STATISTISCHE STUDIES
April 2005
Inhoudstafel
I.
DE LOOPBAAN VAN WERKNEMERS
a.
De beginleeftijd van de loopbaan
b.
Het loopbaantype (voltijdse of deeltijdse tewerkstelling)
c.
De activiteitsgraad
d.
Einde loopbaanproblematiek 1. 2. 3. 4.
II.
De feitelijke pensioenleeftijd Het loopbaanprofiel vanaf 50 jaar Het statuut op het einde van de loopbaan Gepensioneerden die nog actief zijn in het laatste loopbaanjaar
DE TOEKENNING EN BETALING VAN PENSIOENEN AAN WERKNEMERS EN ZELFSTANDIGEN
a.
Het pensioneringsgedrag van zelfstandigen
b.
Het pensioeninkomen per loopbaanjaar 1. 2.
Werknemers Zelfstandigen
c.
De toekenning van het gewaarborgd minimumpensioen
d.
De vergelijking tussen de gewaarborgde minima en de gemiddelde en maximale pensioenen
III.
EVOLUTIE VAN DE PENSIOENUITGAVEN EN HET MEERJARENPLAN (2005 – 2009)
a.
Evolutie en vooruitzichten van het aantal gerechtigden
b.
Evolutie en vooruitzichten van de gemiddelde pensioenuitkeringen
c.
Evolutie en vooruitzichten van de totale pensioenuitgaven
d.
De solidariteitsinhoudingen
I
De loopbaan van werknemers
Inleiding
In de individuele pensioenrekening (bijgehouden door Cimire) worden de aangiften van arbeidsprestaties en periodes van gelijkstelling die recht geven op een werknemerspensioen, samengebracht en gekoppeld aan identiteitsgegevens. De gebruikte identiteitsgegevens worden betrokken uit het Rijksregister of uit het BIS-register, bijgehouden door de Kruispuntbank. De loopbaangegevens (arbeidsdagen, gelijkgestelde dagen en lonen) worden medegedeeld door de instellingen belast met de inning van de bijdragen (RSZ, RSZPPO, HVKZ en RIZIV mijnwerkers). Voor de arbeiders worden de dagen jaarlijkse vakantie opgegeven door de werkgever en als gelijkgestelde dagen ingeschreven. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan één van de bovengenoemde stelsels van de sociale zekerheid worden de gegevens voor gelijkgestelde dagen ontvangen van volgende instellingen: RIZIV, RVA, Pool zeelieden, FAO en FBZ. Wanneer er geen pensioenbijdragen aan de RSZ moeten betaald worden (bijv. studentenarbeid tijdens de vakantieperiodes), worden de prestaties ook niet op de individuele pensioenrekening ingeschreven.
a.
De beginleeftijd van de loopbaan werknemer
Bron van de gegevens Deze studie is gebaseerd op een steekproef (10%) van de individuele pensioenrekening (cimire), die voor de beschouwde leeftijdsgroepen 164.001 personen bevat. Voor elk van deze personen zijn de loopbaangegevens beschikbaar tot 31 december 1999. We merken tevens op dat deze steekproef niet exact de populatie weergeeft die de pensioenleeftijd zal bereiken, vermits er geen rekening kan gehouden worden met het overlijden.
Methodologie Voor elk persoon van 50 tot 60 jaar oud op 1 januari 2005, hebben we het jaar in aanmerking genomen waarin de eerste inschrijving op de individuele rekening voorkomt, wat ook de aard van deze inschrijving is (militaire dienst, bediende, arbeider, werkloos, …). Merken we eveneens op dat deze eerste inschrijving niet noodzakelijk een jaar zal zijn dat in aanmerking zal genomen worden voor de berekening van het pensioen ( overschrijding van de eenheid van loopbaan, niet gelijkgestelde militaire dienst…). De volgende tabellen hernemen, per geboortejaar, het aantal personen dat, in het kader van de steekproef, een eerste inschrijving op de individuele rekening heeft voor een gegeven leeftijd.
Resultaten
Mannen Percentage mannen per geboortejaar De tabel hierna geeft dezelfde resultaten weer in termen van percentage per geboortejaar Leeftijd bij het begin van de loopbaan Geboortejaar
Leeftijd op 1.1.2005
13/14 j
15/16 j
17/18 j
19/20 j
21/22 j
23 j of meer
1944 1945 1946 1947
60 jaar 59 jaar 58 jaar 57 jaar
8,38% 9,02% 9,50% 9,98%
18,24% 18,69% 19,22% 18,76%
22,70% 23,51% 23,20% 21,68%
16,14% 15,17% 16,11% 14,31%
9,99% 9,02% 8,40% 12,28%
24,55% 24,58% 23,58% 23,00%
1948 1949 1950 1951
56 jaar 55 jaar 54 jaar 53 jaar
9,45% 9,84% 9,26% 6,92%
18,80% 17,16% 16,72% 15,56%
21,57% 21,52% 22,48% 27,34%
14,34% 17,70% 18,98% 18,47%
13,45% 11,97% 11,22% 11,72%
22,40% 21,80% 21,34% 20,00%
1952 1953 1954
52 jaar 51 jaar 50 jaar
5,97% 4,84% 4,71%
16,32% 20,42% 21,91%
29,46% 27,19% 24,21%
16,23% 17,72% 19,00%
13,61% 12,04% 11,66%
18,41% 17,78% 18,51%
Gemiddelde leeftijd bij de eerste inschrijving Als men belang stelt in de gemiddelde leeftijd bij de eerste inschrijving op de individuele rekening, voor de leeftijden 14 tot 22 jaar, bekomt men de volgende resultaten : Geboortejaar
Leeftijd op 1.1.2005
Gemiddelde leeftijd bij de eerste inschrijving
1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954
60 jaar 59 jaar 58 jaar 57 jaar 56 jaar 55 jaar 54 jaar 53 jaar 52 jaar 51 jaar 50 jaar
17,60 17,46 17,42 17,57 17,66 17,67 17,73 17,87 17,92 17,84 17,81
Men bemerkt een vrij goede correlatie (0,86841) en een gemiddelde toename van 0,043 jaar per geboortejaar.
Vrouwen Percentage vrouwen per geboortejaar De tabel hierna geeft dezelfde resultaten weer in termen van percentage per geboortejaar
Leeftijd bij het begin van de loopbaan Geboortejaar
Leeftijd op 1.1.2005
13/14 j
15/16 j
17/18 j
19/20 j
21/22 j
23 j of meer
1944 1945 1946 1947
60 jaar 59 jaar 58 jaar 57 jaar
10,41% 10,31% 9,58% 10,23%
22,35% 22,67% 21,60% 20,46%
22,44% 22,63% 23,48% 22,37%
13,97% 14,54% 14,50% 14,36%
10,11% 8,84% 9,69% 14,32%
20,73% 21,01% 21,14% 18,26%
1948 1949 1950 1951
56 jaar 55 jaar 54 jaar 53 jaar
8,91% 9,07% 8,00% 6,58%
20,71% 19,25% 17,63% 16,26%
22,13% 19,86% 21,61% 26,90%
13,92% 20,82% 22,77% 21,82%
16,75% 13,67% 13,56% 13,04%
17,58% 17,34% 16,42% 15,41%
1952 1953 1954
52 jaar 51 jaar 50 jaar
6,20% 3,98% 4,64%
16,12% 19,11% 20,00%
28,12% 26,69% 25,42%
19,60% 20,95% 21,32%
14,89% 14,63% 13,35%
15,07% 14,63% 15,26%
Gemiddelde leeftijd bij de eerste inschrijving Als men belang stelt in de gemiddelde leeftijd bij de eerste inschrijving op de individuele rekening, voor de leeftijden 14 tot 22 jaar, bekomt men de volgende resultaten : Geboortejaar
Leeftijd op 1.1.2005
Gemiddelde leeftijd bij de eerste inschrijving
1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954
60 jaar 59 jaar 58 jaar 57 jaar 56 jaar 55 jaar 54 jaar 53 jaar 52 jaar 51 jaar 50 jaar
17,33 17,29 17,39 17,63 17,75 17,82 17,95 17,99 18,05 18,09 17,99
Men bemerkt een goede correlatie (0,94649) en een gemiddelde toename van 0,085 jaar, per geboortejaar.
b.
Het loopbaantype (voltijdse of deeltijdse tewerkstelling)
Inleiding - methodologie Om het fenomeen van de deeltijdse arbeid zo volledig mogelijk te behandelen, hebben we zowel de gegevens afkomstig van het N.I.S. als de volgende eigen resultaten uit de analyse van de individuele pensioenrekening bekeken: ♦ De loopbaangegevens geïnterpreteerd in de zin van de pensioenwetgeving; ♦ De loopbaangegevens voor de drie meest voorkomende loopbaancodes (code 000 - arbeider, code 150 bediende, code 178 –deeltijdse tewerkstelling) voor het geheel van de loopbaan van personen die thans tussen 50 en 60 jaar zijn ; ♦ De loopbaangegevens voor de drie meest voorkomende loopbaancodes (code 000 - arbeider, code 150 bediende, code 178 – deeltijdse tewerkstelling) voor de leeftijden van 50 en 55 jaar.
Bron van de gegevens - N.I.S. : Enquête over de werkkrachten - 2001 - Loopbaangegevens van 10% van de werknemers ingeschreven op de individuele pensioenrekening afgesloten op 21.12.1999.
Statistische studies __________________________________________________________________________________________
1. Gegevens van het N.I.S.
Het N.I.S. geeft voor de actieve personen een verhouding voltijdse / deeltijdse tewerkstelling van :
Betrekking als werknemer: voltijdse / deeltijdse tewerkstelling per leeftijdsgroep(%) Mannen Leeftijdsgroep
Voltijds
Vrouwen Deeltijds
Voltijds
Deeltijds
Iedereen
95%
5%
62%
38%
60 tot 64 jaar 55 tot 59 jaar 50 tot 54 jaar 45 tot 49 jaar 40 tot 44 jaar 35 tot 39 jaar 30 tot 34 jaar 25 tot 29 jaar 20 tot 24 jaar 15 tot 19 jaar
88% 93% 94% 97% 96% 96% 96% 96% 92% 75%
12% 7% 6% 3% 4% 4% 4% 4% 8% 25%
52% 54% 55% 57% 56% 55% 63% 75% 77% 53%
48% 46% 45% 43% 44% 45% 37% 25% 23% 47%
Dit illustreert het goed gekende totaalbeeld van een hoofdzakelijk vrouwelijk fenomeen van deeltijdse tewerkstelling en een toename van de deeltijdse tewerkstelling na 50 jaar bij de mannen en tussen 25 en 39 jaar bij de vrouwen. Deze zelfde enquête geeft de volgende redenen voor deeltijdse tewerkstelling: ♦
Mannen: ◊ ◊ ◊ ◊ ◊ ◊
♦
Vinden geen voltijdse tewerkstelling - 31%; Overige motieven van persoonlijke aard - 16%; Andere reden… - 16%; Wensen geen voltijdse tewerkstelling - 9%; Combineren opleiding en deeltijdse tewerkstelling - 9%; Overige (andere deeltijds betrekking, gezondheid, kinderen, gepensioneerd) - 19%.
Vrouwen: ◊ ◊ ◊ ◊ ◊ ◊
Om zich met de opvang van de kinderen bezig te houden - 30%; Overige motieven van persoonlijke aard - 26%; Vinden geen voltijdse tewerkstelling - 20%; Andere reden… - 10%; Wensen geen voltijdse tewerkstelling - 10%; Overige (gezondheid, opleiding, andere deeltijds betrekking) - 4%.
Dit illustreert de uiteenlopende redenen in functie van de geslachten en het feit dat het belangrijk is voor de geest te houden dat de deeltijdse tewerkstelling niet steeds vrijwillig is (althans voor 31% van de mannen en 20 % van de vrouwen).
8
________________________________________________________________________________________
2. Loopbaangegevens uit de individuele pensioenrekening
Deze gegevens hebben betrekking op het geheel van de loopbaan met inbegrip van de personen die geheel of gedeeltelijk, een werkloosheids-, een invaliditeit - of andere uitkering zouden genoten hebben die recht geeft op gelijkstelling (= gelijkschakeling met activiteit). De gegevens werden verdeeld in functie van het aantal dagen geregistreerd op de individuele rekening voor de verschillende personen en de verschillende loopbaanjaren. De gegevens worden gehergroepeerd in klassen van aantal dagen. Een loopbaanjaar geldt als voltijds wanneer de werknemer een tewerkstelling van meer dan 280 werkdagen bewijst. Een 4/5-tewerkstelling wordt beschouwd vanaf deze grens tot 241 dagen. Een 3/4-tewerkstelling wordt beschouwd vanaf deze grens tot 194 dagen. Een 1/2-tewerkstelling wordt beschouwd vanaf deze grens tot 129 dagen. Een 1/3-tewerkstelling wordt beschouwd vanaf deze grens tot 104 dagen. Een laatste klasse omvat de jaren van minder dan 104 dagen. Het is van belang op te merken dat deze gegevens betrekking hebben op klassen van ongelijke lengte en dat de definitie van deeltijdse arbeid niet juist overeenstemt met die van het N.I.S. Men dient eveneens voor ogen te houden dat de loopbaan van de personen die 60 jaar zijn op 1.1.2000 in principe langer is dan die van de personen die 50 jaar zijn op dezelfde datum.
2. a. Loopbaangegevens geïnterpreteerd in de zin van de pensioenwetgeving Vrouwen
Aandeel van deeltijdse tewerkstelling in het geheel van de loopbanen zoals beschouwd voor de pensioenberekening Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
45 jaar 46 jaar
71,7% 72,0%
5,6% 5,4%
4,7% 4,6%
5,6% 5,5%
2,2% 2,3%
10,3% 10,2%
47 jaar
72,6%
5,2%
4,4%
5,5%
2,4%
10,0%
48 jaar
72,4%
4,9%
4,3%
5,5%
2,3%
10,5%
49 jaar
72,9%
4,8%
4,5%
5,5%
2,2%
10,1%
50 jaar 51 jaar
72,7% 72,0%
4,7% 5,0%
4,2% 4,4%
5,4% 5,4%
2,4% 2,3%
10,6% 10,8%
52 jaar
71,9%
4,9%
4,4%
5,6%
2,3%
11,0%
53 jaar
71,9%
5,1%
4,5%
5,4%
2,3%
10,9%
54 jaar
71,5%
5,4%
4,4%
5,6%
2,3%
10,7%
55 jaar
70,3%
5,6%
4,7%
6,1%
2,3%
10,9%
Deze gegevens tonen een vrij grote constante aan over het geheel van de loopbaan.
Mannen Aandeel van deeltijdse arbeid in het geheel van de loopbanen zoals beschouwd voor de pensioenberekening Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
45 jaar 46 jaar
81,2%
3,5%
2,4%
3,1%
1,6%
8,2%
81,2%
3,5%
2,5%
3,3%
1,5%
8,1%
47 jaar
81,9%
3,4%
2,4%
3,2%
1,4%
7,7%
48 jaar
82,1%
3,2%
2,4%
3,2%
1,5%
7,6%
49 jaar 50 jaar
82,4% 82,5%
3,1% 3,2%
2,5% 2,4%
3,2% 3,2%
1,5% 1,4%
7,3% 7,3%
51 jaar
83,0%
3,2%
2,4%
3,1%
1,4%
6,9%
52 jaar
82,5%
3,4%
2,4%
3,2%
1,4%
7,1%
53 jaar
82,8%
3,4%
2,6%
3,0%
1,4%
6,9%
54 jaar
82,8%
3,6%
2,6%
3,0%
1,3%
6,6%
55 jaar
83,6%
3,4%
2,5%
2,9%
1,2%
6,5%
De vaststelling voor de mannen gaat naar een vermindering van de voltijdse tewerkstelling ten gunste van de 4/5de tewerkstelling en van de zeer onvolledige jaren.
2.b. Loopbaangegevens die betrekking hebben op de werkelijke arbeidsdagen De hier onderzochte jaren betreffen enkel de loopbaangedeelten die betrekking hebben op de werkelijke arbeid, met uitsluiting van de gegevens van gelijkstelling of bijzondere werkstatuten.
Personen tussen 50 en 60 jaar De eerste resultaten hebben betrekking op de gegevens afkomstig van de individuele rekening voor personen die tussen 50 en 60 jaar waren op 1.1.2000.
Vrouwen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling in het geheel van de loopbanen per leeftijd – werkelijke arbeid Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
50 jaar 51 jaar
65,6%
6,0%
5,8%
8,2%
2,7%
11,9%
65,4%
5,7%
6,1%
8,3%
2,7%
11,8%
52 jaar
66,1%
5,6%
5,7%
8,0%
2,8%
11,7%
53 jaar
66,7%
5,2%
5,5%
7,7%
2,7%
12,1%
54 jaar 55 jaar
66,8% 66,9%
5,3% 5,2%
5,5% 5,2%
8,0% 7,8%
2,7% 2,8%
11,8% 12,1%
56 jaar
66,0%
5,6%
5,6%
7,7%
2,7%
12,5%
57 jaar
66,8%
5,5%
5,3%
7,5%
2,6%
12,2%
58 jaar
66,3%
5,7%
5,6%
7,5%
2,6%
12,4%
59 jaar
65,9%
5,8%
5,4%
7,8%
2,7%
12,4%
60 jaar
65,0%
6,2%
5,7%
8,0%
2,5%
12,6%
Uit deze resultaten blijkt dat wanneer men enkel de werkelijke arbeidsdagen neemt (in tegenstelling tot punt 2a waar men ook rekening houdt met gelijkgestelde dagen), men tot een lager percentage (voltijdse) tewerkstelling komt.
Mannen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling in het geheel van de loopbanen per leeftijd – werkelijke arbeid Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
50 jaar
79,1%
4,0%
3,1%
3,6%
1,7%
8,4%
51 jaar
79,1%
3,9%
3,2%
3,7%
1,7%
8,3%
52 jaar
79,9%
3,7%
3,1%
3,8%
1,6%
7,9%
53 jaar
80,3%
3,7%
3,0%
3,7%
1,7%
7,7%
54 jaar
80,3%
3,6%
3,1%
3,7%
1,7%
7,6%
55 jaar 56 jaar
80,2% 80,7%
3,8% 3,7%
3,0% 3,0%
3,7% 3,7%
1,6% 1,5%
7,7% 7,3%
57 jaar
80,0%
3,9%
3,1%
3,8%
1,6%
7,6%
58 jaar
80,2%
4,0%
3,2%
3,7%
1,6%
7,4%
59 jaar
80,2%
4,1%
3,2%
3,7%
1,6%
7,3%
60 jaar
81,0%
3,9%
3,0%
3,4%
1,4%
7,3%
Ook hier kan men uit afleiden dat de loopbaanjaren aangevuld worden als men alle elementen van de individuele rekening (voor de pensioenberekening) in aanmerking neemt in plaats van de effectieve arbeid. Deze gegevens bevatten echter een systematische fout omdat de jaren gedurende de welke de loopbaan zich kan ontwikkelen talrijker zijn voor de oudste personen. Men dient dus het aantal waargenomen jaren te verminderen en de loopbaan te beperken tot de leeftijd van 50 jaar als men de periodes van gelijke potentiële loopbaan wil vergelijken.
Personen tussen 50 en 60 jaar: afsluiting loopbaan tot de leeftijd vóór 51 jaar Ook hier hebben de gegevens slechts betrekking op het loopbaangedeelte meegerekend voor de effectieve arbeid. De gegevens worden echter systematisch afgesloten vóór de leeftijd van 51 jaar zodat de resultaten van de ene groep naar de andere meer vergelijkbaar zijn.
Vrouwen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling in het geheel van de loopbanen per leeftijd – werkelijke arbeid vóór de leeftijd van 51 jaar Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
50 jaar
65,6%
6,0%
5,8%
8,2%
2,7%
11,9%
51 jaar
65,8%
5,6%
6,0%
8,1%
2,7%
11,7%
52 jaar
67,0%
5,5%
5,5%
7,6%
2,8%
11,6%
53 jaar
67,9%
5,1%
5,3%
7,1%
2,7%
11,9%
54 jaar
68,2%
5,2%
5,3%
7,2%
2,6%
11,5%
55 jaar 56 jaar
68,5% 67,4%
5,1% 5,5%
5,0% 5,4%
6,9% 6,8%
2,7% 2,7%
11,9% 12,2%
57 jaar
68,2%
5,5%
5,1%
6,7%
2,6%
11,9%
58 jaar
67,5%
5,8%
5,3%
6,6%
2,5%
12,2%
59 jaar
66,8%
6,0%
5,2%
6,9%
2,7%
12,4%
60 jaar
66,2%
6,5%
5,5%
7,1%
2,4%
12,2%
Mannen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling in het geheel van de loopbanen per leeftijd – werkelijke arbeid vóór de leeftijd van 51 jaar Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
50 jaar 51 jaar
79,1% 79,2%
4,0% 3,8%
3,1% 3,2%
3,6% 3,7%
1,7% 1,7%
8,4% 8,3%
52 jaar
80,1%
3,6%
3,0%
3,7%
1,6%
8,0%
53 jaar
80,6%
3,5%
2,9%
3,7%
1,7%
7,7%
54 jaar
80,8%
3,4%
3,0%
3,6%
1,7%
7,6%
55 jaar 56 jaar
80,5% 80,9%
3,6% 3,6%
2,9% 2,9%
3,6% 3,6%
1,6% 1,6%
7,7% 7,3%
57 jaar
80,0%
3,9%
3,1%
3,7%
1,7%
7,6%
58 jaar
80,1%
4,1%
3,2%
3,6%
1,7%
7,4%
59 jaar
79,8%
4,3%
3,3%
3,7%
1,6%
7,3%
60 jaar
80,5%
4,1%
3,1%
3,5%
1,5%
7,3%
Zowel voor de mannen als voor de vrouwen, stelt men vast dat, over ’t geheel genomen, de evolutie van de deeltijdse loopbanen vóór 51 jaar zeer zwak is van groep tot groep. De deeltijdse arbeid speelt dus geen overwegende rol voor deze “jonge loopbanen”.
Personen tussen 50 en 60 jaar: werkelijke arbeid op de leeftijd van 50 jaar exact Als men de evolutie onderzoekt van de effectieve deeltijdse arbeid op een gegeven leeftijd in functie van de verschillende groepen, bekomt men de volgende resultaten:
Vrouwen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling op de leeftijd van 50 jaar exact – werkelijke arbeid Leeftijd op 1.1.2000
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
Voltijds
50 jaar 51 jaar
42,0%
10,4%
11,2%
17,0%
3,9%
15,4%
40,7%
10,1%
11,9%
18,2%
3,4%
15,7%
52 jaar
43,7%
8,5%
11,3%
18,7%
3,2%
14,6%
53 jaar
50,1%
8,0%
9,8%
15,0%
2,5%
14,6%
54 jaar
61,7%
5,4%
6,7%
14,1%
2,1%
10,0%
55 jaar 56 jaar
61,6% 60,4%
5,7% 5,8%
7,0% 8,1%
12,0% 12,4%
2,2% 2,4%
11,5% 10,9%
57 jaar
59,8%
6,3%
7,9%
11,9%
2,4%
11,7%
58 jaar
63,8%
5,2%
7,5%
11,7%
2,0%
9,7%
59 jaar
64,0%
5,5%
6,6%
12,0%
1,6%
10,4%
60 jaar
72,6%
3,9%
4,6%
6,8%
2,5%
9,5%
Dit toont aan dat de deeltijdse arbeid, in de opeenvolging van cohortes en dus van jaren, een aanzienlijke plaats verworven heeft in de activiteit van de vrouwen die thans 55 à 65 jaar zijn. Men mag echter ook niet uit het oog verliezen dat de vermindering van de deeltijdse arbeid gepaard gaat met een toename van jaren die een zeer klein aantal werkdagen omvatten. Indien men vergelijkt met de tabel onder punt 2a, stelt men vast dat door het in aanmerking nemen van de gelijkstelling de groep van minder dan 104 dagen veel verminderd wordt en dat de betrekkelijke constante evolutie van de gegevens onder punt 2a. erg in tegenstelling staat met de hier
geregistreerde evoluties. Dat betekent dat de gelijkstelling althans gedeeltelijk de toename van de deeltijdse arbeid bij de pensioenberekening compenseert.
Mannen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling op de leeftijd van 50 jaar exact – werkelijke arbeid Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
50 jaar 51 jaar
76,5%
6,3%
4,4%
4,0%
1,4%
7,4%
75,3%
7,0%
4,7%
4,4%
1,3%
7,2%
52 jaar
75,1%
7,8%
4,6%
4,4%
0,9%
7,2%
53 jaar
77,3%
7,3%
4,6%
3,9%
1,2%
5,7%
54 jaar
88,7%
2,5%
1,9%
1,8%
0,8%
4,4%
55 jaar 56 jaar
89,2% 88,3%
2,4% 2,4%
1,6% 2,3%
2,0% 2,3%
0,7% 0,6%
4,1% 4,2%
57 jaar
88,8%
2,2%
1,9%
2,4%
0,7%
4,0%
58 jaar
89,0%
2,6%
1,7%
2,1%
0,7%
3,9%
59 jaar
90,0%
2,4%
1,7%
2,0%
0,5%
3,4%
60 jaar
90,7%
2,0%
1,9%
1,8%
0,4%
3,2%
Personen tussen 50 en 60 jaar: werkelijke arbeid op de leeftijd van 55 jaar exact Vrouwen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling op de leeftijd van 55 jaar exact – werkelijke arbeid Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
55 jaar 56 jaar
37,1%
8,0%
8,8%
24,7%
3,5%
18,0%
41,3%
7,9%
8,5%
21,1%
3,4%
17,9%
57 jaar
37,0%
7,8%
9,2%
20,2%
2,7%
23,1%
58 jaar
50,7%
3,9%
8,6%
16,7%
3,0%
17,1%
59 jaar
67,0%
3,0%
5,8%
11,5%
2,3%
10,4%
60 jaar
64,2%
4,0%
5,4%
12,4%
2,0%
12,1%
Mannen Aandeel van deeltijdse tewerkstelling op de leeftijd van 55 jaar exact – werkelijke arbeid Leeftijd op 1.1.2000
Voltijds
4/5
3/4
1/2
1/3
Minder dan 104 dagen
55 jaar 56 jaar
68,6% 69,7%
6,9% 7,4%
5,0% 5,2%
6,4% 6,0%
1,6% 1,7%
11,4% 10,1%
57 jaar
67,8%
6,6%
5,6%
7,8%
1,5%
10,7%
58 jaar
66,3%
6,2%
6,6%
7,6%
2,1%
11,1%
59 jaar
88,3%
2,3%
1,6%
2,2%
0,8%
4,8%
60 jaar
88,8%
2,2%
2,1%
1,8%
1,0%
4,2%
Het voltijds arbeidspercentage vermindert tegelijkertijd ruimschoots van de ene cohorte naar de andere en tussen 50 en 55 jaar. Dit laatste effect is zelfs belangrijker bij de mannen dan bij de vrouwen, wat er lijkt op te wijzen dat de mannen betrekkelijk later tot deeltijdse arbeid overgaan.
Conclusie We hebben aangetoond dat de toename van de deeltijdse arbeid, gezien vanuit een globaal standpunt, zeer weinig de loopbanen beïnvloedt en nog minder de pensioenberekeningen zoals ze voor de evaluatie van het recht van de desbetreffende personen gebruikt worden. Bovendien hebben we aangetoond dat het fenomeen een zekere omvang aanneemt zowel bij de mannen als bij de vrouwen zelfs als deze eersten later en in mindere mate voltijds werk opgeven.
c.
De activiteitsgraad over verschillende generaties (werknemers)
Inleiding Om een beeld van de activiteitsgraad over de verschillende generaties te krijgen, werden het aantal loopbaanjaren, geregistreerd in de individuele pensioenrekening, geanalyseerd: De studie die volgt, illustreert, op een beknopte manier, welke loopbaan als werknemer opgebouwd wordt op de leeftijd van 35, 45 of 55 jaar. Deze leeftijd wordt bereikt in 1999.
Herkomst van de gegevens - methodologie De gegevens zijn afkomstig van een uittreksel (10%) uit de individuele pensioenrekening dat van 2000 dateert (laatste loopbaanjaar is 1999). Let wel dat deze rekening slechts één van de elementen is (hoewel van belang) die in de berekening van het pensioen aan bod komen, maar dat zij geen volledig beeld van de individuele loopbaan geeft. Zo houdt zij geen rekening met een activiteit als zelfstandige, in overheidsdienst of in het buitenland. De lengte van de loopbaan wordt berekend door het totale aantal jaren ingeschreven in de individuele rekening op te tellen, ongeacht het aantal dagen dat in aanmerking wordt genomen en de aard van die dagen (arbeidsdagen, verlofdagen voor personen met arbeidersstatuut, werkloosheidsdagen, …).
Bij de hierna volgende resultaten wordt rekening gehouden met de loopbaan van de personen tot ze de leeftijd van 55, 45 of 35 jaar hebben bereikt.
De loopbaan van werknemers van 55 jaar De resultaten hebben hier slechts betrekking op één cohort (één geboortejaar).
Verdeling van de loopbaanduur op 55 jaar per geslacht en loopbaanduur (in jaren) 12,5%
10,0%
7,5%
5,0%
2,5%
0,0% 0
10
20
30
Vrouwen 1944
40
50
Mannen 1944
De grafiek toont aan dat de vrouwen meestal korte loopbanen hebben en dat slechts een klein deel van hen een volledige loopbaan bewijst. Bij mannen is de loopbaan vaak langer. Deze feiten worden door de volgende cijferresultaten geïllustreerd: Modale en gemiddelde loopbaanduur voor werknemers van 55 jaar Geslacht
Modale duur
Vrouwen Mannen
1 38
Gemiddelde duur 17,3 23,4
De modale duur is de loopbaanduur die het meest voorkomt. Het verschil in gemiddelde loopbaanduur tussen mannen en vrouwen bedraagt 6,1 jaar.
De loopbaan van werknemers van 45 jaar
De resultaten hebben betrekking op twee cohorten (geboortejaren 1944 en 1954).
Verdeling van de loopbaanduur op 45 jaar per geslacht en loopbaanduur (in jaren) 12,5%
10,0%
7,5%
5,0%
2,5%
0,0% 0
10 Vrouwen 1944
20
30
Mannen 1944
40
Vrouwen 1954
50 Mannen 1954
De grafiek vertoont een zeker contrast vergeleken met de vorige. Vrouwen geboren in 1954 hebben immers nog een kortere loopbaan dan mannen, maar neigen toch naar een vrij gelijke loopbaanduur. Deze feiten worden door de volgende cijferresultaten geïllustreerd:
Modale en gemiddelde loopbaanduur voor werknemers van 45 jaar Geboortejaar
Geslacht
Modale duur
Gemiddelde duur
1944 Vrouwen Mannen
2 28
13,7 18,4
Vrouwen Mannen
28 29
16,7 17,6
1954
De modale duur, die zeer verschillend is tussen mannen en vrouwen geboren in 1944, is nagenoeg gelijk voor wie 10 jaar later geboren is. Hetzelfde fenomeen duikt ook op voor de gemiddelde duur. Het verschil tussen mannen en vrouwen is hier immers niet meer dan 0,9 jaar.
De loopbaan van werknemers van 35 jaar De resultaten hebben betrekking op drie cohorten (geboortejaren 1944, 1954 en 1964).
Verdeling van de loopbaanduur op 35 jaar per geslacht en loopbaanduur (in jaren) 12,5%
10,0%
7,5%
5,0%
2,5%
0,0% 0
10
20
30
Vrouwen 1944 Vrouwen 1954 Vrouwen 1964
40
50
Mannen 1944 Mannen 1954 Mannen 1964
Het fenomeen van de nivellering van de loopbanen tussen mannen en vrouwen is nog meer uitgesproken dan voordien. Bovendien komt een duidelijke vermindering van de loopbaanduur bij gelijke leeftijd aan het licht. Dit kan worden toegeschreven aan een latere instap in de arbeidsmarkt. Deze feiten worden door de volgende cijferresultaten geïllustreerd:
Modale en gemiddelde loopbaanduur voor werknemers van 35 jaar Geboortejaar
Geslacht
Modale duur
Gemiddelde duur
1944 Vrouwen Mannen
2 18
10,0 12,8
Vrouwen Mannen
18 19
11,9 12,4
Vrouwen Mannen
15 16
12,6 12,3
1954
1964
De modale duur vermindert tussen de cohort 1954 en die van 1964, doch de gemiddelde loopbaanduur is voor mannen gestabiliseerd, maar neemt voor vrouwen toe. De trendinversie tussen modale en gemiddelde duur illustreert een bepaalde uniformering van de loopbaanduur tussen de personen. Het verschil in gemiddelde loopbaanduur tussen mannen en vrouwen wordt voor de cohort 1964 zelfs omgedraaid, vergeleken met wat men voor de twee andere cohorten vaststelt.
Conclusie Uit het geleide onderzoek blijkt dat het gedrag van de mannen en de vrouwen duidelijk naar elkaar toegroeit. De vrouwen hebben een inhaalbeweging ingezet ten opzichte van de mannen vermits de gemiddelde duur van de loopbaan van de mannen, in de loop der cohorten, weinig evolueert.
d.
Einde loopbaanproblematiek
Inleiding De opkomende vergrijzing vergt heel wat diverse aanpassingen aan ons sociaal-economisch model. Een van de onderwerpen waaraan aandacht wordt besteed, is de activiteit van ‘oudere’ werknemers. In België heeft de groep van 55-64-jarigen een zeer lage graad van arbeidsmarktparticipatie. De Belgische wetgeving voorziet in een aantal uitzonderingsregimes waarlangs men de voortijdige uittreding kan organiseren. Door deze maatregelen die gericht zijn op werknemers ouder dan 50 jaar, wordt een “sociaal vangnet”gecreëerd waardoor vele oudere werknemers voortijdig aan de arbeidsmarkt worden onttrokken. Er bestaan verschillende systemen voor 50-plussers om uit te treden. We denken hierbij aan: 9
de overstap naar deeltijds werken;
9
de mogelijkheid om de loopbaan tijdelijk te onderbreken met een premie (tijdskrediet);
9
oudere werknemers die ontslagen worden en geen nieuwe baan vinden en hiervoor een anciënniteittoeslag en een werkloosheidsuitkering krijgen;
9
ontslagen werknemers die van de werkgever aanvullingen krijgen bovenop de werkloosheidsuitkering (Canada Dry);
9
de brugpensioenregeling.
Met de verschillende studies die hieronder uiteengezet worden, trachten we een beeld te geven van de huidige situatie.
1.
De feitelijke pensioenleeftijd (bij werknemers)
Inleiding Binnen het stelsel van flexibele pensioenleeftijd kunnen werknemers tot het pensioenstelsel toetreden tussen 60 en 65 jaar. In een vorige studie over het pensioneringsgedrag (december 2003) werd nagegaan wat de gemiddelde intredeleeftijd bij mannen en vrouwen is. De gemiddelde intredeleeftijd is 63 jaar bij de mannen en momenteel bij de vrouwen evolueert deze van 60 naar 61 jaar. De verhouding tussen vervroegde of wettelijke intrede ligt momenteel op 37% - 63% bij de mannen en op 28% - 72% bij de vrouwen. De wettelijke intrede ligt hoger bij de vrouwen door de invoering van de loopbaanvoorwaarde (= minimum aantal loopbaanjaren voor vervroegde toetreding) die momenteel niet gehaald wordt door veel vrouwen. De pensioenleeftijd geeft echter geen indicatie over het moment waarop betrokkene effectief stopt met werken. Deze feitelijke pensioenleeftijd ligt beduidend lager. Deze studie tracht de feitelijke pensioenleeftijd te achterhalen.
Herkomst van de gegevens In de Cimire - statistiek ‘Tewerkstelling’ bevinden zich bruto - gegevens (= nog niet geïnterpreteerd voor de latere pensioenberekening) over het aantal werknemers en hun gewerkte en gelijkgestelde dagen, ingeschreven op de individuele pensioenrekening. Voor de bepaling van de feitelijke pensioenleeftijd worden 2 criteria gehanteerd: criterium 1: leeftijd waarop het aantal werknemers zonder één werkdag groter wordt dan het aantal werknemers met minstens één werkdag; criterium 2 : leeftijd waarop het aantal gewerkte dagen kleiner wordt dan het aantal gelijkgestelde dagen. De analyse werd uitgevoerd in de periode 1982 tot 2002 met een berekening, per sekse en per hoedanigheid, van de feitelijke leeftijd om de 5 jaar.
Criterium 1: leeftijd waarop het aantal werknemers zonder één werkdag groter wordt dan het aantal werknemers met minstens één werkdag 1982
1987
1992
1997
2002
Arbeiders
58j
56j
56j
56j
57j
Arbeidsters
54j
52j
52j
52j
54j
Bedienden - Mannen
62j
61j
61j
60j
61j
Bedienden - Vrouwen
57j
57j
57j
57j
59j
We merken op dat de feitelijke pensioenleeftijd beduidend lager ligt, met uitzondering van de mannelijke bedienden, dan de werkelijke gemiddelde pensioenleeftijd.
Criterium 1 Feitelijke leef tijd 62 60 58 56 54 52 50 1982
1987
1992
1997
Arbeiders Bedienden - mannen
2002
Arbeidsters Bedienden - Vrouw en
Criterium 2: leeftijd waarop het aantal gewerkte dagen kleiner wordt dan het aantal gelijkgestelde dagen 1982
1987
1992
1997
2002
Arbeiders
55j
52j
53j
53j
53j
Arbeidsters
50j
47j
45j
45j
48j
Bedienden - Mannen
61j
61j
60j
59j
60j
Bedienden - Vrouwen
57j
56j
56j
55j
56j
We merken op dat de feitelijke pensioenleeftijd beduidend lager ligt, met uitzondering van de mannelijke bedienden, dan de werkelijke gemiddelde pensioenleeftijd.
Criterium 2 Feitelijke leef tijd 63 61 59 57 55 53 51 49 47 45 43 1982
1987 Arbeiders Bedienden - mannen
1992
1997
2002
Arbeidsters Bedienden - Vrouw en
Volgens criterium 2 ligt de feitelijke leeftijd lager dan volgens criterium 1 wat te maken heeft met het feit dat op latere leeftijd het aantal gelijkgestelde dagen in een loopbaanjaar belangrijker wordt. We denken dan aan ziektedagen, loopbaanonderbreking / tijdskrediet en werkloosheid.
2.
Het loopbaanprofiel vanaf 50 jaar
2 a. Het loopbaanprofiel tussen 50 jaar en de pensioenintrede De loopbaan van nieuw pensioengerechtigde werknemers wordt geanalyseerd vanaf de leeftijd van 50 jaar tot aan de pensioenintrede. Het betreft hier gerechtigden die van 1999 tot 2002 gepensioneerd zijn en die zowel een zuivere loopbaan werknemer als een gemengde loopbaan werknemer en/of zelfstandige en/of het openbare bestuur kunnen hebben. Er wordt nagegaan hoe de activiteit vanaf 50 jaar evolueert tot vlak voor de pensioenintrede. We maken een onderscheid tussen voltijdse tewerkstelling, deeltijdse tewerkstelling, volledig gelijkgestelde jaren en inactiviteit vóór de leeftijd van 50 jaar. Volgend schema illustreert hoe de loopbaan van een werknemer vanaf 50 jaar kan evolueren: Activiteit op 50 jaar
evolueert naar
Activiteit laatste loopbaanjaren
Profiel 1
Voltijdse tewerkstelling
→
Voltijdse tewerkstelling
Profiel 2
Voltijdse tewerkstelling
→ →
Deeltijdse tewerkstelling Gelijkgestelde jaren in :
→
Vervroegde uittreding
→ →
Deeltijdse tewerkstelling Gelijkgestelde jaren in :
→
Vervroegde uittreding
→
Volledig gelijkgestelde jaren in :
Profiel 3
Profiel 4
Profiel 5
Deeltijdse tewerkstelling
Volledig gelijkgestelde jaren
Inactief vóór de leeftijd van 50 jaar
ziekte werkloosheid brugpensioen tijdskrediet
ziekte werkloosheid brugpensioen tijdskrediet
ziekte werkloosheid tijdskrediet
Globale resultaten (mannen en vrouwen) In de hierna volgende tabel wordt aangeduid welk aandeel elk profiel vertegenwoordigt: Profiel 1 : Profiel 2 : Profiel 3 : Profiel 4 : Profiel 5 :
21,77 % 49,66 % 4,93 % 15,22 % 8,42 %
De gerechtigden met een profiel 1 blijven tot aan hun pensioenintrede voltijds werken. Deze werknemers eindigen in 40% van de gevallen hun loopbaan als werknemer, in 25% van de gevallen eindigen zij hun gemengde loopbaan als zelfstandige en in 35% van de gevallen als ambtenaar. Indien we profiel 2 ontleden volgens de activiteit in de laatste loopbaanjaren, bekomen we volgende resultaten: ¾
Van voltijdse tewerkstelling
¾
Voor de periode vanaf 50 jaar tot aan het einde van de loopbaan hebben wij de verhouding onderzocht van de voltijdse loopbaanjaren ten opzichte van de andere loopbaanjaren (deeltijdse, gelijkgestelde, vervroegde uittrede) en bekomen we het volgende resultaat :
naar deeltijdse tewerkstelling : naar (volledige) gelijkstelling : naar vervroegde uittrede :
10,79 % 82,36 % 6,85 %
De verdeling voltijdse – deeltijdse jaren bedraagt: 43% - 57% (*) De verdeling voltijdse – gelijkgestelde jaren bedraagt: 51% - 49% (**) De verdeling voltijdse jaren – vervroegde uittrede bedraagt: 56% - 44% (*) Hier moeten we wel opmerken dat de verdeling voltijdse - deeltijdse jaren zowel de personen bevat die overschakelen van voltijds naar deeltijds werken zonder deeltijdse gelijkstelling als de personen die overschakelen naar deeltijds werken in combinatie met halftijdse gelijkstelling. Bij deze laatste groep is de verhouding voltijdse jaren – deeltijdse jaren 39% - 61%. Er is een duidelijk overwicht van het aantal jaren dat niet meer voltijds gewerkt wordt. (**) In deze groep zien we een trend van trapsgewijze afbouw van de activiteitsgraad : van voltijdse tewerkstelling naar deeltijdse arbeid, eventueel gecombineerd met gelijkstelling om daarna in het statuut van volledige gelijkstelling te komen. ¾
In de groep die overgaat van voltijdse activiteit naar volledige gelijkstelling in het loopbaangedeelte vanaf 50 jaar tot aan de pensioenleeftijd is de verdeling naar het type gelijkstelling waarin men terechtkomt, als volgt :
Ziekte : Werkloosheid : Brugpensioen : Tijdskrediet :
19,13 % 21,21 % 59,25 % 0,42 %
De gerechtigden met een profiel 2 eindigen bijgevolg hun loopbaan hoofdzakelijk in gelijkstelling en meer specifiek als bruggepensioneerde waarbij de verdeling voltijdse jaren – gelijkgestelde jaren zich verhouden als 51% - 49%. Het aantal personen dat al deeltijds actief is op 50 jaar (profiel 3 ), is zeer beperkt. Eenderde combineert de deeltijdse prestaties met deeltijdse werkloosheid. Indien we profiel 4 ontleden naar type gelijkstelling, bekomen we volgende resultaten: Ziekte : Werkloosheid : Brugpensioen + werkloosheid :
34,08 % 59,78 % 6,15 %
De gerechtigden met een profiel 4 zijn al geruime tijd vóór de leeftijd van 50 jaar ziek of terechtgekomen in de werkloosheid. Het zijn uitsluitend vrouwen die we in het loopbaanprofiel 5 terugvinden. Zij worden inactief op de gemiddelde leeftijd van 36 jaar na een gemiddelde loopbaan van 17 jaar (zie punt 2b). Het zijn hoofdzakelijk vrouwen die ervoor kiezen hun eigen loopbaan te beëindigen om voor de kinderen te zorgen of om het overlevingspensioen op te nemen.
Onderscheid mannen en vrouwen Hierna wordt per geslacht aangeduid welk aandeel elk profiel vertegenwoordigt:
Profiel 1 : Profiel 2 : Profiel 3 : Profiel 4 : Profiel 5 :
Mannen 25,76 % 62,88 % 1,59 % 9,77 % 0,00 %
Vrouwen 12,61 % 19,33 % 12,61 % 27,73 % 27,73 %
Binnen profiel 1 beëindigt het grootste deel zijn loopbaan als werknemer (mannen 39% - vrouwen 42%). Bij de mannen eindigt 36% als ambtenaar en 25% als zelfstandige Bij de vrouwen is het overige gedeelte (58%) evenredig verdeeld tussen ambtenaar en zelfstandige. Een gedeelte van de vrouwen die nog voltijds actief zijn beginnen hun loopbaan soms op latere leeftijd. Indien we profiel 2 ontleden volgens de activiteit in de laatste loopbaanjaren, bekomen we volgende resultaten: ¾
Van voltijdse tewerkstelling
naar deeltijdse tewerkstelling : naar volledige gelijkstelling : naar vervroegde uittrede :
mannen 8,93 % 85,63 % 5,44 %
vrouwen 24,64 % 57,97 % 17,39 %
In verhouding tot de mannelijke bevolking gaan de vrouwen meer over naar een deeltijdse baan of naar een vervroegde uittreding. Dit laatste heeft te maken met het feit dat vooral vrouwen op een bepaald moment recht hebben op een overlevingspensioen. ¾
De verdeling naar het type gelijkstelling waarin men terechtkomt, ziet er als volgt uit :
Ziekte : Werkloosheid : Brugpensioen : Tijdskrediet :
mannen 19,27 % 19,73 % 60,77 % 0,23 %
vrouwen 17,50 % 37,50 % 42,50 % 2,50 %
Het grootste deel van de mannen en de vrouwen met profiel 2 eindigen bijgevolg hun loopbaan in gelijkstelling. Het type gelijkstelling is bij mannen vooral toegespitst op brugpensioen, terwijl de vrouwen vooral terechtkomen in brugpensioen en werkloosheid.
Het aantal vrouwen dat al deeltijds actief is op 50 jaar (profiel 3), bedraagt bijna 13% terwijl dit profiel bij de mannen zeer weinig voorkomt. De vrouwen combineren dikwijls het deeltijds werken met het genot van een overlevingspensioen of met deeltijdse werkloosheid. Zowel mannen als vrouwen met een profiel 4 zijn al geruime tijd vóór de leeftijd van 50 jaar ziek of terechtgekomen in de werkloosheid. Het zijn uitsluitend vrouwen die we in het loopbaanprofiel 5 terugvinden. Zij worden inactief op de gemiddelde leeftijd van 36 jaar na een gemiddelde loopbaan van 17 jaar (zie punt 2b). Algemene conclusie : het zijn vooral de statuten van bruggepensioneerde en werkloze die ervoor zorgen dat ouderen vóór de wettelijke pensioenleeftijd afscheid nemen van de arbeidsmarkt.
2 b. De gemiddelde loopbaanduur op 58 jaar Er wordt nagegaan hoeveel beroepsloopbanen de werknemers op de leeftijd van 58 jaar kunnen bewijzen en welk aandeel de gelijkgestelde jaren hierin vertegenwoordigen. Tevens wordt een onderscheid gemaakt tussen actieve en niet-actieve werknemers. Niet actief wil zeggen dat er geen voltijdse of deeltijdse tewerkstelling meer is of geen gelijkstelling. MANNEN Actief op 58 jaar Mannelijke werknemers die momenteel op pensioen gaan (tussen 60 en 65 jaar) kunnen op 58 jaar gemiddeld een loopbaan van 37 jaar bewijzen. Hiervan zijn 35 jaar tewerkstelling en 2 jaar gelijkstelling. Niet actief op 58 jaar Deze werknemers treden vervroegd uit het arbeidscircuit. Dit gebeurt meestal tussen 55 en 57 jaar. Het betreft hier een vervroegde uittrede uit het bankwezen of werknemers met een gemengde loopbaan werknemer/ambtenaar die als ambtenaar hun loopbaan vervroegd beëindigen bij de Post, Belgacom, NMBS, brandweer …. De loopbaan die bewezen wordt op 58 jaar bedraagt gemiddeld 39 jaar.
VROUWEN Actief op 58 jaar Vrouwelijke werknemers die momenteel op pensioen gaan (tussen 60 en 63 jaar) kunnen op 58 jaar gemiddeld een loopbaan van 34 jaar bewijzen. Hiervan zijn 26 jaar tewerkstelling en 8 jaar gelijkstelling. Niet actief op 58 jaar Zij treden vervroegd uit het arbeidscircuit. Dit gebeurt gemiddeld op de leeftijd van 36 jaar met een gemiddelde loopbaan van 17 jaar. De jongere generatie zal echter de achterstand op de mannen geleidelijk doen verdwijnen. Op het moment van de pensionering worden volgende keuzes gemaakt: * 27,73% doet afstand van het eigen ‘kleine’ pensioen ten gunste van het gezinspensioen; * 15,13% neemt het eigen pensioen op omdat de man verder werkt; * 26,89% neemt het eigen pensioen op omdat de man een sociale vergoeding of brugpensioen geniet; * 27,73% cumuleert dit pensioen met een overlevingspensioen; * 2,52% cumuleert dit pensioen met een uit de echt gescheiden pensioen.
3.
Het statuut op het einde van de loopbaan
Er wordt nagegaan wat het statuut is van de werknemer in het laatste loopbaanjaar vlak voor de pensioenintrede.
Mannen
Vrouwen
werknemer
12,21%
14,57%
zelfstandige
7,20%
4,20%
ambtenaar
9,89%
4,48%
buitenland
0,73%
0,00%
ZIV
14,29%
9,24%
werkloos
15,87%
24,65%
brugpensioen
36,14%
9,52%
96,34%
66,67%
werknemer
0,73%
30,81%
zelfstandige
0,49%
1,68%
ambtenaar
2,44%
0,84%
3,66%
33,33%
Statuut einde loopbaan Actief (*) als
Totaal actief Inactief (**) geëindigd als
Totaal inactief (*) tewerkstelling of gelijkstelling (**) geen tewerkstelling of geen gelijkstelling
Van alle mannen die nog ‘actief’ zijn in het laatste loopbaanjaar geniet echter bijna 70% een sociale uitkering en worden deze jaren in de pensioenberekening gelijkgesteld met actieve loopbaanjaren. Bij de vrouwen is eenderde al gestopt na een korte loopbaan en van de ‘actieve’ vrouwen geniet 65% een sociale uitkering in de laatste loopbaanjaren (gelijkgestelde jaren). Beide seksen zijn dus grotendeels in gelijkstelling maar bij de mannen ligt het accent op brugpensioen (36% van de nog actieven) en bij de vrouwen op werkloosheid (24% van de nog actieven).
4.
Gepensioneerden die nog actief zijn in het laatste loopbaanjaar
Hierna wordt aangegeven welk percentage van de nieuwe gepensioneerden, per geslacht en per intredeleeftijd, nog werkelijk actief zijn in het laatste loopbaanjaar. Het gaat over werknemers met een zuivere loopbaan werknemer of een gemengde loopbaan (cumul met activiteit als zelfstandige en/of openbaar bestuur). Het statuut in het laatste loopbaanjaar kan van één van de drie regelingen zijn.
Geslacht en intredeleeftijd
Actief in laatste loopbaanjaar
Totale gemiddelde loopbaanduur
Loopbaanduur als werknemer
60-64j 65j
58,80% 12,13%
42 44
24 28
vervroegd wettelijke leeftijd
31,07% 7,22%
38 30
25 21
mannen
vrouwen
Mannen Het activiteitspercentage ligt het hoogst bij vervroegde toetreding. Bovendien eindigt bij vervroegde toetreding 43 % van de werknemers zijn loopbaan als ambtenaar tegenover 40% als werknemer. Daarentegen eindigt men zijn loopbaan op de wettelijke leeftijd vooral als werknemer (47%) en als zelfstandige (39%). Deze laatste groep heeft vaak ook meer dan 45 jaar loopbaan.
Vrouwen Het activiteitspercentage ligt ook hier het hoogst bij vervroegde toetreding. Bovendien eindigt bij vervroegde toetreding 29% van de werkneemsters als ambtenaar haar loopbaan en 56% als werknemer. Deze laatste groep eindigt hoofdzakelijk met parttime prestaties en cumuleert het persoonlijke pensioen soms met een overlevingspensioen of een uit de echt gescheiden pensioen. De loopbaan wordt op de wettelijke leeftijd in 70% van de gevallen beëindigd als werknemer en in 30% van de gevallen als zelfstandige.
Geslacht en intredeleeftijd
Gemiddeld pensioen / per maand (i=113,87) Zuivere loopbaan W
Gemengde loopbaan
Totaal bedrag
W+Z
W + OB
W + Z + OB
1.315,47 € 1.195,35 €
707,38 € 946,11 €
1.939,79 €
1.498,75 €
1.438,66 € 1.172,37 €
783,89 € 626,19 €
585,36 € 640,40 €
1.379,99 €
-
917,59 € 631,66 €
mannen 60-64j 65j vrouwen vervroegd wettelijke leeftijd
De verdeling volgens zuivere of gemengde loopbaan ziet er als volgt uit:
Geslacht en intredeleeftijd
Zuivere loopbaan W
Gemengde loopbaan W+Z
W + OB
W + Z + OB
mannen 60-64j 65j
35,37% 35,71%
21,77% 48,57%
40,14% 11,43%
2,72% 4,29%
vervroegd wettelijke leeftijd
50,91% 61,54%
20,00% 38,46%
29,09% -
-
vrouwen
Mannen Bij vervroegde toetreding is dit loopbaanprofiel naast zuiver werknemer vooral een gemengde loopbaan als werknemer en openbaar bestuur met statuut ambtenaar in laatste loopbaanjaar. Bij toetreding op wettelijke leeftijd is dit loopbaanprofiel naast zuiver werknemer vooral gemengde loopbaan zelfstandige met statuut zelfstandige in laatste loopbaanjaar. Vrouwen Bij vervroegde toetreding eindigt ongeveer de helft in een statuut zelfstandige of ambtenaar in het laatste actief loopbaanjaar. Toetreding op wettelijke leeftijd eindigt in bijna 40% van de gevallen als zelfstandige.
Hieronder vindt u meer details over de loopbaanduur van gepensioneerde werknemers die actief waren in het laatste loopbaanjaar.
Geslacht en intredeleeftijd
% actieve met een loopbaanduur (alle regelingen samen) van 45 jaar
44 – 40 jaar
< 40 jaar
27,88% 64,30%
57,15% 31,41%
14,97% 4,29%
47,27% 15,00%
52,73% 85,00%
mannen 60-64j 65j vrouwen vervroegd wettelijke leeftijd
Mannen Bij de toetreding op wettelijke leeftijd heeft bijna 65% een volledige loopbaan terwijl dit bij een vervroegde toetreding amper 30% is.
Vrouwen We merken hier dat de kortere loopbanen nog duidelijk vertegenwoordigd zijn (meer dan 50%); de jongere generatie is bezig om deze achterstand op de mannen geleidelijk inhalen.
II
De toekenning en betaling van pensioenen aan werknemers en zelfstandigen
a. Het pensioneringsgedrag van zelfstandigen
Inleiding Binnen het stelsel van flexibele pensioenleeftijd kunnen zelfstandigen vervroegd tot het pensioenstelsel toetreden tussen 60 en 65 jaar. Om eventueel vervroegd, dus voor 65 jaar, op pensioen te kunnen gaan, dient echter vanaf het ingangsjaar 1997 (juli) een loopbaanvoorwaarde vervuld te zijn (namelijk het aantal jaren tewerkstelling over alle wettelijke pensioenregelingen). Deze loopbaanvoorwaarde bedraagt minimum 20 jaar in 1997 en loopt op tot 35 jaar in 2005. Per jaar vervroeging wordt een verminderingscoëfficiënt van 5 % toegepast op het toekenbare bedrag, met uitzondering van de volledige loopbanen.
De intrede van nieuwe gerechtigden per ingangsjaar (groep bestaande uit verschillende geboortejaren) Hierna vindt u de verdeling per leeftijd van het aantal nieuwe gevallen die in een bepaald ingangsjaar tot het pensioenstelsel toetreden:
Intrede van het aantal mannen in het jaar 1998
1999
2000
2001
2002
2003
13.180
12.449
11.422
11.161
10.926
11.170
op 60 - 64 jaar
4.984
4.731
4.187
3.919
3.643
3.522
op 65 jaar
7.090
6.579
6.119
6.090
6.109
6.444
na 65 jaar
1.106
1.139
1.116
1.125
1.174
1.204
Totaal aantal Pensioenintrede
Van het totale aantal mannelijke gerechtigden dat gedurende een bepaald ingangsjaar tot het pensioenstelsel der zelfstandigen toetreedt, komt gemiddeld 35% vervroegd, 55% op de wettelijke leeftijd en nog 10% na de wettelijke pensioenleeftijd.
Intrede van het aantal vrouwen in het jaar
Totaal aantal
1998
1999
2000
2001
2002
2003
5.634
7.648
2.892
6.236
6.162
2.482
Pensioenintrede vervroegd
1.872
1.483
1.021
964
902
792
op wettelijke leeftijd
2.187
4.563
282
3.975
3.804
123
na wettelijke leeftijd
1.575
1.602
1.589
1.297
1.456
1.567
We merken op dat de intrede in de ingangsjaren 2000 en 2003 zeer laag ligt omdat in deze scharnierjaren de wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen opgetrokken wordt. Dit heeft tot gevolg dat de vrouwen die niet aan de loopbaanvoorwaarde voldeden op 60 jaar ook de nieuwe pensioenleeftijd nog niet bereikt hebben. Van het totale aantal vrouwelijke gerechtigden dat gedurende een bepaald ingangsjaar tot het pensioenstelsel zelfstandigen toetreedt, komt gemiddeld 20% vervroegd, 57% op de wettelijke leeftijd en nog 23% na de wettelijke pensioenleeftijd (er wordt geen rekening gehouden met de jaren 2000 en 2003 omwille van de overgangsregeling). We merken echter op dat het aandeel van de vervroegde intrede afneemt in de tijd omwille van de strengere loopbaanvoorwaarde. Een deel van de gerechtigden die na de wettelijke leeftijd op pensioen komen, zijn geen ‘echte’ nieuwe gevallen. Het gaat hier over vrouwen die eerst gedurende een bepaalde periode, samen met de echtgenoot, genieten van het gezinspensioen, en daarna bij het overlijden van de echtgenoot hun eigen pensioen opnemen in cumulatie met een overlevingspensioen. Na eliminatie van deze gevallen komen we tot volgende resultaten: Intrede van het aantal vrouwen in het jaar
Totaal aantal
1998
1999
2000
2001
2002
2003
5.008
7.280
2.170
5.831
5.784
1.739
Pensioenintrede vervroegd
1.872
1.483
1.021
964
902
792
op wettelijke leeftijd
2.187
4.563
282
3.975
3.804
123
na wettelijke leeftijd
949
1.234
867
892
1.078
824
De verdeling volgens intredeleeftijd ziet er dan als volgt uit: Vervroegd: Op wettelijke leeftijd: Na wettelijke leeftijd:
22,84% 60,78% 17,37%
De intrede van nieuwe gerechtigden per geboortejaar (groep van één geboortejaar) De pensioenintrede van zelfstandige gerechtigden van een bepaald geboortejaar verloopt over een periode van min of meer tien jaar. De keuze van intredejaar is echter niet altijd vrij. Indien de potentiële gerechtigde niet voldoet aan de van toepassing zijnde loopbaanvoorwaarde is de intrede verplicht vanaf de wettelijke pensioenleeftijd.
Statistische verdeling intredeleeftijd - mannen Mannen geboren in
Periode van intrede
1938
1998 – ± 2008
1939
1999 – ± 2009
1940
2000 – ± 2010
Aantal mannen geboren in 1938
1939
1940
12.506
12.417
11.725
60 – 64 jaar
4.862
4.717
4.025
65 jaar (*)
6.444
6.500
6.500
na 65 jaar (*)
1.200
1.200
1.200
Totaal aantal Pensioenintrede op
(*) de schuin gedrukte cijfers zijn ramingen Van het aantal mannelijke gerechtigden, geboren in een bepaald jaar, treedt gemiddeld 37% vervroegd, 53% op de wettelijke leeftijd en nog 10% na de wettelijke leeftijd tot het pensioenstelsel zelfstandigen toe.
Statistische verdeling intredeleeftijd - vrouwen Vrouwen geboren in
Periode van intrede
1938
1998 – ± 2008
1939
1999 – ± 2009
1940
2000 – ± 2010
Aantal vrouwen geboren in
Totaal aantal
1938
1939
1940
8.044
7.175
6.445 1.202
Pensioenintrede 1.872
1.765
op wettelijke leeftijd
vervroegd
4.563
3.975
3.804
na wettelijke leeftijd
1.609
1.435
1.439
(*) de schuin gedrukte cijfers zijn ramingen
Van het aantal vrouwelijke gerechtigden, geboren in een bepaald jaar, treedt gemiddeld 22% vervroegd, 57% op de wettelijke leeftijd en nog 21% na de wettelijke leeftijd tot het pensioenstelsel zelfstandigen toe. In dit laatste percentage zitten tevens het aantal vrouwen dat op latere leeftijd het rustpensioen cumuleren met een overlevingspensioen.
b
Het pensioeninkomen per loopbaanjaar
WERKNEMERS Er wordt nagegaan bij de nieuwe instroom van pensioengerechtigden wat het gemiddelde pensioeninkomen is opgebouwd op basis van de loopbaan als werknemer. Rekening houdend met het feit dat zowel een vervroegde intrede als een intrede op de wettelijke leeftijd mogelijk is, wordt een opsplitsing gemaakt tussen beide groepen gepensioneerden. Tengevolge van het feit dat de pensioenhervorming zijn volle uitwerking heeft vanaf 1998 is de analyse beperkt tot volgende geboortejaren: Mannelijke pensioengerechtigden:
geboortejaren 1933 – 1937 (pensioenintrede op 65 jaar) geboortejaren 1938 – 1942 (pensioenintrede op 60 jaar). Vrouwelijke pensioengerechtigden: geboortejaren 1937 – 1940 (pensioenintrede op 61 of 62 jaar) geboortejaren 1938 – 1943 (pensioenintrede op 60 jaar)
MANNEN Categorie gehuwd – rustpensioen ‘gezin’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 65 jaar(wettelijke leeftijd) GeboorteJaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1933
11.297
350 €
1934
11.119
337 €
1935
10.564
1936 1937
Intrede op 60 jaar(vervroegd) Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
3.798
369 €
1939
3.712
357 €
349 €
1940
3.274
363 €
10.418
357 €
1941
2.867
367 €
10.337
350 €
1942
3.130
381 €
Gemiddelde groei
status quo
Geboortejaar
0,84 %
Gemiddelde groei
Categorie gehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 65 jaar(wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1933
7.846
260 €
1934
7.716
264 €
1935
7.837
1936 1937
Intrede op 60 jaar(vervroegd) Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
3.562
265 €
1939
3.445
269 €
264 €
1940
3.213
268 €
8.144
264 €
1941
2.867
294 €
8.339
271 €
1942
3.302
Gemiddelde groei
1,06 %
Geboortejaar
Gemiddelde groei
282 € 1,62 %
Categorie ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 65 jaar(wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1933
4.360
255 €
1934
4.322
257 €
1935
4.445
1936 1937
Intrede op 60 jaar(vervroegd) Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
1.391
262 €
1939
1.337
258 €
259 €
1940
1.316
258 €
4.459
256 €
1941
1.106
268 €
4.700
261 €
1942
1.164
283 €
Gemiddelde groei
Geboortejaar
0,52 %
1,95 %
Gemiddelde groei
VROUWEN Categorie : gehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 61 of 62 jaar (wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1937
5.001
217 €
1938
10.473
218 €
1939
8.849
1940
8.556
Gemiddelde groei
Intrede op 60 jaar (vervroegd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
4.986
232 €
1939
4.295
228 €
217 €
1940
3.295
228 €
219 €
1941
2.734
240 €
1942
2.965
255 €
1943
2.985
0,21 %
254 € 1,76 %
Gemiddelde groei
Categorie : ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 61 of 62 jaar (wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1937
1.737
232 €
1938
3.381
234 €
1939
3.248
1940
3.437
Gemiddelde groei
Intrede op 60 jaar (vervroegd) Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
1.619
242 €
1939
1.366
247 €
228 €
1940
1.062
244 €
231 €
1941
904
250 €
1942
938
267 €
1943
846
status quo
Geboortejaar
Gemiddelde groei
263 € 1,68 %
Bij zowel de mannen als de vrouwen ligt het toegekende pensioenbedrag per loopbaanjaar hoger bij toetreding op vervroegde leeftijd. De groep die op de wettelijke pensioenleeftijd toetreedt, heeft een groter aantal loopbaanjaren met volledige gelijkstelling (zie statistische studies december 2003) wat een blokkering van het loonniveau impliceert. In deze groep zitten o.a. alle bruggepensioneerden die verplicht hun pensionering uitstellen tot aan de wettelijke pensioenleeftijd. Het toegekende pensioen per loopbaanjaar kent tussen 1998 en 2003 een jaarlijkse groei die schommelt tussen 0% en 1,95% bij de mannen en 0% en 1,76% bij de vrouwen. We merken tevens op dat een hogere scholingsgraad de groei van het loonniveau mede kan bepalen.
Vergelijking van het gemiddeld pensioeninkomen per loopbaanjaar met het maximum en minimum pensioeninkomen per loopbaanjaar MANNEN Categorie gehuwd – rustpensioen ‘gezin’ index 113,87 - jaarbedragen Geboortejaar
Ingangsjaar
Gemiddeld pensioen per loopbaanjaar
Maximum pensioen per loopbaanjaar
Minimum pensioen per loopbaanjaar
1933
1998
350 €
472 €
264 €
1934
1999
337 €
477 €
264 €
1935
2000
349 €
481 €
264 €
1936
2001
357 €
487 €
273 €
1937
2002
350 €
493 €
273 €
Categorie gehuwd / ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Geboortejaar
Ingangsjaar
Gemiddeld pensioen per loopbaanjaar
Maximumpensioen
Minimumpensioen
Gehuwd
Ongehuwd
per loopbaanjaar
per loopbaanjaar
1933
1998
260€
255€
378 €
211 €
1934
1999
264€
257€
381 €
211 €
1935
2000
264€
259€
385 €
211 €
1936
2001
264€
256€
389 €
218 €
1937
2002
271€
261€
394 €
218 €
Uit bovenstaande tabellen blijkt dat globaal het gemiddeld pensioenbedrag tussen 65% en 74% bedraagt van het pensioeninkomen verworven in het kader van een maximumpensioen voor mannen . Dit percentage bedraagt ongeveer 68% voor gehuwde gerechtigden met een rustpensioen ‘alleenstaande’ en voor ongehuwden met een bedrag ‘alleenstaande’ bedraagt dit ongeveer 65%. Terwijl dit percentage voor de categorie met een rustpensioen ‘gezin’ oploopt tot 74% (geboortejaar 1933). Het minimum pensioeninkomen per loopbaanjaar bij de mannen ligt tussen 75% (bedrag ‘gezin’) en 85% (categorie ongehuwd bedrag ‘alleenstaande’) van de ‘gemiddelde’ pensioenbedragen per loopbaanjaar. Het minimum pensioeninkomen bedraagt ongeveer de helft van het maximum pensioeninkomen. Het schommelt namelijk tussen 54,76% (bedrag ‘gezin’) en 56,04% (bedrag ‘alleenstaande’).
VROUWEN Categorie gehuwd / ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Geboortejaar
Ingangsjaar
Gemiddeld pensioen per loopbaanjaar
Maximumpensioen
Minimumpensioen
Gehuwd 1937
1998
217 €
Ongehuwd
per loopbaanjaar
per loopbaanjaar
232 €
436 €
1938
1999
231 €
218 €
234 €
440 €
1939
231 €
2000
217 €
228 €
432 €
1940
234 €
2001
219 €
231 €
437 €
234 €
Het gemiddelde pensioenbedrag t.o.v. het maximum pensioeninkomen per loopbaanjaar ligt bij de vrouwen met een rustpensioen bedrag alleenstaande veel lager dan bij de mannen, namelijk tussen 49% (gehuwden) en 53% (ongehuwde). Voor de vrouwen met een pensioenbedrag ‘alleenstaande’ liggen de ‘gemiddelde’ pensioenbedragen per loopbaanjaar bijna allemaal onder het minimum pensioeninkomen per loopbaanjaar. Bij de vrouwen die minstens tweederde van een volledige loopbaan hebben, wordt het pensioenbedrag opgetrokken tot het gewaarborgd minimumpensioen. Zoals bij de mannen is ook hier maximum pensioeninkomen per loopbaanjaar het dubbel van het minimum pensioenbedrag en schommelt tussen 52,60% en 54,06%.
ZELFSTANDIGEN
Er wordt nagegaan bij de nieuwe instroom van pensioengerechtigden wat het gemiddelde pensioeninkomen is opgebouwd op basis van de loopbaan als zelfstandige. Rekening houdend met het feit dat zowel een vervroegde intrede als een intrede op de wettelijke leeftijd mogelijk is, wordt een opsplitsing gemaakt tussen beide groepen gepensioneerden. Tengevolge van het feit dat de pensioenhervorming zijn volle uitwerking heeft vanaf 1998 is de analyse beperkt tot volgende geboortejaren: Mannelijke pensioengerechtigden:
geboortejaren 1933 – 1937 (pensioenintrede op 65 jaar) geboortejaren 1938 – 1942 (pensioenintrede op 60 jaar). Vrouwelijke pensioengerechtigden: geboortejaren 1938 – 1940 (pensioenintrede op 61 of 62 jaar) geboortejaren 1938 – 1943 (pensioenintrede op 60 jaar).
MANNEN Categorie gehuwd – rustpensioen ‘gezin’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 65 jaar(wettelijke leeftijd) GeboorteJaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1933
3.885
195 €
1934
3.641
194 €
1935
3.370
1936 1937
Intrede op 60 jaar(vervroegd) Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
1.391
209 €
1939
1.317
208 €
198 €
1940
978
212 €
3.282
204 €
1941
830
215 €
3.190
208 €
1942
817
Gemiddelde groei
1,67%
Geboortejaar
230 € 2,38 %
Gemiddelde groei
Categorie gehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 65 jaar(wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1933
1.656
137 €
1934
1.604
139 €
1935
1.547
1936 1937
Intrede op 60 jaar(vervroegd) Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
646
146 €
1939
606
146 €
139 €
1940
531
151 €
1.558
139 €
1941
464
154 €
1.601
147 €
1942
522
158 €
Gemiddelde groei
1,70 %
Geboortejaar
Gemiddelde groei
1,98%
Categorie ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 65 jaar(wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1933
1.247
142 €
1934
1.179
140 €
1935
1.104
1936 1937
Intrede op 60 jaar(vervroegd) Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
401
143 €
1939
379
148 €
136 €
1940
330
143 €
1.146
143 €
1941
270
148 €
1.159
151 €
1942
270
164 €
Gemiddelde groei
Geboortejaar
1,44 %
3,40 %
Gemiddelde groei
VROUWEN Categorie : gehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 61 of 62 jaar (wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
3.437
165 €
1939
2.202
145 €
1940
2.137
156 €
Intrede op 60 jaar (vervroegd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
1.163
154 €
1939
873
151 €
1940
630
158 €
1941
468
166 €
1942
425
173 €
1943
420
179 € 3,00 %
Gemiddelde groei
Categorie : ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Intrede op 61 of 62 jaar (wettelijke leeftijd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
1.408
126 €
1939
1.095
103 €
1940
1.096
111 €
Intrede op 60 jaar (vervroegd) Geboortejaar
Aantal onderzochte
Gemiddeld pensioen per
gevallen
loopbaanjaar
1938
374
132 €
1939
299
120 €
1940
199
144 €
1941
149
150 €
1942
154
155 €
1943
114
126 €
Zowel het verworven pensioeninkomen per loopbaanjaar als de gemiddelde groei ligt bij de mannen die hun pensioen vervroegd opnemen hoger dan bij hen op de wettelijke leeftijd toetreden. Er is een gemiddeld verschil van 5 à 7 %.
Bij de vrouwen is er voor het toegekende pensioenbedrag per loopbaanjaar niet echt een tendens waar te nemen. De onderzochte populatie is tevens klein waardoor er meer schommelingen optreden. Er valt op te merken dat de gemiddelde jaarlijkse groei negatief is. Enkel bij de gehuwde vrouwen met een pensioen alleenstaande die vervroegd toetreden, is er een positieve jaarlijkse groei. Voor zowel de mannen als de vrouwen die vervroegd toetreden , geldt dat per jaar vervroeging een vermindering van 5% van het pensioenbedrag toegepast wordt, tenzij ze een volledige loopbaan kunnen bewijzen (45 jaar voor de mannen en 41,42 of 43 afhankelijk van het ingangsjaar voor de vrouwen). Deze vermindering wordt slechts toegepast op het uiteindelijk toe te kennen pensioenbedrag en is dus niet opgenomen in de analyse van het pensioeninkomen per loopbaanjaar.
Vergelijking van het gemiddeld pensioeninkomen per loopbaanjaar met het minimum pensioeninkomen per loopbaanjaar MANNEN Categorie gehuwd – rustpensioen ‘gezin’ index 113,87 - jaarbedragen Geboortejaar
Ingangsjaar
Gemiddeld pensioen per loopbaanjaar
Minimum pensioeninkomen per loopbaanjaar
1933
1998
195 €
208 €
1934
1999
194 €
208 €
1935
2000
198 €
208 €
1936
2001
204 €
217 €
1937
2002
208 €
217 €
Categorie gehuwd / ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Geboortejaar
Ingangsjaar
Gemiddeld pensioen per loopbaanjaar
Minimumpensioeninkomen
Gehuwd
Ongehuwd
per loopbaanjaar
1933
1998
137€
142€
156 €
1934
1999
139€
140€
156 €
1935
2000
139€
136€
156 €
1936
2001
139€
143€
163 €
1937
2002
147€
151€
163 €
VROUWEN Categorie gehuwd / ongehuwd – rustpensioen ‘alleenstaande’ index 113,87 - jaarbedragen Geboortejaar
Ingangsjaar
Gemiddeld pensioen per loopbaanjaar
Minimumpensioeninkomen
Gehuwd
Ongehuwd
per loopbaanjaar
1938
1999
165 €
126 €
171 €
1939
2000
145 €
103 €
175 €
1940
2001
156 €
111 €
175 €
Het gemiddeld pensioeninkomen per loopbaanjaar ligt zowel bij de mannen als bij de vrouwen onder het minimum pensioeninkomen per loopbaanjaar, dat toegekend wordt indien minimum 2/3 van de loopbaan is bewezen.
De duur van de loopbaan die weerhouden wordt bij de toekenning van het zelfstandigenpensioen Wanneer de zuivere loopbaan als zelfstandige langer is dan 45 jaar (of 43 momenteel voor de vrouwen), worden de minst voordelige jaren boven deze limieten weggelaten. Wanneer de zelfstandige aanspraak kan maken op een rustpensioen zelfstandige en op een voordeel in één of meer andere regelingen en wanneer het totaal van deze breuken de eenheid overschrijdt, wordt de breuk die de beroepsloopbaan weergeeft welke voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking wordt genomen zodanig verminderd als nodig is om genoemd totaal tot de eenheid te herleiden. De minst voordelige jaren worden in mindering gebracht ongeacht het stelsel waarin deze jaren gepresteerd werden.
MANNEN index 113,87 - jaarbedragen
Gemiddelde loopbaanduur (toegekend) Geboortejaar 1933 1934 1935 1936 1933
Gehuwd - gezinspensioen Wettelijke Vervroegde leeftijd intrede 27 28 28 29 28 27 28 27 28 26
Gehuwd – Individueel pensioen Wettelijke Vervroegde leeftijd intrede 21 20 21 20 20 19 22 18 21 19
Ongehuwd Wettelijke Vervroegde leeftijd intrede 23 24 23 25 22 24 23 24 22 23
VROUWEN index 113,87 - jaarbedragen
Gemiddelde loopbaanduur (toegekend) Geboortejaar 1938 1939 1940 1941 1942 1943
Wettelijke leeftijd 11 11 11 11
Gehuwd Vervroegde intrede 17 17 18 18 19 19
Ongehuwd Wettelijke Vervroegde leeftijd intrede 16 17 15 20 16 18 15 17 17 17
De gemiddelde loopbaanduur ligt bij de mannen duidelijk hoger dan bij de vrouwen. Bij deze laatsten zijn de loopbanen duidelijk langer bij diegenen die vervroegd intreden. Opmerking : de loopbaanduur die hier weergegeven wordt, is de loopbaanduur die weerhouden is bij de toekenning van het pensioen en kan dus eventueel verschillen van de werkelijke loopbaanduur (zie inleidende tekst).
c. De toekenning van het gewaarborgd minimumpensioen
Het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers wordt toegekend indien de loopbaan minstens tweederde van een volledige loopbaan bereikt. Voor een onvolledige loopbaan wordt het gewaarborgd minimumpensioen vermenigvuldigd met de breuk die voor de berekening van het pensioen in kwestie werd gebruikt. Het gewaarborgd minimumpensioen voor zelfstandigen wordt toegekend indien de loopbaan zelfstandige of de gemengde loopbaan zelfstandige en werknemer tenminste tweederde van een volledige loopbaan bereikt. Voor een onvolledige loopbaan wordt het gewaarborgd minimumpensioen vermenigvuldigd met de breuk die voor de berekening van het zelfstandigen pensioen in kwestie werd gebruikt. Wanneer het overlevingspensioen wordt berekend op basis van een al ingegaan rustpensioen, dat werd toegekend voor een volledige loopbaan of een loopbaanduur die ten minste gelijk is aan 2/3den van een volledige loopbaan, wordt het bedrag van het overlevingspensioen niet gebracht op het gewaarborgd minimum van een overlevingspensioen, maar wordt het vastgesteld op 80% van het rustpensioen van de overleden echtgenoot, dat vooraf op het gewaarborgd minimum werd gebracht. De maximale bedragen voor een volledige loopbaan zijn op 01.01.2005: Het gewaarborgd minimumpensioen Index 113,87
Werknemers
Zelfstandigen
gezin
12.735,93 €
10.680,12€
alleenstaande
10.191,95 €
8.038,80€
Overlevingspensioen
10.031,70 €
8.038,80€
Rust + overleving
11.034,87€
8.842,68€
Rustpensioen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een zuivere loopbaan in één bepaalde pensioenregeling of een gemengde loopbaan over beide pensioenregelingen.
Op 01.01.2005
Werknemers Zuiver
Aantal gerechtigden Gemiddelde jaaruitkering
1
1
Gemengd
Zelfstandigen Zuiver
Totaal
Gemengd
154.118
28.395
89.012
166.703
438.227
9.976,85 €
9.019,94 €
8.241,68 €
5.558,00 €
6.061,85 €
Tussen minimum 2/3 en volledige loopbaan
Het totaal aantal gerechtigden op een gewaarborgd minimumpensioen bedraagt 25,24 % van het totale aantal pensioengerechtigden uitbetaald door de Rijksdienst voor Pensioenen. Van de werknemers met een zuivere loopbaan geniet 12,38 % het gewaarborgd minimumpensioen. Bij de zelfstandigen met een zuivere loopbaan hebben 68,62 % recht op dit voordeel.
Het gewaarborgd minimumpensioen – zuivere loopbaan Werknemers aantal
gemiddelde jaaruitkering
Rustpensioen gezin
9.275
Rustpensioen alleenstaande
Zelfstandigen 2
aantal
gemiddelde jaaruitkering
12.345,12 €
34.430
9.463,92 €
92.221
9.493,08 €
28.680
6.971,04 €
zuiver
28.202
9.864,48 €
22.603
7.904,64 €
cumul met rustpensioen
24.420
11.034,00 €
3.298
8.842,32 €
Overlevingspensioen :
In de regeling werknemers wordt het gewaarborgd minimumpensioen hoofdzakelijk toegekend aan gerechtigden (gehuwd of ongehuwd) op een pensioen ‘alleenstaande’ (zuivere loopbaan werknemer). Het betreft hier vooral arbeidsters met een langere loopbaan en lage lonen. Jaarlijks komen gemiddeld 4.000 nieuwe gevallen in aanmerking voor deze uitkering. In de regeling zelfstandigen vindt men het gewaarborgd minimumpensioen terug in de meeste groepen gerechtigden (zuivere loopbaan zelfstandige).
Van de uitkeringsgerechtigden met een gemengde loopbaan hebben 7,85 % een gewaarborgd minimum als werknemer ontvangen en 46,08 % als zelfstandige.
Het gewaarborgd minimumpensioen – gemengde loopbaan Werknemers
Zelfstandigen
aantal
gemiddelde jaaruitkering
aantal
gemiddelde jaaruitkering
Rustpensioen gezin
3.030
10.605,12 €
38.789
6.929,40 €
Rustpensioen alleenstaande
15.282
8.508,96 €
66.297
4.475,76 €
Overlevingspensioen
10.082
9.318,00 €
61.616
5.859,12 €
Om een genuanceerder beeld te krijgen in welk van beide regelingen het pensioenvoordeel opgetrokken is tot het niveau van het gewaarborgd minimumpensioen, bekijken we de mogelijke combinaties van pensioenvoordelen over beide pensioenregelingen. Hierna vindt u de resultaten. In de gemengde loopbanen is het hoofdzakelijk het pensioengedeelte zelfstandige dat opgetrokken wordt tot het gewaarborgd minimum.
2
Tussen minimum 2/3 en volledige loopbaan
Combinatie van voordelen (*) in een gemengde loopbaan
Aantal gevallen waarvan voordeel werknemer is aangepast
Aantal gevallen waarvan voordeel zelfstandige is aangepast
RPW + RPZ
15,57 %
84,43%
OPW + OPZ
16,75 %
83,25%
RPW + RPZ + OPW
28,83 %
71,17%
RPW + RPZ + OPZ
0,86 %
99,14%
RPZ + OPW
16,30 %
83,70%
RPW + OPZ
6,54 %
93,46%
RPW + OPW + OPZ
2,81%
97,19%
RPZ + OPW + OPZ
71,08%
28,92%
RPW + RPZ + OPW + OPZ
2,44%
97,56%
(*) uitleg afkortingen: RPW: rustpensioen werknemer RPZ: rustpensioen zelfstandige OPW: overlevingspensioen werknemer OPZ: overlevingspensioen zelfstandige
Verdeling per gewest De tabel hieronder duidt aan wat het aandeel is van het gewaarborgd minimumpensioen, binnen elk gewest, in de totale populatie en de totale uitgaven van het gewest :
Gewaarborgd minimumpensioen
Vlaams gewest
Waals gewest
Brussels hoofdst. gewest
Aandeel in de totale populatie per gewest
28,96%
25,48%
22,12%
Aandeel in de totale uitgaven per gewest
24,20%
21,48%
18,48%
d. De vergelijking tussen de gewaarborgde minima en de gemiddelde en maximale pensioenen werknemer
Historische gegevens (1993–2003) - Werknemers
1. De minimumuitkeringen Het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers wordt toegekend indien de loopbaan minstens tweederde van een volledige loopbaan bereikt. Voor een onvolledige loopbaan wordt het gewaarborgd minimumpensioen vermenigvuldigd met de breuk die voor de berekening van het pensioen in kwestie wordt gebruikt. De inkomensgarantie voor ouderen kan toegekend worden aan iedere persoon die een minimumleeftijd heeft bereikt (63 jaar in 2004) en na onderzoek van de bestaansmiddelen. Het voordeel wordt kosteloos toegekend d.w.z. dat er geen bijdrage vereist is.
Bedrag alleenstaande in €, per jaar, in constante prijzen van 2004 (index 113,87)
Ingangsdatum
Gewaarborgd
Inkomensgarantie
op 01.01
minimumpensioen
voor ouderen
1993
9.206,93
100,00
6.927,28
100,00
1994
9.206,93
100,00
6.927,28
100,00
1995
9.306,80
101,08
7.006,95
101,15
1996
9.490,41
103,08
7.006,95
101,15
1997
9.490,41
103,08
7.006,95
101,15
1998
9.490,41
103,08
7.006,95
101,15
1999
9.490,41
103,08
7.006,95
101,15
2000
9.490,41
103,08
7.006,95
101,15
2001
9.819,20
106,65
7.336,04
105,90
2002
9.819,64
106,65
7.452,68
107,58
4/2003
10.191,95
110,70
7.706,07
111,24
Gemiddelde groei per jaar
1,02%
1,07%
2. Gemiddelde werknemerspensioenen voor een volledige loopbaan
Het begrip ‘volledige loopbaan’ Een pensioen wordt geacht te zijn toegekend voor een volledige werknemersloopbaan wanneer er voor al de jaren van de te bewijzen loopbaanperiode een werkelijke of gelijkgestelde tewerkstelling als werknemer in aanmerking wordt genomen. Het maximum aantal loopbaanjaren bedraagt 45 (in 2005 nog 43 jaar voor een vrouw). Het gemiddeld pensioen is berekend op basis van het gemiddeld loon, ingeschreven op de individuele pensioenrekening, van alle gerechtigden die op de normale pensioenleeftijd tot het stelsel toetreden in een bepaald ingangsjaar.
Bedrag alleenstaande in €, per jaar, in constante prijzen van 2004 (index 113,87)
Ingangsdatum op 01.01
Arbeiders mannen
Bedienden vrouwen(*)
mannen
vrouwen
1993
11.583,40
100,00
7.540,41
100,00
14.960,35
100,00
11.812,66
100,00
1994
11.804,37
101,91
7.625,10
101,12
15.302,41
102,29
12.159,61
102,94
1995
11.990,68
103,52
7.760,87
102,92
15.626,14
104,45
12.450,48
105,40
1996
12.163,32
105,01
7.921,26
105,05
15.972,30
106,76
12.600,87
106,67
1997
12.387,93
106,95
8.130,63
107,83
16.366,47
109,40
12.874,45
108,99
1998
12.185,77
105,20
9.207,00
122,10
16.285,19
108,86
12.805,74
108,41
1999
12.240,70
105,67
9.321,95
123,63
16.413,15
109,71
12.853,24
108,81
2000
12.283,69
106,05
9.399,35
124,65
16.550,28
110,63
12.967,72
109,78
2001
12.364,63
106,74
9.494,72
125,92
16.716,61
111,74
13.271,74
112,35
2002
12.440,74
107,40
9.601,64
127,34
16.888,62
112,89
13.265,10
112,30
2003
12.861,82
111,04
9.867,82
130,87
17.466,88
116,75
13.662,57
115,66
Gemiddelde groei per jaar
1,05%
2,73%
(*) toepassing van het minimumrecht per loopbaanjaar vanaf juli 1997
1,56%
1,47%
3. Maximale werknemerspensioenen voor een volledige loopbaan Bedrag alleenstaande in €, per jaar, in constante prijzen van 2004 (index 113,87)
Ingangsdatum
Maximumpensioen bediende
op 01.01
mannen
vrouwen
1993
15.651,55
100,00
16.732,32
100,00
1994
16.010,96
102,30
17.136,56
102,42
1995
16.371,01
104,60
17.541,59
104,84
1996
16.730,49
106,89
17.855,70
106,71
1997
17.089,49
109,19
18.168,48
108,58
1998
17.007,81
108,67
17.879,34
106,86
1999
17.161,79
109,65
18.041,56
107,82
2000
17.325,01
110,69
17.997,31
107,56
2001
17.522,15
111,95
18.162,84
108,55
2002
17.738,03
113,33
18.362,23
109,74
2003
18.359,02
117,30
18.768,07
112,17
Gemiddelde groei per jaar
1,61%
1,15%
4. Grafische voorstelling van de reële groei Reële groei van bepaalde werknemerspensioenen (1993-2003)
130 125 120 115 110 105 100 1993
1994
1995
Gew.min.P. Gem.Bed. M
1996
1997 IGO Gem.Bed V
1998
1999
2000
Gem.Arb M Max bed M
2001
2002
4/2003
Gem.Arb V Max bed V
Toekomstbeeld tot 2014
- werknemers
Hypothesen welvaartsaanpassing werknemerspensioenen:
geen welvaartsaanpassing van de gewaarborgde minima en van de pensioenen
2% tweejaarlijkse welvaartsverhoging van het loonplafond
geen verhoging van het gewaarborgd jaarinkomen (toepassing minimumrecht per loopbaanjaar)
1. Gewaarborgd minimumpensioen en inkomensgarantie voor ouderen Bedrag alleenstaande in €, per jaar, in constante prijzen van 2004 (index 113,87)
Ingangsdatum
Gewaarborgd
Inkomensgarantie
op 01.01
minimumpensioen
voor ouderen (*)
2004
9.609,47
100,00
7.706,07
100,00
2005
9.609,47
100,00
7.889,67
102,38
2006
9.609,47
100,00
8.073,27
104,77
2007
9.609,47
100,00
8.256,87
107,15
2008
9.609,47
100,00
8.440,47
109,53
2009
9.609,47
100,00
8.440,47
109,53
2010
9.609,47
100,00
8.440,47
109,53
2011
9.609,47
100,00
8.440,47
109,53
2012
9.609,47
100,00
8.440,47
109,53
2013
9.609,47
100,00
8.440,47
109,53
2014 Gemiddelde groei per jaar
9.609,47
100,00
8.440,47
109,53
0,00%
0,91%
(*) Nieuwe aanpassingen naar de toekomst toe zijn reeds beslist: een verhoging van 10 € van het basisbedrag op 1 september 2004, op 1 december 2005, op 1 december 2006 en op 1 december 2007.
2. Gemiddelde werknemerspensioenen voor een volledige loopbaan Het gemiddeld pensioen is berekend op basis van het gemiddeld loon, ingeschreven op de individuele pensioenrekening, van alle gerechtigden die op de normale pensioenleeftijd tot het stelsel toetreden in een bepaald ingangsjaar. Bedrag alleenstaande in €, per jaar, in constante prijzen van 2004 (index 113,87)
Ingangsdatum
Arbeiders
op 01.01
mannen
vrouwen(*)
2004
12.718,97
100,00
9.712,11
100,00
2005
12.897,79
101,41
9.947,47
102,42
2006
13.229,49
104,01
10.133,85
104,34
2007
13.518,45
106,29
10.198,00
105,00
2008
13.754,44
108,14
10.327,79
106,34
2009
14.109,11
110,93
10.503,77
108,15
2010
14.314,35
112,54
10.611,91
109,26
2011
14.535,22
114,28
10.688,11
110,05
2012
14.686,67
115,47
10.899,03
112,22
2013
14.890,90
117,08
11.002,64
113,29
2014 Gemiddelde groei per jaar
15.140,95
119,04
11.108,53
114,38
1,76%
1,35%
(*) het gewaarborgd jaarinkomen (toepassing van het minimumrecht) wordt constant gehouden
Bedrag alleenstaande in €, per jaar, in constante prijzen van 2004 (index 113,87)
Ingangsdatum
Bedienden
op 01.01
mannen
vrouwen
2004
17.374,75
100,00
13.859,65
100,00
2005
17.663,61
101,66
14.215,68
102,57
2006
18.059,67
103,94
14.408,89
103,96
2007
18.467,84
106,29
14.802,41
106,80
2008
18.837,70
108,42
15.295,21
110,36
2009
19.217,57
110,61
15.474,81
111,65
2010
19.568,25
112,62
15.774,87
113,82
2011
19.885,54
114,45
16.140,99
116,46
2012
20.138,18
115,90
16.532,02
119,28
2013
20.419,95
117,53
16.901,49
121,95
2014 Gemiddelde groei per jaar
20.613,50
118,64
17.229,18
124,31
1,72%
2,20%
3. Maximale werknemerspensioenen voor een volledige loopbaan Bedrag alleenstaande in €, per jaar, in constante prijzen van 2004 (index 113,87)
Ingangsdatum
Maximumpensioen bediende
op 01.01
mannen
vrouwen
2004
18.212,11
100
18.647,96
100
2005
18.483,95
101,49
18.950,15
101,62
2006
18.850,96
103,51
19.086,90
102,35
2007
19.239,75
105,64
19.484,93
104,49
2008
19.617,85
107,72
19.873,44
106,57
2009
20.020,37
109,93
20.020,37
107,36
2010
20.412,52
112,08
20.412,52
109,46
2011
20.826,54
114,36
20.826,54
111,68
2012
21.229,52
116,57
21.229,52
113,84
2013
21.656,30
118,91
21.656,30
116,13
2014
22.012,67
120,87
22.012,67
118,04
Gemiddelde groei per jaar
1,91%
1,67%
4. Grafische voorstellingen Grafische voorstelling van de reële groei Reële groei van bepaalde werknemerspensioenen (2004-2014)
130
125
120
115
110
105
100 2004
2005 Gew.min.P. Gem.Bed. M
2006
2007
2008
IGO Gem.Bed V
2009
2010
2011
Gem.Arb M Max Bed M
2012
2013
2014
Gem.Arb V Max Bed V
Grafische voorstelling van het niveau van de uitkeringen (index 113,87)
Niveau van de uikeringen in de regeling werknemers in 2014 Max Bed V Max Bed M Gem.Bed V Gem.Bed. M Gem.Arb V Gem.Arb M IGO Gew.min.P. 0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000 € per jaar
Samenvatting Hierna wordt een overzicht gegeven van de reële groei per jaar van alle besproken voordelen in beide periodes. Reële groei per jaar Periode 1993 – 4/2003 Periode 2004 - 2014 * gewaarborgd minimumpensioen * gewaarborgd inkomen voor bejaarden inkomensgarantie voor ouderen * gemiddeld pensioen voor een volledige loopbaan: arbeiders arbeidsters
1,02% 1,07%
0% 0,91% (*)
1,05% 2,73%
1,76% 1,35%
mannelijke bedienden vrouwelijke bedienden * maximaal pensioen bedienden: mannen
1,56% 1,47%
1,72% 2,20%
vrouwen
1,61%
1,91%
1,15%
1,67%
(*) Nieuwe aanpassingen naar de toekomst toe zijn reeds beslist: een verhoging van 10 € van het basisbedrag op 1 september 2004, op 1 december 2005, op 1 december 2006 en op 1 december 2007.
Historische evolutie 1993-2003:
De minimumuitkeringen zijn, na een periode van groeiachterstand op de overige uitkeringen (1995 – 2000), tweemaal geherwaardeerd nl. in juli 2000 en april 2003. De reële groei van beide voordelen blijft evenwel onder het niveau van de overige voordelen over de beschouwde periode. De inkomensgarantie groeit na tien jaar met 11,24% wat vergelijkbaar is met de groei van het gewaarborgd minimumpensioen (10,7%).
We merken een breuk in de groei van de gemiddelde en maximale pensioenen vanaf juli 1997: de neerwaartse invloed van de verminderde herwaarderingscoëfficiënt (lonen tussen 1955 en 1975) en van de geleidelijke verhoging van de loopbaanbreuk voor vrouwen is hier merkbaar, behalve voor het gemiddeld pensioen van de arbeidsters waar deze invloed gecompenseerd wordt door de toepassing van het minimumrecht per loopbaanjaar.
Het maximaal en het gemiddeld pensioen van de mannelijke bedienden evolueren identiek. De afbouw van de forfaitaire jaren en de herwaardering van de loongrenzen spelen een rol bij de evolutie van het maximumpensioen. De loopbaan van de vrouwen wordt geleidelijk langer (tot 45 jaar) en de breuk wordt uiteindelijk uitgedrukt in 45sten. In 2009 zal er nog slechts één maximumpensioen bestaan voor beide geslachten.
Raming evolutie 2004 – 2014 :
Rekening houdend met de reeds gekende verhogingen, evolueert de inkomensgarantie voor ouderen (tot 2008) gelijk met de andere voordelen. Na 2008 ontstaat er, zonder aanpassingen van het basisbedrag, een discrepantie met de overige pensioenbedragen. Dit geldt ook voor het gewaarborgd minimumpensioen.
De toepassing van het minimumrecht per loopbaanjaar sinds 1997 leidt voor de arbeidsters tot een gemiddelde groei per jaar van 2,73% tussen 1997 en 2003 en 1,35% voor de gesimuleerde periode 20042014. Zonder aanpassing van het gewaarborgd jaarloon vermindert het aantal opgetrokken loopbaanjaren bij de toepassing van het minimumrecht, wat de vertraagde groei verklaart in de komende jaren.
Het gemiddeld pensioen van de vrouwelijke bedienden evolueert het snelst van de overige pensioenbedragen. Het is de sterkere groei van de lonen die het pensioenbedrag van de vrouwen naar een hoger niveau tilt.
Het aantal loopbaanjaren van de maximale pensioenen waarop de tweejaarlijkse herwaardering van het loonplafond (sinds 1999) van toepassing is, neemt geleidelijk aan toe. In 2014 bedraagt dit aantal loopbaanjaren éénderde van de totale loopbaan. Door de invoering van een herwaarderingscoëfficiënt op het loonplafond houdt de groei van de maximale pensioenen gelijke tred met de groei van de gemiddelde pensioenen.
III Evolutie van de pensioenuitgaven en het meerjarenplan (2005 – 2009)
Inleiding
Het aantal gepensioneerden evolueert voornamelijk in functie van: •
de demografie (bevolkingspiramide, levensverwachting, sterftecijfer);
•
de wetswijzigingen (de pensioenhervorming van juli 1997);
•
de evoluties op de arbeidsmarkt (hogere participatiegraad van de vrouwen).
Het gemiddeld pensioenbedrag evolueert voornamelijk in functie van: •
de groei van de reële lonen;
•
de opbouw van een groter aantal loopbaanjaren bij de vrouwen;
•
de wetswijzigingen (de pensioenhervorming van juli 1997);
•
de evoluties op de arbeidsmarkt (deeltijds werk, gelijkheid man - vrouw).
a. Evolutie en vooruitzichten van het aantal gerechtigden Zowel de evolutie van het totaal aantal gerechtigden als de evolutie van het aantal nieuwe en overleden gevallen wordt ontleed in de pensioenregelingen werknemers en zelfstandigen, en in de regeling inkomensgarantie. Omwille van het feit dat bij de mannen het verloop lineair is, worden de gegevens enkel om de twee jaar vemeld.
Regeling Werknemers Werknemers - rustpensioenen - mannen Nieuwe gerechtigden
Overleden gerechtigden
Gemiddeld aantal gerechtigden
1997
42.557
36.291
676.565
1999
40.006
35.180
696.180
2001
36.780
35.123
708.428
2003
39.970
36.835
721.799
2005
39.311
36.192
741.880
2007
39.670
36.391
759.506
2009
39.867
36.222
781.106
Van 1997 tot 2001 daalt het jaarlijkse aantal nieuwe gerechtigden om demografische redenen. Voor de komende jaren (2005-2009) wordt een nagenoeg constante instroom verwacht. Daar het aantal sterfgevallen jaarlijks op hetzelfde niveau blijft, stijgt het totale aantal rustpensioenen continu met een gemiddelde groei van 1,33% per jaar tussen 2004 en 2009. Werknemers - rustpensioenen - vrouwen Nieuwe gerechtigden
Overleden gerechtigden
Gemiddeld aantal gerechtigden
1997
22.749
24.046
631.453
1998
19.924
24.407
626.262
1999
28.324
23.951
629.065
2000
9.773
24.892
624.491
2001
24.001
24.279
618.735
2002
25.177
25.961
622.072
2003
9.825
26.455
616.588
2004
28.924
24.459
612.890
2005
29.512
24.536
619.490
2006
10.359
24.612
616.001
2007
31.041
24.684
613.526
2008
31.976
24.766
620.849
2009
10.444
24.776
616.738
Het aantal sterfgevallen is constant terwijl het aantal nieuwe gepensioneerden de hervorming van 1997 volgt d.w.z. dat er geen overdracht van gerechtigden is voor de jaren 2000, 2003, 2006 en 2009, maar intrede op een later tijdstip m.n. de wettelijke pensioenleeftijd, voor hen die niet aan de loopbaanvoorwaarde (= minimum aantal loopbaanjaren) voldoen op 60 jaar. Ter informatie vindt u hierna de overgangsregeling qua leeftijd en loopbaanvoorwaarde uitgewerkt voor de vrouwelijke pensioengerechtigden:
Vrouwen
Wettelijke minimumleeftijd
Loopbaanvoorwaarde
Uitstel tot (*)
vanaf 1/7/1997
61 jaar
20
1998
vanaf 1/1/1998
61 jaar
22
1999
vanaf 1/1/1999
61 jaar
24
vanaf 1/1/2000
62 jaar
26
vanaf 1/1/2001
62 jaar
vanaf 1/1/2002
62 jaar
vanaf 1/1/2003
63 jaar
Wettelijke minimumleeftijd
Loopbaanvoorwaarde
Uitstel tot (*)
vanaf 1/1/2004
63 jaar
34
2008
vanaf 1/1/2005
63 jaar
35
2010
2001
vanaf 1/1/2006
64 jaar
35
2011
2002
vanaf 1/1/2007
64 jaar
35
2012
28
2004
vanaf 1/1/2008
64 jaar
35
2013
30
2005
vanaf 1/1/2009
65 jaar
35
2014
32
2007
(*) indien niet voldaan is aan de loopbaanvoorwaarde voor vervroeging
Men stelt een daling met ups en downs van het totaal aantal gerechtigden vast tot het einde van de hervorming in 2009 (wettelijke pensioenleeftijd is 65 jaar voor de vrouwen). De gemiddelde daling tussen 2004 en 2009 bedraagt -0,13% per jaar. Evolutie aantal rustpensioenen - werknemers 800.000 750.000 700.000 650.000 600.000 550.000 500.000 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
mannen rust
vrouw en rust
Werknemers - overlevingspensioen - mannen Het betreft hier een kleine groep gerechtigden van ongeveer 12.000 personen die jaarlijks (tussen 2004 en 2009) zal aangroeien met gemiddeld 2,52%.
Werknemers – overlevingspensioen - vrouwen Nieuwe gerechtigden
Overleden gerechtigden
Gemiddeld aantal gerechtigden
1997
20.778
27.086
505.669
1999
19.265
26.825
503.242
2001
18.541
26.418
497.506
2003
20.390
28.633
493.327
2005
20.431
27.696
487.150
2007
20.094
27.961
480.939
2009
20.908
27.764
474.715
In tegenstelling tot de overlevingspensioenen mannen daalt het aantal overlevingspensioenen vrouwen jaarlijks met gemiddeld -0,52 %. De voornaamste reden van deze tendens is het feit dat vrouwen meer en meer hun eigen pensioenrechten opbouwen en zodoende het cumulatieplafond van het eigen rustpensioen met het overlevingspensioen, verworven uit hoofde van de echtgenoot, overschrijden.
Regeling Zelfstandigen Zelfstandigen - rustpensioenen - mannen Nieuwe gerechtigden
Overleden gerechtigden
Gemiddeld aantal gerechtigden
1997
12.835
12.460
223.565
1999
11.382
11.682
226.827
2001
9.833
11.579
226.193
2003
9.957
11.962
225.054
2005
9.064
11.830
224.995
2007
9.168
11.868
224.275
2009
11.116
11.836
223.555
Het aantal nieuwe gepensioneerden daalt momenteel voornamelijk in de leeftijdscategorie 65-69. Voor de komende jaren (2005-2009) wordt opnieuw een stijgende instroom verwacht. Vanaf 2001 is bij het gemiddeld aantal gerechtigden een breuk waar te nemen in de stijgende tendens van het verleden. Men heeft een daling vastgesteld van het aantal actieve met een zelfstandige hoofdbezigheid van 1973 tot 1981 en vanaf 2000 zijn er jaarlijks minder zelfstandigen die een vervroegd pensioen opnemen. Dit alles leidt tot een toekomstige gemiddelde daling van het totale aantal rustpensioenen mannen van -0,16% per jaar.
Zelfstandigen - rustpensioenen - vrouwen Nieuwe gerechtigden
Overleden gerechtigden
Gemiddeld aantal gerechtigden
1997
5.246
6.290
169.838
1998
4.554
6.349
168.820
1999
6.403
6.462
169.413
2000
2.008
6.681
168.327
2001
4.945
8.637
166.117
2002
4.338
6.834
165.452
2003
1.707
7.108
163.701
2004
5.840
6.430
162.595
2005
6.958
6.446
164.480
2006
2.170
6.461
163.492
2007
6.372
6.428
161.700
2008
6.067
6.540
162.034
2009
1.691
6.384
160.065
Het aantal sterfgevallen is constant terwijl het aantal nieuwe gepensioneerden de hervorming van 1997 volgt d.w.z. dat er geen overdracht van gerechtigden is voor de jaren 2000, 2003, 2006 en 2009 (maar intrede op een later tijdstip m.n. de wettelijke pensioenleeftijd, voor hen die niet aan de loopbaanvoorwaarde voldoen op 60 jaar). Men stelt een daling met ups en downs van het totaal aantal gerechtigden vast die meer uitgesproken is dan bij de werknemers. Het totale aantal gerechtigden vermindert jaarlijks met gemiddeld -0,31% tussen 2004 en 2009. Evolutie aantal rustpensioenen - zelfstandigen 250.000 230.000 210.000 190.000 170.000 150.000 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 mannen rust
vrouw en rust
Zelfstandigen - overlevingspensioen mannen Het betreft hier een kleine groep gerechtigden van ongeveer 1.100 personen die jaarlijks (tussen 2004 en 2009) zal aangroeien met gemiddeld 3,23%.
Zelfstandigen - overlevingspensioen vrouwen Nieuwe gerechtigden
Overleden gerechtigden
Gemiddeld aantal gerechtigden
1997
n.b.
8.573
140.223
1999
5.580
8.085
137.770
2001
5.453
7.873
134.611
2003
5.644
8.491
131.510
2005
5.579
8.285
128.300
2007
5.640
8.341
125.785
2009
5.613
8.293
121.839
Het aantal overlevingspensioenen vrouwen in de regeling zelfstandigen vermindert, vanaf 2002, met gemiddeld -1,12 % per jaar. Nog meer dan in de regeling voor werknemers, bouwen de vrouwen met een statuut zelfstandige hun eigen loopbaan uit (bediende, zelfstandige, ambtenaar, helpende echtgenoot).
Zelfstandigen – onvoorwaardelijk pensioen Het totaal aantal gerechtigden groeit gemiddeld met 1,01% per jaar aan. Het aantal gevallen bedraagt 69.488 in 2003 en er wordt geraamd dat, in 2009, 71.298 gerechtigden het onvoorwaardelijk pensioen zullen genieten.
De inkomensgarantie voor ouderen (en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden) In 1969 werd een gewaarborgd inkomen voor bejaarden (GI) ingesteld voor elke persoon die de normale pensioenleeftijd bereikt. Het is een voordeel dat volledig kosteloos wordt toegekend, in die zin dat geen bijdrage vereist is. Vanaf juni 2001 wordt de regeling vervangen door een nieuw stelsel van inkomensgarantie voor ouderen (IGO) indien dit voordeliger is voor betrokkenen. In de nieuwe regelgeving wordt de nadruk gelegd op: •
de gelijke behandeling van mannen en vrouwen (gelijkschakeling van de intredeleeftijd);
•
de aanpassing van de wetgeving aan de recente maatschappelijke en sociale veranderingen (gelijke behandeling van gehuwden en samenwonenden – individualisering van het recht);
•
de modernisering van de wetgeving (verhoging van het inkomen – rechtvaardige aanrekening van het vermogen);
Aantal GI
1985
Aantal IGO
77.683
1987
90.702
1989
103.492
1991
108.320
1993
111.386
1995
105.421
1997
100.487
1999
94.900
2001
55.678
70.430
2003
25.600
72.430
2005
21.915
72.566
2007
19.008
71.938
2009
16.608
71.254
Vanaf 6/2001 bestaan de twee regelingen naast elkaar en de gezinnen worden ontdubbeld in de IGO - regeling
De inkomensgarantie (het gewaarborgd inkomen) wordt vooral toegekend (na onderzoek van de bestaansmiddelen) aan alleenstaande vrouwen. De wettelijke minimumleeftijd is 65 jaar maar momenteel is nog een overgangsregeling van toepassing teneinde de gelijkschakeling tussen mannen en vrouwen tegen 2009 te realiseren:
Wettelijke minimumleeftijd
vanaf 1/6/2001
62 jaar
vanaf 1/1/2003
63 jaar
vanaf 1/1/2006
64 jaar
vanaf 1/1/2009
65 jaar
Evolutie aantal gerechtigden inkomensgarantie (gewaarborgd inkomen) 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 gew . Inkomen
inkomensgarantie
Tot 1994 bestond er een stijgende tendens van het aantal gevallen omdat het recht meer algemeen bekend raakte. Deze tendens werd evenwel afgezwakt door de verschillende welzijnsaanpassingen van de pensioenen waardoor minder gevallen een recht op dit voordeel konden laten gelden. De daling vanaf 1994 heeft te maken met het feit dat meer en meer vrouwen een beter pensioen opbouwen (hogere lonen en langere loopbanen) en dat het gewaarborgd minimumpensioen bij de zelfstandigen in verschillende fazen opgetrokken werd tot het niveau van het gewaarborgd inkomen. Bovendien hebben sommigen het recht op een gewaarborgd inkomen verloren door de verschillende verhogingen van het gewaarborgd minimumpensioen, doorgevoerd in 1994, 1995 en 1996.
b. Evolutie en vooruitzichten van de gemiddelde pensioenuitkeringen
De evolutie tussen 1997 en 2004 van de gemiddelde pensioenuitkeringen, in constante prijzen, wordt onder meer bepaald door volgende factoren: • een hogere pensioenuitkering van de nieuwe gerechtigden berekend op basis van hogere lonen en meer loopbaanjaren (bij vrouwen); • de toepassing van het minimumrecht per loopbaanjaar (sinds de pensioenhervorming van 1997) die vooral een optrekking van de lagere lonen (en dus het pensioenbedrag) van de arbeidsters impliceert; • de welvaartsaanpassingen van bepaalde pensioenen, buiten index, die doorgevoerd werden (sinds 1997): een verhoging van de gewaarborgde minimumpensioenen werknemer en zelfstandigen en het gewaaborgd inkomen voor bejaarden in juli 2000; een welvaartsaanpassing in januari 2002 van alle pensioenen werknemer en zelfstandigen ingegaan vóór 1993; een welvaartsaanpassing in januari 2003 van alle pensioenen werknemer en zelfstandigen ingegaan vóór 1996; een welvaartsaanpassing in april 2004 van alle pensioenen werknemer en zelfstandigen ingegaan vóór 1997; een verhoging van de gewaarborgde minimumpensioenen werknemer en zelfstandigen en het gewaaborgd inkomen voor bejaarden in april 2003; een verhoging van de gewaarborgde minimumpensioenen zelfstandigen en het gewaaborgd inkomen voor bejaarden in september 2004.
De vooruitzichten vanaf 2004 tot 2009 van de gemiddelde pensioenuitkeringen worden geraamd aan constante index en aan constante wetgeving (de welvaartsaanpassingen van 2005 tot 2007 voor de werknemers, de verhogingen van de gewaarborgde minima zelfstandigen van 2005 tot 2007 en de optrekking van de basisbedragen inkomensgarantie van 2005 tot 2007 zijn hierin niet verwerkt).
Regeling Werknemers Voor de gezinnen kan het rustpensioen berekend worden als bedrag ‘alleenstaande’ (beide gezinsleden genieten dan een voordeel) of als gezinsbedrag (één voordeel voor beide echtgenoten). Het overlevingspensioen kan gecumuleerd worden met een rustpensioen binnen bepaalde grenzen.
De jaarbedragen zijn uitgedrukt in EUR aan constante index 113,87.
Werknemers
Rustpensioen mannen
Rustpensioen vrouwen
Overlevingspensioen mannen
Overlevingspensioen vrouwen
1997
8.796
4.148
2.032
6.812
1999
9.002
4.248
2.194
6.905
2001
9.250
4.402
2.347
7.052
2003
9.600
4.628
2.510
7.303
2005
9.807
4.761
2.635
7.430
2007
10.010
4.883
2.766
7.548
2009
10.210
5.005
2.896
7.668
De gemiddelde groei per jaar van de pensioenuitkering werknemer in constante prijzen bedraagt:
Werknemers
Rustpensioen mannen
Rustpensioen vrouwen
Overlevingspensioen mannen
Overlevingspensioen vrouwen
Periode 1997 - 2003
1,47%
1,84%
3,59%
1,17%
Periode 2004 - 2009
1,03%
1,31%
2,41%
0,82%
De rustpensioenen groeiden in het verleden sneller voor de vrouwen dan voor de mannen. De verklaring ligt bij de groeiende participatiegraad van vrouwen op de arbeidsmarkt, bij de toepassing van het minimumrecht per loopbaanjaar dat vooral aan vrouwen ten goede komt en bij de doorgevoerde verhogingen van minimumpensioenen die vooral aan vrouwen toegekend worden. De populatie overlevingspensioenen mannen is zeer klein en het toegekende voordeel is laag, wat het hoge groeipercentage verklaart. Door de aanpassing van de minimumpensioenen in april 2003 en tengevolge van de toepassing van de cumulatieregels is bovendien deze groep gerechtigden nog kleiner geworden. Sommige werknemers (ongeveer 35%) cumuleren hun uitkering met een ander pensioen in de regeling zelfstandigen en / of openbaar bestuur. Het betreft hier de zogenaamde gemengde loopbanen. Het totale pensioeninkomen, per jaar en in euro, van de werknemer wordt hiermee opgetrokken tot: (voorbeeld jaar 2003)
Gemiddeld niveau van het totale wettelijk pensioeninkomen van een werknemer Index 113,87
Rustpensioen mannen
Rustpensioen vrouwen
Overlevingspensioen mannen
Overlevingspensioen vrouwen
2003
13.180
6.437
2.847
8.934
Ter vergelijking: het gemiddeld pensioengedeelte werknemer van hetzelfde jaar: 2003
9.600
4.628
2.510
7.303
Bij de mannen vertegenwoordigt het pensioengedeelte werknemer dus 73% van het totale wettelijke rustpensioen en 88% van het totale wettelijke overlevingspensioen. Bij de vrouwen bedragen de verhoudingen respectievelijk 72% en 82%. De raming tot 2009 van de evolutie van de gemiddelde pensioenen is doorgevoerd aan constante wetgeving wat wil zeggen dat de pensioenen dit groeiritme zullen volgen indien er geen nieuwe maatregelen genomen worden.
Gemiddelde jaarlijkse groei van de voordelen in de regeling werknemers 4,00% 3,50% 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00% mannen rust
vrouw en rust
periode 1997-2003
overleving mannen
overleving vrouw en
periode 2004-2009
Regeling Zelfstandigen Voor de gezinnen kan het rustpensioen berekend worden als bedrag ‘alleenstaande’ (beide gezinsleden genieten dan een voordeel) of als gezinsbedrag (één voordeel voor beide echtgenoten). Het overlevingspensioen kan gecumuleerd worden met een rustpensioen binnen bepaalde grenzen.
De jaarbedragen zijn uitgedrukt in EUR aan constante index 113,87. Zelfstandigen
Rustpensioen mannen
Rustpensioen vrouwen
Overlevingspensioen mannen
Overlevingspensioen vrouwen
1997
4.368
2.157
1.226
4.083
1999
4.318
2.113
1.247
4.059
2001
4.455
2.124
1.257
4.228
2003
4.601
2.153
1.332
4.396
2005
4.625
2.127
1.345
4.423
2007
4.606
2.091
1.345
4.414
2009
4.588
2.054
1.345
4.405
De gemiddelde groei per jaar van de pensioenuitkering in constante prijzen bedraagt: Rustpensioen mannen
Rustpensioen vrouwen
Periode 1997 – 2003
0,88%
-0,02%
1,42%
1,25%
Periode 2004 - 2009
-0,04%
-0,78%
0,18%
0,04%
Zelfstandigen
Overlevingspensioen mannen
Overlevingspensioen vrouwen
Hoewel de voordelen in de regeling zelfstandigen nog een groei kennen in het verleden, behalve voor de rustpensioenen vrouwen, wordt er voor de toekomst een daling van de rustpensioenen voorzien. De groei in het verleden is vooral het gevolg van de doorgevoerde verhogingsmaatregelen (welvaart, gewaarborgd minimumpensioenen, gewaarborgd inkomen). Immers, bijna 69% van alle zelfstandigen met een zuivere loopbaan en bijna 36% van alle zelfstandigen met een gemengde loopbaan geniet een gewaarborgd minimumpensioen. De daling van de voordelen heeft ook te maken met het feit dat in de gemengde loopbaan zelfstandige – werknemer het aandeel zelfstandige steeds kleiner wordt. Momenteel hebben 68% van alle gepensioneerde zelfstandigen een gemengde loopbaan met werknemer terwijl omgekeerd slechts 21% van alle werknemers een gemengde loopbaan hebben met zelfstandige. Indien men de verhogingen die doorgevoerd werden in september 2004 meerekent, dan bedraagt de gemiddelde jaarlijkse groei voor de periode 1997 – 2004: Zelfstandigen
Rustpensioen mannen
Rustpensioen vrouwen
Overlevingspensioen mannen
Overlevingspensioen vrouwen
Periode 1997 – 2004
1,01%
-0,01%
1,72%
1,37%
De populatie overlevingspensioenen mannen is zeer klein en het toegekende voordeel is laag, wat het hogere groeipercentage verklaart. Door de aanpassing van de minimumpensioenen in september 2004 en tengevolge van de toepassing van de cumulatieregels is bovendien deze groep gerechtigden nog kleiner geworden.
Zelfstandigen (ongeveer 75%) cumuleren hun uitkering met een ander pensioen in de regeling werknemers en / of openbaar bestuur. Het betreft hier de zogenaamde gemengde loopbanen. Het totale pensioeninkomen, per jaar en in euro, van de zelfstandige wordt hiermee opgetrokken tot: (voorbeeld jaar 2003) Gemiddeld niveau van het totale wettelijk pensioeninkomen van een zelfstandige
2003
Rustpensioen mannen
Rustpensioen vrouwen
Overlevingspensioen mannen
Overlevingspensioen vrouwen
10.010
4.898
1.723
7.667
Ter vergelijking: het gemiddeld pensioengedeelte zelfstandige in 2003: 2001
4.601
2.153
1.332
4.396
Bij de mannen vertegenwoordigt het pensioengedeelte zelfstandige slechts 46% van het totale wettelijke rustpensioen en 77% van het totale wettelijke overlevingspensioen. Bij de vrouwen bedragen de verhoudingen respectievelijk 44% en 57%. De raming van de evolutie van de gemiddelde pensioenen is doorgevoerd in constante prijzen en aan constante wetgeving wat wil zeggen dat de pensioenen dit groeiritme zullen volgen indien er geen nieuwe maatregelen genomen worden.
Gemiddelde jaarlijkse groei van de voordelen in de regeling zelfstandigen 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00% -0,50% -1,00% mannen rust
vrouw en rust periode 1997-2003
overleving mannen overleving vrouw en periode 2004-2009
De inkomensgarantie voor ouderen (en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden) In de periode tussen 1990 en 2000, vóór de invoering van de inkomensgarantie voor ouderen, kende het gewaarborgd inkomen (GI) volgende evolutie (jaarbedragen) in tien jaar: Baremabedragen (bijv. alleenstaande) per jaar
Gemiddeld betaalde bedragen (*) per jaar
5.046,27
2.053,35
( x 1,2190)
( x 1,2190)
6.151,40
2.503,03
op 01.2000
6.346,55
2.344,95
% wijziging
3,17%
- 6,32%
( in euro) op 01.1990 (+ indexatie) =
(*) gezin en alleenstaande samen; het GI wordt hoofdzakelijk ter aanvulling van een pensioen uitbetaald.
Alhoewel de baremabedragen op tien jaar tijd met 3% gestegen zijn, is het werkelijk, uitgekeerde gewaarborgd inkomen gedaald met meer dan 6%. Dit wijst op een verbetering van de bestaansmiddelen van de bejaarden.
In juni 2003 is de inkomensgarantie voor ouderen (IGO) ingevoerd ter vervanging van het gewaarborgd inkomen en zijn de baremabedragen bij deze gelegenheid opgetrokken met 1,59%. Na 3 jaar is het stelsel als volgt geëvolueerd: Baremabedragen (bijv. zij die hun hoofdverblijfplaats niet delen)
Gemiddeld betaalde bedragen
7.022,70
2.196,80
( x 1,0404)
( x 1,0404)
7.306,42
2.285,55
op 06.2004
7.554,62
2.342,80
% wijziging
3,40%
2,50%
( in euro ) op 06.2001 (+ indexatie) =
We merken op dat de baremabedragen op korte tijd merkelijk zijn toegenomen, maar dat opnieuw de uitgekeerde inkomensgarantie minder snel volgt wat opnieuw wijst op een verbetering van de bestaansmiddelen.
c. Evolutie en vooruitzichten van de totale pensioenuitgaven Naast de schommelingen van de gemiddelde pensioenbedragen (die de laatste jaren sterk bepaald zijn door de welvaartsverhogingen) én van het aantal gerechtigden, beïnvloeden ook de indexaanpassingen het niveau van de totale uitgaven. In de periode 1998 – 2004 stellen we volgende evolutie in de pensioenuitgaven vast: 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004 (*)
- totale variatie
3,12%
2,96%
3,06%
3,92%
4,58%
3,66%
2,78%
- variatie in cte prijzen
1,48%
1,81%
1,55%
1,31%
1,88%
2,37%
1,39%
- weerslag indexstijging
1,62%
1,13%
1,49%
2,57%
2,66%
1,26%
1,37%
- totale variatie
0,96%
0,73%
2,49%
3,57%
2,04%
3,78%
2,65%
- variatie in cte prijzen
-0,53%
-0,29%
0,97%
1,06%
-0,72%
2,42%
1,25%
- weerslag indexstijging
1,51%
1,02%
1,51%
2,48%
2,78%
1,32%
1,38%
Regeling werknemers
Regeling zelfstandigen
Inkomensgarantie / gewaarborgd inkomen - totale variatie
- 1,49%
0,21%
5,19%
10,62%
5,35%
-0,64%
2,71%
- variatie in cte prijzen
- 2,95%
- 0,94%
4,36%
8,01%
2,60%
-1,92%
1,32%
1,50%
1,16%
1,48%
2,42%
2,69%
1,31%
1,37%
- weerslag indexstijging
(*) aanpassing begroting
Regeling werknemers De variaties in de jaarlijkse groeicijfers, aan constante prijzen, wordt enerzijds bepaald door de grillige instroom van rustpensioenen vrouwen en anderzijds door volgende verhogingsmaatregelen: de uitbetaling van een herwaarderingspremie in april 1999, de verhoging van de gewaarborgde minima van juli 2000, de welvaartsaanpassing in 2002 en een nieuwe welvaartsaanpassing in januari 2003 samen met een verhoging van de gewaarborgde minima (april 2003) en een verhoging van het pensioen voor bepaalde gemengde loopbanen met zelfstandigen (proratisering).
Regeling zelfstandigen De negatieve evolutie van de uitgaven, in constante prijzen, wordt enkel onderbroken door de volgende welvaartsaanpassingen: de uitbetaling van een herwaarderingspremie in februari 2000, een aanpassing van de gewaarborgde minima in juli 2000, welvaartsaanpassingen in januari 2002, januari 2003 en april 2004, een verhoging van het gewaarborgd minimumpensioen in april 2003 en een nieuwe verhoging van de minima in september 2004. Zowel het aantal gerechtigden als de gemiddelde uitkeringen in de regeling zelfstandigen
kennen een dalende trend (zie uitleg onder punt a en b). Variatie in constante prijzen van de pensioenuitgaven 10,00% 8,00% 6,00% 4,00% 2,00% 0,00% -2,00% -4,00% 1998
1999
2000
w erknemers
2001
zelfstandigen
2002
2003
2004
inkomensgarantie
Inkomensgarantie / gewaarborgd inkomen De evolutie van de uitgaven in constante prijzen is negatief tot 2000, het jaar waarin een welvaartsaanpassing is doorgevoerd. Bovendien merken we de grote financiële weerslag van de modernisering van dit stelsel die gepaard ging met een verhoging van het basisbedrag, een verlaging van de intredeleeftijd voor mannen van 65 jaar naar 62 jaar (met een onmiddellijke intrede van 62, 63 en 64 jarigen) en een verhoging van het inkomen (vrijgestelde bestaansmiddelen).
Voor de periode 2005 – 2009 worden volgende variaties in de pensioenuitgaven voorspeld. De raming gebeurt in constante prijzen (geen indexaties) en aan constante wetgeving (dus zonder eventuele maatregelen). Enkel de evolutie van het aantal gerechtigden en de gemiddelde uitkering zijn bepalend voor deze raming.
2005
2006
2007
2008
2009
2,02%
1,34%
1,29%
1,32%
1,82%
1,32%
-0,72%
-0,79%
-0,60%
-0,79%
-1,84%
-2,38%
-1,82%
-1,93%
Regeling werknemers - variatie in constante prijzen Regeling zelfstandigen - variatie in constante prijzen
Inkomensgarantie / gewaarborgd inkomen - variatie in constante prijzen
-1,17%
Impact van de welvaartsaanpassingen op de totale uitgaven De cumulatieve financiële kost van de aanpassingsmaatregelen, sinds 1999, bedraagt: 1999
2000
2001
2002
2003
2004
26.859
67.474
99.290
139.094
301.004
323.210
36.048
78.338
83.213
144.480
181.908
14.896
30.538
30.245
28.687
28.941
Regeling werknemers Totale kost (x 1.000€) Regeling zelfstandigen Totale kost (x 1.000€) Inkomensgarantie / gewaarborgd inkomen Totale kost welvaartsaanpassing
4.034
De impact van het doorgevoerde welvaartsprogramma (1999 – 2004) op de groeipercentages van de uitgaven, in constante prijzen, is hieronder weergegeven: In constante prijzen
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Regeling werknemers - variatie met maatregelen
1,81%
1,55%
1,31%
1,88%
2,37%
1,39%
- variatie zonder maatregelen
1,60%
1,03%
1,07%
1,30%
1,15%
1,32%
- variatie met maatregelen
-0,29%
0,97%
1,06%
-0,72%
2,42%
1,25%
- variatie zonder maatregelen
-0,29%
-0,92%
0,73%
-1,29%
-0,73%
0,07%
Regeling zelfstandigen
Inkomensgarantie / gewaarborgd inkomen - variatie met maatregelen
-0,94%
4,36%
8,01%
2,60%
-1,92%
1,32%
- variatie zonder maatregelen
-2,57%
-1,77%
5,95%
2,01%
-3,45%
0,10%
Impact ingevoerde maatregelen op groeipercentage uitgaven regeling werknemers 10,00% 8,00% 6,00% 4,00% 2,00% 0,00% 1999
2000
2001
met maatregelen
2002
zonder maatregelen
2003
2004
Impact ingevoerde maatregelen op groeipercentage uitgaven regeling zelfstandigen 10,00% 8,00% 6,00% 4,00% 2,00% 0,00% -2,00% -4,00% -6,00% 1999
2000
2001
met maatregelen
2002
2003
2004
zonder maatregelen
Impact ingevoerde maatregelen op groeipercentage uitgaven regeling inkomensgarantie 10,00% 8,00% 6,00% 4,00% 2,00% 0,00% -2,00% -4,00% -6,00% 1999
2000
2001
met maatregelen
2002
2003
zonder maatregelen
2004
d. De solidariteitsinhoudingen
Inhoudingen op pensioenuitkeringen In 2003 bedroeg de opbrengst van de solidariteitsinhouding op de pensioenuitkeringen 65.979.276,45 €. Deze inhouding gebeurt voor 98% op de pensioenuitkeringen van de regeling werknemers. Een verdeling volgens de maandschijven inzake pensioenuitkering, volgens gezinstoestand en volgens pensioenregeling werd uitgewerkt voor april 2004: Aantal gevallen in april 2004 Totale inhouding
Bedrag inhouding in de maand april 2004
452.597
5.763.327,33
Gedeelte werknemer 5.651.912,94
Gedeelte zelfstandige 111.414,39
Alleenstaande begunstigde Maandschijf pensioenuitkering 1.161,86
en
1.173,55
8.973
20.557,95
20.079,18
478,77
1.173,56
en
1.452,31
148.260
689.208,14
674.228,44
14.979,70
1.452,32
en
1.467,12
4.879
33.762,12
33.057,63
704,49
1.467,13
en
1.742,76
64.240
544.931,99
532.600,29
12.331,70
1.742,77
en
1.760,71
2.933
29.666,50
28.974,00
692,50
1.760,72
en
2.033,22
36.842
451.347,50
441.179,99
10.167,51
2.033,23
en
2.054,37
2.054,38
en
meer
Totaal
2.462
33.944,08
33.327,29
616,79
67.213
1.476.008,38
1.442.604,13
33.404,25
335.802
3.279.426,66
3.206.050,95
73.375,71
Begunstigde met gezinslast Maandschijf pensioenuitkering 1.452,32
en
1.466,94
2.732
8.689,64
8.520,16
169,48
1.466,95
en
1.742,76
42.017
289.480,34
284.617,18
4.863,16
1.742,77
en
1.760,48
2.113
23.259,80
22.962,89
296,91
1.760,49
en
2.033,22
22.128
315.124,60
310.448,48
4.676,12
2.033,23
en
2.054,13
1.118
18.980,61
18.687,23
293,38
2.054,14
en
2.323,68
11.994
264.849,41
261.021,32
3.828,09
2.323,69
en
2.347,84
2.347,85
en
meer
Totaal
870
24.675,45
24.347,05
328,40
33.823
1.538.840,82
1.515.257,68
23.583,14
116.795
2.483.900,67
2.445.861,99
38.038,68
Inhoudingen op kapitaalsuitkeringen In 2003 ontving de Rijksdienst voor Pensioenen 45.699.345,75 € aan solidariteitsinhoudingen op de kapitaalsuitkeringen verwezenlijkt in de tweede pensioenpijler.