subsidies voor het verenigingsleven geleidelijk aan de voor iedereen toegankelijke cultuur- en sportmogelijkheden. Bovendien gaan de talloze discriminaties waarvan de lagere bevolkingsgroepen het slachtoffer worden, gepaard met een toenemend racisme en islamofobie. De polarisatie tussen een arrogante minderheid die zich voortdurend blijft verrijken, en de brede lagen van de bevolking, en dan vooral de jongeren, de mensen van vreemde origine en de mensen zonder papieren, die steeds kwetsbaarder worden, neemt toe. De burgerij heeft de werkende mensen geen enkele toekomst te bieden, noch met woorden, noch met daden. Met hun onlesbare dorst naar winst hebben de monopolies een potentieel explosieve sociale cocktail gecreëerd, vooral dan in de grote steden. De bourgeoisie is erg bang van deze mogelijke sociale explosie. Het is in dat kader dat we de politieke wil om de repressie op een snelle manier op te drijven (zoals met de GAS-boetes), kunnen verklaren. Allerlei vormen van gedrag die vandaag als ‘overlast’ worden bestempeld, zouden met preventie opgelost kunnen worden mocht er behoorlijk worden geïnvesteerd in de openbare diensten en in sociale rechten.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
gemeentelijke administratieve sancties, democratie en openbare ruimte
87
GAS-boetes en city marketing: een helse cirkel De politiek van bestraffing en stigmatisering vervult ook een meer directe behoefte, namelijk de sociale ellende, die vooral in de steden welig tiert, uit het straatbeeld helpen. Voor vele jongeren is de straat gewoon de enige plaats waar ze kunnen afspreken. Om nog niet te spreken van de mensen die op straat wónen. Marginaliteit en ellende – en alle spanningen die eruit voortvloeien – werpen een smet, storen, confronteren, en zorgen ervoor dat de rijken zich ongemakkelijk voelen. Ze voelen er zich zelfs zo ongemakkelijk bij dat de regeringspartijen al een ander plan klaar hebben: zoveel mogelijk (inter)nationale investeerders naar de steden lokken. Ze profileren zich op de groeiende markt van interstedelijke concurrentie als een aantrekkelijke plaats, zowel op commercieel en toeristisch gebied als om er te wonen. Om de rentabiliteit van deze investeringen te garanderen, hebben de overheden van de steden er natuurlijk alle belang bij de groepen die niet binnen dit ontwikkelingsmodel passen, te disciplineren. Ze noemen het “responsabilisering” (Debruyne en Deschutter, 2009). De GAS-boetes helpen de gemeentelijke overheden de stabiliteit en controle te behouden, des te meer omdat de gemeenten zelf kunnen bepalen in welke graad en in welke buurten ze deze “controle” wil uitoefenen, wat op zich soms al op intimidatie neerkomt. Dankzij de GAS-boetes kan de politie de jongeren in volkswijken ongestoord lastigvallen. Kwam er vroeger nog kritiek op deze intimidatiepraktijken, dan worden ze nu ... nu officieel aangemoedigd, met volledig legale boetes als kers op de taart. Met deze politiek van op maat gemaakte repressie, kunnen de lokale besturen (met het oog op de verkiezingen) ook een antwoord bieden op het gevoel van onveiligheid bij de bevolking. De snelheid waarmee het nieuwe wetsontwerp wordt behandeld, is ongetwijfeld niet vreemd aan de haast om de wet nog voor de volgende verkiezingen van mei 2014 in werking te laten treden.
Het recht op openbare ruimte Men wil de steden dus ‘ontdoen’ van een al te zichtbare en hinderlijke aanwezigheid van de lagere volksklassen. Bijgevolg wordt een hele waaier van sociale contacten die niet langer in de openbare ruimte kunnen worden beleefd, naar de privésfeer verbannen. Deze privatisering van de openbare ruimte (ten voordele van de rijksten) druist in tegen onze grondrechten. Daarom is het belangrijk op te komen voor ons recht op een echt democratische openbare ruimte.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
88
marxistische studies • 102-2013
En wat meer is, door de inherente band tussen de GAS-boetes en de visie op de openbare ruimte staan sommige bevolkingsgroepen al bijna kansloos tegenover de boetes. Want aangezien we niet allemaal hetzelfde zijn, gebruiken we de openbare ruimte ook niet allemaal op dezelfde manier. We maken trouwens niet eens allemaal gebruik van dezelfde publieke ruimtes.
Conclusies De aanklachten tegen de GAS-boetes zijn niet min: ze zijn fundamenteel antidemocratisch, nodigen uit tot willekeur en passen binnen een ideologie die de zwaksten wil straffen door de sociale problemen te individualiseren. Eens deze sociale problemen tot individuele problemen zijn omgebogen, maken ze simpelweg geen deel meer uit van het debat. Dus hoeft er ook geen oplossing meer voor gezocht te worden. De klus is geklaard: de enige verantwoordelijkheid die de machthebbers nu nog hebben, komt neer op het cultiveren van het idee dat ze alleen maar handelen met de veiligheid van de burgers in gedachten. Intussen wordt alles voorbereid om het protest in de kiem te smoren en ervoor te zorgen dat de politieke machthebbers en de belangen die ze verdedigen, ongeschonden blijven, mocht de bevolking toch echt in beweging komen. Hoeft er dan helemaal niets te worden bestraft? Toch wel! Los van de problemen die ontstaan door de toenemende sociale ongelijkheid, zijn bepaalde gedragingen die door de GAS-boetes worden geviseerd, wel degelijk problematisch. In de volksbuurten vormen het afval en de kleine criminaliteit voor vele bewoners een reëel probleem. De hamvraag is: hoe en met welke bedoeling reageren we op die problemen? De GAS-boetes lossen geen enkele van de problemen die wij willen aanpakken, op. Integendeel, ze verergeren de situatie en duwen de mensen nog verder in de miserie. Onderdrukking is geen vorm van opvoeding. Er moeten opbouwende en educatieve sancties komen, vastgelegd door een democratische rechterlijke macht die de hele bevolking vertegenwoordigt.
Bronnen Pascal Debruyne et Maartje Deschutter, “Stedelijk beleid in de strijd tegen ‘overlast’. De stad als een vriendelijke, maar resolute suppoost of nachtwaker”, Vlaams marxistisch tijdschrift, 43-1, 2009. Loïc Wacquant, Punir les pauvres. Le nouveau gouvernement de l’insécurité sociale, Éditions Agone, 2004. Daniel Zamora, “Le capitalisme contre le droit à la ville”, Marxistische Studies, nr. 98, 2012.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
89
Raf Jespers
Revolutie en censuur op het internet De ongelijkheid in de wereld weerspiegelt zich ook op het internet. Uit cijfers van de VN blijkt dat de kloof in de toegang tot het internet gigantisch is. In industrielanden heeft 71,6 procent van de mensen toegang tot het internet, in ontwikkelingslanden is dat maar 21,1 procent.1 Nochtans is vrije en gelijke toegang tot het internet een essentiële vereiste voor deelname aan de kennissamenleving en aan de nieuwe maatschappelijke evoluties. De onbeperkte grenzen en mogelijkheden van het wijde web zorgen ervoor dat allerhande meningen vrij circuleren, de ene al genuanceerder dan de andere. Aansluitende of afwijkende stemmen vinden elkaar op blogs of sociaalnetwerksites. Dat laatste medium lijkt ook uiterst geschikt voor het rekruteren van bondgenoten en het oproepen tot vereniging. Op die manier wordt het internet – en ruimer het hele medianet – een cruciale tool voor de bescherming van het recht op vrije meningsuiting en op vereniging. Dat bewijst ook de centrale rol van nieuwe mediakanalen zoals YouTube, Twitter en Facebook voor de opstandelingen in de Arabische lente van 2011. Revolutie zonder het gebruik van sociale media lijkt vandaag de dag haast ondenkbaar. De sociale media bieden een alternatief voor de officiële media en geven ruimte aan kritische tegenstemmen. Het blauwe Twittervogeltje is dus niets meer dan het pamflet van vroeger.2 Toch is niet elke overheid opgezet met deze nieuwe evolutie. Toen Britse relschoppers zich in de zomer van 2011 van sociale media bedienden om aanhangers te ronselen, gingen er stemmen op om de toegang tot deze diensten tijdelijk af te sluiten. Premier Cameron waarschuwde ervoor dat het vrije informatieverkeer door onrustzaaiers kwaadwillig kon worden aangewend en benadrukte de noodzaak om dat te kunnen verhinderen. Privacyactivist Jim Killock van Open Rights Group reageerde bezorgd en zag hierin de zoveelste poging van gezagsdragers om geïsoleerde feiten zoals de Britse rellen te misbruiken voor een disproportionele inperking van burgerlijke vrijheden.3 Raf Jespers (
[email protected]) is advocaat bij Progress Lawyers Network. Hij is auteur van . Big Brother in Europa, EPO, 2010, ISBN 9789064456183. Dit artikel is er uit overgenomen. 1 “Machthebbers zijn bang van internet”, De Wereld Morgen, 5 juni 2011. 2 “Mensen maken revoluties, maar zonder media lukt dat niet”, De Wereld Morgen, 11 maart 2011. 3 “UK Riots give birth to the idea of suspending social media services”, EDRi-gram, nr. 9.16, 24 augustus 2011.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
90
marxistische studies • 102-2013
Dat een sociaalnetwerksite als Facebook zo midden in een politieke polemiek over censuur en vrije meningsuiting terechtkomt, houdt ook gevaren in. Moet een privaat platform, dat oorspronkelijk het delen van foto’s met vrienden tot doel had, bij machte zijn om het politieke debat te bepalen dan wel aan banden te leggen? De verantwoordelijkheid die hiermee gepaard gaat, is enorm. “Wij zijn ervan overtuigd dat Facebookgebruikers de mogelijkheid hebben om hun mening te uiten. En het is niet onze gewoonte om inhoud, groepen of pagina’s die zich uitspreken tegen landen, religies, politieke entiteiten of ideeën, te verwijderen”, zegt Andrew Noyes, woordvoerder van Faceboek.4 Nochtans is Facebook niet vies van een portie censuur. In België werd de profielpagina van radiozender Studio Brussel tijdelijk verwijderd wegens te veel eigen promotie. De pagina’s van het populaire Belgische tijdschrift Humo en digitale televisiezender Acht ondergingen hetzelfde lot.5 En die trend zet zich ook buiten België door. Een boycotpagina gericht tegen olieconcern British Petroleum werd geschrapt. Door Facebook “obsceen” bevonden foto’s worden met een schijn van willekeur verwijderd. Facebook verzuimt hierbij zijn motivatie voor de schrapping kenbaar te maken. Deze evolutie is op zijn minst zorgwekkend te noemen en nefast voor het democratisch debat.6 Wanneer de stem van het volk té luid en té wijdverspreid wordt, moet de vrijheid van meningsuiting de duimen leggen voor wie aan de macht is, ook in het vrije Westen.
SOPA, PIPA, ACTA: vrij internetverkeer onder druk Op 18 januari 2012 kleurde het internet zwart. Tal van websites, waaronder Wikipedia en Mozilla, protesteerden tegen SOPA (Stop Online Piracy Act) en PIPA (Protect Intellectual Property Act), twee Amerikaanse censuurwetten tegen piraterij en inbreuken op de intellectuele-eigendomsrechten.7 Deze wetten plaatsen de belangen van de industrie lijnrecht tegenover die van de individuele internetgebruiker. SOPA8 richt zijn pijlen tegen websites die illegale bestanden aanbieden. De wet moet de Amerikaanse reclame-inkomsten van die sites droogleggen, de weergave van de sites in zoekmachines verbieden of de sites in hun totaliteit blokkeren. Aanvankelijk hoefde er helemaal geen rechter aan te pas te komen. Een eenvoudige klacht volstond om het filtermechanisme automatisch in gang 4 5 6 7 8
“Facebook censureert fanpagina Palestijnse Intifada”, De Wereld Morgen, 9 april 2011. “Facebook schrapt pagina Acht”, De Standaard, 13 december 2010. “Facebook, een gevaar voor de democratie?”, De Wereld Morgen, 9 oktober 2010. “Protest tegen internetcensuur massaal opgevolgd”, De Wereld Morgen, 19 januari 2012. “Internetcensuur in ‘vrije’ Westen”, De Wereld Morgen, 27 december 2011.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
revolutie en censuur op het internet
91
te trekken. Zonder enige vorm van justitiële controle dreigt zo’n vorm van internetcensuur ons op een gevaarlijke gladde helling te doen belanden. En tegen al te listige piraten, die censuur handig weten te omzeilen, beschermt de wet al evenmin. Petities tegen de Amerikaanse censuurdrift werden wereldwijd verspreid.9 Als reactie op het protest werd de oorspronkelijke tekst van SOPA afgezwakt. Elke vorm van censuur houdt onvermijdelijk het gevaar in dat niet gedeelde normen en waarden worden verdrongen door het heersende waardensysteem. Dat leidt tot een maatschappelijke nivellering en de aanvaarding van het behoudend wereldbeeld dat de Jobs en Zuckerbergs van deze wereld opdringen. Het streven naar een transparanter, meer controleerbaar internet mag dus niet tot gevolg hebben dat diversiteit wordt afgevlakt en eenheidsworst primeert. Het gevecht om het vrije internet ‘voor het volk’ woedt in alle hevigheid en op alle fronten. In maart 2012 namen de 47 landen van de Raad van Europa een gemeenschappelijke internetstrategie aan om ‘de mensenrechten, de rechtsstaat en een pluralistische democratie online’ te beschermen. De landen willen opkomen voor een people centred internet en voor “internetvrijheid”.10 In dezelfde maand legde een rechtbank te Hamburg de site RapidShare de verplichting op om een lijst van vierduizend files die copyrights hebben, te blokkeren.11 Dat lijkt dan weer in tegenspraak met een uitspraak één maand eerder van het Europees Hof van Justitie, dat in de zaak Sabam tegen Netlog besliste dat Netlog niet kan worden verplicht een algemeen filtersysteem voor alle gebruikers in te stellen om zo het illegaal gebruik van muziek of audiovisuele producties te voorkomen.12 In de EU circuleren ook plannen voor een “virtuele Schengengrens”.13 Het is de bedoeling om een grote Europese firewall op te zetten die op het internet sites met kindermisbruik, copyrightovertredingen, namaakmedicijnen, gokpraktijken enzovoort blokkeert. Providers zouden worden verplicht sites met illegaal materiaal die op een Europese zwarte lijst staan, ‘aan de grens’ te blokkeren. Burgerrechtenorganisaties waarschuwen voor een vergaande vorm van internetcensuur. Niet alleen de vrijheid van meningsuiting, maar ook de democratie en de economie zijn niet gebaat bij een ‘gezuiverd’ internet. Eurocommissaris Nellie Kroes sprak zich uit tegen de oprichting van een Europese firewall. Kinderen moeten volgens haar met preventie en opvoeding beschermd worden tegen onwettige webinhouden en niet met het blokkeren en censuren van sites. 9 10 11 12 13
www.avaaz.org. Council of Europe, “Internet governance - Council of Europe strategy”, 15 maart 2012. “New German court decision on traffic filtering”, EDRi-gram, nr. 10.6, 28 maart 2012. Europees Hof van Justitie, arrest C-360/10, Sabam tegen Netlog, 16 februari 2012. “The ‘Virtual Schengen Border’ or ‘Great Firewall of Europe’”, EDRi-gram, nr. 9.9, 4 mei 2011.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
92
marxistische studies • 102-2013
Heeft Europa straks zijn eigen Chinese muur? Het vrije internet staat ook onder druk door het omstreden Anti-Counterfeiting Trade Agreement, ACTA, dat begin 2011 door de EU en 22 EU-lidstaten ondertekend werd. ACTA heeft tot doel internetpiraterij en namaak tegen te gaan. In heel Europa trokken mensen de straat op uit protest tegen de ondertekening van het antinamaakverdrag. Zij menen dat het intellectuele-eigendomsrecht, dat ACTA poogt te beschermen, wordt misbruikt om vrije meningsuiting te beknotten en internetcensuur te vergoeilijken; antipiraterij als hefboom voor censuur van meningen en acties die niet tot de mainstream behoren. Het protest verdeelde de Europees Unie in twee kampen. Polen en Duitsland schortten de implementatie van het verdrag op in afwachting van de beslissing van de EU. Andere Centraalen Oost-Europese landen bezweken eveneens onder druk van het protest. Die tweestrijd uitte zich ook in de Europese Commissie, waar enkele commissieleden het initiatief namen om het Europees Hof van Justitie de vraag voor te leggen of ACTA in overeenstemming was met de Europese normen.14 Opvallend was dat het Europees Parlement de Commissie niet is gevolgd en geweigerd heeft om de kwestie voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie. Het parlement vermoedde immers dat de demarche van de Commissie een tactisch manoeuvre was om een negatieve stemming in het Europees Parlement te voorkomen.15 De parlementsleden pikten het niet dat het Europees Parlement en de nationale parlementen geen inspraak werd gegund bij de totstandkoming van ACTA. Het democratische besluitvormingsproces duldt niet dat bilaterale overeenkomsten via achterpoortjes de EU worden binnengeloodst. Op 4 juli 2012 verwierp het Europees Parlement ACTA met een grote meerderheid (479 tegen, 39 voor en 165 onthoudingen). De Franse Hadopi-wet tegen illegaal downloaden kende een even omstreden parcours als zijn Europese tegenhanger. In 2009 keurde het Franse Grondwettelijk Hof een herwerkte versie van de three-strikes-wet goed.16 De Hadopi-wet maakt het mogelijk dat internetgebruikers de toegang tot het internet verliezen indien ze driemaal op de vingers worden getikt wegens illegaal downloaden. President Sarkozy toonde zich al een hevig voorstander van een meer ‘beschaafd’ internet.17 De Hadopi-wet werd dan ook triomfantelijk aangekondigd als een wereldpionier op het vlak van internetblokkering. De Franse burgers hebben het niet zo begrepen 14 “Polen voert Europees verzet tegen antipiraterijverdrag aan”, De Wereld Morgen, 15 februari 2012. 15 “European Parliament defends itself and democracy from ACTA”, EDRi-gram, nr. 10.6, 28 maart 2012. 16 “One more step for France in adopting the graduated response”, EDRi-gram, nr. 6.21, 5 november 2008. 17 “Sarkozy wants a ‘civilized’ Internet”, EDRi-gram, nr. 9.2, 26 januari 2011.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
revolutie en censuur op het internet
93
op Hadopi, maar de wet houdt voorlopig stand. Meer nog, ondanks de bewezen ondoeltreffendheid van het systeem, werd eind 2011 aangekondigd dat Hadopi zijn pijlen wijder wil richten, om ook de financiering van piratensites te treffen. Na de Hadopi-wet kwam Loppsi, een wet die een doorgedreven controle van het internet moet mogelijk maken. De internetfilter kadert in een breed spectrum aan maatregelen die Loppsi oplegt ten behoeve van de binnenlandse veiligheid. Net als het eerste het beste automerk komt er met Loppsi 2 nu ook een nieuwe, sterkere uitvoering. Onder het mom van de strijd tegen kinderpornografie voorziet de wet in het gebruik van filters, spyware en videosurveillance, één voor één technieken die volgens het Franse La Quadrature du net aanleiding kunnen geven tot doorgedreven internetcensuur.18 Frankrijk wordt hiermee de eerste Europese lidstaat op de lijst van landen die internetcensuur toepassen, een lijst die de internationale persorganisatie Reporters sans frontières jaarlijks opstelt. De golf van protest tegen het Amerikaanse SOPA en het Europese ACTA deed de Franse tegenstand tegen de censuurwetgeving weer oplaaien. Ook internetfiltering en -blokkering houden gevaren in voor de netneutraliteit, die een vrije toegang tot het internet moet garanderen. Dat sommige informatie voorrang krijgt op andere houdt een aantasting van dit wettelijk verankerd beginsel in. Google sloot in de VS al een dergelijke overeenkomst met internetprovider Verizon, waardoor het internet met twee snelheden weer een stap dichterbij kwam. Een dominant basisaanbod van kapitaalkrachtige websites wordt zodoende aangevuld met tragere, ‘inferieure’ exemplaren. Organisaties zoals het Nederlandse Bits of freedom en het Franse La Quadrature du net maken de strijd voor het behoud van een neutraal internet tot een van hun kerntaken.
Gevaarlijke Europese bewaarplicht Begin 2006 pakte de Europese Unie uit met een richtlijn die erop neerkomt dat telecombedrijven en internetproviders gedurende zes maanden tot twee jaar moeten bijhouden naar welke nummers iemand belde en hoelang, naar wie iemand e-mails of sms-jes stuurde en welke internetsites iemand bezocht. Dat werd keurig verpakt in de formulering: Richtlijn betreffende de bewaring van gegevens die verwerkt zijn in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken.19 18 “France: Loppsi 2 adopted – Internet filtering without court order”, EDRi-gram, nr. 9.4, 23 februari 2011. 19 Richtlijn 2006/24/EG.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
94
marxistische studies • 102-2013
De internetproviders en telecommaatschappijen moeten, telkens ernaar gevraagd wordt, die opgeslagen gegevens aan de nationale instanties doorspelen “ten behoeve van het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige strafbare feiten”. Het resultaat is dat alle burgers onder controle staan. Voorlopig is nog niet bepaald dat ook de inhoud van de communicatie moet worden bewaard, maar de Europese richtlijn duwt de privacy op een spekglad hellend vlak. Communicatiegegevens leggen sowieso, zelfs zonder dat de inhoud ervan bekend is, heel veel bloot. De Fortiszaak, met het ontslag in 2008 van premier Leterme en minister van Justitie Vandeurzen, is daar een voorbeeld van. Op basis van wie met wie wanneer communiceerde, werden vergaande besluiten geformuleerd over de inhoud van de gesprekken, door deze communicatie te koppelen aan bekende feiten zoals de datums van gerechtelijke uitspraken. De Europese richtlijn torpedeert artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Dat artikel bepaalt dat de privacy alleen in welbepaalde, uitzonderlijke gevallen beperkt kan worden, terwijl de richtlijn van die uitzondering de regel maakt. De EU eist immers dat algemeen en preventief alle gegevens die via telefoon of internet passeren, bewaard worden. De uitzonderlijke gevallen waarbij volgens het Europees Verdrag een inbreuk op de privacy toch nodig kan zijn, betreffen: de openbare veiligheid, het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid en van de goede zeden en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In het jargon heet dat “de doelbeperking”. De overheid mag dus niet “zomaar” en “massaal” van jan en alleman data bewaren. Ze heeft geen zaken met wie en wanneer iemand belt of mailt; ze kan pas op onderzoek gaan wanneer ze kan aantonen dat ze daarvoor gegronde redenen heeft. De Europese richtlijn negeert deze beperkingen. Met de bewaarplicht wordt informatie verzameld over iedereen, zonder onderscheid des persoons. De overheid kan daarmee gegevensbestanden ook doorzoeken op risicoprofielen, het zogenaamde dataminen. Dat is een ongehoorde inbreuk op de privacy. Ook gevoelige gegevens van onverdachte personen worden immers doorzocht. De telecommaatschappijen en internetproviders zullen door de richtlijn hun opslagcapaciteit drastisch moeten uitbreiden. Volgens advocaat Geert Somers, voorzitter van de juridische werkgroep van ISPA, de Belgische vereniging van internet serviceproviders, zal de bewaarplicht het telefonie- en internetverkeer tot 25 procent duurder maken. De operationele kosten worden op 100 miljoen
| Dossier: Democratie onder toezicht |
revolutie en censuur op het internet
95
euro per jaar geschat. “Indien de kosten bij de operatoren worden gelegd, zullen zij die verhalen op hun klanten”, zegt Somers.20 Frankrijk was een van de eerste landen om in 2006, zonder intern debat, de richtlijn om te zetten in nationale wetgeving. De reden hiervoor is wellicht dat de Fransen al in 2001, kort na de aanslagen van 9/11, een gelijkaardige wet hadden aangenomen.21 In Frankrijk kunnen de communicatiegegevens maximum twaalf maanden bewaard worden, en geen twee jaar zoals de Europese richtlijn voorschrijft.22 Internetgiganten zoals Google, Microsoft, Facebook en eBay vochten de wet voor de Franse Raad van State aan, omdat de wet hen verplicht de paswoorden van hun gebruikers op te slaan. Dat is volgens hen in strijd met de bescherming van het privéleven. In Nederland was de invoering van de bewaarplicht de directe aanleiding voor het Small Sister Project, dat anoniem e-mailen wil promoten en mogelijk maken.23 Het laat zich raden dat criminelen de eersten zullen zijn die technische snufjes om niet gelokaliseerd te worden, zullen aanwenden. In die zin is de richtlijn een zeer dure slag in het water. De dupe daarvan is de privacy. Welke nationale autoriteiten zullen de bijgehouden informatie mogen inkijken? Wie zal het niet-toegestane inkijken en gebruiken van gegevens controleren en strafbaar stellen? En wie zal de bewakers bewaken? Al deze vragen blijven zonder antwoord.24 Dat de richtlijn op heel wat protest stootte, mag dan ook niet verbazen. Zo’n 35.000 Duitsers dienden een gezamenlijke klacht in bij het Grondwettelijk Hof, met het verzoek de Duitse databewaringswet, die de Europese richtlijn in Duitse wetgeving omzette, ongedaan te maken.25 Met succes. Op 2 maart 2010 vernietigde de hoogste Duitse rechtbank de bewaarplichtwet omdat ze in strijd is met het telecommunicatiegeheim dat in de Duitse grondwet is vastgelegd.26 Het Hof spreekt over “een bijzonder zware ingreep tegen de rechten van de burgers met een reikwijdte die de rechtsorde tot nu toe niet gekend heeft”. De dataretentie maakt “een verregaande inkijk in het sociale milieu en in de individuele activiteiten van de burgers” mogelijk. Dat kan leiden tot “het opstellen van gedetailleerde persoonlijkheids- en verplaatsingsprofielen van vrijwel alle 20 21 22 23 24
Zie: www.weljongniethetero.be/forum, 22 mei 2008. Loi n° 2001-1062 relative à la sécurité quotidienne, 15 november 2001. “Telecom data to be retained for one year in France”, EDRi-gram, nr. 4.6, 29 maart 2006. Pgzlog.wordpress.com, 2 augustus 2009. “Bewaren telecommunicatieverkeer verplicht vanaf juli 2007”, J. Deene, De Juristenkrant, vol. 126, 22 maart 2006. 25 www.vorratsdatenspeicherung.de, 16 maart 2009. 26 Bundesverfassungsgericht, Urteil, 2 maart 2010, 1 BVR 256/08, 263/08, 586/08/.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
96
marxistische studies • 102-2013
burgers”. Niet mis te verstane woorden. Een jaar eerder had een lagere Duitse rechtbank in Wiesbaden al brandhout gemaakt van de dataretentiepraktijken.27 De rechtbank zag in de bewaarplicht “een schending van het grondrecht op privacy. Ze is in een democratie onnodig. Het individu geeft geen aanleiding voor die inbreuk, maar kan bij normaal gedrag wel geïntimideerd worden vanwege het risico op misbruik en het gevoel gecontroleerd te worden.” Het Duitse nein staat niet alleen. Op 8 oktober 2009 oordeelde ook het Roemeense Grondwettelijk Hof dat een gelijkaardige Roemeense wet in strijd was met de Roemeense grondwet, die bepaalt dat het geheim van telefonische en andere communicatie niet mag worden geschonden. De Roemeense ngo Civil Society Commission had de telecomoperator Orange Romania voor het Grondwettelijk Hof gedaagd omdat die in uitvoering van de wet data van burgers had opgeslagen. Het Hof oordeelde dat de verplichting om gegevens te bewaren een onaanvaardbare inbreuk was op de bescherming van het privéleven en van de vrije meningsuiting.28 Maar in juni 2011 diende de Roemeense minister van Informatie en Communicatie een nieuw wetsvoorstel in dat de toepassing van de richtlijn moest mogelijk maken.29 Ook in Bulgarije, een ander EU-land, werd in december 2008 de dataretentieplicht gedumpt. Zowel in Tsjechië30 als op Cyprus31 werd de richtlijn in 2011 door het Grondwettelijk Hof ongrondwettig verklaard. Ierland heeft de betwisting voorgelegd aan het Europees Hof van Justitie te Luxemburg.32 Het Hof heeft op die manier de mogelijkheid om zich uit te spreken over de wettigheid van de richtlijn. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens is hiervoor onbetwistbaar een belangrijke toetssteen. Europa blijft grondig verdeeld over deze kwestie. In Oostenrijk was de invoering gepland voor midden april 2012.33 In Nederland kon de richtlijn op weinig sympathie rekenen, maar ze werd wel in 2009 ingevoerd. In Nederland bestaat er geen Grondwettelijk Hof om wetten te toetsen. Deze bevoegdheid komt er toe aan de Eerste Kamer. Die heeft zich zeer kritisch uitgelaten over het evaluatierapport dat de Europese Commissie in 2011 over de databewaring had 27 Verwaltungsgericht Wiesbaden, Beschluss van 27 februari 2009, Aktenzeichen 6 K, 1045/08.WI, Firma X en Gbr t. Land Hessen. 28 “Romanian NGO’s demand stopping data retention in Europe”, EDRi-gram, nr. 9.2, 26 januari 2011. 29 “New draft law for data retention in Romania”, EDRi-gram, nr. 9.13, 29 juni 2011. 30 “Czech Constitutional Court rejects data retention legislation”, EDRi-gram, nr. 9.7, 6 april 2011. 31 “Data retention law provisions declared unlawful in Cyprus”, EDRi-gram, nr. 9.3, 9 februari 2011. 32 “Irish court allows Data Retention Law to be challenged in ECJ”, EDRi-gram, nr. 8.10, 19 mei 2010. 33 “Austria: Petition against Data Retention Directive”, EDRi-gram, nr. 9.24, 14 december 2011.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
revolutie en censuur op het internet
97
opgesteld.34 Het is dan ook niet uit te sluiten dat de Eerste Kamer de wijziging of annulatie van de richtlijn zal vragen. In mei 2012 diende de Britse regering een voorstel in om de internetproviders te verplichten een permanent systeem in te stellen dat de GCHQ, de openbare dienst die het elektronisch verkeer afluistert, in staat moet stellen om in real time en zonder mandaat van een rechter toegang te hebben tot alle communicaties. Een mandaat zou nog wel nodig zijn om de inhoud te consulteren. “Dit viseert niet alleen terroristen of criminelen, maar iedereen. Het gaat simpelweg om een nutteloze uitbreiding van de bevoegdheden van de staat, die zich op die manier kan inmengen in de zaken van onschuldige burgers. Dat is een macht die we haar niet kunnen geven”, verklaarde David Davis, oud-minister van Binnenlandse Zaken.35 In België is er dankzij verzet in het parlement en van de Liga’s voor de mensenrechten nog altijd geen dataretentiewet. Eind oktober 2009 lanceerde een breed platform van organisaties een campagne: Bewaar je privacy. De campagne bestaat uit een website, www.bewaarjeprivacy.be, en een petitie tegen de Belgische implementatie van de dataretentierichtlijn. Ook organisaties van journalisten, medici, juristen en internetklanten doen mee. De databewaring leidt immers ook tot een aantasting van het beroepsgeheim van artsen, advocaten, geestelijken en journalisten. De organisaties vegen het argument dat “het moet van Europa” van tafel. Ze vinden dat de Belgische regering het initiatief moet nemen “om deze Europese richtlijn zelf ongedaan te maken of minstens grondig bij te sturen”. Maar de regering heeft daar geen oor naar. Ze diende een wetsontwerp in en wil dat ook België tegen midden 2013 een dataretentiewet heeft. In april 2011 publiceerde de Europese Commissie een rapport met een evaluatie van de richtlijn. Hoewel ten minste vijf grondwettelijke hoven zich tegen de richtlijn uitgesproken hebben, handhaafde de Commissie de richtlijn. Choquerend is dat Zweden, dat de richtlijn niet heeft omgezet in een eigen nationale wet, voorwerp was van financiële sancties door de Europese Unie en voor het Europees Hof van Justitie werd gedaagd.36 De lobby’s blijven zonder ophouden achter de schermen ageren. Een documen dat gepubliceerd werd door het Oostenrijkse hackerscollectief Quintessenz, onthult dat de Commissie in het geheim bevestigd heeft dat de richtlijn illegaal is.37 Nochtans blijft de Commissie officieel van de EU-lidstaten eisen dat ze de richtlijn in nationale wetgeving omzetten. 34 “Dutch Senate disappointed with Data Retention evaluation”, EDRi-gram, nr. 9.14, 13 juli 2011. 35 BBC News, 4 april 2012. 36 “Sweden argues that transposing data retention directive is unnecessary”, EDRi-gram, n° 9.17, 7 september 2011. 37 “Commission confirms illegality of Data Retention Directive”, EDRi-gram, n° 10.1, 18 januari 2012.
| Dossier: Democratie onder toezicht |
Henri Houben
Paul Krugman: de reïncarnatie van Keynes In de reeks oplossingen voor de crisis kwam Paul Krugman, professor-emeritus van de universiteit van Princeton1 en winnaar van de onechte Nobelprijs voor de Economie in 20082, met zijn kleine handleiding End This Depression Now!3 Het is een populariserend werk, zou je kunnen zeggen, maar dat is de intelligente manier waarop de schrijver zijn ideeën ingang doet vinden. Het is een boek dat voor iedereen toegankelijk is (of toch bijna). Alleen al door dit aspect is het de moeite waard. Welke ideeën verdedigt hij in het boek? Die van Keynes, uiteraard! Van a tot z. Er is immers reden om ontgoocheld te zijn over de gevoerde beleid, zowel door Obama in de Verenigde Staten, als in Europa. Zei Elio Di Rupo niet dat Krugman zijn mentor was? Dat beleid is hetzij te zwak en onvoldoende om een echte opleving van de economie aan te moedigen, hetzij het tegenovergestelde van wat nodig is. Het was goed begonnen, maar al heel vlug namen de oude conservatieve demonen opnieuw de overhand. Krugman plaatst het scharnierpunt van de negatieve veranderingen eind 2009, wanneer Griekenland toegeeft dat zijn rekeningen vals zijn en dat het een nog veel grotere schuld en deficit heeft. Op dat moment komt er een beweging op gang om in te spelen op de angst bij elke lidstaat om dezelfde weg op te gaan als Griekenland. Vandaar het aandringen op bezuinigingsplannen die uiteindelijk de heropleving doden. Maar dat is volgens Krugman een ernstige diagnostische fout. In geen geval, zelfs niet in Griekenland, is de openbare schuld verantwoordelijk voor de crisis. En bovendien berooft men zich op die van manier van de middelen om de crisis op te lossen. Krugman noemt dit de Grote Leugen en – omdat hij de Europese leiders een beetje minder goed kent en hen iets meer krediet geeft – de Grote Europese Illusie. In feite zou men dus het tegenovergestelde moeten doen van het beleid dat momenteel gevolgd wordt. 1 Prestigieuze en oude private universiteit tussen New York en Philadelphia. 2 De Nobelprijs voor economie is niet bedacht door Alfred Nobel. Hij werd ingevoerd door de Bank van Zweden in 1968 voor zijn 300ste verjaring. De prijzen worden dus niet uitgereikt door het Nobelcomité, maar door vertegenwoordigers van de Bank. 3 Paul Krugman, End This Depression Now! W. W. Norton & Company, 2012
| Debat |
paul krugman: de reïncarnatie van keynes
99
Het verwarrende van Krugman is dat hij het probleem beschouwt als zeer gemakkelijk op te lossen. Hij schrijft: “Wat men moet onthouden (…), is dat het probleem niet schuilt in de economische motor, die krachtiger is dan ooit. Het gaat hier eerder om een technisch organisatie- en coördinatieprobleem – een ‘gigantische chaos’, zoals Keynes zegt. Als we dit technische probleem oplossen, dan zal de economie opnieuw een bloeiende gezondheid kennen” (p. 38). Hij voegt eraan toe: “Het is ook niet zo dat de ramp zo geheimzinnig is. Tijdens de Grote Depressie hadden de leiders nog een excuus: niemand begreep echt wat er aan de hand was en hoe de depressie opgelost kon worden. De leiders van nu hebben dit excuus niet. We beschikken zowel over de kennis als over de middelen om een einde te stellen aan dit lijden” (p. 32). De directe oplossing ligt volgens hem in het monetaire beleid, namelijk de verlaging van de leidende rentevoeten (die vastgelegd zijn door de centrale bank). Als deze lager worden, dan stimuleren zij de vermindering van de hele rentestructuur (met name op lange termijn). Dat vergemakkelijkt het krediet en dus ook de (privé-)investeringen en de heropleving van de economie. Dat is wat de centrale banken traditioneel doen, behalve de ECB die eerder de inflatie als doelstelling heeft (en niet het herstel). We zijn echter aan het einde van deze weg gekomen. De leidende rentevoeten staan al op het laagste niveau: 0 % in de Verenigde Staten en in Japan, 0,75 % in Europa. Lager kan niet. Dat noemde Keynes de ‘valkuil van de liquide middelen’: ondanks de bereidheid van de centrale bank om kredietfaciliteiten te verlenen, maken de banken daar geen gebruik van omwille van de zwakke vraag. Er is dus iets anders nodig. En wat Krugman voorstelt is heel Keynesiaans: openbare investeringen lanceren en de openbare schulden en deficits laten aangroeien. Het is tamelijk onduidelijk wat deze investeringen kunnen zijn. Men heeft de indruk dat dit Krugman maar amper interesseert. Zoals bij Keynes kan men zelfs in het uiterste geval gaten laten maken door een deel van de bevolking en die dan laten opvullen door een ander deel. Nochtans stelt hij: “Hoe dan ook is er eveneens nood aan nieuwe projecten – niet noodzakelijk visionaire projecten zoals de hogesnelheidstrein; het kan ook gaan over meer gewone investeringen, zoals in de wegen, de verbetering van het spoorwegnet, van de waterleiding, enzovoort. De opgedrongen bezuiniging op lokaal niveau leidde tot een sterke daling van de uitgaven voor infrastructuur door het uitstellen of annuleren van projecten, het op de lange baan schuiven van onderhoudsopdrachten en andere soortgelijke bezuinigingen. Het moet dus mogelijk zijn om de uitgaven aanzienlijk te laten
| Debat |
100
marxistische studies • 102-2013
stijgen door wat de laatste jaren uitgesteld of geannuleerd werd opnieuw op de rails te zetten” (p. 256). Ziedaar de essentie van deze kwestie. Dit is duidelijk niet zijn kopje thee. Het boek van Krugman gaat eerder over het weerleggen van de argumenten van de voorstanders van de bezuiniging, de ‘bezuinigers’ (the Austerians), zoals hij ze noemt, tegen dit beleid. De replieken van de tegenstanders spitsen zich toe op twee punten. 1. De openbare schuld laten aangroeien is een belasting voor de komende generaties. Dit dreigt steeds duurder te worden met een sneeuwbaleffect tot gevolg: een steeds grotere schuldenlast door het afbetalen van de intresten op de schuld. Uiteindelijk kan dit de kapitaalmarkt doen verschrompelen, in het nadeel van de productieve (private) investeringen. 2. Er bestaat een reëel inflatierisico, met een ander sneeuwbaleffect door de indexering van de lonen. Krugman legt uit dat de apostelen van de harde lijn nog een derde hindernis naar voren schuiven: de noodzakelijke verhoging van de intresten. Maar behalve het verdedigen van de particuliere belangen van de kapitaalbezitters, begrijpt hij zelf niet wat de economie van een land hierbij te winnen zou hebben – behalve ten koste van de andere landen, door de kapitalen aan te trekken die vervolgens niet naar een ander land kunnen gaan. Krugman stelt dat dit geen uitweg uit de crisis zal zijn en dat integendeel zo’n soort oorlog nefaste gevolgen zal hebben op wereldniveau (en zich normaal gezien ook zal keren tegen het land dat ermee begonnen is). Daarentegen besteedt hij veel tijd aan de weerlegging van de twee andere argumenten. Om te beginnen aan dat over de inflatie. Hij legt uit wat inflatie betekent en hoe het creëren van geld een verhoging van de prijzen veroorzaakt. Want, zo onderstreept hij terecht, het volstaat niet dat de monetaire autoriteiten besluiten tot een versoepeling van de rentevoeten en de kredietfaciliteiten om de prijzen te doen stijgen, want makelaars anticiperen op zo’n aanpassing. Integendeel, het zijn juist vooral de banken die gebruikmaken van de kredietfaciliteiten om nog meer krediet te verlenen aan particulieren en ondernemingen. Hierdoor krijgen de makelaars meer geld en geven zij normaliter ook meer uit. Dit resulteert in een hogere vraag en dus een uitbreiding van de consumptie. Dat zet de handelaars aan om hun prijzen te verhogen. Bovendien bevinden wij ons nu niet in deze situatie. De vraag is verzwakt en de banken, die al toegetakeld zijn door de crisis met de rommelhypotheken en andere risicovolle kredieten, lenen slechts met mondjesmaat. Wanneer de centrale bank kredietfaciliteiten aanbiedt, dan laten de banken deze fondsen op
| Debat |
paul krugman: de reïncarnatie van keynes
101
hun rekeningen bij dezelfde centrale bank staan. Zij maken er geen gebruik van, zelfs als de winst op dit deposito zeer laag is. Hij toont dit fenomeen aan door deze grafiek (die ik weergeef vanuit mijn eigen gegevens):
Bron: FED.
We zien heel goed dat de banken wel geld krijgen, maar het op de rekeningen van de centrale bank laten staan. Vanaf 2007 klimmen die abrupt naar meer dan 800 miljard dollar, terwijl dit vroeger nul was. Momenteel bedragen zij meer dan het dubbele. Krugman besluit hieruit, en niet zonder reden, dat de inflatie op korte termijn geen gevaar is. Integendeel, bevestigt hij, we zouden profiteren van de voordelen van een hogere inflatie – waarschijnlijk geen 10 %, maar 4 %, het dubbele van de huidige inflatie en het officiële streefcijfer van de centrale bankiers. Waarom? Omdat dit een meer flexibel en efficiënt monetair beleid zou toelaten. Als je weet dat de reële rentevoeten (die van belang zijn voor de investeerders en de banken) berekend worden door de inflatie af te trekken van de nominale rentevoeten (die gewoonlijk toegepast worden), dan betekent een zwakke inflatie dat de reële en de nominale rentevoeten erg op elkaar lijken. Bij een sterke inflatie verschillen deze rentevoeten en maken het mogelijk om te spelen met monetaire illusies. Dan kun je de reële rentevoeten gemakkelijker negatief laten worden, bijvoorbeeld met een nominale rentevoet van 3 % en een inflatie van 4 %.
| Debat |
102
marxistische studies • 102-2013
Zijn argumentatie is tamelijk overtuigend, waar hij aantoont dat het inflatiegevaar momenteel heel klein is. Ik vind het echter erg betwistbaar om de inflatie licht te verhogen om zo te profiteren van wat hij niet als dusdanig noemt, maar wat heel duidelijk is in zijn redenering, namelijk de monetaire illusie. Eerst en vooral is dit geen klassenstandpunt, want zowel bij de crediteurs als bij de debiteurs zijn er kapitalisten (de werknemers zijn in de meerderheid bij de debiteurs; als zij toch crediteurs zijn dan is dat gewoonlijk voor een laag bedrag). Zoals Keynes heeft Paul Krugman niet de pretentie om de arbeidersklasse te vertegenwoordigen; hij is een liberal (in de Amerikaanse zin van het woord) uit de middenklasse. Bovendien, omdat de crediteurs juist meestal bankiers en andere financiële maatschappijen zijn, riskeert de monetaire illusie – spelen met deze illusie is bovendien erg betwistbaar op economisch en moreel vlak – weinig effect te hebben: zij hebben specialisten om die te berekenen en af te remmen; dan zouden ze de monetaire illusie bijna uit eigen vrij wil moeten aanvaarden. Op het niveau van de staatsschuld erkent Krugman dat er een paradox bestaat door de schuldenlast verantwoordelijk te stellen voor de schuld. Maar, zo preciseert hij, het is niet hetzelfde, want de mensen met schulden bevinden zich in de privésector (gezinnen en ondernemingen) en moeten op een zeker moment hun schulden afbetalen. Dat geldt niet voor de staat. Die moet enkel de lasten kunnen betalen. Wat de hoogte van de schuld betreft, volstaat het dat die minder snel groeit dan het bbp. Met een bezuinigingsbeleid zou echter het tegenovergestelde gebeuren: de beperking op de economische groei zal waarschijnlijk groter zijn dan die van de schuld. In het voorbijgaan hekelt Krugman het filosofische standpunt dat gebruikt wordt om de bezuinigingsplannen te rechtvaardigen, namelijk het herstel van het vertrouwen. In absolute zin is dat mogelijk, stelt hij. Maar nu met de crisis heeft dit niet veel waarde en zin, want de bezuiniging heeft een onmiddellijk effect op de vraag en beperkt dus nog meer de herstelmogelijkheden. Tot slot zet hij uiteen dat de hoogte van de staatsschuld geen probleem is in een periode van recessie. Het is juist beter dat die omhoog gaat om de investeringen en de openbare uitgaven te verzekeren. Om de privésector de tijd te geven om weer gezond te worden, de schulden af te bouwen en het weer over te nemen. En wanneer de zaken weer goed gaan, dan kan men denken aan het afbouwen van de schuld. Krugman neemt het Amerikaanse voorbeeld van na de crisis van de jaren 1930 om dit fenomeen uit te leggen. In de jaren 1930 steeg de verhouding tussen de staatsschuld en het bbp door de daling van het bbp en de stijging van
| Debat |
paul krugman: de reïncarnatie van keynes
103
de overheidsuitgaven. Maar in de jaren 1940 was het nog veel erger. En in de oorlogsjaren, zo stelt Krugman, zei niemand dat er niet genoeg kapitaal was om de militaire inspanningen te financieren. Daarna zette de overheid haar activiteiten voort in een lager ritme. De staatsschuld verminderde niet, maar stagneerde eerder. Maar het bbp steeg, dankzij de groei die werd verwezenlijkt door de private ondernemingen, waardoor de verhouding tussen de staatsschuld en het bbp daalde. Men moet zich dus geen zorgen maken. Op de onderstaande grafiek wordt zijn uiteenzetting weergegeven.
Bron: FED. Evolutie van de overheidsschuld ten opzichte van het bbp in de Verenigde Staten 1920-2012 (in %)
Statistisch gezien houdt dit steek. Maar voor een fundamentele verklaring blijven we op onze honger. Krugman legt ons heel terecht uit dat niet de overheidsmaatregelen de crisis van de jaren ’30 beëindigden, maar de oorlog. Moeten we dus wachten op een algemeen mondiaal conflict om een uitweg uit de actuele crisis te vinden, aangezien we niet zeker zijn dat de voorgestelde maatregelen dit zullen bereiken? In elk geval lezen we geen reële diagnose van de huidige recessie. Zoals Keynes in zijn tijd zegt hij: ziedaar welk beleid we momenteel moeten voeren, in de hoop dat de kapitalisten op een gegeven moment opnieuw zullen gaan investeren en dat de economische machine opnieuw opstart. Bovendien besluit hij in het deel over zijn oplossingen: “Het is belangrijk om te proberen en te blijven proberen als het eerste salvo niet volstaat” (p. 260). En
| Debat |
104
marxistische studies • 102-2013
hij voegt eraan toe: “Het risico om te weinig te doen is veel groter dan om te veel te doen” (p. 256). Indien het herstel plaatsvindt terwijl de staat nog steeds bezig is met de grote werken, is dat niet erg. Het volstaat om dan af te remmen. De kritiek van de marxisten op Keynes geldt volledig voor Krugman. Bij gebrek aan een rationele uitleg voor de crisis – niet over de mechanismen die blokkeren, maar over de mechanismen die aan de oorzaak liggen – kan men die niet oplossen. Krugman zegt ons dat het een beetje is zoals in de keuken: je proeft en daarna zie je wat je er nog aan moet toevoegen. En wanneer er te weinig zout, peper of kruiden in het gerecht zitten, dan moet je gewoon de pot bij de hand hebben. Dat is gemakkelijk. Het probleem is dat het fundamentele probleem niet opgelost wordt. Enerzijds lok je een verhoging van de staatsschuld uit zonder dat je zeker weet dat die op een dag wel degelijk opnieuw zal dalen, als je maar voortgaat met de schuld te voeden, zonder dat de privésector het overneemt (zoals Krugman en Keynes argumenteren). Anderzijds blijven we met het probleem zitten, als we de knoop niet doorhakken. We kunnen kortstondige successen boeken en de motor opnieuw even laten aanslaan, maar hij zal tamelijk vlug weer stilvallen. Dat is gebeurd met de maatregelen van de regering-Roosevelt in de jaren 1930.
| Debat |
Abonnementen België: € 24 - met domiciliëring € 22 Steunabonnement: € 60 Buitenland: € 40 of $ 60 Stort de nodige som op rekening BE52 0011 6603 7909 BIC: GEBABEBB IMAST vzw, Kazernestraat 68, 1000 Brussel. Naam:
_ ____________________________________________________________________________________________________________________________
Adres:
_ ____________________________________________________________________________________________________________________________
Postcode:
__________________________________________________
Gemeente:
______________________________________________________
Land:
_______________________________________________________________________________________________________________________________
Tel.:
Fax:
__________________________________________________________
Geboortedatum:
________________________________________
________________________________________________________________
Beroep:
__________________________________________________________
E-mail:
_ ___________________________________________________________________________________________________________________________
■ Wil nummer van Marxistische Studies ontvangen en betaalt € 7,50 (+ verzendingskosten zie www.marx.be) ■ Neemt een abonnement vanaf nr.: 4 nummers ■ € 24 ■ € 40 (Buitenland) ■ € 60 (Steunabonnement) ■ met domiciliëring (zie hieronder) ______________________________
_________________
Betaling Ik betaal de som van: ■ Contant ■ Storting of overschrijving BE52 0011 6603 7909 BIC: GEBABEBB ■ Kredietkaart ■ VISA ■ MasterCard ___________________________________________________
Kaart nr.
Vervaldatum
– /
– /
–
Handtekening:
Domiciliëring voor Marxistische Studies (alleen voor België) Ik, ondergetekende, geef hierbij aan IMAST vzw de toelating om, tot uitdrukkelijke herroeping, mijn abonnementsgeld te innen voor het debet van mijn rekeningnummer
______________________________________________________________________________________________________
– Abonnement normaal Steunabonnement Datum Voor de administratie
–
–
■ 22,00 € voor 4 nummers ■ 60,00 € voor 4 nummers
_ ___________________________________________________
■ 5,50 € per nummer ■ 15,00 € per nummer
Handtekening:
_______________________________________________
2013/102
Domiciliëringsnummer: _________-_____________________-________ Indentificatienummer van de schuldeiser IMAST vzw: 00.000 818 758
Terugsturen naar Abonnementen Marxistische Studies Kazernestraat 68, BE-1000 Brussel, België. Tel.: 32 (0)2 504 01 44 Fax: 32(0)2 513 98 31 E-mail:
[email protected] Wij gebruiken uw gegevens enkel om u te informeren over onze publicaties. Wenst u niet in ons bestand opgenomen te worden, meld het ons.
BELGIË
De-industrialisering, wat doe je ertegen? Henri Houben
Het stuur van de samenleving Tom De Meester
Een ‘andere bank’, in het licht van de geschiedenis Charles Laisne
De beste vijf slechte argumenten tegen de vermogensbelasting Marco Van Hees DOSSIER: DEMOCRATIE ONDER TOEZICHT
Democratie onder toezicht Herwig Lerouge
Asiel, grenscontroles en legale migratie in de Europese Unie Marie-Pierre de Buisseret
Gemeentelijke administratieve sancties, democratie en openbare ruimte Aurélie Decoene
Revolutie en censuur op het internet Raf Jespers DEBAT
Paul Krugman: de reïncarnatie van Keynes Henri Houben
www.marx.be
7,50 €
ISSN : 1372-0392